Terugvordering van Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw)-budgetten |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat in 2008 de verantwoording van het Wsw-budget is overgegaan van de Wsw-uitvoerders naar de gemeenten? Zijn gemeenten daardoor verplicht om ook Wsw’ers op te geven die niet bij de eigen uitvoerder werkzaam zijn?
Ja, met de wetswijziging Wsw, in werking getreden op 1-1-2008, is geregeld dat gemeenten budgettair verantwoordelijk zijn voor het Wsw-budget en zich daarover ook naar het Rijk dienen te verantwoorden. Deze verantwoording wordt geleverd via vier indicatoren. De gemeente dient o.a. te verantwoorden hoeveel Wsw-geïndiceerden woonachtig zijn in de gemeente en op de wachtlijst staan dan wel werkzaam zijn, ongeacht waar deze Wsw-werknemers hun arbeid verrichten.
Is het waar dat verschillende gemeenten1 dit laatste nalieten en u daardoor een deel van het toegewezen budget heeft teruggevorderd?
Ja.
Heeft u een aantal gemeenten van tevoren op deze fout gewezen, zodat in die gevallen terugvordering is voorkomen? Klopt het dat een aantal gemeenten geen waarschuwing heeft gekregen? Zo ja, kunt u nader ingaan op dit verschil?
De werkwijze inzake de verantwoording door gemeenten is als volgt.
De gemeenten worden jaarlijks gewezen op het belang van het indienen van een tijdige en juiste verantwoording. De verantwoordingsinformatie wordt door gemeenten aan BZK geleverd, die dit, nadat vastgesteld is dat de informatie aan de formele vereisten voldoet, doorstuurt naar het betreffende vakdepartement. Gemeenten kunnen daarbij, binnen een redelijke termijn, een herziene verantwoording aanleveren aan BZK bij een geconstateerde omissie.
Uitgangspunt bij gebruikmaking en verwerking door het vakdepartement is dat gemeenten tijdig een volledige en juiste verantwoording indienen. Dit vloeit voort uit de SiSa systematiek (Single information, Single audit) en de daaraan gekoppelde regelgeving, onder andere in de Financiële-verhoudingswet.
SZW controleert de ontvangen verantwoordingsinformatie jaarlijks op volledigheid en juistheid van de ontvangen stukken.
Van de juistheid wordt uitgegaan tenzij bij controle en verwerking sprake is van discussie over de rechtmatigheid, blijkend uit de accountantsverklaring, of indien – bij de Wsw – sprake is van inhoudelijk evidente aberraties in de cijfers. Bijvoorbeeld het ontbreken van getallen waar dat redelijkerwijs niet juist kan zijn. In die gevallen wordt de gemeente door SZW nader bevraagd en in de gelegenheid gesteld mogelijke omissies te herstellen of toe te lichten. Dit gebeurt voordat, op grond van de verantwoordingsgegevens, overgegaan wordt tot vaststelling van de eerder verstrekte middelen. In aanvulling op de verantwoording door gemeenten over 2008 is door het ministerie van SZW een éénmalige extra interne controle uitgevoerd omdat gemeenten de verantwoording over de Wsw voor het eerst zelf dienden aan te leveren. Deze onverplicht uitgevoerde interne controle heeft plaatsgevonden op het aantal Wsw-geïndiceerden over 2008, afgezet tegen het aantal in 2007.
Indien de extra interne controle leidde tot de constatering van (mogelijke) onduidelijkheden, fouten of onzekerheden is dit aan de betreffende gemeente voorgelegd en is de mogelijkheid tot bevestiging dan wel herstel geboden.
Is het zo dat het teruggevorderde geld wel voor het daarvoor bestemde doel is gebruikt? Was er ook geld teruggevorderd als er geen administratiefout was gemaakt?
Gemeenten zijn wettelijk verplicht zich jaarlijks te verantwoorden over door het Rijk beschikbaar gestelde specifieke uitkeringen, waaronder de Wsw, via de daartoe aangewezen procedure (zie tevens het antwoord op vraag 3). Tevens geldt dat het niet realiseren van de door SZW aan gemeenten toegekende aantal te realiseren Wsw-plekken en het daarbij behorende budget, leidt tot terugvordering van de gelden die hiermee gemoeid zijn en ook als dit het gevolg is van het feit dat gemeenten zelf onjuiste gegevens verantwoorden. Dit is een imperatief voorschrift in de Wsw; deze regel geldt overigens al sinds jaren en de gemeenten zijn hiermee ook bekend alsook met de wijze waarop ik hiermee omga ten aanzien van het vaststellen van de Wsw-subsidie.
Ik wijs er op dat de verantwoordingsprocedure voor de Wsw met ingang van 2007 aanzienlijk is vereenvoudigd: van 123 indicatoren naar slechts 4 en er dient enkel verantwoord te worden in aantallen. Qua verantwoordingslast/bureaucratie is dus een zeer substantiële reductie bewerkstelligd.
Bijna alle gemeenten hebben zich op juiste wijze verantwoord. Een aantal gemeenten heeft deze verplichting niet goed opgepakt. Terugvordering heeft alleen plaatsgevonden in de gevallen waarbij sprake is van fouten in de verantwoording – als gevolg van een onzorgvuldig uitgevoerde verantwoordingsprocedure – waarbij de gemeenten niet hebben aangetoond dat deze gehanteerde handelwijze niet verwijtbaar zou zijn. Administratieve vergissingen, zoals tikfouten, zijn gemeenten niet aangerekend.
Deelt u de mening dat de overheid bureaucratie moet beperken? Kan volgens u een administratieve vergissing een reden zijn voor terugvordering? Geldt dit ook als is aangetoond dat het budget wel conform de doelstelling en regelgeving is gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
De uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage over de grensdetentie van een alleenstaande minderjarige asielzoeker |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 oktober 2010 over de grensdetentie van een zeventienjarige alleenstaande asielzoeker?1
Ja.
Bent u in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij uitspraak van 13 oktober 2010, AWB 10/29208, heeft de meervoudige kamer van de rechtbank te 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, na daartoe een schouw te hebben gehouden in het AC Schiphol, geoordeeld dat tenuitvoerlegging van de maatregel van artikel 6, lid 1 en 2 Vw ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) in strijd is met artikel 5, lid 1 aanhef onder f van het EVRM.
De rechtbank wijst er onder meer op dat niet een specifiek op de situatie van de vreemdeling toegespitste belangenafweging is gemaakt en niet is bezien of met een alternatief kon worden volstaan. Dit klemde naar het oordeel van de rechtbank temeer nu de vrijheidsontnemende maatregel alsook de toegangsweigering na de afwijzende asielbeschikking is opgeheven.
Ik heb met name in de overwegingen van de rechtbank inzake de belangenafweging en het bezien van alternatieven aanleiding gezien geen hoger beroep in te stellen.
Wat is het gevolg van deze uitspraak voor uw beleid ten aanzien van de grensdetentie van alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv’s)?
Ik bezie thans hoe ik de procedure zodanig kan inrichten, dat zowel de belangen die in internationaal verband het grenstoezicht dienen als de belangen die ik in het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen voorsta op de best mogelijke wijze kunnen worden verenigd.
In dit verband wil ik wijzen op de brief van de minister van Justitie van 18 juni 2010 waarin werd aangegeven dat naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring wordt gezocht.
Waarom bent u er, sinds de inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure op 1 juli 2010, toe overgegaan om amv’s ouder dan 15 jaar, die via Schiphol Nederland proberen binnen te reizen, in grensdetentie op Aanmeldcentrum (AC) Schiphol te plaatsen? Waarom hebt u niet gekozen voor het alternatief van beschermde opvang, zoals dat voor 1 juli 2010 gebruikelijk was? Is de praktijk van grensdetentie nog houdbaar nu de rechtbank onherroepelijk heeft geoordeeld dat de plaats en verblijfsomstandigheden, onder meer vanwege het penitentiaire karakter, niet voldoen voor het verblijf van een alleenstaande minderjarige asielzoeker?
De werkwijze die sinds 1 juli 2010 wordt gevoerd, is een vrijwel ongewijzigde voortzetting van de werkwijze zoals die vóór 1 juli 2010 werd gevoerd. Zowel in de oude als de nieuwe situatie is het beleidsmatig mogelijk om alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verplichten zich gedurende de procedure in het aanmeldcentrum Schiphol op te houden op grond van een maatregel ex artikel 6, lid 1 en 2, Vw. Wanneer er na afloop van de procedure in het AC geen twijfel meer bestaat over de minderjarigheid, wordt de maatregel opgeheven en de amv in de opvang geplaatst.
Van belang is dat zowel uitspraken van Europese Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) en Europese regels zoals de Terugkeerrichtlijn de verwijderingsdetentie (van minderjarigen) niet uitsluiten, dan wel onder voorwaarden toestaan. Dan moet dus worden geconcludeerd dat ook de mensenrechten detentie niet uitsluiten, mits terughoudendheid en zorgvuldigheid wordt betracht.
Aan de grens op Schiphol is sprake van een bijzondere situatie. De Schengen grenscode geeft mij de mogelijkheid daar asielzoekers vast te houden, terwijl aan de grens hun aanvraag wordt beoordeeld. Die bevoegdheid is niet uitgezonderd voor minderjarigen. Er zijn zowel uitspraken waarin door de rechtbank wordt geoordeeld dat alleenstaande minderjarigen op de locatie op Schiphol niet moeten worden vastgehouden, vanwege de omstandigheden die minder geschikt zijn voor kinderen, als uitspraken die oordelen dat dit wel is toegestaan2.
Mede naar aanleiding hiervan wordt thans bezien hoe ik de procedure aan de grens zodanig kan aanpassen, dat ik zowel de belangen die in internationaal verband het grenstoezicht dienen, als de belangen die ik in het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdeling voorsta, op de best mogelijke wijze kan verenigen.
Daarbij denk ik aan een werkwijze waarbij van amv's aan wie de toegang is geweigerd op AC Schiphol nog voor de start van de algemene asielprocedure wordt beoordeeld of er twijfel bestaat aan de gestelde minderjarigheid en de noodzaak voor eventuele beschermde opvang. In de gevallen dat aan de minderjarigheid niet wordt getwijfeld, zal de asielprocedure op dezelfde wijze starten als voor amv's aan wie de toegang niet is geweigerd: namelijk in AC Den Bosch, na een rust- en voorbereidingstermijn van ten minste 6 dagen.
Wat is uw verklaring en kwalificatie van de uitspraak van de rechter, dat u al ruim vijf maanden een beleid voert dat minderjarigen in grensdetentie plaatst, dat in strijd is met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Deelt u de mening dat onderzocht moet worden in hoeverre de amv’s die sinds 1 juli 2010 in grensdetentie hebben gezeten schadeloos gesteld kunnen worden? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak heeft me verbaasd omdat, zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag al aangaf, de asielprocedure van alleenstaande minderjarigen ook vóór 1 juli 2010 al werd behandeld in het AC Schiphol en dit voorheen niet tot een negatief rechterlijk oordeel heeft geleid. Bovendien zijn de verblijfsomstandigheden in het aanmeldcentrum op Schiphol sinds 1 juli 2010 niet in nadelige zin veranderd, maar zijn deze juist in verband met de invoering van de algemene asielprocedure per 1 juli 2010 verbeterd.
Ik meen dan ook niet dat de uitspraak ertoe moet leiden dat er met terugwerkende kracht tot 1 juli 2010 grond voor een schadevergoeding is voor het verblijf in het aanmeldcentrum.
Daar komt bij dat amv's die in grensdetentie hebben gezeten en van wie de asielaanvraag in het AC Schiphol is behandeld, dit aan de orde hebben kunnen stellen in een beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en langs die weg om schadevergoeding konden vragen.
Deelt u de mening dat alleenstaande minderjarige asielzoekers aan wier leeftijd niet getwijfeld wordt, bij binnenkomst in Nederland niet in een gevangenis geplaatst horen te worden? Bent u bereid uw praktijk ten aanzien van deze grensdetentie onmiddellijk te beëindigen en een alternatief te gebruiken? Bent u bereid daarbij een onderscheid te maken tussen «gewone amv’s», die bijvoorbeeld naar de opvang in Den Bosch kunnen, en amv’s die een risico lopen op ontvoering of slachtoffer zijn van mensenhandel, en die in de beschermde opvang moeten worden geplaatst? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik ben van mening dat detentie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen in beginsel alleen na een gedegen afweging van belangen toegepast moet worden en zoveel mogelijk moet worden uitgevoerd in een daarvoor geschikte inrichting. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven in welke gevallen daartoe kan worden overgegaan.
Zullen als gevolg van de uitspraak van de rechtbank de faciliteiten en het regime van de nieuwbouwlocatie voor grensdetentie op Schiphol Oost worden aangepast?
Het DNA-verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten (VS) |
|
Ard van der Steur (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Opstelten sluit dna-verdrag met VS»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland en de Verenigde Staten toegang krijgen tot elkaars databanken met gegevens over dna-profielen en vingerafdrukken? Zo ja, is er sprake van volledige wederkerigheid?
Ja, in individuele gevallen wordt via daartoe geautoriseerde medewerkers van nationale contactpunten toegang mogelijk gemaakt tot elkaars databanken met referentiegegevens over vingerafdrukken en DNA-profielen. Ik verwijs naar de brieven van 14 juni en 13 augustus 2010 die mijn ambtvoorganger, mede in zijn hoedanigheid van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan uw Kamer heeft gestuurd (TK, 2009–2010, 32 123 VI, nrs. 109 en 124). Wat betreft de wederkerigheid verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Schouw van uw Kamer (2010Z17699, ingezonden 25 november 2010).
Klopt het dat u van mening bent dat ernstige misdrijven hierdoor sneller kunnen worden opgelost? Zo ja, waar baseert u dit op? Zijn er concrete zaken in het verleden die hier aanleiding toe geven? En wat verstaat u precies onder een ernstig misdrijf?
Ja. De Verenigde Staten van Amerika (VS) en Nederland sturen elkaar op dit moment al verzoeken om matching van DNA-profielen en vingerafdrukken bij misdrijven. Het matchen gebeurt nu handmatig en de afhandeling duurt vaak lang. Door de afspraken uit het verdrag zal het matchen en het afhandelen sneller verlopen en kunnen verdachten van ernstige misdrijven sneller opgespoord worden. Er zijn geen specifieke zaken die aanleiding hebben gegeven tot het sluiten van dit verdrag. Ik verwijs naar bovengenoemde brief aan uw Kamer van 13 augustus 2010 voor een omschrijving van de strafbare feiten waarop het verdrag van toepassing is.
Kunt u precies aangeven welke waarborgen en protocollen in het verdrag zijn opgenomen als het gaat om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Zo nee, waarom niet?
De referentiegegevens over vingerafdrukken en DNA-profielen in de databanken zijn niet herleidbaar tot de identiteit van de betrokken personen. Als het uitwisselen van referentiegegevens een match oplevert, is het verstrekken van de gerelateerde persoonsgegevens pas aan de orde als daartoe een rechtshulpverzoek is ontvangen. Ik verwijs verder naar de in het antwoord op vraag 2 genoemde brieven, mijn antwoord op vraag 8 van het lid Schouw van uw Kamer (2010Z17699, ingezonden 25 november 2010) en de tekst van het verdrag (Tractatenblad 2010, 321).
Weet u dat de Amerikaanse wetgeving voorschrijft dat de Amerikaanse regering met landen die deelnemen aan het Visa Waiver Program of daarvoor in aanmerking willen komen, maatregelen overeenkomt om de uitwisseling van informatie met betrekking tot de veiligheid en de rechtshandhaving te versterken? Gaat het hier om een dergelijke maatregel? Zo nee, waarom is er dan tot dit verdrag besloten?
Ja, ik verwijs naar de eerdergenoemde twee brieven aan uw Kamer.
Sluiten andere lidstaten van de Europese Unie vergelijkbare verdragen met de Verenigde Staten? Zo ja, welke lidstaten?
Volgens de Amerikaanse overheid zijn er op dit moment 15 andere EU-lidstaten die met het Prevention and Combatting of Serious Crime (PCSC) verdrag vergelijkbare overeenkomsten met de VS hebben ondertekend. Het gaat om Oostenrijk, Tsjechië, Slowakije, Estland, Finland, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Letland, Litouwen, Malta, Portugal, en Spanje.
Is er sprake van afstemming tussen de lidstaten van de Europese Unie in dezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar het antwoord op vragen 3 en 4 van het lid Hennis-Plasschaert en het toenmalige lid Teeven van uw Kamer (2010Z14346, ingezonden 7 oktober 2010). Bij de totstandkoming van het verdrag tussen Nederland en de VS is uiteraard wel sprake geweest van informele contacten met andere EU-lidstaten.
De gevolgen van de bezuinigingen voor de Johan Willem Friso-Kazerne in Assen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat de Johan Willem Friso-Kazerne in Assen mogelijk gesloten wordt als gevolg van de bezuinigingen op defensiepersoneel?1
Ja.
In hoeverre is sluiting van de kazerne als gevolg van bezuinigingen bij defensie te verwachten? In hoeverre is de opmerking gefundeerd dat met name de lichte infanterie, zoals die onder andere in Assen te vinden is, wordt genoemd als mogelijkheid om op te bezuinigingen?
Wanneer wordt het besluit om te bezuinigen op personeel verder geconcretiseerd en op welke termijn is er duidelijkheid te verwachten voor de 1500 mensen die werken op de kazerne te Assen?
Kent u de in de Tweede Kamer met brede steun aangenomen motie met nummer van de leden Heijnen (PvdA) en De Pater-van der Meer (CDA)2 over het behouden van werkgelegenheid in krimpgebieden bij reorganisaties van de rijksoverheid? Zo ja, op welke manier zult u deze motie in het geval van de kazerne in Assen naleven?
Stelen via het internet door middel van internetincasso |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is om op het internet iets te kopen en iemand anders door een internetincasso voor de kosten op te laten draaien?1
Strikt genomen bestaan er geen automatische incasso’s op het internet. Er zijn wel websites waarbij identificatie bij het verlenen van een online incasso-opdracht slechts door het aanvinken van een vakje geschiedt. Uit navraag bij Currence2 en de Nederlandse Vereniging van Banken blijkt het inderdaad voor te komen dat een rekening van een ander wordt gebruikt om te betalen door personen die zich bij het verlenen van een online incasso-opdracht voor een ander uitgeven. Currence geeft aan dat het om 80 tot 100 gevallen per jaar gaat, op een totaal aantal transacties van 1,3 miljard per jaar. Volgens Currence gaat het daarbij louter om kleine schadegevallen en is er voor zover bekend nooit sprake van betrokkenheid van criminele netwerken.
Overigens hebben de Nederlandse banken zichzelf en hun klanten tegenover Currence contractueel verplicht om alleen incasso-opdrachten te verwerken waar schriftelijk toestemming voor is verleend. In hun incassocontract met winkels stellen banken dit ook als voorwaarde. Indien toch sprake blijkt te zijn van een onrechtmatige incasso-opdracht heeft de benadeelde consument recht op teruggave van geld. Currence biedt benadeelde rekeninghouders daarom desgewenst hulp met algemene informatie en/of gerichte ondersteuning (zie www.currence.nl). Wij waarderen in dit verband ook de inspanningen van de Consumentenbond om haar leden goed te informeren en onderschrijven de waarde van de tips die de Consumentenbond in de Geldgids geeft.
Op welke schaal komt dit voor?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze kunnen mensen die zich hieraan schuldig maken worden opgespoord en bestraft?
Om te beginnen dient een consument bij zijn of haar bank te melden dat er onrechtmatig geld van zijn of haar rekening is afgeschreven. Als na controle blijkt dat daar inderdaad sprake van is, kunnen benadeelden aangifte van oplichting doen. Conform de Aanwijzing voor de opsporing wordt vervolgens gekeken naar de ernst van het strafbare feit en de aanwezigheid van opsporingsindicaties. Afhankelijk daarvan en van de beschikbare capaciteit wordt al dan niet een opsporingsonderzoek gestart. In het kader van het opsporingsonderzoek kan gebruik worden gemaakt van de opsporingsmiddelen en -bevoegdheden die politie en justitie ten dienste staan. Na afronding van het opsporingsonderzoek beslist het Openbaar Ministerie of het overgaat tot dagvaarden, transigeren of seponeren.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat slachtoffers die opdraaien voor de rekening van een ander zoveel moeite moeten doen om hun geld terug te krijgen? Bent u bereid dit voor slachtoffers makkelijker te maken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend dient een consument alleen bij de eigen bank te melden dat onrechtmatig geld van zijn of haar rekening is afgeschreven. Als die melding klopt, krijgt men altijd automatisch het geld terug van de bank. Ik zie dan ook geen mogelijkheid en noodzaak om dit procédé voor consumenten verder te vergemakkelijken.
Vindt u de automatische incasso op het internet een veilige betaalmethode? Deelt u de mening dat er veel veiliger alternatieven voorhanden zijn, zoals bijvoorbeeld iDeal en dat de automatische incasso op het internet niet nodig is?
Wij delen de mening dat er veiliger alternatieven voorhanden zijn dan een «automatische internetincasso». Uiteraard moeten de identiteitscontroles en de betaalmethoden die door de webwinkels worden aangeboden betrouwbaar zijn. Het is echter praktisch gezien niet goed mogelijk om de «automatische incasso» geheel van het internet te verbannen. Het is de verantwoordelijkheid van de marktpartijen om te bepalen welke methodes betrouwbaar zijn en welke technologie het meest geëigend is om fraude tegen te gaan. Ten slotte achten wij het, gezien het grensoverschrijdend karakter van het internet voor webwinkels, relevant om aan te sluiten bij Europese initiatieven. Zo zal in 2012 of 2013 een Europees incassosysteem worden ingevoerd. Bij een eerste incasso-opdracht ontvangen mensen voortaan eerst een waarschuwing dat binnen een bepaalde termijn door een bedrijf geld van hun rekening wordt afgeschreven. Daardoor kunnen zij zelf invloed uitoefenen op de bedragen die van hun rekening afgeboekt worden. Ook is de compensatie van benadeelde consumenten goed geregeld. Wij zien dan ook geen aanleiding om de keuze van marktpartijen hierin verder te sturen.
Welke mogelijkheden ziet u om de automatische incasso op het internet onmogelijk te maken? Bent u hier ook toe bereid? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan nemen om deze betaalmethode betrouwbaarder te maken? Bent u bereid er tenminste voor te zorgen dat betalingen per email of sms moeten worden bevestigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De integrale bekostiging van zorg aan chronisch zieken |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht in de zaak die zorggroep Meditta had aangespannen tegen zorgverzekeraar Achmea?1
Ja.
Welk effect verwacht u dat dit vonnis heeft op de voortgang van ketenzorg?
Ketenzorg, oftewel integrale zorg voor chronisch zieken vind ik – net als mijn voorganger – van groot belang. Naar mijn mening doet dit vonnis niets af aan het huidige beleid en ik verwacht ook niet dat het een structureel negatief effect op de ontwikkeling van ketenzorg zal hebben. Ik hoop dat het vonnis de nodige duidelijkheid geeft op basis waarvan zorgaanbieders en verzekeraars in de nabije toekomst tot overeenstemming kunnen komen over de bekostiging van integrale zorg.
Handelt Achmea volgens u in lijn met de bedoeling van de overgangsregeling?
De overgangs-regeling is opgesteld met als doel partijen ervaring op te laten doen met de nieuwe wijze van bekostigen. Het vonnis is er duidelijk over dat Achmea niet in strijd handelt met de overgangsregeling. Het verwijst onder meer naar de bepaling in de beleidsregel «Prestatiebekostiging multidisciplinaire zorgverlening chronisch zieken». Deze bepaling sluit de bekostiging van afzonderlijke prestaties in plaats van integrale bekostiging niet uit. Als partijen in de onderhandelingen niet tot afspraken over integrale bekostiging kunnen komen blijft het alternatief van bekostiging via de afzonderlijke deelprestaties beschikbaar, al dan niet gecombineerd met een zogenaamd koptarief.
Wat is uw visie op ketenzorg en integrale bekostiging? Wat zijn volgens u de effecten van het invoeren van integrale zorgprogramma’s op de kwaliteit van de zorg voor chronisch zieken? Wanneer kan de Kamer informatie over de vervolgstappen die u ziet voor het verbeteren van de ketenzorg tegemoet zien?
Ik ben van mening dat de programmatische aanpak van chronische ziekten van grote waarde is, omdat het de patiënt centraal stelt en gebaseerd is op zorgstandaarden die de norm voor goede zorg beschrijven. Integrale zorgprogramma’s zullen naar verwachting resulteren in een betere zorg en daarnaast in een verschuiving van zorg vanuit de tweedelijn naar de eerstelijn.
Om de totstandkoming van dergelijke zorgprogramma’s te bevorderen is per 2010 integrale bekostiging mogelijk voor drie chronische aandoeningen: diabetes, vasculair risicomanagement en COPD.
Ketenzorg en de integrale bekostiging ervan moeten gezien worden als een groeimodel, waarmee verdere ervaring moet worden opgedaan. Integrale bekostiging is hierbij geen doel op zich, maar een middel om te komen tot meer en betere integrale zorg voor chronisch zieken. De evaluatiecommissie Integrale bekostiging doet nu onderzoek naar de effecten van integrale bekostiging voor chronisch zieken. Een eerste tussenrapportage hiervan verwacht ik begin volgend jaar.
Bent u op de hoogte van berichten dat zorggroepen overwegen te stoppen met nieuwe zorgprogramma’s vanwege de onzekerheid over de financiering van ketenprogramma’s? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik zou het betreuren als zorggroepen op basis van het vonnis in de zaak Meditta/Achmea zouden besluiten te stoppen met nieuwe zorgprogramma’s. Ik vind het namelijk te vroeg om over onzekerheid van de financiering te spreken. Mij hebben namelijk ook signalen bereikt over zorggroepen en verzekeraars die wél tot een overeenkomst over integrale bekostiging dan wel bekostiging via afzonderlijke deelprestaties komen.
Wat vindt u van de uitspraak dat de zorggroep patiënten niet mag informeren over het feit dat Achmea geen integraal tarief voor integrale zorg vergoedt, maar alleen losse verrichtingen?
De uitspraak van de rechter is voor mij een gegeven, daar wil en kan ik geen oordeel over geven. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat patiënten recht hebben op goede zorg én de beschikking moeten hebben over de juiste informatie zodat zij desgewenst keuzes kunnen maken.
Welke mogelijkheden ziet u voor de zorgaanbieder of de zorggroep als per 2011 de betaaltitel is verdwenen, maar de zorg niet gestopt mag worden omdat een financiële administratieve reden niet als gewichtige reden wordt gezien, en de patiënt ook niet geïnformeerd mag worden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is opgemerkt is de bekostiging van afzonderlijke prestaties, al dan niet gecombineerd met een koptarief, een alternatief in gevallen waarin partijen niet tot overeenstemming komen over het integrale tarief. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om hier op een goede manier mee om te gaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de ontwikkeling van zorgstandaarden?
Zorgstandaarden zijn de norm van en voor veldpartijen. Het initiatief voor de ontwikkeling ervan ligt bij veldpartijen: patiëntenvertegenwoordigers en zorgaanbieders ontwikkelen de zorgstandaard en stellen deze gezamenlijk vast.
VWS is niet direct betrokken bij de ontwikkeling van zorgstandaarden, maar ondersteunt wel de totstandkoming ervan.
Momenteel stagneert de ontwikkeling van enkele nieuwe zorgstandaarden doordat niet alle beroepsgroepen volledig meewerken. Per zorgstandaard gaan de betrokken partijen hier verschillend mee om, in sommige gevallen wordt ervoor gekozen toch verder te gaan met de ontwikkeling maar dan zonder de inbreng van de betreffende beroepsgroepen.
Op dit moment worden daarom op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd om bezwaren die bij sommige beroepsgroepen leven te achterhalen. Hierbij is onder andere van belang te benadrukken dat de ontwikkeling en autorisatie van een zorgstandaard en het vervolgens overgaan op integrale bekostiging van de betreffende zorg, twee aparte besluiten zijn.
Wanneer kan de Kamer de eerste rapportage van de evaluatiecommissie tegemoet zien?
Een eerste tussenrapportage van de evaluatie commissie verwacht ik begin volgend jaar.
In welke mate wordt op dit moment aan de volgende voorwaarden voldaan:
U vraagt mij naar voorwaarden voor integrale bekostiging. Aan de punten die u noemt wordt momenteel gewerkt. Ik wijs u graag op de evaluatiecommissie integrale bekostiging die onderzoekt in hoeverre aan de beoogde randvoorwaarden wordt voldaan om de invoering van integrale bekostiging succesvol te laten zijn. Zodra de evaluatiecommissie de eindrapportage heeft gedaan van dit onderzoek in 2012 zal ik hier uitvoeriger hierop ingaan.
Het bericht 'Opstelten sluit DNA-verdrag met VS' |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Opstelten sluit dna-verdrag met VS»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland op 19 november 2010 het verdrag Prevention and Combatting of Serious Crime (PCSC) met de Verenigde Staten heeft getekend, waarin de uitwisseling van gegevens over DNA-profielen en vingerafdrukken van verdachte personen is geregeld?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de wederkerigheid in praktijk geregeld tussen Nederland en de Verenigde Staten? Kan Nederland in gelijke mate een beroep doen op de gewenste gegevens vanuit de Verenigde Staten?
Er is bij de in het Prevention and Combatting of Serious Crime (PCSC) verdrag vastgelegde afspraken sprake van volledige wederkerigheid. Nederland kan dus in gelijke mate een beroep doen op de gewenste gegevens uit de Verenigde Staten.
Hoe verhoudt zich het PCSC-verdrag tot het Visa Waiver Programme van de Verenigde Staten?
Ik verwijs naar de brieven van 14 juni en 13 augustus 2010 die mijn ambtvoorganger, mede in zijn hoedanigheid van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan uw Kamer heeft gestuurd (TK, 2009–2010, 32 123 VI, nrs. 109 en 124).
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van Eurocommissaris Malmström dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, de voorwaarden voor het Visa Waiver Programme onder de bevoegdheid van de Europese Unie (EU) vallen?2
Ja. Op grond van artikel 4, tweede lid onder j, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft de Europese Unie een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid op het terrein van vrijheid, veiligheid en recht. Zolang de Europese Unie deze bevoegdheid niet effectueert, blijft het maken van afspraken zoals die in het PCSC-verdrag zijn vastgelegd een bevoegdheid van de lidstaten.
Hoe verhoudt zich het PCSC-verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten in tot het Europese Prüm Verdrag?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zich ingespannen om dit PCSC-verdrag in Europees verband te realiseren?
Nee, ik verwijs naar het antwoord op vragen 3 en 4 van het lid Hennis-Plasschaert en het toenmalige lid Teeven van uw Kamer (2010Z14346, ingezonden 7 oktober 2010).
Kunt u bevestigen dat de door Nederland met de Verenigde Staten gemaakte bilaterale afspraken in overeenstemming zijn met de EU-richtlijn inzake gegevensbescherming?
Het betreffende kaderbesluit (2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken) is alleen van toepassing op persoonsgegevens die tussen de lidstaten van de Europese Unie worden uitgewisseld in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Gelet op de specifieke Amerikaanse regelgeving zijn in het verdrag met de VS andere accenten gelegd op het vlak van gegevensbescherming. Dit is beschreven in de eerdergenoemde brief van 13 augustus 2010. Zoals in die brief is toegelicht, is de Nederlandse regering van mening dat in het verdrag is voorzien in passende waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens.
Wanneer kan de Kamer de goedkeuringswet voor het PCSC-verdrag verwachten? Welke procedure gaat u hiervoor volgen? Is daar ook een advies van het College bescherming persoonsgegevens in voorzien?
Het PCSC-verdrag zal conform de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Staten-Generaal. Mijn verwachting is dat het wetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag, tezamen met de nog op te stellen noodzakelijke uitvoeringswetgeving, voor de zomer van 2011 aan de Ministerraad kan worden voorgelegd. In de consultatie zal ook het College bescherming persoonsgegevens om advies worden gevraagd. Vervolgens zal, zoals te doen gebruikelijk, na advies van de Raad van State het wetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend.
De stelling dat ontwikkelingshulp radicalisering tegen kan gaan |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
|
|
|
Kunt u bewijzen aandragen voor uw linkse stelling: «ontwikkelingssamenwerking kan een belangrijke bijdrage leveren aan het wegnemen van onderliggende oorzaken van radicalisering»?1
Radicalisering kan vele oorzaken hebben. Voor bepaalde groepen en individuen spelen radicale ideologische overwegingen een hoofdrol. Dat is moeilijk aan te pakken door middel van ontwikkelingsactiviteiten. Uit tal van internationale studies2 blijkt dat andere groepen en individuen radicaliseren, omdat ze, bijvoorbeeld, sociaaleconomisch worden gemarginaliseerd en/of politiek worden uitgesloten. Met andere woorden, het kan een rol spelen, maar het hoeft niet. Radicalisering is een verschijnsel dat uit uiteenlopende bronnen wordt gevoed.
Leden Osama bin Laden en Mohammed Atta honger voordat ze op jihad gingen?
Het is ons niet bekend of Osama bin Laden en Mohammed Atta honger hadden voordat ze hun terroristische daden pleegden.
Gelooft u in sprookjes omdat u op een steenworp van de Efteling geboren bent?
Ik geloof niet in sprookjes. Ik kan er wel van genieten.
Invasieplannen in Suriname in 1986 |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Is de Nederlandse regering in 1986 door de toenmalige Surinaamse regering onder leiding van premier Radakishun, of enige andere partij, verzocht een militaire interventie te ondernemen teneinde toenmalig legerleider Bouterse te arresteren? Indien nee, wat zijn dan de feiten?1 Is het waar dat het daarbij om drie ministers ging? Zo ja, bent u bereid de Kamer, desnoods vertrouwelijk, te informeren wie die ministers waren?
Op basis van gesprekken met onder andere oud-bewindslieden, naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant van 20 november 2010, kan bevestigd worden dat in 1986 contacten zijn geweest met (prominente) Surinamers over de zorgwekkende situatie in Suriname, en dat tijdens deze contacten de wenselijkheid om burgers te beschermen en een verzoek om hulp aan de orde zijn gekomen.
Is het waar dat de toenmalige premier Lubbers een invasieplan heeft laten opstellen? Indien nee, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, wat waren de doelen van dat plan en bent u bereid de Kamer, desnoods vertrouwelijk, dit plan te sturen? Indien nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vragen van het lid Van Bommel uit 2007 is gemeld heeft Nederland in 1986 met de Verenigde Staten overlegd over de mogelijkheid Nederlandse militairen naar Suriname te vervoeren teneinde hen een evacuatieoperatie ten behoeve van in Suriname aanwezige Nederlanders te laten uitvoeren. Onderzoek in de Rijksarchieven en gesprekken met onder andere de destijds betrokken oud-bewindspersonen (zie het antwoord op vraag 10) heeft het kabinet inmiddels een duidelijker beeld gegeven omtrent de situatie indertijd.
In 1983 was een conceptplan gemaakt voor een eventuele evacuatieoperatie voor circa 5000 Nederlandse en andere buitenlandse staatsburgers. Voor 1986 komt uit dat onderzoek in de eerste plaats naar voren dat het Nederlandse kabinet zich ernstig zorgen maakte over de veiligheid van enige duizenden in Suriname verblijvende Nederlandse staatsburgers. Suriname verkeerde in 1986 in een diepe crisis vanwege de zogenaamde Binnenlandse Oorlog. Daarbij vielen enkele honderden slachtoffers, zowel onder de strijdende partijen als onder de burgerbevolking. In het dorp Moiwana werden eind november 1986 ongeveer veertig inwoners door het nationale leger vermoord. Naar schatting bedroeg het aantal dodelijke burgerslachtoffers van de binnenlandse oorlog in 1986 meer dan 200. De infrastructuur van het binnenland was verwoest en duizenden ontheemde inwoners van het binnenland vluchtten naar Paramaribo of Frans-Guyana. Er was in Suriname sprake van een anti-Nederlandse stemming.
Tevens blijkt uit het even bedoelde onderzoek en de gesprekken met onder andere de oud-bewindslieden ook dat, in het licht van de ernstige ontwikkelingen in Suriname en de risico’s die in Suriname aanwezige Nederlanders er in toenemende mate liepen, Nederland gezamenlijk met de Verenigde Staten heeft gewerkt aan een «contingency plan». Dit planningsdocument behelsde de mogelijke inzet van Nederlandse militairen voor het scheppen van de juiste condities voor het herstel van orde en recht en het beschermen van Nederlandse en Amerikaanse staatsburgers en belangen en – indien nodig – hun evacuatie. Voor een voorspoedige en veilige uitvoering van een dergelijke operatie zou het noodzakelijk zijn geweest tijdelijk het vliegveld en de doorgangswegen onder controle te krijgen, alsmede de Surinaamse strijdkrachten en de legerleiding tijdelijk te neutraliseren. Over de ten uitvoerlegging van de planningsdocumenten heeft nooit politieke besluitvorming plaatsgevonden. Beide plannen zijn ook nooit ten uitvoer gebracht.
Dergelijke planningsdocumenten worden niet ter inzage gegeven, ook niet vertrouwelijk.
Is het waar dat de toenmalige Nederlandse regering de Amerikaanse regering heeft verzocht te overwegen om aan de eventuele militaire interventie deel te nemen? Indien nee, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, wat was de exacte inhoud van het verzoek en is daarbij concreet verzocht om bepaalde militaire eenheden? Wat was de reactie op het gedane verzoek?
Zie het antwoord op vraag 2. Vanwege de omvang van een dergelijke operatie en omdat het mede ging om mogelijke evacuatie van staatsburgers van de Verenigde Staten en van andere bevriende landen, is bij het opstellen van het planningsdocument nauw samengewerkt met de Verenigde Staten.
Is het waar dat Amerikaanse inlichtingendiensten op de hoogte waren van de schuilwoning van de toenmalige legerleider Bouterse? Op grond van welke overeenkomst kreeg Nederland deze informatie? Is deze informatie ook gedeeld met de Surinaamse regering? Zo ja, met wie? Indien nee, waarom niet?
Over de inlichtingenpositie van buitenlandse inlichtingendiensten waarmee wordt samengewerkt, kunnen zoals gebruikelijk geen mededelingen worden gedaan.
Is het waar dat vier Nederlandse fractievoorzitters over de voornemens van de regering zijn ingelicht en is het waar dat hun opvatting over deze voornemens is gevraagd? Indien nee, hoe zijn dan de feiten?
Naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant van 20 november 2010 gaven de oud-bewindspersonen in de gesprekken te kennen dat het kabinet destijds over deze plannen heeft gesproken met een aantal fractievoorzitters.
Is het waar dat juristen van het ministerie van Buitenlandse Zaken voldoende ruimte in volkenrechtelijke zin zagen om gehoor te geven aan het Surinaamse verzoek? Wat was die volkenrechtelijke ruimte en geldt deze juridische mogelijkheid naar uw opvatting nog steeds in het volkenrecht? Zo ja, waarom? Indien nee, waarom niet?
De fase van besluitvorming is nooit bereikt. Van een advies van de juristen van Buitenlandse Zaken is niets bekend.
Welke feiten in de journalistieke reconstructie van de Volkskrant zijn naar uw opvatting stellig onjuist? Hoe zijn dan de feiten? Welke belangrijke feiten ontbreken naar uw inzicht? Hoe verhouden deze plannen zich uw inziens tegenover grondwetartikel 90, het bevorderen van de internationale rechtsorde? Kunt u dat toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Was u op de hoogte van het feit dat oud-politici meewerkten aan de journalistieke reconstructie? Is u om toestemming gevraagd? Indien nee, wat is uw opvatting over hun medewerking aan het artikel?
Het kabinet was niet op de hoogte gesteld van de inhoud van de gesprekken die de oud-bewindspersonen met de journalist hebben gevoerd. De oud-politici hebben niet om toestemming gevraagd.
Hoe verklaart u de uitwijzing van ambassadeur Van Houten op 25 januari 1987 door de Surinaamse regering, als dezelfde Surinaamse regering Nederland om interventie heeft gevraagd?
De Nederlandse ambassadeur Van Houten werd destijds uitgewezen omdat hij zich zou hebben ingelaten met interne Surinaamse aangelegenheden. Het toenmalige Nederlandse kabinet heeft dat zeer betreurd en op haar beurt Suriname gevraagd de toenmalige Surinaamse zaakgelastigde in Den Haag terug te roepen.
Herinnert u zich mijn vraag uit 2007 of het waar is dat Nederland in 1986 heeft onderzocht of het mogelijk was militair in te grijpen in Suriname? Waarom is, er vanuit gaande dat de journalistieke reconstructie van 20 november 2010 juist is, indertijd niet de volledige waarheid geantwoord? Deelt u de mening dat de Kamer hiermee essentiële informatie is onthouden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja, ik herinner mij uw vraag uit 2007. Naar aanleiding van uw vraag gesteld aan de Minister van Buitenlandse Zaken op 14 juni 2007, heeft het kabinet op 10 juli 2007 de Tweede Kamer geantwoord op basis van de destijds bij Buitenlandse Zaken aangetroffen archiefstukken. Het kabinet stelt vast dat het in 2007 geen aanleiding zag om met de oud-bewindspersonen te spreken en een uitgebreider onderzoek te starten.
Het artikel in de Volkskrant van 20 november 2010 en de daaraan gerelateerde Kamervragen vormden voor het kabinet aanleiding om aanvullende gesprekken te voeren met betrokken oud-bewindspersonen en een uitgebreider onderzoek te doen dat naast de archieven van Buitenlandse Zaken, ook de archieven van Algemene Zaken, Defensie en Binnenlandse Zaken omvatte. De bovenstaande antwoorden berusten op dit onderzoek en op de gesprekken met onder andere de oud-bewindspersonen.
Dit verklaart waarom de beantwoording veel tijd heeft gekost. Het kabinet meent dat het beter zou zijn geweest als deze benadering al in 2007 zou zijn gevolgd. Was het kabinet in 2007 op de hoogte geweest van de feiten zoals ze nu bekend zijn uit de interviews met de Volkskrant van de oud-bewindslieden, dan had zij de Tweede Kamer geïnformeerd dat planningsdocumenten zijn voorbereid. Op basis van de feiten die er toen lagen was er voor het kabinet geen aanleiding om het onderzoek heel breed op te zetten of gesprekken te voeren met oud bewindspersonen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zijn de plannen nooit uitgevoerd en zijn zij evenmin het onderwerp van politieke besluitvorming geweest.
Welke stappen zult u in het licht van deze feiten ondernemen jegens Suriname?
Het kabinet ziet geen aanleiding stappen te ondernemen jegens Suriname.
Conclusies en aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Davids |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Doorbreek het stilzwijgen over aanbevelingen Davids»1 en «De Rijksvoorlichtingsdienst en de Commissie Davids: digitaal doolhof of digitale doofpot?»?2
Ja.
Is uitvoering gegeven aan de toezegging van de regering om de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Davids over de besluitvorming rond de inval in Irak over te nemen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De reactie van het kabinet op het rapport van de Commissie onderzoek besluitvorming Irak en de daarin genoemde conclusies en aanbevelingen is vervat in de brief van de minister-president en de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9-2-2010. Aan deze brief wordt uitvoering gegeven.
Heeft u een onafhankelijke volkenrechtelijke adviseur aangesteld, zoals aanbevolen en zoals verwoord in conclusie 22 van het rapport? Zo nee, wanneer is deze aanstelling te verwachten?
Het volkenrechtelijk advies speelt een belangrijke rol bij de politieke besluitvorming over internationale vraagstukken. De volkenrechtelijke kennis is binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken belegd bij de directie Juridische Zaken, die organisatorisch rechtstreeks onder de Secretaris-Generaal van het ministerie ressorteert. Doorgaans wordt het volkenrechtelijk advies reeds meegenomen in de beleidsvorming en de ambtelijke advisering. In bijzondere gevallen kan het echter voorkomen dat een onafhankelijk volkenrechtelijk advies buiten de beleidsvorming om noodzakelijk is. Daarom heeft het kabinet Balkenende in zijn reactie op het rapport van de Commissie Davids, meer in het bijzonder aanbeveling 22, aangegeven dat de minister van Buitenlandse Zaken een aparte positie van volkenrechtelijk adviseur op zijn ministerie zal instellen. Ik zal binnen drie maanden de volkenrechtelijk adviseur benoemen. In dat verband zal een duidelijke taakomschrijving worden opgesteld, waaruit blijkt in welke gevallen de adviseur geacht wordt onafhankelijk volkenrechtelijk advies te geven. De Kamer zal per brief van de benoeming en taakomschrijving op de hoogte worden gesteld.
Waarom is de website www.onderzoekscommissie-irak.nl niet meer toegankelijk? Bevat de website www.rijksoverheid.nl precies dezelfde uitvoerige informatie als de website www.onderzoekscommissie-irak.nl? Zo nee, waarom niet?
Drie maanden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie is de zogenaamde «content» van de website overgeplaatst naar http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/irak. Hier is een uitgebreid dossier opgenomen met o.a. de voorgeschiedenis, de samenstelling van de commissie, het rapport van de commissie, de Engelse samenvatting en conclusies, de kabinetsreactie, het instellingsbesluit en antwoorden op Kamervragen.
Bent u bereid deze vragen vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2011 (week van 14–15-16 december te beantwoorden?
Ja.
Trucs van gemeenten bij inkoop van hulp in de huishouding ten koste van alfahulpen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat gemeenten trucs bedenken om zoveel mogelijk cliënten die hulp in de huishouding nodig hebben, deze via een alfahulp te laten uitvoeren?1
Ja. Overigens onderschrijf ik de kwalificatie «trucs» niet, zie hiervoor vraag 7.
Acht u het wenselijk dat gemeenten via een besloten vennootschap (bv) als werkgever optreden van deze alfahulpen?
In het bericht wordt de alfacheque besproken, die in de gemeente Tilburg is ingevoerd en in Breda zal worden ingevoerd. De gemeente kan de burger bij het aanbieden van een pgb of een financiële tegemoetkoming administratieve ondersteuning bieden. De SVB vervult zo’n rol reeds bij het PGB. Bij de alfacheque wordt de bij het werkgeverschap behorende administratie uitgevoerd door een uitvoerende organisatie. Het werkgeverschap zelf komt echter niet bij deze uitvoerende organisatie te liggen, maar bij de burger. In de gemeente Breda ligt de kassafunctie en de verantwoordelijkheid om voor vervanging zorg te dragen bij ziekte bijvoorbeeld nadrukkelijk bij de burger. De uitvoeringsorganisatie bemiddelt voornamelijk tussen vraag en aanbod.
Navraag bij de gemeente Breda leert dat de betrokken uitvoeringsorganisatie feitelijk onderdeel uitmaakt van de gemeente.
Deelt u de mening dat de wetswijziging van 2009 juist bedoeld was om te voorkomen dat de hulp in de huishouding via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door overwegend alfahulpen uitgevoerd zou gaan worden?
De wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 had tot doel om te voorkomen dat burgers ongewild en onwetend werkgever werden. De gemeente Breda legt bij alle nieuwe verzoeken tot huishoudelijke hulp huisbezoek af door klantmanagers op HBO-niveau, zo geeft de gemeente aan. Daarbij wordt zowel mondeling als schriftelijk informatie gegeven over de mogelijkheden die er zijn om huishoudelijke hulp te krijgen. Als een burger voor een alfahulp kiest, wordt daarna verwezen naar een speciale website (www.alfachequebreda.nl) met nog meer informatie over deze optie. Daarnaast heeft de wetswijziging er ook voor gezorgd dat medewerkers in de thuiszorg niet min of meer gedwongen werden om als alfahulp te gaan werken. Ik vind deze maatregel nog steeds een goede zaak.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat alfahulpen overwegend laag opgeleide vrouwen zijn die met dit werk geen bestaansminimum kunnen verwerven?
Huishoudelijke verzorging kan op basis van verschillende rechtsposities worden verricht. Aan elke wijze zitten voor- en nadelen, onder meer op het gebied van salaris, sociale zekerheid en pensioen en in de vrijheid om de eigen werktijden in te delen.
De burger bepaalt op welke wijze deze de huishoudelijke hulp wil ontvangen: in natura, in de vorm van een pgb via een overeenkomst van opdracht of als volledig werkgever, of in de vorm van een financiële tegemoetkoming en gebruikmakend van de regeling dienstverlening aan huis. Deze keuze zal leidend zijn voor de omvang van door alfahulpen geleverde huishoudelijke hulp. Huishoudelijke hulp door alfahulpen vormt momenteel slechts een relatief klein deel van het totale volume aan huishoudelijke hulp.
Vindt u het wenselijk dat de Wmo hulp in de huishouding overwegend wordt uitgevoerd door alfahulpen, die zo weinig verdienen dat ze zich niet kunnen verzekeren tegen risico «s, geen sociale zekerheid hebben en geen pensioen opbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het een verantwoordelijkheid van gemeenten niet alleen zo goedkoop mogelijk goede zorg in te kopen, maar zich ook verantwoord op te stellen ten aanzien van het verbeteren van het perspectief van de mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt?
Gemeenten zijn binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers. Bij de keuzes die gemeenten daarbij maken kunnen zij ook verwachte effecten op de (lokale) arbeidsmarkt laten meewegen. De gemeente Breda heeft zich bij haar beleid ten aanzien van de alfacheque zo geeft ze aan, ook laten leiden door de wens om een zo groot mogelijk aanbod van huishoudelijke hulp te kunnen blijven genereren.
Wat vindt u in het licht hiervan van deze trucs van gemeenten?
Ik kan de kwalificatie «trucs» niet onderschrijven. Gemeenten moeten zich houden aan de kaders die de Wmo ten aanzien van de maatschappelijke ondersteuning stelt. Met de wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 is onder andere de «informed consent» in de wet opgenomen. Ik vind het belangrijk dat gemeenten deze «informed consent» zorgvuldig invullen en burgers keuzevrijheid bieden. Ik heb thans geen signalen dat de gemeenten die de alfacheque willen invoeren, zich hier onvoldoende rekenschap van geven.
Vingerafdrukken in een landelijke database |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) de risico’s vreest van een centrale database voor de opslag van vingerafdrukken?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het CBP de vingerafdrukkenopslag in strijd acht met de privacybescherming zoals erkend in het EVRM?
Ik deel de opvatting van het CBP niet. Ik verwijs hierbij naar hetgeen hierover is gesteld in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Paspoortwet en de behandeling van dit wetsvoorstel in zowel de Tweede als Eerste Kamer.
Wat vindt u van de door een onderzoeker van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid geconstateerde gevaren van fouten in de opslag van vingerafdrukken, door bijvoorbeeld de slechte kwaliteit van sommige vingerafdrukken en van fraude met andermans vingerafdrukken?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen (met name het antwoord op vragen 1 en 2) van het TK-lid Heijnen (TK 2010–2011, nr. 456).
Deelt u de mening dat, gezien de grote risico’s rondom de centrale opslag van vingerafdrukken, ervan afgezien moet worden om een dergelijke centrale database op te richten? Zo nee, waarom niet?
In de antwoorden op de hiervoor genoemde vragen van het TK-lid Heijnen en tijdens de recente behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken in de Tweede Kamer heb ik gesteld dat ik mij de komende maanden op dit dossier wil oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de centrale reisdocumentenadministratie vorm zou kunnen krijgen. In de tussentijd worden er geen onomkeerbare stappen gezet richting de vorming van de centrale reisdocumentenadministratie.
Het verhuren van celcapaciteit voor jeugdigen aan België |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van het voorstel om te onderzoeken of het mogelijk is tijdelijk celcapaciteit van de Nederlandse justitiële jeugdinrichtingen, met behoud van Nederlands personeel, te verhuren aan België?
Ik heb in het kader van mogelijke alternatieve bestemmingen voor capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) reeds op 17 november jongstleden met de Belgische Minister van Justitie De Clerck gesproken. Ik heb hem toen aangeboden dat ik JJI-capaciteit zou kunnen inzetten voor het opvangen van Belgische jeugdigen. Vlak voor het algemeen overleg met uw Kamer over justitiële jeugdinrichtingen (op 9 december 2010) heb ik opnieuw met Minister De Clerck gesproken. Hij heeft toen aangegeven dat er op federaal niveau geen behoefte bestaat aan plaatsing van Belgische jeugdigen in Nederlandse jeugdinrichtingen. Later heeft hij ook bij zijn Vlaamse collega die over het jeugdwerk gaat, nagevraagd of de Vlaamse deelregering wellicht wel JJI-capaciteit zou willen gebruiken. Inmiddels heb ik begrepen dat ook daar geen concrete behoefte bestaat aan plaatsen in Nederlandse JJI’s. Zie overigens het antwoord op vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat er in België nog steeds sprake is van een cellentekort, niet alleen voor volwassenen maar ook voor jeugdigen en dat er nieuwe jeugdgevangenissen worden bijgebouwd die pas in 2013 in gebruik kunnen worden genomen? Heeft u al onderzocht hoe groot het cellentekort in België is? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Ja, ik weet dat er in België sprake is van een (tijdelijk) tekort aan cellen en plaatsen voor volwassenen en jeugdigen. Ik weet niet hoe groot het cellentekort in België precies is. Voor mij is niet de exacte omvang van het cellentekort in België van belang, maar of er bij de Minister van Justitie van België of bij de Vlaamse deelregering concreet behoefte is aan plaatsen in Nederlandse gevangenissen of JJI’s.
Zijn de ervaringen met het verhuren van celcapaciteit van de Penitentiaire Inrichting Tilburg aan België, tegen een bedrag van € 30 miljoen per jaar, nog steeds goed? Of zijn er knelpunten? Zo ja, welke?
De ervaringen met het verhuren van celcapaciteit van de Penitentiaire Inrichting (PI) Tilburg aan België zijn nog steeds goed. De ministerraad in België heeft op vrijdag 3 december 2010 ingestemd met een voorstel van Minister De Clerck om 150 extra plaatsen – bovenop de 500 plaatsen die nu worden gebruikt – in de PI Tilburg te huren.
Deelt u de mening dat de tijdelijke verhuur van jeugdinrichtingen aan België een oplossing kan zijn voor het cellentekort in België en de overcapaciteit in Nederland, waardoor gedwongen ontslagen onder het personeel van jeugdgevangenissen kan worden voorkomen, daar er ook natuurlijk verloop plaatsvindt?
Met antwoord op deze vraag is slechts relevant voor zover er sprake is van een concrete behoefte van Belgische zijde aan capaciteit in Nederlandse JJI’s. Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is die concrete behoefte er op dit moment niet.
Bent u bereid op korte termijn in overleg te treden met de Belgische minister van Justitie en de mogelijkheden te verkennen om een van de in de provincies Brabant of Limburg gelegen jeugdinrichtingen te verhuren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg op 9 december 2010 over het capaciteitsplan justitiële jeugdinrichtingen?
Ik heb bij het algemeen overleg van 9 december 2010 reeds toegelicht dat ik deze vragen destijds nog niet kon beantwoorden omdat ik nog in gesprek was met Minister De Clerck.
De gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griepprik |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griep»?123
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de definitie pandemie gewijzigd werd door de WHO kort voor het uitbreken van de Mexicaanse griep?
De Internationale Health Regulations (IHR) uit 2005 worden momenteel geëvalueerd. De uitbraak van Mexicaanse griep vormt hiervoor de belangrijkste casus. Over de resultaten van deze evaluatie wordt gerapporteerd aan de World Health Assembly (WHA) van mei 2011. De evaluatie zal ook ingaan op de verwarring die ontstaan is rond de definitie alsook op het effect van het gebruik van het begrip pandemie op de beeldvorming.
Dat de WHO fase 6 uitriep was voor Nederland niet de directe aanleiding voor het nemen van het besluit tot aanschaf van vaccins. Op het moment dat het vaccin aangeschaft moest worden, was er sprake van een onzekere situatie waarin snel gehandeld moest worden. Op 8 mei 2009 had de Gezondheidsraad advies uitgebracht over vaccinatie tegen Mexicaanse griep4. De Gezondheidsraad constateerde dat er nog onvoldoende gegevens waren voor een goede beoordeling van de epidemiologische situatie. Bovendien was er nog altijd een risico dat het virus, hoewel misschien op dat moment nog mild, tijdens zijn rondgang over de wereld zou muteren naar een meer pathogene stam. Wanneer langer gewacht werd zouden de vaccins waarschijnlijk te laat geleverd worden, of zou een bestelling helemaal niet meer mogelijk zijn. Dit vanwege de benodigde productietijd en de verwachtte omvangrijke mondiale vraag naar dit vaccin. Er moest dus, op basis van een risico-inschatting gehandeld worden, wetende dat er een reële kans bestond dat de vaccins, voor andere dan de bekende risicogroepen, niet gebruikt zouden hoeven worden.
Deelt u de constatering dat zonder de wijziging van die definitie er geen pandemie zou zijn geweest, en dat Nederland had kunnen volstaan met het inkopen van veel minder vaccins?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deskundigen wier belangen samenvallen met die van de farmaceutische industrie niet zouden mogen deelnemen aan de ontwikkeling van definities en richtlijnen?
Dit moet per geval beoordeeld worden. Het hebben van belangen betekent niet automatisch een belangenconflict. Volledige onafhankelijkheid van de industrie is niet mogelijk en naar mijn mening ook onwenselijk. Er zijn terreinen waarin publieke onderzoeksfinanciering niet of nauwelijks aan de orde is, maar waar wel topresearch plaatsvindt. Het zou onverstandig zijn om de kennis van desbetreffende topwetenschappers niet te gebruiken. Ik vind het wel belangrijk dat hierbij volledige transparantie betracht wordt. Daarnaast is het belangrijk dat een organisatie, die verantwoordelijk is voor de definities en richtlijnen, procedures hanteert om onafhankelijke advisering te waarborgen. Zo heeft bijvoorbeeld de Gezondheidsraad een uitgebreide set van waarborgen om belangenverstrengeling in haar Commissies te voorkomen (zie ook het antwoord op vraag 5.
Laat u onderzoeken of de leden van de Gezondheidsraad banden hebben (of hadden) met de farmaceutische industrie die op belangenverstrengeling kunnen duiden?
De Gezondheidsraad heeft naar mijn mening goede en betrouwbare procedures om belangenverstrengeling te voorkomen. Ik heb geen aanleiding om aan de beoordeling van de Gezondheidsraad te twijfelen. Ik voel mij hierin gesteund door een internationale review uit 2008 die de werkwijze van de Gezondheidsraad positief beoordeelde, nadrukkelijk ook op dit punt.
De Gezondheidsraad hanteert verschillende procedures die het risico op belangenverstrengeling moeten minimaliseren. Dit vormt een continu aandachtspunt binnen een veranderende omgeving waarin de keuze is gemaakt om beperkt publiek geld te investeren in wetenschappelijk onderzoek en waar kennis in toenemende mate «vermarkt» wordt.
Zo vullen bijvoorbeeld alle kandidaat-leden voor een commissie een belangenverklaring in. Op grond van deze verklaring beoordeelt de voorzitter van de Gezondheidsraad voor ieder afzonderlijk kandidaat-lid van een Commissie of deze benoemd kan worden als lid of als niet stemhebbend adviseur van een Commissie. Deze verklaringen zijn voor een ieder op te vragen.
Bij de eerste vergadering van de Commissie (de installatievergadering) moeten alle leden en adviseurs hun mogelijke belangen ten overstaan van de voorzitter van de Raad en alle commissieleden uitspreken.
Verder worden Commissies altijd multidisciplinair samengesteld. Dit garandeert een brede wetenschappelijke beoordeling en een evenwichtige advisering door de Raad. Als de Commissie een advies heeft gegeven wordt het getoetst door één of meer Beraadsgroepen waar andere deskundigen zitting in hebben. Het advies wordt beoordeeld op inhoud en consistentie met eerder uitgebrachte adviezen.
Bovenstaande procedures zijn zo zorgvuldig mogelijk. Hierin heb ik vertrouwen. De procedure voor de bewaking van de onafhankelijkheid van de Gezondheidsraad is te vinden op de website van de Raad. Toch is nooit volledig uit te sluiten dat een individu ten onrechte informatie niet meldt.
Kunt u de onafhankelijkheid van de Gezondheidsraad en de totstandkoming van zijn adviezen garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de werkzaamheid van influenzavaccins bij gezonde volwassenen, aangezien de medische wetenschap zelf het nut hiervan in twijfel trekt?
Nee. Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid van Gerven over de griepvaccinatie van 25 november 2010 (2010Z17692).
De verstoorde werksfeer bij strafrechters en de kwaliteit van de strafrechtspraak |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het boek getiteld «De nieuwe kleren van de rechter» en de krantenberichten naar aanleiding daarvan?1
Ja.
Herkent u zich in de alarmerende conclusies die de auteur trekt onder andere over de attitude en omgangsvormen van strafrechters, de onderlinge verhoudingen, de gebrekkige organisatie, de ontstane vertragingen, de financiële tekorten en het niet halen van afspraken over de behandeling en de duur van strafzaken? Zo ja, waarom? Bent u voornemens iets aan deze situatie te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
In het boek doet de auteur verslag van zijn belevenissen als gerechtsbestuurder in de strafsector van een gerecht. Het gaat om persoonlijk gekleurde waarnemingen, waarbij het niet voor de hand ligt deze automatisch op de gehele rechterlijke organisatie te betrekken. Dit neemt niet weg dat het beschrevene serieus genomen moet worden. De auteur beschrijft situaties waar verbetering mogelijk is. Ik heb hiervoor aandacht gevraagd bij de Raad voor de rechtspraak. Ik vind het belangrijk dat de Rechtspraak zelf kritisch kijkt naar de eigen organisatie. De ideeën van de auteur van dit boek verdienen daarbij serieuze aandacht.
Deelt u de mening van de auteur dat de kwaliteit van de strafrechtspraak zelf niet onder de door hem gesignaleerde problemen lijdt?
Ja. Overigens heeft de auteur ook in zijn onlangs gehouden oratie herhaald dat de kwaliteit van de strafrechtspraak naar zijn mening niet in het geding is.
Deelt u de bezorgdheid over het aanzien van de rechterlijke macht in de samenleving mede als gevolg van een aantal incidenten in de afgelopen periode? Zo nee, waarom niet?
Voor een goed functioneren van de rechtstaat is vertrouwen in de rechterlijke macht van groot belang. De beeldvorming die naar aanleiding van de incidenten is ontstaan doet hier afbreuk aan, en dat valt te betreuren. Het is echter ook van belang dat de incidenten in hun reële proportie worden gezien. Zij behoeven geen blijvend effect te hebben op het vertrouwen in de rechterlijke macht.
Deelt u de mening dat transparantie over het zelfreinigend vermogen van de rechterlijke macht (interne (kwaliteits)beoordelingen, intervisie en als ultimum remedium de ontslagprocedure bij de Hoge Raad) kan bijdragen aan het herstel van het vertrouwen in de rechterlijke macht? Zo ja, kunt u daaraan wat doen? Wat acht u wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De Rechtspraak is doordrongen van het belang van transparantie en heeft daarom maatregelen genomen om de transparantie te vergroten. In het kwaliteitssysteem dat een aantal jaren geleden in de Rechtspraak is ingevoerd (RechtspraaQ) hebben interne kwaliteitsbeoordelingen en intervisie een vaste plaats. Verder worden, naast de meer traditionele gegevens over instroom, productie en financiën, sinds enkele jaren cijfers gepubliceerd over klachten, wrakingen, de uitkomsten van klantwaarderingsonderzoeken, publicatie van uitspraken, permanente educatie, gerealiseerde doorlooptijden, doorverwijzing naar mediation, en arbeidsproductiviteit.
De Rechtspraak is, zo blijkt uit de Agenda van de Rechtspraak 2011–2014, voornemens de zichtbaarheid van de inspanningen op het gebied van kwaliteit, de openheid over prestaties en de openheid over gevallen van (vermeende) inbreuken op de kernwaarden verder te vergroten. Indien zich incidenten voordoen, zal daarover sneller en effectiever worden gecommuniceerd. Ik verwacht dat deze transparantie zal bijdragen aan het vertrouwen in de Rechtspraak op de langere termijn.
Kent u het zogeheten digitaal klaagschrift waarmee burgers een klacht kunnen indienen bij een gerecht over de behandeling die hen ten deel is gevallen?
Alle rechtbanken en gerechtshoven beschikken al over de technische mogelijkheden om digitaal klachten te ontvangen. Over relevante opvattingen van burgers wordt reeds gerapporteerd. De suggestie om hieraan meer aandacht en zichtbaarheid te geven zal ik overbrengen aan de Raad voor de rechtspraak.
Bent u bereid in overleg met de Raad voor de rechtspraak dit digitaal klaagschrift verder te ontwikkelen en meer actief te promoten (bijvoorbeeld op www.rechtspraak.nl), zodat burgers makkelijker hun klachten, suggesties en wensen bij de rechterlijke macht kunnen neerleggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met de Raad voor de rechtspraak te bespreken dat de reacties van burgers niet alleen worden betrokken bij de beoordeling van rechters, maar dat hierover ook actief en transparant (en uiteraard anoniem) wordt gerapporteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u verder voornemens maatregelen te nemen om het aanzien en de kwaliteit van de rechterlijke macht te herstellen dan wel versterken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt wetgeving voorbereid die erop is gericht de gerechtelijke kaart te herzien. Dit voorziet in het terugbrengen van het aantal arrondissementen en het aantal ressorten, hetgeen zal bijdragen aan de continuïteit, kwaliteit en flexibiliteit van de Rechtspraak. Tevens worden de externe oriëntatie en de gerichtheid op de samenleving versterkt door mensen van buiten de rechterlijke macht een plaats te geven in de besturen van de gerechten.
Het opheffen van historische paden |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat het Waterschap Roer en Overmaas een beek in Vaals heeft laten meanderen waardoor een eeuwenoud voetpad verloren is gegaan? Is het waar dat hierover geen overleg is geweest met omwonenden?
De provincie Limburg is het toezichthoudende orgaan op de waterschappen en de ruimtelijke ordening in hun regio.
Voor inzicht in de gang van zaken rond deze situatie verzoek ik u uw vraag aan de provincie Limburg voor te leggen.
Deelt u de opvatting dat wandel-, voet- en kerkenpaden met historische betekenis zo veel mogelijk bewaard moeten worden? Zo nee, waarom niet? Is het kabinet bereid om in overleg te treden met de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om deze paden zo veel mogelijk te behouden?
Ik deel de opvatting dat wandel- voet- en kerkenpaden met historische betekenis zo veel mogelijk bewaard moeten blijven. Voor een antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het opheffen van historische paden in strijd is met het beleid van het kabinet om door middel van subsidieregelingen extra voetpaden aan te leggen?
De beschikbare rijksmiddelen voor wandelpaden zijn onderdeel van het Investeringsbudget Landelijk Gebied. Het Rijk heeft geen aanvullende middelen beschikbaar.
Zijn er nog middelen beschikbaar voor de aanleg van wandelpaden? Zo ja, zouden deze middelen kunnen worden aangewend om ter plekke een zekere mate van herstel van het wandelpad mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 3.
De situatie van asielzoekers in griekenland |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over de situatie van asielzoekers in Griekenland?1
Ja.
Naar aanleiding van uw antwoorden op die vragen: wat zijn de verwachte inwilligingscijfers in 2010 en in 2011? Hoe reëel is het dat Griekenland binnen drie jaar een inwilligingspercentage heeft dat aansluit bij het Europese gemiddelde? Kunt u dit toelichten?
Deze vraag kan ik niet concreet beantwoorden. In mijn beantwoording van uw eerdere vragen van 22 oktober jl., heb ik meegedeeld dat de Griekse Minister van Burgerbescherming heeft aangegeven dat hij ernaar streeft om het inwilligingspercentage van asielverzoeken aan te laten sluiten bij het Europese gemiddelde. Vanzelfsprekend is het niet aan mij, maar aan de Griekse regering om aan dit streven invulling te geven. De Griekse regering werkt momenteel een nieuwe asielprocedure uit. In die procedure zal niet langer de politie verantwoordelijk zijn voor het nemen van asielbeslissingen maar een «independent Asylum Agency» bemand door reguliere ambtenaren. De ambitie is dat deze asieldienst in het najaar van 2011 operationeel is. Voor de overgangsperiode is op 22 november jl. een Presidentieel Decreet in werking getreden dat regelt dat, in afwachting van de nieuwe asieldienst, asielaanvragen door 13 regionale politiedirecties worden behandeld. De politiebeambten die tijdens deze overgangsperiode zijn belast met het afnemen van interviews en het nemen van asielbeslissingen, worden opgeleid door onder andere de UNHCR. Hiertoe worden seminars georganiseerd. Het Decreet geeft voorts de asielzoeker het recht om tegen een afwijzing van zijn asielaanvraag bezwaar aan te tekenen. Het bezwaar wordt behandeld door een Comité waarin onder andere een vertegenwoordiger van de UNHCR zitting heeft. Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk een effect hebben op het inwilligingspercentage.
Waarom gaat u in het antwoord op vraag 3 van mijn eerdere vragen geheel voorbij aan het zorgelijke gegeven dat een Europese rechter heeft geoordeeld dat de Griekse detentieomstandigheden in strijd zijn met mensenrechten en het gegeven dat Nederland nog steeds vreemdelingen terugstuurt naar Griekenland, van wie de kans bestaat dat een deel van hen direct in dat soort omstandigheden belandt?
Zonder voorbij te willen gaan aan de zorgen over de, in onder andere CPT-rapporten, beschreven toestand in de Griekse penitentiaire inrichtingen, wil ik nogmaals het uitgangspunt benadrukken dat problemen zoveel mogelijk binnen de Griekse rechtsorde moeten worden aangekaart en opgelost. Dit betekent dat indien een Griekse burger of een asielzoeker klachten heeft over bijvoorbeeld het regime tijdens detentie, hij die klachten eerst bij de Griekse autoriteiten moet indienen en daarna zonodig vanuit Griekenland bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, Straatsburg). Daarnaast acht ik het van belang dat de Griekse regering, in zijn op 15 september jl. gepresenteerde «National Action Plan on the Reform of the Asylum System and on Migration» de ambitie heeft neergelegd dat elk dententiecentrum voldoet aan de richtlijnen van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT). Om bij te dragen aan het verwezenlijken van dit streven heeft Nederland, via de Europese Commissie, Griekenland zijn expertise aangeboden.
Zoals bekend wordt op dit moment, onder de huidige omstandigheden waarin deze verbeteringen nog aan het begin van uitvoering staan, de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van artikel 3 EVRM beoordeeld door het EHRM. De uitspraak, die naar verwachting een leading judgment geeft, wordt eind 2010/begin 2011 verwacht (zaak M.S.S. vs België en Griekenland). Ten slotte verwijs ik u nog naar de brief die de toenmalige Minister van Justitie op 13 oktober jl. aan uw Kamer heeft toegestuurd (Kamerstuk 19 637, nr. 1363). In die brief wordt toegelicht dat de komende tijd vanuit Nederland overdrachten aan Griekenland naar verwachting niet kunnen worden geëffectueerd, tenzij de individuele asielzoeker daar zelf in berust.
Deelt u de mening dat het nationaal actieplan van Griekenland met betrekking tot migratiemanagement een eerste aanzet is, maar dat, gezien de omvang, breedte en historie van het probleem dat Griekenland heeft met de asielinstroom, dat actieplan voor de korte termijn onvoldoende is om te garanderen dat asielzoekers in Griekenland een menselijke behandeling, fatsoenlijke opvang en een behoorlijke procedure krijgen? Kunt u dit toelichten? Deelt u tevens de mening dat het enkel uitbreiden van het aantal grenswachters van Frontex aan de kust van Griekenland de kwaliteit van de asielprocedure en de opvang niet verbetert?
Uw menig deel ik niet zonder meer. Het lijkt mij aangewezen dat wij als lidstaten van de Europese Unie in onze samenwerking met Griekenland ons concentreren op de implementatie van dit plan, omdat een goede implementatie zal leiden tot structurele verbeteringen. Griekenland wordt als land aan de buitengrens van de Europese Unie (EU) geconfronteerd met grootschalige illegale immigratie van buiten de EU en lijkt door de jaren heen moeilijk in staat adequaat op dit probleem te reageren. Het is daarom van het grootste belang dat Griekenland zélf, geholpen en gestimuleerd door de EU, maatregelen neemt om de situatie structureel te verbeteren. In dit licht zie ik de introductie van het Griekse actieplan, waarvan de Griekse autoriteiten het «ownership» hebben, als een zeer positieve ontwikkeling. Het plan getuigt van de bereidheid van de Griekse regering om het asiel- en migratiesysteem te hervormen. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid voor de verbeteringen primair bij Griekenland zelf. De eerste concrete verbeteringen worden zichtbaar, waarbij ik verwijs naar het al genoemde Presidentieel Decreet van 22 november jl. Naast de genoemde procedurele verbeteringen, ziet dit Decreet ook op het instellen van speciale comités die de achterstanden in het behandelen van asielaanvragen gaan oppakken. Tevens regelt het Decreet het recht op juridische bijstand en voorziet het in de voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Daarnaast heeft de Commissie imiddels laten weten dat zij een bedrag van circa 9.5 miljoen euro onder emergency measures heeft gereserveerd voor de korte termijn hulp aan Griekenland. Dit ziet onder meer op het creëren van nieuwe, en verbeteren van reeds bestaande, opvangvoorzieningen. Voor de langere termijn zijn vier terreinen geïdentificeerd (backlog management, training, registration & screening, quality management) waarvoor lidstaten die hun steun hebben aangeboden in december 2010 en januari 2011 op missie naar Griekenland gaan.
Realiseert u zich dat Nederland (net als andere lidstaten) in strijd met mensenrechten handelt als ons land asielzoekers de komende jaren terugstuurt naar een land (Griekenland) waar de omstandigheden en procedures voor asielzoekers beneden een acceptabel peil zijn?
In lijn met de opvattingen van het vorige kabinet, ben ik van mening dat de tekortkomingen in het Griekse asielsysteem nog niet betekenen dat Griekenland, ten aanzien van personen die onder de Dublin-verordening het land inreizen, zijn EVRM verplichtingen niet kan nakomen. Daarnaast wijs ik op de in antwoord op vraag 3 genoemde aanstaande uitspraak van het EHRM, die ik met belangstelling afwacht, en de brief van 13 oktober jl. van de toenmalige minister, waarin is uiteengezet dat en waarom de komende tijd nagenoeg geen overdrachten aan Griekenland zullen plaatsvinden.
Deelt u de mening – en hier is al meerdere malen door de Kamer op aangedrongen – dat het, ter aanvulling op het Griekse actieplan, voor de korte termijn noodzakelijk is dat er acute, praktische steun komt vanuit de Europese lidstaten voor Griekenland, gericht op het zo snel mogelijk verbeteren van de fundamenten van de asielprocedure, opvang en detentieomstandigheden aldaar? Bent u bereid daar in de Europese Unie (EU) een initiatief toe te nemen? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven levert Nederland een substantiële bijdrage aan het Griekse actieplan, omdat dit bij een goede implementatie de asiel- en migratiesituatie in Griekenland structureel kan verbeteren. Het lijkt mij aangewezen dat wij ons richten op dit plan, ook omdat dit plan brede Europese en UNHCR ondersteuning heeft. Vanzelfsprekend zal Nederland binnen de diverse gremia van de Europese Unie het belang van een goede implementatie van het plan en praktische samenwerking met Griekenland blijven benadrukken.
Bent u op de hoogte van de opmerking van de Nederlandse rechter van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat het terugsturen van minderjarigen, moeders met kinderen of zwangere vrouwen naar de zuidelijke landen (dus ook Griekenland) te gevaarlijk is?2 Hoe kwalificeert u deze opmerking?
Ja, ik heb kennis genomen van deze in de media opgetekende uitspraken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 heeft het EHRM nog geen uitspraak gedaan over de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van het EVRM. Die uitspraak wordt eind dit jaar/begin 2011 verwacht.
Is Nederland gehouden grote groepen Griekse asielzoekers die nu niet kunnen worden uitgezet, zelf in procedure te nemen? Hoe denkt het EHRM over de noodzaak voor onder andere Nederland om een groot aantal «Griekse zaken» zelf in procedure te nemen?
De Dublin-verordening bepaalt termijnen die tijdens de verschillende fasen van de asielprocedure dienen te worden gerespecteerd. Wanneer een lidstaat de termijnen niet naleeft, wordt hij geacht de verantwoordelijkheid voor de betrokken persoon (alsnog) te hebben aanvaard. In de Dublin-verordening is neergelegd dat de rechter de termijn kan stuiten, en wel bij voorlopige voorziening. Eind 2010 en najaar 2011 worden de uitspraken verwacht van respectievelijk het EHRM en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU, Luxemburg).
Het antwoord op uw tweede vraag kan ik uiteraard niet geven, omdat dit aan het EHRM zelf is. Mogelijk zal de binnenkort te verwachten uitspraak van het EHRM daarover meer duidelijkheid bieden.
Nu u hebt uiteengezet dat overdrachten aan Griekenland niet kunnen worden geëffectueerd, betekent dit dat de grensdetentie van personen die (eventueel) overgedragen zouden worden aan Griekenland ook wordt opgeheven? Hoe wordt de groep van ruim 2 100 vreemdelingen die nu niet kunnen worden uitgezet, opgevangen?
Nu zowel Griekenland als Nederland onderdeel uitmaken van het Schengengebied zal in het algemeen van toegangsweigering en grensdetentie geen sprake zijn bij personen voor wie een Dublinclaim op Griekenland aan de orde is.
Op 1 november 2010 bedroeg het aantal geregistreerde Griekenland-procedures circa 1920 zaken. Deze personen verblijven in de centrale opvang.
Dient u op dit moment nieuwe verzoeken tot overname of terugname in bij Griekenland? Kunt u tevens toelichten hoe lang een asielzoeker op basis van de geldende termijnen maximaal in Nederland kan verblijven zonder dat zijn of haar asielverzoek in behandeling wordt genomen?
Ja, indien in een individuele zaak wordt vastgesteld dat op basis van de Dublin-criteria Griekenland verantwoordelijk is voor het behandelen van de aanvraag, wordt door de IND aan Griekenland verzocht de asielzoeker over te nemen. De situatie in Nederland is nu dat de rechters in veel Dublin-Griekenland zaken voorlopige voorzieningen treffen, omdat er geen uitspraak wordt gedaan op nationaal niveau voordat het Hof van Justitie van de EU arrest heeft gewezen. De overdracht van de asielzoeker aan Griekenland wordt daarmee, zoals volgt uit de beantwoording van vraag 8, opgeschort.
De voortzetting van de campussen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de zogenoemde «Stakeholder-meeting» voor projectleiders van de negen pilotprojecten campussen in Nederland»?
Ja.
Is het waar dat uw directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg daar heeft medegedeeld dat de pilotprojecten aan het eind van dit jaar zullen stoppen, en dat de kans «erg klein is dat het nieuwe kabinet besluit tot voortzetting»? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de resultaten, zoals gebleken uit het evaluatieonderzoek: «de pilots zijn voor 79% van de deelnemers effectief gebleken in het bereiken van een verbetering van de school- of werksituatie, en een significante verbetering in de motivatie en (zelf)discipline op korte en langere termijn»?
De directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg heeft in de bijeenkomst op 16 november aangegeven dat de kans op nieuwe financiering vanuit het Rijk voor een vervolg van de pilotprojecten campussen gering is. Deze uitspraak is gebaseerd op het vooraf beoogde tijdelijke karakter van de pilots en de eindevaluatie van de pilotprojecten campussen. Uit deze evaluatie blijkt dat de campussen voor 79% van de deelnemers heeft geleid tot «verbetering van de school- of werksituatie». Echter, de in het kader van hetzelfde onderzoek samengestelde controlegroep heeft voor wat betreft de hiervoor bedoelde effectiviteit qua uitkomst (68%) geen wezenlijk verschil laten zien. Daarbij komt dat de campussen een relatief dure voorziening zijn en dat de deelnemers aan de campussen ook niet significant verschilden van de deelnemers die hun weg in bestaande voorzieningen vinden.
Bent u bereid bij het besluit over de toekomst van de campussen een onderscheid tussen de diverse campussen te maken, tussen de meer preventieve aanpakken en de «echte» campussen, gericht op structuur en discipline?
De zorg voor het voorkomen van uitval en afglijden van jongeren naar maatschappelijk ongewenst gedrag moet centraal staan bij de jongere zelf maar ook bij alle voorzieningen en organisaties die hier een verantwoordelijkheid in hebben en kunnen nemen. Het evaluatierapport levert hiertoe bruikbare inzichten en succesfactoren. Het is van belang dat in individuele situaties zo vroeg mogelijk en op basis van maatwerk de juiste interventie plaats vindt. Maatwerk moet lokaal geformuleerd en geleverd worden.
Houdt de krijgsmacht personeelstechnisch nog rekening met een eventuele doorstart van het project De Uitdaging, de «Defensie-campus»?
Nee. Op 14 oktober jl heeft Minister Rouvoet, mede namens Minister van Middelkoop, in zijn beantwoording op Kamervragen de Kamer geïnformeerd dat bij ontbreken van financiële middelen het voor Defensie niet opportuun is om het project De Uitdaging te continueren.
Daarvan uitgaand is één van de consequenties dat het betrokken personeel per 1 januari 2010 een andere functie binnen Defensie zal worden toegewezen.
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de ondersteuning en begeleiding van een minderjarig kind zonder verblijfsvergunning ten behoeve van het kunnen volgen van speciaal onderwijs?1
Ja.
Kunnen minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning als gevolg van deze uitspraak nu eerder in aanmerking komen voor financiële ondersteuning als zij voor het kunnen volgen van speciaal onderwijs ondersteuning en begeleiding nodig hebben? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak van de CRvB betreft een besluit van zorgverzekeraar Agis inzake de weigering om de gevraagde zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te verlenen aan een minderjarige vreemdeling zonder verblijfsvergunning die vanwege een autistische stoornis en een verstandelijke beperking extra ondersteuning nodig heeft om zijn lessen binnen het speciaal onderwijs te kunnen volgen. Het kind is niet AWBZ-verzekerd. De CRvB stelt dat artikel 5, tweede lid, van de AWBZ (het niet AWBZ-verzekerd zijn van bepaalde vreemdelingen zonder verblijfsvergunning; ook wel het koppelingsbeginsel genoemd) wegens strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in dit specifieke geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat er in casu geen sprake is van een «fair balance» tussen de publieke belangen die betrokken zijn bij de weigering van die zorg en het particuliere belang van dit kind om de gevraagde AWBZ-zorg te ontvangen. Niet alle minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning verkeren in dezelfde situatie als het kind waar de CRvB deze uitspraak over heeft gedaan. De uitspraak betekent niet dat alle minderjarige vreemdelingen zonder verblijfsvergunning AWBZ-verzekerd zijn.
Heeft deze uitspraak, gelet op de sterke juridische waarde die de CRvB hecht aan het Kinderrechtenverdrag en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), andere gevolgen voor uw beleid ten aanzien van de bescherming en de rechten van minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning? Kunt u dit toelichten?
Nee, het koppelingsbeginsel sluit van rechtswege illegaal verblijvende vreemdelingen uit van voorzieningen, vergunningen en uitkeringen. Een uitzondering hierop geldt voor onderwijs voor leerplichtige kinderen, voor rechtsbijstand en voor medisch noodzakelijke zorg. Het koppelingsbeginsel is neergelegd in de Koppelingswet2, waarbij ieder vakdepartement in zijn eigen regelgeving heeft neergelegd hoe zij dit koppelingsbeginsel hanteert. Wanneer het gaat om toegang tot onderwijs c.q. toegang tot medische zorg, is dit een verantwoordelijkheid voor de desbetreffende Minister van OCW respectievelijk VWS.
Wat betreft onderwijs blijft van kracht wat voormalig minister Rouvoet van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover in zijn brief3 aan Defence for Children heeft aangegeven, namelijk: «Voor toelating tot het speciaal onderwijs geldt voor alle leerlingen, dus ook de «illegale» leerlingen, dat zij van een commissie voor de indicatiestelling een indicatie voor het speciaal onderwijs moeten hebben. Een school voor speciaal onderwijs mag een leerling met een indicatie voor dat schooltype niet weigeren. Ook mag de toelating niet afhankelijk gesteld worden van het al dan niet beschikbaar zijn van zorg en is de toelating evenmin afhankelijk van de vraag of de vreemdeling een zorgverzekering heeft. Dat betekent dat een illegale vreemdeling wanneer hij een indicatie heeft van de eerder bedoelde commissie, toegelaten zou moeten worden en evenals andere kinderen in Nederland onderwijs krijgt dat bij hem past.»
Wat betreft medisch noodzakelijke zorg geldt in Nederland het algemeen erkende principe dat zorgaanbieders in voorkomend geval medisch noodzakelijke zorg verlenen, ongeacht de vraag of en hoe de kosten van die zorgverlening zullen worden vergoed. Dit geldt voor iedereen, dus ook voor alle minderjarige vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Uitgangspunt is dat de patiënt in eerste instantie zelf of zijn wettelijke vertegenwoordiger voor hem aansprakelijk is voor de kosten van aan hem verleende zorg. In het algemeen zal een ziektekostenverzekering de kosten van de patiënt overnemen. Vreemdelingen zonder verblijfsvergunning zijn uitgesloten van toegang tot de sociale zorgverzekeringen. In veel gevallen zal moeten worden geconstateerd dat deze personen zelf over onvoldoende financiële middelen beschikken om de kosten van verleende zorg te voldoen. Het gevolg daarvan is dat een zorgaanbieder een financieel risico loopt dat de kosten van de door hem aan voormelde vreemdelingen verleende zorg niet aan hem worden vergoed. Om de toegankelijkheid van medisch noodzakelijke zorg voor vreemdelingen zonder verblijfsvergunning te waarborgen is in een wet geregeld dat zorgaanbieders een bijdrage kunnen vragen als zij inkomsten derven ten gevolge van het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen die de kosten van de verleende zorg niet zelf kunnen betalen4. Deze wettelijke bijdrageregeling is op 1 januari 2009 in werking getreden.
Wanneer het gaat om het vreemdelingenbeleid heeft deze uitspraak geen gevolgen voor mijn beleid ten aanzien van de bescherming en de rechten van minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. Ik erken dat kinderen een kwetsbare groep zijn. Mede daarom is in het vreemdelingenbeleid (bijvoorbeeld in het specifieke beleid voor AMV’s) rekening gehouden met de belangen en rechten van kinderen. In de uitvoering van het vreemdelingenbeleid is sprake van individuele beslissingen. De belangen van het kind worden in deze individuele beslissing meegewogen. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM wordt gemaakt. In geval het bijvoorbeeld gaat om gezinshereniging van kinderen met hun ouders wordt in de belangenafweging in ieder geval de duur van het legale verblijf van de ouder(s) in Nederland betrokken, evenals de bijzondere situatie van het gezin in Nederland (zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gehandicapt kind), de banden die de in Nederland wonende kinderen met het land van herkomst hebben en de nationaliteit en leeftijd van het kind.
In deze onderhavige individuele zaak heeft het feit dat het hier om een kind gaat, en kinderen een kwetsbare categorie zijn en als zodanig volgens het Kinderrechtenverdrag bijzondere bescherming genieten, naast diverse andere factoren, bij de Centrale Raad van Beroep zwaar gewogen.
Deelt u de mening van Defence for Children2 dat het gevolg van de uitspraak mede is dat het Kinderrechtenverdrag vanaf nu door de rechter steeds als uitgangspunt moet worden genomen bij alle toetsen over het recht op privé- en familieleven die betrekking hebben op kinderen? Kunt u dit toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Ook vóór deze uitspraak was het al zo dat de rechter, wanneer daar een beroep op werd gedaan, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (Kinderrechtenverdrag) bij de beoordeling betrok. Het Verdrag, en dan met name artikel 3, waarin is bepaald dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij beslissingen die rondom kinderen worden genomen, heeft echter geen rechtstreekse werking zoals artikel 8 EVRM. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van voornoemd Verdrag is aangegeven, strekken de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag – voor zover deze al direct toepasbare normen inhouden – niet tot meer dan dat bij alle maatregelen die kinderen betreffen, de belangen van die kinderen worden betrokken. Dit is in jurisprudentie bevestigd6. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vraag 3 is bij de beoordeling van het recht op privé- en familieleven het uitgangspunt dat een belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM plaatsvindt. Met de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag is niet beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 EVRM voortvloeien.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de CRvB recht doet aan de brief van voormalig minister Rouvoet van Jeugd en Gezin van 13 april jl.3, waarin hij onder meer schrijft dat de toelating van «illegale» leerlingen tot het speciaal onderwijs niet afhankelijk gesteld mag worden van het al dan niet beschikbaar zijn van zorg, en van de vraag of de vreemdeling een zorgverzekering heeft? Bent u bereid deze brief ook tot uitgangspunt van uw beleid ten aanzien van deze groep minderjarige kinderen te maken? Kunt u beide antwoorden toelichten?
De uitspraak van de CRvB in deze zaak betreft een besluit van zorgverzekeraar Agis inzake de weigering om de gevraagde zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te verlenen aan een minderjarige vreemdeling zonder verblijfsvergunning die vanwege een autistische stoornis en een verstandelijke beperking extra ondersteuning nodig heeft om zijn lessen binnen het speciaal onderwijs te kunnen volgen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gemeld, stelt de CRvB in de uitspraak dat in dit specifieke geval artikel 5, tweede lid, van de AWBZ wegens strijd met artikel 8 van het EVRM buiten toepassing moet worden gelaten.
De brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de heer Rouvoet, van 13 april 2010, beperkt zich tot de toelating van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen tot het speciaal onderwijs. De minister van VWS is van mening dat deze uitspraak van de CRvB in dit specifieke geval niet is af te zetten tegen de in de brief van de minister van OCW genoemde illegaal verblijvende leerlingen met een indicatie voor het speciaal onderwijs. Dat is ook niet nodig. Zoals in het antwoord op vraag 3 betreffende medisch noodzakelijke zorg is aangegeven geldt in Nederland het algemeen erkende principe dat zorgaanbieders in voorkomend geval medisch noodzakelijke zorg moeten verlenen, ongeacht de vraag of en hoe de kosten van die zorgverlening zullen worden vergoed. Dit geldt dus ook voor minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. Zoals in het antwoord op vraag 3 betreffende medisch noodzakelijke zorg is aangegeven is er om de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg voor deze vreemdelingen daadwerkelijk te waarborgen voor zorgaanbieders de wettelijke bijdrageregeling. Deze wettelijke bijdrageregeling is op 1 januari 2009 in werking getreden. De rechtzaak heeft een begin vóór de datum van inwerkingtreding van deze wettelijke regeling.
Deelt u de mening dat Nederland moet staan voor de mensenrechten en Europese verdragen, en in het bijzonder voor de rechten van minderjarige kinderen, ook als zij geen verblijfsvergunning hebben? Deelt u tevens de mening dat minderjarige kinderen, ook zij die geen verblijfsvergunning hebben, in Nederland te allen tijde recht hebben op medische zorg, onderwijs en onderdak? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Wat betreft medische zorg verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 5 betreffende het verlenen van en de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg. De minister van VWS is van mening dat de mensenrechtenverdragen de Nederlandse overheid nopen tot het aanbieden van een zo goed mogelijke gezondheidszorg, alsmede van voorzieningen ter financiering daarvan, voor zover betrokkenen die zorg niet zelf kunnen betalen. Dit geldt ook voor minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. De minister van VWS is van mening dat Nederland op het punt van aanbod van gezondheidszorg voldoet aan de in de mensenrechtenverdragen neergelegde inspanningsverplichtingen.
Voor wat betreft het vraagstuk inzake onderdak voor niet-rechtmatig in Nederland verblijvende (gezinnen met) kinderen, verwijs ik u naar mijn brief d.d. 18 januari 2011 (TK 2010–2011, 29 344, nr. 79). In deze brief geef ik aan dat als gevolg van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 11 januari 2011, de Nederlandse overheid geen onderdak kan beëindigen van gezinnen met minderjarige kinderen, zolang hun vertrek uit Nederland nog niet heeft plaatsgevonden. Er blijft een vorm van onderdak voor deze gezinnen beschikbaar zolang zij in Nederland verblijven, maar het geboden onderdak zal volledig ten dienste staan van het voorbereiden en uiteindelijk het bewerkstelligen van het vertrek.
Uitspraken van de staatssecretaris over de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de in het Agrarisch Dagblad en door het ANP geciteerde cijfers over de mogelijke realisatie van de oorspronkelijke doelstellingen van de Ecologische Hoofdstructuur en het verkopen van natuurgrond123
Ja.
Kunt u aangeven wat precies bedoeld wordt met de begrippen «85 procent van de Ecologische Hoofdstructuur doelstelling» in de berichtgeving van het ANP en de «90 tot 92 procent van de oorspronkelijke plannen» die genoemd wordt in de artikelen van het Agrarisch Dagblad? Betreft dit de kwalitatieve of de kwantitatieve doelen van het groot project Ecologische Hoofdstructuur? Zijn inmiddels verworven ruilgronden in het genoemde percentage meegenomen? Is het genoemde percentage in- of exclusief de robuuste verbindingszones?
In het Regeerakkoord is bepaald dat in 2018 de herijkte EHS af is. Op dit moment is al zo’n 613 000 ha. van de oorspronkelijke 728 500 ha. van de EHS gerealiseerd. Dat is ongeveer 85%.
Het door mij genoemde percentage van 90–92% is een schatting, mede gebaseerd op de door het Kabinet ter beschikking te stellen financiële middelen. Forse ombuigingen zijn noodzakelijk en dus ook op het gebied van natuur. De verworven ruilgronden zijn in deze laatstgenoemde percentages meegenomen. Omdat het kabinet de robuuste verbindingszones heeft geschrapt, zijn zij geen onderdeel van de schatting. Zoals ik u ook in het WGO Natuur van 8 november 2010 heb aangegeven, streven wij ernaar om met de beschikbare middelen de herijkte EHS af te ronden. Het Kabinet zet vooral in op beheer en de kwaliteit van het bestaande.
De doelstelling van het Kabinet is met de schaarse middelen op een verstandige manier de oorspronkelijke doelstelling van de EHS-gebieden realiseren, vooral naar kwaliteit en minder naar kwantiteit. Hiermee is het stelsel van ecosystemen gewaarborgd. Ik redeneer dus meer vanuit de kwaliteit van systemen dan vanuit aantallen hectares.
Kunt u aangeven welke biodiversiteitdoelen verloren zouden gaan als 8–10 procent van de oorspronkelijk te realiseren Ecologische Hoofdstructuur geschrapt wordt? Bent u bereid te laten onderzoeken voor welke in 1982 voorkomende soorten geen gunstige randvoorwaarden voor instandhouding te garanderen zijn, zonder het voltooien van de Ecologische Hoofdstructuur?
De herijking van de EHS is er juist op gericht om binnen de nieuwe kaders de internationale biodiversiteitsdoelen te halen. Er is op dit moment geen aanleiding voor het door u genoemde onderzoek. Ik ga ervan uit dat de doelen gerealiseerd worden. We zullen moeten zorgen voor oplossingen die slimmer en goedkoper zijn.
Heeft u uw uitspraken over een mogelijke afname van 8–10 procent in het uiteindelijk te realiseren oppervlak van de Ecologische Hoofdstructuur, als invulling van de bezuinigingen, gebaseerd op berekeningen? Zo ja, kunt u die berekeningen openbaar maken en aangeven wat de marge van onzekerheid is bij het vaststellen van dit getal?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelen van reeds aangewezen Natura 2000 gebieden, door het schrappen van de Robuuste Verbindingszones? Bent u bereid op korte termijn onderzoek te doen naar het risico dat deze doelen niet haalbaar zijn mits het schrappen van de Robuuste Verbindingszones leidt tot geïsoleerde en dus minder gezonde populaties?
Kunt u aangeven of er ecologische argumenten ten grondslag liggen aan het afstappen van de in de Agenda Vitaal Platteland, als «een onlosmakelijk onderdeel» van de Ecologische Hoofdstructuur omschreven Robuuste Verbindingszones?
Bent u van mening dat de huidige begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur door de provincies op plaatsen leidt tot onvoldoende ruimtelijke samenhang van natuurgebieden? Zo ja, om welke gebieden gaat het?
Mijn prioriteiten voor de EHS liggen bij het nakomen van de internationale verplichtingen, in het bijzonder bij de realisatie van Natura 2000. Dit zal ook tot uitdrukking komen bij de herijking van de EHS. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de stemmingen plaatsvinden over de moties bij de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Ik leg de prioriteit bij het realiseren van de gebieden zelf. Daar ligt de essentie van de Ecologische Hoofdstructuur. De Robuuste Verbindingszones waren onevenredig duur en zijn daarom bij de noodzakelijke ombuigingen geschrapt.