De drukke overwegen bij station Naarden-Bussum |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de situatie bij station Naarden-Bussum, waar de overwegen in het centrum lang en vaak dicht zijn door de nabijheid van het station en de drukke route van intercity-treinen? Kent u het pleidooi van lokale belangenorganisaties voor een verdiepte ligging van het spoor in Naarden en Bussum?
Ja.
Klopt het dat uitvoering van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer er toe leidt dat deze route nog meer treinen te verwerken krijgt?
In de planstudie OV SAAL 2020 (onderdeel van het Programma hoogfrequent Spoorvervoer) zijn meerdere varianten onderzocht, waarvan enkele leiden tot toename van het aantal treinen op de Gooilijn. In het onderzoek wordt ook aandacht besteed aan overwegen in Naarden-Bussum.
Is het waar dat sluitingsduur van de overwegen verkort zou kunnen worden als in plaats van de huidige vijf sporen nog slechts twee of drie in de overweg zouden zitten?
Ja. Als de oversteeklengte van de overweg korter wordt door het saneren van sporen, mag de aankondigingstijd (dat is de tijd tussen het activeren van de overweg en het passeren van de trein) korter worden. Dit leidt tot kortere dichtligtijden.
Zoals ik uw Kamer op 22 november heb laten weten voert ProRail in de periode 2011–2013 een grootschalig meet- en onderzoeksprogramma uit om te bezien of dichtligtijden verkort kunnen worden (Kamerstuk 29 893, nr. 111). Overwegen op de Gooilijn zullen aandacht krijgen in dit programma.
Is het waar dat van de huidige sporen er slechts drie met enige regelmaat gebruikt worden en ook in de toekomst met drie sporen volstaan kan worden?
Van de huidige vijf sporen bij station Naarden-Bussum worden momenteel drie sporen intensief gebruikt en wordt soms een vierde spoor gebruikt. Voor de komende jaren onderzoekt ProRail momenteel of met een optimalisatie en vereenvoudiging van de sporenlayout voldaan kan worden aan de groeiende capaciteitsvraag.
In de planstudie OV SAAL 2020 is in een aantal varianten voorzien dat het aantal treinen toeneemt op de Gooilijn. Dat vraagt voldoende capaciteit. Besluitvorming over OV SAAL is dit voorjaar gepland.
Bent u bereid om te onderzoeken of het weghalen van ongebruikte sporen een eenvoudige en betaalbare manier kan zijn om de problemen rond de dichtligtijden van de spoorwegoverwegen in Naarden en Bussum aan te pakken?
Ja. Vermindering van het aantal sporen te Naarden-Bussum wordt momenteel reeds door Prorail onderzocht, in eerste instantie voor de korte termijn. Na besluitvorming over OV SAAL 2020 zal ook worden gekeken naar de mogelijkheden voor de middellange termijn.
Bent u bereid om te onderzoeken of met het verplaatsen van seinen tijdwinst te boeken is met betrekking tot de openstelling van overweg?
Ja, ik zal ProRail verzoeken optimalisatie van seinen mee te nemen in het bij antwoord 3 genoemde dichtligtijdenonderzoek en de verdere uitwerking van de maatregelen OV SAAL middellange termijn.
Overigens worden door ProRail de eerste helft van 2011 verschillende maatregelen uitgevoerd (waaronder het verplaatsen van activeringspunten) waardoor de dichtligtijden van de overwegen tussen Naarden-Bussum en Bussum Zuid op korte termijn verkort worden.
De resultaten van het landelijke onderzoek komen in de periode 2011–2013 beschikbaar. Deze tijd is nodig omdat het een complex onderzoek betreft vanwege het grote aantal overwegen die ieder op zich een unieke situatie vormen vanuit ligging, seinplaatsing, dienstregeling, uitvoering van de dienstregeling door de vervoerder etcetera. Het gaat dus steeds om maatwerk waarbij er ook baanvakgewijs sprake is van onderlinge beïnvloeding van de overwegen en de te kiezen oplossing.
Bent u bereid om dit onderzoek vóór de zomer van 2011 aan de Kamer te zenden?
Nee. De resultaten van het meet- en onderzoeksprogramma naar verkorting van dichtligtijden van overwegen op de PHS en OV SAAL corridors zijn naar verwachting in de loop van 2012 gereed. Over de voortgang van maatregelen op de OV SAAL corridor zal ik uw Kamer informeren na besluitvorming over genoemde planstudie voor 2020.
Politiek gekleurde informatie verspreid onder ouders van leerlingen op de Christelijke Basisschool Het Klinket te Arnhem |
|
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief getiteld «Protesteer mee tegen bezuinigingen op passend onderwijs» die verspreid is onder de ouders van leerlingen op de Christelijke Basisschool Het Klinket, waarin de schoolleider Loes Hilderink van de betreffende school oproept tot protest tegen de bezuinigingen op het passend onderwijs?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de school dat de brief een onjuiste weergave van feiten inzake het kabinetsbeleid met betrekking tot passend onderwijs geeft en daarmee een eenzijdige en politiek gekleurde boodschap bevat?
In betreffende brief wordt uitgegaan van twee onjuiste veronderstellingen over de plannen op het passend onderwijs. Ten eerste wordt gesteld dat er door de bezuinigingen «... voor tienduizenden leerlingen geen plaats meer zal zijn in het speciaal onderwijs.» De capaciteit van de huidige bijna 70 000 plekken blijft bij de invoering van passend onderwijs echter bekostigd. Wel wordt deze bekostiging in het speciaal onderwijs iets lager met als gevolg dat daar de klassen gemiddeld 10% groter worden.
In de brief wordt verder aangegeven dat reguliere basisscholen «... meer zorgleerlingen krijgen, die eigenlijk niet geholpen kunnen worden in de basisschool en ook niet meer doorverwezen kunnen worden naar het speciaal basisonderwijs». Dit is onjuist. Het geld van de huidige rugzakjes voor extra begeleiding blijft bij het reguliere onderwijs. Hier wordt niet op bezuinigd. Daarnaast ontvangen reguliere scholen extra geld om begeleiding van zorgleerlingen op maat in te richten. Verder blijft het mogelijk leerlingen door te verwijzen naar het speciaal onderwijs. De school van aanmelding kan ervoor kiezen om onderwijs op de eigen school aan te bieden, maar kan ook een aanbod doen bij een andere school of in het speciaal onderwijs.
Om dit soort misverstanden te voorkomen en weg te nemen heb ik besloten alle scholen op verschillende manieren te informeren over mijn plannen. Zoals ik in het vragenuurtje op 8 maart heb aangegeven, ga ik alle schoolbesturen, scholen en medezeggenschapsraden in het primair onderwijs een brief sturen over de voorstellen passend onderwijs. Hiermee wil ik de verkeerde beelden in de media rechtzetten. Verder houd ik het veld op de hoogte via de nieuwsbrief van de directie Primair Onderwijs. Ook is op de website van de Rijksoverheid een onderwerp «passend onderwijs» aangemaakt waar mensen actuele informatie kunnen vinden: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs
Deelt u de opvatting dat een schoolleider geen eenzijdige politieke boodschappen behoort te verspreiden in en om een school?
Zoals ik u op 11 februari 2011 heb aangegeven in mijn antwoord aan de leden Wilders, Bosma en Beertema is de taak van de directeur van een school omschreven in artikel 29, eerste lid van de Wet op het primair onderwijs (WPO): «Bij de directeur van een school berust, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding van een school.» Op grond van de artikelen 30a en 31 van de WPO kan het bevoegd gezag hem bij wet opgedragen taken en bevoegdheden delegeren of mandateren aan (onder andere) de directeur.
Tot de bovengenoemde, al dan niet gedelegeerde of gemandateerde, taken van de directeur behoort uiteraard niet het uiten van een mening over een politieke partij. Dat neemt niet weg dat het de directeur in beginsel vrijstaat zijn mening te uiten over zaken die niet met die taken in verband staan. Zoals bekend is het uiten van een mening immers vrij, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Het betreft hier een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 7 van de Grondwet.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat zowel tijdens de Nationale Voorleesdag op 19 januari 2011 als tijdens de Warme Truiendag op 4 februari 2011 de Arnhemse SP-Wethouder Blijenberg op uitnodiging deze basisschool bezocht, terwijl andere politici de school in die periode niet bezochten?2 Lijkt hiermee volgens u «Het Klinket» een wel erg eenzijdig politiek podium te bieden, waarvan geen sprake behoort te zijn?
Ja, van dit feit heb ik kennis genomen.
In Arnhem is mevrouw Blijenberg Wethouder onderwijs en jeugd. Op de Nationale Voorleesdag en de Warme Truiendag bezochten in diverse gemeenten betrokken wethouders scholen in het land, zo ook binnen Arnhem. Verder staat het scholen vrij om te beslissen wie zij uitnodigen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «School roept ouders op tot verzet tegen kabinet»3 waarin het schoolbestuur aangeeft dat het niet aan de school is om stemadviezen te geven, maar desondanks niet aangeeft de brief hierin te zullen trekken? Hoe beoordeelt u het handelen van het schoolbestuur?
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Voor mijn antwoord verwijs ik naar vraag 3.
De bedreiging van het Nederlandse boerenlandschap door bezuiningen |
|
Henk van Gerven |
|
Is het waar dat Stichting Zeeuws Landschapsbeheer praktisch al haar subsidiegeld dreigt te verliezen na eind 2011?1
In een persbericht van 15 februari heeft de provincie Zeeland aangegeven dat de voorgenomen rijksbezuinigingen voor Zeeland betekenen dat na 2011 geen nieuwe verplichtingen worden aangegaan voor onder meer subsidieverstrekking aan de Stichting Zeeuws Landschapsbeheer.
Is het waar dat eenzelfde soort scenario dreigt voor de andere provinciale takken van Landschapsbeheer Nederland door de bezuinigingen van dit kabinet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar tegen ondernemen?
Ik ben in gesprek met de provincies over de decentralisatie van het natuur- en landschapsbeleid. In de nieuwe constellatie, na afronding van het traject, is het aan de provincies om te bepalen of en hoeveel subsidie zij blijven verstrekken aan de Stichtingen Landschapsbeheer.
Hoe denkt u het voortbestaan van deze organisaties te kunnen garanderen als 80 tot 90% van hun inkomsten verdwijnen?
Na decentralisatie van het landschapsbeheer is het aan de provincies om al dan niet gebruik te maken van de kennis en inzet van organisaties op het gebied van landschapsbeheer, en daarmee bij te dragen aan het voortbestaan van deze organisaties. Overigens kunnen ook andere publieke en private organisaties hieraan bijdragen.
Hoeveel boeren, die nu profiteren van de diensten van Landschapsbeheer Nederland bijvoorbeeld door controle op bacterievuur in meidoorns, aanleg of herstel van erfbeplanting, advies over cultuurhistorische elementen of onderhoud particuliere historische buitenplaatsen worden door deze bezuinigingen benadeeld?
Volgens Stichting Landschapsbeheer Nederland maken jaarlijks circa 10 000 boeren gebruik van hun diensten. Of en zo ja, hoeveel boeren hiervan door de bezuinigingen worden getroffen, valt echter niet te zeggen, aangezien dat mede afhangt van de manier waarop de provincies de bezuinigingen zullen opvangen.
Aangezien in Zeeland alleen 33 000 mensuren vrijwilligerswerk op losse schroeven staan door de bezuinigingen op Landschapsbeheer, kunt u inzichtelijk maken hoeveel gratis vrijwilligersuren verdwijnen als Landschapsbeheer Nederland niet meer zou bestaan?
De inzet van vrijwilligers bedroeg in het jaar 2009 circa 824 000 arbeidsuren, volgens gegevens van de Stichting Landschapsbeheer Nederland. In hoeverre deze vrijwilligersuren zullen verdwijnen, hangt mede af van de manier waarop de provincies het landschapsbeheer willen vormgeven.
Is het waar dat u het zo karakteristieke Nederlandse boerenlandschap zeer op prijs stelt? Zo ja, waarom initieert u dan bezuinigingen die noodzakelijk onderhoud hiervan wegbezuinigen? Accepteert u hiermee een verrommeling en verwaarlozing van het Nederlandse cultuurlandschap? Zo ja, tot in welke mate? Zo nee, wat is uw alternatieve plan om karakteristieke Nederlandse landschapselementen en boerencultuurlandschap te behouden en te onderhouden?
Ik stel het karakteristieke Nederlandse boerenlandschap bijzonder op prijs. Ik ben er van overtuigd dat de regio, samen met de grondeigenaren, goed in staat is om het landschap te onderhouden. Provincies en gemeenten kunnen hierin een belangrijke stimulerende rol spelen en daarbij gebruik maken van de inzet en instrumenten van andere betrokken organisaties. Ik denk bijvoorbeeld aan de waterschappen die bij de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water tevens een bijdrage leveren aan het herstel van het landschap. Er zijn streekrekeningen en landschapsfondsen opgezet waarmee private financiering kan worden aangewend voor het landschap. Het aantal agrarische natuurverenigingen dat zich wil inzetten voor het landschap, is eveneens toegenomen.
Het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid na 2013 biedt in principe goede mogelijkheden om boeren via doelgerichte betalingen te vergoeden voor het uitvoeren van maatregelen, onder andere voor het landschap. Ik ga mijn best doen in Brussel om dat mogelijk te maken. Ik heb u over deze «vergroening» recent per brief van 8 maart over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid nog geïnformeerd, Kamerstuk 28 625, nr. 117.
Onterechte claim door fabrikanten vcan vitaminepillen dat vitamine C de weerstand verhoogt |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de actie van de Consumentenbond inzake onterechte claims van producenten van vitamine C-pillen, die stellen dat deze pillen de weerstand verhogen?1
Ja.
Wat is uw mening over de claim van verschillende fabrikanten van vitaminepillen dat Vitamine C de weerstand verhoogt, terwijl de Europese Voedselautoriteit ESFA deze claim wetenschappelijk niet bewezen acht?
De EFSA heeft geoordeeld dat vitamine C de weerstand ondersteunt. Ik ondersteun dit oordeel van de EFSA.
Bent u het eens met de stelling van de Consumentenbond dat de claims van verschillende fabrikanten dat vitamine C-pillen de weerstand verhogen misleiding zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Klopt de stelling van de Consumentenbond dat deze gezondheidsclaims in strijd zijn met de Warenwet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat fabrikanten van voedingsmiddelen gezondheidsclaims doen die in strijd zijn met de Warenwet?
Deze gezondheidsclaims zijn op dit moment niet in strijd met de Warenwet. De besluitvorming over deze claim moet nog door de lidstaten in EU verband plaats vinden. De lidstaten gaan hierbij uit van de wetenschappelijke adviezen die door de EFSA worden afgegeven. De besluitvorming hierover en het vastleggen in de verordening wordt eind 2011 verwacht.
De handhaving van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) van de generieke lijst met gezondheidsclaims zal op zich laten wachten totdat deze vastgelegd is in de claimsverordening nr. 1924/2006.
Deelt u de mening dat deze claims op verpakkingen en in reclame niet ongefundeerd gedaan kunnen worden, en dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing?
Claims op verpakkingen en in reclame dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing. Hierbij ga ik uit van het wetenschappelijke advies van de EFSA. De claimsverordening zal ertoe leiden dat alle claims onderbouwd zullen zijn.
Bent u van mening dat de stelling die op dit moment op verpakkingen van vitaminepillen staat, namelijk dat de supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn, voldoende voorlichting aan de consument over de waarde van deze supplementen geeft?
Het Voedingscentrum geeft voorlichting over gezonde en veilige voeding en voedselkwaliteit in breedste zin. Ook het Voedingscentrum geeft aan dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn en ik deel die mening. Ik vind het goed dat op de verpakking van vitaminepillen staat dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn.
Deelt u de mening dat een goede gezondheid niet afgekocht kan worden met vitaminepreparaten? Op welke wijze wordt nu voorgelicht over de waarde van vitaminepreparaten voor de gezondheid?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke stappen kunt u nemen en bent u bereid te nemen om onterechte gezondheidsclaims op verpakkingen en in reclameuitingen over voedingsmiddelen tegen te gaan?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De nVWA treedt reeds op tegen verboden claims en aanprijzingen op onder andere zuigelingenvoeding. Ook is de nVWA actief in het handhaven op medische claims: het onterecht toeschrijven van medische eigenschappen aan een levensmiddel. Daarnaast zal de nVWA de eerste afgekeurde individuele kinderclaims, ziekterisicoreductieclaims en claims gebaseerd op «new scientific evidence» (artikel 14 en artikel 13.5 van claims verordening 1924/2006) gaan handhaven. Deze claims hebben immers al wel de volledige procedure (inclusief overgangtermijnen) doorlopen.
Wat is uw reactie op de stelling van de Consumentenbond dat veel fabrikanten de claims nog op de verpakking laten staan en afwachten totdat de Europese Unie ze definitief heeft verboden?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8. Voor handhaving van niet toegelaten claims moet eerst de Europese besluitvorming worden afgewacht.
Bent u het eens met de Consumentenbond dat de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit op basis van de reeds gepubliceerde EFSA-opinies kan handhaven op grond van de Warenwet?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8.
Bent u bereid met uw Europese collega’s stappen te ondernemen om onterechte gezondheidsclaims tegen te gaan, en aan te dringen op uitvoering van de verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims? Zo nee, waarom niet?
Een bezoek aan het recreatiepark Parc Patersven in Zundert |
|
Paul Ulenbelt |
|
Hoe verklaart u dat er bij uw bezoek aan Parc Patersven op 23 februari 2011 geen gesprek met bewoners van het park1 was gepland, terwijl dat wel in de lokale pers was aangekondigd?2 Wist u voorafgaand aan het bezoek dat er tijdens het bezoek alleen gesproken zou worden met lokale en regionale CDA-ers?
Ik ben door de provinciale afdeling van het CDA in Brabant uitgenodigd om een bezoek te brengen aan het recreatiepark Parc Patersven in Zundert. Het bezoek had de problematiek met betrekking tot de grote groep Poolse arbeidsmigranten in de gemeente Zundert als thema. Er was voorzien in een ontvangst door de burgemeester, gevolgd door een gesprek met de lokale fractie van het CDA, de Vereniging van Eigenaren en de beheerder van het park. Na afloop van het gesprek was er gelegenheid voor anderen om hun standpunten of andere onderwerpen naar voren te brengen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de beheerder van het park wel van de organiserende CDA-fractie de mogelijkheid kreeg om met u in gesprek te gaan over de problematiek van de arbeidsmigranten op het park, en de bewoners en andere belangstellenden niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw antwoord op de vragen van de lokale CDA-afdeling zoals die in een persbericht zijn geformuleerd?3
De onderwerpen, zoals die door de lokale fractie van het CDA aan de orde zijn gesteld worden, waar mogelijk, meegenomen met het pakket van maatregelen dat door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Binnenlandse Zaken en mijzelf wordt voorbereid. Ik verwijs u voor het overige naar de antwoorden op de Kamervragen van de heren Spekman en Van Dam.4
Hebt u al contact gelegd met de burgemeester om te bemiddelen tussen de partijen op Patersven, zoals u toezegde aan de bewoners na de CDA-bijeenkomst? Zo nee, wanneer gebeurt dat? Zo ja, wanneer vinden de gesprekken plaats?
Er is contact geweest met de burgemeester. Er is in de gemeente op bestuurlijk niveau veel aandacht voor de problematiek op het park Patersven. In het kader van het legaliseringstraject ten behoeve van permanente bewoning dat door de gemeente Zundert is opgestart, worden strakke regels gesteld en afspraken gemaakt met de beheerder.
De problematiek is echter gecompliceerd, omdat het om én eigen bewoning én verhuur aan uitzendbureaus gaat. Ik heb er niettemin alle vertrouwen in dat betrokken partijen zich zullen inzetten om tot een werkbare verstandhouding te komen.
Gebruik van anonieme gegevens op werk.nl |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoe kan het dat persoonlijke gegevens, waarvan het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) beweert dat ze onzichtbaar zijn voor derden wanneer iemand zijn CV «anoniem» op werk.nl zet, toch door derden worden gebruikt?1
Het is van belang dat het CV van elke werkzoekende op werk.nl komt, zodat er matching tussen vraag en aanbod kan plaatsvinden.
Het UWV heeft naar aanleiding van de klachten van betrokkene de gang van zaken gereconstrueerd. De uitkomst van dit onderzoek is als volgt.
In de casus, die ten grondslag ligt aan de vragen, is gebleken dat de betrokkene zelf een anoniem CV op werk.nl heeft geplaatst. De betrokkene heeft zich daarna als werkzoekende ingeschreven. De werkcoach wordt geacht in overleg met de betrokkene het CV openbaar of anoniem op werk.nl te plaatsen. Kennelijk is in deze casus het CV van de betrokkene vervolgens door de werkcoach zonder diens uitdrukkelijke toestemming openbaar op Werk.nl geplaatst.
Het openbare CV van de betrokkene is inmiddels door UWV van Werk.nl verwijderd. De betrokkene heeft van het UWV uitleg over dit incident gekregen en excuses zijn gemaakt. UWV betreurt dit incident.
Het UWV heeft kenbaar gemaakt dat de betrokkene is benaderd door bedrijven, die gebruik hebben gemaakt van het op werk.nl geplaatste openbare CV. Er is derhalve geen sprake van misbruik op basis van niet-openbare gegevens. Er is dus geen sprake van een lek op werk.nl. Daarom zijn er geen mails aan andere werkzoekenden gestuurd.
Het betreft hier een menselijke fout. Bij de effectuering van het Redesign Werkbedrijf zal alleen nog de werkzoekende een CV op werk.nl plaatsen. Een dergelijke fout zal dan niet meer voorkomen.
Welke bedrijven gebruiken deze gegevens om hun diensten, al dan niet tegen vergoeding, voor bemiddeling aan te bieden? Wat heeft het UWV gedaan om dit misbruik aan te pakken?
Toegang tot de CV’s op Werk.nl is voorbehouden aan werkgevers die zich als zodanig hebben geregistreerd op Werk.nl. Een werkgever kan een kandidaat (ongeacht de status wel/niet anoniem) pas via werk.nl benaderen als hij/zij ingelogd is en een actieve vacature op werk.nl heeft.
Bemiddelingsbureaus kunnen ook actieve vacatures hebben en werk.nl benutten.
UWV heeft in zijn algemene voorwaarden Werk.nl opgenomen dat een gebruiker de CV’s en de daarin ter beschikking gestelde (persoons)gegevens slechts mag gebruiken voor contacten die plaatsvinden in het kader van de werving van personeel. Het ongevraagd verzenden van e-mails naar werkzoekenden, die geen verband houden met vacatures, is uitdrukkelijk niet toegestaan. Het UWV verricht in geval van klachten onderzoek en ontzegt, indien van toepassing werkgevers de toegang tot werk.nl. Dit is in de voorliggende casus ook gebeurd.
Hoeveel mails heeft het UWV aan werkzoekenden gestuurd met de waarschuwing om geen gebruik te maken van bedrijven die bemiddelingsdiensten aanbieden op basis van zogenaamde beveiligde gegevens van het UWV?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang weet het UWV dat kennelijk deze gegevens op werk.nl niet veilig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is het UWV begonnen met het onderzoek naar het lek op werk.nl? Hoe ziet dat onderzoek er uit? Wat zijn de resultaten van het onderzoek? Welke maatregelen zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de anonieme gegevens die werkzoekenden achterlaten op werk.nl nu veilig zijn en niet door derden kunnen worden misbruikt? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De wijziging van de datum waarop de gemeenteraadsverkiezingen gehouden zullen worden in 2014 |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «gemeenteraadsverkiezingen 2014 verplaatst wegens carnaval»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de tweede woensdag van maart in 2014, dus de week na de oorspronkelijke datum van 5 maart, de biddag voor gewas en arbeid is? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is de verkiezingen op deze dag te houden aangezien een aanzienlijk gedeelte van onze protestantse bevolking deze dag naar de kerk gaat?
Ja.
Bent u bereid om bij de wijziging van de kieswet hier rekening mee te houden zodat de verkiezingen niet op de biddag voor gewas en arbeid gehouden zullen worden, in lijn met 2006, toen de verkiezingen ook een dag verschoven werden hiervoor?
Ja.
Doodstraffen voor Oeigoeren in China |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het hooggerechtshof van China de ter dood veroordeling van vier Oeigoeren heeft goedgekeurd?1 Kunt u bevestigen dat deze doodvonnissen zijn goedgekeurd?
Ja.
Zijn de processen tegen deze verdachten naar uw informatie in volledige openbaarheid gevoerd? Voldoen de processen naar uw oordeel aan de criteria van de regels van een «fair trial»? Indien nee, bent u bereid bij de Chinese autoriteiten aan te dringen op volledige transparantie over de gevoerde processen?
In mijn antwoorden op eerdere vragen over de processen tegen personen die werden vastgenomen in verband met de ongeregeldheden in juli 2009 in Xinjiang (Aanhangsel 1324, vergaderjaar 2009–2010, d.d.21 januari 2010) heb ik aangegeven hoe moeilijk het is hierover betrouwbare informatie te krijgen. Er bestaat geen goed overzicht van de stand van zaken van de processen tegen personen die worden vastgehouden in verband met de ongeregeldheden in juli 2009 in Xinjiang. De EU heeft inmiddels bij diverse gelegenheden haar zorg over de rechtsgang ten aanzien van deze personen uitgesproken, zoals tijdens de meest recente EU-China mensenrechtendialoog.
Deelt u de mening dat het voltrekken van de doodstraf onaanvaardbaar is? Bent u bereid er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen de doodstraf niet te voltrekken?
Nederland is ten principale tegen de doodstraf. Dit is bij de Chinese autoriteiten bekend. Nederland zal zowel in bilateraal als in EU verband bij de Chinese autoriteiten blijven aandringen de doodstraf af te schaffen, dan wel een moratorium op de uitvoering van de doodstraf in te stellen als eerste stap naar afschaffing.
Bent u bekend met de stand van zaken van het proces tegen de Oeigoeren aan wie eerder de doodstraf was opgelegd?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Het personeelsbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de publicatie «Zij vertrokken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de drie interviews een precair beeld schetsen van het generieke personeelsbeleid van uw ministerie, en de specifieke rol van de Hoofddirectie Personeel en Organisatie daarin? Is dit uw inziens typerend voor het bredere beeld dat in uw organisatie leeft?
Ik heb begrip voor de teleurstelling van de geïnterviewden maar ik deel hun mening niet. Buitenlandse Zaken heeft een loopbaandienst met ruim 2 800 ambtenaren waarvan jaarlijks vele honderden wereldwijd van functie wisselen. Medewerkers worden zoveel mogelijk overeenkomstig hun eigen voorkeur geplaatst. Uitgangspunt is de juiste persoon op de juiste plaats. Daarbij kan dus ook voorkomen dat medewerkers niet geplaatst worden op een plaats van hun voorkeur. Door de inkrimping van het ministerie komt dit nu vaker voor. Het komt nauwelijks voor dat medewerkers naar aanleiding van een niet gewenste plaatsing ontslag nemen.
Wat is uw reactie op de uitspraken «Tekenend vond ik ook dat HDPO niet heeft geprobeerd mij binnen te houden» en «Wat me teleurstelde, was het gebrek aan bereidheid bij HDPO om te zoeken naar oplossingen»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat Buitenlandse Zaken «het in hoge mate» zal moeten hebben van «voortreffelijke jonge BZ’ers die boordevol ideeën en plannen zitten»?2
Het ministerie haalt jonge mensen binnen en biedt ze kansen voor een interessante carrière. Ze krijgen een uitgebreid opleidingspakket aangeboden. Bovendien draaien jonge medewerkers van andere departementen sinds enkele jaren volledig mee in de opleiding BBBZ (Beginnend Beleidsmedewerker Buitenlandse Zaken). Het is essentieel dat er voldoende vernieuwing in de organisatie wordt gebracht. Daarom zijn jonge medewerkers ook nodig voor de toekomst en zal het ministerie extra jonge medewerkers werven.
Welke strategie heeft u om deze BZ’ers te behouden, en de gebrekkige doorgroeimogelijkheden het hoofd te bieden?
Buitenlandse Zaken biedt medewerkers uitdagende en afwisselende plaatsingen in binnen- en buitenland. Medewerkers zijn direct betrokken bij het vormgeven en uitdragen van de Nederlandse visie op het buitenland. Medewerkers kiezen voor de loopbaandienst en doen op verschillende terreinen ervaring op om «all round» diplomaat te worden of om zich meer te verdiepen in bepaalde regio’s of beleidsterreinen. Een carrière betekent niet altijd hogere schalen, maar ook verdieping in het werk.
Wat zijn de perspectieven van de huidige en toekomstige trainees op uw departement?
De perspectieven voor rijkstrainees op doorstroming naar vaste functies zijn, ondanks de taakstellingen, redelijk. Een cijfermatig overzicht staat bij het antwoord op vraag 17. Rijkstrainees kunnen nadien ook op basis van een aanstelling in tijdelijke dienst bij Buitenlandse Zaken werkzaam blijven voor een specialistische functie. Dit biedt echter geen uitzicht op een vast dienstverband en heeft geen invloed op het aantal traineeposities. Het rijkstraineeprogramma is rijksbreed vastgelegd.
Klopt het dat zij alleen maar op uw ministerie werkzaam kunnen blijven als ze toegelaten worden tot het diplomatenklasje? Zo ja, welke invloed heeft dit op het aantal trainees?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zorgt u ervoor dat trainees zich optimaal kunnen ontplooien en uw ministerie hun kennis en kunde zoveel mogelijk kan benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening uw ministerie niet alleen maar flexibiliteit van medewerkers kan verwachten, zonder een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket te bieden? Zo ja, vindt u dat het overplaatsingssysteem kritisch tegen het licht gehouden moet worden?
Het overplaatsingssysteem wordt al enige maanden kritisch tegen het licht gehouden. Alle medewerkers zijn hiervoor herhaaldelijk en uitdrukkelijk uitgenodigd input te leveren. Voorzien is dat voorstellen voor aanpassingen over enkele maanden onderwerp van overleg met de Ondernemingsraad en de vakbonden zullen zijn.
Welke concrete invloed hebben uw twee pijlers en topprioriteiten stabiliteit en werkgelegenheid op het personeelsbestand van uw ministerie?
Prioriteiten in het beleid hebben invloed op het personeel. Dit komt tot uitdrukking in verschuiving van ambtelijke sterkte van afdelingen en opleidingspakketten die het personeel worden aangeboden. In de Kamerbrief over de herziening van het postennet wordt hier nader op ingegaan.
Heeft uw focus geleid tot aanpassingen van de competenties die gevraagd worden van het personeel? Zo ja, wat is er aangepast?
Door veranderende omstandigheden in binnen- en buitenland wordt bij de instroom het gevraagde profiel steeds bijgesteld. Aanvankelijk werden vooral juristen, historici en politicologen geworven. In de loop der jaren kwamen daarnaast ingenieurs, economen en linguïsten in dienst. Ook worden soms specialisten op het gebied van actuele thema's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of ICT geworven. Door om- en bijscholing worden medewerkers geschikt gehouden/gemaakt voor nieuw gestelde eisen, nieuwe kennis, talen, enz. Daarnaast kent het ministerie vele trainingen op het gebied van gedrag, zoals interculturele sensitiviteit, gesprekstechnieken, onderhandelingsvaardigheden, personal performance, assertiviteit, enz.
Hoe geeft uw ministerie concreet invulling aan de motie Schouw c.s.3 waarin wordt verzocht in het sociaal flankerend beleid ten behoeve van de inkrimping van het rijkspersoneel zorg te dragen voor een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren?
Het Sociaal Flankerend Beleid (SFB) op het ministerie van Buitenlandse Zaken is ingezet om vrijwillige mobiliteit binnen en buiten Buitenlandse Zaken te stimuleren. Het SFB staat open voor alle medewerkers. Het zijn overigens vooral oudere medewerkers die een beroep op het SFB hebben gedaan:
Zijn de bezuinigingen op uw ministerie leeftijdneutraal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo neen, bent u bereid dat zo spoedig mogelijk tot beleid te maken?
Ja. De huidige taakstelling is, zoals bij alle ministeries, ingegeven door de wens «kleiner maar beter». Bij dat uitgangspunt speelt leeftijd geen rol.
Hoe weegt u enerzijds het voordeel van meeroulerende HDPO’ers die de inhoud van het werk uit eerste hand kennen ten opzichte van mogelijke nadelen anderzijds, waaronder het eventuele gebrek aan professioneel personeelsbeleid en denkbare belangenverstrengeling van HDPO’ers die zelf (mee)beslissen over hun volgende functie?
HDPO is erg kritisch op vervolgplaatsingen van HDPO’ers om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Over voorgenomen plaatsingen wordt nadrukkelijk overlegd met de Commissie plaatsingsbeleid II, die onder leiding staat van plaatsvervangend Secretaris-Generaal en waarin tevens zitting hebben de Directeur-Generaal Politieke Zaken en vijf door de Ondernemingsraad aangewezen medewerkers. Deze commissie toetst de zorgvuldigheid van het overplaatsingsproces. Medewerkers van HDPO hebben daardoor eerder nadeel dan voordeel voor wat betreft hun vervolgplaatsing. In de periode 2007–2011 hebben 9 van de 110 medewerkers van HDPO die zijn overgeplaatst een promotie gekregen (8,18%, terwijl het Buitenlandse Zaken gemiddelde in die periode 22,56% bedroeg). Daarnaast werden 32 medewerkers van HDPO (29,01%) beneden hun eigen schaalniveau geplaatst.
Kunt u een overzicht geven van het aantal medewerkers onder de 35 die uw ministerie verlaten, vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Onderstaande tabel toont de uitstroom tussen 2000 en 2010 van ambtelijk personeel bij Buitenlandse Zaken, jonger dan 35 jaar, per schaal. De getoonde cijfers zijn inclusief uitstroom vanwege een overstap binnen de rijksdienst.
Schaal
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
3
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
2
4
–
2
–
1
3
1
–
2
5
1
4
5
3
2
4
5
5
7
3
10
11
9
15
6
6
7
7
7
6
6
6
6
9
9
11
7
–
1
4
4
–
3
3
2
–
6
3
8
–
3
2
3
2
1
–
1
2
4
6
9
–
–
1
5
–
2
1
5
4
2
4
10
8
8
11
18
12
7
15
7
4
3
5
11
21
39
35
26
10
11
10
11
5
10
9
12
6
3
2
4
5
2
4
3
1
2
–
13
1
–
2
–
1
–
1
–
1
4
1
14 en hoger
Het beeld van de relatief hoge uitstroom in de schalen 10 en 11, en in mindere mate schaal 12, is bij veel ministeries terug te zien. In het bijzonder vertoont de uitstroom bij BZK, EZ, OC&W, SZW, VROM en VWS hetzelfde beeld.
Kunt u een overzicht geven van het percentage van de verlengde contracten van medewerkers van uw ministerie onder de 35 vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Buitenlandse Zaken neemt jonge medewerkers onder de 35 jaar in tijdelijke dienst (o.a. uit de opleiding BBBZ) met wie na afloop een vast dienstverband wordt aangegaan (in 2000: 12; in 2001: 28, in 2002: 18, in 2003: 20, in 2004: 8, in 2005: 12, in 2006: 24, in 2007: 22, in 2008: 25, in 2009: 19 in 2010: 22).
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaande opgave ontvangen van de instroom van trainees bij start RTP.
Start
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
AZ
3
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
BuZa
4
2
5
5
2
2
3
3
3
8
5
BZK
12
10
5
8
17
15
28
26
24
21
18
DEF
0
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
EZ
8
10
9
12
5
4
9
15
15
16
6
FIN
13
14
13
13
4
5
6
6
8
11
3
JUS
15
14
13
13
10
10
12
15
16
15
13
LNV
15
15
15
0
0
5
6
5
10
10
8
OCW
6
13
6
6
3
4
5
8
8
10
16
SZW
12
10
14
12
6
6
6
6
6
9
9
V&W
19
24
31
13
10
28
23
44
40
42
46
VROM
5
3
8
8
4
15
15
15
15
15
15
VWS
7
8
8
7
10
8
8
10
8
8
16
R.v.State
2
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
Inspecties
0
0
0
0
0
0
0
0
6
4
0
Totaal
121
127
131
101
71
107
121
153
159
169
155
Daarnaast neemt Buitenlandse Zaken jaarlijks gemiddeld 15 jonge medewerkers aan in de opleiding BBBZ voor een eigen opleidingstraject. Deze medewerkers komen na een opleiding en twee jaar goed functioneren in vaste dienst.
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaand overzicht ontvangen van de doorstroming van trainees bij het Rijk.
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Totaal
Aanstelling bij eigen of ander ministerie*
88
58
88
90
127
119
570
Geen aanstelling
13
13
19
31
26
40
144
Totaal
101
71
107
121
153
159
714
Doorstroompercentage
85%
82%
83%
74%
83%
75%
80%
cijfers over vaste en tijdelijke aanstelling zijn van eerdere jaren niet volledig beschikbaar. In 2008, 2009 en 2010 was het percentage vaste aanstellingen resp. 59%, 58% en 46%.
De doorstroming van rijkstrainees binnen Buitenlandse Zaken geeft het volgende beeld (cijfermateriaal slechts beschikbaar vanaf het rijkstraineeprogramma 2003, de programma’s van 2009 en 2010 lopen nog):
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Aanstelling in vaste dienst
2
1
–
1
1
1
Aanstelling in tijdelijke dienst
–
–
–
1
1
Geen aanstelling
3
1
2
2
1
1
Totaal
5
2
2
3
3
3
NB: de jonge instromers die via de opleiding BBBZ bij Buitenlandse Zaken binnenkomen krijgen bijna allemaal een vaste aanstelling.
Kunt u een overzicht geven van het aantal trainees dat is aangenomen vanaf het jaar 2000 tot en met 2011? Hoe verhouden deze cijfers zich – absoluut en procentueel – tot andere departementen?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht dat het vleesverwerkingsbedrijf VION te Enschede geen Nederlandse uitzendkrachten meer wil inhuren |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «VION weert Nederlandse uitzendkracht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de directeur van VION dat hij geen Nederlandse uitzendkrachten meer aanneemt omdat een uitzendkracht uit een ander EU-land goedkoper is?
Het is aan het bedrijf zelf om te bepalen van welk uitzendbureau uitzendkrachten worden betrokken. Het is een in de EU gevestigde onderneming toegestaan om arbeidskrachten ter beschikking te stellen aan een Nederlands bedrijf. In sommige gevallen levert dit de werkgever wellicht een kostenvoordeel op.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel uitzendkrachten er via uitzendbureaus uit andere EU-landen hier in Nederland werkzaam zijn?
Dit aantal is niet bekend.
Deelt u de mening dat een dergelijke vorm van concurrentie op arbeidsvoorwaarden onacceptabel is? Zo ja, welke actie gaat u hierin ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Van concurrentie op arbeidsvoorwaarden via de cao is geen sprake indien een buitenlands uitzendbureau personeel ter beschikking stelt aan een in Nederland gevestigd bedrijf. De tijdelijk in Nederland gedetacheerde werknemers hebben op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid recht op de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling.
De Nederlandse belangen van Kadhafi |
|
Harry van Bommel |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat dochtermaatschappijen van de Libische Investeringsautoriteit, waaronder Oilinvest B.V. uit Ridderkerk in Nederland zijn gevestigd?1 Kunt u een overzicht geven van alle Nederlandse bedrijven waarin Libische autoriteiten een belang hebben?
Ja, de regering is bekend met dit bericht. Nederland kent een open economie. De overheid registreert niet welke buitenlandse personen/entiteiten investeren in Nederlandse bedrijven. De regering beschikt dan ook niet over een overzicht van alle Nederlandse bedrijven waarin Libische autoriteiten een belang hebben.
Kunt u de mogelijkheden uiteenzetten die de Nederlandse staat op dit moment heeft om de vermogensbestanddelen en activiteiten van Nederlandse dochtermaatschappijen van Libische autoriteiten te bevriezen? Behoort het leggen van een conservatoir beslag tot de mogelijkheden om te voorkomen dat personen van het Libische regime Libische staatsdeelnemingen leegplunderen?
Op grond van VNVR resolutie 1970 en het EU Raadsbesluit van 28 februari jl. zijn de tegoeden van kolonel Qaddafi en een aantal andere personen die betrokken zijn of zijn geweest bij de recente ernstige mensenrechtenschendingen in Libië bevroren. In het kader van de tegoedenbevriezing is het Nederlandse bedrijven en personen verboden economische middelen of tegoeden ter beschikking te stellen aan deze personen. Sindsdien heeft de EU o.a. naar aanleiding van VNVR resolutie 1973 eveneens de tegoeden en bezittingen van belangrijke Libische staatsentiteiten, waaronder de Centrale Bank van Libië, de Libyan Foreign Bank en de Libyan Investment Authority (LIA) en de National Oil Corporation (NOC) bevroren. Reden voor deze bevriezing is de controle die Qaddafi en aan hem gelieerde personen op deze entiteiten uitoefenen.
Het besluit om de tegoeden en bezittingen van deze entiteiten te bevriezen heeft vanzelfsprekend ook gevolgen voor EU-bedrijven, waarin de LIA, de NOC of andere geliste personen en entiteiten een belang hebben. Artikel 6bis van EU-verordening 204/2011 stelt dat de bevriezing van de tegoeden en bezittingen van de eigenaren van dergelijke EU-bedrijven (die zelf niet gelist zijn) geen beletsel vormt om wettig zaken te blijven doen. Wel zullen dergelijke bedrijven maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat deze zakelijke activiteiten ertoe leiden dat geliste personen en entiteiten over tegoeden of economische middelen kunnen beschikken.
De regering ziet binnen de kaders van de wet geen mogelijkheden tot het op korte termijn gebruik maken van de maatregel van conservatoir beslag.
Steunt u het pleidooi van de Franse president Sarkozy voor EU-sancties tegen Libië, zodat alle economische, commerciële en financiële relaties met Libië opgeschort kunnen worden?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit pleidooi concreet ondersteunen?
Nederland heeft zich actief ingezet voor snelle maatregelen van de EU tegen Libië en de regering is verheugd over de spoedige implementatie van VNVR resolutie 1970 en de autonome sanctiemaatregelen van de EU.
Bent u bekend met het Zwitserse initiatief om het makkelijker te maken vermogensbestanddelen van dictators van zogenaamde falende staten te kunnen bevriezen?3
Ja, de regering is bekend met dit initiatief.
Deelt u de mening dat Nederland dan wel Europa de bevoegdheid moet hebben om vermogensbestanddelen van (dictators van) falende staten te kunnen bevriezen, zonder dat daar per se een verzoek van de desbetreffende staat voor nodig is? Zo ja, hoe gaat u zich daar concreet voor inzetten? Zo nee, waarom niet?
De EU is niet afhankelijk van het verzoek van een andere staat om tot tegoedenbevriezing over te gaan gericht tegen personen/entiteiten die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van internationaalrechtelijke verplichtingen; zij kan daartoe zelf besluiten. De regering meent dat dergelijke maatregelen omwille van hun effect bij voorkeur in EU- of breder verband moeten worden getroffen en niet door Nederland alleen.
De mogelijkheid om de wietpas te weigeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stad mag de wietpas negeren»?1
Ja.
Klopt de analyse van de hoogleraar dat gemeenten zelf kunnen bepalen of zij de wietpas willen invoeren of niet? Zo nee, welke rechtsregel heeft de hoogleraar gemist waaruit blijkt dat de gemeenten wel moeten voldoen aan de door het kabinet opgelegde eis om de wietpas in te voeren?
Zodra de maatregelen uit het Regeerakkoord zijn vormgegeven, zullen deze gaan gelden voor alle gemeenten. Het kabinet zal uw Kamer dit voorjaar over de vormgeving informeren.
Bent u bereid om het invoeren van de wietpas als een advies aan de gemeenten voor te leggen in plaats van proberen de gemeenten te verplichten om de wietpas in te voeren?
Nee. Conform het Regeerakkoord wordt landelijk het principe van een besloten club ingevoerd. Een dergelijke invoering voorkomt dat zich een waterbed-effect voordoet en er regionaal coffeeshoptoerisme op gang komt. Uiteraard is er wel overleg met gemeenten en (grens-)regio’s over hoe dit het beste kan gebeuren.
Deelt u de mening van de hoogleraar die beweert dat er een reële kans is dat de handel dan ondergronds gaat? Zo nee, waarom denkt u dat juist bij de introductie van de wietpas de handel niet ondergronds gaat? Zo ja, bent u bereid af te zien van het invoeren van de wietpas?
Het is niet uitgesloten dat een deel van de gebruikers zonder pasje zijn toevlucht zal proberen te nemen tot illegale verkooppunten. Illegale verkooppunten worden conform de wettelijke mogelijkheden aangepakt door het lokale bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie. Zij vormen geen beletsel voor de introductie van de maatregelen uit het Regeerakkoord.
Deelt u de mening van de hoogleraar dat de met de handel in softdrugs een groot economisch belang is gemoeid in Amsterdam dat verder strekt dan de softdrugs zelf? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse drugsbeleid steunt op twee pijlers. Die van de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en van de bestrijding van overlast en criminaliteit anderzijds. Het drugsbeleid heeft niet tot doel de bescherming van economische belangen.
Wat is uw oordeel over de «wietknip»?
Voor zover ik uit de krant heb begrepen, maakt de wietknip het voor buitenlanders mogelijk om cannabis te kopen in een coffeeshop. Dit gaat in tegen het beleid, verwoord in het Regeerakkoord. Coffeeshops worden besloten clubs die alleen toegankelijk zijn voor meerderjarige ingezetenen van Nederland.
De dood van een uitgewezen asielzoeker |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de dood van een uitgewezen Afghaanse asielzoeker in Kabul?1
Ik ken de werkelijke toedracht van het overlijden van deze man niet, maar als de berichten kloppen is zijn dood tragisch. Ik wil er wel op wijzen dat de procedure destijds zorgvuldig is verlopen, dat alle rechtsmiddelen waren uitgeput en dat er vier jaar zit tussen het moment waarop deze persoon zelfstandig is vertrokken en zijn dood.
Bent u, gelet op de bijzondere verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid op grond van het eerder terugsturen naar Afghanistan, bereid onderzoek te (laten) doen naar de toedracht en achtergronden van de dood van de man? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer zo spoedig moegelijk informeren over de uitkomsten van dat onderzoek?
Nee. In antwoord op vragen van het lid Spekman (vraagnr. 2011Z03924) heb ik toegelicht dat deze Afghaanse burger na afronding van zijn asielprocedures medio 2006, via het IOM, vrijwillig naar Afghanistan is teruggekeerd. Nog daargelaten de beperkte onderzoeksmogelijkheden, zal het mede gezien het grote tijdsverloop tussen de terugkeer en het overlijden niet mogelijk zijn om een onderzoek te doen naar de relatie tussen de eerder aangevoerde asielgronden en het overlijden van deze voormalige asielzoeker. Daarbij acht ik het van belang dat uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van een zorgvuldige procedure. Overigens is het volgen van asielzoekers na terugkeer naar het land van herkomst, geen onderdeel van het beleid.
De berichten dat burgers voor kosten van de brand bij Chemie Pack in Moerdijk moeten opdraaien |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Beslag geld verzekering Chemie Pack»?1 en het persbericht2 over de verhoging van waterschapslasten vanwege de brand bij Chemie Pack?
Ja.
Is het waar dat waterschap Brabantse Delta beslag heeft laten leggen op tegoeden van het bedrijf Chemie Pack?
Er is beslag gelegd op de verzekeringsgelden van Chemie Pack.
Zijn de in het krantenbericht genoemde schadebedragen bij benadering correct? Zo nee, wat klopt er dan niet aan die bedragen?
De genoemde bedragen komen overeen met de bedragen zoals opgenomen in mijn brief aan uw Kamer van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Weet u of het bedrijf Chemie Pack, al dan niet gedekt via een verzekering, in financiële zin in staat is om de schade die bij derden ten gevolge van de brand is ontstaan, te vergoeden?
Voor een juiste en volledige beantwoording van deze vragen is op dit moment nog te weinig informatie voorhanden. Er wordt op dit moment gewerkt aan een volledig en gedetailleerd overzicht met daarin aangegeven bij wie welke schade en kosten zijn ontstaan. Vervolgens moet – indien mogelijk parallel – onderzocht worden welke schade waar verhaald kan worden en of bestaande regelingen en verzekeringen voorzien in een gehele of gedeeltelijke dekking van de geleden schade en gemaakte kosten. Mede op basis van de uitkomsten van de thans lopende onderzoeken kan worden bepaald welke financiële middelen beschikbaar zijn bij het bedrijf Chemie-Pack en in hoeverre daar een beroep op gedaan kan worden. Aldus ontstaat inzicht in de financiële situatie die benodigd is om de gestelde en mogelijk nog te stellen vragen te beantwoorden. Het is nu niet wenselijk om vooruit te lopen op mogelijke scenario’s, Voor het algemene kabinetsstandpunt verwijs ik u naar mijn brief van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Wie moet er als Chemie Pack niet in staat blijkt te zijn de rekening van het opruimen van de gevolgen van de brand te betalen, deze kosten dan wel betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de overheidsorganisaties havenschap Moerdijk en waterschap Brabantse Delta het bedrijf Chemie Pack aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de brand? Zo ja, hoe heeft Chemie Pack daar op gereageerd?
Het waterschap Brabantse Delta heeft het bedrijf via publiekrechtelijke weg (beschikking van spoedeisende bestuursdwang) aansprakelijk gesteld en het havenschap Moerdijk heeft het bedrijf privaatrechtelijk aansprakelijk gesteld. Chemie-Pack heeft bezwaar aangetekend tegen de bestuursdwangbeschikking en heeft nog niet gereageerd op de aansprakelijkstelling door het havenschap Moerdijk
Deelt u de mening dat als zou blijken dat de schade van de brand (mede) is ontstaan ten gevolge van het overtreden van regels door Chemie Pack dan wel voortvloeit uit fouten die zijn gemaakt bij het beoordelen van de brandgevaarlijkheid van het bedrijf dan wel een combinatie van beide, de daar daarvoor verantwoordelijke instanties ook de financiële schade zouden moeten dragen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen kan worden gesteld dat de veroorzaakte financiële schade door de veroorzaker dient te worden gedragen, daarbij rekening houdend met wet- en regelgeving en met jurisprudentie.
Deelt u de mening dat in ieder geval niet de burgers moeten opdraaien voor deze kosten, ook niet via een verhoging van waterschapslasten? Zo ja, hoe kunt u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over de suggestie van de PvdA-fractie van de gemeenteraad te Breda om de restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen, indien blijkt dat de voor de veroorzaakte schade verantwoordelijke organisaties niet in staat zijn die schade geheel te vergoeden?
Er is geen juridische grond om, naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack, de mogelijke restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen. De risicoaansprakelijkheid strekt zich normaal gesproken niet verder uit dan de directe schade voor het milieu en voor de omgeving van het bedrijf als gevolg van de in het bedrijf aanwezige stoffen. De schade kan alleen worden verhaald op de veroorzaker daarvan.
Het bericht dat uitzendkrachten met een Nederlands paspoort van vleesverwerker Vion in Enschede moeten vertrekken |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat uitzendkrachten met een Nederlands paspoort van vleesverwerker Vion in Enschede moeten vertrekken?1
Het is aan een bedrijf om te kiezen of gebruik wordt gemaakt van binnenlandse of buitenlandse uitzendkrachten. Vanzelfsprekend dient men zich te houden aan het wettelijk kader. Zo is bijvoorbeeld op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) in bepaalde gevallen een tewerkstellingsvergunning noodzakelijk.
Bent u bereid om met grote spoed in overleg te gaan met Vion teneinde te bereiken dat het ontslag op basis van nationaliteit wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van ontslag door Vion. In het algemeen geldt dat wanneer een bedrijf personeel betrekt van een uitzendbureau er gebruik wordt gemaakt van een uitzendconstructie. De uitzendkrachten zijn in dienst van het uitzendbureau. De inlener sluit een contract met het uitzendbureau en niet met de uitzendkracht. Dat betekent dat het beëindigen van het contract tussen de inlener en het uitzendbureau geen invloed heeft op de arbeidsrelatie tussen uitzendkracht en uitzendbureau.
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de naleving van de CAO bij Vion in Enschede? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten?
Voor zover het gaat om het nakomen van cao- of pensioenafspraken is dit een zaak van het bedrijf en de betrokken uitzendbureaus zelf.
Het is aan cao-partijen om toe te zien op de naleving van arbeidsvoorwaarden zoals vastgelegd in de cao’s. Cao-partijen kunnen bij cao’s waarvan bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard, de Arbeidsinspectie verzoeken om een onderzoek bij een bedrijf in te stellen. Dit kan indien er een gegrond vermoeden van overtreding bestaat en een cao-partij de intentie heeft tot het indienen van een vordering bij de rechter. Voor meer informatie over de handhaving van cao’s verwijs ik naar de brieven over dit onderwerp (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 544 en 32 123 XV, nr. 219).
Acht u het maken van onderscheid op basis van de nationaliteit bij het ontslaan van arbeidskrachten in strijd met de wet en in strijd met fatsoensnormen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2. Voor de volledigheid vermeld ik dat betrokkenen die van mening zijn te zijn gediscrimineerd op grond van nationaliteit een klacht kunnen indienen bij de Commissie Gelijke Behandeling.
Wilt u een inspectie uitvoeren bij het uitzendbureau waarvan Vion nu uitzendkrachten gaat betrekken? Zo nee, waarom niet?
De Arbeidsinspectie voert jaarlijks circa 30 000 inspecties uit. Werkgevers worden gecontroleerd op arbeidsomstandigheden, werktijden en illegale tewerkstelling. De controles worden uitgevoerd op basis van risicoanalyses, meldingen en klachten. Bij de Arbeidsinspectie zijn recentelijk geen klachten of meldingen binnengekomen over genoemd bedrijf. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding om daar een inspectie uit te voeren.
De dreigende uitzetting van een Libische asielzoeker |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat een uitzetprocedure van een Libiër niet wordt gestaakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het op dit moment onverantwoord is om Libiërs terug te sturen naar Libië omdat zij hun leven niet zeker zijn? Zo ja, bent u dan van plan de uitzettingshandelingen voor Libiërs tenminste tijdelijk op te schorten en de vreemdelingendetentie (tijdelijk) op te heffen? Zo nee, waarom meent u dat uitzettingen naar Libië gegeven de huidige omstandigheden wel mogelijk zijn?
De situatie in Libië is zorgwekkend en het valt niet te voorspellen hoe deze zal evolueren. De regering blijft de situatie in Libië van dag tot dag volgen. Uitzettingen naar Libië zijn op dit moment niet aan de orde gelet op de onzekerheid omtrent de ontwikkelingen in Libië.
Kent u nog meer concrete gevallen van Libiërs die in vreemdelingenbewaring zitten met uitzicht op uitzetting? Zo ja, hoeveel personen betreft het hier?
Thans zitten ongeveer tien vreemdelingen met de gestelde Libische nationaliteit in vreemdelingenbewaring. De reden dat de bewaring van deze vreemdelingen niet is opgeheven is gelegen in het feit dat deze vreemdelingen in uitvoering van de Dublin-verordening kunnen worden overgedragen aan een andere lidstaat of omdat zij een gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid.
In welke fase van hun uitzetting bevinden deze Libiër zich?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het refoulementverbod van toepassing is? Zo nee, waarom niet?
Nederland respecteert het refoulementverbod zoals dit in het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is vastgelegd. In het kader van een zorgvuldige asielprocedure met de mogelijkheid van een rechterlijke beoordeling, wordt getoetst of een vreemdeling vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel bij terugkeer te vrezen heeft voor een schending van artikel 3 EVRM. Dit biedt ruim voldoende waarborgen om uiteindelijk, bij een onherroepelijk geworden afwijzende beslissing op het verzoek om toelating, een verantwoorde terugkeer te kunnen realiseren. Tot zover reikt de verantwoordelijkheid van Nederland ten aanzien van vreemdelingen die in Nederland een asielaanvraag indienen.
Welke verantwoordelijkheid hebt u ten aanzien van de veiligheid van asielzoekers die worden uitgewezen? Hoe ziet u in het licht van de huidige omstandigheden uw verantwoordelijkheid specifiek ten aanzien van uitzetting naar Libië?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt zich het actief repatriëren uit Libië van Nederlandse staatsburgers met het actief uitzetten naar Libië van Libische staatsburgers?
Zoals ik reeds heb geantwoord op vraag 2 zijn uitzettingen naar Libië op dit moment niet aan de orde. Afgezien daarvan valt de situatie van Nederlanders in Libië niet te vergelijken met de situatie van de Libische onderdanen in Libië.
Deelt u de mening dat het bestaande ambtsbericht Libië gedateerd is en derhalve geen basis meer kan vormen voor uitzettingen naar dat land? Zo ja, wanneer komt er een geactualiseerd ambtsbericht en worden tot die tijd uitzettingen opgeschort? Zo nee, waarom niet?
De huidige ontwikkelingen inzake de veiligheidssituatie en politieke situatie zijn in het bestaande ambtsbericht uiteraard niet meegenomen. Door mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken word ik evenwel op de hoogte gehouden van de actuele situatie in Libië.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Helaas is dit niet mogelijk gebleken.
De dood van een voormalige asielzoeker in kabul die voorheen in Maastricht woonde |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het persbericht van Vluchtalarm Maastricht van 21 februari 2011 over de dood van een voormalig asielzoeker uit Afghanistan, voorheen woonachtig te Maastricht, of bent u op een andere wijze op de hoogte van deze tragische zaak?
Ja, ik heb kennisgenomen van de gebeurtenis, zoals beschreven in het door u genoemde artikel. Nee, ik ben niet op een andere wijze op de hoogte van deze zaak.
Wat is uw reactie op de dood van deze voormalige asielzoeker?
Ik ken de werkelijke toedracht van het overlijden van deze man niet, maar als de berichten kloppen is zijn dood tragisch. Ik wil er op wijzen dat de procedure destijds zorgvuldig is verlopen, dat alle rechtsmiddelen waren uitgeput en dat er vier jaar zit tussen het moment waarop deze persoon zelfstandig is vertrokken en zijn dood.
Hoe oordeelt u met de kennis van nu over het besluit van uw ambtsvoorganger om deze asielzoeker geen verblijfsvergunning te geven?
Op basis van het mij ter beschikking staande dossier, oordeel ik ook nu dat sprake is geweest van een zorgvuldige procedure. Uit het asieldossier komt naar voren dat er een volledige procedure is doorlopen, waarin de terugkeer naar het land van herkomst niet enkel is beoordeeld door de Immigratie- en Naturalisatiesdienst (IND), maar ook aan de orde is gesteld in procedures bij de nationale vreemdelingenrechter en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Nadat de procedures waren afgerond, is de betrokken Afghaanse staatsburger op 28 augustus 2006, via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), teruggekeerd naar zijn land van herkomst.
Is veilige terugkeer naar Afghanistan op dit moment mogelijk? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dit tot bovenstaande zaak? Zo nee, welke conclusies gaat u hieraan verbinden?
Ik baseer mij voor het te voeren landgebonden asielbeleid voor Afghanistan op het meest recente ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken. Ik zie thans geen aanleiding om tot een algemene beleidswijziging over te gaan. Ik verwacht een volgend algemeen ambtsbericht over Afghanistan binnen enkele maanden.
Misbruik van 'Britse BV's' |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Britse bv-vorm snel misbruikt»?1
Ja.
Hoeveel Britse «limited companies» (ltd’s) zijn er bij de Kamer van Koophandels geregistreerd? Hebt u de indruk dat het aantal ltd’s dat in Nederland is geregistreerd de laatste jaren toeneemt? Zo ja, in welke mate en waarom neemt dit aantal naar uw mening toe?
Het aantal ltd’s dat bij de Kamers van Koophandel is ingeschreven fluctueerde in de afgelopen jaren van 200 (2002) naar 1 100 (2005) en bijna 700 in 2010. Het aantal geregistreerde limiteds was in het afgelopen jaar het laagste in de laatste 7 jaren. Ter vergelijking merken wij op dat het aantal bij de Kamers van Koophandel ingeschreven BV’s ruim 780 000 bedraagt.
Wat is uw oordeel over het in het artikel gestelde dat in bijna tweederde van de faillissementen van Nederlandse bedrijven met de ltd als rechtsvorm sprake is van onbehoorlijk bestuur?
Wij zouden de cijfers die worden genoemd in het artikel, in een breder perspectief willen plaatsen. In het afgelopen jaar gingen ongeveer 6 500 Nederlandse bedrijven failliet. In het artikel wordt gesproken over de verslagen van 123 faillissementen van limiteds. Voorts wordt vermeld dat in 79 gevallen waarin een limited failliet is verklaard sprake was van onbehoorlijk bestuur. Op basis van het artikel kunnen wij niet beoordelen in hoeveel gevallen niet alleen door de curator of de schrijvers van het artikel is verondersteld dat in deze rechtspersonen sprake is van onbehoorlijk bestuur, maar dit ook door de rechter is vastgesteld.
Bent u op de hoogte van het frequente misbruik van ltd’s? Zo ja, is dat voor u aanleiding om, bijvoorbeeld via de fiscus, extra alert te zijn op deze ltd’s?
Uit berekeningen op basis van gegevens van de Kamers van Koophandel blijkt dat het bij ondernemingen die worden gedreven door een Nederlandse rechtspersoon gebruikelijk is dat na 5 jaar na de start 50% van de ingeschreven ondernemingen weer is uitgeschreven. Uit dezelfde berekeningen volgt dat dit aandeel bij limiteds de laatste jaren rond 65% bedraagt. Uit deze «verdwijnquote» zou kunnen worden afgeleid dat limiteds minder lang blijven bestaan dan BV’s, maar volgt naar onze mening niet dat met limiteds meer fraude wordt gepleegd dan met BV’s.
Over welke mogelijkheden beschikt u om toezicht op in Nederland geregistreerde ltd’s te houden? Acht u die mogelijkheden adequaat? Zo nee, hoe denkt u wel adequaat toezicht te gaan houden?
Het vernieuwde toezicht op rechtspersonen dat naar verwachting op 1 juli van dit jaar van start zal gaan, biedt de mogelijkheid om alle in Nederland actieve rechtspersonen op een gelijke manier te volgen door middel van een deels geautomatiseerd toezicht. Ook buitenlandse rechtspersonen die in Nederland in het handelsregister staan ingeschreven, zullen onder het bereik van het toezicht worden gebracht. Daarmee zal een eind komen aan de nu bestaande situatie dat er relatief weinig zicht is op naar buitenlands recht opgerichte rechtspersonen. De verwachting is dat het nieuwe toezicht de mogelijkheden van misbruik van rechtspersonen zal beperken. Dit geldt dan eveneens voor de limited.
Acht u het wenselijk om ook voor (bestuurders van) ltd’s of andere buitenlandse rechtspersonen die in Nederland worden geregistreerd een antecedentenonderzoek of verklaring van geen bezwaar te vereisen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, hoe kan anders worden voorkomen dat bestuurders van rechtspersonen met dubieuze antecedenten in Nederland actief worden?
In de Europese Unie opgerichte vennootschappen beschikken op grond van artikel 49 en 54 Verdrag betreffende de werking van de EU (voorheen: artikel 43 en 48 EG-Verdrag) over het recht van vrijheid van vestiging. Op grond van dit recht mogen vennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie zijn opgericht zich in de gehele Europese vestigen en zakelijke activiteiten ontplooien. Door het Europese Hof van Justitie is in haar uitspraken van 9 maart 1999, JOR 1999, 117 (Centros), 5 november 2002, JOR 2003/4 (Überseering) en 30 september 2003, JOR 2003/249 (Inspire Art) bepaald dat lidstaten van de Europese Unie rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, moeten erkennen en moeten accepteren dat die vennootschappen worden beheerst door het recht van het land waar zij zijn opgericht. Aldus mag Nederland niet verlangen dat binnen de Europese Unie opgerichte vennootschappen die hier zaken doen, kiezen voor een Nederlandse rechtsvorm en mag Nederland ook geen Nederlandse regels van vennootschapsrecht toepassen op in een andere EU-lidstaat opgerichte vennootschappen. Het eisen van een verklaring van geen bezwaar of een antecedentenonderzoek van limiteds die hier in het handelsregister willen worden geregistreerd of van hun bestuurders behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Overigens kan ook in het Verenigd Koninkrijk niet iedereen zomaar bestuurder van een vennootschap worden en voorziet het recht aldaar in bepalingen die personen met dubieuze antecedenten beogen te weren. Een voorbeeld daarvan is de regel dat personen die zich in staat van faillissement bevinden, of een tijdelijke «directors disqualification» hebben opgelegd gekregen, niet mogen optreden als bestuurder of feitelijk leidinggevende van een limited.
Ten aanzien van buiten de Europese Unie opgerichte vennootschappen geldt dat oneigenlijk gebruik daarvan door in Nederland gevestigde ondernemingen wordt geadresseerd door de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen («WFBV»). Teneinde de ontwijking van dwingende regels van Nederlands recht te voorkomen en een afdoende bescherming van Nederlandse schuldeisers te bewerkstelligen, verklaart de WFBV bepaalde dwingende voorschriften van Nederlands recht van toepassing op naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen die hun werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten, de zogenaamde formeel buitenlandse vennootschappen. Indien de betreffende voorschriften niet worden gerespecteerd, leidt dat tot aansprakelijkheid van de bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de formeel buitenlandse vennootschap.
In het verleden gold de WFBV ook voor binnen de Europese Unie opgerichte vennootschappen. Uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake Inspire Art volgt dat de WFBV niet meer op zodanige vennootschappen kan worden toegepast, maar lidstaten wel maatregelen kunnen treffen ter bestrijding van fraude en om te voorkomen dat ondernemers zich onttrekken aan hun verplichtingen jegens schuldeisers. Een Nederlandse maatregel is het vernieuwde toezicht op rechtspersonen dat de mogelijkheid biedt om alle in Nederland actieve rechtspersonen en hun bestuurders op een gelijke manier te volgen. Met het nieuwe toezicht op rechtspersonen zullen bestuurders met dubieuze antecedenten eerder kunnen worden gesignaleerd en weerhouden van het aanrichten van schade.
Heeft u de indruk dat nog andere buitenlandse rechtsvormen in Nederland worden misbruikt voor fraude of wanbeleid? Zo ja, van welke rechtsvormen is u dit bekend en in welke mate doet zich dit voor?
Ons hebben geen signalen bereikt op grond waarvan moet worden aangenomen dat bepaalde buitenlandse rechtsvormen in Nederland op grote schaal worden gebruikt voor onoorbare doeleinden.
Bent u voornemens om het probleem dat er binnen de Europese Unie rechtspersonen bestaan die gebruikt worden om in andere lidstaten fraude te plegen met uw Europese collega’s te bespreken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Bij de onderhandelingen over Europese rechtsvormen, zoals de thans lopende onderhandelingen over de Europese besloten vennootschap (Societas Privata Europaea, SPE) heeft Nederland voortdurend benadrukt het belangrijk te vinden dat Europese rechtsvormen betrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt om nationale regels inzake de bescherming van schuldeisers te omzeilen. Ten aanzien van nationale rechtsvormen geldt dat het aan de lidstaten zelf is te bepalen welke (oprichtings-)eisen zij aan hun vennootschappen stellen. Deze eisen moeten niet op zichzelf worden gezien, maar maken deel uit van een meer omvattend stelsel waarvan bijvoorbeeld ook regels van strafrechtelijke aard, regels van faillissementsrecht en regels omtrent aansprakelijkheid van bestuurders deel uitmaken. In het geval van limiteds geldt dat deze combinatie in het recht van het Verenigd Koninkrijk leidt tot een streng regime van aansprakelijkheid indien de onderneming ten gevolge van frauduleus handelen failliet gaat. Aan bestuurders kan in dat geval bovendien een in een openbaar raadpleegbaar register zichtbare sanctie (directors disqualification) worden opgelegd die verhindert dat zij opnieuw bestuurder van een andere limited kunnen worden. Dit regime is ook van toepassing op limiteds die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten. Indien komt vast te staan dat rechtsvormen uit bepaalde lidstaten in Nederland onevenredig vaak voor onoorbare doeleinden worden gebruikt, zullen wij de collega’s uit de betreffende lidstaten daarop attent maken.
Problemen met kabelexploitanten |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Ziggo dit jaar het analoge pakket met vijf zenders gaat inkrimpen, van 30 naar 25 zenders?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze inkrimping van zenders gepaard dient te gaan met een daling van het abonnementstarief? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze prijsdaling te bewerkstelligen? Zo nee, deelt u de mening dat analoge kijkers niet verplicht mogen worden om ook te betalen voor het digitale aanbod?
De overheid gaat niet over het prijsbeleid van Ziggo. De Mediawet stelt eisen aan de omvang van basispakket en niet aan de prijs. Ik heb geen aanwijzingen dat Ziggo het analoge pakket kleiner wil maken dan het wettelijke minimum van 15 televisiezenders. Volledige omschakeling naar digitale doorgifte is sowieso mogelijk.
OPTA en de NMA kunnen onder bepaalde omstandigheden ingrijpen als er sprake is van (misbruik van) een economische machtspositie. OPTA heeft eerder maatregelen genomen om concurrentie op de kabel te bevorderen zodat kijkers kunnen kiezen uit meer aanbieders op het netwerk van de grote kabelexploitanten Ziggo en UPC. Zoals bekend heeft de rechter die besluiten in augustus 2010 vernietigd. OPTA is bezig de markt voor televisiedistributie opnieuw te onderzoeken en zal naar verwachting binnenkort een conceptbesluit voor consultatie publiceren. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie organiseert overleg met de kabelbedrijven en Tele2 om vrijwillige overeenstemming te helpen bereiken.
Wat rest, zijn regels voor consumentenbescherming in de Telecommunicatiewet (artikel 7.2). Telecommunicatiebedrijven moeten klanten minimaal vier weken voor wijziging in de dienstverlening informeren en recht geven op beëindiging als de wijziging niet aantoonbaar in het voordeel van de klant is. Ziggo voldoet naar eigen zeggen aan deze verplichtingen. Is dit niet het geval, dan kan OPTA handhaven.
Ziggo biedt analoge abonnees de mogelijkheid tegen hetzelfde tarief van € 16,95 over te stappen op een uitgebreider digitaal basispakket. Abonnees moeten dan wel zelf een set-top box aanschaffen. Concluderend is het op dit moment aan consumenten om te besluiten of ze onder deze voorwaarden klant blijven bij Ziggo of overstappen naar alternatieve aanbieders, zoals KPN (IPTV en Digitenne), Tele2 (IPTV) of Canal Digitaal (satelliet).
Hoe oordeelt u over het bericht van Ziggo aan Programmaraden, waarin wordt gesteld dat het niet zeker is dat onder andere buitenlandse publieke zenders (zoals BBC, TV5 Monde, CNN, ARD) beschikbaar zullen zijn voor analoge distributie door Ziggo in 2011/2012?2
Navraag bij Ziggo leert dat het kabelbedrijf inderdaad met enkele omroepen, waaronder buitenlandse publieke zenders, onderhandelt over hernieuwing van contracten. Volgens Ziggo is dit noodzakelijk vanwege de overgang van analoge naar digitale doorgifte. Ziggo heeft enkele programmaraden gevraagd er rekening mee te houden dat sommige buitenlandse zenders mogelijk niet meer beschikbaar zijn voor analoge distributie.
Uitgangspunt van de Mediawet is dat kabelbedrijven het advies van de programmaraad opvolgen en de noodzakelijke overeenkomsten sluit met omroepen. Kabelbedrijven kunnen alleen afwijken van het advies indien hiervoor zwaarwegende argumenten zijn. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat zwaarwegende redenen kunnen zijn dat het advies in strijd is met het (auteurs)recht, het advies onvoldoende onderbouwing of invulling geeft aan de pluriformiteit, of de economische exploitatie van het kabelnet in gevaar brengt. Ik begrijp uit de vragen dat de Kamer zich zorgen maakt dat Ziggo mogelijk misbruik maakt van het auteursrecht om af te wijken van het advies van programmaraden.
Ik kan en wil daar niet over oordelen. Bij geschillen oordeelt in eerste instantie het Commissariaat voor de Media. Partijen kunnen tegen een besluit van het Commissariaat bezwaar maken bij de (bestuurs)rechter.
Bent u nog steeds van mening dat buitenlandse publieke zenders deel horen uit te maken van een pluriform pakket?3 Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat «de zenders contracten krijgen voorgeschoteld waarin staat dat zij afzien van analoge doorgifte als zij digitaal door Ziggo worden doorgegeven»?2
De «mening» dat buitenlandse publieke zenders deel uit behoren te maken van een pluriform pakket, ontleent de Kamer aan een brief van mijn voorganger van eind 2009 over diverse alternatieven voor de huidige programmaraden. Voor de zomer zal ik de Kamer informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wetswijziging.
Op dit moment geldt de Mediawet 2008. Dit betekent dat het wettelijke basispakket bestaat uit minimaal 15 televisiezenders. Hiervan zijn zeven televisiezenders van publieke omroepen bij wet voorgeschreven: drie landelijke, een regionale, een lokale en twee van de Vlaamse publieke omroep. Over de overige acht televisiezenders adviseren lokale programmaraden de kabelexploitanten. De rol van programmaraden is om een stem te geven aan de voorkeuren van verschillende bevolkingsgroepen (artikel 6.20 van de Mediawet 2008). De afgelopen jaren was het standaardpakket op de kabel groter dan het wettelijke basispakket van vijftien zenders, namelijk 30 tot 35 analoge televisiezenders. Naast de in de wet genoemde publieke zenders, waren de populairste Nederlandse zenders daarin als vanzelf opgenomen. In die omstandigheden hebben programmaraden hun advies benut voor opname van kleinere zenders, zoals muziekzenders voor jongeren, gespecialiseerde nieuwszenders en publieke zenders uit omringende landen. Nu het analoge standaardpakket kleiner wordt, ontstaat een zekere spanning tussen populariteit en pluriformiteit van het standaardpakket. Dit verklaart waarom er meer druk lijkt te staan op de relatie tussen kabelexploitanten en programmaraden.
Ik heb geen oordeel over de samenwerking tussen Ziggo en diens lokale programmaraden. Wanneer er geschillen zijn, is het Commissariaat voor de Media bevoegd om besluiten te nemen.
Deelt u de mening dat Programmaraden door de actie van Ziggo belemmerd worden in hun wettelijke taak om een pluriform pakket te adviseren? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) hiernaar te laten kijken?
Zoals opgemerkt onder vraag 3) voorziet de Mediawet in het benodigde toezicht en behandeling van geschillen door het Commissariaat. Overigens treedt het Commissariaat pas op indien Ziggo de (definitieve) adviezen van programmaraden over de invulling van het kleinere analoge pakket niet opvolgt.
De NMA kan alleen optreden tegen overtreding van de Mededingingswet. Het gaat hier echter niet om een mededingingsrechtelijke kwestie.
Hoe oordeelt u over de ongelijkheid in het zenderaanbod tussen kabelexploitanten, indien Ziggo stopt met analoge doorgifte van buitenlandse publieke zenders? Bent u bereid (wettelijke) maatregelen te nemen waardoor zenders, die zich beschikbaar stellen voor het (analoge) aanbod bij de ene kabelexploitant, zich ook moeten laten opnemen in het pakket van andere kabelexploitanten?
Dat kabelexploitanten niet dezelfde analoge en digitale standaardpakketten hebben acht ik niet problematisch, zolang de spelregels van de Mediawet worden gevolgd. Regionale differentiatie biedt bovendien de gelegenheid om tegemoet te komen aan regionale voorkeuren in de verzorgingsgebieden van kabelbedrijven. De adviezen van lokale programmaraden zijn ook niet gelijkluidend en mede bedoeld om regionale voorkeuren over het voetlicht te brengen.
Hoe oordeelt u over het feit dat kabelexploitanten in het digitale pakket zonder enig overleg of waarschuwing zenders kunnen laten verdwijnen?
Zoals gesteld onder4 moeten kabelexploitanten hun klanten tijdig informeren over wijzigingen in de dienstverlening. Op dat moment kunnen abonnees ook opzeggen. Blijven kabelexploitanten in gebreke, dan kan OPTA optreden.
Ik neem de gelegenheid om de Kamer te informeren over de wijze waarop in de Mediawet 2008 de overgang van analoge naar digitale doorgifte van televisie via de kabel is geregeld. Zolang meer dan de helft van de abonnees analoge radio en televisie ontvangt, moet de kabelexploitant minimaal 15 televisie en 25 radiokanalen analoog blijven doorgeven, waaronder de voorgeschreven publieke zenders en de door de programmaraad geadviseerde zenders. Een kabelexploitant dient deze zelfde zenders – plus regionale publieke zender(s) uit de aangrenzende provincie(s) – door te geven in het digitale basispakket zodra meer dan de helft van zijn abonnees het programma-aanbod op digitale wijze ontvangt. Ziggo heeft nu beide verplichtingen, omdat het bedrijf alle abonnees – ook degenen met een digitaal pakket – voorziet van analoge signalen (die zonder set-top box te ontvangen zijn op extra toestellen in huis). De Mediawet verplicht kabelexploitanten niet om analoge signalen naast de digitale signalen te blijven doorgeven. Wanneer een kabelexploitant alleen digitale signalen doorgeeft, dan gelden onverkort de mediawettelijke bepalingen voor het basispakket, inclusief advisering door de programmaraad.
Bent u bereid een voorstel te doen voor de oprichting van een instantie waar klanten terecht kunnen met klachten en opmerkingen over het (digitale) zenderaanbod? Wilt u daarbij de mogelijkheid betrekken dat klanten daadwerkelijk invloed krijgen op de samenstelling van het digitale aanbod?3
Voor de zomer zal ik de Kamer informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wetswijziging om het systeem van programmaraden te vervangen door een eigentijdse variant van consumenteninvloed. Het kabinet wil de regeling bovendien beter toesnijden op digitale omroepdistributie.
Deelt u de mening dat u door de huidige ontwikkelingen de les mag trekken dat nieuw in te stellen klantenraden voor de kabel over voldoende invloed moeten beschikken? Deelt u de mening dat een belangrijke eis daarbij de onafhankelijkheid van deze klantenraden is?
Zie het antwoord onder 8)
Het gebrek aan informatie over de interpretatie en toepassing van het EU-US TFTP Agreement |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de notitie van de Duitse delegatie die binnen de Raad van Ministers circuleert?1
Ja.
Klopt het dat alle informatie en documenten van het EU-US TFTP Agreement als «top secret»2 zijn geclassificeerd? Deelt u de zorgen geuit door de Duitse delegatie over het «top secret» classificeren van alle informatie en documenten aangaande het EU-US TFTP Agreement?
Het is de regering niet bekend of daadwerkelijk alle aan de tenuitvoerlegging van de TFTP-overeenkomst gerelateerde documenten en informatie als «top secret» zijn geclassificeerd. Het betreft hier een EU-aangelegenheid en niet een verantwoordelijkheid van Nederland. In algemene zin is de regering wel voorstander van een zo groot mogelijke mate van transparantie op dit punt. De regering is eveneens van mening dat degenen die op basis van deze overeenkomst met tussentijdse evaluatiewerkzaamheden zijn belast maximale toegang tot alle relevante stukken en informatie dienen te hebben om hun rol goed te kunnen vervullen. Tegelijkertijd heeft de regering begrip voor het feit dat sommige van de desbetreffende documenten op operationele gronden niet aan de openbaarheid zullen kunnen worden prijsgegeven. Dit geldt ook voor de afweging om bepaalde bedrijfsgevoelige gegevens van de betrokken ondernemingen vertrouwelijk te behandelen.
Deelt u de mening dat er voor een adequate evaluatie en een daadwerkelijke beoordeling van de toepassing van het akkoord volledige en onconditionele toegang nodig is tot alle documenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat zowel zij, als Europol, als de lidstaten niet bevoegd zijn om het EU-US TFTP Agreement te interpreteren? Zo ja, heeft de Europese Commissie laten weten op grond waarvan zijzelf, Europol en de lidstaten niet bevoegd zou zijn? Heeft de Europese Commissie aangegeven welke instantie dan wel bevoegd is om het EU-US TFTP Agreement te interpreteren? Bent u bereid om bij die instantie die wel bevoegd is er op aan te dringen met een juridisch bindende interpretatie van het akkoord te komen?
De toepassing van de overeenkomst is een zaak van de de Verenigde Staten enerzijds en de Europese Unie anderzijds. Dit vereist aan de kant van de EU een eenvormige uitvoering van de overeenkomst. Onder meer om deze reden zal de Europese Commissie binnenkort een expertbijeenkomst organiseren (zie hieromtrent verder het antwoord op vraag 7 en 8). Nederland wacht de uitkomst daarvan af en ziet op dit moment geen aanleiding om bij de Europese Commissie of elders aan te dringen op een (juridisch bindende) interpretatie van de overeenkomst. Het is uiteraard zo dat de Europese Commissie, die als onderhandelaar betrokken was bij de opstelling van de overeenkomst, een belangrijke rol toekomt bij de praktische toepassing van de overeenkomst. Voor de goede orde merk ik op dat het Hof van Justitie in laatste instantie bevoegd is de eenvormige uitleg van deze overeenkomst te verzekeren, onder de voorwaarden die in het EU-Werkingsverdrag zijn bepaald.
Welke vragen leven er bij de Nederlandse regering over de toepassing van het EU-US TFTP Agreement?
Vooralsnog leven er bij de Nederlandse regering geen concrete vragen over de interpretatie van de TFTP-overeenkomst. Nederland is uiteraard wel benieuwd naar de uitkomsten van de eerste tussentijdse evaluatie van de toepassing van de overeenkomst, die onlangs heeft plaatsgevonden. Die uitkomsten zullen naar verwachting eind deze maand beschikbaar komen en ook met de JBZ-Raad en het Europees Parlement worden gedeeld.
Deelt u de mening van de Duitse delegatie dat de Europese Commissie essentieel is voor interpretatie van het akkoord omdat zij als onderhandelaar namens de Europese Unie (EU) de enige is die de motivatie en houding van de partners in het akkoord kent? Indien ja, welke stappen worden ondernomen om dit aan de Europese Commissie kenbaar te maken? Indien nee, bent u dan niet van mening dat de onduidelijkheid en het gebrek aan informatie leidt tot wantrouwen ten aanzien van het verdrag?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u vernomen wanneer de geplande workshop zal plaatsvinden die de Europese Commissie in haar brief van 20 December 2010 voorstelde en waarin zij oppert om alle vragen die leven bij de lidstaten over het EU-US TFTP Agreement aan de orde te stellen? Zo ja, wanneer zal deze workshop plaatshebben? Wilt u aanwezig zijn? Welke vragen wil de minister beantwoord zien tijdens deze workshop?
Op 14 maart a.s. zal een expertbijeenkomst plaatsvinden onder leiding van de Europese Commissie. Nederland zal vertegenwoordigd zijn. De Europese Commissie heeft de lidstaten de gelegenheid geboden schriftelijke vragen in te dienen met betrekking tot de interpretatie van de overeenkomst. Nederland heeft, onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5, geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Indien de workshop plaatsvindt, wie gaat de vragen van de lidstaten beantwoorden en in hoeverre wordt daarbij openheid van zaken gegeven over uitgewisselde informatie en documenten aangaande het EU-US TFTP Agreement?
Tijdens de workshop op 14 maart aanstaande is het de bedoeling dat de vertegenwoordigers van de lidstaten en de Europese Commissie onderling over eventueel nog levende vragen discussiëren, zonder de intentie tot een bindende uitleg te komen.