De problemen met de OV-Chipkaart en tariefsverhoging door de NS in verband met de invoering van de OV-Chipkaart |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat reizigersorganisatie ROVER de OV-Chipkaart recentelijk een «flop» heeft genoemd vanwege de aanhoudende problemen?1 Bent u geschrokken van het feit dat één van de belangrijkste organisaties die opkomt voor de belangen van de reizigers een dergelijk negatief oordeel velt? Bent u bereid om aan de tafel te gaan zitten met alle reizigersbelangenorganisaties, waaronder ROVER, de verantwoordelijke decentrale overheden, de betrokken vervoersbedrijven en Trans Link Systems (TLS) om naar structurele oplossingen te zoeken om de OV-Chipkaart eindelijk te verbeteren?
Dat de reizigersorganisatie ROVER zorgpunten heeft is mij bekend. Ik schrik daar niet van.
ROVER en andere reizigersorganisaties zijn al sinds het begin van de introductie van de OV-chipkaart via het Landelijk Consumenten Overleg (LCO) en het Landelijk overleg consumentenbelangen openbaar vervoer (Locov) intensief betrokken. Daarnaast wordt in het LCO op basis van het door de consumentenorganisaties opgestelde «eindbeeld» gewerkt aan een zo klantvriendelijke OV-chipkaart. Het overleg tussen consumentenorganisaties, vervoerders en concessieverleners bestaat dus al. De link met TLS is meer indirect. De aandeelhouders van TLS zijn vervoerders, namelijk GVB, HTM, NS en RET. Zij hebben er belang bij om met TLS naar oplossingen te zoeken.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van een onderzoek onder meer dan duizend OV-reizigers waaruit blijkt dat er ondanks meer gebruik van de OV-Chipkaart steeds negatiever wordt geoordeeld over deze kaart?2 Hoe kunt u verklaren dat reizigers naarmate er meer gebruik wordt gemaakt van de OV-Chipkaart, diezelfde kaart een steeds negatiever oordeel geven?
Ik heb met interesse kennis genomen van de Vervoersmonitor 2010 van Newcom Research & Consultancy.
Uit de monitor blijkt inderdaad dat de geënquêteerden op punten iets negatiever oordelen over de OV-chipkaart dan voorheen. Dat heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met de berichten over de aanloopproblemen met de OV-chipkaart. Echter, ik zie in het onderzoek nadrukkelijk ook positieve punten die bevestigen dat de OV-chipkaart na de eerste kennismaking positief wordt gewaardeerd. Zo blijkt uit het onderzoek dat de bekendheid met de OV-chipkaart hoog is (97%), de reiziger bekend is met de veranderingen die de OV-chipkaart met zich meebrengt en dat de intentie om een OV-chipkaart aan te schaffen stijgt. Bovendien is de conclusie van het onderzoek zeker niet negatief voor de OV-chipkaart. Newcom geeft aan dat het gemak van de kaart belangrijk is en een snelle(re) landelijke invoering van de kaart van groot belang is om het gemak daarvan te onderstrepen.
Ik wijs u er bovendien op dat na het uitzetten van het NVB in bus en tram in Rotterdam (11 februari 2010) er een onderzoek verricht naar het oordeel over en de beleving van reizen met de OV-chipkaart is uitgevoerd. Deze resultaten waren positief. Reizigers beoordelen de OV-chipkaart als positief en geven deze gemiddeld een cijfer van 7,2. Bijna 80% van de reizigers vindt de overgang naar de OV-chipkaart makkelijker dan verwacht.
Wanneer de OV-chipkaart eenmaal is ingevoerd lijkt dus sprake van een hoge klantwaardering. Ik herken dan ook de conclusie van Newcom Research dat de kaart gebaat is bij een snelle invoering. In de verschillen in percepties van mensen uit de steekproef van Newcom (keuzereizigers en OV-reizigers) en Rotterdam (reizigers met ervaring met de OV-chipkaart) zie ik een bevestiging van mijn stelling inzake koudwatervrees: na de eerste kennismaking wordt de kaart immers positief gewaardeerd.
Hoe verhouden de uitkomsten van dit onderzoek zich tot uw eerdere uitspraken dat de weerstand voor de OV-Chipkaart slechts «koudwatervrees» zou zijn? Deelt u de mening dat deze onderzoeksresultaten bewijzen dat de OV-Chipkaart in veel opzichten negatief uitpakt voor de reiziger? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de NS inmiddels de tarieven voor treinreizen heeft aangepast waardoor de retourkaartjes duurder worden?3 Klopt het dat de reiziger door deze tariefswijziging als gevolg van de invoering van de OV-Chipkaart voor zowel het reizen met OV-Chipkaart als voor het reizen met een «papieren» kaartje een ander tarief gaat betalen? Staat u nog steeds achter uw belofte dat er geen sprake mag zijn van een stijging voor de gemiddelde reiziger door de invoering van de OV-Chipkaart? Hebt u, zoals duidelijk afgesproken, al onderzoek gedaan naar de gevolgen van deze tariefswijziging voor de gemiddelde reiziger bij de NS? Zo ja, wat was de uitslag van dit onderzoek en kunt u dit naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet? Waarom breekt u met uw eerder gemaakte afspraken om bij een prijsverandering door de invoering van de OV-Chipkaart eerst een onderzoek uit te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NS heeft gekozen voor reizen op saldo met de OV-chipkaart. Deze keuze is mede gemaakt omdat ook in het overige OV sprake is van reizen op saldo. Bij reizen op saldo kan echter geen retourtarief worden berekend. Daarom voert NS nu, na consultatie van consumentenorganisaties en VenW medio 2008, sinds 2009 in drie stappen de Enkele reis structuur in. Dit houdt in dat de berekening van de prijzen van enkele reizen en retours is gewijzigd. Voortaan wordt de prijs van een retourreis altijd gelijk aan de optelsom van twee enkele reizen, zoals dit in het overig openbaar vervoer al heel lang gebruikelijk is. Deze verandering levert NS per saldo nadrukkelijk geen extra opbrengsten op en past binnen de afspraken van de vervoerconcessie. Wel verandert de prijs die iedere reiziger afzonderlijk betaalt. De enkele reis – het meest verkochte kaartje (55%) – wordt gemiddeld goedkoper en de prijs van een retourtje wordt gemiddeld iets hoger. Ik ben na lange discussie met NS in 2008 akkoord gegaan met deze wijziging, onder andere nadat we een ingroeipad inclusief een korting voor reizigers met de OV-chipkaart tijdens de overgangsperiode overeen zijn gekomen. Dit om het gebruik van de OV-chipkaart te bevorderen. Het prijsvoordeel van de OV-chipkaart ten opzichte van de papieren kaart wordt dus langzamerhand teruggebracht tot nul.
Zoals blijkt uit onderstaande tabel werden de enkele reizen op de OV-chipkaart per medio 2009 direct 9% goedkoper en dus 6% goedkoper dan de enkele reizen met het papieren kaartje. De prijzen van de papieren kaartjes worden in drie stappen aangepast (zie onderstaand overzicht). Omdat de enkele reizen op de OV-chipkaart meteen 9% goedkoper werden, levert overstappen van papieren enkeltjes op de OV-chipkaart reizigers direct extra korting op.
De veranderde berekeningswijze wordt stapsgewijs ingevoerd vanaf 1 juli 2009:
Medio 2009
Enkele reis OV-chip – 9%
Enkele reis papier – 3%
Dagretour papier + 2%
Medio 2010
Enkele reis papier – 3%
Dagretour papier + 2%
Begin 2011
Enkele reis papier – 3%
Dagretour papier + 2%
Enkele reizen worden in totaal gemiddeld 9% goedkoper en retour reizen worden gemiddeld 6% duurder. Per saldo gaat de gemiddelde reiziger er niet op achteruit. De andere wijze van prijsberekening heeft geen invloed op de prijzen van (jaar)trajectabonnementen en algemene abonnementen.
Ik sta wat dit betreft nog steeds achter de toezegging van NS dat een gemiddelde reiziger niet met een prijsstijging als gevolg van de OVC-introductie te maken mag krijgen. In uw vraag wordt gesuggereerd dat ik hiernaar onderzoek zou doen bij NS: dat is bij mijn weten niet het geval. Wel is een dergelijke toezegging gedaan voor de introductie binnen regionale concessies.
Kaart- en tariefaanpassingen door NS komen conform de Wp2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet slechts na intensief overleg met consumentenorganisaties en VenW tot stand. Daarnaast is de ruimte voor tariefstijgingen van enkele reizen voltarief via artikel 15 van de vervoerconcessie strikt gereguleerd en beperkt. U kunt er zeker van zijn dat dit een goede garantie is om prijsstijgingen te voorkomen. Alle drie de partijen hebben geen baat bij het weglopen van reizigers bij NS.
Bent u bereid om u alsnog hard te maken voor instandhouding van de retourkorting zoals die altijd heeft bestaan? Welke argumenten voert de NS aan om het retourkaartje af te schaffen? Deelt u de mening dat de OV-Chipkaart in principe veel meer mogelijkheden zou moeten kunnen bieden in het berekenen van tarieven (zoals retourtarieven) dan traditionele treinkaartjes? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen? Zo nee, is de conclusie dan gegrond dat deze OV-Chipkaart technisch qua mogelijkheden ernstig tekort schiet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 kan het systeem van de OV-chipkaart zoals dat wordt uitgerold geen retourtarieven berekenen. Een reiziger met de OV-chipkaart betaalt zowel in het regionaal OV als bij NS dus per enkele reis. Dit is een bewuste keuze geweest om de technische risico's van het project te beperken en een landelijk uniform systeem te creëren. De overgang van het papieren NS-kaartje (dat zowel enkele reizen als retourreizen kent) naar OV-chipkaart (alleen enkele reizen) gebeurt opbrengstneutraal. De gemiddelde reiziger gaat dus niet meer betalen door het verdwijnen van het retour.
Wat is uw oordeel over het feit dat het tijdstip van inchecken wordt gehanteerd bij het bepalen of er wel of geen korting kan worden gegeven in daluren? Deelt u de mening dat het niet eerlijk is dat aan een reiziger met een Voordeelurenabonnement bij een treinreis van twee uur, die aanvangt om vijf voor negen, over het gehele tarief geen korting wordt berekend?4 Zou het niet veel eerlijker zijn om een rekenwijze te hanteren waarbij het tarief wordt bepaald op basis van de gereisde uren? In dat geval zou een reis die aanvangt (het tijdstip van inchecken) om kwart voor negen ‘s ochtends en eindigt om half tien ’s ochtends dus voor een derde zonder korting worden berekend en voor twee derde met korting? Deelt u de mening dat deze manier van prijsberekening veel eerlijker zou zijn dan het huidige starre systeem? Klopt het dat dit technisch gezien slechts een kwestie van programmeren is en de keuze om dit te niet te doen puur economisch is? Bent u bereid om met de NS en andere vervoerders om de tafel te gaan zitten om te bekijken of dit voorstel op korte termijn haalbaar zou zijn?
In feite verandert er bij de introductie van de OV-chipkaart niets ten opzichte van de situatie in de papieren wereld. Ook bij papieren kaartjes geldt dat reizigers met Voordeelurenabonnementen (VDU-abonnementen) die voor 9 uur willen reizen het volle tarief betalen. Het doel van het VDU-abonnement is het stimuleren van vertrek na 9 uur (van bijvoorbeeld recreatieve reizigers), om zodoende de spits te ontlasten en woon-werkreizigers meer kans op een zitplaats te bieden. Ik ben bekend met het feit dat prijsbewuste reizigers hun reis opdelen in een gedeelte met en zonder korting (bijvoorbeeld door het kopen van twee kaartjes waarbij voor het tweede kaartje dan een alternatief vertrekstation moet worden gekozen). Deze mogelijkheid leidt tot ander gebruik van het VDU-abonnement dan waarvoor deze in eerste instantie door NS bedoeld was (namelijk het stimuleren van vertrek na 9 uur). Het op deze wijze gebruiken van het VDU-abonnement zal NS niet ontmoedigen, maar ook niet meer ondersteunen met de OV-chipkaart. Het opdelen van een reis door twee in plaats van één kaartje te kopen is bij reizen op saldo alleen mogelijk door tussentijds op het perron in- en uit te checken. Overigens heeft de systeemwijziging voor de VDU-houders ook voordelen. Daar waar deze reizigers momenteel bij een retourreis die voor 9 aanvangt vaak een retourkaart voltarief aanschaffen, krijgen ze met de OV-chipkaart op de terugreis automatisch het kortingstarief doorberekend.
Kortingsproposities zoals de VDU zijn destijds bewust niet via de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet gereguleerd. Artikel 15 van de concessie beschermt met name de reiziger die gebruik maakt van de enkele reis voltarief tweede klas tegen al te grote jaarlijkse prijsstijgingen. Kortingskaarten (en de daarbij behorende voorwaarden) zoals het VDU zijn bedoeld om reizen in daluren te stimuleren en niet direct gereguleerd. Wel kent artikel 17 van de concessie de verplichting voor NS om een propositie voor senioren met tenminste een substantiële kortingsregeling voor reizen buiten de spitsuren aan te bieden. Reizen die gedeeltelijk plaatsvinden in de spitsuren vallen dus buiten deze regeling. Het tijdstip waarop de dalkortingen tenminste ingaan is afhankelijk van de definitie van het begrip «spits». Deze is in het Besluit capaciteitsverdeling Hoofdspoorweginfrastructuur als volgt vastgelegd: de infrastructuurbeheerder (ProRail) wijst in de netverklaring de twee tijdvakken aan van elk ten hoogste 2,5 uur op maandag tot en met vrijdag aan waarop het personenvervoer een hogere bedieningsfrequentie wordt geboden dan in de onmiddellijk daaraan voorafgaande en daarop volgende tijdvakken. Hierbij wordt uitgegaan van de huidige spits van ca. 07:00 uur tot 09:00 uur en van ca. 16.00 uur tot 18.00 uur.
Tot op heden heeft NS voor het gemak, mede gerelateerd aan de controle door conducteurs, dalkortingen laten ingaan na 9 uur ’s ochtends, zowel voor de seniorenpropositie als voor overige kortingskaarthouders. NS voldoet dus aan de concessie-eisen aangaande de senioren propositie. Ik zie dan ook geen reden om NS te vragen om dit in de backoffice te regelen. Wel wijs ik er net als in mijn antwoord op vraag 4 op dat alle tarief- en propositiewijzigingen van NS aan de consumentenorganisaties uit het Locov worden voorgelegd en dat noch NS, noch consumentenorganisaties noch ik er baat bij hebben om de trein minder aantrekkelijk te maken.
Bent u bekend met het feit dat de Groningse gedeputeerde Marc Jager een eigen OV-Chipkaart voor het noorden van Nederland zou willen ontwikkelen omdat de huidige OV-Chipkaart te veel nadelen zou opleveren voor groepen reizigers?5 Bent u bereid om in gesprek te gaan met de heer Jager om zo een beter beeld te krijgen van de problemen waar reizigers volgens hem tegenaan lopen vanwege de OV-Chipkaart? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hierover contact gehad met de heer Jager. Hij heeft aangegeven dat Groningen-Drenthe geen eigen OV-chipkaart wil invoeren, maar een kortingspropositie voor de provincies Groningen, Drenthe en Friesland. Reizigers die bijvoorbeeld tussen Friesland en Groningen reizen (kunnen) te maken krijgen met verschillende vervoerders en daarmee verschillende kortingsproposities. Het OV-Bureau Groningen-Drenthe is voornemens om in de periode oktober 2010 – april 2011 onderzoek te doen naar de wenselijkheid en de (on)mogelijkheden van een kortingspropositie voor de drie Noordelijke provincies. Dergelijke initiatieven juich ik toe net als het behoud van zoveel mogelijk bijzondere producten (zoals speciale kaatjes voor evenementen, etc.). Het zou bijvoorbeeld mooi zijn wanneer treinvervoerders een akkoord bereikten over concessiegrensoverstijgende abonnementen.
Deelt u de mening dat de invoering van de OV-Chipkaart alleen kan slagen als er voldoende draagvlak is onder de reizigers? Deelt u de mening dat de opsomming van alle berichten en kwalificaties in voorgaande vragen een duidelijke indicatie is dat dit draagvlak dreigt af te nemen naarmate de OV-Chipkaart verder wordt ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard is draagvlak onder de reizigers essentieel. Dat draagvlak is tot op heden goed getuige de relatief geruisloze afschaffing van de strippenkaart in Amsterdam en Rotterdam, de resultaten van het reizigersonderzoek na het uitzetten van het NVB in Rotterdam en het aantal geactiveerde OV-chipkaarten bij NS.
Alle vervoerders en concessieverleners hebben baat bij een soepele introductie van de OV-chipkaart. Er zijn echter wel aanpassingen in tariefstructuren nodig. Dat mensen zich daar zorgen om maken is begrijpelijk maar consumentenorganisaties en concessieverleners kijken nadrukkelijk mee met hun vervoerders. Daarbij hebben deze drie partijen allemaal één belang, namelijk draagvlak voor het OV.
Zie verder ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid om alsnog de elf einddoelen zoals gezamenlijk opgesteld door de reizigersorganisaties als formele uitgangspunten te nemen voor de invoering van de OV-Chipkaart? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Consumentenorganisaties hebben vanuit de elf eisen waaraan volgens hen de OV-chipkaart moet voldoen, een zogenaamd Eindbeeld opgesteld. Deze elf eisen zijn in het Landelijk Consumenten Overleg uitgewerkt in achtenzeventig deelelementen van dit eindbeeld waaruit vijftien eindbeeldstudies zijn voortgevloeid. In de Regiegroep van 5 juli zijn vijf eindbeeldstudies besproken en akkoord bevonden. In de aankomende Voortgangsbrief Aanvalsplan OV-chipkaart zal ik dieper ingaan op de studies.
Het buiten functie stellen van een commissaris bij Europol |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie die is ontstaan rondom het functioneren van de adjunct- directeur Europol? Acht u dit een interne gelegenheid van Europol of is ook het aanzien van de Nederlandse politie in het geding?1
Ja. Ik beschouw de aangelegenheid als een interne zaak van Europol.
Is het waar dat er interne informatie van Europol is «gelekt» aan medewerkers van de Dienst Nationale Recherche van het Korps Landelijke Politiediensten?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1.
Heeft de huidige leiding van de Dienst Nationale Recherche wetenschap van deze «uitwisseling van informatie»? Zo ja, wat is uw oordeel over een dergelijk handelen van de betreffende adjunct-directeur?
De korpschef van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft mij gemeld dat het de leiding van de Dienst Nationale Recherche bekend is dat er vragen gerezen zijn over het vermeende uitwisselen van informatie betreffende de sollicitatieprocedure bij Europol.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 acht ik deze aangelegenheid een interne zaak van Europol.
Is er sprake van een detachering bij Europol van de betreffende persoon? Zo ja, overweegt u die detachering te beëindigen?
Nee, de betreffende persoon is niet bij Europol gedetacheerd. Ten behoeve van zijn functie bij Europol heb ik hem als beheerder van het KLPD buitengewoon verlof verleend. Ik heb op dit moment geen aanleiding iets te wijzigen in de arbeidsrelatie.
Moslim-oorlog tegen christenen in Indonesië |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Muslim Groups talk war over «Christianization»»1 en het bericht «Bidden voor de kerkgangers in Bekasi»2, waarin onder meer staat dat in moskeeën in Indonesie wordt opgeroepen zich voor te bereiden op een mogelijk oorlog tegen de verchristelijking van dat land?
Ik ben bekend met beide berichten. Ik ben niet met u van mening dat de Indonesische overheid dergelijke acties gedoogt. De republiek Indonesië is een seculiere staat met de grootse moslimbevolking van de wereld en staat bekend om een lange historie waar het religieuze tolerantie betreft. De slagzin Unity in Diversity die de Republiek Indonesie voert en het gegeven dat religieuze pluriformiteit en vrijheid in de grondwet zijn vastgelegd benadrukken dit.
Helaas bestaan er kleine groeperingen die deze pluralistische grondhouding niet erkennen en radicaliseren; zij zijn de laatste jaren actiever geworden in woord en daad. De Indonesische overheid tracht deze groeperingen te identificeren en aan te pakken. Dit is echter niet eenvoudig daar het de Indonesische overheid op lokaal niveau aan voldoende middelen en getrainde mensen ontbreekt om zulke radicalisering en religieuze onvrijheden tegen te gaan. Nederland zal de Republiek Indonesië steunen in het tegengaan van religieus radicalisme, alsmede de inspanningen om de religieuze vrijheid en pluriformiteit te handhaven, ter bescherming van de seculiere rechtsstaat.
Overigens heeft de EU tijdens de mensenrechtendialoog tussen de EU en Indonesië op 29 juni jl. het belang van het respecteren van godsdienstvrijheid in en het voeren van een interreligeuze dialoog ter bevordering van begrip en verdraagzaamheid benadrukt. De agenda van de dialoog was vooraf met Indonesië vastgesteld. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat de EU hierover met Indonesië in dialoog zal blijven en dat Indonesië gevolg geeft aan het besprokene.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Indonesische overheid dit gedoogt en er dus aan bijdraagt dat christenen in Indonesië het leven onmogelijk wordt gemaakt en dat men voor verder geweld moet vrezen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de ambassadeur van de Republiek Indonesië te Nederland snel te ontbieden en hem hierop stevig aan te spreken en onmiddellijke actie van de Indonesische overheid te eisen om de veiligheid van de christelijke minderheid in de miljoenenstad Bekasi en elders in Indonesië te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de samenwerking met Indonesië te bevriezen, totdat dat land de christenen daadwerkelijk tegen (de dreiging van) geweld beschermt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u in dat kader ook bereid de behandeling van het ontwerp van Wet3 tot Goedkeuring van de Kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de Republiek Indonesië anderzijds, aan uw zijde te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik u eerder antwoordde, ben ik niet van mening dat de Indonesische overheid religieuze intolerantie gedoogt en er aan bijdraagt dat christenen in Indonesië het leven onmogelijk wordt gemaakt.
Ontwikkelingshulp door decentrale overheden |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Amsterdam verhoogt ontwikkelingshulp, burger betaalt»?1
Ja.
Hoeveel geld geven de Nederlandse decentrale overheden dit jaar uit aan ontwikkelingshulp? Wilt u dit per gemeente, provincie en waterschap uitsplitsen?
Door de rijksoverheid noch door landelijke- of koepelorganisaties wordt op systematische wijze informatie bijgehouden over uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking door gemeenten, provincies en waterschappen.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft in 2009 wel een enquête gehouden onder de gemeenten over gemeentelijk internationaal beleid. In de publicatie «Mondiaal op eigen schaal. Gemeentelijk internationaal beleid anno 2009» van de VNG, vindt u o.a. gegevens over gemeentelijke uitgaven op dat gebied. De bedragen voor ontwikkelingssamenwerking zijn daarbij inbegrepen, maar niet nader uitgesplitst of gespecificeerd. De publicatie is te uwer informatie bij deze antwoorden gevoegd.2
Deelt u de mening dat decentrale overheden zich niet met ontwikkelingshulp moeten bezighouden? Zo ja, bent u voornemens gemeenten, provincies en waterschappen hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De decentrale overheden zijn autonoom in hun besluiten over ontwikkelingssamenwerking. B&W en de Gedeputeerde Staten leggen daarover verantwoording af aan respectievelijk de Gemeenteraad en Provinciale Staten. De dagelijkse besturen van de waterschappen leggen hierover verantwoording af aan hun algemene besturen. Indien de bevolking van een gemeente (provincie) het niet eens is met de besluiten van B&W (GS), dan kunnen zij daar via gemeenteraad (PS) verandering in aanbrengen.
Overigens wijs ik u er gaarne op dat de Tweede Kamer door ondersteuning van de motie Wiegman-van Meppelen Scheppink er in december 2009 op heeft aangedrongen dat de regering in overleg met gemeenten en waterschappen naast drinkwaterbedrijven ook waterschappen en rioleringsbedrijven ruimte zou bieden om hun deskundigheid, kennis en ervaring in te zetten voor ontwikkelingssamenwerking. In reactie op deze motie heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens de minister van Verkeer en Waterstaat, de minister van Economische Zaken en mijzelf, de Kamer op 29 april 2010 laten weten dat het kabinet en de verschillende geledingen van de watersector zich reeds in 2007 in het Water, Sanitatie en Hygiëne (WASH) akkoord van Schokland hebben uitgesproken voor samenwerking ten behoeve van de ontwikkelingsdoelstellingen.3 In deze reactie werd er ook op gewezen dat internationale ervaring kan bijdragen aan het ontwikkelen en versterken van kennis en innovatie en dat dit Nederland economische kansen biedt. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer schreef in voornoemde reactie: «Door effectieve benutting van netwerken van waterschappen, het rioleringsbeheer, drinkwaterbedrijven, consultants en kennisinstellingen kan de capaciteit van lokale partners worden versterkt. Doel hierbij is dat deze partners zo efficiënter gaan opereren, betere diensten verlenen en toegang tot de kapitaalmarkt verkrijgen via de lokale banken, overheidsfinancieringen en de internationale financiële instellingen. Op deze wijze ontstaan ook markten waarbinnen in de toekomst de Nederlandse watersector een rol kan blijven spelen.» Uiteraard moet er in de betrokken ontwikkelingslanden wel behoefte bestaan aan de specifieke expertise die de Nederlandse decentrale overheden op hun terrein te bieden hebben. Alleen dan kan de samenwerking effectief zijn.
Het bericht "Taxi's speciaal vervoer sjoemelen" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Taxi’s speciaal vervoer sjoemelen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat taxibedrijven die misbruik maken van de cao door te frauderen met het vervoer voor de zwaksten uit onze samenleving, geen knip voor de neus waard zijn? Zo ja, bent u bereid om de ondernemersvergunning van zulke sjoemelaars direct af te nemen?
De cao Taxivervoer is overeengekomen tussen de direct betrokken partijen, de werkgeversorganisaties en de vakbonden. Het toezicht op de naleving van cao’s valt onder de eigen verantwoordelijkheid van cao-partijen. Het Sociaal Fonds Taxi (SFT) controleert de naleving van de cao Taxivervoer. Sociale partners en het SFT hebben aangegeven dat zij de controle op de naleving van de cao serieus oppakken. Zo zijn na het afsluiten van de cao in 2009 de controlefrequenties aangescherpt. Verder worden sancties zoals nabetalingen, schadevergoedingen en boetes opgelegd en zo nodig afgedwongen via de rechter.
Taxibedrijven zijn verplicht zich aan de cao te houden. Niet-naleving van de cao is bovendien schadelijk voor het imago van de taxisector. We zijn immers gezamenlijk met alle betrokken partijen op weg om de sector op een hoger kwaliteitsniveau te brengen.
De Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) kan de ondernemersvergunning schorsen of intrekken. Daarvoor is een vonnis van de burgerlijke rechter nodig waarin staat dat de ondernemer de verplichtingen uit de cao niet nakomt. Ook moet het om grove en herhaaldelijke schendingen gaan. De IVW zal deze sanctie waar nodig toepassen.
Wat is er waar van de bewering van KNV Taxi dat bij aanbesteding van speciaal vervoer door gemeenten en zorgverzekeraars alleen gekeken wordt naar de geboden prijs en niet naar de kwaliteit?
Bij aanbesteding van contractvervoer spelen verschillende aspecten een rol, waaronder de prijs. Juist om de kwaliteit van het contractvervoer te verbeteren is eind 2009 met alle betrokken partijen een gezamenlijk offensief «kwaliteitsimpuls contractvervoer» gestart. Daartoe zijn handboeken «professioneel aanbesteden» opgesteld waarin kwaliteitscriteria zijn opgenomen. In een intensieve communicatiecampagne worden gemeenten en zorgverzekeraars gestimuleerd de handboeken bij hun aanbestedingen te hanteren en de contracten goed te monitoren. De komende jaren wordt de ontwikkeling van de kwaliteit van het contractvervoer jaarlijks geëvalueerd. De Kamer wordt hierover geïnformeerd, zoals toegezegd in mijn brief van 16 maart 2010 (Kamerstuk 31 521 nr. 46).
De dood van een zwangere Somalische vrouw in het asielzoekerscentrum van Leersum |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Zwangere vrouw sterft in gang AZC»?1
Ja.
Deelt u de mening dat medisch noodzakelijke zorg altijd voorhanden moet zijn, ook in asielzoekerscentra? Hoe beoordeelt u dit voorval in het licht van de overheveling van de zorg voor asielzoekers van de Medische Opvang Aielzoekers (MOA’s) naar de gezondheidscentra?
Ja, in zoverre dat de toegang tot acute medische zorg voor asielzoekers aan dezelfde voorwaarden dient te voldoen als de medische zorg voor ingezetenen.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) doet een regulier onderzoek naar de kwaliteit van de gezondheidszorg aan asielzoekers in de nieuwe structuur. De focus ligt daarbij op de toegankelijkheid en bereikbaarheid van huisartsenzorg en de effectiviteit van de publieke gezondheidszorg aan asielzoekers. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek doe ik vooralsnog geen inhoudelijke uitspraken over het stelsel.
Wat is uw reactie op deze tragische gebeurtenis, en bent u een onderzoek gestart naar de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen? Zo nee, wilt u dat alsnog gaan doen, al dan niet in samenwerking met de minister van Justitie, en de resultaten daarvan, voorzien van een kabinetsreactie, aan de Kamer doen toekomen?
De IGZ onderzoekt als toezichthouder op de medische zorg incidenten als deze. De IGZ zal ook naar het onderhavige incident een onderzoek instellen. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek doe ik geen uitspraken over de omstandigheden waaronder de vrouw is overleden.
Berichtgeving dat de AIVD aangeeft dat universiteiten op moeten passen voor buitenlandse studenten die mogelijk spioneren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het signaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) m.b.t. buitenlandse studenten die spioneren voor hun land?1 en 2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit signaal van de AIVD richting universiteiten?
Het kabinet neemt dit signaal uit het rapport «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage» van de AIVD en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties serieus en is dan ook bezig met het formuleren van een reactie op dit rapport.
Heeft de AIVD universiteiten hier actief over benaderd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, gaat de AIVD richtlijnen opstellen voor de universiteiten en treedt zij binnenkort actief met ze in contact om ze te informeren?
Ja, er is in het kader van de «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage» met diverse universiteiten en andere instellingen in de kennis- en innovatiesector gesproken. De uitkomsten van deze gesprekken hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de duiding van kernbelangen en kwetsbaarheden ten aanzien van het in Nederland aanwezige technisch-wetenschappelijk potentieel. Daarnaast heeft de AIVD regelmatig contact met universiteiten in het kader van incidentmeldingen en om het bewustzijn van spionagerisico’s te verhogen.
Deelt u de mening dat universiteiten niet toegerust zijn om op dit terrein op te treden? Zo, nee waarom niet?
Het onderkennen van inlichtingenactiviteiten is geen primaire taak van een universiteit. Voor het onderkennen van inlichtingenactiviteiten zijn veelal specialistische kennis en middelen nodig die een organisatie als de AIVD tot zijn beschikking heeft.
Tot de kerntaken van universiteiten behoort het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs. Wel vormt het scheppen van voorwaarden om onderzoek en onderwijs soepel te laten verlopen deel van het instellingsbeleid. Universiteiten kennen daarom een veiligheidsbeleid, dat aanvankelijk vooral gericht was op de fysieke veiligheid van studenten en medewerkers, maar zich evenwel steeds meer tot een integraal veiligheidsbeleid ontwikkelt.
Het veiligheidsbeleid dat OCW voor de onderwijsinstellingen nastreeft, is gestoeld op de kernwaarden: Vrijheid van uitwisseling van kennis en informatie, ruimte voor wetenschappelijke en culturele uitingen en een kwalitatief hoogwaardig aanbod van onderwijs, cultuur en wetenschap. OCW heeft in maart van dit jaar de «OCW beleidsvisie Veiligheid en Radicalisering» uitgebracht. Dit document sluit nauw aan bij de Strategie Nationale Veiligheid (SNV) en stelt OCW en de OCW-sectoren in staat om gestructureerd beleid te ontwikkelen en te implementeren.
Hoe zouden universiteiten spionage door buitenlandse studenten moeten constateren?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat het bewaken van informatie en het ontdekken van spionage tot de verantwoordelijkheden of taken van universiteiten behoren? Zo ja, hoe ziet u deze taken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe dit signaal van de AIVD zich verhoudt tot de noodzaak voor de Nederlandse kenniseconomie dat er een vruchtbare uitwisseling van kennis en studenten is met buitenlandse universiteiten?
Voor de ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie is het opdoen, verspreiden en delen van kennis over de grenzen heen een onmiskenbare voorwaarde. Universiteiten zijn in dat opzicht bij uitstek instituten van kenniscirculatie. In de nota die de Kamer is toegezonden over internationale aspecten van het hoger onderwijs- onderzoek- en wetenschapsbeleid «Het grenzeloze goed» (10 november 2008 kamerstuk 2008–2009, 31 288 nr. 44) is de betekenis ervan nog eens duidelijk geformuleerd.
Aan internationalisering zijn ook risico’s verbonden. Het recente AIVD-onderzoek «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage» heeft in kaart gebracht welke informatie in Nederland kwetsbaar is voor spionage. Het rapport stelt de verantwoordelijke professionals bij onder meer instellingen voor hoger onderwijs in staat om eigen belangen en kwetsbaarheden beter te kunnen identificeren en te beschermen. In die zin draagt het rapport bij aan het verhogen van de »awareness» van betrokkenen om de weerbaarheid tegen spionage te verhogen. In de reactie op de «Kwetsbaarheidsanalyse Spionage», die momenteel wordt opgesteld, zal nader worden ingegaan op de beleidsopvolging van de aanbevelingen.
Op welke wijze denkt u dat voorkomen kan worden dat er onbalans ontstaat tussen de noodzakelijke veiligheid en zorgvuldigheid met betrekking tot informatie die niet ongewenst verspreid mag worden en de wens om als kennisland tot internationale samenwerking en uitwisseling te blijven komen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat asielzoekers sneller een huis krijgen |
|
Eric Lucassen (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Asielzoekers krijgen sneller huis»?1
Ja.
Is de berichtgeving waar, dat een zogenaamde «Taskforce Thuisgeven» alles in het werk gaat stellen om een groep van duizenden asielzoekers snel aan een woning te helpen?
Ja. Het betreft hier de huisvesting van zogenaamde vergunninghouders, asielzoekers die na een zorgvuldige procedure een verblijfsvergunning hebben gekregen en in een asielzoekerscentrum verblijven in afwachting van hun huisvesting. De plaatsen die zij nu bezet houden, dienen vrij te komen voor asielzoekers die nog in procedure zijn en zelf dienen zij zo snel mogelijk te gaan participeren in de Nederlandse samenleving. Om die reden krijgt elke gemeente op grond van de Huisvestingswet een taakstelling voor de huisvesting met voorrang van een aantal vergunninghouders naar rato van het aantal inwoners. In de huisvesting van deze groep is een achterstand ontstaan. Per 1 juli 2010 bedraagt deze bijna 2 200 vergunninghouders. Daarnaast dienen er tot 1 januari 2011 5 400 nieuwe vergunninghouders gehuisvest te worden. Ter verduidelijking: het betreft hier dus geen nieuwe of extra groep.
Het is om twee redenen van groot belang dat deze achterstand snel wordt weggewerkt: ten eerste is het voor de vergunninghouders belangrijk zo snel mogelijk aan de inburgering, de integratie en de participatie aan de Nederlandse samenleving te beginnen. Ten tweede zijn er onnodige kosten gemoeid met het te lang verblijven in de COA-centra.
De Minister van Justitie en ik hebben om de hiervoor genoemde redenen de Taskforce Thuisgeven in het leven geroepen om de achterstanden bij de huisvesting van deze vergunninghouders in te lopen. Tevens heeft de Taskforce opdracht daarbij nadrukkelijk de inburgering en participatie te bevorderen. Het is in ieders belang dat de weg naar scholing en werk ingeslagen wordt.
Deelt u de mening dat een dergelijk «huisvestingsoffensief» voor zo’n grote groep asielzoekers onvermijdelijk gevolgen heeft voor andere mensen die op de wachtlijst voor een huurwoning staan? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De doelstelling is de achterstand in 12 maanden weg te werken. Normaliter vinden in een dergelijke periode ruim 190 000 mutaties plaats binnen de sociale huurwoningvoorraad. Het huisvesten van de genoemde groep vergunninghouders binnen dat geheel heeft een zeer gering effect.
Deelt u de mening dat het zeer onrechtvaardig is voor andere mensen die wachten op een huurwoning dat men deze groep asielzoekers voorrang verleent? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven betreft het een relatief gering aantal vergunninghouders dat om redenen van kostenefficiëntie, inburgering en participatie zo snel mogelijk buiten de asielzoekerscentra gehuisvest moet worden. Om dit te verwezenlijken is in de Huisvestingswet verankerd dat deze groep met voorrang gehuisvest wordt.
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 3, bestrijd ik dat reguliere woningzoekenden de dupe zijn van de uit de Huisvestingswet voortvloeiende taakstelling en ik zie derhalve geen redenen maatregelen te treffen.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat reguliere woningzoekenden de dupe worden van dit plan om asielzoekers te bevoordelen? Zo ja, om welke maatregelen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de instroom van asielzoekers en andere vreemdelingen te beperken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in de afgelopen periode een aantal maatregelen genomen om de asielprocedure te verbeteren. De verbeterde asielprocedure is op 1 juli 2010 ingevoerd en zal leiden tot snellere en zorgvuldigere afhandeling van asielaanvragen.
Het plan om gasolie op te slaan in Twentse zoutholtes |
|
Paulus Jansen |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opslag olie in Twentse zoutholtes»? Kloppen de vermelde feiten?1
Ja. de vermelde feiten kloppen. AkzoNobel en de North Sea Group hebben een schriftelijke mededeling «voornemen gasolieopslag in zoutcavernes in regio Twente» ingediend bij EZ (bevoegd gezag) als begin voor een m.e.r. procedure. Naar aanleiding van deze mededeling hebben EZ en VROM (mede bevoegd gezag) een kennisgeving van het voornemen gedaan in de Staatscourant op 1 juli jl. (Stcrt-2010–10256) en de regionale kranten.
Is elders ter wereld al ervaring opgedaan met het gebruik van zoutholtes voor de opslag van olie? Zo ja, waar, sinds wanneer en onder welke voorwaarden?
Ja. In de Verenigde Staten worden zoutvoorkomens vanaf 1920 op kleine schaal gebruikt voor olieopslag. Na de oliecrisis van 1973 wordt in de Verenigde Staten en Duitsland het grootste deel van de strategische olievoorraad in zoutcavernes opgeslagen. Belangrijk voor de opslag van olie in zoutcavernes zijn lange termijn stabiliteit en vloeistofdichtheid van de zoutcavernes. Dit wordt vastgesteld door middel van metingen en testen aan de zoutcavernes en installaties door gespecialiseerde ingenieursbureaus onder direct toezicht van de nationale mijnbouw autoriteiten (voor Nederland is dit Staatstoezicht op de Mijnen).
Is er bij deze projecten sprake van een vorm van monitoring van de gevolgen van de ondergrondse olieopslag op de grondwaterkwaliteit? Zo ja, wat zijn de bevindingen van deze monitoring?
Voor zover ons bekend vindt er elders geen monitoring plaats naar de gevolgen van de ondergrondse opslag op de grondwaterkwaliteit. Een dergelijke monitoring zou ook niet voor de hand liggen. Immers, zoutholten die voor ondergrondse olieopslag worden gebruikt liggen geheel ingebed in een ondoordringbare vloeistofdichte zoutlaag op een aanzienlijke grotere diepte dan de diepte waarop zich grondwaterhoudende lagen bevinden.
Is op grond van het huidige wettelijke kader ondergrondse olieopslag in zoutholtes in Nederland – in beginsel – mogelijk? Zo ja, welke vergunningen zijn nodig en hoe ziet het huidige toetsingskader eruit? Is dit toetsingskader naar uw mening adequaat? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze gaat u het toetsingskader verbeteren?
Ja. Olieopslag in zoutholtes is in beginsel mogelijk. Voor de ondergrondse opslag zijn een opslag vergunning onder de Mijnbouwwet en instemming van de minister van EZ met het opslagplan vereist.
De opslagvergunning kan worden geweigerd op grond van de weigeringsgronden die in artikel 27, eerste lid van de Mijnbouwwet genoemd zijn. Het gaat bij deze aanvraag bij de beoordeling met name om het belang van de veiligheid (d) en het belang van een planmatig beheer van voorkomens (e). De minister kan zijn instemming aan het opslagplan weigeren op grond van de artikelen 36, eerste lid, en 39 van de Mijnbouwwet. De weigeringsgronden zijn het belang van planmatig beheer van voorkomens en het risico van bodembeweging. Daarnaast is een milieuvergunning, dan wel omgevingsvergunning, vereist.
Op basis van de opslagvergunning, de milieuvergunning/omgevingsvergunning en het opslagplan bestaat een voldoende kader om te kunnen beoordelen of opslag van olie veilig kan gebeuren zonder risico’s voor het milieu.
Zijn er al een of meer vergunningaanvragen gedaan? Zo ja, waarvoor en door wie?
Ja. Er is één vergunningaanvraag gedaan voor het opslaan van gasolie, namelijk door AkzoNobel, als houder van de vergunning voor het winnen van steenzout in het gebied Twenthe-Rijn.
Ontslagen bij MSD in Oss |
|
Henk van Gerven , Paul Ulenbelt |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wilt u uw invloed aanwenden om mogelijke ontslagen bij het voormalige Organon in Oss te voorkomen of zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet?1
Zoals moge blijken uit mijn brief d.d. 15 juli 2010 (kamerstuk 29 544, nr. 255) over de ontwikkelingen bij MSD, heeft het kabinet over de afgelopen jaren op verschillende manieren gewerkt aan behoud en versterking van hoogwaardige werkgelegenheid van MSD in Nederland. Er is bovendien al langer contact met MSD over de mogelijke gevolgen van de overname van Schering Plough door MSD en de mogelijkheden vanuit de overheid om de positie van de locatie Oss in deze overname te behouden.
De overheid wil en kan niet treden in de strategische beslissing van het bedrijf over de voorgenomen efficiencyslag, waaronder de sterke afslanking van het bedrijf in Oss. Wel kan worden vastgesteld dat het uiteindelijke besluit van wereldwijde omvang is. R&D-werkzaamheden zullen in de komende twee jaar op 8 locaties wereldwijd worden beëindigd. Verschillende sites in de VS zelf worden geraakt. Buiten de VS heeft dit consolidatieproces van R&D-activiteiten gevolgen voor Canada, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland.
Nu het, helaas teleurstellende, besluit is gevallen over maatregelen die naar verwachting tot gevolg zullen hebben dat in Oss 2175 van de 4500 banen verloren zullen gaan, vindt overleg plaats met diverse partijen om de werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Voorts is in mei jl., in de onderhandelingen met de vakbonden, een Sociaal Plan overeengekomen dat bij de reorganisaties zal worden gehanteerd. De betrokken medewerkers van MSD kunnen hier gebruik van maken. Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat en welke via natuurlijk verloop het bedrijf voor die tijd zullen verlaten.
Zoals in mijn brief, mede namens de minister van SZW, over dit onderwerp d.d. 15 juli 2010 al is aangegeven, zijn inmiddels twee werkgroepen ingesteld. Voor de werkgelegenheid in de regio is onder leiding van de gedeputeerde voor economie van de provincie Noord-Brabant een werkgroep opgezet. Daaraan nemen naast de provincie ook mijn departement, de gemeente Oss, de BOM (Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij) en MSD deel. Doelstelling van deze werkgroep is om mogelijkheden uit te werken die de werkgelegenheid, die in Oss verloren dreigt te gaan, te behouden. Er wordt zowel gekeken naar het voortzetten van bestaande activiteiten als naar nieuwe initiatieven. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD. Al vorige week kwam deze werkgroep voor het eerst bijeen. Voor het behoud van de kennis voor de Nederlandse economie neemt MSD, in samenwerking met diverse overheden, het voortouw tot het bezien van mogelijkheden die hieraan een bijdrage leveren. Het opstarten van een life science park/campus op de huidige locatie van MSD in Oss, in een of meerdere samenwerkingsverbanden, is een van de ideeën die uitgewerkt worden.
Wilt u vóór donderdag a.s., de vermoedelijke dag dat MSD nadere mededelingen doet, in overleg treden met de directie van MSD om te bewerkstelligen dat ontslagen worden voorkomen dan wel beperkt? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 1 is aangegeven, hebben wij al langer contact gehad met MSD over het toekomstperspectief en de rol van de Nederlandse vestigingen daarin. Op woensdag 7 juli is nog overleg geweest met MSD over hun plannen resp. mogelijkheden om ontslagen te voorkomen dan wel te beperken (zie ook de brief die ik, mede namens de minister van SZW, op 15 juli jl. naar uw Kamer heb verstuurd).
Daarnaast zal ik heden nog telefonisch contact hebben met de CEO van Merck in de VS. De insteek van deze gesprekken is om zoveel mogelijk werkgelegenheid en kennis voor de Nederlandse economie te behouden. Hiervan zal ik u in het Algemeen Overleg van 21 juli a.s. verslag doen.
Wilt u een overzicht geven van de kosten die de Nederlandse overheden, inclusief provincie en gemeente, de afgelopen 10 jaar hebben gemaakt om MSD en zijn voorgangers hun activiteiten te laten ontplooien?
MSD en zijn voorgangers hebben de afgelopen jaren deelgenomen aan diverse publiekprivate samenwerkingsprojecten en programma’s. De samenwerkingsprojecten waren gebaseerd op de voormalige subsidieregelingen, zoals BTS (bedrijfsgerichte technologische samenwerking). Aan die projecten is over de afgelopen 10 jaar een totaalbedrag van € 7,6 mln aan subsidie verstrekt. De huidige programma’s waaraan MSD en zijn voorgangers deelnemen zijn niet specifiek op het bedrijf in Oss gericht, maar vormen een samenwerking van meerdere bedrijven, zowel grote als kleinere bedrijven, en kennisinstellingen. Het betreft voor het bedrijf in Oss met name het Topinstituut Pharma en het CTMM (Center for Translational Molecular Medicine). Het bedrijf in Oss is een van de actieve deelnemers en heeft zelf ca. € 17 mln aan deze programma’s bijgedragen. De overheidsbijdrage aan TI-Pharma bedraagt in totaal € 130 mln, aan CTMM € 150 mln.
Daarnaast is door het Ministerie van EZ een investeringsbijdrage van € 5 mln verstrekt ten behoeve van het bedrijf Bioconnection in Oss, waarin ook MSD deelneemt. Deze bijdrage is in de vorm van aandelenkapitaal verstrekt door de BOM. Ook door de provincie Noord-Brabant en door de gemeente Oss is voor Bioconnetion een investeringsbedrag verstrekt van totaal € 2 mln.
MSD heeft afgelopen jaren ook gebruik gemaakt van de generieke fiscale regeling WBSO. Bedragen hiervan zijn bedrijfsvertrouwelijke informatie en kunnen derhalve niet verstrekt worden.
Wilt u een overzicht geven van de gevolgen van de maatregelen van MSD voor de werkgelegenheid bij toeleverende bedrijven in de regio?
Het is duidelijk dat dit besluit van MSD ook toeleverende bedrijven zal treffen. Juist vanwege dit grotere belang dan MSD alleen is het van belang om kennis en werkgelegenheid in de regio te behouden. Ik kan u op dit moment geen inzicht geven in de precieze toeleveringen uit de regio aan dit bedrijf en de effecten van eventuele sluiting van onderdelen op de toeleverende bedrijven. Dit betreft ook informatie die van strategisch belang kan zijn voor een bedrijf en derhalve als bedrijfsvertrouwelijk kan worden gekwalificeerd.
Voor het behoud van de werkgelegenheid en kennis zijn bovendien twee werkgroepen opgezet, waar alle betrokken partijen aan deelnemen (rijksoverheid, regio, gemeente, MSD), zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 1.
Wat zijn de gevolgen voor het onderwijs en het perspectief van jongeren als een van de grootste werkgevers in Oss zou verdwijnen of zijn activiteiten aanmerkelijk reduceert?
Het sluiten van delen van MSD kan op korte termijn een negatieve uitstraling hebben voor het perspectief van jongeren in de regio Oss, maar concreet inzicht in de precieze gevolgen zijn thans niet in te schatten. De gevolgen op wat langere termijn en de eventuele gevolgen voor het onderwijs laten zich thans moeilijk voorspellen. De in mijn brief,, mede namens de minister van SZW, d.d. 15 juli 2010 genoemde werkgroep, onder leiding van de gedeputeerde voor economie, zal hier ook aandacht aan geven. Voorts worden, onder leiding van MSD, de mogelijkheden voor een campus onderzocht, zoals eerder in mijn antwoord op vraag 1 is weergegeven.
Wilt u in overleg treden met uw collega’s in de VS om uiteen te zetten welke gevolgen de strategische beslissingen van deze multinational voor een lokale gemeenschap heeft en hen vragen om te interveniëren?
Ik heb, al dan niet samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verschillende contacten gehad met de leiding van MSD, inclusief in de VS, over de ontwikkelingen bij MSD en de gevolgen daarvan voor de vestingen in Nederland. Ik heb, zoals hiervoor aangegeven, bovendien vandaag nog telefonisch contact met de CEO van Merck in de VS. De insteek van deze gesprekken is om zoveel mogelijk kennis en werkgelegenheid voor de Nederlandse economie te behouden. Hiervan zal ik u in het Algemeen Overleg van 21 juli a.s. verslag doen.
Gifgehalten in vis |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van een nieuwe viswijzer die informatie verstrekt over gifgehaltes in vis, en ecologische en gezondheidsinformatie combineert1? Hoe beoordeelt u dit initiatief?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nieuwe viswijzer. Ik sta positief tegenover initiatieven die de consument bewust maakt over gezond voedsel en duurzaamheid. Om verwarring bij de consument te voorkomen vind ik het echter belangrijk dat verstrekte informatie eenduidig, helder en goed onderbouwd is. Met betrekking tot de «eet-vis-wijzer» heb ik hierover mijn twijfels.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de makers van deze nieuwe viswijzer dat de gezondheidsaanbevelingen voor de consumptie van vis gebaseerd zijn op gemiddeld aangetroffen gifwaarden, terwijl de hoeveelheid gif in een bepaalde vis gemakkelijk veel groter kan zijn wanneer de vis in vervuild gebied is gevangen?
De algemene aanbeveling aan consumenten is om gevarieerd te eten. Bij dit voedingspatroon zal de consument geen gevaarlijke hoeveelheid schadelijke stoffen uit vis binnen krijgen. Het Voedingscentrum adviseert consumenten om twee keer per week vis te eten, waarvan ten minste een keer vette vis ter preventie van hart- en vaatziekten. De consument wordt erop gewezen dat het gezondheidsrisico door mogelijke blootstelling aan schadelijke stoffen niet opweegt tegen de gezondheidswinst door regelmatig vis te eten. Liefhebbers van vis wordt verder aanbevolen niet te veel vis te eten (maximaal 4 porties2 per week).
Op basis van welke wetenschappelijke informatie wordt door het Voedingscentrum gesteld dat het risico voor je gezondheid door eventuele giftige stoffen verwaarloosbaar is ten opzichte van de voordelen van regelmatig vis eten2? Op welke wijze is de grote variatie meegenomen in de gifgehaltes van verschillende vissen van dezelfde soort?
De aanbevelingen van het Voedingscentrum zijn een directe vertaling van de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (2006). Hier in staat: «op het punt van een eventueel toxicologisch risico van vis onderschrijft de commissie de kosten-batenanalyse door deskundigen van het RIVM, die is opgenomen in «Ons eten gemeten» uit 2004. Bij het aanbevolen visgebruik is dat risico verwaarloosbaar klein.» De Gezondheidsraad geeft enkele voorzorgsmaatregelen: voor vrouwen die zwanger zijn en vrouwen die borstvoeding geven, geldt een maximum van 2 porties vis per week. Verder worden zij aangeraden geen roofvissen te eten zoals zwaardvis en verse tonijn. De Richtlijnen Goede Voeding zullen overigens in 2011 door de Gezondheidsraad worden geëvalueerd.
De op 15 juni 2010 uitgekomen Dietary Guidelines van het United State Department of Agriculture (USDA) bevestigen de standpunten van de Gezondheidsraad. In deze guidelines zijn ook alle recente rapporten, zoals het proefschrift van I. Sioen (Universiteit Gent 2008), meegenomen.
Deelt u de mening dat het van belang is de herkomst van de vis te weten om een reële inschatting te kunnen maken van de hoeveelheid toxische stoffen? Zo ja, hoe kan de overheid zonder deze nuance blijven communiceren dat het verstandig is om twee keer per week vis te eten? Zo nee, waarom niet?
Nee. De in Nederland verhandelde vis moet voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. De VWA handhaaft dit en vindt hierbij nauwelijks overschrijdingen. Ik vind het belangrijk de gezondheidsadviezen met betrekking tot vis, zoals omschreven in het antwoord op vraag 2, te blijven communiceren.
Deelt u de mening dat ten behoeve van de gezondheid van de consument vis duidelijk traceerbaar zou moeten zijn? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zijn op basis van Europese regelgeving verplicht de traceerbaarheid van levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie te waarborgen. Specifiek voor vis geldt de traceerbaarheid tot het FAO vangstgebied. De VWA ziet op de naleving toe.
Verdere traceerbaarheid biedt vanuit volksgezondheidsoogpunt te weinig extra’s. Zie verder ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Kunt u toelichten wat precies bedoeld wordt met de stelling van het Voedingscentrum dat het eten van vis (2 maal per week, waarvan 1 keer vette vis) de kans op hart- en vaatziekten verkleint? Ten opzichte van welk voedingspatroon zou de kans op hart- en vaatziekten precies worden verkleind?
In het advies van de Gezondheidsraad staat: «regelmatig visgebruik verlaagt waarschijnlijk, substantieel het risico op hart- en vaatziekten en met name het risico op een fataal hartinfarct». Op basis van het RIVM-rapport «Ons eten gemeten» wordt ingeschat dat het 1–2 keer per week eten van vis de kans op hart- en vaatziekten met 25% doet afnemen. Dit levert dan een gezondheidswinst op van 30.000–100.000 DALY’s (Disability-Adjusted Life Year) ten opzichte van een gemiddeld voedingspatroon zonder vis.
Het lot van politieke gevangenen in Indonesië |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de aanbevelingen van het rapport van Human Rights Watch «Prosecuting Political Aspiration, Indonesia’s Political Prisoners»? Deelt u deze aanbevelingen? Indien neen, waarom niet?1 Zo ja, op welke wijze wilt u deze bij de Indonesische regering inbrengen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dat rapport. Nederland volgt de mensenrechtensituatie in Indonesië nauwlettend, zowel bilateraal als in EU-verband. Tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog op 29 juni 2010 werden door de EU onderwerpen als vrijheid van meningsuiting en de ontwikkeling van de rechtsstaat opgebracht. Ook over de rechten van gedetineerden vond een constructieve dialoog met Indonesie plaats. Nederland zal ook in de toekomst in het kader van de bilaterale politieke dialoog met Indonesië aandacht blijven vragen voor de behandeling van politieke gevangenen.
Bent u bereid de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating te verlangen van alle personen die op geweldloze wijze hun politieke opvattingen hebben geuit in Indonesië? Bent u bereid in het bijzonder de gevallen van de mensen die met Molukse en Papoea vlaggen en andere onafhankelijkheidssymbolen geweldloos actie hebben gevoerd daarbij aan de orde te stellen? Indien neen, waarom niet?
Nederland staat voor de vrijheid van meningsuiting en probeert waar mogelijk, bilateraal of multilateraal, op te komen voor personen die voor het uiten van hun mening gestraft of gevangen genomen worden.
Dit gebeurde tijdens mijn bezoek aan Indonesië in januari 2009, tijdens de bilaterale politieke dialoog met Indonesië in november 2009 en meer recent door medewerkers van de Nederlandse ambassade in Jakarta, te weten in mei en juni jl. Tevens is over de situatie van politieke gevangenen gesproken tijdens de EU mensenrechtendialoog op 29 juni jl. De regering zal de vervolging en gevangenzetting van alle personen die op geweldloze wijze hun politieke opvattingen ventileren bij elke zich daartoe lenende gelegenheid onder de aandacht van de Indonesische regering blijven brengen.
Herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen van 29 april 2008 waarin u meldt dat Nederland Indonesië heeft gevraagd de artikelen 106 en 107 van het Wetboek van strafrecht en Regeringsbesluit 77/2007 in lijn te brengen met vigerende internationaalrechtelijke verplichtingen? Deelt u de mening dat Indonesië tot op heden daaraan geen gehoor heeft gegeven? Bent u daarom bereid rechtstreeks aan te dringen bij de Indonesische regering de door u gewenste maatregelen door te voeren?2
Ja. Ik ben bereid de Indonesische regering nogmaals te vragen de artikelen 106 en 107 van het Wetboek van strafrecht en Regeringsbesluit 77/2007 in lijn te brengen met vigerende internationaalrechtelijke verplichtingen.
Hebt u inmiddels precieze cijfers ontvangen over het aantal politieke gevangenen in de Molukken en elders in Indonesië? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het daarbij?3
Het rapport van Human Rights Watch spreekt over tenminste 100 politieke gevangenen uit de regio’s Molukken en Papoea. De Indonesische autoriteiten maken geen cijfers hierover bekend.
Bent u bereid te pleiten voor onafhankelijk onderzoek naar marteling van deze politieke gevangenen? Indien neen, waarom niet?
De berichten over mogelijke martelingen in Indonesische gevangenissen baren mij grote zorgen. Het onderwerp is zowel bilateraal als in EU-verband aan de orde gesteld. Ik zal deze kwestie blijven agenderen.
Bent u bereid opnieuw te pleiten voor het overplaatsen van Molukse politieke gevangenen naar een gevangenis op de Molukken?4
Ja. Nederland werkt overigens samen met de Indonesische autoriteiten om het functioneren van de rechtsstaat op de Molukken te verbeteren.
Herinnert u zich vraag 4 van schriftelijke vragen van 30 juni 2008, waarin gevraagd wordt naar de eventuele strafvervolging van leden van Densus 88?5 Is het in Indonesië tot strafvervolging gekomen van leden van Densus 88? Hoe beoordeelt u de aanbeveling van Human Rights Watch dat de VS en Australië moeten ophouden met het trainen van leden van Densus 88, omdat zij betrokken waren bij de marteling van deelnemers aan de dansactie van 29 juni 2007? Deelt u deze aanbeveling? Indien neen, waarom niet?
Ja. Voor zover mij bekend zijn er geen leden van Densus 88 vervolgd. Het is aan de VS en Australië om een afweging te maken over het al dan niet voortzetten van trainingen aan Indonesische politiediensten.
Op welke wijze ziet Nederland toe op de voortgang van de hervorming van de veiligheidssector, zoals u op 31 augustus 2007 beloofde en eerder in een beleidsnotitie d.d.13 juni 2006 aankondigde? Wat is de stand van zaken op dit gebied?6
Nederland steunt thans de Indonesische politie met opleidingen en trainingen, vooral op het gebied van «community policing», goed bestuur, verkeerspolitie en recherche (cybercrime, financiële zaken en milieu). Tevens voert Nederland bilateraal en multilateraal gesprekken met de Indonesische regering over de verdere hervormingen van de veiligheidssector. Het gaat dan vooral om het terugdringen van de militaire participatie in de economie, de verhouding leger en politie, de rol van politie, leger en veiligheidsdiensten in een democratie en de versterking van de kennis van mensenrechten bij de veiligheidsautoriteiten. Daarnaast steunt Nederland meerdere lokale NGO’s die actief zijn op het gebied van mensenrechten en democratie.
Kunt u uitsluiten dat in de samenwerking tussen Nederland en Indonesië in het kader van terrorismebestrijding Nederlandse inbreng leidt tot mensenrechtenschendingen? Indien neen, welke maatregelen neemt u naar aanleiding van de bevindingen van dit rapport?
Bij de samenwerking tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten op het terrein van terrorismebestrijding zijn democratische inbedding en het respect voor de mensenrechten een essentieel onderdeel van de besluitvorming omtrent het aangaan en onderhouden van de relaties met de desbetreffende dienst.
Dit ligt in het verlengde van artikel 59 WIV 2002 waarin onder meer is bepaald dat de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten slechts plaatsvindt voor zover de belangen die zij behartigen niet onverenigbaar zijn met de belangen die Nederland heeft te behartigen, waaronder de grond- en mensenrechten, die zijn neergelegd in de Grondwet en in internationale verdragen die door Nederland zijn geratificeerd.
Deelt u de mening dat deze politieke gevangenen vrij moeten zijn voordat president Yudhoyono zijn voorgenomen bezoek aan Nederland kan brengen, later dit jaar? Indien neen, waarom niet?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. Het voorgenomen bezoek van president Yudhoyono weerspiegelt de uitstekende en veelzijdige relatie tussen Nederland en Indonesië. Een constructieve en open dialoog over mensenrechten is daar onderdeel van.
Het bericht dat Uitkeringsinstituut UWV 90 miljoen euro te veel heeft uitgegeven aan re-integratietrajecten |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Donner gelast onderzoek naar te hoge uitgaven UWV»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bijna 90 miljoen euro te veel heeft uitgegeven aan re-integratietrajecten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 29 juni 2010.
Hoeveel kosten zijn gemoeid met de drie deskundigen die belast zijn met het onderzoek naar de interne aansturing? Wie moet er voor de kosten opdraaien?
De deskundigen zullen een vergoeding ontvangen op basis van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en het op die wet gebaseerde besluit waarin is geregeld wat de vergoeding is voor de leden en de voorzitter van een commissie.
Deelt u de mening dat re-integratietrajecten niet werken2 en alleen maar bakken met geld kosten en dus dienen te worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
De conclusie dat re-integratietrajecten niet werken en daarom moeten worden afgeschaft deel ik niet. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief over de motie Meeuwis die op 12 juli aan de Tweede Kamer is gezonden. De cijfers, opgenomen in artikel 47 van de SZW-begroting, laten zien dat de uitstroom naar werk na afronding van een re-integratietraject de afgelopen jaren fors is toegenomen. Of re-integratie inspanningen ook direct verantwoordelijk zijn voor deze uitstroom wil ik nader laten onderzoeken. De brief over de uitvoering van de motie Meeuwis cs gaat nader in op de manier waarop dit kan.
Hoe gaat u er voor zorgen dat dit soort schandalige overschrijdingen in de toekomst niet meer voorkomen?
Zie mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 29 juni 2010.
Hoe gaat u voorkomen dat de rekening van deze overschrijding bij de burger wordt neergelegd?
Zie mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 29 juni 2010 (kamerstuk 26 448, nr. 437).
Het voornemen om elf gebieden in Nederland te gaan inrichten als grootschalige windmolenparken |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van uw ministerie dat adviseert om elf gebieden in Nederland aan te wijzen als grootschalige windmolenparken?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien het enorme verzet van diverse gedeputeerden, die onder andere spreken over een enorme landschapsvervuiling van dit heilloze plan dient te worden afgezien? Zo nee, waarom niet?
Het rapport waarop in de vorige vraag werd gedoeld, betreft een studie over de toekomstige ontwikkeling van windenergie op land in Nederland vanaf het huidige kabinetsdoel (doorgroei naar 4000MW) tot minimaal 6000 MW in het jaar 2020. Er is dus geen sprake van een concreet plan. In mijn brief van 30 juni 2010 aan uw Kamer heb ik de status van het rapport toegelicht, alsook het stadium waarin het verkeert.
Deelt u de mening dat er, gezien het feit dat windmolens enorm veel meer kosten dan dat ze kunnen opbrengen, er in het huidige economische klimaat al helemaal van af moet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel niet de opvatting in deze vraag dat vanwege economische omstandigheden moet worden afgezien van de verdere ontwikkeling van windenergie. De doelen van het huidige kabinet en de Europese Unie ten aanzien van vermindering van CO2-emissie en vergroting van het aandeel duurzaam in onze energievoorziening zijn niet conjunctuurafhankelijk. De Europese Unie verplicht Nederland tot het halen van minstens 14% aandeel duurzame energie in 2020 (17% volgens de vertaling in Nederlands beleid). Volgens recente ramingen zal dit doel niet worden gehaald met het bestaande beleid.
Windenergie is van de duurzame bronnen van elektriciteit de goedkoopste en het potentieel ervan is in Nederland groot.
Deelt u de mening dat er hier wel erg gemakkelijk wordt omgesprongen met bestemmingsplanwijzigingen door de overheid? Vindt u het ook treurig dat door deze zogenaamde «wegstreepexercitie» een aantal aantrekkelijke natuurgebieden in één klap wordt «vernietigd»? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat er gesprekken worden gevoerd over een ontwerp-visie. Bestemmingsplanwijzigingen door de (rijks-)overheid zijn daarmee nu niet aan de orde. De verwachting in de vraag, dat bij eventuele realisering van concentratiegebieden voor windturbines «aantrekkelijke natuurgebieden in één klap worden vernietigd» kan ik niet plaatsen, maar deel ik geenszins.
Deelt u de mening dat, teneinde deze, vaak unieke, gebieden te behouden en de toekomstige (betaalbare) energievoorziening veilig te stellen, er veel beter onderzoek gedaan kan worden naar de bouw van een kerncentrale in plaats van windmolenparken aan te leggen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het komende kabinet om te besluiten over de bouw van een nieuwe kerncentrale. Bezien vanuit de doelstelling voor de verhoging van het aandeel duurzaam in de energievoorziening is volgens de door de Europese Commissie gehanteerde definities een kerncentrale geen oplossing.
Het bericht dat Nederlandse scholieren wat betreft burgerschapsvaardigheden onder het Europees gemiddelde scoren |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de uitkomsten van de International Association for the Evaluation of Educational Achievement1 zich verhouden tot eerdere waarschuwingen van de Vice-president van de Raad van State, de Ombudsman en de Onderwijsinspectie over burgerschapsvaardigheden van Nederlandse scholieren?
De door u genoemde publicatie betreft de eerste bevindingen van de International Civics and Citizenship Education Study (ICCS) en de gelijktijdig gepubliceerde eerste bevindingen over de Nederlandse gegevens2. Hierin wordt een algemeen beeld gegeven van de kennis en houdingen van leerlingen uit verschillende landen. Uit vraag 1 valt niet op te maken welke uitspraken van de Vice-president van de Raad van State en van de Ombudsman over burgerschapsvaardigheden van Nederlandse scholieren worden bedoeld.
Scholen in Nederland zijn sinds 2006 verplicht om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Deze wettelijke taak is met brede instemming van uw Kamer ingevoerd. Het toezicht op burgerschap is vastgelegd in het Toezichtkader burgerschap, aan de hand waarvan de inspectie toeziet op de naleving van opdracht. Onderdeel van het toezichtkader is onder meer of de school een visie heeft geformuleerd op de wijze waarop de school invulling wil geven aan de bevordering van burgerschap, en hoe ze daaraan in het onderwijs uitwerking geeft. Scholen hebben ruimte voor hun eigen invulling van deze opdracht, waarbij ze gebruik kunnen maken van een uitgebreid ondersteuningsaanbod. Veel scholen zijn bezig hun visie op burgerschap in praktijk te brengen. Het lijkt goed, mede gezien de relatief korte periode sinds de invoering van de opdracht, scholen tijd te bieden om burgerschap verder in hun onderwijs te verankeren. Of en hoe beleidsmatig wordt ingezet om burgerschap verder te stimuleren wordt overgelaten aan het volgende kabinet.
Bent u van mening dat scholen voldoende aandacht besteden aan burgerschapsvorming onder scholieren? Zo ja, waarop baseert u die mening? Zo nee, kunt u aangeven wat volgens u de oorzaak van die gebrekkige aandacht is?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe het komt dat scholieren in andere Europese lidstaten zoals bijvoorbeeld de Scandinavische landen veel hoger schoren op verschillende burgerschapsvaardigheden?
Wat kan Nederland volgens u leren van andere Europese lidstaten om de burgerschapsvaardigheden van Nederlandse scholieren te versterken?
Bij de verdere besluitvorming over burgerschapsvorming kunnen de bevindingen uit de nog te verschijnen eindrapportage van de ICCS over verschillen tussen landen worden meegenomen. Dit wordt overgelaten aan het volgende kabinet.
Wat gaat u doen om de aandacht voor burgerschapsvorming in het Nederlandse onderwijs te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
De behandeling van Portugese werknemers bij de in aanbouw zijnde RWE-centrale in de Eemshaven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Actievoerende werknemers Eemshaven uit huis gezet»?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over het geschil dat een aantal Portugese werknemers heeft met hun werkgever. Ik heb vernomen dat deze werknemers en de FNV inmiddels met de werkgever in gesprek zijn en (deels) tot een oplossing zijn gekomen.
Het is niet aan mij om over dit arbeidsconflict een oordeel te vellen.
Indien in het kader van het toezicht op de wet- en regelgeving door de Arbeidsinspectie mocht blijken dat de wet- en regelgeving wordt overtreden, zal daartegen worden opgetreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat actievoeren voor betere werkomstandigheden en fatsoenlijke betaling in dit geval leidde tot een huisuitzetting?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een grove schending van de rechten van de werknemers in kwestie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is de Arbeidsinspectie recentelijk actief geweest in de buurt van de Eemshaven? Heeft zij kennis van de misstanden met de Portugese werknemers aldaar? Zo ja, heeft zij daarop actie ondernomen?
De Arbeidsinspectie is al langere tijd actief in de Eemshaven zowel wat betreft het toezicht op arbeidsomstandigheden als op arbeidsmarktfraude, dit in verband met de aanleg van een elektriciteitscentrale door Nuon en een poederkolencentrale door RWE. De Arbeidsinspectie en de Belastingdienst voeren met betrekking tot het toezicht op arbeidsmarktfraude periodieke gesprekken met de grote opdrachtgevers in de Eemshaven over de toepassing van wet- en regelgeving. Daarnaast wordt er steekproefsgewijs en op basis van meldingen gecontroleerd of bedrijven zich daadwerkelijk aan de Nederlandse wet- en regelgeving houden. Met betrekking tot het toezicht op arbeidsomstandigheden worden sinds 2008 inspecties op de bouwplaatsen uitgevoerd.
Tot op heden heeft de Arbeidsinspectie geen concrete klachten ontvangen van misstanden ten aanzien van Portugese arbeidskrachten werkzaam zijn in de Eemshaven. Inmiddels is door de Arbeidsinspectie wel een onderzoek naar de beloning van de Portugese werknemers gestart in het kader van de Wet minimumloon en vakantiebijslag.
Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat deze werknemers zich zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voor het verstrijken van hun uitzendtermijn over enkele maanden, verzekerd weten van de arbeidsomstandigheden en betalingen waar zij eenvoudigweg recht op hebben in Nederland?
Ten behoeve van Portugese werknemers, die vaak als tijdelijke krachten in de zomermaanden in Nederland werkzaam zijn, wordt op verschillende wijzen voorzien in informatie over rechten en plichten bij het verrichten van arbeid. Via algemene voorlichting (via de website van de Arbeidsinspectie) en specifieke informatiebijeenkomsten wordt gericht informatie gegeven aan werknemers, onder meer door verspreiding van flyers over de rechten en plichten bij het verrichten van arbeid in Nederland. Sinds 2008 bestaat een digitaal aangiftepunt waar men in het Portugees klachten in kan dienen die vervolgens door de Arbeidsinspectie worden onderzocht.
Met de Portugese overheid is in september 2007 een Memorandum of Understanding (MOU) getekend, waarin nadere afspraken zijn gemaakt over samenwerking en informatie-uitwisseling op het terrein van de sociale- en arbeidswetgeving. Uit contacten met de Portugese overheid is gebleken dat de manier waarop het werk in Nederland georganiseerd is, sterk verschilt van de Portugese. Zo wordt in Nederland bijvoorbeeld veel meer via collectieve arbeidsovereenkomsten geregeld dan in Portugal.
Zoals gemeld heeft de Arbeidsinspectie naar aanleiding van de berichtgeving inmiddels een onderzoek gestart in het kader van de Wet minimumloon en vakantiebijslag. Indien uit dat onderzoek blijkt dat de werkgever onder het minimumloon heeft betaald, kan hem een last tot dwangsom worden opgelegd om het alsnog verschuldigde loon na te betalen.
Behandeling van buitenlandse arbeiders in de Eemsmond |
|
Paul Ulenbelt |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over behandeling van Portugese arbeiders door een onderaannemer, Ha-Sa Insaat, van RWE-Essent?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over het geschil dat een aantal Portugese werknemers heeft met hun werkgever. Ik heb vernomen dat deze werknemers en de FNV inmiddels met de werkgever in gesprek zijn en (deels) tot een oplossing zijn gekomen.
Het is niet aan mij om over dit arbeidsconflict een oordeel te vellen.
Indien in het kader van het toezicht op de wet- en regelgeving door de Arbeidsinspectie mocht blijken dat de wet- en regelgeving wordt overtreden, zal daartegen worden opgetreden.
Wilt u de Arbeidsinspectie een onderzoek laten instellen naar de juistheid van het bericht en de Tweede Kamer van de bevindingen op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is de genoemde onderaannemer dezelfde die onder de naam Ha-Sa Insaat Taahhut Sanayi ve Ticaret voorkomt op de lijst van bedrijven, instellingen en organisaties toegelaten tot de kennismigrantenprocedure zoals gepubliceerd door de IND? Zo ja, heeft het bedrijf gebruik gemaakt van de kennismigranten regeling? Is dat op de correcte wijze gebeurd? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?2
Ha-Sa Insaat Taahhut Sanayi ve Ticaret komt voor op de lijst van bedrijven, die toegelaten zijn tot de kennismigrantenregeling. Het bedrijf heeft met het ondertekenen van een verklaring en het overleggen van een bewijs van inschrijving in de Kamer van Koophandel en een verklaring betalingsgedrag van de Belastingdienst voldaan aan de voorwaarden om toegelaten te worden tot deze regeling. Ha-Sa Insaat Taahhut Sanayi ve Ticaret heeft gebruik gemaakt van de kennismigrantenprocedure. Hierbij werd voldaan aan de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning als kennismigrant.
Op verzoek van de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft de Arbeidsinspectie een onderzoek ingesteld naar de buitenlandse arbeidskrachten van dit bedrijf. Het onderzoek naar de kennismigranten van Ha-Sa Insaat Taahhut Sanayi ve Ticaret loopt momenteel nog. Als de bevindingen van de Arbeidsinspectie daartoe aanleiding geven en de werkgever zich niet houdt aan de geldende salariscriteria uit deze regeling, dan zal in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen een boete worden opgelegd. In het uiterste geval kan de IND maatregelen nemen waardoor het bedrijf geen vreemdelingen meer over kan laten komen op grond van de kennismigrantenregeling.
Wilt u onderzoeken welke onderaannemers actief zijn in opdracht van RWE-Essent bij de werkzaamheden in de Eemsmond en of zij de wetten en regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden, arbeidsovereenkomsten, belastingen, premieafdracht voor sociale zekerheid en pensioenen naleven? Zo nee, waarom niet.
De Belastingdienst en de Arbeidsinspectie houden in het kader van hun wettelijke taak toezicht op de naleving van de relevante wet- en regelgeving, ook als het gaat om onderaannemers. Door de Arbeidinspectie wordt daarbij toegezien op de naleving van diverse wetten die het SZW terrein omvatten, zoals de Arbeidstijdenwet, de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
De Arbeidinspectie en de Belastingdienst voeren regelmatig overleg met RWE en Nuon over de toepassing van de wet- en regelgeving en de daaruit voortvloeiende rechten en plichten. Bovendien wordt er steekproefsgewijs gecontroleerd of men zich daadwerkelijk aan de Nederlandse wet- en regelgeving houdt.
Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet worden op de bouwplaatsen inspecties gehouden. Deze zullen worden geïntensiveerd naarmate er meer partijen op de bouwterreinen aan de slag gaan. Er zijn het afgelopen halfjaar diverse overtredingen geconstateerd, waarop gehandhaafd is. Deze hebben geleid tot een toezichtsbenadering, waarbij de structurele oorzaken van deze overtredingen worden aangepakt. Hierbij richt de Arbeidsinspectie zich zowel op de opdrachtgevers als op hoofd- en onderaannemers.
Hoeveel buitenlandse werknemers zijn er bij de bouw van de kolencentrale in de Eemsmond betrokken? Om welke beroepen gaat het? Waarom is en wordt door de betrokken bedrijven geen personeel in Nederland geworven?
Hoeveel buitenlandse werknemers er bij de bouw van de kolencentrale in de Eemsmond betrokken zijn is niet precies bekend. Dit wordt niet geregistreerd. Naar schatting zijn momenteel enkele honderden buitenlandse arbeidskrachten in de Eemshaven werkzaam welk aantal de komende maanden fors kan oplopen. Het gaat daarbij voor een groot deel om laaggeschoold personeel werkzaam als betonvlechter, betonstorter en ijzervlechter als mede timmerlieden en hijskraanmachinisten.
Werkgevers kunnen gebruik maken van buitenlandse arbeidskrachten mits zij daarbij voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving op dat terrein. Voor werknemers uit de EU-landen geldt dat sprake is van vrij verkeer van werknemers. Alleen voor werknemers afkomstig uit Roemenië en Bulgarije heeft de werkgever een tewerkstellingsvergunning nodig. In dat geval toetst UWV Werkbedrijf of er binnenlands aanbod is van arbeidskrachten die de werkzaamheden kunnen verrichten. Indien er binnenlands aanbod is dat het werk kan verrichten, wordt geen tewerkstellingsvergunning verstrekt.
Ingeval van kennismigranten die voldoen aan de salariscriteria voor de procedure voor kennismigranten (in 2010: € 50 183 voor werknemers van 30 jaar en ouder en € 36 801 voor werknemers onder de 30 jaar) wordt niet getoetst aan het binnenlands aanbod. In dat geval kunnen werkgevers ook zonder voorafgaande arbeidsmarkttoets gebruik maken van buitenlandse arbeidskrachten.
Het bericht van een ongekend grote ontslaggolf bij MSD in Oss |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ontslaggolf bij Merck Sharp & Dohme (MSD) (voorheen Organon) in Oss, subsidies over de balk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de melding dat in drie jaar tijd meer dan de helft van de 4500 banen bij Merck Sharp & Dohme in Oss gaan verdwijnen?
Ik betreur de aangekondigde inkrimping ten zeerste, met name voor het betrokken personeel en hun gezinnen. Het betekent een groot verlies voor de regio, en ook voor de kennispositie op het gebied van geneesmiddelenonderzoek en -ontwikkeling betekent het vertrek van de R&D-activiteiten een fors verlies voor Nederland. Vanwege het belang voor het betrokken personeel en voor de regio en de Nederlandse economie, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis te behouden. Actieve inzet van het instrumentarium van de overheid wordt daarbij nadrukkelijk meegenomen.
Overigens zullen als gevolg van het wereldwijde herstructureringsprogramma voor het eind van 2012 naar verwachting 2.175 van de huidige 4.500 banen in Oss verloren gaan, waarvan 1.000 in R&D. Dit is minder dan de helft.
Is het waar dat uw ministeries hebben geïnvesteerd in de vorig jaar pas geopende nieuwe farmaceutische fabriek in Oss, toen nog in handen van Schering Plough? Zo ja, over welke bedragen gaat het en onder welke voorwaarden gebeurde deze investering?
In de nieuwe fabriek is niet rechtstreeks geïnvesteerd vanuit de ministeries. Wel is door het Ministerie van EZ een investeringsbijdrage van € 5 mln verstrekt ten behoeve van het bedrijf Bioconnection in Oss, waarin ook MSD deelneemt. Deze bijdrage is in de vorm van aandelenkapitaal verstrekt door de BOM. Ook door de provincie Noord-Brabant en door de gemeente Oss is voor Bioconnetion een investeringsbedrag verstrekt van totaal € 2 mln.
De faciliteiten van Bioconnection zijn wel deels onderdeel van de nieuwe fabriek. Bioconnection is opgezet om kleine producties te realiseren voor derden, met name jonge farmaceutische bedrijven.
Bent u bereid maatregelen te treffen om het aantal ontslagen te beperken en de ontwikkeling van medicijnen in Oss te behouden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de brief van 15 juli jl. (kamerstuk 29544, nr. 255), die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb, gestuurd, vindt tussen veel partijen overleg plaats om werkgelegenheid en kennis te behouden. Zie ook het antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009-2010, nr. 2929).
Bent u voornemens de overheidsinvesteringen terug te vorderen van Merck Sharp & Dohme? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zolang voldaan wordt aan de voorwaarden waaronder de subsidie verleend is, zijn er geen mogelijkheden om de subsidie terug te vorderen.
Het feit dat patiënten de dupe worden van voortdurende onduidelijkheid over ziekenhuisverplaatste zorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat verzekeraar Menzis heeft besloten de vergoeding van immunoglobulinen voor thuistoediening stop te zetten?
Er is hieromtrent navraag gedaan bij Menzis. Menzis heeft ervoor gekozen om voor een aantal geneesmiddelen in haar reglement – behorende bij de polisvoorwaarden en beoordeeld door de NZa – de toediening van die middelen te laten plaatsvinden in of door het ziekenhuis onder de directe verantwoordelijkheid van een medisch specialist. De lijst met deze geneesmiddelen is vastgesteld op basis van het feit dat het specialistische geneesmiddelen betreft en geneesmiddelen die zijn opgenomen in de Beleidsregel Dure Geneesmiddelen.
Feitelijk betekent dit dat Menzis deze zorg laat verstrekken vanuit het ziekenhuis.
Toediening van deze geneesmiddelen in de thuissituatie blijft mogelijk. Menzis heeft daartoe thuiszorgorganisaties gecontracteerd. De verantwoordelijkheid om te leveren ligt bij het ziekenhuis / de medisch specialist.
Is het waar dat ziekenhuizen deze middelen voor 80% kunnen declareren bij verzekeraars, en dat 20% van de kosten reeds in hun budget is opgenomen?
Intraveneuze immunoglobulinen is een van de zgn. dure geneesmiddelen waarvoor in de betreffende NZa beleidsregel inderdaad deze systematiek is opgenomen (Beleidsregel CI-1099).
Is het waar dat ziekenhuizen 50% korting ontvangen op deze middelen, en dat rechtstreekse vergoeding via verzekeraars duurder is omdat verzekeraars niet over deze korting beschikken?
Het is mogelijk dat ziekenhuizen door dit middel scherp in te kopen een zekere korting kunnen bedingen. Uit onderzoek van de NZ (Advies bekostiging dure – en weesgeneesmiddelen – onderzoeksresultaten X-factor, NZa oktober 2008) volgde dat er bij immunoglubulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
Is het waar dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) via een beleidsregel aangeeft dat er sprake is van ziekenhuiszorg wanneer de zorg wordt gegeven onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist, en de medisch specialist deze niet heeft overgedragen aan de huisarts?
De NZa geeft in de beleidsregel (CI-116/CA-402) aan dat er sprake is van verpleging in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg, indien wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
Bij de prestatiebeschrijving heeft de NZa aangegeven dat de indicatiestelling voor «verpleging in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg» door de medisch specialist zelf dan wel de huisarts in overleg met de medisch specialist gesteld wordt, zonder dat de huisarts de behandeling van de medisch specialist heeft overgenomen. Deze beleidsregel beoogt de verpleging, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg in de thuissituatie te beschrijven. Als de huisarts de behandeling overneemt van de medisch specialist en een verpleegkundige wordt ingeschakeld komt, mits sprake is van een CIZ-indicatie, de verpleging ten laste van de AWBZ.
Bent u ervan op de hoogte dat ziekenhuizen patiënten, die tot nu toe geneesmiddelen thuis toegediend kregen, onder druk zetten en hen dwingen tot dagopname voor toediening om daarmee alsnog te kunnen declareren?
Mij heeft inderdaad het signaal bereikt waarop u in navolgende vraag doelt.
Wat betekent de NZa-beleidsregel concreet in het geval van een 9-jarig meisje met het Downsyndroom, dat vanwege andere aandoeningen ook toediening van immunoglobulinen nodig heeft en deze tot nu toe thuis, subcutaan, toegediend krijgt door haar moeder?
De formele situatie is als volgt. Met ingang van 2010 is via de hiervoor genoemde NZa-beleidsregel de bekostiging van ziekenhuisverplaatste zorg/verpleging die noodzakelijk is in verband met medisch specialistische zorg ten laste van de Zvw mogelijk gemaakt. Het gaat in dit verband dus om de bekostiging van de verpleegkundige zorg met betrekking tot toediening in de thuissituatie, niet om de bekostiging van het geneesmiddel.
Voor wat betreft het geneesmiddel is in het antwoord op vraag 1 aangegeven dat intraveneuze immunoglobulinen vallen binnen de NZa beleidsregel dure geneesmiddelen. De middelen zijn ook opgenomen in het GVS, maar in dit geval heeft Menzis in haar polisvoorwaarden bepaald dat de aanspraak op de betreffende zorg alleen gerealiseerd kan worden als zijnde ziekenhuiszorg en niet als farmaceutische zorg. Daartoe heeft Menzis de zorg bij ziekenhuizen ingekocht. De behandeling met deze geneesmiddelen valt onder directe verantwoordelijkheid van een medisch-specialist. Thuisbehandeling van patiënten met immunoglobulinen is niet zonder meer mogelijk. De specialist kan in samenspraak met de patiënt besluiten tot thuisbehandeling. In het belang van de patiënt kunnen belangrijke randvoorwaarden gelden, bijvoorbeeld ten aanzien van het ziektebeeld van de patiënt (stabiel of niet), organisatie van de zorg/toediening (multidisciplinair team), en afstemming met zorgverzekeraar.
Verder kan de zorgverzekeraar voorwaarden stellen aan de thuistoediening van immunoglobulinen, vanuit oogpunt van veiligheid. Menzis heeft in haar verzekeringsreglement (pag. 40–41) aangegeven dat zij de behandeling met deze geneesmiddelen als zodanig specialistisch beschouwt dat toediening altijd plaats dient te vinden in of door een ziekenhuis onder de directe verantwoordelijkheid van een medisch specialist. Daarmee wordt het uitvoeren van de zorg bij de patiënt thuis niet belemmerd, maar wordt de verantwoordelijkheid bij het ziekenhuis gelegd. Menzis heeft bij de contractering geen concrete afspraken gemaakt over waar de zorg geleverd dient te worden (in het ziekenhuis of thuis) omdat dit de verantwoordelijkheid van de medisch specialist is.
Er is voor de medisch specialist of het ziekenhuis qua kosten geen verschil of het middel in het ziekenhuis wordt toegediend of dat het middel vanuit het ziekenhuis voor thuisgebruik wordt verstrekt.
De beleidsregels op basis waarvan de zorg wordt bekostigd hoeven derhalve voor dit meisje geen verschil te maken. Het gaat om het gedrag van partijen, niet de mogelijkheden binnen de bekostiging van de zorg.
Overigens is aan de Tweede Kamer toegezegd dat deze nieuwe bekostigingsvorm van de verpleging zal worden geëvalueerd. Dit element kan uiteraard onderdeel zijn van de evaluatie.
Is het waar dat dit meisje, nu de verzekeraar de vergoeding stopt, door het ziekenhuis gedwongen kan worden deze geneesmiddelen via dagopname intraveneus of intramusculair in het ziekenhuis toegediend te krijgen, waardoor toediening niet alleen pijnlijker maar ook veel meer belastend zal zijn? Zo nee, wat kunnen deze patiënten concreet doen om toch hun geneesmiddelen geleverd te krijgen?
In antwoord op vraag 1 is aangegeven dat Menzis deze zorg (geneesmiddel plus toediening) niet als farmaceutische zorg (Zvw prestatie Farmaceutische zorg) vergoed, maar de aanspraak op deze zorg regelt via de aanspraak op medisch-specialistische zorg (Zvw prestatie Geneeskundige zorg) en deze zorg bij het ziekenhuis heeft ingekocht. Menzis geeft aan dat verantwoordelijkheid voor de keuze waar deze zorg wordt geleverd bij het ziekenhuis ligt.
Patiënten hebben de volgende mogelijkheden invloed uit te oefenen. Allereerst is er de mogelijkheid bij de arts aan te dringen om deze medicatie vanuit het ziekenhuis voor thuisgebruik beschikbaar te stellen. Als dat onverhoopt niet helpt, kunnen zij een beroep doen op hun zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan met het ziekenhuis contact opnemen. Ook kan de zorgverzekeraar bij de (vervolg) inkoop duidelijke afspraken maken over het gebruik van geneesmiddelen buiten het ziekenhuis. Tot slot is het mogelijk om van zorgverzekeraar en behandelaar te wisselen.
Wat is uw mening over bovenstaande gang van zaken? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat patiënten de dupe worden van hetzij een onduidelijke NZa-beleidsregel, hetzij onvoldoende handhaven van deze beleidsregel?
Uiteraard dient voorkomen te worden dat patiënten tussen wal en schip vallen. Juist om dit te voorkomen is de beleidsregel die betrekking heeft op verpleging in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg vorm aandacht gegeven. Het past binnen de werking van de Zvw dat zorgverzekeraars deze zorg mogen inkopen bij de partij die daarvoor het meest geschikt is. Hieraan is destijds in de brief waarmee één en ander aan de Tweede Kamer is gemeld ook expliciet aangegeven. De keuze van Menzis om de ziekenhuisverplaatste zorg bij het ziekenhuis in te kopen, is derhalve aan Menzis. Deze is opgenomen in het reglement behorende bij de polisvoorwaarden Menzis 2010, die beoordeeld zijn door CVZ en NZa.
Deelt u de mening dat het in gevallen zoals bovenbeschreven de mogelijkheid om thuis immunoglobulinen toegediend te krijgen niet alleen zorgt voor minder belasting in een toch al zware situatie en voor meer kwaliteit van leven, maar ook voor lagere kosten in de zorg?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat zorg thuis bijdraagt aan een betere kwaliteit van leven en lagere kosten. Mede gegeven de grote kortingen die het ziekenhuis kan realiseren op dit geneesmiddel heeft Menzis ervoor gekozen om de ziekenhuisverplaatste zorg integraal in te kopen bij het ziekenhuis. Dit wil nog niet zeggen dat het ziekenhuis de zorg dan ook in het ziekenhuis moet leveren.
Kunt u concreet aangeven op welke manier u er nu voor gaat zorgen dat dit meisje, en mensen in dergelijke omstandigheden, hun geneesmiddelen thuis toegediend kunnen blijven krijgen en geen speelbal worden van ziekenhuizen en verzekeraars?
Menzis heeft de ziekenhuisverplaatste zorg ingekocht bij het ziekenhuis. De verantwoordelijkheid voor het leveren van deze zorg op een wijze die zowel kwalitatief als kosten adequaat is ligt derhalve bij het ziekenhuis. Naar mijn oordeel ligt het voor de hand dat het ziekenhuis waar deze zorg integraal is ingekocht waar mogelijk en verantwoord thuis levert. Zoals reeds aangegeven is ook daarom een aparte bekostigingstitel ontwikkeld voor de extramurale verpleging. Het gaat nu niet over de bekostigingsmogelijkheden maar over het gedrag van partijen met deze mogelijkheden.
Bent u bereid deze vragen vóór donderdag 1 juli 2010, 12.00 uur te beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken. Ik heb eerder aangegeven dat ik meer tijd nodig zou hebben voor de beantwoording.
Het bericht dat de gemeente Zundert wordt geteisterd door overvallen, inbraken en berovingen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Zundert wordt geteisterd door overvallen, inbraken en berovingen?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht?
Op 14 maart 2010 is een overval is gepleegd op een woning te Zundert, grenzend aan en behorend bij een autobedrijf en benzinepomp. Op 17 juni 2010 is een woning die behoort bij een bakkerij overvallen. Het onderzoek in beide zaken loopt nog. Er zijn nog geen verdachten aangehouden.
Naar aanleiding van het krantenbericht in De Telegraaf (25 juni 2010) dat sprake zou zijn van bekende daders, is nader onderzoek gedaan. De recherche heeft de in het krantenbericht geïnterviewde persoon bevraagd. Deze persoon kon zijn uitspraak echter niet concreet maken. Het gesprek leverde ook verder geen nadere opsporingsindicaties op.
Zie verder het antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Hoe beoordeelt u de toename van de overvallen, inbraken en berovingen? Waaraan is deze stijging volgens u te wijten? Past deze in het licht van de algemene toename van met name overvallen?
In 2008 hebben zes overvallen plaatsgevonden in de gemeente Zundert, in 2009 zes en in 2010 tot op heden vijf. Deze zijn gepleegd op verschillende plaatsen zoals winkels, woningen (behorend bij een bedrijf) en een zwembad.
Het aantal overvallen in de gemeente Zundert vertoont een stijgende lijn. Het is op dit moment nog niet duidelijk wat daarvan de oorzaak is. De politie doet onderzoek naar de overvallen (zie ook onder 4). Over de resultaten daarvan kunnen in het belang van het onderzoek op dit moment geen mededelingen worden gedaan.
Landelijk gezien is het aantal overvallen in de eerste vijf maanden van 2010 met 6% gedaald. Op landelijk niveau wordt binnen het fenomeenonderzoek naar overvalproblematiek dat door de Taskforce Overvallen is gestart onder meer onderzoek gedaan naar mogelijke oorzaken van de stijging van het aantal overvallen in de afgelopen jaren (TK, vergaderjaar 2009–2010, 28 684, nr. 276).
Het aantal woninginbraken in Zundert is enigszins gestegen (2008: 101, 2009: 105, 2010 tot dusver: 61). Dit is geen afwijkend beeld ten opzichte van de regionale ontwikkeling.
Het aantal berovingen in Zundert is zeer beperkt. Ook dit wijkt niet af van de regionale ontwikkelingen (2008: 1; 2009: 0 en 2010 tot dusver: 1).
Welke mogelijkheden staan de burgemeester en de politie ten dienste om op te treden tegen deze stijgende golf van geweld? Zijn deze volgens u voldoende? Zo ja, waarom?
De bestrijding van overvallen heeft binnen de regio Midden en West Brabant maximale prioriteit. Openbaar Ministerie, politie, gemeenten en ondernemers in de regio werken samen om het aantal overvallen terug te dringen.
In overleg met arrondissementsparket Breda is binnen de politieregio Midden en West Brabant op 1 april 2007 een bovendistrictelijk rechercheteam (BDRT) opgericht. Dit team houdt zich sinds twee jaar volledig bezig met het oplossen van gepleegde overvallen met een seriematig karakter. Door de recherche wordt maximale capaciteit beschikbaar gesteld voor de opsporingsonderzoeken naar overvallen. Binnen het parket Breda zijn twee officieren van justitie belast met de portefeuille overvallen en is er een coördinator overvallen aangewezen.
Regionaal zijn diverse voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor ondernemers, waarbij zij worden gewezen op preventieve maatregelen die zij kunnen treffen en de subsidieregeling voor het beveiligen van het midden- en kleinbedrijf. Hiernaast wordt bij overvallen gebruik gemaakt van SMS alert en is via de site van de politie Midden West Brabant een Google-map pagina beschikbaar waarop kort na het plegen van een overval informatie kan worden geplaatst, zoals plaats delict en signalement verdachte. Verder is in de gemeente Zundert onder andere op 5 juli 2010 het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) van start gegaan en start binnenkort het project Buurtpreventie. Er heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor de slachtoffers van overvallen. De burgemeester heeft contact gezocht met de Stichting Meld Misdaad Anoniem en hen verzocht zo spoedig mogelijk een plan van aanpak op te stellen om het aantal anonieme meldingen te vergroten. Verder is er gericht gecontroleerd in wijken en zijn onder meer met behulp van «road-blocks» verschillende keren alle passerende voertuigen en inzittenden in een bepaald gebied gecontroleerd op onder meer de aanwezigheid van inbraakgereedschappen.
Uitgangspunt daarbij is dat het Openbaar Ministerie hoge straffen eist, meestal een gevangenisstraf, en wijst op de onrust die overvallen teweeg brengen in de samenleving.
Uit het bovenstaande blijkt dat deze mogelijkheden intensief worden benut.
Wordt er naar uw oordeel momenteel adequaat opgetreden door het college van burgemeester en wethouders, de politie en het Openbaar Ministerie?
Zie antwoord vraag 4.