Het bericht dat spijbelen een gezin de kinderbijslag kan kosten |
|
Nine Kooiman , Manja Smits , Sadet Karabulut |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spijbelen kost gezin kindbijslag»?1
Ja.
Bij hoeveel kinderen is de kinderbijslag reeds stopgezet vanwege het spijbelen? Kunt u hiervan per deelnemende gemeente de Kamer een overzicht doen toekomen? Kunt u aangeven welke inkomensgroepen zijn getroffen door de opgelegde maatregel? Hoeveel bedraagt de kinderbijslag die hierdoor niet is uitgekeerd aan ouders? Wat gebeurt er met de niet uitgekeerde kinderbijslag?
De Sociale Verzekeringsbank heeft op melding van leerplichtambtenaren van de desbetreffende gemeenten bij drie ouders aangekondigd dat de kinderbijslag over het 3e kwartaal 2010 voor hun 16- of 17-jarig kind niet wordt uitbetaald, tenzij de leerplichtambtenaar in dit kwartaal meldt dat het kind weer aan de kwalificatieplicht voldoet. Het gaat om drie meldingen in drie verschillende gemeenten. Er is niets bekend over de inkomenssituatie van deze drie gezinnen. Op dit moment is er dus nog geen kinderbijslag stopgezet. Inmiddels is bekend dat in 1 geval weer aan de vereisten voor de kinderbijslag wordt voldaan en deze zal kunnen worden uitbetaald over het 3e kwartaal.
De kinderbijslag bedraagt voor een kind van 16 of 17 jaar € 278,55. De niet uitgekeerde kinderbijslag wordt zoals gebruikelijk verrekend via de jaarrekening van de SVB met de rijksoverheid en vloeit terug naar de rijkskas.
Is er inzicht hoe de leerplicht functioneert in gemeenten die graag willen korten op de kinderbijslag? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid dat inzicht te verschaffen?
De handhaving van de Leerplichtwet 1969 is een taak die opgedragen is aan de gemeenten. De gemeenten spelen zo in op de prioriteiten van en de diversiteit aan lokale leerplichtproblematiek. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het leerplichtbeleid en leggen hiervoor jaarlijks verantwoording af aan de gemeenteraad. Gemeenten financieren de uitvoering van de Leerplichtwet 1969 uit het Gemeentefonds. Vanaf 2008 ontvangen gemeenten hiervoor jaarlijks 13 miljoen euro extra van het Rijk. Met de meest recente voortgangsbrief over de integrale aanpak van schoolverzuim bent u geïnformeerd over het functioneren van de leerplicht in algemene zin.2
Op grond van de Leerplichtwet 1969 moeten ouders erop toezien dat hun kind bij een school is ingeschreven én de school bezoekt. Leerlingen zijn vanaf de leeftijd van 12 jaar medeverantwoordelijk voor het bezoeken van de lessen. Ouders en leerlingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor naleving van de leerplicht.
Bij beginnend schoolverzuim (minder dan 16 uren ongeoorloofde afwezigheid in vier weken) dient de school het verzuim aan te pakken. Wanneer de wettelijke termijn van 16 uren verzuim in vier weken wordt overschreden, meldt de school dit via het digitale meldloket aan de leerplichtambtenaar. De leerplichtambtenaar heeft tot taak, na een melding van ongeoorloofd verzuim door de school, eerst een onderzoek in te stellen en de ouders en de jongere te bewegen alsnog hun verplichtingen na te komen. Hierbij worden de ouders en de jongere geïnformeerd over mogelijke gevolgen van overtreding van de Leerplichtwet 1969. Indien er sprake blijkt van achterliggende problematiek kan de leerplichtambtenaar voor de jongere bemiddelen, overleggen in bestaande netwerken van onderwijs en zorg en zoeken naar passende voorzieningen en trajecten. Het lokale maatwerk van de aanpak van schoolverzuim is cruciaal en dit maatwerk ligt impliciet besloten in de uitoefening van de taak van de leerplichtambtenaar op basis van de Leerplichtwet 1969. Het doel hierbij is dat het ongeoorloofde schoolverzuim stopt en de jongere met een startkwalificatie het onderwijs verlaten kan. Indien vervolgens aan de verplichtingen van de Leerplichtwet 1969 geen gehoor wordt gegeven, zendt de leerplichtambtenaar een proces verbaal van zijn bevindingen aan de officier van Justitie en kan de leerplichtambtenaar een melding doen aan de Sociale Verzekeringsbank. De Sociale Verzekeringsbank besluit over het inhouden van de kinderbijslag.
Artikel 16 van de Leerplichtwet 1969 verplicht burgemeester en wethouders een instructie vast te stellen voor leerplichtambtenaren met daarin de wijze waarop de leerplichtambtenaren uitvoering geven aan hun taken. De VNG heeft dit voorjaar een door Ingrado3 geactualiseerde modelambtsinstructie onder de aandacht gebracht van burgemeester en wethouders. Deze instructie is tot stand gekomen door subsidie van het ministerie van OCW. In deze modelambtsinstructie is de melding aan de Sociale Verzekeringsbank beschreven. In de instructie staat dat als blijkt dat sprake kan zijn van verwijtbaar handelen of nalaten van de ouders en/of de jongere die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, de medewerker een melding kan doen bij de Sociale Verzekeringsbank. Alvorens de medewerker een melding doet bij de Sociale Verzekeringsbank, roept hij de ouders en jongere behoorlijk op om hen van de voorgenomen melding op de hoogte te brengen. Tevens worden afspraken gemaakt binnen welke termijn onder welke voorwaarden de ouders en de jongere de melding kunnen voorkomen.
Hoeveel ouders en kinderen zijn getroffen door een boete, vanwege herhaaldelijke overtreding van de Leerplichtwet? Hoe effectief zijn deze boetes als het gaat om het voorkomen van recidive? Hoe groot is het bedrag van deze boetes bij elkaar op jaarbasis?
De Leerplichtwet maakt onderscheid tussen «luxeverzuim» (art. 2 lid 1) en «signaalverzuim» (art. 2 lid 3). Volgens gegevens van het Parket-Generaal vond in het jaar 2008 1284 keer een transactie met het Openbaar Ministerie plaats wegens luxeverzuim en 855 keer wegens signaalverzuim. In 2009 betrof het resp. 1182 en 798 transacties. In het jaar 2008 waren er wegens luxeverzuim 1637 strafopleggingen door de rechter, en wegens signaalverzuim 2233. In 2009 betrof het resp. 1400 en 2091 strafopleggingen. Transacties met het Openbaar Ministerie en strafopleggingen door de rechter bij luxeverzuim betreffen met name geldboetes die aan ouders worden opgelegd. Bij signaalverzuim gaat het voornamelijk om taakstraffen die aan kinderen worden opgelegd. In de «Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aanpak schoolverzuim» zijn het strafvorderings- en transactiebeleid bij overtreding van de Leerplichtwet vastgelegd. Daarin worden onder meer de maximale bedragen voor transacties en geldboetes genoemd. Voor luxeverzuim kan dit oplopen tot 1500 euro per gezin bij meermalen recidive. Bij recidive van signaalverzuim is de richtlijn om slechts dan een geldboete te vorderen, indien een taakstraf met begeleiding door de jeugdreclassering niet mogelijk is.
Over de effectiviteit van boetes in verband met schoolverzuim zijn geen onderzoeksgegevens bekend. De strafdreiging wordt vooral gebruikt als stok achter de deur om ouders, scholen en gemeenten ertoe te bewegen om eerst zelf het nodige te doen om verzuim tegen te gaan.
Volgens het Centraal Justitieel Incasso Bureau lag het initieel boetebedrag aan boetevonnissen en transactievoorstellen in de jaren 2008 en 2009 opgeteld op € 589 106,– resp. € 600 163,– per jaar. Soms wordt een boete opgelegd in het kader van een veroordeling die ook andere delicten betreft, waarbij de opgelegde boete voor het geheel geldt. In die zaken kunnen de boetebedragen dus slechts voor een deel worden toegerekend aan overtreding van de Leerplichtwet.
Acht u het wenselijk dat ouders van spijbelende kinderen met deze maatregel in de portemonnee worden getroffen, terwijl deze maatregel niet leidt tot het oplossen van het basisprobleem? Zo nee, deelt u de mening dat daadwerkelijke hulpverlening voor ouders en kind veel effectiever kan werken en het probleem bij de oorsprong kan oplossen? Zo ja, waarom? Kunt u dit toelichten?
Het parlement heeft in 2010 ingestemd met de uitbreiding van de instrumenten die de leerplichtambtenaar kan toepassen in de verzuimketen bij 16- en 17-jarigen door een wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet te aanvaarden. Bij de behandeling van deze wetswijziging is de visie van het kabinet met betrekking tot dit instrument diverse malen aan de orde geweest. Er is daarbij o.a. aangegeven dat het in de verzuimketen eerst en vooral de bedoeling is het 16- of 17-jarige kind weer naar school te krijgen zodat het kind minimaal een startkwalificatie heeft als het onderwijs wordt verlaten. Het kabinet wil met deze wetsaanpassing een bijdrage leveren aan de strijd tegen schooluitval en het bevorderen van het behalen van een startkwalificatie. De verzuimketen is zodanig ingericht dat het in eerste instantie ouders en scholen zijn die het verzuim zelf te lijf gaan. Lukt dat niet, dan komt de gemeente en daarmee de leerplichtambtenaar in beeld. Deze bepaalt op individueel niveau of het verzuim en de achterliggende problematiek ernstig genoeg zijn om een proces-verbaal op te maken. In veel gevallen echter is het opmaken van een proces-verbaal niet aan de orde en is inzet van een zorgtraject nodig en/of kan worden volstaan met het optreden van de leerplichtambtenaar zelf. De rol van de leerplichtambtenaar wint aan effectiviteit, wanneer deze een middel ter beschikking heeft, om in een vroeg stadium te voorkomen dat het verzuim verder escaleert. Uiteraard verdient het altijd de voorkeur dat het probleem opgelost wordt aan de basis. Het is daarbij de wettelijke taak van de leerplichtambtenaar om tot eigen beoordelingen te komen op basis van maatwerk. Hij kan ingrijpen, hij kan ook een ander traject, bijvoorbeeld een zorgtraject, inzetten, afhankelijk van de situatie die hij aantreft en van de omstandigheden in het specifieke geval. Het lokale maatwerk is cruciaal en dit maatwerk ligt impliciet besloten in de uitoefening van de taak van de leerplichtambtenaar op basis van de Leerplichtwet 1969. Ook de beoordeling of ouders bereid zijn om mee te werken aan een oplossing van het verzuim en hoe zij daar verder bij gestimuleerd kunnen worden, behoort tot de professionele vaardigheden van de leerplichtambtenaar.
Deelt u de mening dat de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ouders en verzorgers een tegemoetkoming biedt in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt, en niet moet degraderen tot een dreigmiddel om ouders en kinderen voor spijbelgedrag te straffen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid gemeenten op te roepen zich vooral te richten op maatregelen die het probleem van spijbelen structureel en menselijk oplost (zoals bijvoorbeeld gepaste hulpverlening) in plaats van het inzetten van eerder genoemd dreigmiddel? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat Uitkeringsinstituut UWV 90 miljoen euro te veel heeft uitgegeven aan re-integratietrajecten |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Donner gelast onderzoek naar te hoge uitgaven UWV»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bijna 90 miljoen euro te veel heeft uitgegeven aan re-integratietrajecten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 29 juni 2010.
Hoeveel kosten zijn gemoeid met de drie deskundigen die belast zijn met het onderzoek naar de interne aansturing? Wie moet er voor de kosten opdraaien?
De deskundigen zullen een vergoeding ontvangen op basis van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en het op die wet gebaseerde besluit waarin is geregeld wat de vergoeding is voor de leden en de voorzitter van een commissie.
Deelt u de mening dat re-integratietrajecten niet werken2 en alleen maar bakken met geld kosten en dus dienen te worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
De conclusie dat re-integratietrajecten niet werken en daarom moeten worden afgeschaft deel ik niet. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief over de motie Meeuwis die op 12 juli aan de Tweede Kamer is gezonden. De cijfers, opgenomen in artikel 47 van de SZW-begroting, laten zien dat de uitstroom naar werk na afronding van een re-integratietraject de afgelopen jaren fors is toegenomen. Of re-integratie inspanningen ook direct verantwoordelijk zijn voor deze uitstroom wil ik nader laten onderzoeken. De brief over de uitvoering van de motie Meeuwis cs gaat nader in op de manier waarop dit kan.
Hoe gaat u er voor zorgen dat dit soort schandalige overschrijdingen in de toekomst niet meer voorkomen?
Zie mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 29 juni 2010.
Hoe gaat u voorkomen dat de rekening van deze overschrijding bij de burger wordt neergelegd?
Zie mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 29 juni 2010 (kamerstuk 26 448, nr. 437).
Het plan om gasolie op te slaan in Twentse zoutholtes |
|
Paulus Jansen |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opslag olie in Twentse zoutholtes»? Kloppen de vermelde feiten?1
Ja. de vermelde feiten kloppen. AkzoNobel en de North Sea Group hebben een schriftelijke mededeling «voornemen gasolieopslag in zoutcavernes in regio Twente» ingediend bij EZ (bevoegd gezag) als begin voor een m.e.r. procedure. Naar aanleiding van deze mededeling hebben EZ en VROM (mede bevoegd gezag) een kennisgeving van het voornemen gedaan in de Staatscourant op 1 juli jl. (Stcrt-2010–10256) en de regionale kranten.
Is elders ter wereld al ervaring opgedaan met het gebruik van zoutholtes voor de opslag van olie? Zo ja, waar, sinds wanneer en onder welke voorwaarden?
Ja. In de Verenigde Staten worden zoutvoorkomens vanaf 1920 op kleine schaal gebruikt voor olieopslag. Na de oliecrisis van 1973 wordt in de Verenigde Staten en Duitsland het grootste deel van de strategische olievoorraad in zoutcavernes opgeslagen. Belangrijk voor de opslag van olie in zoutcavernes zijn lange termijn stabiliteit en vloeistofdichtheid van de zoutcavernes. Dit wordt vastgesteld door middel van metingen en testen aan de zoutcavernes en installaties door gespecialiseerde ingenieursbureaus onder direct toezicht van de nationale mijnbouw autoriteiten (voor Nederland is dit Staatstoezicht op de Mijnen).
Is er bij deze projecten sprake van een vorm van monitoring van de gevolgen van de ondergrondse olieopslag op de grondwaterkwaliteit? Zo ja, wat zijn de bevindingen van deze monitoring?
Voor zover ons bekend vindt er elders geen monitoring plaats naar de gevolgen van de ondergrondse opslag op de grondwaterkwaliteit. Een dergelijke monitoring zou ook niet voor de hand liggen. Immers, zoutholten die voor ondergrondse olieopslag worden gebruikt liggen geheel ingebed in een ondoordringbare vloeistofdichte zoutlaag op een aanzienlijke grotere diepte dan de diepte waarop zich grondwaterhoudende lagen bevinden.
Is op grond van het huidige wettelijke kader ondergrondse olieopslag in zoutholtes in Nederland – in beginsel – mogelijk? Zo ja, welke vergunningen zijn nodig en hoe ziet het huidige toetsingskader eruit? Is dit toetsingskader naar uw mening adequaat? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze gaat u het toetsingskader verbeteren?
Ja. Olieopslag in zoutholtes is in beginsel mogelijk. Voor de ondergrondse opslag zijn een opslag vergunning onder de Mijnbouwwet en instemming van de minister van EZ met het opslagplan vereist.
De opslagvergunning kan worden geweigerd op grond van de weigeringsgronden die in artikel 27, eerste lid van de Mijnbouwwet genoemd zijn. Het gaat bij deze aanvraag bij de beoordeling met name om het belang van de veiligheid (d) en het belang van een planmatig beheer van voorkomens (e). De minister kan zijn instemming aan het opslagplan weigeren op grond van de artikelen 36, eerste lid, en 39 van de Mijnbouwwet. De weigeringsgronden zijn het belang van planmatig beheer van voorkomens en het risico van bodembeweging. Daarnaast is een milieuvergunning, dan wel omgevingsvergunning, vereist.
Op basis van de opslagvergunning, de milieuvergunning/omgevingsvergunning en het opslagplan bestaat een voldoende kader om te kunnen beoordelen of opslag van olie veilig kan gebeuren zonder risico’s voor het milieu.
Zijn er al een of meer vergunningaanvragen gedaan? Zo ja, waarvoor en door wie?
Ja. Er is één vergunningaanvraag gedaan voor het opslaan van gasolie, namelijk door AkzoNobel, als houder van de vergunning voor het winnen van steenzout in het gebied Twenthe-Rijn.
Berichtgeving dat de AIVD aangeeft dat universiteiten op moeten passen voor buitenlandse studenten die mogelijk spioneren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het signaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) m.b.t. buitenlandse studenten die spioneren voor hun land?1 en 2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit signaal van de AIVD richting universiteiten?
Het kabinet neemt dit signaal uit het rapport «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage» van de AIVD en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties serieus en is dan ook bezig met het formuleren van een reactie op dit rapport.
Heeft de AIVD universiteiten hier actief over benaderd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, gaat de AIVD richtlijnen opstellen voor de universiteiten en treedt zij binnenkort actief met ze in contact om ze te informeren?
Ja, er is in het kader van de «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage» met diverse universiteiten en andere instellingen in de kennis- en innovatiesector gesproken. De uitkomsten van deze gesprekken hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de duiding van kernbelangen en kwetsbaarheden ten aanzien van het in Nederland aanwezige technisch-wetenschappelijk potentieel. Daarnaast heeft de AIVD regelmatig contact met universiteiten in het kader van incidentmeldingen en om het bewustzijn van spionagerisico’s te verhogen.
Deelt u de mening dat universiteiten niet toegerust zijn om op dit terrein op te treden? Zo, nee waarom niet?
Het onderkennen van inlichtingenactiviteiten is geen primaire taak van een universiteit. Voor het onderkennen van inlichtingenactiviteiten zijn veelal specialistische kennis en middelen nodig die een organisatie als de AIVD tot zijn beschikking heeft.
Tot de kerntaken van universiteiten behoort het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs. Wel vormt het scheppen van voorwaarden om onderzoek en onderwijs soepel te laten verlopen deel van het instellingsbeleid. Universiteiten kennen daarom een veiligheidsbeleid, dat aanvankelijk vooral gericht was op de fysieke veiligheid van studenten en medewerkers, maar zich evenwel steeds meer tot een integraal veiligheidsbeleid ontwikkelt.
Het veiligheidsbeleid dat OCW voor de onderwijsinstellingen nastreeft, is gestoeld op de kernwaarden: Vrijheid van uitwisseling van kennis en informatie, ruimte voor wetenschappelijke en culturele uitingen en een kwalitatief hoogwaardig aanbod van onderwijs, cultuur en wetenschap. OCW heeft in maart van dit jaar de «OCW beleidsvisie Veiligheid en Radicalisering» uitgebracht. Dit document sluit nauw aan bij de Strategie Nationale Veiligheid (SNV) en stelt OCW en de OCW-sectoren in staat om gestructureerd beleid te ontwikkelen en te implementeren.
Hoe zouden universiteiten spionage door buitenlandse studenten moeten constateren?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat het bewaken van informatie en het ontdekken van spionage tot de verantwoordelijkheden of taken van universiteiten behoren? Zo ja, hoe ziet u deze taken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe dit signaal van de AIVD zich verhoudt tot de noodzaak voor de Nederlandse kenniseconomie dat er een vruchtbare uitwisseling van kennis en studenten is met buitenlandse universiteiten?
Voor de ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie is het opdoen, verspreiden en delen van kennis over de grenzen heen een onmiskenbare voorwaarde. Universiteiten zijn in dat opzicht bij uitstek instituten van kenniscirculatie. In de nota die de Kamer is toegezonden over internationale aspecten van het hoger onderwijs- onderzoek- en wetenschapsbeleid «Het grenzeloze goed» (10 november 2008 kamerstuk 2008–2009, 31 288 nr. 44) is de betekenis ervan nog eens duidelijk geformuleerd.
Aan internationalisering zijn ook risico’s verbonden. Het recente AIVD-onderzoek «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage» heeft in kaart gebracht welke informatie in Nederland kwetsbaar is voor spionage. Het rapport stelt de verantwoordelijke professionals bij onder meer instellingen voor hoger onderwijs in staat om eigen belangen en kwetsbaarheden beter te kunnen identificeren en te beschermen. In die zin draagt het rapport bij aan het verhogen van de »awareness» van betrokkenen om de weerbaarheid tegen spionage te verhogen. In de reactie op de «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage», die momenteel wordt opgesteld, zal nader worden ingegaan op de beleidsopvolging van de aanbevelingen.
Op welke wijze denkt u dat voorkomen kan worden dat er onbalans ontstaat tussen de noodzakelijke veiligheid en zorgvuldigheid met betrekking tot informatie die niet ongewenst verspreid mag worden en de wens om als kennisland tot internationale samenwerking en uitwisseling te blijven komen?
Zie antwoord vraag 7.
De behandeling van Portugese werknemers bij de in aanbouw zijnde RWE-centrale in de Eemshaven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Actievoerende werknemers Eemshaven uit huis gezet»?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over het geschil dat een aantal Portugese werknemers heeft met hun werkgever. Ik heb vernomen dat deze werknemers en de FNV inmiddels met de werkgever in gesprek zijn en (deels) tot een oplossing zijn gekomen.
Het is niet aan mij om over dit arbeidsconflict een oordeel te vellen.
Indien in het kader van het toezicht op de wet- en regelgeving door de Arbeidsinspectie mocht blijken dat de wet- en regelgeving wordt overtreden, zal daartegen worden opgetreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat actievoeren voor betere werkomstandigheden en fatsoenlijke betaling in dit geval leidde tot een huisuitzetting?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een grove schending van de rechten van de werknemers in kwestie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is de Arbeidsinspectie recentelijk actief geweest in de buurt van de Eemshaven? Heeft zij kennis van de misstanden met de Portugese werknemers aldaar? Zo ja, heeft zij daarop actie ondernomen?
De Arbeidsinspectie is al langere tijd actief in de Eemshaven zowel wat betreft het toezicht op arbeidsomstandigheden als op arbeidsmarktfraude, dit in verband met de aanleg van een elektriciteitscentrale door Nuon en een poederkolencentrale door RWE. De Arbeidsinspectie en de Belastingdienst voeren met betrekking tot het toezicht op arbeidsmarktfraude periodieke gesprekken met de grote opdrachtgevers in de Eemshaven over de toepassing van wet- en regelgeving. Daarnaast wordt er steekproefsgewijs en op basis van meldingen gecontroleerd of bedrijven zich daadwerkelijk aan de Nederlandse wet- en regelgeving houden. Met betrekking tot het toezicht op arbeidsomstandigheden worden sinds 2008 inspecties op de bouwplaatsen uitgevoerd.
Tot op heden heeft de Arbeidsinspectie geen concrete klachten ontvangen van misstanden ten aanzien van Portugese arbeidskrachten werkzaam zijn in de Eemshaven. Inmiddels is door de Arbeidsinspectie wel een onderzoek naar de beloning van de Portugese werknemers gestart in het kader van de Wet minimumloon en vakantiebijslag.
Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat deze werknemers zich zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voor het verstrijken van hun uitzendtermijn over enkele maanden, verzekerd weten van de arbeidsomstandigheden en betalingen waar zij eenvoudigweg recht op hebben in Nederland?
Ten behoeve van Portugese werknemers, die vaak als tijdelijke krachten in de zomermaanden in Nederland werkzaam zijn, wordt op verschillende wijzen voorzien in informatie over rechten en plichten bij het verrichten van arbeid. Via algemene voorlichting (via de website van de Arbeidsinspectie) en specifieke informatiebijeenkomsten wordt gericht informatie gegeven aan werknemers, onder meer door verspreiding van flyers over de rechten en plichten bij het verrichten van arbeid in Nederland. Sinds 2008 bestaat een digitaal aangiftepunt waar men in het Portugees klachten in kan dienen die vervolgens door de Arbeidsinspectie worden onderzocht.
Met de Portugese overheid is in september 2007 een Memorandum of Understanding (MOU) getekend, waarin nadere afspraken zijn gemaakt over samenwerking en informatie-uitwisseling op het terrein van de sociale- en arbeidswetgeving. Uit contacten met de Portugese overheid is gebleken dat de manier waarop het werk in Nederland georganiseerd is, sterk verschilt van de Portugese. Zo wordt in Nederland bijvoorbeeld veel meer via collectieve arbeidsovereenkomsten geregeld dan in Portugal.
Zoals gemeld heeft de Arbeidsinspectie naar aanleiding van de berichtgeving inmiddels een onderzoek gestart in het kader van de Wet minimumloon en vakantiebijslag. Indien uit dat onderzoek blijkt dat de werkgever onder het minimumloon heeft betaald, kan hem een last tot dwangsom worden opgelegd om het alsnog verschuldigde loon na te betalen.
Het lot van politieke gevangenen in Indonesië |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de aanbevelingen van het rapport van Human Rights Watch «Prosecuting Political Aspiration, Indonesia’s Political Prisoners»? Deelt u deze aanbevelingen? Indien neen, waarom niet?1 Zo ja, op welke wijze wilt u deze bij de Indonesische regering inbrengen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dat rapport. Nederland volgt de mensenrechtensituatie in Indonesië nauwlettend, zowel bilateraal als in EU-verband. Tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog op 29 juni 2010 werden door de EU onderwerpen als vrijheid van meningsuiting en de ontwikkeling van de rechtsstaat opgebracht. Ook over de rechten van gedetineerden vond een constructieve dialoog met Indonesie plaats. Nederland zal ook in de toekomst in het kader van de bilaterale politieke dialoog met Indonesië aandacht blijven vragen voor de behandeling van politieke gevangenen.
Bent u bereid de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating te verlangen van alle personen die op geweldloze wijze hun politieke opvattingen hebben geuit in Indonesië? Bent u bereid in het bijzonder de gevallen van de mensen die met Molukse en Papoea vlaggen en andere onafhankelijkheidssymbolen geweldloos actie hebben gevoerd daarbij aan de orde te stellen? Indien neen, waarom niet?
Nederland staat voor de vrijheid van meningsuiting en probeert waar mogelijk, bilateraal of multilateraal, op te komen voor personen die voor het uiten van hun mening gestraft of gevangen genomen worden.
Dit gebeurde tijdens mijn bezoek aan Indonesië in januari 2009, tijdens de bilaterale politieke dialoog met Indonesië in november 2009 en meer recent door medewerkers van de Nederlandse ambassade in Jakarta, te weten in mei en juni jl. Tevens is over de situatie van politieke gevangenen gesproken tijdens de EU mensenrechtendialoog op 29 juni jl. De regering zal de vervolging en gevangenzetting van alle personen die op geweldloze wijze hun politieke opvattingen ventileren bij elke zich daartoe lenende gelegenheid onder de aandacht van de Indonesische regering blijven brengen.
Herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen van 29 april 2008 waarin u meldt dat Nederland Indonesië heeft gevraagd de artikelen 106 en 107 van het Wetboek van strafrecht en Regeringsbesluit 77/2007 in lijn te brengen met vigerende internationaalrechtelijke verplichtingen? Deelt u de mening dat Indonesië tot op heden daaraan geen gehoor heeft gegeven? Bent u daarom bereid rechtstreeks aan te dringen bij de Indonesische regering de door u gewenste maatregelen door te voeren?2
Ja. Ik ben bereid de Indonesische regering nogmaals te vragen de artikelen 106 en 107 van het Wetboek van strafrecht en Regeringsbesluit 77/2007 in lijn te brengen met vigerende internationaalrechtelijke verplichtingen.
Hebt u inmiddels precieze cijfers ontvangen over het aantal politieke gevangenen in de Molukken en elders in Indonesië? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het daarbij?3
Het rapport van Human Rights Watch spreekt over tenminste 100 politieke gevangenen uit de regio’s Molukken en Papoea. De Indonesische autoriteiten maken geen cijfers hierover bekend.
Bent u bereid te pleiten voor onafhankelijk onderzoek naar marteling van deze politieke gevangenen? Indien neen, waarom niet?
De berichten over mogelijke martelingen in Indonesische gevangenissen baren mij grote zorgen. Het onderwerp is zowel bilateraal als in EU-verband aan de orde gesteld. Ik zal deze kwestie blijven agenderen.
Bent u bereid opnieuw te pleiten voor het overplaatsen van Molukse politieke gevangenen naar een gevangenis op de Molukken?4
Ja. Nederland werkt overigens samen met de Indonesische autoriteiten om het functioneren van de rechtsstaat op de Molukken te verbeteren.
Herinnert u zich vraag 4 van schriftelijke vragen van 30 juni 2008, waarin gevraagd wordt naar de eventuele strafvervolging van leden van Densus 88?5 Is het in Indonesië tot strafvervolging gekomen van leden van Densus 88? Hoe beoordeelt u de aanbeveling van Human Rights Watch dat de VS en Australië moeten ophouden met het trainen van leden van Densus 88, omdat zij betrokken waren bij de marteling van deelnemers aan de dansactie van 29 juni 2007? Deelt u deze aanbeveling? Indien neen, waarom niet?
Ja. Voor zover mij bekend zijn er geen leden van Densus 88 vervolgd. Het is aan de VS en Australië om een afweging te maken over het al dan niet voortzetten van trainingen aan Indonesische politiediensten.
Op welke wijze ziet Nederland toe op de voortgang van de hervorming van de veiligheidssector, zoals u op 31 augustus 2007 beloofde en eerder in een beleidsnotitie d.d.13 juni 2006 aankondigde? Wat is de stand van zaken op dit gebied?6
Nederland steunt thans de Indonesische politie met opleidingen en trainingen, vooral op het gebied van «community policing», goed bestuur, verkeerspolitie en recherche (cybercrime, financiële zaken en milieu). Tevens voert Nederland bilateraal en multilateraal gesprekken met de Indonesische regering over de verdere hervormingen van de veiligheidssector. Het gaat dan vooral om het terugdringen van de militaire participatie in de economie, de verhouding leger en politie, de rol van politie, leger en veiligheidsdiensten in een democratie en de versterking van de kennis van mensenrechten bij de veiligheidsautoriteiten. Daarnaast steunt Nederland meerdere lokale NGO’s die actief zijn op het gebied van mensenrechten en democratie.
Kunt u uitsluiten dat in de samenwerking tussen Nederland en Indonesië in het kader van terrorismebestrijding Nederlandse inbreng leidt tot mensenrechtenschendingen? Indien neen, welke maatregelen neemt u naar aanleiding van de bevindingen van dit rapport?
Bij de samenwerking tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten op het terrein van terrorismebestrijding zijn democratische inbedding en het respect voor de mensenrechten een essentieel onderdeel van de besluitvorming omtrent het aangaan en onderhouden van de relaties met de desbetreffende dienst.
Dit ligt in het verlengde van artikel 59 WIV 2002 waarin onder meer is bepaald dat de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten slechts plaatsvindt voor zover de belangen die zij behartigen niet onverenigbaar zijn met de belangen die Nederland heeft te behartigen, waaronder de grond- en mensenrechten, die zijn neergelegd in de Grondwet en in internationale verdragen die door Nederland zijn geratificeerd.
Deelt u de mening dat deze politieke gevangenen vrij moeten zijn voordat president Yudhoyono zijn voorgenomen bezoek aan Nederland kan brengen, later dit jaar? Indien neen, waarom niet?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. Het voorgenomen bezoek van president Yudhoyono weerspiegelt de uitstekende en veelzijdige relatie tussen Nederland en Indonesië. Een constructieve en open dialoog over mensenrechten is daar onderdeel van.
Ontslagen bij MSD in Oss |
|
Henk van Gerven , Paul Ulenbelt |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wilt u uw invloed aanwenden om mogelijke ontslagen bij het voormalige Organon in Oss te voorkomen of zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet?1
Zoals moge blijken uit mijn brief d.d. 15 juli 2010 (kamerstuk 29 544, nr. 255) over de ontwikkelingen bij MSD, heeft het kabinet over de afgelopen jaren op verschillende manieren gewerkt aan behoud en versterking van hoogwaardige werkgelegenheid van MSD in Nederland. Er is bovendien al langer contact met MSD over de mogelijke gevolgen van de overname van Schering Plough door MSD en de mogelijkheden vanuit de overheid om de positie van de locatie Oss in deze overname te behouden.
De overheid wil en kan niet treden in de strategische beslissing van het bedrijf over de voorgenomen efficiencyslag, waaronder de sterke afslanking van het bedrijf in Oss. Wel kan worden vastgesteld dat het uiteindelijke besluit van wereldwijde omvang is. R&D-werkzaamheden zullen in de komende twee jaar op 8 locaties wereldwijd worden beëindigd. Verschillende sites in de VS zelf worden geraakt. Buiten de VS heeft dit consolidatieproces van R&D-activiteiten gevolgen voor Canada, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland.
Nu het, helaas teleurstellende, besluit is gevallen over maatregelen die naar verwachting tot gevolg zullen hebben dat in Oss 2175 van de 4500 banen verloren zullen gaan, vindt overleg plaats met diverse partijen om de werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Voorts is in mei jl., in de onderhandelingen met de vakbonden, een Sociaal Plan overeengekomen dat bij de reorganisaties zal worden gehanteerd. De betrokken medewerkers van MSD kunnen hier gebruik van maken. Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat en welke via natuurlijk verloop het bedrijf voor die tijd zullen verlaten.
Zoals in mijn brief, mede namens de minister van SZW, over dit onderwerp d.d. 15 juli 2010 al is aangegeven, zijn inmiddels twee werkgroepen ingesteld. Voor de werkgelegenheid in de regio is onder leiding van de gedeputeerde voor economie van de provincie Noord-Brabant een werkgroep opgezet. Daaraan nemen naast de provincie ook mijn departement, de gemeente Oss, de BOM (Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij) en MSD deel. Doelstelling van deze werkgroep is om mogelijkheden uit te werken die de werkgelegenheid, die in Oss verloren dreigt te gaan, te behouden. Er wordt zowel gekeken naar het voortzetten van bestaande activiteiten als naar nieuwe initiatieven. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD. Al vorige week kwam deze werkgroep voor het eerst bijeen. Voor het behoud van de kennis voor de Nederlandse economie neemt MSD, in samenwerking met diverse overheden, het voortouw tot het bezien van mogelijkheden die hieraan een bijdrage leveren. Het opstarten van een life science park/campus op de huidige locatie van MSD in Oss, in een of meerdere samenwerkingsverbanden, is een van de ideeën die uitgewerkt worden.
Wilt u vóór donderdag a.s., de vermoedelijke dag dat MSD nadere mededelingen doet, in overleg treden met de directie van MSD om te bewerkstelligen dat ontslagen worden voorkomen dan wel beperkt? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 1 is aangegeven, hebben wij al langer contact gehad met MSD over het toekomstperspectief en de rol van de Nederlandse vestigingen daarin. Op woensdag 7 juli is nog overleg geweest met MSD over hun plannen resp. mogelijkheden om ontslagen te voorkomen dan wel te beperken (zie ook de brief die ik, mede namens de minister van SZW, op 15 juli jl. naar uw Kamer heb verstuurd).
Daarnaast zal ik heden nog telefonisch contact hebben met de CEO van Merck in de VS. De insteek van deze gesprekken is om zoveel mogelijk werkgelegenheid en kennis voor de Nederlandse economie te behouden. Hiervan zal ik u in het Algemeen Overleg van 21 juli a.s. verslag doen.
Wilt u een overzicht geven van de kosten die de Nederlandse overheden, inclusief provincie en gemeente, de afgelopen 10 jaar hebben gemaakt om MSD en zijn voorgangers hun activiteiten te laten ontplooien?
MSD en zijn voorgangers hebben de afgelopen jaren deelgenomen aan diverse publiekprivate samenwerkingsprojecten en programma’s. De samenwerkingsprojecten waren gebaseerd op de voormalige subsidieregelingen, zoals BTS (bedrijfsgerichte technologische samenwerking). Aan die projecten is over de afgelopen 10 jaar een totaalbedrag van € 7,6 mln aan subsidie verstrekt. De huidige programma’s waaraan MSD en zijn voorgangers deelnemen zijn niet specifiek op het bedrijf in Oss gericht, maar vormen een samenwerking van meerdere bedrijven, zowel grote als kleinere bedrijven, en kennisinstellingen. Het betreft voor het bedrijf in Oss met name het Topinstituut Pharma en het CTMM (Center for Translational Molecular Medicine). Het bedrijf in Oss is een van de actieve deelnemers en heeft zelf ca. € 17 mln aan deze programma’s bijgedragen. De overheidsbijdrage aan TI-Pharma bedraagt in totaal € 130 mln, aan CTMM € 150 mln.
Daarnaast is door het Ministerie van EZ een investeringsbijdrage van € 5 mln verstrekt ten behoeve van het bedrijf Bioconnection in Oss, waarin ook MSD deelneemt. Deze bijdrage is in de vorm van aandelenkapitaal verstrekt door de BOM. Ook door de provincie Noord-Brabant en door de gemeente Oss is voor Bioconnetion een investeringsbedrag verstrekt van totaal € 2 mln.
MSD heeft afgelopen jaren ook gebruik gemaakt van de generieke fiscale regeling WBSO. Bedragen hiervan zijn bedrijfsvertrouwelijke informatie en kunnen derhalve niet verstrekt worden.
Wilt u een overzicht geven van de gevolgen van de maatregelen van MSD voor de werkgelegenheid bij toeleverende bedrijven in de regio?
Het is duidelijk dat dit besluit van MSD ook toeleverende bedrijven zal treffen. Juist vanwege dit grotere belang dan MSD alleen is het van belang om kennis en werkgelegenheid in de regio te behouden. Ik kan u op dit moment geen inzicht geven in de precieze toeleveringen uit de regio aan dit bedrijf en de effecten van eventuele sluiting van onderdelen op de toeleverende bedrijven. Dit betreft ook informatie die van strategisch belang kan zijn voor een bedrijf en derhalve als bedrijfsvertrouwelijk kan worden gekwalificeerd.
Voor het behoud van de werkgelegenheid en kennis zijn bovendien twee werkgroepen opgezet, waar alle betrokken partijen aan deelnemen (rijksoverheid, regio, gemeente, MSD), zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 1.
Wat zijn de gevolgen voor het onderwijs en het perspectief van jongeren als een van de grootste werkgevers in Oss zou verdwijnen of zijn activiteiten aanmerkelijk reduceert?
Het sluiten van delen van MSD kan op korte termijn een negatieve uitstraling hebben voor het perspectief van jongeren in de regio Oss, maar concreet inzicht in de precieze gevolgen zijn thans niet in te schatten. De gevolgen op wat langere termijn en de eventuele gevolgen voor het onderwijs laten zich thans moeilijk voorspellen. De in mijn brief,, mede namens de minister van SZW, d.d. 15 juli 2010 genoemde werkgroep, onder leiding van de gedeputeerde voor economie, zal hier ook aandacht aan geven. Voorts worden, onder leiding van MSD, de mogelijkheden voor een campus onderzocht, zoals eerder in mijn antwoord op vraag 1 is weergegeven.
Wilt u in overleg treden met uw collega’s in de VS om uiteen te zetten welke gevolgen de strategische beslissingen van deze multinational voor een lokale gemeenschap heeft en hen vragen om te interveniëren?
Ik heb, al dan niet samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verschillende contacten gehad met de leiding van MSD, inclusief in de VS, over de ontwikkelingen bij MSD en de gevolgen daarvan voor de vestingen in Nederland. Ik heb, zoals hiervoor aangegeven, bovendien vandaag nog telefonisch contact met de CEO van Merck in de VS. De insteek van deze gesprekken is om zoveel mogelijk kennis en werkgelegenheid voor de Nederlandse economie te behouden. Hiervan zal ik u in het Algemeen Overleg van 21 juli a.s. verslag doen.
Het bericht dat Nederlandse scholieren wat betreft burgerschapsvaardigheden onder het Europees gemiddelde scoren |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de uitkomsten van de International Association for the Evaluation of Educational Achievement1 zich verhouden tot eerdere waarschuwingen van de Vice-president van de Raad van State, de Ombudsman en de Onderwijsinspectie over burgerschapsvaardigheden van Nederlandse scholieren?
De door u genoemde publicatie betreft de eerste bevindingen van de International Civics and Citizenship Education Study (ICCS) en de gelijktijdig gepubliceerde eerste bevindingen over de Nederlandse gegevens2. Hierin wordt een algemeen beeld gegeven van de kennis en houdingen van leerlingen uit verschillende landen. Uit vraag 1 valt niet op te maken welke uitspraken van de Vice-president van de Raad van State en van de Ombudsman over burgerschapsvaardigheden van Nederlandse scholieren worden bedoeld.
Scholen in Nederland zijn sinds 2006 verplicht om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Deze wettelijke taak is met brede instemming van uw Kamer ingevoerd. Het toezicht op burgerschap is vastgelegd in het Toezichtkader burgerschap, aan de hand waarvan de inspectie toeziet op de naleving van opdracht. Onderdeel van het toezichtkader is onder meer of de school een visie heeft geformuleerd op de wijze waarop de school invulling wil geven aan de bevordering van burgerschap, en hoe ze daaraan in het onderwijs uitwerking geeft. Scholen hebben ruimte voor hun eigen invulling van deze opdracht, waarbij ze gebruik kunnen maken van een uitgebreid ondersteuningsaanbod. Veel scholen zijn bezig hun visie op burgerschap in praktijk te brengen. Het lijkt goed, mede gezien de relatief korte periode sinds de invoering van de opdracht, scholen tijd te bieden om burgerschap verder in hun onderwijs te verankeren. Of en hoe beleidsmatig wordt ingezet om burgerschap verder te stimuleren wordt overgelaten aan het volgende kabinet.
Bent u van mening dat scholen voldoende aandacht besteden aan burgerschapsvorming onder scholieren? Zo ja, waarop baseert u die mening? Zo nee, kunt u aangeven wat volgens u de oorzaak van die gebrekkige aandacht is?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe het komt dat scholieren in andere Europese lidstaten zoals bijvoorbeeld de Scandinavische landen veel hoger schoren op verschillende burgerschapsvaardigheden?
Wat kan Nederland volgens u leren van andere Europese lidstaten om de burgerschapsvaardigheden van Nederlandse scholieren te versterken?
Bij de verdere besluitvorming over burgerschapsvorming kunnen de bevindingen uit de nog te verschijnen eindrapportage van de ICCS over verschillen tussen landen worden meegenomen. Dit wordt overgelaten aan het volgende kabinet.
Wat gaat u doen om de aandacht voor burgerschapsvorming in het Nederlandse onderwijs te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
Het voornemen om elf gebieden in Nederland te gaan inrichten als grootschalige windmolenparken |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van uw ministerie dat adviseert om elf gebieden in Nederland aan te wijzen als grootschalige windmolenparken?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien het enorme verzet van diverse gedeputeerden, die onder andere spreken over een enorme landschapsvervuiling van dit heilloze plan dient te worden afgezien? Zo nee, waarom niet?
Het rapport waarop in de vorige vraag werd gedoeld, betreft een studie over de toekomstige ontwikkeling van windenergie op land in Nederland vanaf het huidige kabinetsdoel (doorgroei naar 4000MW) tot minimaal 6000 MW in het jaar 2020. Er is dus geen sprake van een concreet plan. In mijn brief van 30 juni 2010 aan uw Kamer heb ik de status van het rapport toegelicht, alsook het stadium waarin het verkeert.
Deelt u de mening dat er, gezien het feit dat windmolens enorm veel meer kosten dan dat ze kunnen opbrengen, er in het huidige economische klimaat al helemaal van af moet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel niet de opvatting in deze vraag dat vanwege economische omstandigheden moet worden afgezien van de verdere ontwikkeling van windenergie. De doelen van het huidige kabinet en de Europese Unie ten aanzien van vermindering van CO2-emissie en vergroting van het aandeel duurzaam in onze energievoorziening zijn niet conjunctuurafhankelijk. De Europese Unie verplicht Nederland tot het halen van minstens 14% aandeel duurzame energie in 2020 (17% volgens de vertaling in Nederlands beleid). Volgens recente ramingen zal dit doel niet worden gehaald met het bestaande beleid.
Windenergie is van de duurzame bronnen van elektriciteit de goedkoopste en het potentieel ervan is in Nederland groot.
Deelt u de mening dat er hier wel erg gemakkelijk wordt omgesprongen met bestemmingsplanwijzigingen door de overheid? Vindt u het ook treurig dat door deze zogenaamde «wegstreepexercitie» een aantal aantrekkelijke natuurgebieden in één klap wordt «vernietigd»? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat er gesprekken worden gevoerd over een ontwerp-visie. Bestemmingsplanwijzigingen door de (rijks-)overheid zijn daarmee nu niet aan de orde. De verwachting in de vraag, dat bij eventuele realisering van concentratiegebieden voor windturbines «aantrekkelijke natuurgebieden in één klap worden vernietigd» kan ik niet plaatsen, maar deel ik geenszins.
Deelt u de mening dat, teneinde deze, vaak unieke, gebieden te behouden en de toekomstige (betaalbare) energievoorziening veilig te stellen, er veel beter onderzoek gedaan kan worden naar de bouw van een kerncentrale in plaats van windmolenparken aan te leggen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het komende kabinet om te besluiten over de bouw van een nieuwe kerncentrale. Bezien vanuit de doelstelling voor de verhoging van het aandeel duurzaam in de energievoorziening is volgens de door de Europese Commissie gehanteerde definities een kerncentrale geen oplossing.
De dood van een zwangere Somalische vrouw in het asielzoekerscentrum van Leersum |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Zwangere vrouw sterft in gang AZC»?1
Ja.
Deelt u de mening dat medisch noodzakelijke zorg altijd voorhanden moet zijn, ook in asielzoekerscentra? Hoe beoordeelt u dit voorval in het licht van de overheveling van de zorg voor asielzoekers van de Medische Opvang Aielzoekers (MOA’s) naar de gezondheidscentra?
Ja, in zoverre dat de toegang tot acute medische zorg voor asielzoekers aan dezelfde voorwaarden dient te voldoen als de medische zorg voor ingezetenen.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) doet een regulier onderzoek naar de kwaliteit van de gezondheidszorg aan asielzoekers in de nieuwe structuur. De focus ligt daarbij op de toegankelijkheid en bereikbaarheid van huisartsenzorg en de effectiviteit van de publieke gezondheidszorg aan asielzoekers. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek doe ik vooralsnog geen inhoudelijke uitspraken over het stelsel.
Wat is uw reactie op deze tragische gebeurtenis, en bent u een onderzoek gestart naar de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen? Zo nee, wilt u dat alsnog gaan doen, al dan niet in samenwerking met de minister van Justitie, en de resultaten daarvan, voorzien van een kabinetsreactie, aan de Kamer doen toekomen?
De IGZ onderzoekt als toezichthouder op de medische zorg incidenten als deze. De IGZ zal ook naar het onderhavige incident een onderzoek instellen. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek doe ik geen uitspraken over de omstandigheden waaronder de vrouw is overleden.
Gifgehalten in vis |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van een nieuwe viswijzer die informatie verstrekt over gifgehaltes in vis, en ecologische en gezondheidsinformatie combineert1? Hoe beoordeelt u dit initiatief?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nieuwe viswijzer. Ik sta positief tegenover initiatieven die de consument bewust maakt over gezond voedsel en duurzaamheid. Om verwarring bij de consument te voorkomen vind ik het echter belangrijk dat verstrekte informatie eenduidig, helder en goed onderbouwd is. Met betrekking tot de «eet-vis-wijzer» heb ik hierover mijn twijfels.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de makers van deze nieuwe viswijzer dat de gezondheidsaanbevelingen voor de consumptie van vis gebaseerd zijn op gemiddeld aangetroffen gifwaarden, terwijl de hoeveelheid gif in een bepaalde vis gemakkelijk veel groter kan zijn wanneer de vis in vervuild gebied is gevangen?
De algemene aanbeveling aan consumenten is om gevarieerd te eten. Bij dit voedingspatroon zal de consument geen gevaarlijke hoeveelheid schadelijke stoffen uit vis binnen krijgen. Het Voedingscentrum adviseert consumenten om twee keer per week vis te eten, waarvan ten minste een keer vette vis ter preventie van hart- en vaatziekten. De consument wordt erop gewezen dat het gezondheidsrisico door mogelijke blootstelling aan schadelijke stoffen niet opweegt tegen de gezondheidswinst door regelmatig vis te eten. Liefhebbers van vis wordt verder aanbevolen niet te veel vis te eten (maximaal 4 porties2 per week).
Op basis van welke wetenschappelijke informatie wordt door het Voedingscentrum gesteld dat het risico voor je gezondheid door eventuele giftige stoffen verwaarloosbaar is ten opzichte van de voordelen van regelmatig vis eten2? Op welke wijze is de grote variatie meegenomen in de gifgehaltes van verschillende vissen van dezelfde soort?
De aanbevelingen van het Voedingscentrum zijn een directe vertaling van de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (2006). Hier in staat: «op het punt van een eventueel toxicologisch risico van vis onderschrijft de commissie de kosten-batenanalyse door deskundigen van het RIVM, die is opgenomen in «Ons eten gemeten» uit 2004. Bij het aanbevolen visgebruik is dat risico verwaarloosbaar klein.» De Gezondheidsraad geeft enkele voorzorgsmaatregelen: voor vrouwen die zwanger zijn en vrouwen die borstvoeding geven, geldt een maximum van 2 porties vis per week. Verder worden zij aangeraden geen roofvissen te eten zoals zwaardvis en verse tonijn. De Richtlijnen Goede Voeding zullen overigens in 2011 door de Gezondheidsraad worden geëvalueerd.
De op 15 juni 2010 uitgekomen Dietary Guidelines van het United State Department of Agriculture (USDA) bevestigen de standpunten van de Gezondheidsraad. In deze guidelines zijn ook alle recente rapporten, zoals het proefschrift van I. Sioen (Universiteit Gent 2008), meegenomen.
Deelt u de mening dat het van belang is de herkomst van de vis te weten om een reële inschatting te kunnen maken van de hoeveelheid toxische stoffen? Zo ja, hoe kan de overheid zonder deze nuance blijven communiceren dat het verstandig is om twee keer per week vis te eten? Zo nee, waarom niet?
Nee. De in Nederland verhandelde vis moet voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. De VWA handhaaft dit en vindt hierbij nauwelijks overschrijdingen. Ik vind het belangrijk de gezondheidsadviezen met betrekking tot vis, zoals omschreven in het antwoord op vraag 2, te blijven communiceren.
Deelt u de mening dat ten behoeve van de gezondheid van de consument vis duidelijk traceerbaar zou moeten zijn? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zijn op basis van Europese regelgeving verplicht de traceerbaarheid van levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie te waarborgen. Specifiek voor vis geldt de traceerbaarheid tot het FAO vangstgebied. De VWA ziet op de naleving toe.
Verdere traceerbaarheid biedt vanuit volksgezondheidsoogpunt te weinig extra’s. Zie verder ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Kunt u toelichten wat precies bedoeld wordt met de stelling van het Voedingscentrum dat het eten van vis (2 maal per week, waarvan 1 keer vette vis) de kans op hart- en vaatziekten verkleint? Ten opzichte van welk voedingspatroon zou de kans op hart- en vaatziekten precies worden verkleind?
In het advies van de Gezondheidsraad staat: «regelmatig visgebruik verlaagt waarschijnlijk, substantieel het risico op hart- en vaatziekten en met name het risico op een fataal hartinfarct». Op basis van het RIVM-rapport «Ons eten gemeten» wordt ingeschat dat het 1–2 keer per week eten van vis de kans op hart- en vaatziekten met 25% doet afnemen. Dit levert dan een gezondheidswinst op van 30.000–100.000 DALY’s (Disability-Adjusted Life Year) ten opzichte van een gemiddeld voedingspatroon zonder vis.
Behandeling van buitenlandse arbeiders in de Eemsmond |
|
Paul Ulenbelt |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over behandeling van Portugese arbeiders door een onderaannemer, Ha-Sa Insaat, van RWE-Essent?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over het geschil dat een aantal Portugese werknemers heeft met hun werkgever. Ik heb vernomen dat deze werknemers en de FNV inmiddels met de werkgever in gesprek zijn en (deels) tot een oplossing zijn gekomen.
Het is niet aan mij om over dit arbeidsconflict een oordeel te vellen.
Indien in het kader van het toezicht op de wet- en regelgeving door de Arbeidsinspectie mocht blijken dat de wet- en regelgeving wordt overtreden, zal daartegen worden opgetreden.
Wilt u de Arbeidsinspectie een onderzoek laten instellen naar de juistheid van het bericht en de Tweede Kamer van de bevindingen op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is de genoemde onderaannemer dezelfde die onder de naam Ha-Sa Insaat Taahhut Sanayi ve Ticaret voorkomt op de lijst van bedrijven, instellingen en organisaties toegelaten tot de kennismigrantenprocedure zoals gepubliceerd door de IND? Zo ja, heeft het bedrijf gebruik gemaakt van de kennismigranten regeling? Is dat op de correcte wijze gebeurd? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?2
Ha-Sa Insaat Taahhut Sanayi ve Ticaret komt voor op de lijst van bedrijven, die toegelaten zijn tot de kennismigrantenregeling. Het bedrijf heeft met het ondertekenen van een verklaring en het overleggen van een bewijs van inschrijving in de Kamer van Koophandel en een verklaring betalingsgedrag van de Belastingdienst voldaan aan de voorwaarden om toegelaten te worden tot deze regeling. Ha-Sa Insaat Taahhut Sanayi ve Ticaret heeft gebruik gemaakt van de kennismigrantenprocedure. Hierbij werd voldaan aan de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning als kennismigrant.
Op verzoek van de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft de Arbeidsinspectie een onderzoek ingesteld naar de buitenlandse arbeidskrachten van dit bedrijf. Het onderzoek naar de kennismigranten van Ha-Sa Insaat Taahhut Sanayi ve Ticaret loopt momenteel nog. Als de bevindingen van de Arbeidsinspectie daartoe aanleiding geven en de werkgever zich niet houdt aan de geldende salariscriteria uit deze regeling, dan zal in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen een boete worden opgelegd. In het uiterste geval kan de IND maatregelen nemen waardoor het bedrijf geen vreemdelingen meer over kan laten komen op grond van de kennismigrantenregeling.
Wilt u onderzoeken welke onderaannemers actief zijn in opdracht van RWE-Essent bij de werkzaamheden in de Eemsmond en of zij de wetten en regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden, arbeidsovereenkomsten, belastingen, premieafdracht voor sociale zekerheid en pensioenen naleven? Zo nee, waarom niet.
De Belastingdienst en de Arbeidsinspectie houden in het kader van hun wettelijke taak toezicht op de naleving van de relevante wet- en regelgeving, ook als het gaat om onderaannemers. Door de Arbeidinspectie wordt daarbij toegezien op de naleving van diverse wetten die het SZW terrein omvatten, zoals de Arbeidstijdenwet, de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
De Arbeidinspectie en de Belastingdienst voeren regelmatig overleg met RWE en Nuon over de toepassing van de wet- en regelgeving en de daaruit voortvloeiende rechten en plichten. Bovendien wordt er steekproefsgewijs gecontroleerd of men zich daadwerkelijk aan de Nederlandse wet- en regelgeving houdt.
Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet worden op de bouwplaatsen inspecties gehouden. Deze zullen worden geïntensiveerd naarmate er meer partijen op de bouwterreinen aan de slag gaan. Er zijn het afgelopen halfjaar diverse overtredingen geconstateerd, waarop gehandhaafd is. Deze hebben geleid tot een toezichtsbenadering, waarbij de structurele oorzaken van deze overtredingen worden aangepakt. Hierbij richt de Arbeidsinspectie zich zowel op de opdrachtgevers als op hoofd- en onderaannemers.
Hoeveel buitenlandse werknemers zijn er bij de bouw van de kolencentrale in de Eemsmond betrokken? Om welke beroepen gaat het? Waarom is en wordt door de betrokken bedrijven geen personeel in Nederland geworven?
Hoeveel buitenlandse werknemers er bij de bouw van de kolencentrale in de Eemsmond betrokken zijn is niet precies bekend. Dit wordt niet geregistreerd. Naar schatting zijn momenteel enkele honderden buitenlandse arbeidskrachten in de Eemshaven werkzaam welk aantal de komende maanden fors kan oplopen. Het gaat daarbij voor een groot deel om laaggeschoold personeel werkzaam als betonvlechter, betonstorter en ijzervlechter als mede timmerlieden en hijskraanmachinisten.
Werkgevers kunnen gebruik maken van buitenlandse arbeidskrachten mits zij daarbij voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving op dat terrein. Voor werknemers uit de EU-landen geldt dat sprake is van vrij verkeer van werknemers. Alleen voor werknemers afkomstig uit Roemenië en Bulgarije heeft de werkgever een tewerkstellingsvergunning nodig. In dat geval toetst UWV Werkbedrijf of er binnenlands aanbod is van arbeidskrachten die de werkzaamheden kunnen verrichten. Indien er binnenlands aanbod is dat het werk kan verrichten, wordt geen tewerkstellingsvergunning verstrekt.
Ingeval van kennismigranten die voldoen aan de salariscriteria voor de procedure voor kennismigranten (in 2010: € 50 183 voor werknemers van 30 jaar en ouder en € 36 801 voor werknemers onder de 30 jaar) wordt niet getoetst aan het binnenlands aanbod. In dat geval kunnen werkgevers ook zonder voorafgaande arbeidsmarkttoets gebruik maken van buitenlandse arbeidskrachten.
Het bericht dat asielzoekers sneller een huis krijgen |
|
Eric Lucassen (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Asielzoekers krijgen sneller huis»?1
Ja.
Is de berichtgeving waar, dat een zogenaamde «Taskforce Thuisgeven» alles in het werk gaat stellen om een groep van duizenden asielzoekers snel aan een woning te helpen?
Ja. Het betreft hier de huisvesting van zogenaamde vergunninghouders, asielzoekers die na een zorgvuldige procedure een verblijfsvergunning hebben gekregen en in een asielzoekerscentrum verblijven in afwachting van hun huisvesting. De plaatsen die zij nu bezet houden, dienen vrij te komen voor asielzoekers die nog in procedure zijn en zelf dienen zij zo snel mogelijk te gaan participeren in de Nederlandse samenleving. Om die reden krijgt elke gemeente op grond van de Huisvestingswet een taakstelling voor de huisvesting met voorrang van een aantal vergunninghouders naar rato van het aantal inwoners. In de huisvesting van deze groep is een achterstand ontstaan. Per 1 juli 2010 bedraagt deze bijna 2 200 vergunninghouders. Daarnaast dienen er tot 1 januari 2011 5 400 nieuwe vergunninghouders gehuisvest te worden. Ter verduidelijking: het betreft hier dus geen nieuwe of extra groep.
Het is om twee redenen van groot belang dat deze achterstand snel wordt weggewerkt: ten eerste is het voor de vergunninghouders belangrijk zo snel mogelijk aan de inburgering, de integratie en de participatie aan de Nederlandse samenleving te beginnen. Ten tweede zijn er onnodige kosten gemoeid met het te lang verblijven in de COA-centra.
De Minister van Justitie en ik hebben om de hiervoor genoemde redenen de Taskforce Thuisgeven in het leven geroepen om de achterstanden bij de huisvesting van deze vergunninghouders in te lopen. Tevens heeft de Taskforce opdracht daarbij nadrukkelijk de inburgering en participatie te bevorderen. Het is in ieders belang dat de weg naar scholing en werk ingeslagen wordt.
Deelt u de mening dat een dergelijk «huisvestingsoffensief» voor zo’n grote groep asielzoekers onvermijdelijk gevolgen heeft voor andere mensen die op de wachtlijst voor een huurwoning staan? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De doelstelling is de achterstand in 12 maanden weg te werken. Normaliter vinden in een dergelijke periode ruim 190 000 mutaties plaats binnen de sociale huurwoningvoorraad. Het huisvesten van de genoemde groep vergunninghouders binnen dat geheel heeft een zeer gering effect.
Deelt u de mening dat het zeer onrechtvaardig is voor andere mensen die wachten op een huurwoning dat men deze groep asielzoekers voorrang verleent? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven betreft het een relatief gering aantal vergunninghouders dat om redenen van kostenefficiëntie, inburgering en participatie zo snel mogelijk buiten de asielzoekerscentra gehuisvest moet worden. Om dit te verwezenlijken is in de Huisvestingswet verankerd dat deze groep met voorrang gehuisvest wordt.
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 3, bestrijd ik dat reguliere woningzoekenden de dupe zijn van de uit de Huisvestingswet voortvloeiende taakstelling en ik zie derhalve geen redenen maatregelen te treffen.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat reguliere woningzoekenden de dupe worden van dit plan om asielzoekers te bevoordelen? Zo ja, om welke maatregelen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de instroom van asielzoekers en andere vreemdelingen te beperken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in de afgelopen periode een aantal maatregelen genomen om de asielprocedure te verbeteren. De verbeterde asielprocedure is op 1 juli 2010 ingevoerd en zal leiden tot snellere en zorgvuldigere afhandeling van asielaanvragen.
Het bericht dat er in Brussel een voorstel is uitgelekt om zich met pensioenstelsels in de lidstaten te gaan bemoeien |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussels dips toe into pension reform debate»?1
Ja.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 2 april jl. ben ik mede namens de Minister van Financiën ingegaan op het verzoek in de motie van het lid Omtzigt om alle Europese en internationale ontwikkelingen en mogelijke bedreigingen in kaart te brengen en aan te geven hoe het Nederlandse pensioenstelsel hiertegen kan worden beschermd (Kamerstukken II 2009/10, 31 990, nr 14).
In die brief heb ik onder meer aangegeven dat het Nederlandse stelsel van aanvullende pensioenen internationaal hoog aangeschreven staat en dat het kabinet bij discussies in internationaal verband op het terrein van pensioen de toereikendheid en de betaalbaarheid van het stelsel voorop stelt. Ik heb er daarbij op gewezen dat de buitenwereld op verschillende manieren invloed uitoefent op het pensioenstelsel. Daarbij is niet alleen sprake van mogelijke bedreigingen. Nieuwe ontwikkelingen op internationaal pensioengebied bieden ook kansen, niet alleen voor onze pensioenfondsen, verzekeraars en uitvoerders, maar ook voor het uitdragen van onze verworvenheden op dit gebied en om gemaakte keuzen met betrekking tot het Nederlandse stelsel opnieuw te toetsen aan verander(en)de opvattingen.
Bij die discussies dient niet alleen te worden gelet op subsidiariteit; zij raken ook het vrije verkeer, de arbeidsparticipatie en de kredietwaardigheid van lidstaten.
In de brief van 2 april jl. is geconcludeerd dat op dit moment, met uitzondering van het dossier van de Internationale Boekhoudregels, geen sprake is van directe Europese en internationale bedreigingen op het terrein van de regelgeving ten aanzien van het Nederlandse pensioenstelsel. Tenslotte is in die brief erop gewezen dat op verschillende niveaus internationale ontwikkelingen gaande zijn die gevolgen kunnen hebben voor het Nederlandse pensioenstelsel, dat Nederland deze ontwikkelingen volgt en waar nodig en mogelijk zijn invloed aanwendt, en dat onze opvattingen over en ervaringen met pensioenregelingen in internationaal verband zwaar wegen.
Binnen deze context verwelkomt Nederland dat de Europese Commissie met het Groenboek Pensioenen, een discussiedocument, op 7 juli jl. het startsein heeft gegeven voor een openbaar debat in heel Europa over de wijze waarop adequate, houdbare en zekere pensioenen kunnen worden gegarandeerd en hoe de EU de lidstaten daarbij kan helpen. Ik wijs er op dat het Groenboek uitdrukkelijk stelt dat de lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting van hun pensioenstelsels. De Europese Commissie wijst er tevens – terecht – op dat de lidstaten een antwoord moeten vinden op een aantal gemeenschappelijke uitdagingen. Zo worden in alle lidstaten de bestaande pensioensystemen zwaar onder druk gezet door de vergrijzing; deze druk wordt nog verder vergroot door de financiële en economische crisis. In het Groenboek Pensioenen wordt een reeks vragen gesteld, en worden alle betrokken partijen uitgenodigd om oplossingen aan te dragen voor de wijze waarop de EU een bijdrage kan leveren aan de aanpak van de gemeenschappelijke uitdagingen.
In samenspraak met de pensioenkoepels en sociale partners wordt thans een kabinetsstandpunt terzake voorbereid. De reactietermijn op het Groenboek Pensioenen staat op 15 november a.s. Conform de gebruikelijke procedure zal de kabinetsreactie op het Groenboek Pensioen aan het parlement worden gestuurd en het parlement in de gelegenheid worden gesteld om hierop te reageren.
Deelt u de mening dat elke Europese bemoeienis van het pensioenstelsel van individuele lidstaten volledig in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel en dus een directe aantasting is van de soevereiniteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Europese Unie geen enkele invloed krijgt in de werking en opbouw van het Nederlandse pensioenstelsel?
Zie antwoord vraag 1.
De naar Turkije gevluchte mensenhandelaar Saban B. |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Vrouwenhandelaar Saban B. op borgtocht vrij in Turkije»1 en «Saban B. waarschijnlijk niet bij eigen zaak»?2
Ja.
Is het waar dat Saban B. graag bij het hoger beroep in de mensenhandelzaak voor het gerechtshof in Arnhem wilde zijn, maar dat de autoriteiten in Turkije hem niet wilden laten gaan vanwege een strafzaak in Turkije tegen hem? Zo ja, hoe ziet u die in het licht van het feit dat de Turkse rechter inmiddels wel gemeend heeft Saban B op borgtocht vrij te kunnen laten?
Het is juist dat door de verdediging van Saban B. is aangegeven dat hij de zitting in Nederland zou willen bijwonen. Het is ook juist dat de Turkse autoriteiten niet over mogelijkheden beschikken om dit te realiseren.
Een verband tussen het tegen betaling van borg schorsen van de voorlopige hechtenis en het niet kunnen bijwonen van de Nederlandse strafzaak is er niet. De rechtshulpverdragen die tussen Nederland en Turkije gelden, voorzien niet in tijdelijke overbrenging van een verdachte naar een ander land om daar te worden berecht. Voor het bewerkstelligen dat een verdachte die zich in het buitenland bevindt in Nederland ter terechtzitting verschijnt teneinde te kunnen worden vervolgd, bestaat de uitleveringsprocedure.
Het Turks recht verzet zich echter tegen de uitlevering van Turkse onderdanen.
Bent u bereidt om uitleg te vragen aan Turkije over de reden dat Saban B. op borgtocht wordt vrijgelaten, maar niet naar Nederland mag komen om zijn hoger beroep af te wachten?
Kort na het bekend worden van het bericht dat Saban B. op borgtocht is vrijgelaten, is door het Nederlandse Openbare Ministerie contact gezocht met het Turkse Openbaar Ministerie. Het Turkse Openbaar Ministerie liet weten dat Saban B. het land niet mag verlaten (zijn paspoort is ingenomen) en hij zich beschikbaar dient te houden voor Justitie. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat het gerechtshof in Arnhem geen toestemming geeft om Saban B. «via video of telefoon bij de behandeling van de zaak te laten meepraten of om desnoods het hoger beroep in Turkije te behandelen»? Zo ja, welke overwegingen lagen aan dit besluit van het hof ten grondslag?
Ja. De reden dat het gerechtshof de verzoeken van de verdediging met deze strekking heeft afgewezen, is dat de Turkse autoriteiten na het verzoek daartoe van het Nederlandse Openbaar Ministerie hadden aangegeven dat de technische infrastructuur nog niet is voltooid om betrokkene met audiovisuele verbinding in staat te stellen om op zittingsdagen de behandeling van zijn strafzaak te volgen.
Op de vraag of Saban B. op de zittingsdagen kan beschikken over een telefoon zodat hij onbeperkt contact kan opnemen en overleggen met zijn raadsman, gaf Turkije – kort gezegd – aan dat gedetineerden niet opgebeld kunnen worden.
Deze laatste belemmering is overigens niet meer van toepassing, nu betrokkene in Turkije op borgtocht is vrijgelaten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien het overleg met Turkije over het ten uitvoer leggen van een onherroepelijk Nederlands vonnis in de zaak tegen Saban B.? Hoe schat u de kans in dat Turkije een dergelijk vonnis ten uitvoer gaat leggen?
Zodra er een onherroepelijke veroordeling is, kan Nederland op grond van het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen aan Turkije een verzoek doen om de executie van dat Nederlandse strafvonnis over te nemen.
Bent u van mening dat de Turkse autoriteiten er alles aan doen om ervoor te zorgen dat Saban B. zijn straf, opgelegd door de Nederlandse rechter, niet ontloopt? Zo ja, waar blijkt dat dan uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op vraag 3 van het lid Van Haersma Buma (CDA), ingezonden 1 juli 2010 (vraagnummer 2010Z10312).
Het niet vergoeden van Penthotal bij euthanasie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Nu dood, morgen afrekenen»?1
Vindt u niet dat Penthotal bij de indicatie euthanasie ook voor vergoeding in aanmerking moet komen omdat het een plaats inneemt geheel in lijn met de Euthanasiewet, en een dergelijke «laatste rekening» als navrant wordt beleefd?
Onderschrijft u het standpunt van de KNMP en KNMG dat euthanatica voor volledige vergoeding in aanmerking dienen te komen?
Bent u bereid Penthotal in het basispakket op te laten nemen? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat "scholieren weinig hebben met politiek, media en migranten." |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is er volgens u de oorzaak van dat Nederlandse scholieren slecht scoren op het gebied van burgerschap in vergelijking met hun Europese leeftijdsgenoten, zoals blijkt uit het onderzoek International Civics and Citizenship Education Study uitgevoerd door International Association for the Evaluation of Educational Achievement?1
De door u genoemde publicatie betreft de eerste bevindingen van de International Civics and Citizenship Education Study (ICCS) en de gelijktijdig gepubliceerde eerste bevindingen over de Nederlandse gegevens2. Hierin wordt een algemeen beeld gegeven van de kennis en houdingen van leerlingen uit verschillende landen. Scholen in Nederland zijn sinds 2006 verplicht om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Deze wettelijke taak is met brede instemming van uw Kamer ingevoerd. Het toezicht op burgerschap is vastgelegd in het Toezichtkader burgerschap, aan de hand waarvan de inspectie toeziet op de naleving van opdracht. Onderdeel van het toezichtkader is onder meer of de school een visie heeft geformuleerd op de wijze waarop de school invulling wil geven aan de bevordering van burgerschap, en hoe ze daaraan in het onderwijs uitwerking geeft. Scholen hebben ruimte voor hun eigen invulling van deze opdracht, waarbij ze gebruik kunnen maken van een uitgebreid ondersteuningsaanbod (zie ook het antwoord op vraag 4). Veel scholen zijn bezig hun visie op burgerschap in praktijk te brengen. Het lijkt goed, mede gezien de relatief korte periode sinds de invoering van de opdracht, scholen tijd te bieden om burgerschap verder in hun onderwijs te verankeren. Of en hoe beleidsmatig wordt ingezet om burgerschap verder te stimuleren wordt overgelaten aan het volgende kabinet.
Onderschrijft u de bevindingen van onderzoeker Ralf Maslovski dat onduidelijk is wat scholen moeten onderwijzen op het gebied van burgerschap en dat er geen tijd is vrijgemaakt in het curriculum? Zo ja, wat gaat u doen om duidelijk te maken aan welke eisen scholen moeten voldoen in het onderwijzen van burgerschap?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich de constatering van de Inspectie van het Onderwijs dat de ontwikkeling van burgerschap in het onderwijs stagneert tot de opmerking dat burgerschap gewoon in het onderwijs is gedumpt? Zou het kunnen dat scholen zich geen raad meer weten met alle extra taken die zij de afgelopen jaren erbij hebben gekregen?3
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft u de motie4, die verzoekt kansrijke initiatieven van scholen en maatschappelijke organisaties, die bijdragen aan actief burgerschap en sociale integratie te ondersteunen, uitgevoerd? Wat gaat u in de toekomst doen om deze motie uit te voeren?
De ministeries van BZK en OCW alsmede het programmaministerie van WWI hebben de afgelopen jaren vele organisaties en initiatieven ondersteund die burgerschap en sociale integratie stimuleren. Zo kan gewezen worden op het in oprichting zijnde Nationaal Historisch Museum en het Huis voor democratie en rechtsstaat, dat zich ondermeer gaat richten op het bevorderen van actief democratisch burgerschap onder scholieren.
Over de uitvoering van de door u genoemde motie is de Tweede Kamer geïnformeerd in de brief van de minister van OCW d.d. 7 juli 20064. Zoals aangegeven in deze brief zijn handreikingen en kernleerplannen ontwikkeld voor scholen om invulling te geven aan burgerschap. Ook is de Alliantie Burgerschapsvorming ingesteld, een samenwerkingsverband van onder meer de Inspectie van het Onderwijs en de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO), die scholen ondersteunt bij de invulling van de burgerschapsopdracht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse scholieren samen met hun Belgische leeftijdsgenoten mondiaal het slechtst scoren op het gebied van tolerantie tegenover minderheden? Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaken hiervan? Wat gaat de minister doen om dit te verbeteren?
In de eerste bevindingen van de ICCS wordt geconstateerd dat leerlingen uit veel Europese landen in grotere mate afwijzend staan tegenover gelijke rechten voor immigranten dan leerlingen uit andere continenten. Uit de rapportage blijkt niet duidelijk in hoeverre onderwijs invloed heeft op attitudes van jongeren. De rol van ouders, die primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen, moet niet worden onderschat. Daarnaast hebben ook scholen, mede in het kader van burgerschapsvorming, tot taak hun leerlingen voor te bereiden op het pluriforme karakter van de samenleving. Of en hoe beleidsmatig wordt ingezet om burgerschap verder te stimuleren wordt overgelaten aan het volgende kabinet.
Deelt u de mening dat gemengde scholen een belangrijke bijdrage leveren aan de integratie tussen bevolkingsgroepen en tolerantie onder scholieren verhogen? Zo ja, wat gaat u doen om het aantal gemengde scholen te vergroten?
Er zijn geen eenduidige onderzoeksresultaten over de invloed van etnisch of sociaal-economisch gemengde scholen op de integratie tussen bevolkingsgroepen en op tolerantie onder scholieren. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 maart 20105 wordt de verdere besluitvorming over het bevorderen van integratie in het onderwijs overgelaten aan het volgende kabinet.
Het bericht dat de traagheid van het ministerie van VWS leidt tot woekerprijzen voor medisch isotopen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Traag ministerie VWS leidt tot woekerprijzen voor medisch isotopen en hoge loonkosten Nederlandse ziekenhuizen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de kosten voor medisch isotopen nu verdrievoudigd zijn door hogere inkoopprijzen en duurdere loonkosten?
Hierover zijn geen algemene of officiële gegevens bekend. De OESO voert momenteel een onderzoek uit naar de prijsvorming van het geneesmiddel Molybdeen-Technetium (kwantitatief het belangrijkst onder de medische radioisotopen). De OESO bestudeert wereldwijd de keten van dit geneesmiddel, dat wil zeggen de levering van radioactief molybdeen uit de reactor, de tussenstappen tot de verwerking tot geneesmiddel en de levering van het geneesmiddel aan de eindgebruikers (in Nederland altijd een ziekenhuisafnemer). Er zijn aanwijzingen dat er prijsstijging heeft plaatsgevonden op meerdere plaatsen in deze geneesmiddelenketen, maar het is nu niet mogelijk aan te geven of deze prijsstijgingen gerechtvaardigd of buitensporig zijn. Het rapport van de OESO wordt dit najaar openbaar.
Deelt u de mening dat door uw trage besluitvorming deze hogere kosten zijn ontstaan, en dat dit voorkomen had kunnen worden indien u vanaf maart jl. direct maatregelen had genomen om de tekorten aan isotopen op te vangen?
Nee, deze mening deel ik niet, want besluitvorming mijnerzijds speelt hierbij geen rol. Het gaat om een mondiaal probleem waar ik slechts zeer geringe invloed op kan uitoefenen. Nederland heeft met een aantal andere landen zitting in een werkgroep bij de OESO. Deze werkgroep probeert de efficiëntie van de beschikbaarheid van medische radioisotopen te verbeteren via overleg tussen de relevante organisaties (lidstaten van de OESO, exploitanten van reactoren, farmaceutische bedrijven, artsenorganisaties en het Internationale Atoomenergie Agentschap). Indien ik in maart jl. maatregelen had genomen (aannemende dat u hiermee doelt op het voorstel van de TU Delft) dan had dit waarschijnlijk nog niet tot resultaat gehad dat er nu meer radiofarmaca beschikbaar zouden zijn geweest. De TU Delft heeft een aantal voorbereidende maanden nodig voordat men daadwerkelijk molybdeen kan produceren. Daarna moeten er nog inspecties plaatsvinden op het gebied van de veiligheid en een farmaceutische analyse van het geproduceerde molybdeen. Waarschijnlijk zou molybdeen uit de reactor in Delft op zijn vroegst pas na de zomer beschikbaar zijn geweest voor de verdere verwerking tot geneesmiddel.
Is het dan niet verstandig om ook voor de toekomst voor een back-up te zorgen als onvoorziene mankementen aan de uit de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw zich aandienen?
Ik ben het met u eens dat dit verstandig kan zijn en ik ben hier ook over in overleg met de TU Delft.
Waarom heeft de TU Delft al in geen maanden meer iets van u gehoord, terwijl de TU Delft voor een back-up kan zorgen waarmee 30.000 patiënten geholpen kunnen worden?
Ik heb eerder dit jaar uitvoerig overleg gevoerd met de TU Delft. Naar verwachting komt de Hoge Flux Reactor in september weer in bedrijf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 was productie voor die tijd niet mogelijk. Ik heb het voorstel van de TU Delft in overweging als back up faciliteit voor de komende jaren. Ik heb de TU Delft geen toezegging gedaan ten aanzien van dit bedrag, maar wel aangegeven dat ik het in overweging zou nemen.
Is het waar dat u een investering van 450.000 euro heeft toegezegd, waarvan 140.000 euro aan TU Delft voor de benodigde aanpassingen aan de onderzoeksreactor? Zo ja, waarom heeft de TU Delft dat geld dan nog niet ontvangen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te treden met de heren W. van het Reactor Instituut Delft en V. van de Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde, om tot een besluit te komen over de investering?
Het overleg met vertegenwoordigers van de TU Delft en de Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde is al geruime tijd gaande, onder andere over het voorstel van de TU Delft om als back-up te fungeren voor de huidige reactor (en de eventuele nieuwe reactor).
Het bericht dat Engelse les aan kleuters beter kan |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat betekenen de uitkomsten van het onderzoek van prof. Janet van Hell van de Radboud Universiteit Nijmegen naar het leren van Engels op de basisschool voor uw beleid met betrekking tot Engelse les op basisscholen? Hoe gaat u de kwaliteit van de Engelse les op de basisschool versterken?1
Het onderzoek van dr. Janet van Hell kijkt naar het leren en vervolgens het gebruik van een tweede taal zoals dat op dit moment in het Nederlandse primair onderwijs gebeurt. Hieruit blijkt dat het leren van een tweede taal op de basisschool, in dit geval het Engels vanaf groep 7, positief is. Het kinderbrein blijkt prima in staat om de taallessen op school op een goede manier te verwerken. Ook blijkt dat de realistische, aantrekkelijke methoden die in het primair onderwijs worden gebruikt, goed zijn. Nederland doet het in dat opzicht goed.
Verder komt uit het onderzoek naar voren dat wanneer we het nog beter willen doen, en dan met name op het gebied van de Engelse uitspraak, het beter zou zijn om eerder te beginnen (vanaf groep 1) en om (near) native speakers de lessen Engels te laten verzorgen.
De uitkomst van dit onderzoek heeft geen gevolgen voor het beleid dat ik op dit moment voer rondom het vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto).
Er is een verplichting om Engels aan te bieden in het primair onderwijs; de meeste scholen doen dit vanaf groep 7 maar een groeiend aantal scholen begint vanaf groep 1 met Engels. Scholen houden zich aan de Wet op het primair onderwijs en de kwaliteit is voldoende2.
Van de 279 scholen die het afgelopen schooljaar Engels hebben aangeboden vanaf groep 1, maakte ongeveer de helft gebruik van (near) native speakers.
Daarnaast worden de leerkrachten die nu werken op scholen waar vroeg Engels wordt aangeboden, geschoold via speciale cursussen om hun didactische kennis te verbreden en om hun taalvaardigheid te vergroten naar minimaal B2-niveau (het niveau van een onafhankelijke gebruiker), maar vaak ook naar C1-niveau (het niveau van een vaardige gebruiker).
Bent u van mening dat de pabo-opleidingen voldoende aandacht besteden aan beheersing van de Engelse taal om kwaliteit van de Engelse lessen op basisscholen te garanderen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u doen om daarin verandering te brengen?
In haar brief van 5 juni 2009 (31700-VIII-186) heeft staatssecretaris Van Bijsterveldt aangegeven dat alle pabo’s tijdens de opleiding Engels aanbieden.
In 2009 heeft de NVAO3 besloten over de meeste accreditatieaanvragen van pabo’s; een aantal pabo’s was daarvoor al geaccrediteerd. De NVAO neemt een positief besluit indien zij de opleiding voldoende in staat acht studenten voor te bereiden op het lesgeven in alle vakken in het primair onderwijs die binnen de bevoegdheid van de leraar basisonderwijs vallen.
Verder werken de pabo’s gezamenlijk aan de invoering van een kennisbasis, waaronder ook voor Engels. Daarmee wordt vastgelegd welke kennis de student aan het einde van opleiding moet bezitten. Tot slot zal binnen het samenwerkingsverband dat het Europees Platform met een aantal pabo’s heeft gesloten, een standaard voor vvto-scholen worden ontwikkeld.
Het feit dat patiënten de dupe worden van voortdurende onduidelijkheid over ziekenhuisverplaatste zorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat verzekeraar Menzis heeft besloten de vergoeding van immunoglobulinen voor thuistoediening stop te zetten?
Er is hieromtrent navraag gedaan bij Menzis. Menzis heeft ervoor gekozen om voor een aantal geneesmiddelen in haar reglement – behorende bij de polisvoorwaarden en beoordeeld door de NZa – de toediening van die middelen te laten plaatsvinden in of door het ziekenhuis onder de directe verantwoordelijkheid van een medisch specialist. De lijst met deze geneesmiddelen is vastgesteld op basis van het feit dat het specialistische geneesmiddelen betreft en geneesmiddelen die zijn opgenomen in de Beleidsregel Dure Geneesmiddelen.
Feitelijk betekent dit dat Menzis deze zorg laat verstrekken vanuit het ziekenhuis.
Toediening van deze geneesmiddelen in de thuissituatie blijft mogelijk. Menzis heeft daartoe thuiszorgorganisaties gecontracteerd. De verantwoordelijkheid om te leveren ligt bij het ziekenhuis / de medisch specialist.
Is het waar dat ziekenhuizen deze middelen voor 80% kunnen declareren bij verzekeraars, en dat 20% van de kosten reeds in hun budget is opgenomen?
Intraveneuze immunoglobulinen is een van de zgn. dure geneesmiddelen waarvoor in de betreffende NZa beleidsregel inderdaad deze systematiek is opgenomen (Beleidsregel CI-1099).
Is het waar dat ziekenhuizen 50% korting ontvangen op deze middelen, en dat rechtstreekse vergoeding via verzekeraars duurder is omdat verzekeraars niet over deze korting beschikken?
Het is mogelijk dat ziekenhuizen door dit middel scherp in te kopen een zekere korting kunnen bedingen. Uit onderzoek van de NZ (Advies bekostiging dure – en weesgeneesmiddelen – onderzoeksresultaten X-factor, NZa oktober 2008) volgde dat er bij immunoglubulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
Is het waar dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) via een beleidsregel aangeeft dat er sprake is van ziekenhuiszorg wanneer de zorg wordt gegeven onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist, en de medisch specialist deze niet heeft overgedragen aan de huisarts?
De NZa geeft in de beleidsregel (CI-116/CA-402) aan dat er sprake is van verpleging in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg, indien wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
Bij de prestatiebeschrijving heeft de NZa aangegeven dat de indicatiestelling voor «verpleging in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg» door de medisch specialist zelf dan wel de huisarts in overleg met de medisch specialist gesteld wordt, zonder dat de huisarts de behandeling van de medisch specialist heeft overgenomen. Deze beleidsregel beoogt de verpleging, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg in de thuissituatie te beschrijven. Als de huisarts de behandeling overneemt van de medisch specialist en een verpleegkundige wordt ingeschakeld komt, mits sprake is van een CIZ-indicatie, de verpleging ten laste van de AWBZ.
Bent u ervan op de hoogte dat ziekenhuizen patiënten, die tot nu toe geneesmiddelen thuis toegediend kregen, onder druk zetten en hen dwingen tot dagopname voor toediening om daarmee alsnog te kunnen declareren?
Mij heeft inderdaad het signaal bereikt waarop u in navolgende vraag doelt.
Wat betekent de NZa-beleidsregel concreet in het geval van een 9-jarig meisje met het Downsyndroom, dat vanwege andere aandoeningen ook toediening van immunoglobulinen nodig heeft en deze tot nu toe thuis, subcutaan, toegediend krijgt door haar moeder?
De formele situatie is als volgt. Met ingang van 2010 is via de hiervoor genoemde NZa-beleidsregel de bekostiging van ziekenhuisverplaatste zorg/verpleging die noodzakelijk is in verband met medisch specialistische zorg ten laste van de Zvw mogelijk gemaakt. Het gaat in dit verband dus om de bekostiging van de verpleegkundige zorg met betrekking tot toediening in de thuissituatie, niet om de bekostiging van het geneesmiddel.
Voor wat betreft het geneesmiddel is in het antwoord op vraag 1 aangegeven dat intraveneuze immunoglobulinen vallen binnen de NZa beleidsregel dure geneesmiddelen. De middelen zijn ook opgenomen in het GVS, maar in dit geval heeft Menzis in haar polisvoorwaarden bepaald dat de aanspraak op de betreffende zorg alleen gerealiseerd kan worden als zijnde ziekenhuiszorg en niet als farmaceutische zorg. Daartoe heeft Menzis de zorg bij ziekenhuizen ingekocht. De behandeling met deze geneesmiddelen valt onder directe verantwoordelijkheid van een medisch-specialist. Thuisbehandeling van patiënten met immunoglobulinen is niet zonder meer mogelijk. De specialist kan in samenspraak met de patiënt besluiten tot thuisbehandeling. In het belang van de patiënt kunnen belangrijke randvoorwaarden gelden, bijvoorbeeld ten aanzien van het ziektebeeld van de patiënt (stabiel of niet), organisatie van de zorg/toediening (multidisciplinair team), en afstemming met zorgverzekeraar.
Verder kan de zorgverzekeraar voorwaarden stellen aan de thuistoediening van immunoglobulinen, vanuit oogpunt van veiligheid. Menzis heeft in haar verzekeringsreglement (pag. 40–41) aangegeven dat zij de behandeling met deze geneesmiddelen als zodanig specialistisch beschouwt dat toediening altijd plaats dient te vinden in of door een ziekenhuis onder de directe verantwoordelijkheid van een medisch specialist. Daarmee wordt het uitvoeren van de zorg bij de patiënt thuis niet belemmerd, maar wordt de verantwoordelijkheid bij het ziekenhuis gelegd. Menzis heeft bij de contractering geen concrete afspraken gemaakt over waar de zorg geleverd dient te worden (in het ziekenhuis of thuis) omdat dit de verantwoordelijkheid van de medisch specialist is.
Er is voor de medisch specialist of het ziekenhuis qua kosten geen verschil of het middel in het ziekenhuis wordt toegediend of dat het middel vanuit het ziekenhuis voor thuisgebruik wordt verstrekt.
De beleidsregels op basis waarvan de zorg wordt bekostigd hoeven derhalve voor dit meisje geen verschil te maken. Het gaat om het gedrag van partijen, niet de mogelijkheden binnen de bekostiging van de zorg.
Overigens is aan de Tweede Kamer toegezegd dat deze nieuwe bekostigingsvorm van de verpleging zal worden geëvalueerd. Dit element kan uiteraard onderdeel zijn van de evaluatie.
Is het waar dat dit meisje, nu de verzekeraar de vergoeding stopt, door het ziekenhuis gedwongen kan worden deze geneesmiddelen via dagopname intraveneus of intramusculair in het ziekenhuis toegediend te krijgen, waardoor toediening niet alleen pijnlijker maar ook veel meer belastend zal zijn? Zo nee, wat kunnen deze patiënten concreet doen om toch hun geneesmiddelen geleverd te krijgen?
In antwoord op vraag 1 is aangegeven dat Menzis deze zorg (geneesmiddel plus toediening) niet als farmaceutische zorg (Zvw prestatie Farmaceutische zorg) vergoed, maar de aanspraak op deze zorg regelt via de aanspraak op medisch-specialistische zorg (Zvw prestatie Geneeskundige zorg) en deze zorg bij het ziekenhuis heeft ingekocht. Menzis geeft aan dat verantwoordelijkheid voor de keuze waar deze zorg wordt geleverd bij het ziekenhuis ligt.
Patiënten hebben de volgende mogelijkheden invloed uit te oefenen. Allereerst is er de mogelijkheid bij de arts aan te dringen om deze medicatie vanuit het ziekenhuis voor thuisgebruik beschikbaar te stellen. Als dat onverhoopt niet helpt, kunnen zij een beroep doen op hun zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan met het ziekenhuis contact opnemen. Ook kan de zorgverzekeraar bij de (vervolg) inkoop duidelijke afspraken maken over het gebruik van geneesmiddelen buiten het ziekenhuis. Tot slot is het mogelijk om van zorgverzekeraar en behandelaar te wisselen.
Wat is uw mening over bovenstaande gang van zaken? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat patiënten de dupe worden van hetzij een onduidelijke NZa-beleidsregel, hetzij onvoldoende handhaven van deze beleidsregel?
Uiteraard dient voorkomen te worden dat patiënten tussen wal en schip vallen. Juist om dit te voorkomen is de beleidsregel die betrekking heeft op verpleging in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg vorm aandacht gegeven. Het past binnen de werking van de Zvw dat zorgverzekeraars deze zorg mogen inkopen bij de partij die daarvoor het meest geschikt is. Hieraan is destijds in de brief waarmee één en ander aan de Tweede Kamer is gemeld ook expliciet aangegeven. De keuze van Menzis om de ziekenhuisverplaatste zorg bij het ziekenhuis in te kopen, is derhalve aan Menzis. Deze is opgenomen in het reglement behorende bij de polisvoorwaarden Menzis 2010, die beoordeeld zijn door CVZ en NZa.
Deelt u de mening dat het in gevallen zoals bovenbeschreven de mogelijkheid om thuis immunoglobulinen toegediend te krijgen niet alleen zorgt voor minder belasting in een toch al zware situatie en voor meer kwaliteit van leven, maar ook voor lagere kosten in de zorg?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat zorg thuis bijdraagt aan een betere kwaliteit van leven en lagere kosten. Mede gegeven de grote kortingen die het ziekenhuis kan realiseren op dit geneesmiddel heeft Menzis ervoor gekozen om de ziekenhuisverplaatste zorg integraal in te kopen bij het ziekenhuis. Dit wil nog niet zeggen dat het ziekenhuis de zorg dan ook in het ziekenhuis moet leveren.
Kunt u concreet aangeven op welke manier u er nu voor gaat zorgen dat dit meisje, en mensen in dergelijke omstandigheden, hun geneesmiddelen thuis toegediend kunnen blijven krijgen en geen speelbal worden van ziekenhuizen en verzekeraars?
Menzis heeft de ziekenhuisverplaatste zorg ingekocht bij het ziekenhuis. De verantwoordelijkheid voor het leveren van deze zorg op een wijze die zowel kwalitatief als kosten adequaat is ligt derhalve bij het ziekenhuis. Naar mijn oordeel ligt het voor de hand dat het ziekenhuis waar deze zorg integraal is ingekocht waar mogelijk en verantwoord thuis levert. Zoals reeds aangegeven is ook daarom een aparte bekostigingstitel ontwikkeld voor de extramurale verpleging. Het gaat nu niet over de bekostigingsmogelijkheden maar over het gedrag van partijen met deze mogelijkheden.
Bent u bereid deze vragen vóór donderdag 1 juli 2010, 12.00 uur te beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken. Ik heb eerder aangegeven dat ik meer tijd nodig zou hebben voor de beantwoording.