Het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
![]() |
Bent u bekend met de breed gedragen protesten van zowel passagiers als NS-personeel over het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen, de zogenaamde Sprinter Lighttrains (SLT’s)?1
Ja.
NS heeft bij de bestelling van het nieuwe materieel gekozen voor treinen die snel optrekken en afremmen en die ruime mogelijkheden hebben voor in- en uitstappen, waardoor de reis van de reizigers sneller verloopt. En voor treinen die van voor naar achter transparant zijn, zonder onderbrekingen die het zicht belemmeren, waardoor de reizigers zich veiliger voelen. Hier staat tegenover dat in de nieuwe treinen toiletten ontbreken. Ik begrijp de zorgen daarover en ik vind dat daar een goede oplossing voor moet komen. Daar kom ik in het vervolg van deze brief op terug.
Hebt u inzicht in het aantal passagiers dat in de toekomst de trein zal (moeten) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet? Zo ja, bent u bereid om deze cijfers onderbouwd aan de Kamer toe te sturen? Zo nee, bent u bereid om samen met de diverse reizigersorganisaties en belangenorganisaties zoals de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers? Kunt u bij een dergelijk onderzoek ook meteen berekenen welke kosten het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer?
Niet alleen de nieuwe Sprinters van NS, maar ook de treinen van verschillende regionale spoorvervoerders hebben (soms al vele jaren) geen toilet. Vervoerders hebben de afgelopen jaren alleen voor materieel met toiletten gekozen als de betreffende overheid daartoe een voorschrift heeft opgenomen in de concessie. In het geval van de nieuwe Sprinters is het de beslissing van NS geweest om treinen zonder toilet te bestellen. De huidige concessie staat dit toe. In alle Intercity’s van NS zullen toiletten aanwezig blijven.
Het is mijn streven dat reizigers in de toekomst de trein niet zullen (hoeven te) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet, integendeel. Meer in het algemeen wil ik dat de trein aantrekkelijk is voor zoveel mogelijk reizigers. Treinen die schoon zijn, op tijd rijden en veilig zijn, conform de afspraken uit het vervoerplan.
Ik wil me ervoor inzetten dat mensen die afhankelijk zijn van een toilet toch gebruik kunnen blijven maken van het OV als vervoermiddel. Zoals mijn ambtsvoorganger u heeft gemeld in zijn brief van 26 april 2010 (Kamerstuk 29 984 nr. 223) is het Rijk in overleg met ProRail (en NS) over een oplossing in de vorm van het bouwen van toiletten op ruim 100 stations. Reizigers in nieuwe Sprinters kunnen dan altijd binnen afzienbare tijd een station met toilet bereiken. Ook reizigers uit regionale treinen (waarin vaak ook geen toilet aanwezig is) en bussen zullen gebruik kunnen maken van toiletten op stations.
Ik acht het dus niet noodzakelijk onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers of naar de kosten die het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer.
Is een eventuele extra terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in treinen reden geweest voor het nieuwe kabinet om in het regeerakkoord geen enkele doelstelling of ambitie uit te spreken op het gebied van reizigersgroei? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de voorgenomen bouw van toiletten op meer dan honderd stations verwacht het kabinet geen terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in de nieuwe Sprinters van NS. Het kabinet heeft daarop dus niet geanticipeerd in het regeerakkoord.
Meer in het algemeen heeft het kabinet wel degelijk ambities voor het spoorvervoer. Zo investeren we € 4,5 miljard in het programma Hoogfrequent Spoorvervoer en stimuleren we NS en ProRail om elk jaar de prestaties zoals vastgelegd in het vervoerplan en het beheerplan te verbeteren.
Wat is uw reactie op het feit dat conducteurs en machinisten tot wel vijf en een half uur geen beschikking hebben over een toilet tijdens hun werk? Hoe valt deze werksituatie te verenigen met de verklaring omtrent de zorgplicht van werkgevers zoals vastgesteld in het Burgerlijk Wetboek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mogelijkheid om gebruik te maken van een toilet (zowel door de aanwezigheid van een toilet als door de tijdsruimte in dienstroosters) is een zaak tussen werknemers en werkgever (in de berichten in de media betreft dit alleen NS). Ik sta daar formeel volledig buiten. Ik heb NS echter wel om nadere informatie hieromtrent gevraagd.
NS onderkent dat door de instroom van het nieuwe Sprintermaterieel voor haar personeel soms een lastige situatie is ontstaan. NS ziet zich genoodzaakt om materieel en personeel steeds efficiënter in te zetten. Dit betekent in een aantal diensten voor het personeel een langere verblijfstijd in de trein, waarbij er niet voldoende tijd is om tussendoor naar de toiletten bij het personeelsverblijf te lopen. NS anticipeert hierop door meer toiletvoorzieningen voor haar personeel op de stations te realiseren. Zo zijn er op de stations Uitgeest, Breukelen en Rhenen toiletvoorzieningen gekomen evenals een extra voorziening op station Rotterdam CS. Het betreft hier toiletten die alleen voor personeel toegankelijk zijn en niet voor reizigers; het zijn ook geen invalidentoiletten. Bij de verdere uitbreiding van de inzet van het nieuwe Sprintermaterieel zal NS vooraf toetsen of extra toiletvoorzieningen voor haar personeel op (eind-) stations nodig zijn.
Deelt u de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en een in de dienstverlening naar de passagiers toe? Zo ja, deelt u ook de mening dat het volstrekt onwenselijk is als een dienstdoende conducteur tijdens een dergelijke stop op een station een toilet moet zoeken, omdat dat in de trein niet meer aanwezig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en in het verlenen van service aan de passagiers.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Acht u het wenselijk dat rijdend personeel op de stoptreinen lange tijd zijn behoefte moet ophouden en zelfs minder gaat eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is gedurende de dienst? Wat is uw reactie op het feit dat personeel op de trein heeft laten weten dat de pauzetijden tussen diensten al zo beperkt is, dat er vaak nauwelijks genoeg tijd is om te eten en eventueel het toilet te bezoeken? Acht u het wenselijk dat tijd door het ontbreken van toiletten in de trein nog verder onder druk komt te staan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen over de hoge nood onder personeel die leidt tot oplossingen waarbij op zijn minst vraagtekens moeten worden gezet bij de hygiëne ervan? Acht u het acceptabel als het personeel op een trein tot dit soort onhygiënische noodoplossingen wordt gedwongen? Tot welke risico’s voor de gezondheid van zowel personeel als passagiers leidt dit soort toestanden, helemaal als er ook geen mogelijkheid is om de handen te wassen aan boord van de trein? Hoe gaat u dit oplossen en op welke termijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen die bij Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) spoor binnenkomen over machinisten die hun trein stilzetten op een vrij baanvak om even snel vanuit de cabinedeur hun behoefte te doen?2 Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid van het treinverkeer als dit soort zaken zich daadwerkelijk voordoet? Maar ook in de bredere zin; wat is volgens u de invloed van deze problematiek (dus voorgaand voorbeeld, maar ook treinen die moeten wachten op stations vanwege een medewerker met hoge nood) op de punctualiteit van het treinverkeer? Kunt u uw antwoord heel duidelijk toelichten?
Uiteraard mogen en zullen afspraken die werknemers en werkgever maken over arbeidsomstandigheden nooit ten koste gaan van de veiligheid. De IVW ziet daarop toe.
Ook de prestatie-afspraken waarop ik NS afreken, waaronder die over punctualiteit, veranderen niet.
Kunt u zich voorstellen hoe het is? Zou u zelf om langere tijd (tot wel vijf en een half uur) uw behoefte te moeten ophouden? Kunt u zich daarnaast voorstellen wat het van een mens vraagt om, tijdens het uitoefenen van zijn of haar beroep, minder te moeten eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u zich herinneren dat de motie van het lid Roemer over toiletten in de treinen is aangenomen door een zeer grote meerderheid van de Tweede Kamer?3 Hoe kunt u garanderen dat in 2030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, terwijl NS nu veel nieuwe treinen inzet zonder toilet? Klopt het dat al deze treinen een afschrijvingstijd hebben die in ieder geval in 2030 nog niet verschreden is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het doel van de motie van het lid Roemer is in mijn ogen dat alle reizigers gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer. Toiletten in de trein zijn daartoe een middel, net als toiletten op het station. In zijn eerdergenoemde brief (zie mijn antwoord op vraag 2) heeft mijn ambtsvoorganger toegelicht dat het bouwen van toiletten op stations om diverse redenen de meest verantwoorde en verstandige manier is om invulling te geven aan de motie. Ik deel die mening. Ik kan niet garanderen dat in 2 030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, maar ik doe er wel alles aan om het doel van de motie te realiseren. Vanwege de keuze voor toiletten op stations is de afschrijvingstermijn van de nieuwe Sprinters zonder toilet niet relevant.
Hoe zult u in navolging van de heldere uitspraak van de Kamer, er voor zorgen dat er 2030 geen enkele trein in Nederland rijdt die niet beschikt over een toilet? Kunt u duidelijk aangeven welke middelen u hiervoor heeft en hoe u de spoorvervoersbedrijven kunt dwingen om aan deze heldere eis te voldoen?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om, naast het handhaven van de heldere einddatum van 1 januari 2030, ook bij de spoorvervoersbedrijven aan te dringen op het eerder plaatsen van toiletten in alle treinen, zodat veel reizigers ook de komende twintig jaar al gewoon gebruik kunnen maken van een fatsoenlijk toilet in de trein?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Tijdens het AO op 19 mei 2010 heeft mijn ambtsvoorganger met de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat onder meer gesproken over het onderwerp van toiletten in de OV-keten, dit naar aanleiding van zijn brief daarover van 26 april 20104. Sommige leden van de commissie vroegen naar de mogelijkheden om alsnog toiletten aan te bieden in Sprinters. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd de kosten te specificeren van het (alsnog) inbouwen van toiletten in Sprinters die al geleverd of besteld zijn en in Sprinters die nog besteld moeten worden. Ik informeer u daarover als volgt.
Allereerst onderstreep ik nog eens dat de Wet Personenvervoer 2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet mij niet de formele bevoegdheid bieden om NS te verplichten toiletten in treinen op te nemen. De inrichting van treinen is een zaak van NS, binnen de randvoorwaarden die de concessie stelt: NS moet zorgen voor voldoende vervoer (match van vraag en aanbod) en daarbij een aantal zorgplichten in acht nemen. Bij de aanschaf en inrichting van de nieuwe Sprinters heeft NS zich laten leiden door vervoercapaciteit, kostenefficiëntie, reinheid, sociale veiligheid en ruimtelijkheid. Dat heeft in 2004 geleid tot een keuze van NS voor Sprinters die dankzij het feit dat zij van voor naar achter transparant zijn voor een beter veiligheidsgevoel van reizigers zorgen en waar snel in- en uitgestapt kan worden. Hier staat tegenover dat toiletten ontbreken. Naar aanleiding van de discussie die daarover is ontstaan, staan in voornoemde brief van 26 april 2010 maatregelen beschreven om toiletvoorzieningen in de keten te verbeteren.
In vervolg op de toezegging van 19 mei heb ik NS gevraagd een indicatie te geven van de kosten van het (alsnog) realiseren van toiletten in Sprintermaterieel. NS is voorzichtig met het geven van meer gespecificeerde bedragen. Haar argumentatie is dat zij haar concurrentiepositie (o.a. in de relatie met leveranciers) niet wil ondermijnen door gedetailleerde informatie beschikbaar te stellen. NS begrijpt echter ook de wens van de Kamer om hierin meer inzicht te krijgen.
NS meldt daarom dat naar schatting een kleine € 40 mln. nodig is om het al ingestroomde, bestelde en door middel van opties gecontracteerde nieuwe Sprintermaterieel alsnog van een toilet te voorzien en circa € 10 mln. voor het nog te bestellen Sprintermaterieel. Daarnaast zijn er nog andere kosten:
Extra materieel en deze service-installaties kosten NS ruim € 60 mln. Dit resulteert in het totaalbedrag van ongeveer € 110 mln. dat in de brief van 26 april 2010 staat genoemd. Hierin zijn nog niet meegenomen de jaarlijkse kosten van onderhoud en exploitatie (inzet materieel, reiniging/herstel en snelherstel van vandalismeschade) van het extra materieel die op een kleine € 10 mln. zijn geraamd.
De heer Jansen (SP) deed tijdens het AO op 19 mei een voorstel dat ik als volgt samenvat:
Op deze manier zou toch in elke Sprinter een toilet zitten, zonder dat NS de reeds geleverde of bestelde nieuwe rijtuigen alsnog hoeft om te bouwen.
Ik heb deze suggestie aan NS voorgelegd. NS heeft mij ervan overtuigd dat dit in de praktijk helaas niet uitvoerbaar is en wel om de volgende redenen:
Gelet op dit alles staat NS nog achter de keuze voor Sprinters zonder toiletten. Het uitrusten van (sommige) Sprinters met toiletten zou betekenen dat gekozen moet worden voor een treindienstmodel dat extra materieel vereist wat vele miljoenen kost, bovenop de kosten van de inbouw van de toiletten.
Op mijn beurt sta ik achter de beleidskeuze om niet alsnog te kiezen voor Sprinters met toiletten maar voor het uitrusten van ruim 100 stations met toiletten (zie de bijbehorende overwegingen in de eerdergenoemde brief van 26 april 2010). Deze oplossing wordt nu door ProRail grondig verkend. Ik verwacht u rond de jaarwisseling te kunnen informeren over de resultaten van deze verkenning en de besluiten waartoe de verkenning mij brengt.
Een akkoord over de uitleg van de Toescheidingsovereenkomst |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Heeft de ambtelijke commissie Suriname-Nederland overeenstemming bereikt over de interpretatie van diverse artikelen in de Toescheidingsovereenkomst?1
Het laatste ambtelijk overleg met Suriname over de toescheidingsovereenkomst vond plaats op 13 en 14 januari 2010. De uitkomsten van dit overleg waren niet conclusief.
Is er een interpretatieve verklaring opgesteld die ter goedkeuring aan beide regeringen en parlementen wordt voorgelegd?
In januari 2010 is een ontwerptekst voor een interpretatief protocol bij de Toescheidingsovereenkomst opgesteld. Over deze ontwerptekst is evenwel op ambtelijk niveau geen overeenstemming bereikt. Er is nog geen nieuwe datum voorzien voor een volgend overleg.
Indien ja, wanneer kan de Tweede Kamer kennisnemen van de inhoud van deze verklaring?
Indien het tot een protocol komt, dan zal dat zoals gebruikelijk voor goedkeuring aan het parlement worden toegezonden.
Op welke wijze is de Surinaams-Nederlandse gemeenschap betrokken bij het overleg over de toekomst van de Toescheidingsovereenkomst?
De onderhandelingen over de interpretatie van de Toescheidingsovereenkomst vinden plaats op ambtelijk niveau. Van beide zijden zijn geen andere partijen betrokken. Uit de vele contacten en correspondentie in de afgelopen jaren zijn de belangen van de Surinaams-Nederlandse gemeenschap echter bij de Regering zeer goed bekend. Juist om die reden is, naar aanleiding van de oorspronkelijke mededeling van Suriname de toescheidingsovereenkomst op te zeggen, de Regering de onderhandelingen gestart. Eenzijdige opzegging van de Toescheidingsovereenkomst is verdragsrechtelijk niet mogelijk.
Op welke wijze gaat u de Surinaams-Nederlandse gemeenschap informeren over het resultaat van het overleg tussen beide landen over de Toescheidingsovereenkomst?
Indien het tot een interpretatief protocol komt, dan zal dat zoals gebruikelijk voor goedkeuring aan het parlement worden toegezonden. Via contacten met de diverse belangenverenigingen zal de Surinaams-Nederlandse gemeenschap hiervan op de hoogte worden gehouden.
Handhavingsbeleid snelheidsovertredingen op autosnelwegen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Bent u bereid om, gelet op de afspraak in het regeerakkoord om de maximumsnelheid op autosnelwegen waar nu een maximumsnelheid geldt van 120 km/uur te verhogen naar 130 km/uur, geen administratieve boetes meer op te laten leggen ter zake van snelheidsovertredingen tot 11 km per uur op die snelwegen totdat die verhoging wettelijk is geregeld en om de na uw beëdiging terzake opgelegde boetes in te laten trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het handhaven van een maximaal snelheid van 130 km /u is pas mogelijk nadat de regels dienaangaande zijn aangepast. Daarom ben ik niet bereid om thans het handhavingsbeleid ten aanzien van snelheidsovertredingen aan te passen en reeds opgelegde boetes in te trekken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu verwacht u begin volgend jaar te kunnen informeren over de mogelijkheden om de maximumsnelheid te verhogen naar 130 km/u en voor welke weggedeelten dit kan gelden.
Bent u ook bereid om hetzelfde te doen met betrekking tot dergelijke snelheidsovertredingen, gepleegd na het bekend worden van het regeerakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat scholen voor speciaal onderwijs in het noorden overvol zijn |
|
Manja Smits (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de nu ontstane situatie, waarbij de scholen voor speciaal onderwijs in het noorden van Nederland overvol zijn?1
Op dit moment zijn de telgegevens van 1 oktober jl. nog niet beschikbaar. Uit het contact met Renn 4 blijkt echter dat de leerlingaantallen in het (v)so in het noorden van Nederland zijn gestegen. Dit zou in lijn zijn met de trend van de afgelopen jaren en vormt een belangrijke reden voor de invoering van het passend onderwijs. Daarin wordt sterker ingezet op het plaatsen van leerlingen in het reguliere onderwijs.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen verder moeten reizen, omdat ze op scholen in de buurt niet meer geplaatst kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe voorkomt u deze onwenselijke situatie?
Over het algemeen deel ik de mening dat er zoveel mogelijk moet worden ingezet op thuisnabij onderwijs. Maar sommige kinderen hebben behoefte aan specifieke ondersteuning, die niet overal kan worden geboden. In die situaties kan het nodig zijn een leerling op een school te plaatsen die verder weg gelegen is.
Deelt u de analyse van Renn 4 dat de plotselinge groei in het aantal leerlingen verband heeft met de doorgevoerde bezuinigingen op de rugzak in het speciaal basisonderwijs en de ambulante begeleiding? Zo nee, hoe verklaart u de plotselinge toename?2
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is er geen sprake van een plotselinge groei, maar van een trend die met de invoering van de leerlinggebonden financiering in 2003 is ingezet. De groei van de leerlingenaantallen in het (v)so lijkt dan ook geen direct gevolg van de bezuiniging op de rugzak in het speciaal basisonderwijs. Mijns inziens hoeft deze bezuiniging ook geen reden te zijn om leerlingen naar het speciaal onderwijs te verwijzen. Sinds de harmonisering van de rugzakbedragen in het speciaal basisonderwijs is er immers voor geïndiceerde leerlingen in het basisonderwijs en geïndiceerde leerlingen in het speciaal basisonderwijs ongeveer eenzelfde bedrag beschikbaar.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze scholen niet gedwongen zijn na de kerst een leerlingenstop af te kondigen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat geen enkele leerling thuis komt te zitten na kerst of na de kerst op een school zitten waar deze leerling eigenlijk niet thuishoort?
Ieder kind heeft recht op onderwijs. Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte is daarom ook extra geld beschikbaar, ofwel in de vorm van een leerlinggebonden budget ofwel in de vorm van het speciaal onderwijs. Er kan naar mijn idee geen sprake zijn van een noodgedwongen leerlingenstop. Ik begrijp dat het (v)so huiverig is om nu uit te breiden terwijl de invoering van passend onderwijs naar verwachting betekent dat in de toekomst minder leerlingen worden geplaatst in het (v)so. Echter, zolang de huidige wetgeving van kracht is, geeft een indicatie recht op inschrijving bij een (v)so-school. De school heeft een wettelijk vastgelegd recht op bekostiging, zodat een stop op leerlingen niet nodig is. Dit laat onverlet dat het wenselijk is om goed na te gaan of leerlingen echt zijn aangewezen op het (v)so. REC’s en samenwerkingsverbanden kunnen hierover afspraken maken waardoor de ontwikkeling van het aantal leerlingen in het (v)so beheerst kan worden.
Deelt u de verwachting dat het zogenaamde «passend onderwijs» en de daarbij komende bezuinigingen leiden tot minder goed onderwijs voor veel leerlingen en wellicht extra thuiszitters?
Nee, die mening deel ik niet. De kosten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben zijn de afgelopen jaren explosief gestegen. Daar is bij de invoering van het huidige systeem in 2003 geen rekening mee gehouden. De sterke groei zorgt ervoor dat steeds meer leerlingen voorzien worden van labels waar ze moeilijk van afkomen, hetgeen kostbaar is en geen garantie blijkt voor onderwijs dat goed voorbereidt op vervolgonderwijs of de arbeidsmarkt. Het huidige systeem is dan ook niet houdbaar en dat moet worden veranderd. Zoveel mogelijk kinderen moeten binnen het reguliere onderwijs een passend onderwijsaanbod krijgen.
Dit kabinet bezuinigt op passend onderwijs maar investeert tegelijk in de professionalisering van leraren en in versterking van de kwaliteit van het (reguliere) onderwijs. Door leraren beter om te leren gaan met verschillen, kunnen zij meer leerlingen een passend aanbod bieden. Dit leidt tot minder gedragsproblemen en minder verwijzingen naar het speciaal onderwijs. Daarnaast brengt de focus op taal en rekenen en het invoeren van de referentieniveaus meer structuur in het onderwijs. Daar profiteren juist ook leerlingen met leer- en gedragsproblemen van. Zo worden structureel betere condities gecreëerd om alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te bieden en kan worden voorkomen dat leerlingen verwezen moeten worden naar het speciaal onderwijs of zelfs thuis komen te zitten.
Hoe ziet u uw verantwoordelijkheid in het geval dat leerlingen thuis komen te zitten als gevolg van uw bezuinigingen? Kunt u garanderen dat door de aangekondigde extra bezuiniging van driehonderd miljoen op het zogenaamde «passend onderwijs» geen enkel kind extra komt thuis te zitten zoals nu dreigt in het noorden van Nederland?
Zoals reeds bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven is de inzet van het passend onderwijs om ieder kind een passend onderwijsaanbod te bieden. Schoolbesturen krijgen daartoe een zorgplicht. Verder wordt er meer ruimte aan het veld gegeven om maatwerk te leveren. Er zal geen sprake meer zijn van de zogenaamde «slagboomdiagnostiek», waarbij leerlingen met een indicatie een standaardbedrag ontvangen dat zij niet altijd volledig nodig hebben en leerlingen zonder indicatie in het geheel geen vergoeding voor extra zorg ontvangen. Tezamen met de investeringen in het reguliere onderwijs maakt dit dat er vanuit mag worden gegaan dat de invoering van passend onderwijs en de taakstelling niet tot extra thuiszitters zal leiden.
Het bericht ‘KLM overhoop met Schiphol’ |
|
James Sharpe (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KLM overhoop met Schiphol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de plannen van Schiphol om de kosten voor transferpassagiers fors te verhogen negatieve effecten kan hebben op het aantal luchtvaartmaatschappijen dat Schiphol als transfer luchthaven gebruikt?
Schiphol heeft onlangs bekend gemaakt de tarieven per 1 april 2011 beperkt te zullen verhogen en de beoogde structuuraanpassing van de tarieven een half jaar uit te stellen. Die periode wil men benutten voor onderzoek naar de effecten van de structuuraanpassing op de mainport en het netwerk. De resultaten daarvan zie ik met grote belangstelling tegemoet.
Staat dit niet haaks op het thans voorliggende wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet Luchtvaart waarin gesteld wordt dat er een level playing field in Europa moet komen op Europese luchthavens?2
Met het genoemde wetsvoorstel wordt een EU Richtlijn geïmplementeerd waarmee wordt beoogd de toepassing van een aantal basisprincipes te waarborgen bij de vaststelling van luchthaventarieven.
Dit betreft onder meer het beginsel van non-discriminatie en aspecten als transparantie en consultatie. Hiermee wordt beoogd bij te dragen aan een level playing field in de EU. Dit level playing field heeft derhalve geen betrekking op het niveau van de luchthaventarieven, maar op de toepassing van de genoemde basisprincipes.
Naar mijn mening voldoen de bestaande, reeds in de Wet Luchtvaart vastgelegde bepalingen over consultatie en de procedure van tariefvaststelling van Schiphol behoudens enkele relatief ondergeschikte punten aan de Europese basiseisen. De aanpassingen zoals opgenomen in het wetsvoorstel hebben overigens geen betrekking op de problematiek die nu aan de orde is.
Kunt u aangeven wat er sinds 1 april 2010 verandert is dat Schiphol – anders dan destijds – nu wel besloten heeft de luchthaventarieven te verhogen? In hoeverre is nu geen sprake van de argumenten van destijds dat vanwege de uitzonderlijke economische situatie u de luchtvaartmaatschappijen wilde ondersteunen om daarmee het netwerk van en naar Schiphol in stand te houden en verder uit te breiden?3
De tariefstelling is, binnen de kaders van de regulering, voorbehouden aan de directie van Schiphol. Voor de motivering van de tariefsvoorstellen verwijs ik derhalve naar de luchthaven.
Zoals eerder aan de Kamer gemeld, wil ik wat betreft de situatie voorafgaand aan 1 april 2010 er op wijzen dat in het kader van de afschaffing van de vliegbelasting per 1 juli 2009 het toenmalige kabinet afspraken heeft gemaakt met Schiphol over kostenreducerende maatregelen van de luchthaven zelf. Dit betrof onder meer verlaging en bevriezing van luchthaventarieven in 2009. Die afspraken zijn nagekomen en verder heeft Schiphol op eigen initiatief besloten om ook in 2010 de tarieven niet te verhogen.
Wat vindt u ervan dat Schiphol, door zo’n beetje alle grote luchtvaartmaatschappijen tegen zich in het harnas te jagen, er op deze manier op aanstuurt dat vele luchtvaartgerelateerde banen verloren dreigen te gaan en Nederland daarmee zijn positie in het wereldwijde verbindingen netwerk dreigt kwijt te raken?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid stappen te ondernemen tegen Schiphol als zij dit plan doorzetten? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Begrotingssteun aan Rwanda in relatie tot de rol van Rwanda bij geweldadigheden in Congo |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport getiteld «Report on most serious violations of human rights and international humanitarian law between 1993 and 2003 in the Democratic Republic of Congo (DRC)»?1
Ja.
Brengt de constatering in het rapport dat de Rwandese overheid met zowel middelen als troepen betrokken was bij tal van gewelddadigheden in de republiek Congo, met name in de periode van juli 1996–juli 1998, die duizenden mensen het leven hebben gekost, u ertoe om de sectorale begrotingssteun die Nederland aan het Rwandese regime geeft, onmiddellijk te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het conflict in de Democratische Republiek Congo (DRC) zijn vele burgers het slachtoffer geworden van ernstige mensenrechten- en oorlogsrechtschendingen. Het in kaart brengen van deze schendingen door het Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is een eerste stap naar erkenning van het leed van de slachtoffers, vervolging van de verdachten en, uiteindelijk, nationale verzoening. De regering verwelkomt het rapport, dat mede met Nederlandse steun tot stand is gekomen.
Het rapport vormt een eerste inventarisatie van zeer ernstige schendingen in de DRC die in aanmerking zouden kunnen komen voor gerechtelijk onderzoek en vervolging. Het vaststellen van schuld en aansprakelijkheid zal uiteindelijk plaats moeten vinden op basis van een juridisch proces. Nederland pleit dan ook in EU- en VN-verband voor het geven van een voortvarende opvolging aan het OHCHR-rapport, met betrokkenheid van de in het rapport genoemde landen. Op dit moment zouden eenzijdige stappen in de bilaterale en multilaterale betrekkingen met Rwanda hierop vooruit lopen en een effectief vervolg op het rapport kunnen bemoeilijken. Deze stappen zijn derhalve op dit moment niet aan de orde.
De toekomst van de ontwikkelingsrelatie met Rwanda is een onderdeel van de huidige integrale beleidsafweging op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. De Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze afweging voor het Wetgevingsoverleg. Graag ben ik bereid met u tijdens het wetgevingsoverleg, dan wel de begrotingsbehandeling van gedachten te wisselen over het instrument begrotingssteun en Rwanda in het bijzonder.
Brengt bovennoemde constatering in het rapport u ertoe om op de voor 2011 begrootte eventuele algemene dan wel sectorale begrotingssteun aan Rwanda terug te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Brengt bovennoemde constatering in het rapport u ertoe om in EU-verband te pleiten voor het beëindigen van de door de EU aan Rwanda toegezegde algemene dan wel sectorale begrotingssteun? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting 2011 van uw ministerie?
Ja.
Topmannen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
![]() |
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen vaker van bestuursvoorzitter wisselen dan buitenlandse?1
Het is primair een aangelegenheid van de Nederlandse beursvennootschappen en hun bestuursvoorzitters om te bepalen hoe lang een bestuursvoorzitter aanblijft. Een wisseling van bestuursvoorzitter kan zijn gepland, maar kan – om verschillende redenen – ook tussentijds plaatsvinden. Wanneer een bestuurswisseling tussentijds plaatsvindt omdat een bestuursvoorzitter niet langer de steun geniet van de raad van commissarissen en/of de algemene vergadering, is dat op zichzelf niet onbegrijpelijk.
Het Nederlandse corporate governance raamwerk bevat waarborgen voor een efficiënt toezicht op het bestuur via onder meer regels inzake benoeming en ontslag van bestuurders en commissarissen, toezicht door de raad van commissarissen, het agenderingsrecht en het enquêterecht. Uitoefening van dit toezicht kan onder omstandigheden aanleiding geven tot een tussentijdse bestuurswisseling.
Wat is volgens u, naast het hoge percentage gedwongen vertrekken, de reden voor het fors hoger aantal wisselingen bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen?
Er kunnen tal van redenen zijn voor een wisseling van bestuursvoorzitter. In verband met het onderzoek waaraan wordt gerefereerd, zijn verschillende redenen voor een wisseling van bestuursvoorzitter onderscheiden: regulier vertrek (waarbij de bestuursvoorzitter aftrad als gevolg van reguliere en geplande opvolging (meestal pensioen), om gezondheidsredenen, of overleed), vroegtijdig vertrek (waarbij de bestuursvoorzitter vroegtijdig aftrad, meestal vanwege een verschil van inzicht met de raad van commissarissen) en vertrek wegens een fusie of overname (waarbij de bestuursvoorzitter vertrekt nadat het bedrijf is overgenomen of is samengegaan met een ander bedrijf).
In het onderzoek is gekeken naar de 10 wisselingen van bestuursvoorzitters van Nederlandse AEX en AMX ondernemingen die in 2009 hebben plaatsgevonden. Uit deze gegevens blijkt dat 5 wisselingen gepland waren. Van de in totaal 5 tussentijdse vertrekken blijkt dat 3 wisselingen samenhingen met slechte bedrijfsresultaten en 2 wisselingen met een verschil van inzicht met de raad van commissarissen. Uit deze gegevens kan niet worden afgeleid dat Nederlandse beursondernemingen relatief meer onder druk zouden staan van aandeelhouders dan elders.
Kan het hogere percentage wisselingen erop duiden dat het bestuur in Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen relatief meer onder druk staat van de aandeelhouders dan elders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de reden dat in Nederland bestuursvoorzitters bijna twee keer zo vaak gedwongen moeten vertrekken en ook steeds slechter zijn gaan presteren in vergelijking met bestuurders die hun termijn afmaken? Kan dit erop duiden dat het orgaan dat de bestuurders benoemt die taak niet goed uitvoert, dan wel steeds slechter uitvoert? Zo nee, wat is dan de reden? Zo ja, hoe kunnen de prestaties op het gebied van het benoemen van bestuurders verbeterd worden?
Het komt mij niet onlogisch voor dat de bestuursvoorzitter van een beursvennootschap met slechte bedrijfsresultaten en/of waar verschil van inzicht bestaat met de raad van commissarissen wordt verzocht om af te treden voorafgaand aan de geplande vertrekdatum. Het is aan de vennootschap en haar raad van commissarissen om een geschikte opvolger te vinden en in dat verband het selectie- en benoemingsproces vorm te geven. Ik verwijs overigens naar het antwoord op vraag 3.
Betekent het feit dat bestuursvoorzitters die van buiten het bedrijf worden aangetrokken ieder jaar minder goed presteren dan bestuursvoorzitters die van binnen het bedrijf komen dat het veel gehoorde argument voor hoge salarissen en bonussen, namelijk dat Nederlandse bedrijven mee moeten kunnen concurreren voor buitenlands talent, aan kracht inboet? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat Nederlandse beursvennootschappen in staat zijn om goed gekwalificeerde bestuursvoorzitters aan te trekken. Dit kunnen zowel insiders als outsiders zijn. Het is aan de vennootschap en haar raad van commissarissen om hun selectie- en benoemingsproces vorm te geven en te bepalen wie in het gegeven geval de meest geschikte kandidaat is. Datzelfde geldt voor de beloning van de bestuursvoorzitter die normaliter door de raad van commissarissen – binnen de kaders van het door de aandeelhoudersvergadering vastgestelde bezoldigingsbeleid – wordt bepaald.
Deelt u de conclusie van het aangehaalde onderzoek dat Nederlandse beursfondsen de minst beschermde ondernemingen ter wereld zijn? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom dit niet het geval zou zijn? Kunt u daarbij tevens een gedetailleerd overzicht geven van de bevoegdheden die de vergadering van aandeelhouders heeft in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, België en de Verenigde Staten?
Ik heb deze conclusie niet terug kunnen vinden in de onderzoeksresultaten. Ik heb wel gelezen dat het aantal wisselingen van bestuursvoorzitters van Nederlandse beursvennootschappen niet vaak samenhangt met een fusie of overname.
In hoeverre een Nederlands beursvennootschap gebruik maakt van zogenoemde beschermingsconstructies is overigens aan de vennootschap zelf. Voor zover beursvennootschappen in de afgelopen jaren hebben gekozen voor de afschaffing van statutaire beschermingsconstructies, heeft dat uit eigen beweging plaatsgevonden.
Aangezien de hiervoor gestelde vragen verband houden met de benoeming en het ontslag van bestuursvoorzitters van Nederlandse beursvennootschappen, is hetgevraagde overzicht van de bevoegdheden van de algemene vergadering toegespitst op de besluitvorming inzake benoeming en ontslag van bestuurders. In het algemeen geldt dat de wijze van benoeming en ontslag van bestuurders in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, België en de Verenigde Staten op hoofdlijnen veel overeenkomsten vertoont.
In Nederland heeft de algemene vergadering de bevoegdheid om bestuurders te benoemen (artikel 2:132 BW). Iedere bestuurder kan te allen tijde worden geschorst en ontslagen door degene die bevoegd is tot benoeming (artikel 2:134 BW). Voor deze besluiten volstaat een gewone meerderheid, tenzij statutair is bepaald dat het besluit tot schorsing of ontslag slechts mag worden genomen met een versterkte meerderheid of een quorumeis.
Indien het volledige structuurregime van toepassing is, heeft de raad van commissarissen de bevoegdheid om bestuurders te benoemen en te ontslaan (artikel 2:162 BW).
In het Verenigd Koninkrijk kan de algemene vergadering de bestuurders benoemen met een volstrekte meerderheid van de stemmen. Aandeelhouders kunnen bestuurders op dezelfde wijze ontslaan, ook wanneer een overeenkomst tussen de onderneming en de bestuurder anders bepaalt2.
In Duitsland benoemt de algemene vergadering de leden van de raad van commissarissen. De raad van commissarissen benoemt en ontslaat de bestuurders3.
In Frankrijk hebben de meeste beursvennootschappen de rechtsvorm van een Société Anonyme met een one tier structuur. In dat geval worden bestuurders benoemd en ontslagen door de aandeelhoudersvergadering, die met een gewone meerderheid kan besluiten4.
Indien sprake is van een two tier structuur met een aparte raad van commissarissen, worden bestuurders benoemd door de raad van commissarissen, maar kunnen zij worden ontslagen door de algemene vergadering.
Op grond van de Belgische wet beschikt de algemene vergadering van een NV over de bevoegdheid tot benoeming en het ontslag (te allen tijde) van bestuurders5.
In de Verenigde Staten geldt het recht van de Staat dat van toepassing is op de onderneming. In de meeste staten geldt dat de algemene vergadering het recht heeft om bestuurders te benoemen en te ontslaan. Vaak wordt in de statuten bepaald dat daarvoor een meerderheidsbesluit vereist is.
Een onderzoek van Fier Frieslan |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de schokkende uitkomst van het onderzoek uitgevoerd door hulpverleningsorganisatie Fier Fryslân?1
Ja.
Ziet u ruimte voor aanscherping van het beleid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de publicatie van Fier Fryslân zijn ervaringen gebundeld van de opvang van meisjes/jonge vrouwen in de pilot eergerelateerd geweld, om de gedurende drie jaar opgedane kennis te delen. Gaandeweg wordt er steeds meer inzicht verkregen in de dilemma’s van meisjes en jonge vrouwen uit een eercultuur in Nederland. Uit het onderzoek wordt onder meer duidelijk dat, hoewel (de dreiging van) eergerelateerd geweld voor de jonge vrouwen de aanleiding is geweest om hulp te zoeken en het gezin te verlaten, er later vaak meerdere problemen blijken te spelen. Zo komen eenmaal in de veilige opvang bijvoorbeeld post-traumatische stress stoornissen (ten gevolge van seksueel misbruik) aan het licht waarvoor niet eerder hulp is gezocht.
Er zijn geen betrouwbare landelijke cijfers bekend over een mogelijk verband tussen seksueel misbruik (binnen het gezin of de familie) en eergerelateerd geweld. Ik vind de uitkomsten van het onderzoek echter zorgelijk. Daarom zal ik het landelijke Partnership Aanpak Seksueel Geweld2 vragen mij over de gesignaleerde problematiek te adviseren.
In algemene zin worden de opgedane kennis en ervaringen in de pilot meegenomen bij het kabinetsstandpunt op het advies van de commissie «stelselonderzoek vrouwenopvang», die mij adviseert over een toekomstbestendig stelsel van vrouwenopvang, waaronder specifieke groepen zoals slachtoffers van eergerelateerd geweld. Inmiddels is het onderzoek van de commissie afgerond.
Ik hoop binnenkort het rapport in ontvangst te nemen en zal de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren.
Deelt u de mening dat hier zo spoedig mogelijk werk van moet worden gemaakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De onderdrukking van homo's in Oeganda |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afrikaans blad mag op homo's jagen, president weet dat onderdrukking van homo's goed valt bij bevolking»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over het feit dat een Oegandees weekblad verkondigt dat homo's moeten worden opgehangen en dat de Oegandese president Yoweri Museveni onder meer via anti-homowetgeving actief bijdraagt aan een klimaat van repressie tegen homo's? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw afschuw over de inhoud van het krantenbericht.
Bent u bereid alle ontwikkelingshulp aan Oeganda – op noodhulp na – te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier een artikel in de Ugandese pers en geen regeringsbeleid van Uganda. Betrokken Ugandese belangenorganisaties hebben een formele klacht tegen de krant ingediend bij de Media Council wegens aanzetten tot haat. De Media Council heeft de krant inmiddels een verschijningsverbod opgelegd wegens onvolkomenheden bij de registratie van het blad.
De rol van de Egyptische veiligheidsdienst bij spanningen tussen moslims en christenen |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Egyptian State Security Behind Anti-Church Demonstrations»?1
Ja.
Is het waar dat moslims in Egypte de afgelopen maand zeer bedreigende acties hebben gevoerd tegen de Koptische christenen?
In Egypte bestaan tussen de verschillende religieuze groeperingen al geruime tijd spanningen tengevolge van toegenomen religiositeit bij zowel moslims als christenen, en lokale sociaal-economische conflicten, zoals geschillen over landeigendom. Recente incidenten met betrekking tot de Koptische Kerk hebben de verhoudingen verder op scherp gezet. De Egyptische overheid is zich bewust van het potentiële gevaar dat uitgaat van deze spanningen en zet zich in om escalatie te voorkomen. Zo organiseert de overheid verzoeningsactiviteiten tussen moslims en christenen. Daarnaast heeft President Mubarak onlangs een zero-tolerance beleid aangekondigd jegens degenen die haat zaaien en de sektarische spanningen aanwakkeren.
Is het waar dat deze haatzaaiers geen strobreed in de weg is gelegd door de Egyptische veiligheidsdiensten, die er wel genadeloos op los slaan als er wordt gedemonstreerd over onderwerpen als democratie en verkiezingsfraude?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat bij zo’n demonstratie op 8 oktober 2010 in Alexandrië het hoofd van de staatsveiligheidsdienst aanwezig was?
Nee, dit kan ik niet bevestigen.
Onderschrijft u het beeld dat de Egyptische veiligheidsdiensten deze bedreigende acties van moslims tegen christenen toestaan om de islamitische haat en gewelddadigheid af te wenden van de overheid en tegen de christenen te keren, die met het oog op de komende verkiezingen angst aangejaagd moet worden?
De veiligheidsdiensten in Egypte richten zich voornamelijk tegen radicale islamitische krachten en de verboden Moslimbroederschap. Recentelijk zijn 150 leden van deze organisatie opgepakt. Volgens Amnesty International zijn deze personen louter gearresteerd vanwege hun affiliatie met de Moslimbroederschap en om hun participatie in de komende parlementaire verkiezingen tegen te gaan.
Bent u bereid om, zo mogelijk samen met andere democratische rechtsstaten, uw bezorgdheid uit te spreken bij de Egyptische regering en te eisen dat de christenen in Egypte beter worden beschermd tegen islamitische haat en gewelddadigheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing systematisch aan de orde in de contacten met derde landen. In vijf pilot-landen zet Nederland zich extra in voor de bevordering van vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Egypte behoort tot die vijf landen. In dit verband zijn de Egyptische autoriteiten regelmatig aangesproken op de behandeling van religieuze minderheden, waaronder ook Baha’is, Ahmadis en Shiieten.
Ook in multilateraal verband zet Nederland zich in voor godsdienstvrijheid. Zo heeft Nederland tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Egypte in de Mensenrechtenraad aandacht gevraagd voor de rechten van religieuze minderheden in Egypte. Nederland heeft met name aangedrongen op het afschaffen van discriminerende bepalingen en de aanname van uniforme regels voor het bouwen en renoveren van kerken en andere gebedshuizen. In EU-verband, in het kader van het EU-Associatieakkoord wordt dit onderwerp eveneens met de Egyptische autoriteiten besproken.
Het voornemen van mevrouw Post tot oprichting van een herzieningfonds |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de gisteren vrijgesproken mevrouw Post een gedeelte van haar schadevergoeding wil storten in een in het leven te roepen herzieningfonds?1
Ja.
Bent u bereid om dit lovenswaardige initiatief van harte moreel en financieel te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de Schiedammer parkmoordzaak en de bevindingen van de daarna ingestelde Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) is door mijn ambtvoorganger reeds de noodzaak ingezien te komen tot een modernisering van de herzieningsregeling uit het Wetboek van Strafvordering teneinde de correctie van achteraf onjuist gebleken uitspraken te vereenvoudigen. Het wetsvoorstel hervorming herziening ten voordele dat thans bij de Tweede Kamer aanhangig is (Kamerstukken II 2008/09, 32 045, nr. 2), voorziet in de mogelijkheid om, als er aanwijzingen zijn dat er mogelijk sprake is van een «novum», ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag onderzoek te doen verrichten door de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een ieder die veroordeeld is voor een ernstig strafbaar feit2 kan via een raadsman dit verzoek doen. Het onderzoek dat de procureur-generaal verricht, behoeft niet door de verzoeker te worden gefinancierd. Ook de kosten voor rechtsbijstand die in dit kader worden gemaakt, komen voor hen die recht hebben op gesubsidieerde rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten draagt de Staat derhalve. Met het oog hierop acht ik financiële ondersteuning van het in de vraag aangehaalde initiatief niet noodzakelijk.
Toont dit voorgestelde voorzieningfonds aan dat het bestaande stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te kort schiet? Zo ja, op welke onderdelen en welke maatregelen neemt u zich voor om de oorzaken van de door mevrouw Post gevoelde noodzaak tot oprichting van een dergelijk herzieningfonds weg te nemen?
Nee, ik ben niet van oordeel dat dit voorgestelde voorzieningfonds aantoont dat het bestaande stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te kort schiet. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het beslist onwenselijk is dat particulier initiatief noodzakelijk blijkt te zijn om gerechtelijke dwalingen aan het licht te brengen en de gevolgen ervan te herstellen?
Voor zover in de vraag met particulier initiatief wordt gedoeld op de oprichting van het fonds, deel ik de stelling in de vraag dat een dergelijk initiatief niet nodig zou moeten te zijn om gerechtelijke dwalingen aan het licht te brengen en de gevolgen ervan te herstellen. Ik verwijs u daaromtrent naar mijn antwoord op vraag 2. Dat neemt niet weg dat particuliere initiatieven in individuele zaken nuttig kunnen zijn en effect kunnen hebben. Het wetsvoorstel bevat voldoende mogelijkheden om gevolg te geven aan particuliere initiatieven.
Hoe beziet u de rol van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken in dit soort spraakmakende zaken en de wenselijkheid om deze commissie in stand te laten naast de officiële herzieningsmogelijkheden bij de Hoge Raad der Nederlanden?
De CEAS is niet ingesteld als een permanente commissie, maar zal functioneren totdat de wettelijke regeling voor de herziening van strafzaken is gewijzigd. In het bovengenoemde wetsvoorstel wordt zowel voorzien in een definitieve variant van de toegangscommissie van de CEAS, als wordt de CEAS zelf overbodig gemaakt. In het wetsvoorstel wordt namelijk een commissie geïntroduceerd die de procureur-generaal kan adviseren over de wenselijkheid van het doen van nader onderzoek op verzoek van een veroordeelde. Deze adviserende commissie is voor een belangrijk deel vergelijkbaar met de toegangscommissie van de CEAS. Met de onderzoeksmogelijkheid als voorzien in het genoemde wetsvoorstel zal de CEAS zelf overbodig worden, mede gezien het feit dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad meer bevoegdheden krijgt dan de CEAS nu heeft (bijvoorbeeld tot het horen van getuigen onder ede).
Ik verwijs u voor een uitgebreidere uiteenzetting hierover naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het genoemde wetsvoorstel (Kamerstukken II 2009/10, 32 045, nr. 6).
Hoe verhoudt zich de weigering van het Openbaar Ministerie om excuses aan te bieden aan mevrouw Post tot haar vrijspraak?
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven bereid te zijn excuses aan te bieden aan mevrouw Post.
Korting op het arbeidsloon bij een re-integratiebedrijf vanwege een dienstverband elders |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de constructie waarbij een gerechtigde voor de Wet werk en bijstand (WWB) in dienst wordt genomen bij een re-integratiebedrijf op basis van het principe «loon voor uitkering» en waarbij de WWB-uitkering wordt beëindigd per gemeentelijke beschikking in verband met dit contract?1
Ja.
Is het waar dat bij deze constructie het arbeidsloon wat wordt ontvangen van het re-integratiebedrijf is gebaseerd op het wettelijk minimumloon tot op de hoogte van de bijstandsnorm en dus in feite een parttime arbeidscontract is? Zo nee, vindt u het wenselijk dat mensen hierdoor de facto onder het minimumloon komen te werken? Kunt u dit toelichten?
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) treed ik niet in de besluitvorming van individuele gevallen.
In algemene zin geldt dat een werkgever gehouden is tot betaling van het minimumloon. Indien minder uren wordt gewerkt dan het aantal uren dat hoort bij de normale arbeidsduur, zoals in casu kennelijk het geval is, wordt de beloning ook evenredig lager. De normale arbeidsduur en de omvang van het aantal uren in de arbeidsovereenkomst (in dit geval 28 uur per week) bepalen dus uiteindelijk de hoogte van het loon.
Kunt u toelichten welke rechten mensen met bovengenoemde constructie opbouwen als het gaat om pensioen, verlofmogelijkheden, etc?
Er bestaat voor een werkgever geen wettelijke verplichting om een pensioenvoorziening te treffen. In beginsel geldt dat werknemers die in een bedrijf dezelfde werkzaamheden verrichten ook dezelfde arbeidsvoorwaarden zullen hebben tenzij er objectieve redenen zijn om daarvan af te wijken. Bij een geschil daarover is het aan de rechter om daar een oordeel over te geven.
Is het juridisch houdbaar en wenselijk dat – in betreffende casus – het re-integratiebedrijf in zijn rol als werkgever de extra inkomsten van deze persoon – uit een dienstverband elders – in mindering brengt op het uit te betalen loon? Zo nee, wat gaat u doen om deze constructie in de toekomst te voorkomen?
In een arbeidsovereenkomst met een re-integratiebedrijf kunnen afspraken worden gemaakt dat een werknemer zoveel als mogelijk bij een ander bedrijf werkzaamheden verricht. Als een werknemer daarbij inkomsten verwerft, kan tevens overeengekomen worden dat deze verrekend kunnen worden met het loon dat de werknemer van het re-integratiebedrijf ontvangt.
Of in deze casus verrekening volgens de regels heeft plaatsgevonden kan ik niet beoordelen en is ook niet aan mij om te beoordelen. Het betreft hier een arbeidsovereenkomst en eventuele geschillen over de uitvoering daarvan kunnen worden voorgelegd aan de rechter.
Hoeveel mensen in Nederland hebben een arbeidsovereenkomst met een re-integratiebedrijf op basis van het principe «loon voor uitkering»? Staan mensen met een dergelijk contract nog geregistreerd als werkloos of werkzoekend? Kunt u dit toelichten?
De inzet valt binnen de verantwoordelijkheid die gemeenten vanuit de toepassing van de WWB hebben. Daarnaast hebben gemeenten diverse andere instrumenten tot hun beschikking (zie ook het antwoord op vraag 6). Vanuit de systematiek van de WWB hoeven gemeenten zich niet specifiek te verantwoorden over de inzet van de afzonderlijke instrumenten. Het is daardoor niet bekend hoeveel mensen landelijk via deze constructie werken.
Uit een rapportage van de Inspectie Werk en Inkomen en Divosa «MaatWerk First» (2009) onder 42 (intergemeentelijke) sociale diensten blijkt dat ongeveer een gelijk deel van de personen die deelnemen aan work first, werken met behoud van uitkering of regulier loon ontvangen (47%, respectievelijk 42%).
Overigens staan personen met een arbeidsovereenkomst niet langer geregistreerd als bijstandsgerechtigde. Of zij geregistreerd staan als werkzoekende, is afhankelijk van de vraag of een persoon zich ingeschreven laat staan als werkzoekend bij het UWV Werkbedrijf.
Bent u van mening dat publiek re-integratiegeld voor bovenstaande constructies bedoeld is? Kunt u dit toelichten?
In de WWB is de verantwoordelijkheid voor een doelmatig en doeltreffend re-integratiebeleid en oordeel hierover gelegd bij de gemeente zelf. Door gemeenten voor zowel het WWB inkomensdeel als het participatiebudget te budgetteren, is in het stelsel een prikkel voor gemeenten ingebouwd om de re-integratiemiddelen efficiënt en effectief te besteden.
Gemeenten hebben daarbij de mogelijkheid om verschillende instrumenten in te zetten om personen te laten re-integreren. Een van de mogelijkheden daarbij is om een cliënt in dienst te laten treden van de gemeente of een re-integratiebedrijf en deze werkzaamheden bij een bedrijf of organisatie te laten verrichten. Zo kunnen cliënten werkritme opdoen. Het is aan de gemeente om te bepalen of en voor welke cliënten dit instrument wordt ingezet.
Uit bovengenoemde rapportage MaatWerk First van de Inspectie Werk en Inkomen en Divosa blijkt dat in projecten waarin gewerkt wordt met een regulier contract betere uitstroom naar werk wordt gerealiseerd dan bij constructies waarin wordt gewerkt met behoud van uitkering (44 procent in geval van een regulier contract, 26 procent in geval van werken met behoud van uitkering).
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg re-integratie op 27 oktober 2010 te beantwoorden?
Ja.
Overigens heb ik begrepen dat dit algemeen overleg tot nader order is uitgesteld.
Problemen met de Hogesnelheidslijn (HSL) richting Breda |
|
|
|
Wat is uw mening over het bericht «Aansluiting HSL weer later»?1
In het door u genoemde bericht wordt gesproken over uitstel van de aansluiting van Breda op het hogesnelheidsspoor. De uitbreiding van de dienstregeling naar Breda is afhankelijk van drie zaken:
Ik neem in samenwerking met ProRail, NS Reizigers, NS Hispeed en Infraspeed een reeks maatregelen tegen de EMC-problematiek. Mijn ambtvoorganger heeft uw Kamer in Voortgangsrapport 26 HSL-Zuid (bijlage bij kamerstuk 22 026 nr. 313) van 31 maart 2010 gemeld dat de uitvoering van de maatregelen tegen EMC zodanig is gepland dat dit de start de verbinding Amsterdam – Breda in de tweede helft van 2010 mogelijk zou maken.
Alle partijen hebben zich ingespannen om deze uitbreiding per december mogelijk te maken, totdat kort geleden bleek dat de onzekerheid in de verschillende processen te groot was: de toelating van het HST-Prio materieel op ERTMS level 2 is nog niet voltooid en het staat in verband met de EMC-problematiek pas sinds medio september 2010 vast dat er naar Breda kan worden gereden.
Toelating van het HST-Prio materieel op ERTMS level 2 is voorzien in november 2010. Daarnaast dient NS Hispeed in samenwerking met ProRail en IVW een aantal logistieke processen te doorlopen zodat NS Hispeed dit materieel tussen Amsterdam en Breda kan inzetten voor commerciële exploitatie. Het gaat o.a. om het rijden van een Integraal Proefbedrijf. Op dit moment werken de partijen aan deze logistieke processen voor Amsterdam – Breda.
Overigens heeft NS Hispeed per 4 oktober 2010 wel de frequentie tussen Amsterdam en Rotterdam kunnen verdubbelen.
Het uitbreiden van de dienstregeling blijft een gecompliceerd proces en zoals hierboven gemeld is er door partijen gestreefd naar de start van de verbinding Amsterdam – Breda in de tweede helft van 2010. Vanwege deze complexiteit is hieraan echter geen expliciete datum gekoppeld.
Is het waar dat de eerste HSL trein niet, zoals gepland, op 13 december 2010 kan gaan rijden vanaf station Breda, maar pas in de loop van 2011? Zo ja, op welk moment in 2011 verwacht u dat de HSL wel kan gaan rijden vanaf Breda?
Zie de beantwoording van vraag 1. Ten aanzien van uw vraag over het moment waarop Fyra Amsterdam – Breda zal gaan rijden: partijen streven er nu naar om dit in het tweede kwartaal van 2011 te laten plaatsvinden.
Kunt u aangeven welke (technische) complicaties er precies toe leiden dat de HSL-treinen voorlopig kennelijk niet naar Breda kunnen rijden?
Zie de beantwoording van vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat er nu pas duidelijk wordt dat er problemen zijn met het verschil in elektrische spanning, terwijl bij Amsterdam de HSL ook over regulier spoor rijdt?
Allereerst spelen EMC-problemen alleen op locaties waar het reguliere spoor parallel aan de HSL-Zuid loopt, niet op locaties waar HSL-treinen op het reguliere spoor rijden. Het is daarnaast niet correct dat er nu pas duidelijk wordt dat EMC-problematiek op de parallelloop bij Breda optreedt. Zoals uw Kamer in de brief over Elektromagnetische Compatibiliteit HSL-Zuid (kamerstuk 22 026 nr. 321) van 9 juli 2010 is gemeld en tijdens het AO HSL-Zuid van 18 mei 2010 is gemeld, is dit al langer bekend en spelen er zowel EMC-problemen op de Zuidsectie (parallelloop tussen Hollands Diep en Prinsenbeek) als op de Noordsectie (parallelloop tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep) van de HSL-Zuid. Om deze problemen op te lossen wordt nu een reeks maatregelen uitgevoerd, waaronder:
Ik wil daarnaast benadrukken dat er binnen de huidige Toestemming voor Gebruik voor het onderwerp EMC op het conventionele spoor (parallel aan de HSL-Zuid) een veilige situatie is. Dit is in de brief over Elektromagnetische Compatibiliteit HSL-Zuid (kamerstuk 22 026 nr. 321) van 9 juli 2010 gemeld. In de Toestemming voor Gebruik is het risico van EMC op dit moment beperkt doordat de af te nemen stroomsterkte op de HSL-Zuid is begrensd. Daarbij kan de huidige dienstregeling op de HSL-Zuid worden uitgevoerd. Door de extra maatregelen tijdig te realiseren kan de met NS Hispeed afgesproken dienstregeling zonder EMC-risico’s stapsgewijs worden uitgebreid. Als volgende stap kan een uitbreiding naar Breda worden gerealiseerd.
Welke partijen zijn er betrokken bij en wie is er verantwoordelijk voor de gerezen problemen, welke financiële gevolgen heeft het uitstel en waar komen deze kosten terecht?
Voor wat betreft EMC geldt dat dit een interactieprobleem is waarbij het niet mogelijk is om de risico’s over te dragen aan één specifieke contractpartij. De Staat treedt daarom op als systeemintegrator in een proces waarin alle partijen nauw met elkaar samenwerken aan het oplossen van de EMC-problematiek. Naast de Staat zijn dit NS Hispeed, NS Reizigers, ProRail, IVW en Infraspeed.
Het nemen van maatregelen tegen de EMC-problematiek wordt grotendeels gefinancierd uit de risicoreservering HSL-Zuid. Het feit dat de verbinding Amsterdam – Breda in 2010 niet wordt opgestart heeft geen extra financiële gevolgen voor de risicoreservering.
NS Hispeed is verantwoordelijk voor het gereedmaken van het materieel voor commerciële inzet en werkt hierbij samen met ProRail en IVW. NS Hispeed draagt de kosten die hiermee gemoeid zijn. Het feit dat er in december nog niet naar Breda wordt gereden betekent dat NS Hispeed nog geen inkomsten tussen Rotterdam en Breda kan realiseren.
Waarom heeft u in de Voortgangsrapportage 27 HSL2 niet veel duidelijker en uitgebreider melding gemaakt van de gerezen problemen, de consequenties en de aanpak van de oplossing?
Mijn ambtvoorganger heeft in Voortgangsrapport 27 HSL-Zuid (bijlage bij kamerstuk 22 026 nr. 323), in de beantwoording van vragen van uw Kamer over dit onderwerp (kamerstuk 22 026 nr. 321) en tijdens het Algemeen Overleg HSL-Zuid d.d. 18 mei 2010 uitgebreid melding gemaakt van de oorzaak en gevolgen van de EMC-problematiek en de verschillende maatregelen die momenteel worden uitgevoerd.
Bevindt de verbouwing van station Breda zich in een dusdanig stadium dat de HSL-treinen hier kunnen stoppen? Wanneer is deze verbouwing voltooid?
Ja. Het derde perron en bijbehorende sporen lay-out is gereed. Hierdoor is op station Breda voldoende afwikkelcapaciteit voor de HSL-treinen. Daarnaast is de aanbestedingsprocedure voor de bouw van de OV-terminal in volle gang. De planning is dat het aanbestedingspakket op 1 november 2010 naar de geselecteerde bouwbedrijven gaat. De gunning van de opdracht moet dan in het eerste kwartaal van 2011 plaatsvinden. De OV-terminal is volgens planning gereed en wordt in dienst genomen in 2014.
De EU-toetredingsaanvraag van Servië en de besluitvorming daaromtrent tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 25 oktober |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Is het Belgisch EU-Voorzitterschap nog steeds voornemens om de toetredingsaanvraag van Servië te agenderen voor de Raad van Buitenlandse Zaken op 25 oktober, zoals u schreef in uw brief d.d. 14 september 2010 aan de Tweede Kamer?1
Ja.
Zo ja, klopt het dat u niet wilt instemmen met het verzoek aan de Europese Commissie om een advies (avis) omdat nog geen sprake is van volledige medewerking van Servië aan het Joegoslavië Tribunaal?
Graag verwijs ik u naar de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken van 25 oktober 2010. De Europese Commissie en 26 EU-lidstaten willen tijdens de RAZ een positief besluit nemen over het doorsturen van de Servische EU-lidmaatschapsaanvraag voor «avis», mede in het licht van de constructieve Servische opstelling bij de op 9 september jl. aangenomen resolutie van de Algemene Vergadering van de VN. De resolutie roept Servië en Kosovo op in dialoog te gaan teneinde de onderlinge samenwerking te verbeteren, de veiligheid en stabiliteit in de regio te bevorderen alsmede praktische oplossingen te vinden voor de inwoners van Kosovo.
Het kabinet meent dat eventuele verdere stappen in de toenadering van Servië tot de Europese Unie in het teken moeten staan van volledige samenwerking door Servië met het Joegoslavië-tribunaal. De regering zal zich bij de definitieve standpuntbepaling over het al dan niet doorzenden van de Servische lidmaatschapsaanvraag daarnaast laten leiden door de voortgang in de dialoog tussen Servië en Kosovo.
Bent u ervan op de hoogte dat besluitvorming op grond van gekwalificeerde meerderheid plaatsvindt als het verzoek om een «avis» als technisch punt geagendeerd wordt, en dat besluitvorming op grond van unanimiteit plaatsvindt als het verzoek om een «avis» als politiek punt geagendeerd wordt?
Zoals Commissaris Füle ook stelde in de hoorzitting met de Vaste Kamercommissie voor Europese Zaken op 6 oktober jl., is de Europese Commissie van mening dat besluitvorming over het doorsturen van een lidmaatschapsaanvraag een procedureel/technisch vraagstuk is, waarover met enkelvoudige meerderheid van stemmen zou kunnen worden besloten. Ook de meeste lidstaten zijn deze mening toegedaan. Het EU-voorzitterschap zal uiteindelijk moeten bepalen welke besluitvormingsprocedure wordt gekozen. Dit besluit heeft het voorzitterschap nog niet genomen.
Zoals de regering ook heeft gesteld in de kabinetsappreciatie inzake het uitbreidingspakket van de Europese Commissie van 2009 (Kamerstuk 23 987, nr. 104) is het doorsturen van een lidmaatschapsaanvraag naar de Commissie, gelet op de aard van het besluit, geen formele stap in het toenaderingsproces. In dezelfde brief stelde het kabinet niettemin dat het een verzoek van de Raad aan de Commissie om een avis te schrijven wel beschouwt als een politiek besluit.
Zelfs al zou dit besluit als politiek worden bestempeld, dan nog is de besluitvormingsmodaliteit niet eenduidig. Tot dusverre zijn alle verzoeken van de Raad aan de Commissie over een «avis» met consensus in de Raad genomen. Dit is ook wat Nederland nu uitdraagt richting voorzitterschap en partners.
Maar artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie specificeert niet dat er sprake moet zijn van unanimiteit voor het doorzenden van de lidmaatschapsaanvraag («raadplegen Commissie»). De algemene regel in het Verdrag (artikel 16, lid 3 EU) luidt dat de Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid.
Deelt u de mening dat het verzoek om een «avis» niet als een technisch, maar als een politiek punt geagendeerd moet worden omdat u alleen dan een vetorecht heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Is het ook de bedoeling van het Belgisch Voorzitterschap om de besluitvorming over het verzoek om een «avis» als een politiek punt te agenderen?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, wat doet u dan op dit moment om het Voorzitterschap daar wel toe te bewegen en wat gaat u nog ondernemen op dit punt?
Zie antwoord vraag 3.
Zou u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in elk geval vóór het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 13 oktober a.s. willen beantwoorden?
Ja.
De kwartaalcijfers Nationale Hypotheek Garantie |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NHG blijft onverminderd populair»?1
Ja.
Is het waar dat 80% van de woningen onder € 350 000 onder de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) valt? Welk percentage van het totaal aantal verkochte woningen valt onder de NHG? Welk percentage van de leningen voor woningen onder € 350 000 zou niet worden verstrekt zonder de NHG?
Zo’n 80% van alle aankopen van woningen binnen de NHG-kostengrens van € 350 000 wordt nu gefinancierd met NHG. Ten opzichte van het totaal aantal woningtransacties wordt ongeveer 60% gefinancierd met NHG. Op dit moment loopt een onderzoek naar de effectiviteit van de crisismaatregelen. Hierin wordt de effectiviteit van de tijdelijke verhoging van de NHG-kostengrens van € 265 000 naar € 350 000 meegenomen.
Op welke manier worden de toename van het aantal declaraties opgevangen? Heeft deze oploop gevolgen voor de overheidsfinanciën?
De toename van het verliesdeclaraties laat zich verklaren door een sterke groei van het aantal gedwongen onderhandse verkopen met verlies als gevolg van echtscheiding. Achtergrond hiervan is dat de waarde van woningen de afgelopen jaren niet is gestegen, waardoor de «kosten koper» bij een volledige financiering nog niet zijn terugverdiend als het huis gedwongen verkocht moet worden. Juist om dit soort verliesdeclaraties op te vangen is een financiële buffer met behulp van door de koper betaalde premies opgebouwd bij het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW, de uitvoeringsorganisatie van de NHG). Zie voor meer informatie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Is er bij het ophogen van de grens van de NHG rekening gehouden met een toename van het aantal declaraties? Is de verhoogde premie voldoende om deze tegenvallers op te vangen?
Bij de bepaling van de premie voor 2010 is rekening gehouden met de economische vooruitzichten op korte termijn en met een stijging van het aantal verliesdeclaraties. De premie is in 2010 verhoogd van 0,45 % naar 0,55%. Op basis van de huidige economische ontwikkeling is besloten de premie voor 2011 te handhaven op 0,55%. De verwachting is dat hiermee de financiële buffer bij het WEW ook de komende periode toereikend zal zijn.
De Staat komt in beeld zodra de financiële buffer van de stichting WEW is uitgeput. Op dat moment moet de staat een renteloze, achtergestelde lening beschikbaar stellen. De financiële buffer van het WEW bedroeg eind 2009 zo’n 610 miljoen. Het WEW verwacht dit jaar zo’n € 150 miljoen aan premie-inkomsten en beleggingsopbrengsten en verwacht ongeveer € 35 miljoen aan declaraties. Per saldo zal dan de financiële buffer nog toenemen. Een aanspraak op de achtervang van de overheid is dus niet in beeld. Met de combinatie van financiële buffer en premie-inkomsten is de garantieregeling afgedekt. Er is binnen de begroting geen post opgenomen voor deze risico’s.
Kunt u inzichtelijk maken welke risico’s de staat loopt door de garantieregeling voor 80% van de woningen onder de € 350 000? Op welke manier wordt er op de begroting rekening gehouden met deze risico’s?
Zie antwoord vraag 4.
De aanzwellende islamitische jihad in Indonesië tegen christenen |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrijheid van godsdienst in Indonesië zwaar onder vuur»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichten over de aanzwellende islamitische jihad tegen Indonesische christenen?
Ik neem met bezorgdheid kennis van de berichten over toenemende intolerantie en incidenten jegens religieuze minderheden in Indonesië, waaronder christenen en Ahmadiyah-aanhangers.
Bent u nog steeds niet van mening dat de Indonesische overheid religieuze intolerantie gedoogt?2
In algemene zin ben ik die mening nog steeds toegedaan. Religieuze pluriformiteit en godsdienstvrijheid zijn in de Indonesische grondwet vastgelegd. Er bestaan kleine groeperingen die deze pluralistische grondhouding niet erkennen en hun heil zoeken in radicale oplossingen, zoals het aanvallen van gebouwen en personen van religieuze stromingen waartegen zij zich menen te moeten verzetten (zie ook de beantwoording van uw kamervragen d.d. 5 juli 2010, kamerstuk 32 431). Deze groeperingen zijn de laatste tijd actiever geworden. Het ontbreekt lokale overheden vaak nog aan de capaciteit, maar soms ook aan de wil, om hier tegen op te treden.
De Nederlandse regering volgt de mensenrechtensituatie, waaronder de situatie ten aanzien van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Indonesië, op de voet, vraagt hiervoor regelmatig aandacht bij de Indonesische autoriteiten en zal dit ook in de toekomst blijven doen. Ook tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog van 29 juni 2010 is deze kwestie opgebracht bij de Indonesische autoriteiten.
In algemene zin geldt dat Nederland in diverse internationale fora opkomt voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de bescherming van (religieuze) minderheden. Zo heeft Nederland actief bijgedragen aan de EU resolutie inzake de bestrijding van religieuze intolerantie, die thans in de derde commissie van de VN wordt uitonderhandeld. Mede op Nederlands initiatief wordt hierin expliciet het recht erkend van een ieder om van godsdienst te veranderen dan wel afstand te doen van de eigen religie. Verder heeft Nederland zich ingespannen voor het EU actieplan inzake bevordering van godsdienstvrijheid in derde landen. Dit plan voorziet in het consequent aan de orde stellen van de vrijheid van godsdienst in veertig landen, waar deze sterk onder druk staat. De volgende zitting van de Mensenrechtenraad is in maart 2011. Nederland zal hier zeker aandacht besteden aan godsdienstvrijheid, de positie van religieuze minderheden en indien nodig plaatsen waar deze vrijheid onder druk staat. In hoeverre hierbij specifieke gevallen ter sprake moeten worden gebracht, zal tegen die tijd worden bezien.
Bent u bereid de situatie van de Indonesische christenen aan de orde te stellen in internationale organisaties zoals de Mensenrechtenraad in Genève? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De rentebetaling bij belastingen |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kabinet dupeert belastingbetaler met rente»?1
Is het waar dat het kabinet voornemens is om de rente te verlagen naar 1% die de overheid betaald bij teruggaaf van belastinggeld? Is het waar dat het kabinet voornemens is de rente van 2,5% die belastingbetalers moeten betalen ongewijzigd blijft? Wat is de achterliggende gedachte bij deze maatregel?
Wilt u met deze maatregel het signaal afgeven dat het voor de overheid minder erg is wanneer zij een fout maakt of te laat is met een (terug)betaling dan wanneer een burger dit doet? Verwacht u een effect op de belastingmoraal van de burgers?
Om welke reden vindt u het geoorloofd om voor de overheid een lagere rente in rekening te brengen dan voor burgers?
Bent u bereidt uw bezuiniging zo aan te passen dat overheid en burger een gelijke rente betalen?
De uitzending 'Zet het klimaat op 1' |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Zet het klimaat op 1» die aanstaande zondag bij de publieke omroep wordt uitgezonden?1
Ja.
Bent u bekend met het bloederige klimaatcampagnefilmpje van 10:10?2 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik heb naar aanleiding van deze Kamervragen kennis genomen van het campagnefilmpje. Ik vind het een tamelijk weerzinwekkend filmpje.
Deelt u de mening dat de publieke omroep, die uitzendingen verzorgt met ons belastinggeld, niet mee moet werken aan de 10:10 klimaatactie, omdat de organisatie van de 10:10 campagne startte met een walgelijk filmpje waarbij kinderen die niet aan CO2-reductie wensen te doen met een simpele druk op een rode knop worden opgeblazen? Zo nee, waarom niet?
Los van de ongelukkige inhoud van het filmpje, staat de 10:10-campagne voor een beter leefklimaat voor allen door een lagere CO2-uitstoot. Ik ben het volkomen met u eens dat niemand ertoe gedwongen kan worden om hieraan deel te nemen en/of ervoor gestraft kan worden als ze het niet doen. Verder is het aan de publieke omroepen zelf om te beslissen of ze aan deze campagne willen meedoen. Zowel de publieke als de commerciële omroep zijn namelijk zelf verantwoordelijk voor de vorm en inhoud van hun uitzendingen. Overigens deelt de VARA (die de uitzending verzorgde) de visie dat de bloederige inhoud van dit campagnefilmpje niet bijdraagt aan het gedachtegoed van de 10:10-campagne. Het filmpje was daarom geen onderdeel van de uitzending van 10 oktober.
Deelt u de mening dat de makers van de film «The Age of Stupid» mensen bang maken en een schuldgevoel aanpraten met onbewezen klimaattheorieën over nabij zijnde verzengende hittegolven en metershoge zeespiegelstijgingen veroorzaakt door menselijk handelen? Zo ja, hoe vindt u het dat de makers, de drijvende kracht achter de 10:10 campagne, kritiekloos een podium krijgen bij de publieke omroep?
De kwalificaties «bang maken», «schuldgevoel aanpraten» en «onbewezen klimaattheorieën» laat ik voor uw rekening. De werkelijk motieven liggen bij de
makers van de film zelf, dat kan ik niet beoordelen. Ook de kwalificatie «kritiekloos een podium krijgen» laat ik voor uw rekening, omdat ik mij als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet inhoudelijk kan en mag bemoeien met de invulling van programma’s. Die verantwoordelijkheid ligt namelijk bij de publieke en commerciële omroep zelf.
De toegenomen animo voor huurwoningen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Huursector in de lift door crisis»1 en «Animo voor huursector groeit»?2
De artikelen zijn geschreven op basis van het NVB-onderzoek «Huurders in profiel», een jaarlijks uitgevoerd onderzoek onder huishoudens met een modaal of hoger inkomen. NVB, vereniging voor ontwikkelaars en bouwondernemers, geeft aan dat huishoudens als gevolg van een gebrek aan vertrouwen in de woningmarkt, onzekerheid over de economie en het behoud van de eigen baan en onzekerheid ten aanzien van het overheidsbeleid met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek (tijdelijk) meer vraag uitoefenen naar huurwoningen. Het verleden leert dat dit bij eerdere conjuncturele inzinkingen ook het geval was.
Bent u van mening dat de woningmarkt goed genoeg functioneert om deze toenemende vraag naar huurwoningen op te vangen? Kunt u dit onderbouwen?
De woningmarkt is in sterke mate een voorraadmarkt. Een tijdelijk toegenomen vraag naar huurwoningen zal daarom niet meteen leiden tot een toename in aanbod. Indien zou blijken dat sprake is van een structurele vraag naar meer huurwoningen, dan mag verwacht worden dat marktpartijen daarop zullen inspelen. Ik verwacht overigens niet dat van een structurele extra vraag sprake zal zijn. Trends laten al jarenlang een toename van het woningbezit zien. Het kabinet ondersteunt het herstel van het vertrouwen in de woningmarkt met name door het behoud van de hypotheekrenteaftrek en door de tijdelijke verhoging van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG).
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen gemiddeld minder voor een huurwoning willen betalen dan op basis van de gemiddelde rendementseis van 4,5% reëel is?
Voor de vragers op de huurmarkt, de huurders, zijn rendementseisen van verhuurders niet van belang. Zij baseren de prijs die zij voor een huurwoning willen betalen op de kwaliteit van de huurwoning. Ook de huurprijsregelgeving gaat uit van de kwaliteit van de woning. Aanbieders moeten, gegeven de condities van het huurprijsbeleid, zelf bepalen of investeren in de huurmarkt voor hen rendabel is.
Overigens blijkt uit het onderzoek dat, hoewel de gemiddelde gewenste huurprijs van de ondervraagde huishoudens op € 610,– per maand ligt, een substantieel deel (31%) van de potentiële huurders een woning zoekt van meer dan € 700,– per maand.
Bent u van mening dat de – in vraag 3 genoemde – frictie veroorzaakt wordt door het grote aandeel sociale huurwoningen in Nederland, waardoor huurhuizen relatief goedkoop worden aangeboden?
Ongetwijfeld zullen huishoudens die een (andere) huurwoning zoeken bij het aangeven van de maximaal te betalen huur mede worden beïnvloed door wat ze zoal aan feitelijke huren aantreffen in de sociale huursector.
Woningcorporaties moeten per 1 januari 2011 vrijkomende woningen met een huurprijs tot maximaal € 653,– voor 90% moeten toewijzen aan huishoudens met een belastbaar inkomen van maximaal € 33 000,– om in aanmerking te komen voor staatssteun. Daarmee wordt de beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor de in het onderzoek bevraagde huishoudens minder. De slaagkansen voor de doelgroep tot € 33 000,– worden dan overigens navenant groter.
Bent u van mening dat er een groter particulier huursegment voor middeninkomens moet zijn? Hoe wilt u dit vormgeven?
Ik ben van mening dat over het algemeen in Nederland de woningmarktkansen voor middeninkomens heel behoorlijk zijn. Het kabinet ondersteunt huishoudens die willen kopen middels hypotheekrenteaftrek en de verhoogde Nationale Hypotheek Garantie, en bevordert de verkoop van corporatiewoningen.
Tegelijkertijd wordt de dominante positie van corporaties op de huurwoningmarkt ingeperkt door de inkomensgrens van € 33 000,–. Corporaties worden hierdoor gedwongen zich meer op hun kerntaak, het huisvesten van lage inkomens, te richten. Hierdoor zal het voor particuliere verhuurders aantrekkelijker worden om een aanbod voor de middeninkomens te ontwikkelen. Ook de extra ruimte in het huurbeleid, te weten de maximale huurverhoging van 5% boven inflatie voor inkomens boven € 43 000,– en de verhoging van het aantal woningwaarderingspunten in regio’s met schaarste met maximaal 25 punten maken het voor investeerders aantrekkelijker om in de huurmarkt te investeren.
Maar structureel ligt het toch meer voor de hand dat de inkomensgroep uit dit onderzoek zijn weg vindt op de koopmarkt. Zelfs in gespannen woningmarkten is er passend aanbod. Ik wijs er op dat de gemiddelde waarde op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) van corporatiewoningen in Amsterdam circa € 160 000,– is. Bij verkoop met een gebruikelijke korting zijn dergelijke woningen bereikbaar voor middeninkomens.
Hoe verklaart u het feit dat de hypotheekrenteaftrek wordt behouden, maar er tegelijkertijd toch een stijgende vraag naar huurwoningen bestaat? Op welke manier draagt de hypotheekrenteaftrek bij aan het bevorderen van het eigenwoningbezit?
Het feit dat meer mensen overwegen te gaan huren schrijft NVB, vereniging van ontwikkelaars en bouwondernemers, mede toe aan de 'aanhoudende onduidelijkheid over de renteaftrek». Met het aantreden van het nieuwe kabinet is deze onduidelijkheid inmiddels weggenomen.
Overigens heeft een ruime meerderheid een voorkeur voor een koophuis. De hypotheekrenteaftrek verlaagt de kosten van een woning en kan zo een stimulans vormen om de stap naar een koophuis te nemen.
Het aantal kinderen dat in armoede opgroeit |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «11 procent kinderen groeit op in armoede?»1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Is het waar – dat uit cijfers van het Centraal Planbureau blijkt – dat in totaal 382 000 minderjarige kinderen in armoede opgroeien, en dat dit 11% procent is van het totaal aantal minderjarige kinderen?
Het bericht refereert aan een publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waarin feitelijke cijfers worden gepresenteerd over het aantal minderjarige kinderen in huishoudens tot 120% van het sociaal minimum in 2008. Dit aantal wordt door het CBS op 385 000 geraamd (dat is 11% van het totaal aantal minderjarige kinderen). Het risico op armoede bij kinderen is in 2008 lager dan in 2000. Het CBS verbindt aan de raming van 385 000 de conclusie dat deze kinderen in 2008 een kans op armoede hadden. Het CBS concludeert in haar onderzoek dat het begrip armoede niet in één definitie wetenschappelijk te bepalen is en heeft voor haar onderzoek om praktische redenen gekozen om zich te beperken tot financiële armoede (een bepaald consumptieniveau ten opzichte van het huishoudinkomen). Zij achten huishoudens die onder deze grens zitten het meest risicovol op (financiële) armoede. Een gezinsinkomen tot 120% van het sociaal minimum betekent niet automatisch dat er sprake is van armoede. Nederland kent een sociaal minimum dat toereikend wordt geacht om in het bestaan te voorzien. Daarnaast kan een laag inkomen ook tijdelijk van aard zijn.
In vergelijking met andere Europese landen heeft Nederland overigens een laag aantal kinderen met risico op armoede (gemeten volgens de Europese armoedegrens).
Wat is de oorzaak van dit aanzienlijke aantal? Hoe komt het dat de doelstellingen van het kabinet, om de armoede onder minderjarige kinderen fors te verminderen en 50% van kinderen uit arme gezinnen maatschappelijk meer mee te laten doen, niet gehaald zijn?
Het SCP is gevraagd onderzoek te doen naar het aantal kinderen wat niet maatschappelijk participeert om financiële redenen. Het niet participeren is vaak een uiting van armoede. Om die reden is ingezet op participatie: kinderen kansen geven op ontwikkeling door financiële belemmeringen weg te halen. Het grootste verschil met het CBS-onderzoek is dat het CBS zich alleen concentreert op een inkomensgrens (120% van het sociaal minimum) en rekent die groep vervolgens tot de grootste risicogroep op armoede. Het SCP bekijkt juist de kant van kinderen die niet kunnen participeren (en niet zoals het CBS doet alle kinderen die in gezinnen leven tot 120% van het sociaal minimum).
Het is te vroeg om vast te stellen dat de doelstelling niet gehaald is. De resultaten worden gemonitord door middel van een nulmeting «Kunnen alle kinderen meedoen?»2 over 2008 en een vervolgmeting over 2010. Het aantal kinderen dat vanwege financiële redenen niet meedoet, is in 2008 66 000. De resultaten van de vervolgmeting komen beschikbaar in het eerste kwartaal 2011. Uw Kamer zal daar volgens afspraak over worden geïnformeerd.
Acht u de doelstelling uit de begroting voor 2010, om het aantal kinderen dat vanwege armoede maatschappelijk onvoldoende meedoet met 50% te verminderen, nog steeds wenselijk en haalbaar, ondanks de geplande forse bezuinigingen van 3,2 miljard euro?
Het kabinet kiest voor maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. In dat kader moet ook de geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon worden gezien. Voor werkenden wordt vanaf 2009 al de dubbele heffingskorting geleidelijk afgebouwd. Als in de uitkeringen de dubbele heffingskorting zou worden gehandhaafd, zouden vanaf 2018 alleenverdieners die het minimumloon verdienen een lager inkomen hebben dan (echt)paren in de bijstand. Met de geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon wordt voorkomen dat het steeds minder aantrekkelijk wordt om vanuit de bijstand een baan te aanvaarden. Werken moet immers lonen. Door deze afbouw over een lange horizon (20 jaar) uit te smeren, worden inkomenseffecten gedempt.
De economische crisis en oplopende begrotingstekorten maken een sanering van de overheidsfinanciën noodzakelijk. Bij de bezuiniging op het kindgebonden budget gaat het feitelijk om het (deels) terugdraaien van intensiveringen uit de periode 2008–2010. Gezinnen met kinderen ontvangen in 2012 ten opzichte van 2008 – ondanks de noodzakelijke bezuinigingen – nog steeds meer financiële ondersteuning.
Het meedoen in de maatschappij blijft onverminderd van belang. Zelfredzaamheid en sociale inclusie vormen daarbij belangrijke uitgangspunten.
Uit het SCP-rapport «Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden»3 blijkt de rol en positie van de ouders een heel belangrijke factor bij het niet kunnen meedoen van kinderen in de maatschappij. De inzet van dit kabinet op werk levert de beste bijdrage aan de bestrijding van armoede. Niet alleen maatschappelijke participatie van kinderen is belangrijk om bij deze groep sociale uitsluiting tegen te gaan, maar bovenal de participatie van de ouders. Het vergroten van arbeidsparticipatie draagt bij aan het tegengaan van armoede en sociale uitsluiting. Zo willen we kinderen kansen bieden op een goede toekomst.
Hoe verhoudt het grote aantal kinderen dat in armoede opgroeit zich met het voorstel in het regeer- en gedoogakkoord om 230 miljoen euro te bezuinigen op het kindgebonden budget?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het grote aantal kinderen dat in armoede opgroeit zich met het voorstel in het regeer- en gedoogakkoord om de bijstand structureel met 1 miljard euro te verlagen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het grote aantal kinderen dat in armoede opgroeit zich met het gevolg van de plannen in het regeer- en gedoogakkoord dat de koopkracht voor uitkeringsgerechtigden daalt?
Zie antwoord vraag 4.