Kamervraag 2011Z09962

Termijnen met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen

Ingediend 16 mei 2011
Beantwoord 24 mei 2011 (na 8 dagen)
Indiener Ger Koopmans (CDA)
Beantwoord door Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA)
Onderwerpen bestuursrecht natuur en milieu organisatie en beleid recht
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z09962.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-2682.html
1. Kamerstuk 30 654, nr. 73.
2. Definitieve Programmatische Aanpak Stikstof.
3. Regeling Ammoniak en Veehouderij.
  • Vraag 1
    Zijn de genoemde termijnen in de brief houdende het voortgangsoverzicht Actieplan Ammoniak en Veehouderij1 met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen reëel te behalen voor ondernemers als een koppeling wordt gemaakt met DPAS2 (en de daaruit voortvloeiende eisen voor bedrijven) welke pas in de loop van 2011 wordt verwacht? Bent u bereid deze termijnen te harmoniseren, te meer omdat gemeenten nu al ter uitvoering van het Actieplan tegen capaciteitsproblemen van het werkapparaat aanlopen?

    In het belang van een voortvarende uitvoering van het Actieplan acht ik het niet raadzaam om die te verbinden met de voortgang van de nog in ontwikkeling zijnde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het gaat om twee onderscheiden situaties. Het Actieplan richt zich ter realisatie van de NEC-ammoniakdoelen op de aanpassing van bestaande stalsystemen. Voor het PAS werkt het rijk nu in het kader van het Natura2000-beleid aan aanvullende generieke maatregelen die zullen gelden voor nieuwbouw en uitbreiding van veehouderijen.
    Het Actieplan heeft wel voorzien dat sommige ondernemers de aanpassing van bestaande stallen zullen willen combineren met uitbreiding en/of nieuwbouw om zo via saldering aan de eisen voor bestaande stallen te voldoen. De werkgroep Actieplan Ammoniak zal dit voorjaar een handreiking vergunningverlening voor gemeenten opstellen. In die handreiking zal onder meer aangegeven worden hoe om te gaan met de vergunningverlening in relatie met de eisen van de Natuurbeschermingswet. In dit kader is het van belang dat provincies (en meerdere doen dit al) voortgang maken met hun beleid inzake het verlenen van Natuurbeschermingswetvergunningen rond Natura2000 gebieden.

  • Vraag 2
    Kan vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit een voorlopige voorziening worden getroffen, zodat al melding kan worden gedaan in plaats van vergunningsaanvraag, om onnodige extra inspanning van de ondernemer te voorkomen?

    Ik ga er van uit dat de wijziging van het Activiteitenbesluit voor landbouwactiviteiten uiterlijk per 1 januari 2012, in werking zal treden. Uiterlijk per 1 juli 2011 moeten veehouders voor de uit het Actieplan voortvloeiende maatregelen een vergunningaanvraag bij de gemeenten indienen. De eerder genoemde handreiking vergunningverlening die momenteel voor het Actieplan wordt opgesteld zal ook hiervoor aanwijzingen geven. Ik zal onderzoeken of het mogelijk is om in deze handreiking gemeenten te adviseren om bedrijven die naar verwachting onder de wijziging van het Activiteitenbesluit gaan vallen, voor de vergunningsaanvraag in eerste instantie alleen die gegevens te laten indienen, die ook bij een melding moeten worden overlegd.

  • Vraag 3
    Kan de categorie van de melkveehouderij bedrijven zonder problemen een vergunning aanvragen totdat het DPAS, waaruit de emissiereducerende maatregelen in de melkveehouderij verder worden uitgewerkt, is vastgesteld?

    Individuele melkveebedrijven ondervinden nu geen gevolgen van het Actieplan Ammoniak. De uit de Amvb-huisvesting voortvloeiende verplichting om bestaande stallen aan te passen richt zich op varkens- en pluimveebedrijven. Het Actieplan leidt voor de melkveehouders niet tot extra vergunningsaanvragen. Als melkveebedrijven om andere reden, bijvoorbeeld de wijziging of uitbreiding van hun bedrijf een vergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) of tevens de Natuurbeschermingswet moet aanvragen is de verlening daarvan ter beoordeling van het bevoegd gezag.

  • Vraag 4
    Op hoeveel draagvlak kan de notitie van Seph Noord Brabant rekenen elders in het land? Hoe heeft ú zich hiervan verzekerd?

    De ontwikkeling van een handhavingsstrategie wordt gedaan door de ambtelijke werkgroep Actieplan Ammoniak. In deze werkgroep werken rijk, provincies en gemeenten samen. Tevens wordt de handhavingsstrategie besproken met gemeentelijke handhavers. Op deze wijze wordt een strategie ontwikkeld die maximaal aansluit bij de behoeften van gemeenten en provincies.

  • Vraag 5
    Is er al meer te melden over de concept-handhavingstrategie die in het voorjaar van 2011 met een groep gemeentelijke handhavers zou worden besproken?

    De werkgroep streeft ernaar om in juni hiervoor één of meer bijeenkomsten te organiseren.

  • Vraag 6
    In hoeverre zijn alle bestaande systemen nagelopen op de bruikbaarheid in andere sectoren, in het licht van het feit dat de nieuwe regeling ammoniak en veehouderij, gepubliceerd in februari 2011, meer ruimte biedt en een aantal bestaande systemen geschikt is gemaakt voor toepassing bij andere diercategorieën?

    Stalsystemen worden in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen op basis van metingen, expert judgement of een combinatie van beide. Waar mogelijk wordt een nieuw systeem bij zoveel mogelijk diercategorieën opgenomen en in sommige gevallen is dit zelfs gestandaardiseerd (bijvoorbeeld bij luchtwassystemen).
    Door voortschrijdende inzichten kunnen systemen later alsnog worden opgenomen bij andere diercategorieën. De overheid kiest ervoor niet zelf alle bestaande systemen na te lopen maar de sector te laten aangeven, in welke gevallen dat dit wenselijk is. Zij kan hiervoor een aanvraag indienen, waarna het systeem in de eerstvolgende wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij kan worden bijgeschreven. Op deze wijze wordt bereikt dat die systemen worden beoordeeld waar vanuit de sector behoefte aan is en niet (bij een algehele doorlichting) met inzet van publieke middelen systemen worden beoordeeld die nauwelijks nog (zullen) worden toegepast.

  • Vraag 7
    In hoeverre worden metingen uit binnen- en buitenland en andere sectoren meegenomen om systemen op de RAV3 lijst te krijgen, in het licht van de beleidsregels voor het opnemen van huisvestingssystemen met een voorlopige emissiefactor waarmee nog niet bemeten huisvestingssystemen toch alvast worden opgenomen in de regeling met een voorlopige emissienorm?

    Het vaststellen van een voorlopige emissiefactor gebeurt op basis van de emissiefactoren van de proefstallen van het betreffende systeem. Deze factor wordt vastgesteld op basis van adviezen van onafhankelijke experts en modelmatige inschattingen. Indien metingen uit andere landen of andere sectoren beschikbaar zijn (die op zichzelf niet voldoende zijn voor een definitieve factor) wegen deze zwaar mee in het bepalen van de ingeschatte emissiefactor. Voor het vaststellen van een definitieve emissiefactor ter vervanging van de voorlopige emissiefactor zijn metingen nodig die zijn uitgevoerd volgens het voorgeschreven meetprotocol. Indien deze metingen niet volgens het Nederlandse of internationale meetprotocol zijn uitgevoerd worden deze beoordeeld op hun kwaliteit en vergelijkbaarheid.

  • Vraag 8
    Geldt voor de beoordeling van de «beste beschikbare technieken», die op grond van de Europese IPPC-richtlijn en implementatie daarvan de Wet milieubeheer (thans in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) verplicht moeten worden toegepast, een Europese beoordelingssystematiek? Met andere woorden: als in Duitsland een systeem is goedgekeurd, geldt dat voor Nederland dan ook? Kan een dergelijke systematiek ook gelden voor huisvestingssystemen die vallen onder de RAV-lijst?

    Beste beschikbare technieken zijn beschreven in de BBT referentie documenten (BREF’s) die een onderdeel vormen van de IPPC Richtlijn (vanaf 2012 heet deze Richtlijn Industriële emissies). Deze BREF’s worden periodiek herzien door middel van een proces dat open staat voor bedrijfsleven en NGO’s. De vaststelling van BBT’s wordt gedaan op basis van onder andere technische en economische informatie die afkomstig kan zijn uit alle lidstaten.
    De Regeling ammoniak en veehouderij is geen BBT-lijst, maar een beschrijving van systemen en de bijbehorende emissiefactor. Voor opname van nieuwe systemen op de Rav wordt alle relevante informatie beoordeeld door onafhankelijke deskundigen. Hierbij worden buitenlandse metingen (vaak de basis van de goedkeuring) meegenomen. Buitenlandse gegevens zijn echter niet altijd bruikbaar, omdat deze met een andere achtergrond kunnen zijn verzameld. Om te voorkomen dat in verschillende landen verschillende eisen worden gesteld ten aanzien van de emissiemetingen wordt er sinds enige tijd in samenwerking met Duitsland en Denemarken gewerkt aan geharmoniseerde meetprotocollen voor verschillende techniekgroepen. Het protocol voor luchtwassers is gereed en aan het protocol voor stallen wordt momenteel de laatste hand gelegd.

  • Vraag 9
    Wanneer worden de randvoorwaarden waaraan de alternatieven moeten voldoen, voor de zogenaamde afbouwers bekend?

    Door de werkgroep Actieplan Ammoniak wordt nu een kader ontwikkeld waaraan deze maatregelen moeten gaan voldoen. Dit kader zal naar verwachting dit najaar beschikbaar komen. De maatregelen zelf (met name voer- en managementmaatregelen) moeten door de sector zelf worden ontwikkeld. De overheid heeft het tempo waarin die beschikbaar komen dus niet zelf in de hand.

  • Vraag 10
    Waarom is voor de nulmeting van het aantal dieren en bedrijven die onder de werking van het plan inclusief het gedoogbeleid zullen vallen uitgegaan van de Landbouwtelling 2008 en het Bestand Veehouderij Bedrijven en niet van Identificatie- en Registratie-database (I&R)?

    Bij het opstellen van het Actieplan Ammoniak is een inschatting gemaakt van het aantal dieren en bedrijven dat onder het Besluit huisvesting valt en dat onder het gedoogbeleid van het Actieplan zou gaan vallen. Voor het verkrijgen van deze informatie werd een combinatie van de gegevens uit de landbouwtelling 2008 en het Bestand Veehouderij Bedrijven het meest geschikt geacht. De registratiegegevens uit het I&R bevatten hiervoor onvoldoende informatie.

  • Vraag 11
    Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Agrarische activiteiten in besluit regels inrichtingen milieubeheer beantwoorden en wel voor 23 mei 2011 te 16.00 uur?

    Ja.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2011Z09962
Volledige titel: Vragen van het lid Koopmans (CDA) aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over termijnen met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen (ingezonden 16 mei 2011).
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20102011-2682
Volledige titel: Vragen van het lid Koopmans (CDA) aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over termijnen met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen (ingezonden 16 mei 2011).