Zoutbeperking in voedsel om grote gezondheidswinst te boeken |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de enorme gezondheidswinst die in Nederland geboekt kan worden door de hoeveelheid zout in ons voedsel te verlagen, en dat het Voedingscentrum bijvoorbeeld over een jaarlijkse daling van 110 000 hart- en vaatziektes, 40 000 beroertes en 4000 doden spreekt als we 5 gram minder zout per dag eten?1
Ik weet dat te hoge zoutconsumptie2 het risico op het ontstaan van verhoogde bloeddruk en daarmee hart- en vaatziekten vergroot. Ook ben ik het met u eens dat met zoutreductie gezondheidswinst te behalen is.
De getallen die u aanhaalt kloppen echter niet. De dalingen van 110 000 en 40 000 betreffen geen jaarlijkse daling maar een uiteindelijke daling in het totaal aantal gevallen dat voorkomt. Daarnaast zijn de schattingen afkomstig uit een rapport van studenten, niet van het Voedingscentrum.
Weet u dat, ondanks dat er grote gezondheidswinst te behalen valt door het stimuleren van meer bewegen, gezonder eten en drinken, en minder alcohol- en tabaksgebruik, een reductie van zout in ons voedsel praktisch het best haalbaar is en het snelst gezondheidwinst oplevert?
Zoals ik in mijn eerste antwoord aangeef, weet ik dat met zoutreductie gezondheidswinst te behalen is. Ook op de andere terreinen die u noemt, is gezondheidswinst mogelijk. Mijn totale gezondheidsbeleid presenteer ik in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid die ik dit voorjaar aan uw Kamer stuur.
Hoe snel zoutreductie haalbaar is, hangt af van verschillende aspecten. Reductie is zeker mogelijk maar niet in elk product even eenvoudig en snel toe te passen omdat zout niet alleen voor de smaak maar ook voor veiligheid en technologische redenen wordt toegevoegd.
Het Nederlandse bedrijfsleven is bezig met zoutreductie, onder andere in hun Taskforce Zout in Levensmiddelen.
Deelt u de mening dat de overheid in het kader van de volksgezondheid, de stijgende zorgkosten en kwaliteit van leven daarom een actief «zoutbeleid» zou moeten voeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Na het verschijnen van het advies om maximaal 6 gram zout per dag te consumeren3 eind 2006, is zoutreductie vanwege het belang voor de volksgezondheid door het vorige Kabinet geagendeerd in de Voedingsnota4.
Het bedrijfsleven heeft in 2007 bovengenoemde Taskforce opgericht en heeft afgelopen zomer de eerste resultaten gerapporteerd (gemiddeld 10% reductie). Ik ben momenteel in afwachting van de door de Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) toegezegde vervolgstappen. De FNLI heeft aangekondigd «door te gaan met een tandje erbij».
Daarnaast is in 2009 het in de Warenwet vastgestelde maximaal toegestane gehalte aan zout in brood verlaagd op verzoek van de bakkerijsector. De sector onderzoekt momenteel wat een volgende reductiestap kan zijn.
Bent u op de hoogte van het feit we in Nederland 80 procent van ons zout binnen krijgen door industrieel (bewerkt) voedsel en dat het overgrote gedeelte van dit industrieel voedsel meer zout bevat dan nodig of gezond is?
Ja, in bovengenoemde Voedingsnota staat ook de constatering dat het overgrote deel van de zoutconsumptie afkomstig is van (in industrie of ambachtelijke sector) bereide levensmiddelen.
Wist u dat het schadelijke effect van dit industrieel voedsel ernstig beperkt kan worden door net zoals in Finland, pansalt als zoutvervanging in te voeren?2
Er zijn diverse manieren om het zoutgehalte in levensmiddelen te verlagen. Een eerste reductiestap kan bovendien in veel producten al gemaakt worden door gewoon minder zout toe te voegen zonder een vervanger daarvoor in de plaats te gebruiken. Pansalt is een voorbeeld van een zoutvervanger die overigens gedeeltelijk uit natriumchloride bestaat.
Heeft u voornemens pansalt als zoutvervanging in Nederland in te voeren? Zo ja, in welke vorm en op welke termijn, zodat de industrie voldoende tijd heeft de producten aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat voornemen heb ik niet. Hoe producenten en aanbieders zoals horeca en catering het zoutgehalte in hun producten reduceren, laat ik aan hen zelf over.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheden, voordelen en nadelen van het voorstel om pansalt als zoutvervanging in Nederland in te voeren, waarbij nadrukkelijk gekeken wordt naar de Finse situatie?
Nee ik ben niet van plan specifiek onderzoek naar pansalt te laten doen. Er is en wordt al veel onderzoek gedaan naar zoutreductie. In een rapport6 van Food & Nutrition Delta7 zijn bijvoorbeeld diverse mogelijkheden voor zoutreductie die al in gebruik zijn op een rijtje gezet.
Daarnaast is de situatie in Finland vanwege uiteenlopende consumptie- en leefgewoonten niet zomaar vergelijkbaar met die in Nederland en heeft de Finse overheid haar zoutbeleid niet ingezet via het invoeren van een zoutvervanger maar via etiketteringsvoorschriften.
Het bericht dat de raad van commissarissen (RvC) van Crucell een persoonlijk belang heeft bij de overname |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de vennootschap conform de code Frijns moet worden gezien als een langetermijnsamenwerkingsverband van diverse bij de onderneming betrokken partijen, zoals onder andere werknemers, toeleveranciers en de overheid?1
De wet bepaalt dat de taak van het bestuur is het besturen van de vennootschap (artikel 2:129 lid 1 BW). De taak van de raad van commissarissen is het houden van toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en het met raad terzijde staan van het bestuur (artikel 2:140 lid 2 BW). Uit artikel 2:9 jo. 2:149 BW volgt dat bestuurders en commissarissen zijn gehouden tot een behoorlijke vervulling van hun taak. Een belangrijk element van deze behoorlijke taakvervulling is dat zij zich bij de uitoefening van hun taken richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Ten aanzien van commissarissen is dit thans al uitdrukkelijk in de wet bepaald (artikel 2:140 lid 2 BW). Ook voor bestuurders geldt dit beginsel nu al, maar het zal expliciet in de wet worden vastgelegd wanneer het wetsvoorstel bestuur en toezicht (Kamerstukken I, 31 763, nr. A) tot wet wordt verheven (vgl. het voorgestelde artikel 2:9 lid 5).
De Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) bevat nadere uitwerkingen van hetgeen in de wet is bepaald. Uit punt 7 van de preambule van de Code volgt dat deze is gebaseerd op het uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. Het bestuur en de raad van commissarissen zijn verantwoordelijk voor een doorgaans op de continuïteit van de onderneming gerichte afweging van de betrokken belangen. De raad van commissarissen zal er dus op moeten toezien dat het bestuur van de vennootschap bij het nemen van beslissingen rekening houdt met alle relevante deelbelangen, waaronder het belang van aandeelhouders, het belang van de werknemers en voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten.
Deelt u de mening dat de raad van commissarissen rekening behoort te houden met de belangen van alle verschillende voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten en dat hierbij betrokken dient te worden de belangen van onder andere zowel de aandeelhouders als de werknemers? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe dient in het licht van uw antwoord op bovenstaande vraag het antwoord op eerdere vragen geïnterpreteerd te worden, waarin u aangeeft: «De raad van commissarissen van een naamloze vennootschap dient zich bij zijn taakvervulling te richten naar het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uw antwoord op de derde vraag van 18 oktober 2010, waarin u aangeeft: «Een vennootschap kan echter valide redenen hebben om een variabele beloning (een beloning in de vorm van aandelen of opties op aandelen) toe te kennen, bijvoorbeeld omdat op deze wijze hun betrokkenheid bij de onderneming wordt vergroot», toelichten? Bij welke bij de vennootschap betrokken partijen wordt de betrokkenheid precies vergroot?
Het is de vennootschap die bepaalt hoe zij haar commissarissen wil belonen. Gelet op het «pas toe of leg uit»-principe van de Code moet de vennootschap die haar commissarissen in aandelen beloont uitleggen waarom zij afwijkt van het beginsel dat aan commissarissen geen aandelen worden toegekend bij wijze van beloning (best practice bepaling III.7.1). Met een beloning in aandelen kan worden beoogd de betrokkenheid van bestuurders en commissarissen te vergroten omdat zij voor een gedeelte «eigenaar» van de vennootschap worden. Het is aan de algemene vergadering om te bepalen of zij met deze uitleg instemt. Overigens laat de omstandigheid dat commissarissen een beloning in aandelen ontvangen onverlet de verantwoordelijkheid van die commissarissen om zich bij de uitoefening van hun taken naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming te richten (vgl. artikel 2:140 lid 2 BW).
Valt te stellen dat een stijging van de beurskoers altijd voordelig is, niet alleen voor de aandeelhouders maar voor alle bij de vennootschap betrokken partijen? Valt dit ook te stellen indien de beurskoers stijgt als gevolg van massaontslag bij de vennootschap? Zo nee, wordt het voor commissarissen dan niet moeilijker om het aandeelhoudersbelang te scheiden van het vennootschappelijk belang indien de commissarissen een variabele beloning in aandelen krijgen? Zo nee, waarom niet en waarom is het dan nodig om de betrokkenheid van commissarissen bij de onderneming te vergroten door middel van een beloning in aandelen?
Het beleid van de vennootschap is doorgaans gericht op de continuïteit van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en het creëren van aandeelhouderswaarde op lange termijn, zo volgt uit de preambule van de Code (punt 7). Best practice bepaling III.7.2. van de Code bepaalt in dit kader dat het eventuele aandelenbezit van een commissaris ter belegging op de lange termijn is. Het ligt in de rede dat het bestuur beziet of de beslissing die wordt genomen voordelig is voor de continuïteit van die vennootschap op lange termijn, ook indien de beslissing op korte termijn kan leiden tot een stijging van de beurskoers. De taak van de raad van commissarissen is erop toe te zien dat het bestuur het lange termijnbelang en het korte termijn belang voldoende tegen elkaar afweegt.
Het ontslag van een groot aantal werknemers kan aangewezen zijn om de continuïteit en de winstgevendheid van de vennootschap op de lange termijn te verzekeren. In dit geval zal het tot de taak van de raad van commissarissen behoren om erop toe te zien dat de belangen van de werknemers voldoende zijn meegewogen in het lange termijnbelang van de vennootschap. Ook zal de raad van commissarissen erop moeten toezien dat een sociaal plan wordt opgesteld en dat de verplichtingen uit de Wet op de Ondernemingsraden worden nageleefd. De omstandigheid dat commissarissen een beloning in aandelen ontvangen doet aan deze verantwoordelijkheid niet af.
Deelt u de mening dat een commissaris altijd betrokken moet zijn bij de onderneming waar die commissaris toezicht houdt, ongeacht de beloningsvorm?
Ja.
Welke bij de vennootschap betrokken partij heeft in de aandeelhouderscirculaire ten behoeve van de aandeelhoudersvergadering het oordeel «appropriate» geveld over de vraag of de belangen van de vennootschap, haar aandeelhouders, bestuurders en commissarissen parallel lopen? Kunt aan toelichten of de mogelijkheid bestaat dat deze partij beloond wordt met aandelen en/of opties op aandelen? Bent u van mening dat dit oordeel als onafhankelijk en objectief kan worden gekwalificeerd?2
Uit pagina 25 tot en 28 van de aandeelhouderscirculaire waarnaar in deze vraag wordt verwezen, volgt dat bepaalde bestuurders en commissarissen van Crucell in aandelen of opties worden beloond. Op pagina 24 en 25 van de aandeelhouderscirculaire is door de beide «boards» van Crucell, dat wil zeggen het bestuur en de raad van commissarissen, opgemerkt dat de bestaande regelingen als «appropriate» werden beschouwd. Geconcludeerd is dat de belangen van Crucell, haar aandeelhouders, bestuurders en commissarissen parallel lopen. Het is aan de aandeelhouders om te bepalen of zij dit oordeel van de bestuurders en commissarissen delen.
Onderschrijft u de mening van de Monitoring Commissie Corporate Governance dat de toegenomen standaardisering in de uitleg van de Corporate Governance Code een ongewenste ontwikkeling is? Past het argument dat een afwijking op de Code gangbaar is in de sector waarin het desbetreffende bedrijf opereert in de door de Monitoring Commissie geschetste ontwikkeling? Zo ja, bent u bereid daar maatregelen tegen te nemen? Zo nee, waarom niet? Wat zijn naar uw mening motivaties die passen binnen deze ontwikkeling van standaardisatie?
De Code is een systeem van zelfregulering, waarbij de regels zijn ontwikkeld door marktdeelnemers. Indien de door de marktdeelnemers ontwikkelde regels tekortschieten dan wel niet voldoende worden nageleefd, is het in de eerste plaats aan die marktdeelnemers om deze regels aan te passen.
Naleving van de Code is verplicht vanwege de wettelijke verankering van de Code in artikel 2:391 lid 5 BW. Bij de naleving wordt uitgegaan van het «pas toe of leg uit-principe». Dit houdt in dat een codebepaling wordt nageleefd wanneer deze door een onderneming wordt toegepast of wanneer daarvan gemotiveerd wordt afgeweken. In haar rapport van december 2010 heeft de Monitoring Commissie Corporate Governance Code opgemerkt dat zij ervoor wil waken dat corporate governance een «afvink-onderwerp» wordt waarbij het kunnen «vinken» belangrijker wordt dan het daadwerkelijk handelen in de geest van de Code. De Monitoring Commissie heeft in haar werkprogramma voor 2011 aangekondigd aandacht te zullen besteden aan de kwaliteit van de uitleg. Uit het rapport van de Monitoring Commissie van december 2010 volgt niet dat de gegeven uitleg altijd een standaarduitleg is. De omstandigheid dat een afwijking van de Code gangbaar is in de sector waarin de betreffende onderneming opereert, kan deel uitmaken van de motivering waarom van een bepaling van de Code wordt afgeweken. Het is aan de aandeelhoudersvergadering van de betreffende onderneming om te bepalen of zij de gegeven verantwoording over de naleving van de Code, waaronder de uitleg van een afwijking voldoende vindt. Indien dat niet zo is, is het ook aan de aandeelhoudersvergadering om te bepalen welke consequenties ze daaraan verbindt.
De executie van de nederlands-Iraanse Zahra Bahrami |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
|
|
|
Kunt u een feitenrelaas geven met daarin alle contacten die u en uw ambtenaren hebben gehad met Iran om de zaak-Bahrami aan te kaarten? Bent u, in het geval dat openbaarmaking van dit feitenrelaas onwenselijk is, bereid dit relaas vertrouwelijk ter inzage aan te bieden aan de Tweede Kamer?
Ja. Zie Kamerbrief dd 3 februari 2011.
Bent u van mening dat de diplomatieke wegen om mevrouw Bahrami te helpen volledig benut waren? Hoe vaak heeft u persoonlijk contact gezocht en gehad met Iraanse vertegenwoordigers?
Ja, ik heb de Iraanse ambassadeur op 7 januari jl ontboden. Misleid door het van Iraanse zijde geschetste tijdpad zijn we niet toegekomen aan de zwaarst denkbare stappen, waarbij u moet denken aan mijn persoonlijke inzet in contact met mijn Iraanse collega of andere contacten op nog hoger niveau.
Waarom heeft u ervoor gekozen geen brandstofgarantie te leveren aan de voormalig minister van Buitenlandse Zaken van Iran, Manouchehr Mottaki, voor zijn bezoek aan de OPWC-bijeenkomst van 13 december jongstleden?1 Deelt u de mening dat dit een uitgelezen kans was om op hoog niveau non-proliferatie, mensenrechten en consulaire kwesties aan te kaarten, waaronder de zaak-Bahrami?
Zie antwoord op vraag 3 uit uw Kamervragen dd 24 december 2010, kenmerk 2010Z20169. Ik had graag met minister Mottaki de genoemde en andere onderwerpen besproken en vond het daarom jammer dat hij zijn bezoek afzegde. Dat ik prijsstelde op zijn komst is in de voorbereiding van het bezoek uit Iran duidelijk overgebracht.
Heeft u overwogen om zelf garant te staan voor de brandstof van minister Mottaki, bijvoorbeeld via afspraken met brandstofleveranciers of door het vliegtuig van minister Mottaki gebruik te laten maken van een Nederlands militair vliegveld? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat heb ik niet overwogen. Iran heeft internationale sancties opgelegd gekregen omdat het geen openheid van zaken wil geven over haar vermeende kernwapenprogramma. Zoals gezegd, minister Mottaki had andere mogelijkheden om naar Nederland te komen. Zijn vervanger plus een grote delegatie is met een lijnvlucht naar Nederland gekomen. Zie in dit verband ook mijn brief van vandaag.
Is het waar dat u – dan wel één van uw ambtenaren – heeft gesuggereerd dat minister Mottaki ook gebruik zou kunnen maken van een reguliere lijnvlucht? Zo ja, deelt u de mening dat deze suggestie voor diplomaten mogelijk krenkend kan zijn?
In een gesprek met DG Tajik op 26 november 2010 heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran de optie van een lijnvlucht genoemd.
Ik ga er wat betreft uw tweede vraag vanuit dat professionele diplomaten in staat zijn hun eigen status niet te laten meetellen in afwegingen.
Is het waar dat Nederland, met een lange diplomatieke geschiedenis en met Den Haag als hoofdstad van het internationaal recht, er in de regel alles aan doet om in dialoog te blijven met andere landen, ook als het autoritaire regimes betreft? Zo ja, is er momenteel sprake van een beleidswijziging vanwege uw weigering om brandstofgarantie te geven?
Ja. Ik wijs er in dit verband op dat Nederland met de EU tav Iran een tweesporenbeleid voert. Mede om die reden acht ik het van belang dat de Nederlandse ambassade in Teheran normaal kan blijven functioneren. Contact, hoe minimaal van aard ook, moet doorgang vinden: wij moeten onze zorgen en kritiek kunnen blijven uiten. Ons tweesporenbeleid dat mede is gericht op dialoog blijft van kracht.
Was u op de hoogte van de bemiddeling door voormalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, op verzoek van vrienden en familie van mevrouw Bahrami? Hoe apprecieert u het uitwijken van hen naar een voormalig minister van Buitenlandse Zaken?
Nee. Voormalig minister Bot heeft mij hierover niet geïnformeerd. Zoals in de Kamerbrief vermeld heeft oud-minister Bot volledig op eigen initiatief gehandeld. Bij mijn weten, en volgens het NRC-artikel van 21 januari jl., hebben vrienden van mevrouw Bahrami Bot verzocht zich in te spannen voor haar situatie. Van contacten tussen Bot en de familie is mij niets bekend. Het staat alle naasten van mevrouw Bahrami uiteraard vrij contact te zoeken met derden om hun zaak kracht bij te zetten.
Op welke recente feiten, gebeurtenissen, of uitspraken baseert u het verband tussen feitelijke vragen over uw handelen door bepaalde personen met het laten hangen van hun oren naar de Iraanse autoriteiten?2
In contacten met de Iraanse autoriteiten blijkt helaas vaker dan ons lief moet zijn, van hun kant een voorstelling van zaken te worden gegeven die eenzijdig of verkeerd is.
Waarom heeft u in het interview met NRC Handelsblad gekozen voor deze, in uw eigen term, «ruwe» karakterisering?2 Deelt u de mening dat uw karakterisering als onnodig grievend ervaren kan worden door personen die vragen stellen over uw handelen, waaronder de dochter van mevrouw Bahrami?
Zie antwoord op vraag 8. Het is zeker niet mijn bedoeling geweest mensen te kwetsen. De dochter van Baahrami verdient en mag rekenen op steun en hulp in deze moeilijke tijd; de ambassade staat met haar in contact.
Waarom legt u zelf ten aanzien van de zaak-Bahrami een direct verband tussen de brandstofgarantie en de executie van mevrouw Bahrami? Zijn er aanwijzingen (uit Iran) dat deze relatie bestaat?
Er zijn geen aanwijzingen dat er een verband bestaat tussen het tankincident en de executie van mevrouw Bahrami. Ik heb met mijn uitlatingen willen aangeven dat, als hiervan aan Iraanse zijde wel sprake mocht zijn, dit demonstreert hoe wispelturig het Iraanse regime opereert door enerzijds een goede bilaterale relatie met Nederland te willen nastreven en anderzijds geen waarde te hechten aan mensenlevens.
Bent u bereid deze vragen, inclusies het feitenrelaas, voor het mogelijk te houden spoeddebat te beantwoorden, als laatstgenoemde binnen de gebruikelijke termijn van beantwoording valt?
Ja.
Het splitsen van woningen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeenten pakken woningsplitsers aan»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat gemeenten, zoals Enschede en Arnhem het splitsen van woonhuizen of appartementen een halt toeroepen?
De Huisvestingswet geeft gemeenten de mogelijkheid een vergunningplicht in te stellen voor het juridisch en kadestraal splitsen van woningen. Niet elke gemeente maakt hier gebruik van. Wanneer gemeenten wel een vergunningplicht instellen voor het splitsen zijn zij daarbij vrij om binnen de kaders van de wet hierop een beleid te formuleren. Dit kan lokaal betekenen dat voor sommige gebieden geen splitsingsvergunning (meer) afgegeven wordt. Wanneer er wel een vergunningplicht is en de splitsingsvergunning wordt niet verkregen kan de woning niet juridisch worden gesplitst.
Kunnen gemeenten het splitsen van woningen en appartementen door onder andere particuliere eigenaren (juridisch) tegenhouden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat woningcorporaties een monopoliepositie krijgen bij de ontwikkeling van kleine en betaalbare wooneenheden? Zo nee, waarom niet?
De markt vraagt om een gevarieerd aanbod in woningtypen en prijsklassen voor de verschillende doelgroepen. Het splitsen van woningen kan daarbij bijdragen aan het vergroten van het woningaanbod voor minder draagkrachtige doelgroepen. Naast een gevarieerd aanbod in woningtype en prijsklasse is het ook wenselijk dat zich op de woningmarkt meerdere aanbieders bevinden.
Zijn bij u ook landelijke cijfers bekend op het gebied van splitsing van woningen en appartementen? Om hoeveel woningen gaat het hier?
In 2009 waren er 1996 woningsplitsingen, in 2008 waren dit er 2670 en in 2007 2459, de cijfers over 2010 zijn nog niet bekend. Over het aantal splitsingsvergunningen zijn geen landelijke cijfers bekend. De afweging voor het wel of niet invullen van een vergunningplicht voor het splitsen vindt op lokaal niveau plaats.
Zou het splitsen van woningen en appartementen op een behoefte in de markt kunnen wijzen voor bijvoorbeeld minder daadkrachtige alleenstaanden en studenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De islamisering van de omgangsvormen op de Hogeschool van Amsterdam |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Handenschudden hoeft niet»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de acceptatie van vrouwendiscriminatie door het College van Bestuur van de Hogeschool van Amsterdam alle perken te buiten gaat?
Zowel de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen als de vrijheid van godsdienst zijn in onze maatschappij fundamentele waarden, die in de Grondwet en in de wetgeving zijn vastgelegd. Het College van Bestuur van de Hogeschool Amsterdam heeft in eerste instantie besloten de beslissing van een leraar om uit geloofsovertuiging vrouwen niet de hand te schudden, te eerbiedigen. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de gang van zaken op de Hogeschool en is mitsdien bevoegd in deze een beslissing te nemen. De hogeschool mag daarbij noch als werkgever verboden onderscheid maken op grond van godsdienst, noch als aanbieder van onderwijs (tegenover haar studenten) verboden man/vrouw onderscheid maken. Verder is het schudden van handen een algemene omgangsvorm waarvan de naleving door de school wenselijk kan worden geacht in verband met een goede voorbereiding op de maatschappij.
Het College van Bestuur heeft gezocht naar een oplossing voor de ontstane situatie en recent geconstateerd dat een terugkeer van de docent geen reele optie is. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden. Binnenkort zal binnen de instelling de discussie gevoerd worden om te komen tot een handelwijze in aangelegenheden als deze,die recht doet aan de HvA als gemeenschap van medewerkers en studenten met een diversiteit aan opvattingen en professionele standaarden. Daarbij zullen de hierboven genoemde uitgangspunten ongetwijfeld leidend zijn.
Deelt u de mening dat de islamisering van de omgangsvormen in het onderwijs, op alle niveaus, zo snel mogelijk een halt moet worden toegeroepen? Zo nee, waarom niet?
De eerbiediging van de vrijheid van godsdienst en het respecteren van ieders geloofsovertuiging zijn fundamentele waarden van de westerse samenleving. Toepassing van die waarden kan moeilijk als islamisering worden beschouwd. Dat laat onverlet dat begroeting door onderwijsgevend personeel waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen vrouwen en mannen, in onderwijsinstellingen een verkeerd voorbeeld kan bieden met betrekking tot de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. Of dit het geval is, dient in eerste instantie beoordeeld te worden door het College van Bestuur. Verder vind ik het van groot belang dat het onderwijsgevend personeel, dat een voorbeeldfunctie vervult voor de studenten, respectievelijk leerlingen, in spreken en handelen uitdraagt dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn en in beginsel op eenzelfde respectvolle wijze behandeld moeten worden. Een docent vertegenwoordigt immers de school en de school mag als aanbieder van onderwijs geen verboden man/vrouw-onderscheid maken ten opzichte van de onderwijsdeelnemers.
Op welke termijn denkt u dit dhimmibestuur ter verantwoording te roepen en te bewerkstelligen dat deze vorm van vrouwendiscriminatie niet langer geaccepteerd wordt?
De vraag is onduidelijk gegeven de onbepaalde aanduiding van het directe object.
Is het waar dat de aftrekbaarheid van dieetkosten in het kader van de BU-regeling is gewijzigd? Waarom is hierover noch de Kamer, noch de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad (CG-Raad) geïnformeerd?
Binnen de regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn dieetkosten aftrekbaar voor diëten die voorkomen in de zogenoemde dieetkostentabel voor het in die tabel opgenomen forfaitaire bedrag. Deze dieetkostentabel wordt opgesteld door het Nibud en jaarlijks aangepast aan de prijsontwikkeling van voedingsproducten. Met ingang van het jaar 2010 is de tabel ook inhoudelijk herzien. Deze herziening heeft plaatsgevonden door het Nibud in samenwerking met het Voedingscentrum en in overleg met de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD) en andere specialisten op het gebied van diëtetiek. In de brief aan de Tweede Kamer van 13 april 20101 is de Kamer geïnformeerd over de invoering en achtergrond van de nieuwe dieetkostentabel.
Kunt u de argumenten voor dit besluit noemen en toelichten?
Nieuwe kennis en inzichten hebben geleid tot wijzigingen in de uitgangspunten voor dieetadvisering en productkeuzes. De meerkosten van dieetvoeding worden bepaald aan de hand van de methode voor het berekenen van meer- of minderkosten van dieetadviezen ten opzichte van een referentievoeding. Het nieuwe uitgangspunt is dat wordt uitgegaan van een gezonde voeding als referentievoeding. Deze referentievoeding die is opgesteld door het Voedingscentrum heeft als basis de aanbevolen hoeveelheden voeding per dag voor een volwassen man in de leeftijd van 19 tot 50 jaar (de groep met de hoogste meerkosten). Het Voedingscentrum baseert zich hierbij op de Richtlijnen Voedselkeuze (Voedingscentrum 2009) die zijn afgeleid van de Richtlijnen Goede Voeding (Gezondheidsraad 2006). De nieuwe referentievoeding is dus een gezonde voeding waarbij rekening is gehouden met het Nederlandse voedingspatroon. Dat is nieuw ten opzichte van de methodiek die voorheen werd gehanteerd, waarbij voor de referentievoeding werd uitgegaan van het eetpatroon van de gemiddelde Nederlander, zowel wat betreft productkeuzes als wat betreft hoeveelheden. Aangezien een gezonde voeding in het algemeen het uitgangspunt is in de dieetadvisering ligt het voor de hand dat de referentievoeding eveneens een gezonde voeding representeert. Budgettaire aspecten hebben op geen enkele wijze een rol gespeeld in de overwegingen om over te gaan naar de nieuwe systematiek. De wijziging in systematiek is dan ook niet ingegeven met het oog op besparing, maar met het oog op het zo juist mogelijk vaststellen van de daadwerkelijke meerkosten die het volgen van een dieet met zich meebrengt.
Welke diëten of dieetlijsten zijn in de BU-regeling gewijzigd en/of verwijderd? Kunt u aangeven wat het aandeel van de diëten in de BU-regeling is?
Welke patiëntengroepen worden hierdoor geraakt en kunt u voor elk van deze patiëntengroepen het financiële nadeel aangeven? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat voor sommige diëten voortaan € 50 in plaats van € 600 kan worden afgetrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke wijzigingen doen zich als gevolg van dit besluit voor in het verzamelinkomen van de verschillende betrokkenen? Welke gevolgen hebben deze wijzigingen voor de hoogte van de zorg- en huurtoeslag? Zijn de betrokkenen hierover geïnformeerd?
Hoeveel verwacht het kabinet te besparen met de genoemde maatregelen in het kader van de BU-regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zowel de Kamer als de CG-Raad te informeren over wijzigingen in de BU-regeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het aantal lang verblijvende, verwesterde Afghaanse meisjes in Nederland, vergelijkbaar met Sahar |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Kunt u, naar aanleiding van uw brief aan de Tweede Kamer van donderdag 27 januari 2011 over het Afghaanse meisje Sahar Hbrahimgel, aangeven hoeveel Afghaanse vrouwen en meisjes er de afgelopen tien jaar zijn uitgezet naar Afghanistan?1
Sinds 2000 tot en met 2010 zijn er circa 200 Afghaanse vrouwen en meisjes onder toezicht vertrokken naar Afghanistan, van wie het overgrote deel in de periode voor 2007. Voor zover valt na te gaan, zijn zij allen via IOM vertrokken.
Hoeveel Afghaanse vrouwen en meisjes verblijven er zonder verblijfstitel in Nederland?
Deze vraag ziet (deels) op verblijf van personen in de illegaliteit. Zoals uw Kamer bekend is, kunnen geen betrouwbare kwantitatieve gegevens worden gegeven over personen die in de illegaliteit buiten het zicht van de overheid verblijven. De IND is verantwoordelijk voor de behandeling van toelatingsvragen en beschikt over informatie betreffende de aantallen vreemdelingen die zijn toegelaten of afgewezen en de aantallen van vreemdelingen die een verblijfsprocedure hebben lopen die al dan niet in Nederland mag worden afgewacht. In het landgebonden asielbeleid Afghanistan is de (zorgwekkende) situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan verwerkt. Hierdoor wordt aan een belangrijk deel van de vrouwelijke Afghaanse asielzoekers een asielvergunning verleend.
In het systeem van de IND (INDIS) staan op dit moment circa 830 Afghaanse meisjes en 2600 meerderjarige vrouwen geregistreerd omdat ze een toelatingsprocedure voeren of ooit hebben gevoerd in Nederland die niet tot vergunningverlening heeft geleid. Van hen mogen 110 meisjes en 360 vrouwen een lopende procedure afwachten. De overige 720 meisjes en 2240 vrouwen hebben de vermelding in INDIS dat zij geen rechtmatig verblijf (meer) hebben in Nederland, in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet. Dit betekent dat zij niet meer in Nederland mogen verblijven.
Ik acht het niet onaannemelijk dat meisjes en vrouwen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben en samen met gezinsleden een verblijfsvergunning hebben aangevraagd, de verblijfsprocedure van hun overige gezinsleden (illegaal) in Nederland afwachten. Op basis van een dergelijke aanname heb ik eerder de inschatting gemaakt dat er ongeveer 400 meisjes zijn die in vergelijkbare omstandigheden als Sahar Hbrahimgel in Nederland verblijven.
Er moet voorts nog rekening mee worden gehouden dat de cijfers hoger kunnen liggen. Gezinnen kunnen zich hebben uitgebreid, nadat een asielaanvraag was afgewezen, met in Nederland geboren of met later nagereisde meisjes. Als voor hen niet alsnog een aanvraag is ingediend, zijn zij niet in de registratie van de IND opgenomen.
Hoeveel van hen verblijven reeds meer dan tien jaar in Nederland?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, kunnen geen betrouwbare kwantitatieve gegevens worden gegeven over personen die in de illegaliteit buiten het zicht van de overheid verblijven. Het genoemde aantal van ongeveer 400 meisjes is niet afkomstig uit de registratiesystemen, maar is een inschatting gebaseerd op aannames. Het nader specificeren van deze groep zou een aanname op een aanname vragen en daarmee geen voldoende betrouwbare uitkomst meer (kunnen) opleveren.
Voor de volledigheid merk ik op dat uit het beleid noch uit de jurisprudentie voortvloeit dat een verblijfstermijn van 10 jaar, zoals in de vraagstelling is genoemd, een relevant onderscheidend criterium is.
Hoe beoordeelt u de zaak van het meisje Sahar in het licht van de Eligibility Guidelines van UNHCR van 17 december 2010?
De asielaanvragen van de de familie Hbrahimgel, waar het meisje Sahar deel van uit maakt, zijn getoetst aan het geldende beleid voor Afghaanse asielzoekers. Dit beleid is gestoeld op de algemene ambtsberichten over Afghanistan, opgesteld door de minister van Buitenlandse Zaken. Zoals ik in mijn brief van 27 januari jl.2 heb meegedeeld heb ik inmiddels, vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid, de minister van Buitenlandse Zaken gevraagd om, in aanvulling op alle vragen die ik al had gesteld over de situatie in Afghanistan, ook specifiek te rapporteren over de situatie van schoolgaande meisjes in Afghanistan. Dit omdat de informatie die hierover nu beschikbaar is, niet eenduidig is en de minister van Buitenlandse Zaken al bezig was met een update van het ambtsbericht inzake Afghanistan. Ik verbind hieraan overigens, evenals aan de Guidelines van de UNHCR van december 2010, nadrukkelijk op dit moment geen (beleids)consequenties voor lopende zaken.
Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen van het feit dat dit meisje herhaaldelijk in het nieuws is geweest voor haar kansen op verblijf? Wilt u daarbij betrekken dat u de zaak van Sahar zelf in de media hebt opgevoerd?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik alleen in reactie op vragen van diverse media mij genoodzaakt zag te reageren over het verloop van de procedure in deze individuele zaak. Ik heb derhalve niet het initiatief genomen om deze zaak in de media te brengen.
Zoals aan u meegedeeld in mijn brief 27 januari jl., zie ik momenteel geen feiten en omstandigheden die maken dat deze zaak nu zo uitzonderlijk is dat ik gebruik moet maken van mijn discretionaire bevoegdheid. Dat de zaak veel aandacht in de media heeft gekregen, maakt de weging van deze feiten en omstandigheden niet anders.
Verhoging van de EMU (Europese Monetaire Unie)-schuld door garantiestelling aan het Europees noodfonds |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat Bureau Eurostat heeft besloten garanties aan het Europees noodfonds mee te tellen als EMU-schuld?1
Ja.
Wie is politiek verantwoordelijk voor het wel of niet meetellen van garanties e.d. als EMU-schuld?
Eurostat is een onafhankelijke organisatie die volgens de internationaal afgesproken regels en procedures een afweging heeft gemaakt over de gevolgen van de EFSF-lening voor de bruto schuld van de in het EFSF participerende landen.
Met welk bedrag zou de Nederlandse EMU-schuld stijgen als de reeds verstrekte garantie uit het noodfonds inderdaad zou meetellen als EMU-schuld? Tot welke percentage van het BBP zou die schuld kunnen oplopen binnen de huidige afspraken en omvang van het noodfonds?
Voor de antwoorden op deze vragen wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Harbers en Ten Broeke (kenmerk 2011Z01752), welke ik tegelijkertijd heb beantwoord.
Wat betekent het meetellen van garanties als EMU-schuld voor het bereiken van de signaalwaarden van het Stabiliteits- en Groeipact? Vindt u dat wenselijk? Zo ja, waarom? Zo neen, welke actie gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de Nederlandse afgeschreven detentieboten mogelijk in Griekenland worden ingezet |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Greece May Use Dutch Ships to Detain Migrants»?1
Ja.
Is het waar dat er plannen bestaan om de afgeschreven detentieboten van Nederland beschikbaar te stellen aan Griekenland voor de problemen met migranten aldaar? Zo ja, bent u van plan om dit voornemen daadwerkelijk uit te voeren?
Nee. De Griekse autoriteiten hebben belangstelling getoond voor de wijze waarop vreemdelingenbewaring in Nederland ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij hebben zij zich tevens georiënteerd op de boten die voorheen in Nederland als detentiefaciliteit in gebruik waren. Van concrete plannen van Griekse zijde is mij niets bekend. Mocht de belangstelling van Griekenland voor het gebruik van de boten op enig moment concreet worden, dan ben ik bereid om in Nederland opgedane kennis over het gebruik van de boten over te dragen aan de Griekse autoriteiten. De boten zijn overigens eigendom van een particulier bedrijf en van ter beschikking stelling door Nederland is dus geen sprake.
Staat u achter het genomen besluit om de detentieboten in Nederland te sluiten als verblijfplaats voor vreemdelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat een vreemdeling in Griekenland ook niet moet worden opgevangen in een detentieboot?
De detentieboten zijn in Nederland buiten gebruik genomen omdat met de ingebruikname van permanente capaciteit geen behoefte meer bestond aan deze tijdelijke faciliteiten. Ik sta achter dit besluit. De detentieboten boden een naar Nederlandse maatstaven volwaardige detentiecapaciteit. Ik zie geen aanleiding te veronderstellen dat dit in Griekenland anders zou zijn.
Is het weggeven van de Nederlandse afgeschreven detentieboten aan Griekenland één van de praktische maatregelen die u aan Griekenland hebt beloofd bij de oplossing van het migrantenprobleem aldaar?
Nee. De boten zijn geen eigendom van de Nederlandse Staat, maar door de Staat gehuurd van particuliere eigenaren. Inmiddels is het huurcontract beëindigd. Van weggeven door de Staat kan derhalve geen sprake zijn. Indien de Griekse overheid gebruik van de boten wenst te maken, zal zij dit moeten afhandelen met de eigenaar. De Nederlandse overheid heeft daarin geen rol.
Ziet u geen alternatieve praktische oplossingen die u aan Griekenland kan bieden?
Zoals gemeld in eerdere antwoorden op soortgelijke vragen (Kamervragen (Aanhangsel) 2010–2011, 732 en 739), hecht ik er aan dat wij ons, in onze ondersteuning van Griekenland, richten op het Griekse actieplan («Greek Action Plan on Migration Management and Asylum Reform»), omdat dit bij een goede implementatie de asiel- en migratiesituatie in Griekenland structureel kan verbeteren. Daarbij heeft het plan brede Europese en UNHCR ondersteuning. Het ligt voor de hand dat de op Griekenland toegesneden operationele steun via het nieuwe Europees Asielagentschap (EASO) wordt verleend. Langs deze weg kan de inzet van de EU-lidstaten, de Europese Commissie en de UNHCR worden gebundeld. Indien de Griekse regering een verzoek indient bij het EASO, kunnen via het EASO asiel-ondersteuningsteams worden ingezet op het Griekse grondgebied. Deze teams bestaan uit asiel- en opvangdeskundigen uit de verschillende lidstaten. Ik heb de Commissie en EASO aangeven dat wij als Nederland een substantiële bijdrage willen leveren aan deze asiel-ondersteuningsteams en heb een «nationale expert-pool» aangeboden. Dit betreft een lijst met daarop Nederlandse experts op het gebied van asiel en migratie, variërend van experts op het gebied van horen en beslissen in asielzaken en informatie over landen van herkomst tot experts op het gebied van opvang en projectmanagement. Deze experts kunnen naar behoefte worden ingezet. Het is uiteindelijk aan het EASO om aan te geven aan welke expert op welk moment behoefte is.
Om bij te dragen aan een snelle en goed op de Griekse noden toegesneden inzet van deze teams, zal na de ontvangst van een procedureel correct ingediend Grieks verzoek om ondersteuning via het EASO een coördinatieteam naar Griekenland afreizen. Dit team zal bestaan uit vijf à zeven asiel- en opvangexperts. Ook Nederland is bereid een expert voor dit team beschikbaar te stellen. Het team zal de Griekse autoriteiten ondersteunen bij het in kaart brengen van de specifieke behoeftes en mogelijkheden bij de implementatie van het actieplan. Nadrukkelijk merk ik hierbij op dat Griekenland zelf verantwoordelijk blijft voor het oplossen van de problemen en het ontwikkelen van een deugdelijke procedure, waarbij het Kabinet bereid is uit solidariteit (praktische) ondersteuning aan Griekenland te bieden.
Het verbod om 's nachts snel te varen met motorboten in de hoofdvaarwaters tussen het vaste land en de Waddeneilanden en of tussen de Waddeneilanden onderling |
|
Matthijs Huizing (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in de Leeuwarder Courant van 27 januari 2011 getiteld «Snelvaren taxi ook ’s nachts toestaan»?
Ja.
Bent u bekend met de situatie dat varen met een snelheid hoger dan 20 km/uur door snelle motorboten overdag wordt toegestaan in vaargeulen, maar ’s nachts beperkt is? Is het waar dat er tegen de nachtelijke beperking bezwaar is aangetekend?
Deze situatie is formeel geregeld in de Regeling snelle motorboten Rijkswateren 1995. In deze regeling zijn de gebieden opgenomen, waar overdag of ’s nachts sneller mag worden gevaren dan 20 km per uur. Hierin is ten aanzien van de vaart op de Waddenzee opgenomen, dat in de vaargeulen alleen overdag sneller mag worden gevaren dan 20 km per uur. Het is mij bekend, dat eind november 2010 een aanvraag is ingediend om op de trajecten Holwerd/Ameland en Lauwersoog/Schiermonnikoog sneller dan 20 kilometer per uur te mogen varen met watertaxi's in de nachtelijke uren.
Is het waar dat de regeling snelle motorboten eigenlijk is ingevoerd om meer grip te krijgen op de snelle (motor) plezierjachten op de Nederlandse binnenwateren?
De regeling geldt voor alle snelle motorboten, maar was oorspronkelijk ingevoerd om grip te krijgen op het recreatieve gebruik van speedboten, waterscooters etc. In loop der tijd zijn nieuwe vormen van vervoer gegroeid, (waaronder watertaxi’s), waardoor meer beroeps- en bedrijfsvaartuigen onder de definitie van een snelle motorboot zijn gaan vallen en daarmee ook onder dezelfde eisen en beperkingen.
Deelt u de mening dat watertaxi’s bedrijfsvaartuigen zijn, die adequaat zijn toegerust en daarom gelijk geschakeld kunnen en moeten worden met andere bedrijfs- en beroepsvaartuigen? Zo nee, hoe verklaart u dat de watertaxi’s in de regio Rotterdam wel zijn vrijgesteld van deze regeling en dat deze ook ’s nachts met hogere snelheid mogen varen?
In de verkeersregelgeving – waarin het al dan niet nachtelijk snelvaren is geregeld – wordt geen onderscheid gemaakt tussen recreatief gebruikte snelle motorboten en bedrijfs- en beroepsvaartuigen. Ongeacht de vraag, of watertaxi’s bedrijfsvaartuigen zijn, vallen ze onder de definitie van snelle motorboten.
Om snel vervoer ’s nachts per watertaxi in Rotterdam mogelijk te maken, is aldaar via een aanpassing van de verkeersregelgeving de mogelijkheid geboden voor álle snelle motorboten om 's nachts te varen.
Deelt u de mening dat watertaxi’s ieder moment van de dag, ook ‘s nachts en zeker in urgente situaties, snel moeten kunnen varen?
Of een watertaxi ook ’s nachts snel kan varen, hangt af van de specifieke omstandigheden van de vaarweg, de kwalificatie van de bemanning en de uitrusting van de motorboot. Overigens zijn specifiek voor calamiteiten ook vaartuigen van hulpdiensten beschikbaar.
Bent u bereid tot een herziening van de regelgeving ten aanzien van de vaarsnelheid van snelle bedrijfsvaartuigen in de vaargeulen op de Waddenzee, in die zin dat het begrip bedrijfsvaartuig zodanig wordt aangepast dat watertaxi’s hier ook onder worden verstaan?
Ik ben bereid om op korte termijn te onderzoeken, hoe en onder welke voorwaarden het snel varen met watertaxi's en andere snelle bedrijfsvaartuigen in de nachtelijke uren mogelijk gemaakt kan worden in de gebieden/vaargeulen waar nu reeds overdag snel gevaren mag worden. Concreet zal ik onderzoeken, of uitbreiding van het snelvaren naar de nacht mogelijk is binnen de regelgeving omtrent natuurbescherming. De Waddenzee is een beschermd natuurgebied. Of het snel varen in de nacht verstorend is voor de aanwezige habitats en diersoorten, en welke maatregelen daarbij passen, moet mede worden bepaald door het bevoegd gezag van de Natuurbeschermingswet 1998. Voor de Waddenzee zijn dat de provincies Fryslân en Groningen en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De natuurbeschermingsregelgeving zou er toe kunnen leiden, dat op sommige delen van het traject toch ’s nachts niet sneller gevaren kan worden. In het onderzoek zal ik tevens de consequenties voor de nautische veiligheid betrekken.
Het onderzoek zal zich concentreren op de relatief kleine groep bedrijfs- en beroepsvaartuigen, inclusief watertaxi’s. Het uitbreiden van het nachtelijk snel varen voor álle snelle motorboten, dus ook de recreatieve, acht ik onwenselijk gezien het kwetsbare karakter van het Waddengebied.
Indien op basis van het onderzoek zal worden besloten tot het toestaan van het snel varen voor watertaxi's en andere snelle bedrijfsvaartuigen in de nachtelijke uren, dan zal een aanpassing van het Binnenvaartpolitiereglement (een AMvB) nodig zijn. Dit om binnen de categorie snelle motorboten onderscheid aan te brengen tussen bedrijfs- en beroepsvaartuigen en recreatief gebruikte snelle motorboten. Zo'n aanpassing van een AmvB, maar ook de toetsing aan de natuurwetgeving duurt enige tijd.
Bent u bereid om, vooruitlopend op een mogelijke wijziging van de regelgeving, de watertaxi’s van en naar de Friese eilanden een ontheffing te verlenen van de snelheidsbeperking in de nacht conform de ontheffing die is verleend aan de watertaxi’s in de regio Rotterdam?
Het instrument ontheffing is in de huidige regelgeving niet beschikbaar voor het toestaan van snel varen. Het mogelijk maken van snel varen in de nacht vergt een wijziging van de regelgeving, zoals aangegeven bij vraag 6. Het is niet wenselijk, hierbij op het bij vraag 6 genoemde onderzoek vooruit te lopen.
Bent u tevens bereid de handhaving ten aanzien van de vaarsnelheid ’s nachts door de watertaxi’s van en naar de eilanden op te schorten totdat helderheid is ontstaan over de mogelijkheden om de regelgeving aan te passen en hierover een besluit is genomen?
Nee, ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het bij vraag 6 aangekondigde onderzoek.
De hoogspanningsverbinding Beverwijk-Bleiswijk |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rijk stelt beslissing over hoogspanningstracé uit»1 en «Nieuw 380 kV tracé komt zo goed als zeker in Westflank»?2
Ja.
Wat is de reden voor het inlassen van hernieuwd bestuurlijk overleg over het tracé van de 380 kV verbinding bij Haarlemmermeer? Zijn er nieuwe feiten aan het licht gekomen? Zo ja, welke?
Gedurende het gehele proces vanaf de terinzagelegging van de startnotitie eind 2007 tot aan heden is er geregeld gesproken met de omwonenden en met de betrokken bestuurders. Ook het bestuurlijk overleg van 11 maart 2011 moet in dat licht bezien worden. Wij hechten groot belang aan de samenwerking met de regio.
Sinds 24 november 2010 is er een nieuw voorbereidingsbesluit van kracht. Op 9 november 2009 is voor dit project al eerder een voorbereidingsbesluit genomen. Dit besluit was echter één jaar geldig en inmiddels verlopen. Daarom is op 24 november 2010 door ons een nieuw voorbereidingsbesluit genomen.
In het nieuwe voorbereidingsbesluit ligt het zoekgebied, anders dan in het eerdere voorbereidingsbesluit, aan de west- én oostkant van Hoofddorp. De reden hiervoor is dat er ter hoogte van Hoofddorp aan de oostkant enerzijds diverse aandachtspunten, waaronder de nabijheid van Schiphol, bleken te zijn die om een oplossing vragen. En anderzijds staat het denken over de woningbouw-, groen- en wateropgave in de Westflank niet stil. Om te voorkomen dat een mogelijke keuze voor een westelijk tracé onmogelijk wordt gemaakt door onvoorziene ontwikkelingen in de Westflank, is ervoor gekozen om, naast een oostelijk, ook een westelijk tracé in dit voorbereidingsbesluit op te nemen. Zo wordt ook in dit gebied voorlopig ruimte gereserveerd voor een eventuele hoogspanningsverbinding.
Wij hebben nog geen definitieve keuze gemaakt voor een westelijk tracé, we komen nu wel in de fase waarin een keuze gemaakt moet worden. Dit is in het overleg van 11 maart jl. besproken.
Herkent u de onzekerheid die uitstel van de informatieavond bij bewoners teweeg brengt omdat dat zij nog langer in onzekerheid zitten over het tracé dat gekozen gaat worden?
Ja. We erkennen dat het een lang proces is waarbij alle betrokken partijen geraadpleegd dienen te worden. Deze zorgvuldigheid leidt er soms toe dat de planning uitloopt. Een van de redenen om de informatieavond uit te stellen is dat bij ons de wens bestaat op die avond duidelijkheid te geven over het beoogde tracé ter hoogte van de gemeente Haarlemmermeer, dus om de onzekerheid weg te nemen. Wij hebben daarom besloten om de informatieavond uit te stellen tot na het moment dat de keuze bekend is.
Bent u bereid om zorg te dragen voor een zorgvuldig afwegings- en besluitingvormingstraject waarbij alle partijen optimaal betrokkenen worden en de Kamer hierover tevens te informeren?
Reeds vanaf de start van het proces in 2007 worden besluiten en afwegingen met grote zorgvuldigheid genomen. De bestuurders van provincies en gemeenten en de omwonenden zijn in de afgelopen jaren meerdere malen betrokken bij het proces. Via informatieavonden, inspraakmogelijkheden, nieuwsbrieven en bestuurlijke overleggen is informatie gegeven over de Randstad 380 kV-verbinding en hebben de besturen en omwonenden hun mening kunnen geven. Ook uw Kamer is doorlopend op de hoogte gehouden.
Zoals eerder ook het geval, zullen wij de Kamer informeren over de uitkomsten van het proces. Binnenkort zal ons definitieve tracébesluit te verwachten zijn. Hierover zullen wij uw Kamer per brief informeren. Vervolgens zal door ons het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage worden gelegd. Hiertegen kunnen door een ieder zienswijzen worden ingediend.
De schade die is veroorzaakt door vuurwerkvandalisme |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gemeenten lijden meer schade door vuurwerk»?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het in het bericht genoemde onderzoek waaruit blijkt dat gemeenten gemiddeld ruim een derde meer schade door vuurwerkvandalisme hebben opgelopen dan in het voorgaande jaar? Zo ja, hoe verklaart u deze toename? Zo nee, waarom niet en wat zijn dan wel de juiste gegevens?
Cijfers over schade geleden door gemeenten door vuurwerkvandalisme zijn mij niet bekend. Ik kan daarom geen oordeel geven over het in het bericht in het Reformatorisch Dagblad (28 januari 2011) genoemde onderzoek. Uit een schatting van het Centrum voor Verzekeringsstatistiek van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat er tijdens de afgelopen jaarwisseling voor een bedrag van circa 10 miljoen Euro schade is geleden door particulieren. Het gaat daarbij om schade aan woningen en auto’s door brand. Het jaar ervoor werd de door particulieren geleden schade tijdens de jaarwisseling vastgesteld op 12 miljoen Euro. Het Verbond van Verzekeraars ziet deze daling als een resultaat van het zero-tolerance beleid van de overheid tegen vandalen en andere raddraaiers.
Hoe verklaart u het gegeven dat in de Biblebelt relatief meer schade, zowel ten opzichte van het vorig jaar als ten opzichte van andere gemeenten, door vuurwerk wordt veroorzaakt?
In het Politieacademie-onderzoek naar het verloop van de jaarwisselingen in Nederland, uitgebracht in 2007 na de jaarwisseling 2006–2007, werd geconstateerd dat er tijdens de jaarwisseling opvallend veel problemen in kleine gemeenten en dorpskernen in de zogeheten «biblebelt» waren. Volgens de onderzoekers wortelen de ongeregeldheden bij de jaarwisseling in dat gebied meer in structurele problemen – zoals overlast, criminaliteit, regelontduiking en alcoholgebruik – dan dat het incidentele uitingen zijn (Adang & Van der Torre, 2007).
Deelt u de mening dat het onbevredigend is dat er al jarenlang geen sprake is van een substantiële vermindering van schade in de openbare ruimte rond Oud en Nieuw? Zo ja, wat gaat u doen om dit tij te keren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kan ik geen uitspraken doen over de omvang van de schade in de openbare ruimte.
Ofschoon tijdens de laatste jaarwisseling sprake was van een afname van het totale aantal incidenten (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 76 en de geschatte schade geleden door particulieren met bijna 20 procent gedaald is, kan het nog beter. Daarom ga ik onverminderd door met het aandacht vragen bij gemeenten voor dit onderwerp. Ieder jaar in september wordt een brief met aandachtspunten met betrekking tot de jaarwisseling verstuurd aan alle korpsbeheerders, korpschefs, burgemeesters, hulpdiensten en andere betrokken partijen. Daarin wordt ook aandacht geschonken aan het verhalen van schade op vandalen. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heeft in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en gemeenten een toolkit ontwikkeld. Daarin zijn onder andere de juridische mogelijkheden voor het verhalen van schade en de bijbehorende richtlijnen en procedures te vinden. Het initiatief om dit instrument toe te passen ligt bij de gemeenten.
Kunt u aan de hand van evaluaties van eerdere ongeregeldheden rondom Oud en Nieuw een beeld schetsen van de groep vandalen die dan actief zijn? Zo ja, waarom slaagt u er niet in deze groep beter in de greep te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Uit het Rapport Commissie overlast jaarwisseling (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 VII, nr. 47) blijkt dat het voornamelijk om mannen gaat van 18–30 jaar. Op gemeentelijk niveau bestaat een meer gedetailleerd beeld van de vandalen en dienen maatregelen te worden genomen. Zo heeft een aantal gemeenten de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast toegepast op personen die in beeld waren. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw mening over het pleidooi van zes burgemeesters van gemeenten in de Betuwe en de Liemers om een schadetaks op vuurwerk in te stellen waardoor de koper van vuurwerk standaard een heffing moet betalen die kan dienen voor het betalen van het herstel van vuurwerkschade?2
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft mij bericht dat de consequenties van het invoeren van een heffing op vuurwerk al in 2002 in kaart zijn gebracht door het Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf (EIM; het onderzoeksrapport is op 12 november 2002 aan uw Kamer aangeboden). Een heffing op vuurwerk om schade als gevolg van vuurwerkvandalisme te bekostigen kan leiden tot een toename van de hoeveelheid illegaal vuurwerk, waarvoor geldt dat zowel geen heffing wordt betaald als de kwaliteit niet wordt gecontroleerd. Een toename van het aantal letselgevallen is te verwachten. Een dergelijke heffing kan gelijkertijd leiden tot een toename van de aanschaf van het goedkopere knalvuurwerk waarmee het merendeel van het vandalisme wordt gepleegd. Volgens het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is de situatie sinds die tijd niet zodanig gewijzigd dat het rapport zijn geldigheid heeft verloren.
Gebrek aan toezicht op onderbetaling van werknemers |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsinspectie mist zicht op onderbetaling»?1
Ik heb kennisgenomen van het vermelde krantenartikel. De opvattingen die worden beschreven waarbij de suggestie wordt gewekt dat de Arbeidsinspectie te weinig handhavend optreedt, deel ik niet.
Wat is uw opvatting over het in dit bericht geconstateerde gebrek aan toezicht?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet meer dan redelijk is dat werknemers het loon krijgen dat zij volgens hun cao verdienen, ook als zij niet oorspronkelijk uit Nederland komen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is ook vastgelegd in de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga).
Heeft u zicht op het aantal werknemers dat in Nederland onder het wettelijk minimumloon wordt uitbetaald? Zo nee, worden er schattingen gedaan?
Het percentage van alle werknemers (15 tot en met 64 jaar) werkzaam in het Nederlandse bedrijfsleven dat onder minimumloonniveau werd betaald bedroeg bij de laatst uitgevoerde monitor 0,3% (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XV, nr. 84. Uit de handhavingsinformatie van de Arbeidsinspectie blijkt dat er bij de uitgevoerde inspecties waarbij zo’n 12 000 werkgevers per jaar zijn gecontroleerd, in 2009 in 84 zaken 540 onderbetaalden en in 2010 bij 127 zaken een kleine 600 onderbetaalden zijn aangetroffen waarvoor een boete is opgelegd.
Deelt u de mening dat dit bericht wederom aantoont dat de capaciteit van de Arbeidsinspectie ernstig tekort schiet? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet en dat blijkt ook niet uit de cijfers inzake de handhaving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Het aantal opgemaakte boeterapporten WML is in 2010 ten opzichte van 2009 gestegen, van 84 in 2009 naar 127 in 2010. Het totaal aan opgelegde boetebedragen is in 2010 verdubbeld. Daaruit blijkt dat de bestuurlijke handhaving van de WML steeds beter ingebed raakt in de werkwijze van de Arbeidsinspectie en dat de risicoanalyse steeds beter gerichte controles mogelijk maakt. Van het aantal aangetroffen werknemers dat onder het minimumloon betaald werd was bijna 40% afkomstig uit een van de nieuwe lidstaten van de Europese Unie (inclusief Bulgarije en Roemenië).
Voert de Arbeidsinspectie herhalingsinspecties uit bij beboete bedrijven? In hoeverre hebben de sancties tot gevolg dat bedrijven zicht beter aan de wet houden en werknemers niet meer onder het wettelijk minimumloon worden uitbetaald? Welke conclusies trekt u hieruit?
De Arbeidsinspectie bezoekt een onderneming waartegen een boeterapport is opgemaakt, in principe opnieuw binnen 3 maanden voor een hercontrole. Indien sprake is van recidive worden de boetes voor geconstateerde overtredingen met 50% verhoogd, maar voor de Wml speelt dit nauwelijks, omdat de werkgever bij een eerste boete al via een last onder dwangsom tot nabetaling van het te weinig betaalde loon verplicht kan worden.
Ik ben van oordeel dat bedrijven die de wet overtreden hard moeten worden aangepakt. Oneerlijke concurrentie door onderbetaling en illegale tewerkstelling, welke vaak gepaard gaan met slechte werkomstandigheden en uitbuiting is ontoelaatbaar en dient krachtig bestreden te worden. Zeker als blijkt dat zij zich na een overtreding kennelijk niets lijken aan te trekken van opgelegde boetes. Ik bereid een fors strengere aanpak van fraude voor, inclusief hogere boetes voor overtredingen van de arbeidswetgeving.
Zijn er bepaalde sectoren waarin onderbetaling relatief vaker voorkomt dan andere? Wordt in deze sectoren extra geïnspecteerd op naleving van de wet naleving minimum loon? Zo nee, bent u bereid in deze sectoren extra inspectie in te zetten?
Onderbetaling komt in alle sectoren voor waar de Arbeidsinspectie inspecteert.
De meeste overtredingen van onderbetaling worden aangetroffen in de uitzendsector. Ook in de sectoren land- en tuinbouw, detailhandel en horeca komt onderbetaling verhoudingsgewijs vaak voor. In deze sectoren wordt dan ook gericht geïnspecteerd.
Kunt u aangeven om welke reden de Arbeidsinspectie wel kan handhaven op betaling van minimumloon, maar niet op cao-loon? Bent u van mening dat er ook op naleving van cao-afspraken meer zou moeten worden gehandhaafd?
Het is geen taak van de Arbeidinspectie om handhavend op te treden bij civielrechtelijke loonafspraken die cao-partijen overeenkomen.
Voor het toezicht op de juiste naleving van cao-afspraken dienen cao partijen elkaar aan te spreken. Voor meer informatie over de handhaving van cao’s verwijs ik naar de eerdere Kamerbrief over dit onderwerp (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 544 en 32 123 XV, nr. 219).
Voor de uitzendsector ziet overigens de Stichting Naleving cao voor Uitzendkrachten (SNCU) toe op de juiste naleving van de cao’s in de uitzendbranche. Blijkens de resultaten die de SNCU over 2010 meldt, zijn in 2010 ca. 800 klachten over niet naleving van cao-bepalingen ontvangen, voornamelijk afkomstig van Poolse werknemers (80%).
Op welke manier worden (niet Nederlandse) werknemers ingelicht over hun rechten als het gaat om cao-afspraken? Bent u van mening dat deze informatie alleen voldoende is om onderbetaling tegen te gaan? Zo nee, welke stappen bent u bereid te nemen om op te treden tegen betaling onder het wettelijk minimumloon, dan wel cao-loon?
Er wordt op verschillende wijze, via voorlichtingsites van SZW en de Arbeidinspectie, via ambassades in Nederland en in de MOE-landen en via de netwerken van organisaties als SNCU, BlinN en UWV Werkbedrijf, informatiemateriaal verstrekt om werknemers én werkgevers te informeren over hun rechten en plichten bij het verrichten van arbeid in Nederland. Heel praktisch worden ook folders met verwijzing naar de informatie op de website verspreid op plekken waar de doelgroepen te vinden kunnen zijn, zoals op bouwplaatsen en in bepaalde wijken in de grote steden. Daarbij gaat het om informatie over zaken als wanneer en onder welke voorwaarden mag een vreemdeling hier arbeid verrichten en wat zijn de regels voor betaling van het minimumloon en andere arbeidsvoorwaarden, en welke regels gelden er voor arbeidstijden en voor arbeidsomstandigheden. Hoewel ook werkgevers via voorlichtingsmateriaal en -campagnes worden geïnformeerd, zal het naar mijn oordeel nodig blijven dat er vanuit de overheid tegen onderbetaling onder minimumloonniveau opgetreden wordt om oneerlijke concurrentie en onderbetaling van werknemers tegen te gaan.
Zie ook het antwoord bij 10 en 11.
Bent u bereid de capaciteit van de Arbeidsinspectie uit te breiden naar een adequaat niveau, zoals eerder voorgesteld in het amendement-Spekman (32 123 XV, nr. 42)? Zo nee, waarom niet?
Mijn analyse is vooral dat de problematiek hardnekkig is. Meer inspectiecapaciteit is daarop niet het antwoord. Zoals aangegeven in het Regeerakkoord wil dit kabinet zich sterk maken om fraude op een harde wijze te bestrijden. Binnenkort zal ik daarvoor nadere voorstellen doen.
Deelt u de mening dat een vorm van «naming and shaming», waarbij de namen van herhaaldelijke overtreders van arbeidswetgeving dan wel cao-verplichtingen gepubliceerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen kan de Kamer op korte termijn van de regering verwachten om uitvoering te geven aan dit voorstel?
Zie antwoord vraag 10.
Herkent u het beeld dat de Arbeidsinspectie buitenlandse werknemers gemakkelijk als zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) erkent waardoor ze vaak onderbetaald worden? Zo nee, hoeveel zzp’ers afkomstig uit de Midden en Oost Europese (MOE-)landen zijn in Nederland actief?
Voor zelfstandig werkende onderdanen uit de EU-landen is de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag niet van toepassing. Ook gelden er voor zzp- ers geen cao’s.
Dit stelt de zelfstandig werkende in staat om zelf zijn uurloon en de gemiddelde arbeidsduur vast te stellen.
De Belastingdienst bepaalt of een zzp-er aan de voorwaarden voor zelfstandig ondernemerschap voldoet.
De Arbeidsinspectie controleert of vreemdelingen die geen vrije toegang tot de arbeidsmarkt hebben, zich niet door middel van (schijn)constructies op oneigenlijke wijze alsnog op de Nederlandse arbeidsmarkt begeven en treedt zo nodig op als daartoe aanleiding is. Tot aan november 2010 heeft de Arbeidsinspectie in 2010 637 zzp’ers aangetroffen waarvan er 198 als schijn-zzp’er zijn aangemerkt. Tegen de werkgevers van deze schijn-zzp’ers heeft de Arbeidsinspectie een boeterapport opgemaakt voor het ontbreken van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Van deze schijn-zelfstandigen was 86% afkomstig uit Bulgarije.
Uit het in september 2009 aan de Tweede Kamer aangeboden Risbo-onderzoek naar de aard en omvang van arbeidsmigratie uit de MOE-landen blijkt dat er per 1-1-2009 15 600 zzp’ers uit de MOE-landen, waaronder 5700 Bulgaren en Roemenen, stonden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast schatten de onderzoekers het aantal zzp’ers uit de MOE-landen in Nederland, dat niet staat ingeschreven in de Kamer van Koophandel op 7700. Daarmee schatten de onderzoekers het totaal op 23 300.
Er is geen nieuw onderzoek gedaan naar het totaal aantal zzp’ers uit de MOE-landen. Wel zijn nieuwe cijfers bekend voor het aantal inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel.
Op 1-1-2011 stonden er 18 227 zzp’ers uit de MOE-landen, waaronder 7831 Bulgaren en Roemenen, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
De Stichting Naleving cao voor Uitzendkrachten (SNCU) geeft aan dat zij uitzendbureaus die niet in Nederland zijn gevestigd niet kunnen controleren; controleert de Arbeidsinspectie deze bureaus wel? Zo ja, hoe vaak is dat in de afgelopen jaren gebeurd?
Indien bij controles van de Arbeidinspectie buitenlandse bedrijven betrokken zijn bestaat de mogelijkheid om over deze bedrijven gegevens op te vragen via buitenlandse liaisonbureaus. In de afgelopen jaren (2008–2010) zijn 149 verzoeken gedaan in het kader van controle van buitenlandse bedrijven.
Kunt u specifiek aangeven hoeveel de Koninklijke Marine in totaal heeft uitgegeven aan deze nieuwe dienstauto, die alleen «kaal» al een consumentenprijs van bijna 90 000 euro heeft? Zo nee, waarom niet?1
Bij de verwerving van dienstauto’s wordt zo nodig rekening gehouden met specifieke arbeidsomstandigheden en de fysieke kenmerken van de desbetreffende functionaris. In het geval van de dienstauto van de commandant zeestrijdkrachten heeft de arbodienst geadviseerd rekening te houden met de lengte van de vice-admiraal om gezondheidsklachten te voorkomen. Er is gekozen voor de Mercedes R350 CDI omdat deze auto voldoet aan de arbo-eisen. Defensie hanteert bij de verwerving van dienstauto’s de regeling «Normering Rijkspersonenauto’s» van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De aanschafkosten van de dienstauto – € 62 581,40 inclusief btw – zijn verenigbaar met deze regeling. Ik zie daarom geen aanleiding de aankoop ongedaan te maken.
Deelt u de mening dat er veel goedkopere alternatieven zijn die ook geschikt zijn voor deze lange vice-admiraal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe het bovenstaande bericht zich verhoudt tot de bezuinigingen op Defensie? Kunt u in uw antwoord daarbij specifiek aandacht geven aan de motie-Hernandez over de reductie van o.a. een groot deel van de 37 luxe personenauto’s met chauffeur, die door de Tweede Kamer op 14 december 2010 met algemene stemmen is aangenomen?2 Zo nee, waarom niet?
Tijdens het wetgevingoverleg Personeel van 22 november 2010 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 3 heb ik uiteengezet dat de dienstauto’s deel uitmaken van de ombuigingsoperatie bij Defensie. Ik wil niet vooruitlopen op de beleidsbrief die ik naar de Kamer zal sturen.
Kunt u deze aankoop nog terugdraaien? Zo nee, kunt u ervoor zorgen dat deze dure aankopen in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 1.
Genderselectie |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de activiteiten van zakenman Van D. die kennelijk mensen, die genderselectie willen bij het krijgen van een kind, verwijst naar een kliniek in Antwerpen en daar zelf betrokken is bij de behandeling van mensen?1
Ik vind de berichten in de media over de activiteiten van de heer Van D. zorgelijk. Embryologen en gynaecologen geven immers aan dat er vanuit de wetenschappelijke literatuur geen aanwijzigen zijn dat de methode van geslachtsselectie waaraan de heer Van D. refereert een betrouwbare methode is om het geslacht van het kind te kunnen bepalen.
Wat vindt u ervan dat mensen enkele duizenden euro’s kwijt zijn aan een wetenschappelijk niet bewezen methode voor genderselectie?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de activiteiten in Nederland strafbaar? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, kunt u dit toelichten?
In zijn algemeenheid geldt dat het op grond van artikel 26 van de Embryowet verboden is om op niet-medische gronden handelingen met geslachtscellen of embryo’s te verrichten met het oogmerk het geslacht van een toekomstig kind te kunnen bepalen. Het enkel adviseren hierover en verwijzen is niet strafbaar.
Artikel 26 verbiedt tevens het aanbieden van diensten, die bestaan uit dergelijke handelingen. Indien iemand in strijd handelt met deze verboden, is hij strafbaar op grond van artikel 28, eerste lid, van de Embryowet.
Van strafbaarheid kan ook sprake zijn als een persoon de organisatie van de op grond van de Embryowet strafbare handelingen voor zijn rekening neemt en dit deels in Nederland doet. Ten aanzien van die persoon kan gesproken worden van medeplegen van overtreding van artikel 26 Embryowet.
Verder geldt dat op grond van artikel 96, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) andere personen dan artsen die handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg uitvoeren of artsen die niet staan ingeschreven in het BIG-register of wel staan ingeschreven, maar buiten hun deskundigheid treden, strafbaar kunnen zijn. Voorwaarde daarvoor is dat door deze handelingen, waaronder begrepen het geven van raad, schade of de aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander is veroorzaakt.
Tenslotte kan iemand die, met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, een ander beweegt een geldbedrag te betalen of een schuld aan te gaan voor een behandeling die tot doel heeft het geslacht van een toekomstig kind te bepalen, en die behandeling als wettelijk toegestaan aanprijst, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die behandeling buitenwettelijk is, indien de feiten daar aanleiding toe geven vervolgd kunnen worden wegens oplichting als bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht.
Overigens merken wij op dat om strafrechtelijk te kunnen optreden tegen feiten gepleegd in het buitenland gelet op artikel 5, eerste lid, onder 2, WvSr sprake moet zijn van dubbele strafbaarheid. Dat betekent dat de gewraakte handeling ook in dat land strafbaar moet zijn gesteld, wil het Openbaar Ministerie in Nederland iemand kunnen vervolgen.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Zijn de activiteiten in België strafbaar? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ook in België is geslachtsselectie om niet-medische redenen strafbaar. In de Wet betreffende het onderzoek op embryo's in vitro van 11 mei 2003 en de Wet betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en gameten van 6 juli 2007 is bepaald dat het verboden is onderzoek of behandelingen uit te voeren die gericht zijn op geslachtsselectie, met uitzondering van de selectie ter voorkoming van geslachtsgebonden ziekten (artikel 5) respectievelijk dat het verboden is embryo’s of gameten te doneren dan wel pre-implantatie genetische diagnostiek te verrichten met het oog op geslachtsselectie (artikelen 23, 52 en 67).
Wat gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voor activiteiten ondernemen om te voorkomen dat de heer Van D. nog dergelijke activiteiten in Nederland dan wel België ontplooit? Wordt actief contact opgenomen met de Belgische toezichtsautoriteit?
De Belgische inspectie is bezig met een onderzoek. De Nederlandse Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft contact met de Belgische toezichtsautoriteit opgenomen en haar medewerking – indien nodig – toegezegd.
Is het Openbaar Ministerie bereid om opnieuw strafrechtelijk onderzoek te doen naar de activiteiten van de directeur van de genderkliniek dan wel te bevorderen dat het OM in België de zaak onderzoekt en zo mogelijk tot vervolging overgaat?2
Van het Openbaar Ministerie heb ik vernomen dat er thans geen aanwijzingen zijn dat betrokkene zelf handelingen verricht met geslachtscellen of embryo’s conform artikel 26 Embryowet.
Met betrekking tot het aanbieden van diensten die bestaan uit dergelijke handelingen (art. 26 lid 3 Embryowet, medeplegen) heeft het Openbaar Ministerie het niet opportuun geacht in Nederland vervolging in te stellen. De reden hiervoor is dat het mogelijke strafbare feit niet in Nederland lijkt te zijn gepleegd en het zwaartepunt van de mogelijke strafbare handelingen met de geslachtscellen en embryo’s in het buitenland ligt.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie beoordeeld of sprake kan zijn van strafbaarheid op basis van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en op basis van artikel 326 Wetboek van Strafrecht (WvSr; oplichting). Verdenking van artikel 326 WvSr is niet aan de orde gelet op het feit dat er geen aangiften bekend zijn van mensen die menen dat zij gedupeerd of opgelicht zijn door betrokkene. Voorts zijn er geen aanknopingspunten voor verdenking van overtreding van de Wet BIG.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft van de Belgische Zorginspectie vernomen dat de zaak in België in handen van de politie is gegeven, zodat er geen noodzaak is te bevorderen dat het Openbaar Ministerie in België de zaak onderzoekt.
Doorverwijzing naar het buitenland voor geslachtsselectie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de uitzending Uitgesproken EO over de betrokkenheid van een Nederlander bij geslachtsselectie door gebruik te maken van een kliniek in België?1
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 1 en 2 van Van Gerven (SP) over genderselectie (2011Z01883).
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bezig is met een onderzoek naar de mogelijkheden om hiertegen op te treden? Kan de Kamer op de hoogte worden gesteld van de resultaten van het onderzoek?
De Belgische inspectie is bezig met een onderzoek. De Nederlandse IGZ heeft contact met hen opgenomen en haar medewerking – indien nodig – toegezegd.
Is het in België toegestaan om op enigerlei wijze betrokken te zijn bij geslachtsselectie, anders dan om medische redenen? Hoe is dit geregeld in andere Europese landen?
In veel landen, waaronder België, geldt een verbod op geslachtsselectie om niet-medische redenen.
In België is in de Wet betreffende het onderzoek op embryo's in vitro van 11 mei 2003 en de Wet betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en gameten van 6 juli 2007 bepaald dat het verboden is onderzoek of behandelingen uit te voeren die gericht zijn op geslachtsselectie, met uitzondering van de selectie ter voorkoming van geslachtsgebonden ziekten (artikel 5) respectievelijk dat het verboden is embryo’s of gameten te doneren dan wel pre-implantatie genetische diagnostiek te verrichten met het oog op geslachtsselectie (artikelen 23, 52 en 67).
Is het op basis van de huidige Nederlandse wetgeving toegestaan om in Nederland voorlichting te verschaffen over geslachtsselectie anders dan om medische redenen, ertoe uit te nodigen, ertoe aan te zetten of eraan mee te werken?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3 van Van Gerven (SP) over genderselectie (2011Z01883).
Is het mogelijk om strafrechtelijk of tuchtrechtelijk op te treden tegen een persoon of organisatie die over de mogelijkheden voor geslachtsselectie in het buitenland anders dan om medische redenen voorlichting verschaft, dan wel ertoe uitnodigt, ertoe aanzet, doorverwijst of op een andere manier eraan meewerkt? Maakt het hierbij uit of deze betrokkenheid bij geslachtsselectie plaats vindt in een land waar dit ook verboden is?
Voor de mogelijkheden tot strafrechtelijke vervolging verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3, 5 en 6 van het Kamerlid Van Gerven (SP) over genderselectie (2011Z01883).
Bent u bereid om, voor zover er geen wettelijk verbod is om via voorlichting of op andere wijze betrokken te zijn bij geslachtsselectie in Nederland of in het buitenland, hiervoor de noodzakelijke maatregelen te treffen om dit alsnog te bewerkstelligen?
De reikwijdte van het verbod in de Embryowet vind ik passend, verbreding van het verbod naar het geven van informatie of voorlichting over mogelijkheden van geslachtskeuze elders in de wereld acht ik niet nodig. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 van Van Gerven (SP) over genderselectie (2011Z01883) zijn er mogelijkheden om zonodig in te grijpen op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of het Wetboek van Strafrecht.
De moord op de Oegandese homoactivist David Kato |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Oegandese homoactivist David Kato is vermoord?1
Ik ben geschokt door de moord op de vooraanstaande mensenrechtenactivist David Kato. De dader(s) moeten worden opgespoord en vervolgd.
Bent u bereid de Oegandese regering te vragen of het land alle homoseksuelen wil beveiligen die levensgevaarlijk worden bedreigd, naar aanleiding van de oproep tot moord van het Oegandese blad Rolling Stone Magazine? Zo nee waarom niet?
Nederland heeft naar aanleiding van deze zaak bij de Ugandese autoriteiten aangedrongen op adequate beveiliging van activisten op het gebied van de rechten van seksuele minderheden. Nederland financiert daarnaast het East and Horn of Africa Human Rights Defenders Project (EHAHRDP). Deze organisatie onderzoekt momenteel de acute behoeften van veertig bedreigde homoseksuelen in Uganda, op basis waarvan maatregelen zullen worden genomen om hen te beschermen.
Bent u bereid om in EU-verband te identificeren welke homoactivisten er wereldwijd levensgevaarlijk worden bedreigd en wilt u hen met de EU beveiliging aanbieden? Zo ja, welke maatregelen zijn mogelijk en is het volgens u wenselijk dat deze worden uitgebreid?
Het beleid van de EU ter bescherming van mensenrechtenverdedigers en ter bescherming van Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender (LGBT)-personen in derde landen is vastgelegd in de EU-richtsnoeren Mensenrechtenverdedigers en de EU-toolkit To Promote and Protect the Enjoyment of All Human Rights by LGBT People. Dit kader biedt voldoende aangrijpingspunten om wereldwijd op te komen voor de rechten en de veiligheid van LGBT-activisten. De uitwerking hiervan zal verschillen van land tot land al naar gelang de specifieke lokale omstandigheden.
Een moeder die met het persoonsgebonden budget (PGB) geen kant op kan zonder begeleiding voor haar zoon |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht in het Algemeen Dagblad waarin een moeder stelt dat zij ondanks het PGB dat ze ontvangt voor de begeleiding van haar autistische zoon geen geschikte begeleiders kan vinden?1
Ja.
Is het waar dat de observatiekliniek deze cliënt naar huis heeft laten gaan zonder dat er een goede invulling voor de zorg voor hem thuis was gevonden? In hoeverre was de terugkeer naar huis ingegeven door bezuinigingen en een gebrek aan personeel bij de kliniek?
Uit de berichtgeving in het AD kan ik niet opmaken welke observatiekliniek hierbij betrokken is, noch de identiteit van de desbetreffende cliënt vaststellen.
Kunt u toelichten hoe vaak het voorkomt dat cliënten met een PGB naar huis worden gestuurd zonder dat er inhoud is gegeven aan de opvolgende zorg? In hoeverre hebben mensen in een dergelijke situatie werkelijk een keuze voor een PGB of zorg in natura?
Ik weet niet hoe vaak dit voorkomt. Wel bereiken mij signalen dat het groeiend beroep op de pgb-regeling door jeugdigen met psychiatrische problematiek (zoals ADHD, PDD/NOS en autisme) mogelijk samenhangt met een gebrek aan passende zorg binnen de ZVW en de AWBZ. Dit laat ik momenteel onderzoeken. Dit heb ik gemeld in mijn pgb-brief van 30 november (kenmerk: DLZ/SFI-U-3031834). Dit voorjaar zal ik u in mijn aangekondigde pgb-brief over de uitkomsten van dit onderzoek en mijn reactie hierop berichten. Mocht het inderdaad zo zijn dat passende zorg in natura voor deze cliënten ontbreekt, dan vind ik dat er geen sprake is van een volwaardige keuze tussen beide alternatieven.
Wie is in zulke gevallen verantwoordelijk voor de begeleiding bij het vinden van passende zorg? Op wie kunnen deze mensen een beroep doen?
Als een cliënt geïndiceerd is voor AWBZ-zorg, dan zijn er twee mogelijkheden: de cliënt kan aangeven of hij/zij de zorg in natura wil ontvangen of via een pgb de zorg wil realiseren. Bij keuze voor zorg in natura heeft het zorgkantoor een zorgplicht, dat wil zeggen dat het zorgkantoor actief op zoek dient te gaan naar een zorgaanbieder. Bij keuze voor een pgb is de cliënt zelf verantwoordelijk voor de inkoop van de zorg.
Deelt u de mening dat indien mensen voor passende zorg niet terecht kunnen bij zorg in natura, zij goed begeleid dienen te worden bij het vinden van een goede invulling van zorg via een PGB?
Als een cliënt kiest voor een pgb, dan is hij zelf verantwoordelijk voor het inkopen van zijn zorg. Dat is inherent aan het pgb. Ik ben er geen voorstander van om hiervoor een ondersteuningsaanbod voor budgethouders te ontwikkelen. Mocht de gewenste zorg in natura aanwijsbaar in de regio niet voorhanden zijn, dan heeft het zorgkantoor de verantwoordelijkheid om afspraken in de regio te maken zodat de benodigde zorg op korte termijn beschikbaar komt. Bij cliënten die kiezen voor een pgb heeft het zorgkantoor geen zorgplicht.
Deelt u de mening dat, indien deze begeleiding ontbreekt, dit kan leiden tot ongewenste en op den duur onverantwoorde situaties voor mensen met een zorgvraag en hun omgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen niet langer worden «afgescheept» met een PGB, maar op een goede manier worden begeleid, zodat zij het PGB kunnen inzetten zoals dat is bedoeld: voor goede, passende, persoonlijke zorg?
Mocht uit het onderzoek onder jeugdigen met psychiatrische problematiek blijken dat het zorg-in-natura aanbod ontoereikend is dan ga ik met de zorgkantoren en zorgverzekeraars in gesprek en zal ze daarbij wijzen op hun verantwoordelijkheden. Dit heb ik aangekondigd in mijn pgb-brief van
30 november 2010. In mijn pgb-(visie)brief van dit voorjaar ga ik in op de uitkomsten van dit onderzoek.
De moord op een Oegandese homoactivist |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat een Oegandese homoactivist recent is vermoord?1
Ja.
Kunt u aangeven of de negen personen die op de lijst van de lokale krant Rolling Stone staan moeten vrezen voor hun leven? Als ze voor hun leven moeten vrezen, kunt u aangeven welke rol u voor de Nederlandse ambassade ziet weggelegd om deze mensen te beschermen?
In de publicaties van de Ugandese krant Rolling Stone Magazine zijn enkele tientallen namen van (vermeende) homoseksuelen genoemd. Nederland heeft naar aanleiding van de moord op mensenrechtenactivist David Kato reeds bij de Ugandese autoriteiten aangedrongen op adequate beveiliging van activisten op het gebied van de rechten van seksuele minderheden.
Nederland financiert daarnaast de organisatie East and Horn of Africa Human Rights Defenders Project (EHAHRDP). Deze organisatie gaat momenteel na wat de acute behoeften zijn van een veertigtal bedreigde homoseksuelen in Uganda, op basis waarvan maatregelen zullen worden genomen om hen te beschermen.
Deelt u de mening dat de zogenaamde Anti-homoseksualiteitswet in strijd is met de fundamentele rechten van de mens? Heeft u uw zorgen geuit richting de Oegandese autoriteiten dat de uitwerking van deze wet haatzaaiend is? Zo ja, kunt u de Kamer van die inspanningen op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Sinds het betreffende wetsvoorstel, de zogenaamde Bahati-Bill, voor het eerst werd bekendgemaakt in oktober 2009 heeft Nederland bilateraal en in EU-verband bij herhaling en op politiek niveau ernstige zorgen geuit over de voorgestelde wetgeving. Daarbij is Uganda eveneens op zijn verplichtingen gewezen onder de door dat land geratificeerde verdragen op mensenrechtengebied.
De Bahati-Bill was een initiatief van een individueel parlementslid en is tot op heden niet in behandeling genomen door het Oegandese parlement. De Oegandese regering heeft afstand genomen van het wetsvoorstel.
Deelt u de mening dat er druk moet worden uitgeoefend op de Oegandese regering om duidelijk te maken dat het aannemen van deze wet bijdraagt aan een klimaat van onderdrukking tegen homo's? Zo ja, ziet u hier een rol weggelegd om dit zelf aan te kaarten of anders in EU verband aan te kaarten bij de Oegandese regering?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe Nederland staat tegenover mogelijke asielaanvragen van Oegandese homoseksuelen?
Nederland behandelt asielaanvragen op individuele basis en zal eventuele aanvragen van Oegandese homoseksuelen op hun specifieke merites beoordelen.
Het bericht dat geprivatiseerde gevangenissen niet goedkoper zijn |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het krantenartikel «Geprivatiseerde gevangenis is niet goedkoper»?1
Ja.
Deelt u de stelling van de auteurs dat de besparingen door privatisering zullen tegenvallen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
De auteurs van het krantenartikel zijn van mening dat een geprivatiseerde gevangenis niet goedkoper is dan een publieke gevangenis. Zij baseren zich daarbij onder meer op de analyse van Hart, Shleifer en Vishny, waarin erop wordt gewezen dat het juist in een sector als het gevangeniswezen erg lastig is om in contracten vast te leggen aan welke kwaliteitseisen moet worden voldaan. Ook de monitorkosten om de naleving van de contracteisen te controleren zouden hoog zijn. De auteurs raken met hun opmerkingen over het opstellen van contractuele eisen en het monitoren van de naleving van deze eisen aan een belangrijk punt. Aan het WODC is gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de voor- en nadelen van privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken. Het WODC zal de wijze waarop in andere landen wordt omgegaan met het opstellen van contracteisen en het monitoren van de naleving meenemen in zijn onderzoek. Het WODC zal op basis van dit onderzoek ook inzicht verschaffen in de financiële kosten en baten van privatisering van het gevangeniswezen in andere landen, voor zover de bestaande evaluatieonderzoeken daarover gegevens bevatten.
Bent u van plan om de lonen van het gevangenispersoneel te verlagen, omdat uit ervaringen in het buitenland is gebleken dat het een manier is om besparingen te realiseren?
Medewerkers van DJI vallen net als alle ambtenaren onder de CAO-Rijk en het ARAR. Daarmee worden medewerkers Beveiliging beloond conform de CAO-Rijk en zijn de functies gewaardeerd conform de rijksbrede functiewaarderingssystematiek. Onderhandelingen over de CAO worden gevoerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Is het waar dat de kosten van privatisering hoog zijn, omdat ambtenaren zullen moeten vastleggen, controleren en rapporteren of de beveiligingsbedrijven hun verplichtingen nakomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de analyse van de Amerikaanse (en bepaald niet linkse) academici Hart, Shleifer en Vishny dat juist het gevangeniswezen een sector is waarbij de contractuele problemen van privatisering het grootst zijn en de winst het kleinst? Zo ja, waarom houdt u dan nog steeds de mogelijkheid open om het Nederlandse gevangeniswezen te privatiseren? Zo nee, waarom niet en kunt u dan een cijfermatig overzicht verschaffen van de financiële voordelen van privatisering van het gevangeniswezen in andere landen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie dat het privatiseren van gevangenissen leidt tot lagere lonen en slechtere arbeidsomstandigheden voor gevangenispersoneel en tot onveiliger gevangenissen? Zo ja, vindt u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 5 heb aangegeven, zal het WODC in zijn literatuuronderzoek inzicht verschaffen in de financiële kosten en baten van privatisering van het gevangeniswezen in andere landen, voor zover de bestaande evaluatieonderzoeken daarover gegevens bevatten. De loonkosten vormen een belangrijk onderdeel van de kosten en zullen dan ook door het WODC in beeld worden gebracht. Op de uitkomsten van dit onderzoek wil ik niet vooruitlopen.
Is het waar dat besparing door gevangenissen goedkoper in te richten in Nederland niet te realiseren is omdat er gezien de overcapaciteit in cellen geen nieuwe gevangenissen gebouwd zullen gaan worden? Zo nee, hoe denkt u dan concreet dat er wel bezuinigd kan gaan worden op de inrichtingskosten van gevangenissen?
Op dit moment is er geen sprake van overcapaciteit bij het gevangeniswezen. In het Verenigd Koninkrijk, waarnaar in het Regeerakkoord met name wordt verwezen, is alleen ervaring opgedaan met de privatisering van nieuw te bouwen gevangenissen. Het is juist dat bij nieuw te bouwen gevangenissen de mogelijkheden om te privatiseren gunstiger zijn, omdat dan al bij het ontwerp van het gebouw optimaal rekening kan worden gehouden met de uit te voeren detentietaak. Op voorhand sluit ik overigens niet uit dat er ook mogelijkheden zijn om (deel)taken te privatiseren dan wel uit te besteden bij bestaande gevangenissen. Het WODC zal onderzoeken welke vormen van privatisering in de praktijk nog meer worden toegepast.