De Gemeente Breda die overstapt op alfhulpen in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Breda stapt over op alfahulpen in de Wmo»?1
Ja.
Hoe verhouden zich de plannen van de gemeente Breda om thuiszorgklanten te helpen met zoeken naar alfahulpen en het vervangen van uitgevallen alfahulpen, en het – in de loop der tijd – overgaan op zelf indiceren tot art. 10, lid 1 van de Wmo, waarin staat: «het college van burgemeester en wethouders laat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zoveel mogelijk verrichten door derden»?
Artikel 10, eerste lid gaat over maatschappelijke ondersteuning in natura. De alfacheque zoals deze door de gemeente zal worden ingevoerd, betreft echter een persoonsgebonden budget (hierna: PGB), waarbij de cliënt de maatschappelijke ondersteuning zelf regelt. De gemeente kan de burger hierbij administratief ondersteunen.
Verder houdt dit artikel voor de gemeente ook de mogelijkheid in om (onderdelen van) maatschappelijke ondersteuning zelf te verrichten, waaronder begrepen het stellen van indicaties. Indien de gemeente Breda, zoals zoveel gemeenten, zelf gaat indiceren, is dit dus niet in strijd met de wet.
Is het voornemen van de gemeente Breda om na verloop van tijd geheel af te gaan van de verplichte aanbesteding voor licht huishoudelijk werk en in zijn geheel over te stappen op alfahulpen in lijn met de Wmo? Zou dat, gezien de keuzevrijheid van burgers, wettelijk mogelijk zijn?
Nee, dat is niet mogelijk. De gemeente is op grond van artikel 6, eerste lid van de Wmo verplicht om de burger een keuze tussen huishoudelijke verzorging in natura en een PGB te bieden (waarmee bijvoorbeeld een alfahulp kan worden ingeschakeld).
Op welke wijze gaat de gemeente Breda cliënten informeren over hun werkgeverschap? Hoe wordt dit administratief geregeld?
Ten aanzien van de keuze voor huishoudelijke verzorging in natura dan wel een PGB, en de verschillende verschijningsvormen daarvan, moet sprake zijn van een «informed consent». De gemeente Breda geeft hierover het navolgende aan. Burgers worden volledig geïnformeerd over de mogelijke keuzen en de tot de voorzieningen behorende consequenties, en zullen ook volledig worden geïnformeerd over de alfacheque en het feit dat zij daarbij werkgever worden met alle verantwoordelijkheden van dien. Deze informatie zal zoveel mogelijk tijdens een huisbezoek worden verstrekt, alsmede door middel van schriftelijke voorlichting.
De administratieve kant van het werkgeverschap wordt ondersteund door een uitvoerende dienst.
Verwacht u dat de overstap van de gemeente Breda op alfahulpen in de Wmo zal betekenen dat thuiszorgmedewerkers zich wederom genoodzaakt zien als alfahulp te werk zullen gaan? Vindt u dat een wenselijke ontwikkeling?
Zoals aangegeven schaft de gemeente Breda de huishoudelijke verzorging in natura niet af, maar wordt aan cliënten een extra PGB-mogelijkheid geboden. De gemeente Breda heeft ook aangegeven dat de keuze aan de cliënt is en dat de gemeente niet zal sturen op de inzet van zoveel mogelijk alfahulpen.
Bent u het ermee eens dat de introductie van de Bredase alfacheque rechtstreeks ingaat tegen de ingezette beweging van het vorige kabinet om meer alfahulpen in loondienst te krijgen? Zo ja, vindt u dat een wenselijke ontwikkeling? Onderschrijft u het ingezette beleid van het vorige kabinet om meer alfahulpen in loondienst te krijgen?
De wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 had tot doel om te voorkomen dat burgers ongewild en onwetend werkgever werden. Daarnaast zorgde de wetswijziging er ook voor dat medewerkers in de thuiszorg niet min of meer gedwongen werden om als alfahulp te gaan werken. Ik vind deze maatregel nog steeds een goede zaak, en de gemeente Breda handelt hiermee niet in strijd.
Herinnert u zich dat bij de wetswijziging Wmo (Kamerstuk 31 795) de vraag aan de orde is geweest of deze wetswijziging een perverse prikkel voor gemeenten zou zijn om juist te sturen op de inzet van zoveel mogelijk alfahulpen. Wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het er mee eens dat werkers in de huishoudelijke zorg recht hebben op fatsoenlijke werk voor een fatsoenlijk salaris, sociale zekerheid en de zekerheid van een opgebouwd pensioen?
Een thuiszorgmedewerker kan op verschillende manieren werkzaam zijn, bijvoorbeeld in loondienst van een zorginstelling (waarbij de CAO van toepassing is), in loondienst van een cliënt, al dan niet via de «regeling dienstverlening aan huis», of als zelfstandige zonder personeel. Aan iedere relatievorm zitten voor- en nadelen, onder meer op het gebied van salaris, sociale zekerheid en pensioen. Bij elke relatievorm behoren dus verschillende arbeidsvoorwaarden. Bij de huishoudelijke verzorging in loondienst zijn het de werkgevers en de werknemers die samen het arbeidsvoorwaardenpakket bepalen.
Een hulpverlener heeft dus een ruime keuze om die relatievorm te kiezen, die het beste bij zijn voorkeuren past om in de zorg te werken.
Hoe is de verhouding alfahulpen/thuiszorgmedewerkers op dit moment?
Naar aanleiding van de wetswijziging per 1 januari 2010 en mede als gevolg van de door mijn ministerie beschikbaar gestelde gelden op grond van de Subsidieregeling werkgelegenheidsbevordering thuiszorgsector zijn veel alfahulpen weer in loondienst getreden.
Op dit moment wordt een onderzoek uitgevoerd naar de arbeidsmarktgevolgen van de wetswijziging, zoals mede ingegeven door uw motie van 14 april 2010. Zodra de rapportage over dit onderwerp beschikbaar is, zend ik deze naar uw Kamer.
Over het sluiten van kleine biologische proefboerderijen |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar de Wageningen University and Research Centre (WUR) kleinschalige en biologische proefboerderijen gaat sluiten? Welke subsidies zijn hier in het verleden aan verleend en hoe hoog waren deze?
Wageningen UR voert een zelfstandig beleid in het opzetten en in stand houden van haar onderzoeksfaciliteiten waaronder proefboerderijen. EL&I geeft geen subsidies aan Wageningen UR voor het in stand houden van onderzoeksfaciliteiten maar financiert onderzoeksprogramma’s.
Is het waar dat de WUR met subsidie van u een megastal – Dairy Valley – in het Friese Goutum bij Leeuwarden neer gaat zetten? Zo ja, om hoeveel en welke subsidies gaat het?
Nee, zoals ik al heb aangegeven financiert EL&I onderzoeksprogramma’s die door Wageningen UR worden uitgevoerd. Wageningen UR zet in eigen beheer een nieuwe onderzoekslocatie in Goutum op: Nij Waiboerhoeve. Ik maak u er overigens op attent dat het hier niet gaat om het bouwen van een megastal, maar om het bouwen van een proeflocatie.
Vindt u het wenselijk dat duurzame proefboerderijen worden vervangen door megastallen? Zo ja, wat is de duurzaamheidswinst volgens u?
Het gaat hier om onderzoeksfaciliteiten waar meerdere vormen van duurzaamheidsonderzoek kunnen worden uitgevoerd.
Voor hoeveel geld huurt de onderzoeksorganisatie Animal Sciences Group ASG-WUR deze proefboerderijen van Wageningen UR? Is dit volgens u een redelijk bedrag?
Hoe de verrekening van kosten binnen de Wageningen UR plaatsvindt, is een interne zaak van Wageningen UR. In ieder geval dienen kostendekkende tarieven te worden gehanteerd.
Hoeveel koeien komen er in Dairy Valley? Krijgen al deze koeien toegang tot de weide?
Op de te realiseren locatie Dairy Valley zullen verschillende onderzoeksprogramma’s worden uitgevoerd. De bedrijfsvoering van de locatie en daarmee het aantal te houden dieren is de verantwoordelijkheid van de Wageningen UR. Wageningen UR dient zich in dat kader aan alle wettelijke voorschriften te houden.
Is het waar daat het gras en maïs voor deze koeien uit Lelystad moet komen? Zo ja, vindt u dit – gezien de vele vervoersbewegingen – een duurzame oplossing? Is de infrastructuur in Goutem (Boksummerdyk) hierop toegerust?
Ik ga niet over de bedrijfsvoering van de Wageningen UR.
Is het waar dat WUR recent subsidies van provincies en u heeft ontvangen voor het stichten van Het Spelderholt (gangbare en biologische pluimveehouderij), een biologische varkenshouderij (Raalte), een biologische melkveehouderij (AverHeino) en een veehouderij in het Groene Hart (Zegveld)? Zo ja, hoeveel?
Nee.
Is het sluiten van deze bedrijven een kapitaalsvernietiging volgens u en/of een verspilling van subsidiegeld? Zo nee, waarom niet?
Ik verleen DLO jaarlijks subsidie voor het uitvoeren van onderzoeksprogramma’s. Het is de verantwoordelijkheid van DLO om de onderzoeksfaciliteiten efficiënt te organiseren in het licht van de opdrachten van EL&I, overige overheden en de private sector. Het beheer van deze faciliteiten is een zaak van DLO
Wat verwacht u van onze toekomstige boeren wanneer die alleen maar kennis kunnen nemen van veehouderij in megastallen?
Het bedrijf in Goutum is een onderzoekslocatie waarin dieren in koppels van diverse omvang worden gehouden en ingezet in het onderzoek. Ondernemers en toekomstige ondernemers kunnen hier terecht voor kennis over meerdere vormen van houderijsystemen.
Ziet u mogelijkheden om de proefboerderijen onder te brengen in een onafhankelijke stichting of anderszins voortzetting te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd, ga ik niet over de bedrijfsvoering van DLO. Het buiten het Wageningen UR verband plaatsen van onderdelen van het praktijkonderzoek lijkt mij beleidsmatig niet gewenst. Immers, de relatie tussen het onderzoek en de praktijk maakt dat innovaties snel hun weg vinden naar de praktijk.
Over het informeren van de Kamer over de aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagde eerste analyse van het regeerakkoord |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid de eerste analyse van het regeerakkoord die door het kabinet aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is gevraagd1 over de effecten van het akkoord op natuur, milieu en energie, zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft u op 19 november jl. de gevraagde analyse van het PBL toegezonden.
Over de plannen voor een "tijdelijke dierentuin" in Hoogeveen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat een dienstverlenend bedrijf in Hoogeveen een «dierentuin voor één dag» wil organiseren1 waarbij dieren uit heel Europa worden aangevoerd?
Het welzijn van dieren is geregeld in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten hebben een eigen bevoegdheid om evenementen wel of niet toe te staan en passende maatregelen te nemen om het evenement in goede banen te leiden. Het evenement heeft inmiddels plaatsgevonden. Voorzover mij bekend van de gemeente Hoogeveen en de organisator waren de dieren niet afkomstig van circussen, maar afkomstig uit privébezit en gewend aan mensen. Er was één olifant van een Duitse particulier, waarop kinderen niet konden rijden. Voor de opening van de dag heeft wel de directeur van het organiserend bureau op de olifant gezeten. Verder waren er onder meer alpaca’s, een kameel, emoes, een kangoeroe, pony’s, schapen, eenden, cavia’s.
Is het waar dat het bij nader inzien niet om circusdieren zou gaan, maar om dieren die van «particuliere eigenaren worden geleend», zoals een woordvoerder van de organisatie beweert?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zicht op de diersoorten die naar Hoogeveen zullen worden vervoerd voor dit evenement? Kunt u bevestigen dat het om wilde dieren gaat zoals olifanten? Welke particulieren in Europa zouden dergelijke dieren in bezit kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de gemeente Hoogeveen een vergunning heeft verleend voor het aanvoeren van wilde dieren, al dan niet afkomstig uit circussen, voor deze «dierentuin voor een dag»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze beslissing, gelet op de ernstige aantasting van het welzijn van wilde dieren die in circussen worden gebruikt dan wel door particulieren worden gehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke regels van toepassing zijn op het gebruik van wilde dieren uit circussen en het gebruik van wilde dieren die door particulieren worden gehouden? Mogen particulieren die wilde dieren in hun bezit hebben deze dieren zomaar exploiteren of verhuren in Nederland?
Op het houden van dieren, ook van dieren die van nature in het wild voorkomen, is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing. Daarin is onder meer een verbod op dierenmishandeling en -verwaarlozing opgenomen. Op beschermde diersoorten is ook de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet geeft uitvoering aan de CITES-regelgeving, en implementeert de Habitat- en Vogelrichtlijn. Afhankelijk van de soort, herkomst en doel, is exploitatie of verhuur mogelijk.
Voor een uitgebreide uiteenzetting van de regelgeving verwijs ik u naar de brief van mijn voorganger over het beleid voor circusdieren (Kamerstukken 2008/09, 28 286, nr. 311).
Welke rol speelt u bij de vergunningverlening voor een dergelijk evenement met wilde dieren? Wordt er onderscheid gemaakt naar het gebruik van wilde dieren uit circussen en wilde dieren die door particulieren zouden worden gehouden of door bedrijven worden verhuurd?
Mijn rol is afhankelijk van de gehouden soort, de herkomst van deze soort en de wijze waarop deze wilde dieren gehouden worden. Deze factoren bepalen of een vergunning of ontheffing van de Flora- en faunawet nodig is. Onafhankelijk hiervan geldt voor alle gehouden dieren de Gezonds- en welzijnswet voor dieren.
Acht u het toelaatbaar dat olifanten worden gebruikt, terwijl u de conclusie heeft onderschreven dat de intrinsieke waarde van wilde dieren in circussen, met name die van olifanten, in het geding is?3
In dit geval werd er één olifant getoond die uit een privécollectie afkomstig is. De olifant verblijft niet in een circus en tijdens het evenement was er geen sprake van een circusoptreden.
Acht u het verantwoord om kinderen rondjes te laten rijden op olifanten? Zo ja, kunt u toelichten waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het organiseren van een «dierentuin» voor één dag zich tot de artikelen 4 tot en met 13 van het Dierentuinenbesluit?
Een dierentuin is een permanente inrichting. De «dierentuin voor één dag» valt dan ook niet onder de definitie.
Kunt u uiteenzetten hoe het verbod op het exploiteren van een dierentuin zonder vergunning wordt gehandhaafd?
De nVWA controleert dierentuinen, handelaren en houders van dieren. De nVWA treedt op naar aanleiding van meldingen en verzoeken van de Dienst Regelingen. Bij deze controles worden incidenteel vergunningplichtige inrichtingen zonder vergunning opgemerkt.
Is het u bekend dat circussen in Nederland, om reclame te maken, optochten organiseren met wilde dieren4? Vallen deze optochten onder het verbod op het exploiteren van een dierentuin zonder vergunning?
Ja, dat is mij bekend. Het Dierentuinenbesluit ziet niet op circussen.
Kunt u aangeven wanneer de toegezegde regelgeving over het welzijn omtrent dieren in circussen naar de Kamer wordt gestuurd?
Ik zal u op korte termijn op de hoogte stellen over mijn besluitvorming ten aanzien van de circusregelgeving.
Bent u bereid gemeenten te wijzen op de welzijnsproblemen met wilde dieren in circussen en hen op te roepen terughoudend te zijn met het verlenen van vergunningen, in elk geval tot de welzijnsregels van kracht zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Terug naar de tekentafel' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terug naar de tekentafel»?1
Ja.
Is het waar dat 50 procent van het ingezamelde plastic momenteel wordt verbrand? Wat is uw reactie daarop? Zo nee, wat is wel de stand van zaken? Zijn de cijfers over 2009 al beschikbaar?
Het is een mooie, gezamenlijke prestatie van Nedvang en de gemeenten, dat de afgelopen twee jaar de inzameling van kunststof verpakkingsafval uit huishoudens in Nederland tot stand is gekomen.
Momenteel onderzoekt de VROM-Inspectie (VI) de keten van inzameling en verwerking van kunststof verpakkingsafval uit huishoudens. De bevindingen van de VI zullen een beeld geven van de resultaten van de sortering en de mate van uiteindelijk hergebruik van het materiaal. U zult het onderzoeksrapport van de VI eind december ontvangen.
De rapportage van Nedvang over 2009 zal op korte termijn aan u worden aangeboden.
Hoe verhoudt zich het in het artikel genoemde percentage tot de contractueel vastgelegde recyclebare output van 70% die sorteerbedrijven moeten leveren (Kamerstuk 28 694 nr. 85)? Wordt dat percentage niet gehaald en/of wordt een deel van de recyclebare output alsnog verbrand?
In de rapportage over 2009 geeft Nedvang aan dat van de ingezamelde en voor sortering aangeboden hoeveelheid kunststof verpakkingsafval uit huishoudens, 71% is afgezet voor materiaalhergebruik.
Mogelijke reden dat in het genoemde artikel andere cijfers worden genoemd, is dat de uitlatingen zijn gedaan op basis van gemiddelde Europese cijfers, terwijl de wijze van inzameling van kunststof verpakkingsafval per land verschilt. Relevant is bijvoorbeeld of kunststof verpakkingsafval al dan niet in combinatie met ander verpakkingsmateriaal wordt ingezameld.
Daarnaast kunnen verschillende ijkpunten in de verwerkingsketen worden gehanteerd. Zo is meting na de eerste sortering van het kunststof verpakkingsafval mogelijk, maar er kan ook in latere bewerkingsstappen nog sortering plaatsvinden voordat het materiaal geschikt is voor hergebruik.
Vergelijking met cijfers van andere landen is derhalve niet zonder meer mogelijk.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zullen de bevindingen van de VI een beeld geven van de resultaten van de sortering en de mate van uiteindelijk hergebruik van het materiaal.
Bestaan er verschillen in recyclingpercentages tussen plastic dat is ingezameld door voor- en nascheiding?
In het addendum bij de Raamovereenkomst (kamerstuknr. 28 694 nr. 72) is afgesproken dat een evaluatie zal plaatsvinden van de ingezamelde hoeveelheden kunststof verpakkingsafval via voor- en nascheiding. Het onderzoek zal ook inzicht geven in eventuele verschillen in de recyclingspercentages bij bron- en nascheiding. Het onderzoek wordt begeleid door Nedvang, VNG en voormalig VROM en is begin 2011 gereed. Daarna zal het onderzoek aan de Kamer worden aangeboden.
Kunnen de in het artikel genoemde «markers» de scheiding en nuttige toepassing van plastic afval vergemakkelijken? Is het mogelijk de toepassing hiervan te stimuleren?
Om dergelijke technieken effectief en grootschalig toe te passen zal dit in de gehele Europese (verpakkingen) markt ingevoerd moeten worden. Bovendien zal er naast een kostenafweging, ook een milieuafweging moeten worden gemaakt. Het toepassen van markers kan er bijvoorbeeld toe leiden dat metaaldeeltjes van de markers in de materiaalstroom terecht komen. Er zijn nog vele andere vragen bijvoorbeeld hoe om te gaan met verpakkingen die door de gebruiker in meerdere delen uiteen wordt gehaald, denk bijvoorbeeld aan de folies om diverse verpakkingen (bijvoorbeeld thee, cd's of sigaretten).
Producenten van verpakkingen en recyclingbedrijven zouden gezamenlijk tot gebruik van dergelijke «markers» moeten besluiten. Mochten zij vervolgens op belemmeringen stuiten, dan ben ik vanzelfsprekend bereid om daarover met hen in overleg te treden.
Zijn het duurzaam inkoopbeleid en het afvalpreventiebeleid gericht op de stimulering van de biologische afbreekbaarheid van plastic? Zo nee, bent u bereid zich daarvoor in te zetten? Zou biologisch afbreekbaar plastic het zwerfvuilprobleem en de groei van «plastic soep» kunnen verminderen?
Om verder onderzoek en innovatie op het brede terrein van biokunststoffen te stimuleren heeft het kabinet geïnvesteerd in het programma «Biobased Performance Materials», dat door Wageningen Universiteit en Research Centre wordt gecoördineerd. Binnen dit programma wordt gewerkt aan het verbeteren van biokunststoffen. Biologisch afbreekbaar plastic is daar onderdeel van.
Biologische afbreekbare plastics voor specifieke productgroepen binnen het duurzaam inkoopbeleid kunnen nu al relevant worden. Als dat het geval is, kan dat worden meegenomen tijdens de lopende actualisatie van de criteria van relevante productgroepen. Er is aan de werkgroepen, die zich bezig houden met de actualisatie gevraagd om te kijken naar mogelijkheden om een Cradle-to-cradle gunningscriterium of een variant daarvan op te nemen voor specifieke producten uit die productgroep. In zo'n criterium of variant kan de toepassing van biologisch afbreekbaar plastic een rol spelen.
Het is denkbaar om uitsluitend biologisch afbreekbare plastics voor verpakkingen toe te passen die worden gebruikt in situaties waarin het ontstaan van zwerfafval zeer waarschijnlijk is, zoals bij recreatie aan zee. In dat geval zou een snellere afbraak een voordeel kunnen opleveren, maar alleen indien het voorwerp geheel bestaat uit afbreekbare plastics. Eveneens moet voorkomen moet worden dat het ontstaan van zwerfafval door «ongewenst afdankgedrag» wordt gestimuleerd.
Het nemen van initiatief tot dergelijke ontwikkelingen is aan producenten. De huidige (Europese) regelgeving legt daarvoor geen belemmeringen op. Anderzijds zou vanwege deze Europese regelgeving eventuele verdere stimulering door de overheid op Europees niveau besproken moeten worden.
Welke andere innovatieve technieken en systemen zijn er denkbaar om de hoeveelheid plastic afval te verminderen en de mogelijkheden van nuttig hergebruik te bevorderen? Bent u bereid om hierover met het bedrijfsleven in gesprek te treden?
In artikel 3 van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton zijn preventieverplichtingen voor het verpakkende bedrijfsleven opgenomen. Zij moeten zo min mogelijk verpakkingsmateriaal gebruiken, de verpakkingen zodanig ontwerpen dat nuttige toepassing wordt vergemakkelijkt en zoveel mogelijk hergebruikt materiaal in nieuwe verpakkingen toepassen. De VI zal in 2011 controles uitvoeren op het naleven van deze verplichting.
Er is nu enkele jaren ervaring opgedaan door het verpakkende bedrijfsleven met het inzamelen en recyclen van kunststof verpakkingsafval. Producenten kunnen nu met deze kennis bekijken hoe zij de keten verder kunnen optimaliseren en met welke innovatie technieken zij verder invulling kunnen geven aan de verplichtingen uit het Besluit.
Om het al behaalde niveau van recycling van kunststof verpakkingsafval te behouden en verder te verbeteren zet Nedvang al in op:
De gevangenneming van de Rwandese oppositieleidster Victoire Ingabire Umuhoza |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de verklaring van de Europese Raad1 en het rapport van Amnesty International «Safer to stay silent» van augustus 2010, het recht op vrijheid van meningsuiting in Rwanda?2
De Nederlandse regering hecht grote waarde aan de vrijheid van meningsuiting en heeft zorgen over de ontwikkelingen in Rwanda op dit gebied en de beperkte politieke ruimte voor de oppositie. Dat Rwanda na de genocide van 1994 wetgeving heeft opgesteld om te voorkomen dat bevolkingsgroepen tegen elkaar worden opgezet en extremistische ideologieën worden uitgedragen, is begrijpelijk. Dergelijke wetgeving mag echter geen vrijbrief zijn om de oppositie en media monddood te maken. Het besluit van de Rwandese overheid eerder dit jaar om de betreffende wetten en de toepassing ervan aan een onafhankelijk onderzoek te onderwerpen, is dan ook een positieve stap. Als blijkt dat deze wetten inderdaad te ruim worden toegepast zal Nederland aandringen op aanpassing ervan.
Nederland en de EU zullen aandacht blijven vragen bij de Rwandese regering voor het respecteren van de mensenrechten en wijzen op de verantwoordelijkheid voor het creëren van een open en democratische rechtsstaat.
Hoe beoordeelt u de rechtsgang in Rwanda in het algemeen? Opereert de Rwandese rechtsgang onafhankelijk van de regerende partij? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Rwandese justitiële sector heeft de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang geboekt. Op basis van de uitspraken van het International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) kan worden geconcludeerd dat het Rwandese rechtssysteem inmiddels grotendeels voldoet aan de internationale standaarden. Het ICTR en een aantal nationale rechtbanken in Europa hebben de rechterlijke macht als in beginsel voldoende onafhankelijk bestempeld. Zorgelijk is echter wel dat de Rwandese regering zich regelmatig in de media uitlaat over individuele zaken die onder de rechter liggen.
Hoe beoordeelt u de condities waaronder verdachten worden behandeld in voorarrest en detentie? Is medische zorg voor verdachten en gevangenen gewaarborgd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De omstandigheden waaronder verdachten in voorarrest en in detentie verblijven zijn over het algemeen redelijk. De afgelopen maanden is in diverse individuele gevallen gebleken dat medische zorg wordt verleend indien daaraan behoefte was.
Wat heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Kigali ondernomen om te zorgen dat de rechtsgang tegen Ingabire eerlijk verloopt? Kunt u concreet aangeven wat Nederland heeft ondernomen?
De Nederlandse vertegenwoordiging in Kigali volgt het proces tegen mevrouw Umuhoza Ingabire nauwlettend. Zo zijn vertegenwoordigers van de ambassade aanwezig bij het proces, en heeft de ambassade contact gehad met het secretariaat van haar partij, de UDF-Inkingi. Het strafproces tegen mevrouw Umuhoza Ingabire werd daarnaast tijdens de politieke artikel 8 dialoog van de EU op 2 november jl. aan de orde gesteld bij de Rwandese regering. De Minister van Justitie benadrukte dat het proces openbaar is en de internationale partners zich dus zelf kunnen vergewissen van het bewijsmateriaal tegen mevrouw Umuhoza Ingabire en het eerlijke verloop van het proces. Omdat mevrouw Umuhoza Ingabire de Rwandese nationaliteit heeft kan de Nederlandse ambassade te Kigali haar geen consulaire bijstand verlenen.
Is de Nederlandse vertegenwoordiging voornemens fysiek aanwezig te zijn tijdens de rechtszaken opdat er een eerlijk proces plaatsvindt? Zo neen, waarom niet?
Een vertegenwoordiger van de ambassade was inderdaad aanwezig bij haar eerste voorgeleiding bij de rechtbank op maandag 25 oktober jl. De ambassade zal zeker ook bij de toekomstige zittingen aanwezig zijn.
Kunt u gezien de actuele situatie binnen een week antwoorden?
Door omstandigheden is dit niet mogelijk gebleken.
Over het vraagstuk dioxinepaling |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Dioxinepaling vraagstuk» in het Visserij Nieuws?1
Ja.
Is het waar dat er op 2 november 2010 een vervolgafspraak is met de sector?
Ja.
Zal tijdens deze afspraak het punt van schadeloosstelling aan de orde komen?
Nee, wel is besproken de voortgang van een privaat keurmerk voor paling en hoe te komen tot een goed werkend en sluitend kwaliteitsborgingssysteem. De inzet van de sectorpartijen is om voor het begin van het palingvisseizoen, april volgend jaar, het keurmerk gereed te hebben.
Volgt u de lijn van uw voorganger zoals uitgesproken tijden het algemeen overleg Visserij op 6 oktober: «Als ondernemers en handelaren hun verantwoordelijkheid niet nemen, kan het niet zo zijn dat de overheid zich in allerlei bochten moet wringen om compensatie, andere activiteiten of wat dan ook op te gaan zoeken.» En «of de vissers recht hebben op nadeelcompensatie. Het antwoord mag helder zijn: wat mij betreft niet.» Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom niet en op welke punten u van plan bent hiervan af te wijken?
Ja.
In het artikel wordt melding gemaakt van een keurmerk voor duurzame paling, vangst in december a.s. en analyse van de paling met verdachte gebieden. Klopt het dat het vangstverbod op paling met een maand verlengd is en dat de sector verantwoordelijkheid draagt voor de keuring?
Nee, het klopt niet dat het vangstverbod op paling met een maand verlengd is. Het vangstverbod geldt in de maanden september, oktober en november. De introductie van het private keurmerk vraagt echter nog enige tijd. Daarom heeft mijn voorganger de sector opgeroepen ervoor te zorgen dat er in december geen paling gevangen wordt in de grote rivieren. Uit het overleg van 2 november kwam naar voren dat de bereidheid onder de beroepsvissers in de benedenrivieren tot vrijwillig stilliggen in december niet aanwezig is bij uitblijven van een financiële vergoeding. De controle op de Warenwetnorm zal dan ook fors aangescherpt worden vanaf december wanneer het huidige vangstverbod op paling eindigt.
Kunt u toelichten hoe het staat met de voortgang van de voorbereidingen voor de analyse van de paling? Is de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) als controleorgaan toegerust hiervoor of wordt dit onderzoek uitbesteed?
Tot en met 30 november mag er vanwege het aalbeheerplan niet op paling worden gevist. Vanaf 1 december zal de nVWA in de verontreinigde gebieden streng op de dioxinenorm controleren. De nVWA stelt hiervoor een gericht plan van aanpak op. Onderdeel hiervan is een dioxine-analyse van de palingmonsters. De nVWA is zelf niet toegerust analyses uit te voeren naar alle genormeerde dioxines en dioxineachtige PCB’s. De nVWA zal de palingmonsters daarom door het RIKIILT laten analyseren.
De reiskostenvergoedingen door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de reiskosten tot 15 kilometer, voor mensen zonder medische beperkingen, niet meer worden vergoed per 1 oktober 2010 door het UWV?
Waarom is dit besluit genomen?
Hoeveelheid geld levert dit het UWV op?
Welke andere wijzen van besparingen zijn overwogen?
Bent u bereid het UWV te bewegen om deze maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers) |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzekerd? Dat had je gedacht!»?1
Ja
Wat is uw opvatting over de in dit artikel weergegeven situatie op de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers?
Sinds de afschaffing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), bestaat er geen verplichte publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering meer voor zelfstandigen. Zelfstandigen hebben de keuzevrijheid om zich al dan niet te verzekeren voor het arbeidsongeschiktheidsrisico. Dat kan op verschillende manieren:
Verzekeren is maatwerk en welk type arbeidsongeschiktheidsverzekering de beste optie is, wat betreft prijs en kwaliteit, is afhankelijk van de wensen, behoeften en omstandigheden van de desbetreffende persoon. Daarbij wil ik opmerken dat de vrijwillige verzekering van het UWV niet op voorhand goedkoper is dan particuliere verzekeringen. Dit hangt mede af van de individuele wensen en omstandigheden van de betrokkene.
Ik heb geen directe bemoeienis met het aanbod van private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen. Daarom doet mijn opvatting over de kwaliteit van de diverse (private of publieke) verzekeringen niet ter zake. Het betreft immers privaatrechtelijke overeenkomsten. Wel is de toegankelijkheid tot deze verzekeringen een belangrijk onderdeel geweest van het in 2009 uitgevoerde evaluatieonderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ. Ook de tarieven zijn hierbij betrokken.
Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat verzekeraars, na de afschaffing van de WAZ, meer variëteit aan arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zijn gaan aanbieden, met uiteenlopende dekking en premiehoogte. Naast de reguliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, zijn er onder meer instapproducten op de markt gekomen waarbij de looptijd en risicodefinitie ingeperkt zijn ten opzichte van bestaande, meer uitgebreide dekkingen. Ook zijn er zowel (goedkope) polissen op de markt gekomen die alleen ongevallen of bepaalde ernstige ziekten dekken, als polissen die alleen de vaste (woon)lasten dekken in plaats van inkomensverlies.
Voorts is uit het onderzoek naar voren gekomen dat zelfstandigen zich ervan bewust zijn dat zij zelf een voorziening moeten treffen – als zij dat wensen – als zij arbeidsongeschikt raken. Om het bewustzijn onder zelfstandigen te vergroten van de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid, is er in 2008 bovendien een voorlichtingscampagne over arbeidsongeschiktheid en zelfstandigen geweest. In deze campagne zijn bestaande en startende zelfstandigen tevens voorgelicht over de mogelijkheden die er bestaan om het arbeidsongeschiktheidsrisico af te dekken. Daarbij is in gelijke mate aandacht besteed aan zowel de mogelijkheden op de private markt als aan de voortzetting van de publieke verzekering via het UWV. Momenteel wordt ook aan informatievoorziening en voorlichting gedaan via onder meer antwoord voor bedrijven. Het standpunt dat de verzekering bij het UWV onderbelicht is, deel ik dan ook niet.
Acht u het wenselijk dat ZZP’ers zich voor een acceptabel tarief adequaat kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de voortzetting van de verzekering via het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) voor starters vanuit een baan of uitkering de beste optie is, zeker omdat een particuliere verzekering duurder is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de campagne via Rijksoverheid.nl om je als starter goed te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en ziekte niet effectief is, omdat de verzekeringsmogelijkheid via het UWV onderbelicht is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u de (potentiële) ZZP’ers beter bekend maken met de mogelijkheid om via het UWV de arbeidsongeschiktheidsverzekering voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de constatering in dit stuk dat in Nederland «stukadoor (...) in feite een onverzekerbaar beroep» is? Zo nee, waarom niet? Zijn er meer beroepsgroepen die in feite onverzekerbaar zijn?
In mijn ogen bestaan er geen onverzekerbare beroepen. De premie die een zelfstandige voor een AOV betaalt, hangt af van de gewenste dekking en individuele persoonskenmerken, zoals beroep, leeftijd en gezondheidssituatie. Een combinatie van factoren kan ervoor zorgen dat een bepaalde persoon afgewezen wordt voor een AOV of dat het verzekeringsvoorstel als onaantrekkelijk wordt beoordeeld. Het risico op arbeidsongeschiktheid in bepaalde beroepen, kan dus weliswaar gevolgen hebben voor de hoogte van de premie, maar dat betekent niet dat bepaalde beroepen, zoals dat van stukadoor, onverzekerbaar zijn. Integendeel, uit informatie van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat vele stukadoors de afgelopen jaren een AOV hebben afgesloten en nieuwe verzekeringen afsluiten.
Daarnaast verdient nog opmerking dat de private vangnetverzekering soelaas kan bieden voor zelfstandigen die, wegens een verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico, zijn afgewezen voor een AOV.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving eens te meer aantoont dat een verplichte verzekering voor de financiële gevolgen van ziekte en arbeidsongeschiktheid voor ZZP’ers een wenselijke verbetering van deze situatie zou opleveren? Zo nee, waarom niet?
Mede op verzoek van mijn ambtsvoorganger, heeft de SER op 15 oktober advies uitgebracht over de positie van zelfstandigen zonder personeel. In dit advies is een aantal voorstellen gedaan om alle zzp’ers de mogelijkheid te bieden zich te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt door de SER niet gezien als de beste of enige oplossing voor het probleem dat niet alle zzp’ers zich voldoende beschermen tegen deze risico’s. In de kabinetsreactie op dit advies van de SER zal het kabinet ingaan op de aanbevelingen die de SER heeft gedaan.
Welke voorstellen kan de Kamer op korte termijn van het kabinet verwachten om de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’er aanzienlijk beter en eerlijker te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten van de verkenning van de Autoriteit Financiële Markten naar het uitkeringsgedrag van verzekeraars verwachten?
Uit informatie, die ik heb ontvangen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), blijkt dat de AFM op 1 augustus 2010 een verkenning is gestart. De aanleiding waren diverse signalen uit de markt dat er ongewenste uitvoeringspraktijken zouden kunnen bestaan. Het doel van de verkenning is het uitdiepen van deze signalen. De AFM kijkt hierbij of het klantbelang centraal staat bij de inrichting van polisvoorwaarden en processen van verzekeraars. Voor de verkenning spreekt de AFM met partijen die een rol spelen vanaf het advies tot en met het uitkeringsproces, inclusief klachtenbehandeling. De AFM is ook in gesprek met de verzekeraars en Het Verbond van Verzekeraars. De AFM verwacht eind eerste kwartaal 2011 de eerste uitkomsten van haar verkenning bekend te kunnen maken.
Voorkruipen bij het aanvragen van gemeentelijke vergunningen |
|
Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bedrijf betaalt extra ambtenaren gemeente Delfzijl»1 en kloppen de daarin beschreven feiten?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Er is inderdaad een bedrag betaald. Dit geld is, blijkens mededeling van de gemeente, niet bedoeld voor de aanstelling van extra ambtenaren doch voor onderzoek ten behoeve van de aanpassing van een herziening van het bestemmingsplan dat ruimte biedt aan een windmolenpark aan de havenzijde van de stad. Op basis van dit herziene bestemmingsplan kunnen vergunningen zoals de omgevingsvergunning worden verleend.
Is het betalen van extra geld voor de snellere afhandeling van vergunningprocedures toegestaan op grond van de Gemeentewet?2
Het geld wordt blijkens mededeling van de gemeente Delfzijl, zoals aangegeven bij antwoord 1, besteed aan het voorbereidend onderzoek dat ten behoeve van de benodigde aanpassing van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd. De initiatiefnemer draagt € 45 000,- bij in de kosten van dit onderzoek, omdat dit op aanvraag van de initiatiefnemer en mede in zijn belang wordt uitgevoerd. Er wordt niet betaald voor een snellere afhandeling van vergunningprocedures, aldus de gemeente. Het betreft hier geen retributie, waarnaar door de vraagsteller wordt verwezen. In mijn ogen is er dan ook geen sprake van «betaalde voorkruipzorg».
Hoe verhoudt betaalde voorkruipzorg bij vergunningverlening zich tot het beginsel van rechtsgelijkheid? Vindt u het acceptabel dat minder draagkrachtige personen en instellingen die een vergunning nodig hebben lang moeten wachten op een vergunning, terwijl rijken voorrang krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderkent u het risico dat – indien het voorbeeld van Delfzijl navolging krijgt – gemeenten hun standaard-dienstverlening bij vergunningverlening verder gaan uitkleden, in combinatie met het aanbieden van «goldcard»-voorrangprocedures die extra leges opleveren?
Zoals is gesteld in het antwoord op vraag 2 en 3 is er hier volgens de gemeente geen sprake van betaling voor snellere afhandeling van de vergunningprocedure. Wel delen de gemeente en de initiatiefnemer de kosten van het voorbereidend onderzoek ten behoeve van de benodigde aanpassing van het bestemmingsplan. Er is in mijn ogen dan ook geen sprake van een precedent dat navolging zou kunnen krijgen. Het gaat bij de leges om het verhalen van kosten die gemoeid zijn met de dienstverlening, zoals een vergunningaanvraag. Daarbij geldt dat de geraamde baten de geraamde kosten niet mogen overschrijden op het niveau van de legesverordening.
Gaat u maatregelen nemen om dit soort voorkruipzorg aan banden te leggen? Zo ja, welke?
Er is volgens de informatie van de gemeente Delfzijl geen sprake van een constructie zoals deze door de media is geschetst. In mijn ogen behoeven er dan ook geen maatregelen te worden genomen.
Achterlating in Pakistan |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending Nieuwsuur van 21 oktober 2010 over de situatie van het Pakistaanse meisje N. uit Rotterdam?
Ja.
Wat is uw mening over de wijze waarop de school en de hulpverlenende instanties, zoals de leerplichtambtenaar, de jeugdzorg, de Raad voor Kinderbescherming, de politie en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Rotterdam, met de signalen die N. afgaf, zijn omgegaan?
Op basis van het overzicht van de feiten dat de burgemeester van Rotterdam mij heeft verschaft en dat ik separaat en vertrouwelijk aan uw Kamer toestuur, ben ik van mening dat het bij de betrokken autoriteiten niet heeft ontbroken aan actiebereidheid en dat signalen snel zijn opgepakt.1 Dat lijkt in het bijzonder te gelden voor de rol die de school van N. heeft gespeeld. Daarmee wil ik overigens niet zeggen dat alles vlekkeloos is verlopen. Deze casus onderstreept dat het van groot belang is dat instellingen niet volstaan met enkel doorverwijzen naar andere instellingen, maar dat in elk geval een «warme overdracht» tussen instellingen plaatsvindt en dat in een vroeg stadium met alle relevante ketenpartners wordt samengewerkt om de veiligheid van betrokkenen te waarborgen en een oplossing van het conflict te bewerkstelligen. De casus N. maakt verder duidelijk dat de toepassing van de landelijke methode eergerelateerd geweld (met name het gebruik van de checklist eergerelateerd geweld door alle ketenpartners) en van de stappen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling noodzakelijk zijn om in een vroeg stadium signalen van dreigende huwelijksdwang en achterlating op te vangen en – waar mogelijk via de lokale structuur – adequate interventies te plegen.
Wat vindt u ervan dat alle hulpverlenende autoriteiten, inclusief de school waar N. zat, wisten van het risico dat zij liep om in het land van haar ouders achtergelaten te worden en zelfs te worden uitgehuwelijkt, maar geen actie hebben ondernomen om dit tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de zaak Suat waarbij ook alle hulpverlenende autoriteiten betrokken waren, ervan wisten en nauwelijks iets hebben ondernomen om haar te beschermen met het gevolg dat zij in het land van herkomst is achtergelaten en uitgehuwelijkt? Ziet u parallellen tussen de beide zaken? Zo ja, welke en waarom is niet uit de eerste zaak geleerd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Er zijn enkele parallellen maar ook verschillen tussen deze casus en de zaak Suat die vorig jaar speelde. Ook uit de casus Suat werd duidelijk hoe belangrijk vroegtijdige signalering en samenwerking tussen ketenpartners is om (waar mogelijk) te interveniëren. De casus Suat heeft ertoe bijgedragen dat de aanpak van huwelijkdwang verder is aangescherpt, waarbij de focus ligt op bewustwording bij jongeren en deskundigheidsbevordering bij professionals en op een gezamenlijke aanpak door lokale organisaties. Er is dus geleerd uit de zaak Suat, maar dat wil niet zeggen dat de aanpak van huwelijksdwang en achterlating volledig is uitontwikkeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid de casus van N., vanaf het afgeven van de eerste signalen dat er sprake zou kunnen zijn van uithuwelijking tot aan het moment dat de ouders haar naar Pakistan hebben gebracht en daar achter gelaten te onderzoeken en de Kamer desnoods geanonimiseerd vertrouwelijk te informeren? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer dit onderzoek verwachten? Zo nee, wat zijn de redenen om dit niet te doen?
Ja. Het chronologisch overzicht van de feiten in de casus N., zoals mij dat door de burgemeester van Rotterdam is verschaft, stuur ik u separaat en vertrouwelijk toe.
Kan via de Nederlandse ambassade in Pakistan de verblijfplaats van N. worden achterhaald en in contact met haar worden getreden? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het chronologisch overzicht van de feiten blijkt, is er in de onderhavige casus regelmatig contact geweest met N. in Pakistan en zijn ook gesprekken met haar gevoerd op de ambassade in Islamabad. Uit die gesprekken is (met name op basis van de verklaringen van N. zelf) niet naar voren gekomen dat sprake is van een gedwongen verblijf in Pakistan of dat zij tot een huwelijk gedwongen wordt. Tevens blijkt uit dit overzicht dat N. voornemens was om in december 2010 terug te komen naar Nederland. Inmiddels is mij vanuit Rotterdam gemeld dat N. inderdaad in Nederland is gearriveerd, en dat lokale instanties met haar gesprekken hebben gepland.
Zijn er mogelijkheden N. naar Nederland terug te laten keren? Welke juridische instrumenten staan de Nederlandse autoriteiten ter beschikking? Zo ja, bent u bereid hier actie op te ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich de Kamerbreed aangenomen motie1 waarin de regering wordt verzocht om te voorzien in strafwetgeving waardoor huwelijksdwang strafbaar wordt gesteld? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie?
Ja. Het betreffende wetsvoorstel is thans in consultatie.
Weet u hoeveel meisjes en jongens jaarlijks in landen van herkomst of dat van de ouders worden achtergelaten of uitgehuwelijkt? Zo nee, hoe komt het dat uw ministerie nog steeds niet in staat is inzicht te geven in de omvang van dit maatschappelijk probleem? Bent u bereid een onderzoek te doen naar de omvang en de ernst van achterlating en uithuwelijking van kinderen in het buitenland?
Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt een handmatige registratie bijgehouden van het aantal achtergelaten vreemdelingen dat zich tot een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland wendt en vraagt om facilitering van de terugkeer naar Nederland. De IND is slechts betrokken bij zaken waarin de betrokken persoon niet de Nederlandse nationaliteit heeft. In 2008 zijn er volgens deze registratie 36 meldingen van achterlating gedaan. Onder deze meldingen bevonden zich geen zelfstandige verzoeken van minderjarigen. In 2009 zijn er 45 meldingen van achterlating gedaan. Onder deze meldingen bevonden zich drie zelfstandige verzoeken van een minderjarige. In 2010 zijn er tot en met oktober 10 meldingen van achterlating gedaan. In één geval was er sprake van een zelfstandig verzoek van een minderjarige.
Afgezien van deze getallen beschik ik niet over cijfers over de omvang van deze problematiek. Het verborgen karakter van de problematiek en de schaamte en loyaliteit bij slachtoffers en hun omgeving maken dat weinig aangifte wordt gedaan of hulp wordt gezocht in het geval van achterlating of huwelijksdwang. Een representatief onderzoek naar de omvang en de ernst van de problematiek acht ik om die reden niet goed mogelijk.
Deelt u de mening dat uit voorgaande zaken blijkt dat de aanpak van achterlating en uithuwelijking ondanks de goede intenties niet werkt? Bent u bereid actief achterlating en uithuwelijking te bestrijden? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Ik deel niet de mening dat de huidige aanpak niet werkt, maar meen wel dat er verbetering mogelijk is. Zoals bekend is in het regeerakkoord afgesproken dat het kabinet de aanpak van huwelijksdwang zal verscherpen, de handhaving zal intensiveren, en huwelijksdwang strafbaar zal stellen. Ook zullen maatregelen worden genomen in het kader van het huwelijks- en gezinsmigratiebeleid. In de brief van 30 juni 2010 van de toenmalige Ministers voor Wonen, Wijken en Integratie en van Justitie is uw Kamer bericht over de voortgang van een aantal van deze maatregelen (Kamerstukken II, 32 175, nr. 10.
Herinnert u zich eerder schriftelijke vragen2 waarin gevraagd werd naar het opzetten van een landelijk team naar het voorbeeld van de Engelse Forced Marriage Unit (FMU), een organisatie die zich bezig houdt met het voorkomen van gedwongen huwelijken? Bent u inmiddels bereid om, gezien de ernstige gevolgen van achterlating en uithuwelijking, een dergelijke unit in Nederland op te zetten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar de beantwoording van deze vragen door de toenmalige Minister van Justitie, mede namens de toenmalige Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de toenmalige staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Uitval op mbo's door bezuinigingen op kinderopvang |
|
Manja Smits , Nine Kooiman |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over mbo-leerlingen die in de knel raken doordat er wordt bezuinigd op de kinderopvang?1
Het beeld dat in de uitzending wordt geschetst dat leerlingen in de laagste inkomensklasse honderden euro’s meer aan kinderopvang moeten betalen als gevolg van de bezuiniging per 2011, is niet juist. In de laagste inkomensklasse (lager dan € 18 099) gaan ouders enkele tientallen euro’s meer betalen.
Voorbeeld: Een ouder in de laagste inkomensklasse betaalde vóór de bezuiniging gemiddeld € 44 per maand voor twee kinderen en gaat als gevolg van de bezuiniging € 65 per maand betalen.
Deelt u de mening dat het initiatief van het Lentiz Life College in Schiedam om zelf kinderopvang aan te bieden aan haar deelnemers kansrijk is doordat zij zo schooluitval weten te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de kinderopvang voor deelnemers van het Lentiz College betaalbaar blijft?
Het Lentiz Life College is onderdeel van het samenwerkingsverband Nieuwe Waterweg Noord. Dit samenwerkingsverband heeft als Plusvoorziening voor het schooljaar 2009/10 en 2010/11 € 2,3 mln. van het ministerie van OCW ontvangen. Doelgroep van deze Plusvoorziening-middelen zijn overbelaste jongeren in de leeftijd van 14 tot 23 jaar. Het gaat hierbij o.a. om jeugdige ex-gedetineerden en tienermoeders. Van het budget voor de Plusvoorziening wordt o.a. samenwerking met een kinderopvanginstelling gezocht. Het kabinet stelt vanaf 2012 € 30 mln structureel beschikbaar voor Plusvoorzieningen en wijkscholen in Nederland. Deze middelen staan gereserveerd op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën. Daarnaast hebben deze ouders recht op kinderopvangtoeslag waardoor de kinderopvang voor deze ouders betaalbaar blijft.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat het Lentiz Life College kan blijven doorgaan met het ondersteunen van deelnemers door middel van het aanbieden van kinderopvang? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de jonge moeders in de reportage onderwijs kunnen blijven volgen en de kinderopvang voor hen betaalbaar blijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet vindt het belangrijk dat deze jonge ouders hun opleiding afmaken en daarmee goede kansen hebben op de arbeidsmarkt. Er zijn dan ook twee regelingen die in de ondersteuningsbehoefte van deze doelgroep voorzien. De Kinderopvangtoeslag maakt kinderopvang betaalbaar en de Plusvoorzieningregeling maakt het bijvoorbeeld voor het Lentiz Life College mogelijk om extra voorzieningen voor tienermoeders te organiseren.
Bedrijven die in 2001 een politieagent omkochten met als doel een pepperspraycontract binnen te halen |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant over bedrijven die in 2001 een politieagent omkochten met als doel een pepperspraycontract met de politie binnen te halen?1
Ja.
Klopt het dat de directeur van Defense Technology een bekentenis heeft afgelegd tegenover de Amerikaanse justitie van zijn omkoping? Wat gaat de Nederlandse justitie doen? Zijn er rechtshulpverzoeken gedaan? Zo ja, welke?
Volgens op het internet geplaatste documenten heeft een oud-directeur van het Amerikaanse bedrijf Defense Technology, die verdacht wordt van diverse omkopingen, tegen de Amerikaanse justitie verklaard dat hij, via een Nederlandse tussenpersoon, een politieagent zou hebben omgekocht om het contract te verkrijgen voor de levering van pepperspray aan de Nederlandse politie. De zaak wordt onderzocht door de rijksrecherche, onder leiding van het Landelijk Parket. Het Openbaar Ministerie heeft in rechtshulpverzoeken de Amerikaanse autoriteiten om informatie gevraagd. Over de inhoud van de verzoeken en het onderzoek kunnen vanwege het belang van het onderzoek geen mededelingen worden gedaan. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal worden bezien wat de eventuele gevolgen zijn voor lopende en toekomstige contracten met de betrokken bedrijven.
Kunt u de omvang van de gevolgen van de omkoping aangeven?
Zie antwoord vraag 2.
Doet het Korps landelijke politiediensten (KLPD) nog steeds zaken met het betrokken bedrijf c.q. de betrokken bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u onderzocht of gaat u onderzoeken of afgesloten contracten rechtsgeldig zijn of ongeldig kunnen worden verklaard op grond van eerder geconstateerde praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Nederlandse veiligheid in het geding is geweest omdat de politie op een gegeven moment geen holsters, spray en munitie meer geleverd kon krijgen en dat de oplossing toen werd gevonden in aanpassing van de Bewapeningswet zodat ook spullen van andere merken ingekocht konden worden?
De Nederlandse veiligheid is nimmer in het geding geweest en er zijn geen problemen geweest met de operationele beschikbaarheid van holsters, pepperspray en munitie. Wel is er een tijdelijk leveringsprobleem geweest met betrekking tot de zogenaamde stunbag (less lethal munitie) die uitsluitend wordt gebruikt door de aanhoudings- en ondersteuningseenheden. Om te voorkomen dat de operationele beschikbaarheid van deze munitie in gevaar zou komen is besloten om ook het gebruik toe te staan van een vergelijkbare patroon van een andere leverancier. De Bewapeningsregeling politie is hierop aangepast.
Welke maatregelingen bij aanbestedingen zijn genomen of neemt u (met betrekking tot de persoonsafhankelijkheid) om herhaling te voorkomen?
Het Europese aanbestedingsrecht is opgezet en ingericht om persoonsafhankelijkheid te voorkomen. Hiervoor zijn diverse waarborgen en procedures ingebouwd. Integriteit is en blijft hierbij een belangrijk punt van aandacht. Aanbieders die desondanks vermoeden dat er in strijd is gehandeld met het Europese aanbestedingsrecht kunnen hiermee naar de rechter stappen. Dit is recentelijk ook gebeurd in de aanbestedingsprocedure voor nieuwe politievoertuigen waarbij de vorderingen van de eisers door de rechter zijn afgewezen2.
Wat doet u om bij de lopende aanbestedingen, bijvoorbeeld van voertuigen, de beschreven praktijken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De arbeidsomstandigheden van arboartsen |
|
Hans Spekman (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arboarts ziek van werkdruk»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht weergegeven problemen waarmee arboartsen vaak te maken hebben?
Deze tekst is conform het antwoord bij 2010Z15318 vraag 2 van het lid Ulenbelt.
Er zijn vanuit verschillende invalshoeken signalen gekomen over de positie van de bedrijfsarts. In gezamenlijke opdracht van mijn ministerie en het ministerie van VWS loopt thans een nader onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om knelpunten in de positie van de bedrijfsarts binnen de huidige kaders van het arbozorg systeem en in de interactie met de curatieve zorg, in beeld te brengen en te objectiveren. Het door u genoemd onderzoek onder bedrijfsartsen wordt, naast diverse andere bronnen, in het lopende onderzoek betrokken.
Het onderzoek wordt voor de zomer van 2011 afgerond.
Deelt u de mening dat een goed functionerende arboarts een absoluut recht van iedere werknemer is? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Er is geen absoluut recht van iedere werknemer op toegang tot een bedrijfsarts.
Verwacht mag worden dat een bedrijfsarts of basisarts die werkzaam is in de bedrijfsgezondheidszorg conform de huidige stand van de wetenschap en praktijk handelt.
Primair dient de arbozorg in de onderneming zelf beschikbaar en toegankelijk te zijn voor alle werknemers. De werkgever heeft een zorgplicht voor zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden en in de Risico Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) dient hij aan te geven op welke wijze de toegang van werknemers tot onder meer de bedrijfsarts is geregeld.
Als er sprake is van ziekteverzuim heeft de werknemer in principe toegang tot een bedrijfsarts op basis van een daartoe door de werkgever afgesloten contract met een arbodienst of bedrijfsarts.
Deelt u de mening dat de constatering dat «een meerderheid van de arboartsen vindt dat ze te veel met andere dingen bezig zijn en hun huidige werk onvoldoende onafhankelijk kunnen doen. Hierdoor worstelen zij met hun beroepsethiek» werkelijk zeer ernstig is en noopt tot onmiddellijke actie? Zo nee, waarom niet?
De Arbowet vereist dat de deskundigen hun bijstand met behoud van hun zelfstandigheid en onafhankelijkheid kunnen verlenen.
Het is aan de verantwoordelijken zelf om over te gaan tot actie. De bestaande wet- en regelgeving en professioneel statuut noopt daar toe en biedt steun om met elkaar waar nodig de werkwijze te actualiseren.
In hoeverre worden de gesignaleerde knelpunten voor arboartsen veroorzaakt door het soort contracten dat bedrijven met hen afsluiten? Heeft dit te maken met een toename van marktwerking in de contractering van arboartsen? Zo ja, acht u deze ontwikkeling ongewenst?
Het is voor het ministerie niet duidelijk of de gesignaleerde knelpunten gerelateerd zijn aan het soort contracten. Bedrijven, arbodiensten of bedrijfsartsen en de ondernemingsraad zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de contracten. Geprobeerd wordt om via genoemd onderzoek ook objectieve gegevens over het soort contracten te krijgen.
Of er sprake is van een toename van marktwerking is ons niet bekend. Wel is er sinds 2005 meer maatwerk mogelijk in de wijze waarop een werkgever zijn deskundige bijstand organiseert.
Wat betekent het voor de inzetbaarheid van onze beroepsbevolking op de langere termijn als bij iedereen met arbo-gerelateerde klachten «niet de gezondheid, maar de kosten» voorop staan?
Het is onverstandig om alleen te kijken naar de kosten. Investeren in gezondheid en inzetbaarheid is een direct bedrijfsbelang en een belangrijke factor voor een gezonde economie. Werkgevers hebben een zorgplicht ten aanzien van gezond en veilig werken en om ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid van werknemers te voorkomen. In geval van onvoldoende investeren in preventie en gezondheid kan een bedrijf te maken krijgen met onnodige kosten van productiviteitsverlies, verzuim en re-integratie.
Is de regering bereid in te grijpen, ook gezien het feit dat de meerderheid van de arboartsen getuige dit bericht uit ontevredenheid overweegt een andere betrekking te zoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kan de Kamer van uw regering verwachten?
Het kabinet wacht de resultaten van het onderzoek naar de positie van de bedrijfsarts, zoals genoemd in antwoord op vraag 2, af. De uitkomsten daarvan worden voor de zomer van 2011 verwacht.
Dit laat onverlet dat ik verwacht dat de betreffende beroepsgroep, via de NVAB, zijn verantwoordelijkheid zal nemen om het gesprek aan te gaan met relevante actoren om te werken aan een gewaardeerde positionering van de bedrijfsarts in de gezondheidszorg.
Hulpverlening in Afghanistan |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ontvoerde Nederlander in Afghanistan leeft nog» van de Volkskrant1 en het bericht «Afghanistan nu gevaarlijker dan ooit» van RTLNieuws?2
Ja.
Is al meer bekend over de conditie van de Nederlandse hulpverlener die in Afghanistan is ontvoerd, en de reddingsmaatregelen die worden genomen?
Zoals u weet is tot ieders vreugde en opluchting de ontvoering van de Nederlandse hulpverlener en zijn Afghaanse chauffeur inmiddels geweldloos geëindigd. De hulpverlener is veilig en zo snel mogelijk naar Nederland teruggekeerd. In het belang van de veiligheid van alle betrokkenen kan ik verder geen mededelingen doen over het proces dat heeft bijgedragen aan zijn vrijlating.
Wie heeft de leiding over de reddingsmaatregelen?
De werkgever van de ontvoerde hulpverlener had de leiding in het proces dat heeft geleid tot de vrijlating en werd daarbij ondersteund door de Afghaanse autoriteiten. Door hun doortastende optreden kon deze zaak tot een goed einde worden gebracht. Het ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Kabul hebben ondersteuning gegeven aan de inspanningen.
In hoeverre nemen ontvoeringen van hulpverleners de laatste tijd toe in Afghanistan? Kunt u dit weergeven voor de periode van de afgelopen vier jaar?
Ontvoeringen vormen een van de veiligheidsrisico’s in Afghanistan. Dit risico treft zowel Afghanen als buitenlanders, inclusief hulpverleners. Ik kan op basis van de beschikbare informatie niet de conclusie trekken dat er een trend is die wijst op een toename van ontvoering van hulpverleners.
Welk effect verwacht u van het recente verbod van president Karzai op private buitenlandse beveiligers voor de activiteiten van internationale hulporganisaties in Afghanistan?
Veel hulporganisaties kiezen er zelf voor geen gebruik te maken van private beveiligingsbedrijven, omdat zij liever met een meer lokaal en minder zichtbaar profiel willen opereren. Sommige organisaties zien ook een meer principieel bezwaar in (gewapende) beveiliging van ontwikkelingsprojecten. In die zin is het niet zo dat een eventueel verbod op private beveiligingsbedrijven een probleem zou zijn voor alle hulpinspanningen, maar voor sommige projecten en organisaties zou een verbod zeker problemen kunnen opleveren.
Sinds de uitvaardiging van het presidentiële decreet met betrekking tot private beveiligingsbedrijven wordt er daarom op hoog niveau overleg gevoerd tussen vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap en de Afghaanse regering, onder andere over de gevolgen voor de activiteiten van die internationale hulporganisaties die gebruik maken van private beveiliging.
Inmiddels is er al meer duidelijkheid over de wijze waarop het decreet geïmplementeerd zal worden. Voor de beveiliging van bestaande ontwikkelingsprojecten kan gebruik blijven worden gemaakt van legale private beveiligingsbedrijven voor de duur van het project. Voor nieuwe projecten zal op termijn gekeken worden naar beveiling door de APPF, de Afghan Public Protection Force. Over de precieze uitwerking hiervan bestaan nog vragen aan de kant van de internationale gemeenschap, waar de komende tijd verder over gesproken zal worden met de Afghaanse autoriteiten.
Stijging van het aantal armen in Amsterdam |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Vindt u het wenselijk dat het aantal huishoudens in Amsterdam dat op of rond het minimuminkomen moeten leven is gestegen naar 70 000? Zo nee, wat zijn volgens u de oorzaken en wat gaat u hiertegen doen?1
De Amsterdamse armoedemonitor 2010 geeft aan dat in 2008 69 067 huishoudens tot de minima behoorden in de gemeente Amsterdam. De afgelopen jaren was een trend te zien van een daling in het aantal minimahuishoudens als gevolg van gunstige economische omstandigheden. 2009 is echter een omslagpunt van de dalende trend, waarbij de gevolgen van de economische crisis zichtbaar worden. Dit heeft ertoe geleid dat er in 2009 in Amsterdam 70 157 huishoudens tot de minima behoorden, een lichte stijging.
Het oordeel over het armoedebeleid van de gemeente Amsterdam en de uitvoering daarvan is primair aan de gemeenteraad van Amsterdam. Zoals bekend berust de verantwoordelijkheid voor de invulling en de uitvoering van het minimabeleid, onder andere gericht op armoedebestrijding, bij de gemeenten. De gemeente kan daardoor inspelen op de lokale omstandigheden en gebruik maken van lokale mogelijkheden.
Groeit de armoede ook in de rest van het land? Welke maatregelen gaat u nemen om de armoede te bestrijden? Wat zijn uw doelen ten aanzien van armoedebestrijding?
De meest recente landelijke armoedecijfers zijn gebaseerd op de inkomensgegevens uit 20083. Hieruit blijkt dat het aandeel lage inkomens tussen 2007 en 2008 licht gestegen is, van 7,6% naar 8,0%. Hiermee leefden 545 000 van de 6,9 miljoen huishoudens onder de lage-inkomensgrens.
Het kabinet kiest voor maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. Het meedoen in de maatschappij is van groot belang. Zelfredzaamheid en sociale inclusie vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De economische crisis en oplopende begrotingstekorten maken een sanering van de overheidsfinanciën noodzakelijk. Armoedebeleid en schuldhulpverlening moeten gericht zijn op begeleiding naar en bevestiging van economische zelfstandigheid. Het kabinet spreekt mensen aan op hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden.
Deelt u de mening dat om te beginnen u de voorgenomen armoedige bezuinigingen die de mensen met de laagste inkomens treffen, zoals het verlagen van de bijstandsuitkeringen, het fors inperken van de armoederegelingen en het afpakken van geld van mensen met een arbeidsbeperking en ouderen zou moeten schrappen? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, welke bezuinigingen heeft u in petto voor de rijken en de veroorzakers van de crisis?2
Zie antwoord vraag 2.
Het geweld tegen homoseksuele asielzoekers |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht »Homoseksuele asielzoekers mishandeld in opvangcentra»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanvraag van asielzoekers die zich schuldig maken aan bedreigingen en/of fysiek geweld per direct moet worden afgewezen en dat deze asielzoekers uitzetting dienen af te wachten in vreemdelingendetentie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Niet iedere asielzoeker kan in geval van bedreigingen en/of fysiek geweld per direct worden afgewezen en in vreemdelingendetentie worden geplaatst. Dat neemt echter niet weg dat bedreiging en/of fysiek geweld door een asielzoeker zowel strafrechtelijke- als vreemdelingrechtelijke gevolgen kan hebben.
Zo zullen criminele antecedenten conform staand beleid altijd worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf tenminste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Voorzover de vreemdeling niet reeds in strafrechtelijke detentie is geplaatst, bestaat in voorkomend geval de mogelijkheid om vreemdelingenbewaring toe te passen. Met name indien sprake is van een (bijna) uitgeprocedeerde asielzoeker zal het COA de vreemdelingenpolitie verzoeken om te beoordelen of vreemdelingenbewaring kan worden opgelegd. De mogelijkheden hiertoe worden per geval beoordeeld. Daarbij wordt opgemerkt dat vreemdelingenbewaring niet kan dienen als «straf» voor het uiten van bedreigingen of plegen van fysiek geweld, maar als doel heeft de vreemdeling uit te zetten.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) blijkbaar totaal niet weet wat er speelt in de betreffende opvangcentra?
De suggestie, als zou het COA totaal niet op de hoogte zijn van wat er speelt in de desbetreffende opvangcentra, herken ik niet. In het opvangen en begeleiden hanteert het COA als uitgangspunt van zijn werk: «ken uw bewoner». Hier wordt veel tijd, energie en aandacht ingestoken. Het kan natuurlijk voorkomen dat er zich zaken afspelen buiten het gezichtsveld van de medewerkers van het COA en dat die zaken niet worden gemeld. Om te kunnen optreden en passende maatregelen te kunnen nemen zijn medewerkers echter voor een groot gedeelte afhankelijk van wat bewoners melden op het gebied van bedreigingen en geweld. Zodra een incident wordt gemeld, wordt dit geregistreerd en volgt actie. Het COA heeft een laagdrempelige voorziening voor het melden van incidenten, waarbij ook anonieme meldingen mogelijk zijn. Overigens blijkt uit de registratie van het COA niet dat het aantal bedreigingen en/of geweld tegen homoseksuelen toeneemt. Wanneer zich een incident voordoet in het bijzijn van COA-personeel, danwel een COA-medewerker op een andere manier signalen krijgt dat er problemen zijn, spreekt het voor zich dat er maatregelen worden getroffen.
Tijdens het debat over de begroting heb ik u toegezegd dat ik bereid ben met belangenorganisaties te overleggen om na te gaan of zij suggesties hebben waarmee het COA aan de slag kan. Ik zal u van de uitkomsten van dit overleg op de hoogte brengen.
Deelt u de visie dat er een verband bestaat tussen de toenemende bedreigingen tegen homo’s, – nu zelfs in asielzoekercentra – en één van de conclusies uit het rapport «Gewoon Anders» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uit 2010, dat veel niet-westerse allochtonen homoseksualiteit afwijzen op grond van hun religie en deze geaardheid bestempelen als iets van westerlingen en ongelovigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, blijkt uit de registratie niet dat er een toename is van het aantal bedreigingen en/of geweld tegen homoseksuelen in azc’s. Ten aanzien van genoemde visie kan ik derhalve niet bevestigend antwoorden.
Over de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de dissertatie «Language problems in young children. General assumptions investigated» van Keegstra?1
Ja.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar vanwege de neurofysiologische ontwikkeling sterk varieert, zonder dat dit problematisch is? Wat betekent de conclusie dat kinderen een redelijk autonome ontwikkeling doormaken – waardoor het aanbieden van een rijke leeromgeving geen significante effecten heeft – voor het beleid ten aanzien van vroegschoolse educatie (VVE)?
Het klopt inderdaad dat de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar sterk varieert.
Bij een taalontwikkelingsstoornis kan, afhankelijk van de oorzaak, bijvoorbeeld medische behandeling of logopedie nodig zijn. Een vergroting van het taalaanbod door voor- en vroegschoolse educatie heeft dan geen zin. Bij een taalachterstand die wordt veroorzaakt door onvoldoende Nederlands taalaanbod vanuit de omgeving van het kind (blootstellingsachterstand) is het wel belangrijk het taalaanbod in het Nederlands te vergroten, bijvoorbeeld door middel van voor- en vroegschoolse educatie.
In 2009 is door het RIVM aan de professionals in de jeugdgezondheidszorg (jgz) een omgevingsanalyse beschikbaar gesteld om een risico op een achterstand in de Nederlandse taal door een gebrek aan taalaanbod in het Nederlands te kunnen signaleren bij kinderen van circa 2,5 jaar. In deze omgevingsanalyse is ook aangegeven dat er een onderscheid is tussen een taalontwikkelingsstoornis en een gebrek aan een Nederlands taalaanbod.
Gemeenten kunnen onder andere met schoolbesturen en jgz-professionals afstemmen binnen de Lokaal Educatieve Agenda (artikel 167, eerste lid, Wet op het primair onderwijs) over welke kinderen tot de doelgroep van voor- en vroegschoolse educatie behoren.
Deelt u de analyse dat momenteel onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen een taalontwikkelingsstoornis en een blootstellingachterstand? Klopt het dat in groep 1 en 2 van het basisonderwijs bij het vermoeden van problemen in de taalontwikkeling van kinderen geen multidisciplinaire diagnose wordt verricht? Welke verbetering wilt u op dit gebied bewerkstelligen?
Nee, ik deel deze analyse niet. De jgz-professionals volgen vanuit het uniform deel van het basistakenpakket JGZ de taalspraakontwikkeling van alle kinderen en signaleren of er sprake is van mogelijke taalspraakstoornissen.
Juist omdat het in de praktijk niet altijd duidelijk was voor welke kinderen deelname aan voor- en vroegschoolse educatie zinvol is, is daarnaast de omgevingsanalyse ontwikkeld als hulpmiddel voor jgz-professionals om kinderen met een blootstellingsachterstand te signaleren.
Bij twijfels over de taalspraakontwikkeling kan de leerkracht een kind verwijzen naar de jgz. De jgz-professional kan indien nodig een kind doorverwijzen naar een audiologisch centrum waar nadere diagnostiek en behandeling kan plaatsvinden. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Is het waar dat voor kleuters met een D-score en E-score voor de Citotoets een traject voor extra taalstimulering wordt ingezet, en dat dit traject voor kinderen met een C-score wordt overwogen? Deelt u het inzicht dat de variatie van de normale taalverwerving tussen 10% en 90% ligt en dat dus alleen een E-score reden voor verder onderzoek moet zijn? Bent u bereid deze richtlijn in het onderwijs indringend onder de aandacht te brengen?
Het is op scholen geen automatisme om bij een bepaalde score al dan niet een traject van taalstimulering in te zetten. Het is aan de professionaliteit van de leerkracht, de school en het schoolbestuur om dergelijke onderwijskundige richtlijnen al dan niet vast te stellen. Als scholen opbrengstgericht werken vragen ze zich dan ook voortdurend en systematisch af of het onderwijsaanbod past bij wat alle leerlingen nodig hebben. Er wordt dus geen standaard traject uitgezet.
Welke conclusies trekt u uit de constatering dat extra blootstelling aan de Nederlandse taal met name voor allochtone kinderen van belang kan zijn? Hoe oordeelt u over de suggestie dat een taalstimuleringsprogramma daarvoor wellicht niet het noodzakelijke middel is en dat bijvoorbeeld verblijf in peuterspeelzaal of kinderopvang kunnen volstaan?
Extra blootstelling aan de Nederlandse taal kan zowel voor allochtone als voor autochtone kinderen van belang zijn. Dit is met name het geval als de ouders een laag opleidingsniveau hebben dan wel als er andere elementen binnen het gezin zijn die ertoe kunnen leiden dat de kinderen thuis en in de directe omgeving te weinig Nederlands taalaanbod krijgen.
De constatering uit het onderzoek is gebaseerd op een onderzoek bij 136 kleuters.
Het onderzoek «VVE onder de loep» (IVA, 2008) komt tot de conclusie dat zowel allochtone als autochtone kinderen baat kunnen hebben bij vve-programma’s. Dat onderzoek heeft gebruik gemaakt van de gegevens uit het uitgebreide PRIMA-cohortonderzoek. Uit die analyses blijkt dat deelname aan vroegschoolse educatie een positief modererend effect heeft op de schoolresultaten van bepaalde doelgroepen. Het gaat dan om leerlingen met een lage SES-achtergrond. De autochtone kinderen boeken daarbij ook vooruitgang, hoewel de allochtone kinderen meer vooruitgang boeken.
Het enkele verblijf in een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf is nog geen garantie dat er voldoende blootstelling is aan de Nederlandse taal. De medewerkers dienen het spel van de kinderen actief te verrijken. De vve-programma’s bieden hiervoor thema’s en adviezen aan de medewerkers.
Hoe krijgt de afbakening van doelgroepkinderen voor VVE gestalte? In hoeverre wordt hierbij rekening gehouden met het gegeven dat taalproblemen bij autochtone kinderen in alle lagen van de bevolking voorkomen?
Het college van burgemeester en wethouders stelt in samenspraak met betrokkenen de doelgroep vast voor voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente. Betrokken actoren zijn dikwijls de peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, schoolbesturen en de jeugdgezondheidszorg. Bij het beoordelen of er sprake is van onvoldoende Nederlands taalaanbod in de omgeving van het kind, kan worden gekeken naar het opleidingsniveau van ouders, de thuistaal van het kind, het inkomen, of er boeken in huis zijn, etc. Er wordt dus terdege rekening gehouden met het feit dat taalproblemen zowel bij autochtone als allochtone kinderen kunnen voorkomen. De jgz-professional kijkt daarnaast bij alle kinderen – dus in alle lagen van de bevolking – of er sprake is van een mogelijke taalontwikkelingsstoornis.
Bent u ook van mening dat vanwege het fundamentele onderscheid tussen moedertaalverwerving en schooltaalbeheersing bij de overgang naar groep 3 meer nadruk moet liggen op de toetsing van leerlingen op schoolrijpheid? Wat is uw reactie op de conclusie van prof. dr. S. Goorhuis-Brouwer dat een dyslexieprotocol pas vanaf groep 3 functie kan hebben, omdat kinderen dan pas in de concreet-operationele denkfase zijn beland?2
De schoolbesturen stellen hun eigen criteria vast voor de bepaling of kinderen overgaan naar groep 3. Dat hoort ook bij de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Daarbij is de vraag niet zozeer of kinderen «over mogen gaan» naar groep 3, maar of in groep 3 rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de kinderen.
Voor de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs is een protocol leesproblemen en dyslexie ontwikkeld dat als doel heeft om de beginnende ontwikkeling van geletterdheid van een kind te volgen en te signaleren wanneer de ontwikkeling stagneert. Het gaat dan bijvoorbeeld om het niet goed herkennen van letters en woordklanken. Het protocol is er op gericht om de voorbereiding op het lees- en schrijfonderwijs dat vanaf groep 3 start, te verbeteren.
Wat is uw reactie op de constatering dat verkeerd vroegtijdig gebruik van stimuleringsprogramma’s leidt tot problemen in de ontwikkeling, zoals faalangst en auditieve verwerkingsproblematiek?1 Welke inzet pleegt u om deze negatieve gevolgen te voorkomen?
De afgelopen tijd is veel informatie aan kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, schoolbesturen en jgz-professionals verstrekt over wat voor- en vroegschoolse educatie inhoudt en welke kinderen hier baat bij kunnen hebben. Over verdere inzet, zie het antwoord op vraag 9.
Op welke wijze worden bovenstaande punten meegenomen in de ontwikkeling van de specialisatie in de Pabo voor het jonge kind? Wordt in deze specialisatie voldoende aandacht besteed aan ontwikkelingspsychologie?
De wens om te komen tot een specialisatie voor het jonge kind is geboren uit de noodzaak dat er meer kennis nodig is over de wijze waarop jonge kinderen zich ontwikkelen. Het veld heeft er grote invloed op welke onderwerpen wel of niet in het curriculum terechtkomen. De problemen die op dit moment worden ervaren, zullen zeker geagendeerd worden.
Tekortschietende fiscale stimulering leerwerkbedrijven bij kleine ondernemingen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het advies «Uitsluiting fiscale stimuleringsregeling beroepsonderwijs in de ambachtseconomie» van het Hoofdbedrijfschap Ambachten van 28 september jl.?
Ja.
Deelt u de analyse dat de Wet Afdrachtvermindering Onderwijs onbedoeld kleinschalige ondernemingen en zelfstandigen zonder personeel uitsluit? Zo nee, waarom niet?
De afdrachtvermindering onderwijs is een fiscale tegemoetkoming in de vorm van een vermindering op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Daarbij is onderkend dat conform het principe «no taxes no gains» als gevolg van deze keuze nooit een grotere compensatie wordt geboden dan het bedrag aan – vóór toepassing van de afdrachtvermindering – verschuldigde loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Inherent aan de keuze voor een dergelijk fiscaal instrument is dat inhoudingsplichtigen die relatief weinig loonheffingen afdragen minder snel de volledige afdrachtvermindering kunnen verzilveren. Voornoemde uitwerking is dan ook niet onbedoeld, maar expliciet voorzien1 bij de invoering van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Zolang er sprake is van een fiscaal instrument is er geen aanleiding om thans op de gemaakte keuze en de daaraan verbonden consequenties terug te komen.
Bent u bereid een einde te maken aan deze uitsluiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer voor 1 december 2010 een brief te sturen waarin de verschillende oplossingsrichtingen uit het advies worden onderzocht en een keuze wordt gemaakt voor één van hen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is er momenteel geen reden om op de gemaakte keuzes terug te komen. Wel geef ik hierna in het kort een reactie op het advies van het Hoofdbedrijfschap Ambachten.
Dit voorstel betreft verrekening van het niet-verzilverbare deel van de afdrachtvermindering met de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in de vorm van een heffingskorting. Dit lijkt ons geen adequate oplossing voor het verzilveringsprobleem, aangezien zeker bij ondernemers de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting niet altijd toereikend zal zijn om de heffingskorting te verzilveren.
Dit voorstel betreft invoering van een niet-fiscale compensatieregeling voor een fiscaal verzilveringsprobleem. Een dergelijke combinatie leidt tot complexe regelgeving en uitvoering. Bovendien maakt dit een inbreuk op de eerder genoemde systematiek die inherent is aan een fiscaal instrument. Deze variant is slechts bij hoge uitzondering toegepast bij de uitgaven voor specifieke zorgkosten (voorheen: buitengewone uitgaven).
Een dergelijke regeling biedt inderdaad een oplossing voor het verzilveringsprobleem. Echter dit zal leiden tot een toename van de administratieve lasten voor ondernemers en vergt een afzonderlijke uitvoeringspraktijk.
Een sectorbreed stagefonds is feitelijk een variant op een subsidieregeling. In tegenstelling tot het genoemde stagefonds in de zorg dat is bedoeld voor wettelijk geregeld zorgaanbod, is de door het Hoofdbedrijfschap Ambachten bedoelde groep ondernemers niet op eenzelfde eenduidige wijze af te bakenen. Bovendien zou het beperken van een tegemoetkoming tot een specifieke sector leiden tot rechtsongelijkheid. Immers, ook binnen andere sectoren kan het verzilveringsprobleem zich op eenzelfde wijze voordoen.
Met betrekking tot bovengenoemde voorstellen wil ik in zijn algemeenheid nog het volgende opmerken. Alle varianten brengen met zich mee dat het bereik wordt vergroot (ook voor ondernemers die in het geheel niet of beperkt gebruik maken van de afdrachtvermindering), waardoor het budgettaire beslag in alle varianten hoger zal uitvallen dan dat geldt voor de huidige regeling. Hiervoor bestaat thans geen dekking. Ook zullen de administratieve lasten toenemen en zullen de kosten voor de uitvoeringspraktijk aanzienlijk oplopen. Tenslotte zal een compensatie voor het verzilveringsprobleem binnen de afdrachtvermindering onderwijs uitstralingseffecten hebben richting de overige afdrachtverminderingen (zeevaart en speur- en ontwikkelingswerk), met alle gevolgen van dien.
Over ex-landsambtenaren BES (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) die een deel van hun salaris later krijgen |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ex-landsambtenaren BES krijgen deel salaris later»?1
Ja.
Is het waar dat ongeveer 300 ambtenaren van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) op Bonaire, Saba en Sint Eustatius deze maand maar tweederde deel van hun salaris uitbetaald krijgen? Indien dit klopt, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Welke voorzorgsmaatregelen heeft u getroffen om ervoor te zorgen dat de eerste salarisbetaling soepel zou verlopen?
De medewerkers die van de eilandgebieden Bonaire, Saba en Sint-Eustatius en het land Nederlandse Antillen zijn overgekomen naar de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), hebben allen per 10 oktober 2010 een aanstelling gekregen bij de RCN. De eerste salarisbetaling van de RCN aan deze medewerkers heeft tijdig plaatsgevonden. Deze salarisbetaling heeft alleen betrekking op de periode waarin de RCN de werkgever is en als werkgever verantwoordelijk is voor het salaris, derhalve van 10 tot en met 31 oktober 2010. De oude werkgever is verantwoordelijk voor de salarisbetalingen over de periode daaraan voorafgaand. Daar zijn ook duidelijke afspraken over gemaakt tussen de RCN en de oude werkgevers.
Waarom is de RCN niet direct in actie gekomen toen hij vaststelde niet de beschikking te hebben over geld voor het juiste inkomen per persoon?
De afspraak was dat de oude werkgevers de eindafrekening richting hun werknemers zouden uitvoeren. De Eilandgebieden zijn die afspraak zonder problemen nagekomen. De RCN heeft op 15 oktober twee bedragen ontvangen van de minister van Financiën van het voormalige land de NA zonder omschrijving of onderbouwing. Bij navraag bleek dat de bedragen waren bedoeld voor de salariskosten over de eerste 9 dagen van oktober. Dat was niet conform afspraak. Het was tevens op een tijdstip dat de salarisverwerking bij de RCN niet meer beïnvloedbaar was. Daarbij komt dat het voor de RCN niet mogelijk is per werknemer een juiste afrekening te maken omdat hij gewoonweg niet beschikt over de data uit de salarisadministratie van de oude werkgevers van de werknemers over de periode vóór 10–10. Dat heeft de RCN meegedeeld aan het voormalige Land Nederlandse Antillen.
Toen in week 42 (25 oktober) bleek dat het voormalige Land Nederlandse Antillen de afgesproken afrekening jegens zijn werknemers niet is nagekomen, heeft de RCN direct vanuit het goed werkgeverschap het initiatief genomen om de mensen in kwestie een voorschot uit te betalen, dat gelet op het feit dat de RCN niet over de salarisdata beschikt, die liggen vóór de periode dat de RCN als werkgever verantwoordelijk is voor de salarisbetaling, slechts gebaseerd kan zijn op het salaris vanaf 10-10-10. Met de betaling van het voorschot van 40% van het reeds uitbetaalde netto salaris hebben de betrokken ambtenaren nog in de maand oktober over de maand oktober een netto inkomen ontvangen als waren zij de hele maand in dienst van de RCN.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat deze rijksambtenaren op zijn vroegst in november a.s. het resterende salaris ontvangen en dat hierdoor sprake is van slecht werkgeverschap?
De salarisbetaling over de periode tot 10 oktober 2010 is de verantwoordelijkheid van de oude werkgever(s). Met de oude werkgevers is ook afgesproken dat zij het salaris tot 10-10-10 zouden betalen. Het voormalige Land Nederlandse Antillen blijkt deze afspraak niet te zijn nagekomen. Om de werknemers niet in de kou te laten staan, heeft de RCN besloten de betreffende mensen onverplicht een voorschot te betalen, zodat zij over de maand oktober een volledig maandinkomen hebben ontvangen.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze rijksambtenaren zo snel mogelijk hun volledige salaris ontvangen of dat zij in ieder geval niet in de problemen komen door te weinig salaris?
RCN heeft ervoor gezorgd dat voormalige Landsambtenaren van de Nederlandse Antillen die sinds 10 oktober 2010 zijn aangesteld bij de Rijksdienst Caribisch Nederland deze week bij wijze van voorschot het salaris hebben ontvangen over de periode van 1-10-10 tot 10-10-10. In totaal heeft deze groep ambtenaren over de maand oktober dan een salaris ontvangen dat ongeveer gelijk is aan het salaris dat zij bij een dienstverband bij de RCN gedurende de hele maand oktober zouden hebben gehad.
Binnenkort zal een vereffeningscommissie worden ingesteld die de niet tijdig door het Land Nederlandse Antillen uitbetaalde rekeningen, waaronder ook de salarissen, alsnog zal afwikkelen. Hierbij zullen naast de afrekening van het salaris over de periode 1-10-10 tot 10-10-10 ook de overige door het land niet vóór 10-10-10 afgehandelde salariscomponenten worden betrokken, zoals nog uit te betalen overwerk, niet genoten vakantiedagen, vakantietoeslag tot 10-10-10 en eventuele herberekeningen met terugwerkende kracht in verband met herwaardering van de functie. De RCN zal in overleg treden met de vereffeningscommissie over de wijze en het moment van de uitbetaling.
http://www.rnw.nl/caribiana/article/ex-landsambtenaren-bes-krijgen-deel-salaris-later
Gepubliceerd op : 23 oktober 2010 – 6:31 am | door René Roodheuvel (foto: René Roodheuvel)
Zo'n 300 ambtenaren van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius krijgen deze maand maar tweederde deel van hun salaris uitbetaald. De rest zal op z'n vroegst pas in november volgen omdat de uitbetalingsprocedure voor deze maand al is begonnen, zo heeft een woordvoerder van de Rijksdienst tegen de Wereldomroep gezegd.
Sinds 101 010 werken deze rijksambtenaren (zoals politiemensen, brandweerlieden, leerkrachten, etc.) voor Nederland. Daarvoor waren ze in dienst van het land Nederlandse Antillen. Over de betaling van hun laatste periode als Antilliaans landsambtenaar – van 1 tot en met 9 oktober – is nu onduidelijkheid en vooral ook veel onrust ontstaan. De Rijksdienst wordt naar eigen zeggen «overspoeld» door vragen.
Volgens de RCN lag er een afspraak dat de Nederlandse Antillen het salaris, de toelagen en de opgebouwde vakantietoeslag tot en met 9 oktober rechtstreeks aan zijn mensen zou uitbetalen. Een soort eindafrekening dus. Maar dat is volgens de RCN niet gebeurd.
Aanvankelijk liet de Rijksdienst vrijdag in een persbericht in het midden wat er met het salarisgeld is gebeurd. Wel werd het (niet meer bestaande) land indirect opgeroepen «de gemaakte afspraken te respecteren en werknemers niet in onzekerheid te laten verkeren».
In een reactie stelt de voormalige minister van Financiën, Ersilia de Lannooy, dat er een andere afspraak lag over de betaling en dat er «onrust voor niks» wordt gemaakt. Volgens haar is met de regering op Sint-Maarten en de Rijksdienst voor de BES-eilanden overeengekomen dat het geld via hen zou worden overgemaakt. Voor de Antilliaanse ambtenaren die in dienst van het land Curaçao zijn gekomen, geldt een wat andere regeling.
De Lannooy meldde verder dat haar ex-directeur van de Directie Financiën van het land – verantwoordelijk voor de uitbetaling van salarissen – een bewijs had van storting van de totale loonsom voor de ex-landsambtenaren op de BES-eilanden op een RCN-rekening.
Daarop gaf de RCN in Kralendijk toe het geld inderdaad begin oktober al te hebben ontvangen, maar zonder de informatie over het juiste inkomen per persoon. Volgens woordvoerder Friso Fennema weet men daarom niet wat men precies per ambtenaar moet uitbetalen.
De Lannooy vraagt zich af waarom de RCN nu pas in actie komt en het geld niet veel eerder heeft teruggestort indien de storting niet juist was. En bij de informatie per ambtenaar gaat het volgens haar slechts om een «simpel bestandje».
Om uit de impasse te komen heeft de Rijksdienst Caribisch Nederland bemiddeling gevraagd van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Willemstad. Ex-minister De Lannooy liet van haar kant weten dat er komende maandag overleg plaatsvind. Wie met wie praat en waar wilde ze niet zeggen, maar ze is wel optimistisch over het resultaat: «Ze komen er wel uit.»