Arrestaties van christenen in Iran |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Iran rounds up Christians in crackdown»?1
Ja.
Kunt u het bericht bevestigen dat er afgelopen Kerstmis rond de 70 christenen zijn opgepakt? Zo ja, bevinden zich er onder deze groep ook EU-burgers? Kunt u tevens berichten bevestigen dat deze groep wordt vastgehouden in de Evin gevangenis te Teheran, waar ze mogelijk gemarteld worden met de bedoeling om het christelijk geloof af te zweren?
In december 2010 zijn enkele tientallen bezoekers van huiskerken zijn opgepakt. Verschillende Iraanse autoriteiten hebben verklaringen over deze arrestatie afgelegd, waaronder de Opperste Leider en de gouverneur van de provincie Teheran. Ik heb geen informatie over de gearresteerde personen. De oorzaak van deze politieactie wordt gezocht in de evangeliserende aard van de huiskerken.
Deelt u de analyse dat de godsdienstvrijheid in Iran voor christenen steeds ernstiger beperkt wordt, zeker wanneer het gaat om samenkomsten in huiskerken?
In Iran houdt beperking van de geloofsvrijheid vooral verband met evangelisering. Aan het belijden van de christelijke geloofsovertuiging stelt Iran grenzen: (1) het niet ontplooien van bekeringsactiviteiten onder shiitische moslims, en (2) het niet actief naar buiten treden met de christelijke geloofsovertuiging. Zolang men binnen deze grenzen opereert lijkt er geen sprake van actieve vervolging door de Iraanse autoriteiten.
De traditionele christelijke kerken in Iran, met name de Armeens orthodoxe en Assyrische kerk, zijn sterk etnisch georiënteerd. Deze kerken treden niet naar buiten en evangeliseren niet buiten de eigen etnische groep. Het ligt in de verwachting dat de huiskerken, die wél evangeliserend van aard zijn en wel naar buiten treden, onder strenger toezicht van de Iraanse autoriteiten staan.
Zijn er reeds stappen ondernomen om deze groep christenen vrij te krijgen? Zo nee, bent u alsnog bereid bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op de onmiddelijke vrijlating van deze groep christenen en uw zorgen te uiten over de toenemende christenvervolging?
Ik beschik nog niet over informatie over de gearresteerde personen. Door het ongestructureerde karakter van de huiskerken en het gebrek aan contacten met de traditionele kerkgenootschappen is het bijzonder moeilijk informatie te verkrijgen over de situatie van deze christenen.
Ziet u een verband tussen de toenemende christenvervolging in overwegend islamitische landen als Iran, Irak, Afghanistan en Egypte? Zo ja, welke stappen denkt u te nemen om dit in EU- en in VN-verband aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat verband leg ik niet. In een aantal van de genoemde landen doen zich al geruime tijd plaatselijk spanningen voor tussen verschillende religieuze groeperingen. In Iran is er sprake van directe discriminatie van religieuze minderheden door de autoriteiten.
Nederland uit zowel bilateraal als in EU-verband kritiek op de mensenrechtensituatie in Iran. In contacten met de Iraanse autoriteiten wordt gewezen op het belang van het waarborgen van de veiligheid en de mensenrechten van religieuze minderheden.
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari jl. heb ik samen met andere Europese ministers van Buitenlandse Zaken zorg uitgesproken over de toename van religieuze onverdraagzaamheid en discriminatie tegen o.a. christenen. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging beschouwen wij als een universeel mensenrecht, dat overal en voor iedereen moet worden gegarandeerd. Het is de primaire verantwoordelijkheid van staten om hun burgers te beschermen, inclusief de religieuze minderheden. Hiertoe roept de EU dan ook steeds op. Naar aanleiding van de incidenten in Irak en Egypte zal de Nederlandse ambassade in Caïro er bij de Arabische Liga op aandringen dat de situatie van christenen tijdens één van de Arabische Liga-vergaderingen aan de orde wordt gesteld. De Arabische Liga heeft nog niet gereageerd op het Nederlandse verzoek om een gesprek over dit onderwerp.
De onrechtmatige vreemdelingenbewaring van een voormalige alleenstaande minderjarige asielzoeker in de Kerstperiode |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat een 18-jarige jongen uit Angola die al negen jaar alleen in Nederland verblijft, op 24 december 2010 één dag voor kerst, in vreemdelingenbewaring is geplaatst?1
Nee. De vreemdeling waar in deze vraag aan wordt gerefereerd werd op 22 december 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld.
Klopt het dat de rechtbank van Dordrecht in een uitspraak van 7 januari 20112 heeft geoordeeld dat deze vreemdelingenbewaring onrechtmatig was, derhalve niet had mogen plaatsvinden, en de bewaring van deze jongen onmiddellijk moet worden opgeheven? Is dit laatste inmiddels gebeurd?
Op 7 januari 2011 is de vrijheidsontnemende maatregel, die was opgelegd op 22 december 2010, opgeheven op last van de rechtbank. De vreemdeling werd in vrijheid gesteld.
Klopt het dat de rechtbank heeft overwogen dat de vreemdelingenbewaring in deze zaak is gebruikt om deze kwetsbare jongen te dwingen mee te werken aan terugkeer naar Angola? Zo ja, to welke reactie geeft dit u aanleiding? Bent u ervan op de hoogte dat de mate van medewerking aan terugkeer geen grond is om een vreemdeling in de gevangenis te zetten? Zo ja, wat is de verklaring dat hiertoe in deze zaak toch toe is overgegaan? Waarom wordt een vreemdeling in bewaring geplaatst terwijl er geen aspecten van openbare orde spelen en er geen vluchtgevaar is?
Uit mijn beleid, zoals dat ook is bevestigd door de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, volgt dat een vrijheidsontnemende maatregel kan worden toegepast ten aanzien van de vreemdeling die niet of onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting. Juist door de oplegging van de maatregel wordt de mogelijkheid van uitzetting veilig gesteld, doordat permanent kan worden toegezien op de inspanningen tot terugkeer. Daarnaast wordt het zicht op uitzetting verscherpt en bevorderd. De noodzaak voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel wordt gemotiveerd aan de hand van de vreemdeling persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden. De mate van medewerking aan vertrek vormt een afweging in dit kader.
In het concrete geval van de door u aangehaalde zaak is door de procesvertegenwoordiger ter zitting – zoals ook blijkt uit de uitspraak – allereerst gewezen op het gebrek aan medewerking van de vreemdeling aan zijn uitzetting in de periode voorafgaand aan diens inbewaringstelling. Daarbij is verwezen naar de gedragingen van de vreemdeling bij gelegenheid van een presentatie bij de Angolese autoriteiten, zijn verklaringen tijdens de diverse vertrekgesprekken en het niet nakomen van gedane toezeggingen contact op te nemen met het IOM. Daarmee heeft de procesvertegenwoordiger een correcte presentatie gegeven van de feiten en omstandigheden van de zaak. Uw beschrijving van de gang van zaken ter zitting deel ik niet. Noch ben ik van mening dat de omstandigheden in deze zaak of de tijd van het jaar reden hadden moeten zijn om anders te handelen. Uiteraard ben ik bereid op uw verzoek het stenografische verslag aan de Tweede Kamer te zenden.
In deze zaak heeft de rechter geoordeeld dat onvoldoende gebleken is dat niet met een lichter middel had kunnen worden volstaan en heeft hij gelast de bewaring op te heffen. De onderliggende rechtsvraag is in andere uitspraken afdoende uitgemaakt. Hoewel ik de conclusie van de rechter in onderhavige zaak op zichzelf niet volledig deel, heb ik besloten niet in hoger beroep te gaan en voor het moment te berusten in de feitelijk ontstane situatie. Deze uitspraak geeft echter geen aanleiding de uitvoering anders te instrueren.
Vreemdelingenbewaring zie ik als ultimum remedium en wordt als zodanig ook toegepast. Het proces is zodanig ingericht, dat de vreemdeling voorafgaand aan een inbewaringstelling wordt gehoord, teneinde te beoordelen of sprake is van feiten en omstandigheden welke aanleiding zouden kunnen geven van de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel af te zien. Ook na de inbewaringstelling van een vreemdeling wordt – indien zich relevante feiten of omstandigheden voordoen – bezien of deze aanleiding geven alsnog voor een lichter middel te kiezen.
Overigens zal ik naar aanleiding van de motie van het lid Gesthuizen c.s. de mogelijkheden om meer gebruik te maken van alternatieven voor vreemdelingenbewaring nader onderzoeken en uw Kamer hierover voor de zomer van 2011 informeren.
Klopt het dat uw procesvertegenwoordiger tijdens de zitting bij de rechtbank in eerste instantie heeft verhuld wat de werkelijke reden was van de inbewaringstelling en dat dit pas is toegegeven nadat hier door de rechter op is doorgevraagd? Zo ja, wat is hiervoor uw verklaring? Bent u bereid het stenografisch verslag van de rechtszitting aan de Tweede Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het mensonterend is om een jonge jongen die al negen jaar in Nederland is, jaren een verblijfsvergunning heeft gehad, alleen naar Nederland is gestuurd en al bijna zijn hele jeugd een onstabiel bestaan heeft geleid, één dag voor kerst uit zijn vertrouwde omgeving te halen en in de gevangenis te plaatsen, zonder dat hij iets misdaan heeft? Wat is uw verklaring dat, ondanks een poging vanuit de Tweede Kamer om de bewaring van deze jongen in elk geval tijdens de kerstdagen op te heffen, deze juridisch onrechtmatige en bovendien onmenselijke vreemdelingenbewaring toch is voortgezet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de rechtbank heeft geoordeeld dat in zaken als deze lichtere middelen dan bewaring hadden moeten worden toegepast? Zo ja, tot welke reactie geeft uu dit aanleiding? Waarom is dit nagelaten? In hoeverre worden lichtere middelen dan vreemdelingenbewaring standaard serieus overwogen door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en/of de Vreemdelingenpolitie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze omstandigheid van de onrechtmatige vreemdelingenbewaring mee te wegen om ten aanzien van deze jonge Angolees gebruik te maken van uw discretionaire bevoegdheid?3
Uiteraard betrek ik bij mijn beslissing om al dan niet de discretionaire bevoegdheid toe te passen alle feiten en omstandigheden in deze zaak. Inzake de (on)rechtmatigheid van de bewaring, verwijs ik echter naar mijn bovenstaande antwoorden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen Overleg over vreemdelingenbewaring dat u met de Tweede Kamer heeft op 26 januari a.s?
De rol van marktsturing in het besluit de afdeling klinische kraamzorg in Almelo te schrappen |
|
Henk van Gerven (SP), Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de bestuursvoorzitter van het Medisch Spectrum Twente (MST), de heer Kingma, dat de plannen voor concentratie van de afdeling klinische kraamzorg van het ZGT-ziekenhuis alleen te verklaren is uit concurrentie- en marktoverwegingen?1 Deelt u die visie? Zo nee, waarom niet?
ZGT heeft aangegeven uit kwaliteitsoverwegingen te kijken naar de wijze waarop zij de klinische verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen. Uit het haalbaarheidsonderzoek dat ZGT momenteel uitvoert, moet blijken welke overwegingen de doorslag geven voor een eventuele concentratie.
Vindt u het een wenselijke situatie als de Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) inderdaad blijkt te hebben gekozen voor het concentreren van de afdeling klinische kraamzorg in Hengelo uit marktoverwegingen? Bent u van mening dat een goede bereikbaarheid niet een belangrijker criterium moet zijn? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat het ZGT-ziekenhuis dit criterium ook toepast?
Nee, ik vind het geen wenselijke situatie als ZGT uit marktoverwegingen kiest voor concentratie. Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Ik vind het goed dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden. In dergelijke situaties zal ik de lokale partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid met alternatieve vormen van zorg te komen zodat de mensen in de buurt nog voldoende mogelijkheden hebben om uit te kiezen.
Bent u het eens met de stuurgroep «Zwangerschap en geboorte», die in een rapport pleit voor het kunnen starten van een noodzakelijke behandeling binnen 15 minuten?2
Zoals ik uw kamer reeds bij brief van 14 december 2010 heb laten weten, vind ik de 15 minuten norm van cruciaal belang voor het verbeteren van de kwaliteit van de verloskundige zorg. Ik zal er bij de ziekenhuizen op aandringen dat zij in hun plan van aanpak afspraken maken over de beschikbaarheid van relevante professionals en hun onderlinge samenwerking om deze 15 minutennorm te halen.
Is het waar dat in de zomer van 2010, bij een tijdelijke sluiting van de afdeling klinische kraamzorg in Hengelo, ouders eerder uitweken naar het MST in Enschede dan naar het ZGT-ziekenhuis in Almelo?1 Hoeveel mensen weken uit naar andere ziekenhuizen toen de afdeling in Almelo tijdelijk was gesloten? Kunt u deze bevindingen ook meenemen bij het beantwoorden van vraag 6 van eerdere vragen terzake?
Uit onderzoek dat het ziekenhuis na de zomerperiode heeft gedaan, blijkt dat in beide concentratieperiodes patiënten naar omliggende ziekenhuizen zijn uitgeweken. Over het exacte aantal patiënten kon het ziekenhuis geen uitspraak doen.
Heeft de directie van het ZGT-ziekenhuis overleg gehad met de directie van MST over het voornemen de afdeling klinische kraamzorg in Almelo te sluiten? Is er overleg geweest met de verloskundigenvereniging KNOV? Is er overleg geweest met verloskundigen in de omgeving? Was niet een van de belangrijkste conclusies van de stuurgroep dat de verloskunde gebaat is bij overleg tussen de verschillende ziekenhuizen en verloskundigen?
ZGT is nu gestart met een haalbaarheidsonderzoek en heeft hierover overleg met het Medisch Spectrum Twente (MST), de verloskundigen in de regio, de lokale politiek, huisartsen en andere relevante regionale partijen.
Verklaringen omtrent gedrag voor criminele jongeren |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weinig animo voor herkansing van criminele jongeren»1?
Ja
Hoeveel voorwaardelijke Verklaringen omtrent het Gedrag (VOG) zijn er aangevraagd en hoeveel zijn er afgegeven? Wat zijn doorgaans de redenen voor de afwijzingen?
Ter gelegenheid van de start van de pilot «VOG onder voorwaarden» (hierna de pilot) op 27 mei 2010, zijn in totaal zeven aanvragen voor een VOG onder voorwaarden ingediend bij het Centraal Orgaan verklaring Omtrent het gedrag (hierna COVOG). Het COVOG heeft hiervan in drie gevallen vastgesteld dat de aanvrager voldeed aan alle voorwaarden voor deelname aan de pilot. Deze drie VOG’s heeft de toenmalige Minister van Justitie bij de aftrap van de pilot aan de betreffende jongeren uitgereikt.
In de vier overige gevallen voldeden de aanvragers niet aan alle gestelde voorwaarden voor deelname aan de pilot. De aanvragers waren ofwel ouder dan de gestelde maximumleeftijd van 21 jaar, ofwel waren nog niet aantoonbaar op de goede weg omdat zij recentelijk met justitie in aanraking waren gekomen.
Is het waar dat er na de uitreiking van de eerste drie voorwaardelijke VOG slechts twee aanvragen zijn gedaan? Zo ja, waar ligt dat aan en wat gaat u doen om het aantal aanvragen toe te laten nemen? Zo nee, hoeveel aanvragen zijn er dan wel gedaan?
Sinds de start van de pilot heeft het COVOG geen nieuwe aanvragen voor afgifte van een VOG onder voorwaarden ontvangen. Ik verwijs overigens naar mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat het voor het voorkomen van herhaling van crimineel gedrag het van groot belang is dat jonge ex-delinquenten stage kunnen lopen en een opleiding kunnen afmaken? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het zeer geringe aantal voorwaardelijke VOG dat is afgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is voor jongeren met een strafrechtelijk verleden van groot belang dat zij resocialiseren in de samenleving, zodat wordt voorkomen dat zij terugvallen in strafbaar gedrag. Het lopen van een stage of het volgen van een opleiding kan hieraan bijdragen. Hierbij merk ik op dat niet voor alle stages of opleidingen een VOG is vereist. Daar waar een VOG wordt gevraagd ben ik mij ervan bewust dat dit ertoe kan leiden dat stagiaires niet de door hen gewenste stage kunnen lopen. Om jongeren die aantoonbaar op de goede weg zijn zo goed mogelijk te kunnen laten resocialiseren heeft de toenmalige Minister van Justitie de pilot gestart waarin een VOG onder voorwaarden wordt verstrekt. Vanwege de beperkte vraag naar een VOG onder voorwaarden, is ook slechts in een beperkt aantal gevallen een VOG onder voorwaarden verstrekt.
In 2010 heb ik 15 645 reguliere VOG-aanvragen ontvangen van jongeren onder de 18 jaar. Daarvan zijn er 63 geweigerd. Dat is 0,4 % van de aanvragen. Toegespitst op de gemeente Rotterdam, waar de pilot plaatsvindt, ging het om 367 reguliere aanvragen van jongeren onder de 18 waarvan de toenmalige Minister van Justitie er drie heeft geweigerd. In de overige gevallen heeft hij wel een VOG verstrekt.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat slechts een zeer gering aantal jongeren met criminele antecenten voorwaardelijke VOG hebben gekregen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat dit aantal gaat stijgen? Zo nee, waarom niet?
De pilot is gestart vanwege het signaal dat jongeren met een strafrechtelijk verleden door de weigering van de VOG te veel werden belemmerd in het volgen van een stage of het vinden van een baan. Er wordt echter slechts zeer beperkt gebruikgemaakt van de mogelijkheid om een VOG onder voorwaarden te krijgen. Dat zou erop kunnen wijzen dat de behoefte daaraan minder groot is dan eerder werd verondersteld.
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 4, merk ik overigens op dat het reguliere beoordelingskader voor VOG-aanvragen ruimte biedt om een zorgvuldige belangenafweging te maken. Hierbij wordt rekening gehouden met de belangen die een jongere met een strafrechtelijk verleden heeft bij afgifte van de VOG.
Is het waar dat veel werkgevers wel weten van het strafblad van hun stagiair, maar er zelf geen problemen mee hebben? Zo ja, waarom moeten wettelijke regels in die gevallen een stageplek in de weg moeten staan?
Veelal brengt een stagiair de werkgever op de hoogte van zijn of haar strafrechtelijk verleden. Hierbij geldt dat het de verantwoordelijkheid is van de werkgever om te bepalen of hij van een stagiair een VOG verlangt of niet. Dit is anders als het overleggen van een VOG – zoals het geval is bij de pilot – wettelijk verplicht is gesteld. In deze gevallen kan de werkgever de stagiair niet zonder overlegging van een VOG stage laten lopen. De samenleving dient beschermd te worden tegen personen die bepaalde strafbare feiten hebben gepleegd waaraan bijzondere risico’s zijn verbonden die de behoorlijke uitoefening van de functies binnen deze branche in de weg staan. Te denken valt daarbij aan functies in de zorg en het onderwijs, waarbij sprake kan zijn van bijvoorbeeld een afhankelijkheidsrelatie. In die gevallen is het niet verantwoord om het kunnen vervullen van de functie te laten afhangen van de persoonlijke mening van de werkgever over de door de stagiair gepleegde strafbare feiten.
Deelt u de mening van de woordvoerder van het ROC Zadkine dat door jongens met een relatief gering crimineel verleden geen VOG te geven, zij in feite dus dubbel gestraft worden? Zo ja, wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel het voorstelbaar is dat het als een straf gevoeld kan worden, is de weigering van de afgifte van de VOG geen straf. De VOG is een preventief bestuursrechtelijk instrument dat tot doel heeft om te voorkomen dat personen (ook jongeren) met een voor een functie of stage relevant strafrechtelijk verleden gedurende een vastgestelde periode werkzaam kunnen worden in die functie of daarin stage kunnen lopen. Dit vanwege het risico voor de samenleving dat het strafrechtelijk verleden van de jongere met zich brengt. Per geval wordt een individuele afweging gemaakt waarbij wordt beoordeeld of de VOG ondanks het strafrechtelijk verleden van de jongere kan worden afgegeven. Hierbij wordt het belang van de jongere zorgvuldig afgewogen tegen het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving.
Is het waar dat de pilot met de voorwaardelijke VOG nog te weinig bekendheid geniet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen?
De pilot heeft zowel bij de start als daarna in landelijke en lokale media aandacht gehad. Ook de burgemeester van Rotterdam heeft zich binnen de gemeente bij meerdere gelegenheden positief uitgelaten over de pilot. Bovendien vervult hij richting werkgevers een stimulerende en faciliterende rol om hen te bewegen om als werkgever deel te nemen aan de pilot.
Daarnaast wijzen de twee deelnemende ROC’s hun leerlingen die stage gaan lopen op het bestaan en de mogelijkheden van de pilot.
Tot wanneer loopt de pilot met de voorwaardelijke VOG en zijn de uitkomsten tot nu toe aanleiding om de duur of de opzet van de pilot te veranderen? Zijn er plannen om de pilot naar andere gemeenten uit te breiden?
De pilot loopt tot 1 oktober 2011. Hierbij is afgesproken om de pilot tussentijds te evalueren. Mede gezien mijn antwoorden op vragen 4. en 5. is het niet aannemelijk dat de evaluatie aanleiding geeft om de pilot voort te zetten. Gezien de huidige resultaten van de pilot, zal ik deze niet uitbreiden naar andere gemeenten.
Deelt u de zorg dat een (te) rigide toepassing van de regels rond het afgeven van een (voorwaardelijke) VOG resocialisatie kan belemmeren daar waar de veiligheid dit niet vereist?
Van rigiditeit in de toepassing van regels is geen sprake zoals hiervoor is uiteengezet.
Klopt het bericht dat vijf landelijke partijen in de zorg hebben afgesproken dat ouderen na veertien dagen ziekenhuisopname hun kamer in hun verpleeghuis kwijt kunnen raken en dat Actiz en de consumentenfederaties hiermee ingestemd hebben?1
Cliëntenorganisaties en brancheorganisaties hebben met elkaar algemene leveringsvoorwaarden opgesteld. In deze leveringsvoorwaarden is opgenomen dat het verpleeghuis de kamer van een in het ziekenhuis opgenomen cliënt, minimaal veertien dagen vrij moet houden.
Deze voorwaarde is opgenomen aangezien het verpleeghuis geen financiering ontvangt voor een kamer als de cliënt is opgenomen in het ziekenhuis. In theorie is het dus mogelijk dat het verpleeghuis de kamer aan een andere cliënt kan aanbieden. In de praktijk echter wordt een situatie als deze altijd besproken met cliënt en eventueel familie, ziekenhuis en soms zorgkantoor.
ActiZ en de cliëntenorganisaties hebben met elkaar de afspraak gemaakt om een eenduidige afspraak over de termijn van het leeg houden van de kamer te realiseren.
Was u hiervan op de hoogte? Deelt u de mening dat dit waanzin is en stemt u daarmee in?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat de branche- en cliëntenorganisaties algemene leveringsvoorwaarden hebben opgesteld. Hierin is meegenomen om bij ziekenhuisopname de kamer in het verpleeghuis minimaal veertien dagen vast te houden voor de cliënt. Ik vind het een goed initiatief, dat de organisaties problemen bespreken en zelf oplossingen realiseren, waar iedereen achter staat. De organisaties hebben dit gedaan in het belang van de cliënt, om extra onrust en onzekerheid over een eventueel verlies van de kamer weg te nemen.
Daarnaast is de NZa momenteel bezig om de knelpunten te onderzoeken die de huidige afwezigheidsregels opleveren. Ik wil de resultaten van dit onderzoek afwachten om daarna te kijken naar een mogelijke oplossing.
Hoe groot is de wachtlijst voor verblijf in een verpleeghuis? Per wanneer zijn deze capaciteitsproblemen opgelost?
De wachtlijst concentreert zich voornamelijk op dementerende ouderen. In de brief van 2 juli 2010 is uw Kamer geïnformeerd over de toegankelijkheid van de AWBZ (TK 2009–2010, 30 597, nr. 147). In deze brief zijn maatregelen aangegeven, die aan een oplossing voor de wachtlijsten bijdragen.
Wat is er met de twee miljard euro gebeurd die het vorige kabinet meent uitgetrokken te hebben voor de bouw van nieuwe zorginstellingen met eenpersoonskamers?
Voor de invoering van het bouwprogramma voor de langdurige zorg, dit geldt voor alle sectoren, is er twee miljard euro beschikbaar gesteld (TK 2007–2008, 31 200 XVI en 27 659, nr. 167). Zorginstellingen hebben daarvoor initiatieven ontwikkeld, die passen binnen het financiële kader en voldoen aan de in de beleidregels WTZi neergelegd prioriteringscriteria. De zorginstellingen die geprioriteerd zijn hebben financiering ontvangen om de huisvesting te vernieuwen en afbouw van de meerbedskamers te realiseren. De twee miljard is dus niet alleen ingezet voor de bouw van nieuwe zorginstellingen binnen de verpleging en verzorging sector, maar gebruikt voor de gehele sector voor capaciteitsvernieuwing en -verbetering.
Deelt u de mening dat deze zotheid die per 1 januari 2011 is ingevoerd per direct teruggedraaid moet worden?
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het initiatief van het veld om eenduidige afspraken te maken met elkaar, positief vind en ook deze afspraak niet terug zal draaien. Het is een afspraak die gemaakt is door de veldpartijen. Wel zal ik naar aanleiding van het eerder genoemde NZa onderzoek beoordelen of er aanpassingen nodig zijn.
Deelt u de mening dat in ons land uitgeprocedeerde asielzoekers beter worden behandeld dan ouderen in het verpleeghuis?
Ik deel deze mening niet en ik vind het afdoen aan de persoonlijke aandacht en inzet van de medewerkers in de ouderenzorg.
Als deze regeling zogenaamd in het leven geroepen is wegens wachtlijsten, hoe is het dan mogelijk dat een oudere tegen betaling van 33 euro per dag de kamer ineens wel kan behouden?
Ik vind het belangrijk dat er doelmatig gebruik wordt gemaakt van de AWBZ. Dit kan betekenen dat een leegstaande kamer in het verpleeghuis (tijdelijk) gebruikt wordt voor een andere cliënt. Van groot belang hierin is het overleg tussen het verpleeghuis en de cliënt. De cliënt moet wel het perspectief hebben dat hij/zij kan terugkeren naar het verpleeghuis. De basisafspraak in de algemene leveringsvoorwaarden is, dat de kamer minimaal veertien dagen wordt vastgehouden. Als een zorginstelling extra geld vraagt voor het vasthouden van de kamer, is dat hun eigen instellingsbeleid.
Zoals u weet krijgt het verpleeghuis een dagvergoeding per bewoner die niet zomaar doorloopt bij verblijf elders. Er wordt momenteel nog onderzoek gedaan naar de consequenties van het scheiden van wonen en zorg. Ik zal deze probleemstelling hierin meenemen. Het komt mij immers voor dat bij volledige scheiding van wonen en zorg dit vraagstuk zich niet voordoet.
Bent u bereid het «Recht op behoud van de eigen kamer bij ziekenhuisopname» op te nemen in de aangekondigde Zorginstellingenbeginselenwet?
In de houtskoolschets (TK 2011, 32 604, nr. 1) heb ik mijn ambitie kenbaar gemaakt, dat iedere bewoner recht heeft op een eigen kamer of op een kamer met partner als dat de wens is.
De algemene leveringsvoorwaarden voor zorg met verblijf, die in de sector verpleging en verzorging door branche- en cliëntenorganisaties zijn opgesteld, geven een kader voor behoud van de eigen kamer bij ziekenhuisopname. Met deze afspraken behoudt de bewoner in ieder geval voor minimaal veertien dagen de eigen kamer. Omdat het een minimumregeling is, is het altijd mogelijk dat de cliëntenraad er aanvullende afspraken over maakt met het bestuur van de zorginstelling. Tenslotte is in het overleg tussen cliënt of familie en de zorgaanbieder over de periode na de twee weken waarop het recht op behoud van de eigen kamer nu is ontstaan, de redelijkheid en billijkheid een belangrijke factor.
Het bericht dat 2011 een duur jaar belooft te worden voor ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB) |
|
Erik Ziengs (VVD), Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u verklaren waarom de gemeentelijke belastingen voor kleinere ondernemers in 2011 gemiddeld met 3,5 tot 4,8 procent stijgen?1
Het is te vroeg om te stellen dat de gemeentelijke belastingen voor kleine ondernemers gemiddeld met dit percentage stijgen. De gemeentelijke lasten worden periodiek en generiek gemeten waarna op basis van gegevens die voor het gehele land gelden een beoordeling kan worden gemaakt. Dit zijn de realisatiecijfers die worden verzameld door het CBS. Het CPB gebruikt deze gegevens voor de ramingen ten aanzien van de lastenontwikkeling.
Gemeenten hebben daarnaast een autonome bevoegdheid tot het vaststellen van de gemeentelijke heffingen, binnen de door de wet gestelde kaders. Daarnaast is er voor de OZB de zogenoemde macronorm aan de hand waarvan mede getoetst wordt of de generieke lastenontwikkeling in de pas loopt met de budgettaire doelstelling voor medeoverheden. Het onderzoek waaruit de door de vraagsteller gememoreerde percentages naar voren komen is incidenteel van aard en maakt geen deel uit van reguliere toetsing. Deze cijfers kunnen dan ook niet dienen als basis van een beoordeling van de ontwikkeling van de lokale lasten. Met de vraagstellers ben ik van mening dat het zonder meer afwentelen van financiële problemen op het lokale bedrijfsleven niet gewenst is.2
Deelt u de mening dat het niet gewenst is wanneer gemeenten hun eventuele financiële problemen afwentelen op het lokale bedrijfsleven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de gemeenten vooral in eigen vlees moeten snijden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een dergelijke lastenverzwaring funest is voor het ondernemersklimaat in Nederland en het economische herstel?
Een onevenredige lastenverzwaring kan een negatieve invloed hebben op ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Ik ga er vanuit dat in de eerste plaats de lokale besluitvorming waarborgen biedt ter voorkoming hiervan. De lokale democratische verantwoording vormt een stok achter de deur; daarnaast maken grote lastenstijgingen voor bedrijven het lokale vestigingsklimaat onaantrekkelijk. Het Kabinet houdt zelf ook een vinger aan de pols. De lokale lasten worden als onderdeel van het geheel aan lasten worden gemonitord en op macroniveau gecompenseerd indien deze het vastgestelde kader zouden overstijgen. Ik wacht vooralsnog een beoordeling van het totaalbeeld af. Het Kabinet voert daarnaast op dit moment bestuurlijk overleg met de direct betrokkenen (provincies en gemeenten), in het kader van de nieuwe Bestuursakkoorden tussen Rijk en decentrale overheden. Hierin komt ook de lokale lastenontwikkeling aan de orde. Het Kabinet zal hierin uw en onze zorgen over de lastenontwikkeling voor bedrijven meenemen. De inzet van het kabinet bij het tot stand komen van het Bestuursakkoord is dat de lokale lastenontwikkeling gedurende deze kabinetsperiode gematigd zal zijn.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat gemeenten hun financiële problemen ten koste van het midden- en kleinbedrijf, proberen op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Het feit dat in de kalender van de Europese Commissie de christelijke feestdagen worden verdonkeremaand |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat in een zeer breed verspreide kalender van de Europese Commissie de christelijke feestdagen zijn weggelaten, terwijl de belangrijkste dagen van alle andere godsdiensten wel expliciet worden vermeld? Klopt dit bericht?1
Ja. Het gaat om editie 2010/2011 van de Europese Schoolagenda. De agenda is een jaarlijkse publicatie van de Europese Commissie en geeft informatie over activiteiten van de EU aan leraren en scholieren. Onderaan elke wekelijkse pagina van de agenda is een voetnoot opgenomen waarin vragen of feiten staan waarvan jongeren zich misschien niet bewust zijn. In enkele voetnoten worden feestdagen van niet-christelijke religies genoemd. In de voetnoten ontbreken de christelijke feestdagen.
Hoe beoordeelt u deze kalender en de – blijkbaar bewuste – weglating van christelijke feestdagen?
Ik betreur de omissie ten zeerste, en heb dat de Europese Commissie laten weten. Inmiddels heeft de Europese Commissie laten weten dat het om een fout gaat, die ook zij betreurt. Er is geen sprake van een opzettelijke weglating en het is niet de bedoeling geweest de christelijke religie in deze publicatie te discrimineren ten opzichte van andere religies.
Hoe valt te verklaren dat de christelijke feestdagen worden verdonkeremaand? Welke achtergrond heeft dit?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat deze kalenders vijf miljoen euro belastinggeld hebben gekost?
Het jaarlijkse budget voor de publicatie van de Europese Schoolagenda is circa EUR 5,2 miljoen, inclusief de kosten voor de ontwikkeling, het printen en de verspreiding van 3,2 miljoen exemplaren aan scholen in de EU. De kosten per agenda komen hiermee op ongeveer EUR 1,60.
Zijn deze kalenders ook in Nederland verspreid?
Op verzoek van leraren zijn in Nederland 73 075 exemplaren van de agenda verspreid aan in totaal 404 middelbare scholen.
Bent u bereid de Europese Commissie hierop kritisch aan te spreken en te bevorderen dat bij toekomstige, vergelijkbare projecten de christelijke feestdagen voluit hun rechtmatige plaats krijgen?
Toen ik hiervan hoorde heb ik contact gezocht met de Europese Commissie en om opheldering gevraagd. De Europese Commissie heeft mij laten weten dat het gaat om een betreurenswaardige fout die zo snel mogelijk wordt rechtgezet. De Commissie betreurt het hierdoor onbedoeld Europese burgers te hebben beledigd. Om deze fout te herstellen zal de Commissie een rectificatie sturen aan alle scholen die de agenda hebben ontvangen. Deze rectificatie zal tevens een overzicht van alle officiële feestdagen bevatten in het betreffende land. Deze feestdagen zullen ook worden opgenomen in de volgende editie van de schoolagenda.
De dagvaarding van het bedrijf Twitter door Amerikaanse autoriteiten over gegevens van Nederlandse en Europese staatsburgers |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse autoriteiten het bedrijf Twitter hebben gedagvaard om gegevens van gebruikers te verschaffen?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit verzoek van de Amerikaanse autoriteiten?2
Het verzoek betreft een interne Amerikaanse aangelegenheid die dan ook door de Amerikaanse autoriteiten moet worden beoordeeld.
Is het waar dat met een dergelijk verzoek het niet alleen gaat over privégegevens van de gebruikers genoemd in sectie 2b van de dagvaarding, in dit geval een Nederlands staatsburger en een parlementslid uit IJsland, maar ook om privégegevens van gebruikers die deze accounts volgen?
De gegevens zoals bedoeld in sectie B van bijlage A kunnen worden beschouwd als gebruikers- en verkeersgegevens3. De Amerikaanse autoriteiten vragen bij Twitter deze gebruikers- en verkeersgegevens op – en dus niet de inhoud – die bij betreffende accounts zijn achtergelaten. Er wordt in onderdeel B van de dagvaarding ook nog uitdrukkelijk van «non-content related» gesproken, zodat deze dagvaarding in ieder geval niet de inhoud van de berichtgeving, maar alleen de gebruikers- en verkeersgegevens betreft. Dit is op 15 februari 2011 bevestigd door de openbare aanklager in deze zaak tijdens een hoorzitting voor de federale rechtbank te Alexandria, Virginia.
Bent u van mening dat persoonsgegevens van inwoners van Nederland en de Europese Unie (EU) op dit moment voldoende bescherming genieten bij opslag buiten Nederland en de EU? Kunt u dat toelichten?
Wanneer de Europese Commissie ten aanzien van het desbetreffende land verklaart dat daar een passend niveau van gegevensbescherming bestaat, volg ik dit oordeel. Indien een dergelijke verklaring niet is afgegeven, brengt dit niet als vanzelfsprekend met zich dat de persoonsgegevens van de inwoners van Nederland of andere lidstaten van Europese Unie onvoldoende worden beschermd. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld. De verantwoordelijkheid daarvoor heeft de wetgever primair bij de verantwoordelijke voor de verwerking van de betreffende gegevens gelegd.
Bent u bekend met gelijksoortige dagvaardingen van andere bedrijven, zoals Facebook en Google, door Amerikaanse autoriteiten?
Nee.
Wat is de juridische status van de gegevens van de personen die zijn opgeslagen op de servers van het Amerikaanse bedrijf Twitter Inc.? In hoeverre wordt de bescherming van deze gegevens genormeerd door de Safe Harbor Framework?
De gegevens van personen die worden verwerkt door Twitter Inc. worden, in ieder geval wanneer deze verwerking plaatsvindt in de Verenigde Staten, beheerst door het Amerikaans gegevensbeschermingsrecht. De bescherming die het Amerikaanse recht biedt, doet overigens niet af aan de bevoegdheden die de autoriteiten (met inbegrip van de rechter) ten aanzien van die gegevens kunnen uitoefenen4. Dat is in Nederland niet anders. Of deze gegevens mede worden beschermd door de afspraken die de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben gemaakt in de Safe Harbor beschikking van de Europese Commissie van 26 juli 2000 (nr. 2000/520/EG) is afhankelijk van de vraag of Twitter Inc. zich bij het Amerikaanse Department of Commerce of de Federal Trade Commisssion heeft aangemeld als bedrijf dat vrijwillig verklaart deze regels te zullen toepassen. Voor zover ik heb kunnen nagaan is dat niet het geval.
Welke bescherming biedt Nederlandse en Europese wetgeving gebruikers van deze diensten en hun gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toepassing van Nederlands en Europees gegevensbeschermingsrecht op diensten als Twitter is primair afhankelijk van de vraag of de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking aan dat recht is onderworpen. Dat zal doorgaans het geval zijn wanneer de verantwoordelijke is gevestigd in Nederland of een andere lidstaat van Europese Unie en aldaar ook het doel en de middelen voor de gegevensverwerking vaststelt. Wat Twitter Inc. betreft, moet worden vastgesteld dat dit bedrijf niet is gevestigd in Nederland of elders in de Europese Unie, maar in de Verenigde Staten. Er moet daarom van worden uitgegaan dat de gebruikers van de diensten van Twitter Inc. een beroep op Amerikaans gegevensbeschermingsrecht moeten doen voor de bescherming van hun gegevens.
Het bericht 'Belastingbetaler draagt bij aan schikking' |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belasting betaler draagt bij aan schikking»?1
Ja.
Klopt het dat de belastingbetaler bijdraagt aan een schikking?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386).
Deelt u de mening dat listigheid een rol kan spelen bij het bepalen van de hoogte van het schikkingsbedrag? Zo ja, hoe kan listigheid een rol spelen?
Alle relevante omstandigheden in een strafdossier worden meegewogen bij de vraag of het Openbaar Ministerie (OM) een transactie aanbiedt en zo ja, hoe hoog de transactie moet zijn. De geraffineerdheid van de fraude weegt mee ten aanzien van de strafelementen in een transactie, zoals een boete of taakstraf. Op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de schadevergoeding die een verdachte rechtstreeks met de benadeelde partij overeenkomt heeft listigheid geen invloed, omdat uitgegaan wordt van het werkelijk verkregen voordeel of de werkelijk geleden schade.
Klopt het dat de schadevergoeding en het bedrag dat ontnomen wordt aftrekbaar zijn? Is dit alleen aftrekbaar voor rechtspersonen of bedrijven of ook voor natuurlijke personen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat schadevergoedingen en ontnomen wederrechtelijk verkregen voordeel aftrekbaar zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat moet er worden veranderd?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt het Openbaar Ministerie (OM) bij het vaststellen van de hoogte van het schikkingsbedrag rekening met het deel dat eventueel aftrekbaar is al dan niet door van een nettobedrag uit te gaan?
Nee. Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386). Een transactie kan uit verschillende elementen bestaan. Het boeteelement van een transactie is niet aftrekbaar. Schadevergoeding en/of ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zijn gericht op herstel van de rechtmatige toestand. De inkomsten van de verdachte uit de in de transactie betrokken strafbare feiten zijn daardoor per saldo nihil, en hij betaalt dus per saldo geen winstbelasting. Het is daarom voor het OM niet aan de orde met deze fiscale gevolgen rekening te houden bij het bepalen van de hoogte van deze elementen van een transactie.
Heeft het OM bij het vaststellen van de hoogte van het schikkingsbedrag overleg met de fiscus over het wederrechtelijk verkregen deel van het schikkingsbedrag? Zo ja, wordt in zo’n overleg gesproken over de manier waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel het beste kan terugvloeien naar de staatskas, te weten door een schikking of door een vordering van de fiscus?
Nee, ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. Het OM overlegt zonodig in ontnemingszaken wel met de belastingdienst over het voorkomen of wegnemen van opeenstapeling van ontneming en heffing van winstbelasting of over het toepassen van de fiscale regelgeving op zaken die geen onderdeel zijn van het ontnemingsonderzoek (Aanwijzing ontneming, Stcrt. 2009, 40). Overigens is ontnemen uitgesloten bij fiscale delicten (artikel 74 Algemene wet inzake rijksbelastingen), omdat in die gevallen het fiscale instrumentarium dient te worden ingezet.
De maatschappelijke stage |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de opmerkingen van Movisie dat de helft van de scholen geen afdoende uitvoering geeft aan de maatschappelijke stage?1
Deze opmerkingen zijn mijns inziens geen goede weergave van de werkelijkheid. Movisie en haar achterban, de stagebiedende organisaties, zouden graag zien dat OCW voor de scholen en daarmee voor de leerlingen bepaalt wat een geschikte maatschappelijke stage is. Ik vind eigen initiatief van de leerling en ruimte voor de school erg belangrijk. Vrijheid in de uitvoering van de maatschappelijke stage is daarbij onontbeerlijk.
Wat is uw reactie op de inschatting dat veel scholen het daartoe beoogde geld per leerling (60 euro) niet besteed aan het begeleiden van de stagiaires? Hoe wilt u scholen ertoe bewegen dat dit geld wel toekomst aan die instellingen of personen die de stage begeleiden?
Het geld dat scholen ontvangen is niet enkel bedoeld voor de begeleiding van leerlingen, maar voor alle personele en materiële kosten die gemoeid zijn met het organiseren en uitvoeren van de maatschappelijke stage, zowel binnen de school als bij de stagebieder. Ik stimuleer scholen en hun samenwerkingspartners in gesprek te gaan. Ik vind het echter niet wenselijk om een uurtarief voor het begeleiden van maatschappelijke stagiairs in te stellen. Een maatschappelijke stage is maatwerk. De intensiteit van de benodigde begeleiding verschilt per leerling, per stageplek en -activiteit. Scholen bepalen zelf, afhankelijk van de specifieke lokale situatie op welke wijze zij de gelden inzetten.
Hoe beoordeelt u de stelling dat stagebedrijven en instellingen steeds meer afhaken doordat er geen voldoende vergoeding voor begeleiding tegenover staat?
Ik ben het niet eens met de stelling. Met uitzondering van de zorgsector worden maatschappelijke stages zelden gelopen bij stagebedrijven. De meeste stages vinden juist plaats bij vrijwilligersorganisaties of in andere omgevingen met meer vrijwilligers. Deze partijen haken niet af wanneer zij geen financiële tegemoetkoming ontvangen. Wanneer begeleiding een aandachtspunt is, maken ze dat bespreekbaar met de school en vinden samen een oplossing, bijvoorbeeld door vrijwillige begeleiders aan te trekken. Het is de taak van zowel de stagebiedende organisatie als de school om in gesprek te gaan over een mogelijke vergoeding voor de geboden begeleiding.
Wat is uw reactie op de stelling dat de inhoud van veel maatschappelijke stages niet voldoende meerwaarde hebben? Kunt u ingaan op de voorbeelden die in de betreffende radio-uitzending worden genoemd? Dient een «verhaal schrijf cursus» niet gewoon onderdeel te zijn van de lessen Nederlands
Ik ben het niet eens met deze stelling. Uit verschillende onderzoeken onder ouders, leerlingen en docenten blijkt dat de stages als nuttig worden ervaren. Zo blijkt uit onderzoek van de NJR dat 71% van de jongeren de werkzaamheden van hun maatschappelijke stage zinvol vindt. Dit sluit aan bij de bevinding van de Laks-monitor. Hier geeft 61% aan de maatschappelijke stage nuttig te vinden.
Zoals u weet is in Nederland sprake van een grote autonomie van de scholen. Dit geldt ook voor de uitvoering van de maatschappelijke stage. Scholen bepalen zelf op welke wijze zij invulling geven aan de stage. Belangrijke randvoorwaarde is dat het gaat om vrijwilligerswerk: maatschappelijke stagiairs doen geen werk waar anderen voor betaald krijgen. Een schrijfcursus kan onderdeel zijn van de lessen Nederlands met als doel om beter te leren schrijven. Maar het kan ook onderdeel zijn van een maatschappelijke stage als de leerling de geleerde kennis op een creatieve manier overbrengt aan anderen, bijvoorbeeld door zelf geschreven verhalen voor te lezen op een basisschool of daar te helpen met de schrijfles van de basisschoolleerlingen.
Bent u bereid de landelijk verplichte maatschappelijke stage te heroverwegen op de punten van het verdrukken van normale onderwijstijd en betere benutting van overheidsgeld?
Nee, ik sta achter de landelijke verplichting. Ik ben overtuigd van de meerwaarde van de maatschappelijke stage. Leerlingen, hun ouders, docenten en ook stagebieders ervaren deze meerwaarde. De overheidsgelden worden dus goed benut. Op praktisch alle scholen is de maatschappelijke stage inmiddels ingevoerd. De maatschappelijke stage geeft concreet invulling aan de wettelijke opdracht aan het onderwijs om burgerschap en sociale integratie te bevorderen (artikel 17 van de WVO). De maatschappelijke stage is onderwijstijd, er is dus geen sprake van het verdrukken van normale onderwijstijd. Het voortgezet onderwijs bereidt jongeren in brede zin voor op een goede deelname aan de maatschappij en de maatschappelijke stage levert daar een belangrijke bijdrage aan.
Dalende misdaadcijfers |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op de opvatting van politievakbonden en ondernemingsraden dat de misdaadcijfers mogelijk niet betrouwbaar zijn?1
De criminaliteitscijfers die het ministerie heeft geleverd zijn voornamelijk afkomstig van het CBS. Het CBS publiceert pas cijfers als het achter de kwaliteit van de cijfers staat.
Het bericht in het AD betreft misdaadcijfers van de politie. Er dient een kanttekening te worden gemaakt bij de daling van die cijfers. Deze algehele daling van die cijfers kan te wijten zijn aan andere factoren dan alleen de daling van de (veelvoorkomende) criminaliteit. Uit statistieken die het CBS medio 2010 publiceerde over de periode 2005–2009 blijkt dat de daling van de geregistreerde criminaliteit zich doorzet. Ook is waarneembaar uit OM-cijfers dat het aantal door de politie aan het OM ter vervolging aangeboden zaken sterk is gedaald. De invoering van de bestuurlijke boete en de bestuurlijke strafbeschikking heeft mede tot doel het verminderen van de instroom van OM en ZM en dit effect wordt nu zichtbaar. Ook heeft de invoering van het registratiesysteem BVH bij de politie een rol gespeeld. Zie daaromtrent verder het antwoord op de vragen 4 en 5.
Kunt u garanderen dat de criminaliteitscijfers die het ministerie sinds 2008 heeft geleverd allemaal kloppen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kunt u de cijfers over 2010 naar de Tweede Kamer sturen?
Het CBS zal in de loop van zomer 2011 de Politiestatistiek over 2010 uitbrengen, onder voorwaarde dat de door de politie aan het CBS geleverde cijfers van voldoende kwaliteit zijn. Daarnaast zal ook in het Jaarverslag Nederlandse Politie 2010 worden gerapporteerd over het aantal verdachten dat aan het Openbaar Ministerie is aangeleverd alsmede over het aantal aangiften en verdachten op het thema geweld (geweldsratio). Dit verslag zal in mei aan de Tweede Kamer worden gezonden.
Hoe groot zijn de achterstanden met betrekking tot de invoer van gegevens in het registratiesysteem BVH?
De invoering van de BVH zorgde voor tijdelijk minder beschikbare capaciteit in verband met het volgen van opleidingen en het leren werken met de BVH. Verder heeft de invoering van de BVH, volgens de Inspectie OOV, gevolgen voor het inzicht in de omvang van criminaliteit. De Inspectie heeft aanbevolen om hiernaar nader onderzoek te doen. Zoals u weet wordt er op dit moment door de Algemene Rekenkamer onderzoek gedaan naar de ICT-systemen van de politie, waaronder de BVH. Ik heb de Algemene Rekenkamer gevraagd om ook onderzoek te doen naar de gevolgen van de invoering van de BVH op het inzicht in de criminaliteit en het daaraan verbonden zaaksaanbod.
De beschikbare cijfers zijn bruikbaar voor beleidsdoeleinden. De ontwikkeling van de criminaliteit wordt bovendien niet zo zeer aan de hand van deze cijfers bepaald, maar gemeten met behulp van slachtofferenquêtes onder burgers en bedrijven. De berichtgeving naar de Kamer is daar ook op gebaseerd.
Wat betekenen deze achterstanden voor de betrouwbaarheid van de politiestatistieken, die een basis vormen voor uw beleid?
Zie antwoord vraag 4.
Het voornemen van Zorg Groep Twente om de afdeling klinische kraamzorg Almelo te verplaatsen naar Hengelo |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Zorg Groep Twente (ZGT) de afdeling klinische verloskunde van het ziekenhuis in Almelo wil sluiten?1
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving contact gehad met Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) in Almelo. Op dit moment biedt ZGT de klinische verloskunde aan op de locaties Hengelo en Almelo. Met het oog op de kwaliteit kijkt ZGT op welke wijze zij de klinische verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen.
Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar dit moet wel kunnen.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Immers als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden.
Waarom kiest het ZGT voor centreren in Hengelo? Is de voorgestelde reorganisatie vooral ingegeven door kwaliteitsverbetering of door besparing? Is er een verband met de korting op het ziekenhuisbudget die de minister alle ziekenhuizen heeft opgelegd? Kunt u een toelichting geven?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. ZGT heeft aangegeven voor het behoud van de kwaliteit niet voldoende bevallingen per jaar te kunnen realiseren indien zij de klinische verloskundige zorg op twee locaties, in Almelo en in Hengelo, blijft aanbieden. Om de klinische verloskundige zorg kwalitatief verantwoord te kunnen blijven aanbieden in de regio Twente sluit ZGT eventuele concentratie op één locatie niet uit.
Ik zie geen verband tussen het voornemen van ZGT en de korting op het ziekenhuisbudget. Het zijn kwalitatieve, en niet financiële overwegingen die ZGT heeft voor een eventuele andere organisatie van de klinische verloskundige zorg in de regio.
Wat zijn de gevolgen voor de aanrijtijden bij het centreren in Hengelo? Passen deze voor het hele werkgebied van het ziekenhuis te Almelo binnen de wettelijke normen?
Met een eventuele concentratie van de klinische verloskundige zorg in Hengelo komt de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor acute zorg niet in gevaar.
Is een dergelijke concentratie niet in strijd met het rapport van de landelijke stuurgroep «Zwangerschap en geboorte» waarin wordt gepleit voor het kunnen starten van een noodzakelijke behandeling binnen 15 minuten?2
Een dergelijke concentratie hoeft niet in strijd te zijn met het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. De 15 minuten betreft het starten van de noodzakelijke behandeling vanaf de aankomst van de zwangere vrouw in het ziekenhuis.
Klopt het dat in 2010 het ziekenhuis in Hengelo 1996 klinische en 98 poliklinische bevallingen heeft gedaan en het ziekenhuis in Almelo 1702 klinische en 98 poliklinische? Welk aantal bevallingen hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als minimumnorm voor kwalitatief goede gezondheidzorg per ziekenhuis? Kan een toelichting worden gegeven? Beantwoordt het aantal bevallingen in de beide ziekenhuizen aan een dergelijke norm? Zo nee, waarom niet?
Van ZGT zijn de volgende cijfers ontvangen:
ZGT Almelo: 1399 klinische en 176 poliklinische bevallingen
ZGT Hengelo: 1626 klinische en 98 poliklinische bevallingen
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hanteert geen minimumnorm voor het aantal bevallingen in relatie tot kwalitatief goede zorg. Het aantal bevallingen in de Nederlandse ziekenhuizen varieert van minder dan 500 tot 3000. De meeste ziekenhuizen (55%) begeleiden tussen de 500 en de 1500 bevallingen per jaar. Belangrijk is of er op beide locaties voldaan kan worden aan de veldnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de normen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute zorg aanbieden. In een dergelijke situatie is concentratie noodzakelijk.
Is het waar dat het ZGT de afgelopen zomer heeft geëxperimenteerd met centreren van de afdeling klinische kraamzorg in zowel Almelo als in Hengelo? Wat waren de conclusies van die experimenten?
Volgens ZGT is er niet geëxperimenteerd, maar werd zij wel gedwongen tot het nemen van een tijdelijke concentratiemaatregel als gevolg van onvoldoende personele capaciteit gedurende de vakantieperiode. In die periode is de zorgverlening kwalitatief goed verlopen.
Is de keuze voor centreren in Hengelo een logische keuze als men kijkt naar de ligging van de andere ziekenhuizen? Heeft de keuze voor Hengelo meer te maken met een recente verbouwing van het ziekenhuis daar? Zo ja, wat vindt u van die afweging?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. De afweging voor de keuze wordt op dit moment door het ziekenhuis getoetst in een haalbaarheidsonderzoek.
Is het risico aanwezig dat patiënten van de ZGT overstappen naar andere ziekenhuizen als de klinische kraamzorg wordt gecentreerd in Hengelo? Blijkt dat ook uit de conclusies van het experiment met de gecentreerde klinische kraamzorg afgelopen zomer?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 6 is er geen sprake geweest van een experiment, maar een noodgedwongen maatregel door het ziekenhuis.
Het staat de patiënten altijd vrij om zelf te kiezen voor een ander ziekenhuis. Mijn beleid is er niet op gericht deze keuzevrijheid in te perken, maar deze juist te vergroten. Ik kan echter niet voorkomen dat omwille van de kwaliteit bepaalde zorg niet meer op een bepaalde locatie geleverd kan worden. In dergelijke situaties waarbij sprake is van ontmanteling van zorg in de omgeving van mensen zal ik bij de lokale partijen blijven aandringen op het verkennen en aanbieden van vervangende vormen van zorg zodat er voldoende alternatieven voor de mensen beschikbaar blijven.
Aan de andere kant wil ik ook wijzen op de positieve prikkel die uitgaat van kwaliteitsverbetering. ZGT beoogt de kwaliteit te waarborgen en dat kan ook juist patiënten aantrekken.
Bent u van mening dat deze ontwikkeling een verdere stap is in de golf van fusies en ontmanteling van ziekenhuizen die Nederland de afgelopen jaren heeft gekend? Hoe verhoudt zich deze ontwikkeling tot uw opmerking dat u geen verdere fusering in het ziekenhuislandschap wilt?3 Bent u ook van plan de verdere gevolgen van eerdere fusies aan te pakken?
In deze specifieke casus is geen sprake van een fusie, maar van een voornemen van een bestaand ziekenhuis om het zorgaanbod op een andere manier te gaan organiseren over verschillende locaties. Daarbij is het van groot belang dat de kwaliteit van de aangeboden zorg verantwoord is en blijft.
Over de aanscherping van de fusietoetsing waar in de vraag op wordt gedoeld, wil ik het volgende opmerken. Niet alle fusies zijn per definitieslecht. Fusies kunnen ook tot gevolg hebben dat de kwaliteit of doelmatigheid van de aangeboden zorg verbetert. Maar helaas is dat niet altijd het geval. Ik wil ervoor zorgen dat van te voren beter wordt getoetst dat de kwaliteit en de continuïteit van de aangeboden zorg niet door een fusie in gevaar komt. Dat is dus een andere toets dan de toets die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) momenteel uit hoofde van de Mededingingswet uitvoert. Bij die beoordeling zal nadrukkelijk bezien moeten worden of de fuserende instellingen in redelijkheid rekening hebben gehouden met de inbreng van direct belanghebbenden rondom de kwaliteit en de continuïteit van zorg.
Wat betreft de gevolgen van eerdere fusies: iedere zorgverlener – gefuseerd of niet – moet voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving. Zo niet, dan wordt daar via het reguliere toezicht op gehandhaafd.
Is dit de manier waarop u het voornemen uit het coalitieakkoord verwezenlijkt om tot kleinere zorginstellingen te komen?4 Zijn kleinere zorginstellingen vooral levensvatbaar als zij de verschillende basisspecialismen kunnen bieden, of juist als zij voor veel specialismen moeten doorverwijzen naar andere ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Ik vind een goede spreiding van kleinere zorginstellingen die basiszorg van goede kwaliteit kunnen leveren zeer belangrijk. Op de vraag wanneer deze kleinere zorginstellingen levensvatbaar zijn, kan ik geen eenduidig antwoord geven. Het antwoord is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de aard van de zorg (wijkzorg, basiszorg, medisch specialistische zorg) die de instelling aanbiedt. Kleinere zorginstellingen kunnen hierop op verschillende manieren inspelen. Er zijn voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich met succes specialiseren op specifieke ingrepen, zoals het ziekenhuis Amstelland met de behandeling van liesbreuken en Nij Smellinghe met de behandeling van lymfoedeem. Er zijn ook voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich alleen richten op de basisspecialismen.
Is u bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen een verregaande vorm van samenwerking overwegen waarbij een gevraagd advies aan de Boston Consulting Group leidraad kan zijn?5
Het is mijn ambtenaren bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen samen met de regioverzekeraar in overleg zijn om te kijken op welke wijze het huidige zorgaanbod in de regio beter afgestemd kan worden op de ontwikkelingen in de regio. Het is mijn ministerie eveneens bekend dat de ziekenhuizen hiertoe advies hebben gevraagd aan de Boston Consulting Group.
Herinnert u zich uw in de beantwoording van eerdere Kamervragen waarin u aangeeft dat stakeholders hun inbreng moeten kunnen geven?6 Kunt u aangeven of eventuele veranderingen in de ziekenhuisvoorziening, zoals die nu mogelijk gestalte krijgt, voldoende wordt overlegd met alle betrokkenen, niet in de laatste plaats de burgers en de relevante voorzieningen in de eerstelijnszorg zoals de huisartsen en de verloskundigen?
ZGT heeft aangegeven dat het gaat om een voornemen en niet om een definitief besluit van de Raad van Bestuur om geen klinische verloskundige zorg meer aan te bieden op de locatie Almelo.
Een nader onderzoek door het ziekenhuis moet meer inzicht geven in de haalbaarheid van het voornemen. Bij dit haalbaarheidsonderzoek zullen de stakeholders worden betrokken. ZGT komt vóór de zomer nog met een definitief besluit.
Heeft u ook kennisgenomen van de optie om de verloskundige zorg voor heel Oost-Groningen te centreren in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) waarbij ook de ziekenhuizen in Stadskanaal en Winschoten de verloskundige zorg opheffen?
Navraag bij het UMCG en de Oost Groningse ziekenhuizen leert dat er geen plannen bestaan om de verloskundige zorg uit Oost-Groningen in het UMCG te concentreren. Wel spreken de ziekenhuizen in deze regio in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) over de consequenties van de bevolkingskrimp op de instandhouding van de acute verloskundige zorg. Tevens is sprake van samenwerking tussen de ziekenhuizen in deze regio en het UMCG gericht op instandhouding van voldoende zorg van voldoende kwaliteit in deze regio. Hierbij staat het behoud van de basiszorg in de regio Oost-Groningen centraal.
weet u dat daardoor de reistijden in acute situaties voor vrouwen die (moeten) bevallen tot wel rond het uur kunnen oplopen waar de norm voor ambulances voor de tijd van «plek des onheils» naar het ziekenhuis op circa 20 minuten kan worden aangehouden?
In antwoord op vraag 13 heb ik aangegeven dat de ziekenhuizen geen concentratieplannen hebben met betrekking tot de verloskundige zorg. Van een situatie waarin u in uw vraag op doelt, is geen sprake.
Deelt u de zorgen dat juist een poortspecialisme als gynaecologie voor de gewone geboortezorg met een dergelijke constructie in Oost-Groningen onder onze kwaliteitsgrens voor acute zorg uitkomt? Zo ja, bent u dan van oordeel dat bij concentraties als hier mogelijk aan de orde dezelfde regels moeten worden gehanteerd als bij fusie, en u de IGZ opdracht nauwgezet te beoordelen of de minutennorm niet wordt overschreden?
Zoals ik al heb aangegeven, is van een dergelijke constructie geen sprake. Ik ben geen voorstander van concentratie als dat niet echt nodig is. De zorg moet zo dicht mogelijk bij de mensen beschikbaar blijven. Ik realiseer me dat dit niet altijd kan omdat anders de kwaliteit onder de maat komt. Net als bij fusies zal ook bij concentraties goed gekeken moeten worden naar nut en noodzaak. Als het om kwaliteitsoverwegingen niet anders kan dan over te gaan op concentratie, zal ik de lokale partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid met alternatieve vormen van zorg te komen.
Deelt u de opvatting dat langere reistijden vooral gevolgen kunnen hebben voor de uitkomsten van zwangerschap voor de hoog risico zwangeren die al onder begeleiding van een gynaecoloog zijn, en waar vertraging in zorgverlening cruciaal kan zijn? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen?
Als zwangere vrouwen tijdig naar het ziekenhuis worden verwezen, hoeft een langere reistijd geen probleem te zijn. De problemen ontstaan pas als een zwangere vrouw last-minute naar een ziekenhuis wordt verwezen, want dan telt elke seconde en neemt het risico op complicaties toe.
Gynaecologen en verloskundigen dienen over de doorverwijzing lokaal protocollair vastgelegde afspraken te maken.
Deelt u de mening dat belangrijke oorzaken voor de problemen van de perifere ziekenhuizen met het continueren van de verloskundige zorg zijn, de capaciteit aan obstetristen en het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering door opname van de verloskundige zorg in het zogenaamde B-segment van de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s)? Zo nee, waarom niet? Zo ja wat gaat u doen met dit gegeven?
Er is geen sprake van het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering in de DBC Verloskunde. Er is namelijk geen aparte beschikbaarheidsfinanciering voor de verloskunde. In iedere DBC is opgenomen hoeveel tijd een specialist gemiddeld besteedt aan een behandeling (normtijd). Hierin zijn al beloningsafspraken verwerkt over onregelmatig werken, dus het beschikbaar zijn van specialisten in avond-, nacht- en weekenduren. Zowel voor vrijgevestigde specialisten als specialisten in loondienst. Indien specialisten zorg leveren die een grotere mate van beschikbaarheid vereist kan voor deze buitengewone inconveniënten, de bandbreedte van het uurtarief worden gebruikt. Over het gebruik van de bandbreedte kan de maatschap of de medisch staf afspraken maken met de Raad van Bestuur.
Bent u van mening dat de vrouwen in Nederland, ieder jaar opnieuw circa 180 000, het recht op een keuze voor de plaats van bevallen moeten kunnen houden tenzij dat om individueel medisch en/of sociale argumenten niet houdbaar is? Houdt u de zorgverzekeraars aan hun zorgplicht om vrouwen in Nederland veilige geboortezorg te leveren?
Ik ben van mening dat de zwangere de keuze moet hebben om thuis of in het ziekenhuis van haar keuze te bevallen. Indien de bevalling thuis plaatsvindt, moet een snelle bereikbaarheid van het ziekenhuis (binnen 45 minuten) in geval van acute complicaties mogelijk zijn. Als dit niet het geval is, is het niet verantwoord om thuis te bevallen en is thuis bevallen op eigen risico. De zwangere dient goed geïnformeerd te worden over de voor- en nadelen en de mogelijke risico’s van het thuis bevallen.
De komende jaren zullen zorgverzekeraars hun rol moeten waarmaken. Zij moeten laten zien dat zij een belangrijke schakel zijn in het bevorderen van kwaliteit en veiligheid van zorg tegen een passende prijs.
Bent u van mening dat een goede spreiding van de klinische verloskunde door het land voor een adequate bereikbaarheid van de voorzieningen noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik dat zorg in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden moet worden.
Het is goed dat ziekenhuizen proactief nadenken over verbetering van de kwaliteit van de verloskundige zorg. Om de kwaliteit te kunnen blijven borgen kan in sommige gevallen concentratie niet worden uitgesloten. In mijn antwoord op vraag 18 heb ik de mogelijke gevolgen van een dergelijke concentratie aangegeven. Ik realiseer me dat in die gevallen de keuzevrijheid voor de mensen wordt ingeperkt. Ik vind dan ook dat in die gevallen lokaal alternatieven geboden moeten worden om voor de mensen in de regio voldoende keuzemogelijkheden beschikbaar te houden.
Acht u het opportuun om de ontwikkelingen die er nu zijn in het land om de verloskundige zorg te centreren te stoppen in afwachting van een helder advies hierover van het College Perinatale Zorg dat zeer binnenkort wordt ingesteld?
In de brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ verzoek om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. Hiertoe stuurt de IGZ na 1 april 2011 een brief aan de ziekenhuizen waarin zij aangeeft wat zij van de ziekenhuizen in hun plan van aanpak verwacht en hoe zij gaat toetsen en handhaven.
In dit plan dienen de ziekenhuizen aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op korte termijn vindt overleg plaats met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen.
Sociale protesten in Tunesië |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
![]() |
Kent u de berichten over het gewelddadig neerslaan van vreedzame demonstraties in Tunesië? Wat is volgens u de actuele stand van zaken met betrekking tot het aantal gedode en aangehouden demonstranten?
Deelt u de opvatting dat onmiddellijke vrijlating moet worden geëist van gevangenen die vreedzaam hebben gedemonstreerd de afgelopen dagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zorgt u voor meer druk op Tunesië?
Deelt u de opvatting dat onderhandelingen tussen de EU en Tunesië over nauwere economische banden moeten worden opgeschort indien er geen verbetering optreedt in de mensenrechten en fundamentele vrijheden in Tunesië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dat bepleiten in EU-verband?
De alarmerende stijging van identiteitsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Alarmerende stijging van identiteitsfraude»?1
De precieze omvang van het verschijnsel identiteitsfraude is niet bekend. Naast de meldingen die het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI) ontvangt, komen aangiften en meldingen binnen bij de politie en bij bijvoorbeeld banken. Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat onderzoek doen naar de omvang van identiteitsfraude op basis van bestaande bronnen. Naar verwachting is dit onderzoek medio 2011 gereed.
Denkt u, net als de genoemde deskundigen, dat het aantal van 166 meldingen van identiteitsfraude sinds 1 maart 2010 slechts het topje van de ijsberg is? Heeft u enig idee van de werkelijke omvang van dit (vermoedelijk groeiende) probleem? Zo nee, ziet u aanleiding onderzoek te laten verrichten naar de werkelijke omvang van dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verwijt dat justitie laks te werk gaat ten aanzien van identiteitsfraude?
Ik deel deze mening niet. Zo heeft mijn departement in samenwerking met de politie en de Koninklijke marechaussee in 2010 een handreiking identiteitsfraude voor de politie gemaakt (www.overheid.nl/identiteitsfraude/informatie-voor-de-politie). Dit is gebeurd omdat het belang wordt erkend dat de verschillende vormen van identiteitsfraude als strafbare handelingen herkend worden. Het doel van de handreiking is politiefunctionarissen te helpen bij het benutten van de bestaande wettelijke instrumenten bij het opnemen van de aangifte.
Waar op basis van opportuniteits- en prioriteitsafwegingen mogelijk worden zaken door het Openbaar Ministerie opgepakt.
Verder is het CMI ingesteld om ondermeer zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude (ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer, Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 18).
Welke artikelen uit het Wetboek van Strafrecht kunnen een rol spelen bij de diverse vormen van identiteitsfraude? Volstaan deze artikelen naar uw mening om alle vormen van identiteitsfraude effectief aan te kunnen pakken? Zo nee, bent u bereid zo nodig aanvullende strafbepalingen voor te stellen?
Uiteenlopende artikelen van valsheid in geschrift tot witwassen kunnen van toepassing zijn. Voor een overzicht van relevante strafbepalingen verwijs ik naar de hiervoor genoemde handreiking voor de politie. Deze strafbepalingen zijn toereikend voor het bestrijden van identiteitsfraude, op enkele punten na. Die lacunes worden aangevuld. Op zeer korte termijn zal ik met het oog daarop een conceptwetsvoorstel, dat tot doel heeft fraude met identiteitsbewijzen strafrechtelijk beter te kunnen aanpakken, voor consultatie voorleggen aan onder meer de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en het College van procureurs-generaal.
Welke maatregelen gaat u nemen om het groeiende probleem van identiteitsfraude beter aan te kunnen pakken?
Aangezien op dit moment niet bevestigd kan worden dat sprake is van een groei in het aantal gevallen van identiteitsfraude, bestaat er voor mij geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Het bericht dat de decentrale overheden verloedering van bedrijventerreinen negeren |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Randstedelijke Rekenkamer, het publicatierapport «Regie op herstructureren bedrijventerreinen»?
Ja.
Deelt u de mening dat het stimuleren van de verkoop van bedrijfskavels boven de marktprijs geen overheidstaak is, maar dat dit overgelaten moet worden aan de markt? Zo nee, waarom niet?
Ja, het stimuleren van de verkoop van bedrijfskavels boven de marktprijs is geen overheidstaak. De praktijk wijst echter uit dat daar waar gemeenten betrokken zijn bij de uitgifte van kavels van bedrijventerreinen de afgelopen decennia juist sprake is geweest van kunstmatig lage grondprijzen, veelal uit concurrentieoverwegingen tussen gemeenten. Dit belemmert een efficiënt grondgebruik. Aanbeveling is juist dat grondprijzen meer marktconform tot stand komen. Dit kan bijvoorbeeld via de residuele grondprijsmethodiek op basis van regionale afstemming van vraag en aanbod naar terreinen.
Deelt u de mening dat het regionaal verevenen van grondprijzen een politiek correcte term is voor grondprijsafspraken maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Handreiking uitvoeringsstrategie – die door de Bestuurlijke werkgroep Uitvoeringsstrategie (her)ontwikkeling bedrijventerreinen (BWU) onder voorzitterschap van J.A. Jorritsma is opgesteld – beveelt gemeenten aan om in regionaal verband aan te koersen op een regionaal grondbeleid en daarbij marktconforme grondprijzen te hanteren. Afspraken over regionaal grondbeleid moeten natuurlijk passen binnen de kaders van de Mededingingswet. Dit betekent dat gemeenten onderling geen afspraken mogen maken over grondprijzen of grondprijsverhogingen.
Deelt u de mening dat het leefbaar houden van bedrijventerreinen een verantwoordelijkheid is van de decentrale overheden en dat het Rijk hier geen leidende rol in moet nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de aanpak van het nieuwe bedrijventerreinenbeleid legt de verantwoordelijkheid van het bedrijventerreinenbeleid, overeenkomstig het Regeerakkoord en zoals vastgelegd in het convenant bedrijventerreinen 2010–2020 (Rijk, IPO en VNG), bij de decentrale overheden.
Indien de provincies in de toekomst tekortschieten bij het leefbaar houden van bedrijventerreinen, bij wie ligt volgens u dan de verantwoordelijkheid?
Met de nieuwe aanpak van bedrijventerreinen ligt de verantwoordelijkheid voor het leefbaar houden van bedrijventerreinen bij de decentrale overheden.
De verbreding van de A28 tussen Zwolle en Meppel |
|
|
|
Om welke reden is de extra rijstrook op de A28 tussen Zwolle en Meppel in zuidelijke richting nog niet opengesteld terwijl deze verbreding gereed is, waardoor automobilisten onnodig in de file staan?
De extra rijstrook op de A28 tussen Zwolle en Meppel in zuidelijke richting is nog niet opengesteld, omdat de verkeerssignaleringssystemen nog niet klaar zijn.
Daardoor ontstaat er bij openstelling een onvoldoende veilige verkeerssituatie voor de weggebruiker.
Op dit traject is er namelijk sprake van een overgang van drie rijstroken (120 km/uur) naar de situatie met twee rijstroken en een plusstrook in Zwolle (80 km/uur bij open plusstrook en 100 km/uur bij gesloten plusstrook).
Wat zijn de redenen om de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting, in tegenstelling tot de nieuwe rijstrook in de noordelijke richting, niet nu in gebruik te nemen maar pas in mei van dit jaar?
Op het noordelijke traject is sprake van een andere verkeerssituatie. Hier worden vier rijstroken (drie van de A28 en de invoegstrook uit Staphorst) gesplitst in twee rijstroken A28 (richting Groningen) en twee rijstroken A32 (richting Leeuwarden).
De vervroegde openstelling van de verbrede rijbaan in noordelijke richting werd zeer wenselijk geacht, vanwege de betere doorstroming. Een betere doorstroming betekent minder ongevallen. Gezien de andere verkeerssituatie kon de afwezigheid van de verkeerssignalering met tijdelijke maatregelen gecompenseerd worden. Zo is de aanwezige tijdelijke werkvakverlichting gehandhaafd en is de maximum snelheid 100 km/uur.
Voor traject in zuidelijke richting worden de risico’s te groot geacht.
Welke actie onderneemt u om de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting zo spoedig mogelijk open te stellen?
De plaatsing van de verkeerssignaleringssystemen en de aansluiting van de systemen in de verkeerscentrale, zijn gepland tot april 2011. Daarna start de testfase. De werkzaamheden zijn zo strak mogelijk gepland.
Op welke datum zal de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting zijn opengesteld?
De contractueel vastgelegde datum voor openstelling is 1 mei 2011.
De exacte datum wordt bepaald op basis van de uitkomsten van de testfase van de nieuwe verkeerssignaleringssystemen. In de periode tot 1 mei wordt ook het traject in noordelijke richting voorzien van werkende verkeerssignalering, zodat de tijdelijke snelheidsbeperking van 100 km/u kan worden opgeheven.
Koperdieven die anoniem hun koper kunnen verkopen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Eénvandaag van maandag 10 januari 2011 en het artikel in de Volkskrant van zaterdag 8 januari 2011 over koperdiefstal?
Ja.
Hoe groot is de (immateriële) schade die de maatschappij jaarlijks lijdt als gevolg van koperdiefstal?
Ik heb geen zicht op de totale omvang van de schade die jaarlijks wordt geleden als gevolg van koperdiefstal. Volgens ProRail bedragen de directe schade en kosten van het herstel van schade, als het gevolg is van koperknippen op het spoor, circa twee miljoen euro per jaar, de kosten van preventieve maatregelen circa één miljoen euro per jaar en de maatschappelijke schade door vertraging van reizigers en goederenvervoer bijna 4 miljoen euro per jaar.
Deelt u de mening dat koperdiefstal dusdanig omvangrijk is dat op zeer korte termijn actie ondernomen moet worden om de maatschappelijke gevolgen van koperdiefstal terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het invoeren van een legitimatieplicht voor verkopers van koper, analoog aan de regeling van pandjeshuizen, een goed begin is om koperdiefstal te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om een legitimatieplicht voor verkopers van koper op een zo kort mogelijke termijn in te voeren?
Hoewel de exacte omvang van de schade onbekend is, blijkt alleen al uit het incident met de trein in Zevenaar dat de gevolgen van koperdiefstal niet onderschat mogen worden. In overleg met de betrokken partijen ben ik gestart met het inventariseren van mogelijkheden om koperdiefstal preventief en repressief beter te bestrijden. Ook de in artikel 437, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen verplichting voor opkopers die zich toeleggen op de handel in ongeregelde en gebruikte goederen om een opkoperregister bij te houden en identiteitsgegevens op te vragen, wordt hierbij betrokken. De genoemde verplichting geldt ook voor handelaren in tweedehands metalen. Ik zal uw Kamer zo snel mogelijk over te nemen maatregelen informeren, naar verwachting halverwege dit jaar.
Op welke manier kan worden gerealiseerd dat alle opkopers van koper en andere niet edele metalen onder deze plicht vallen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zou nog meer moeten gebeuren om te voorkomen dat koper gestolen wordt?
Ten einde de risico’s van koperdiefstal bij het treinspoor zoveel mogelijk te beperken, heeft ProRail reeds een pakket aan maatregelen genomen. Er is onder meer fors geïnvesteerd in betere afscherming van de spoorbaan, bewaking en surveillance, regelmatiger inspecties waardoor weggeknipte kabels eerder worden opgemerkt, toepassing van diefstalbeperkende kabelklemmen en gebruik van alternatieve materialen voor koper. Op eventuele aanvullende maatregelen kom ik terug in de hierboven toegezegde brief over de aanpak van koperdiefstal.
Verspreiding privégegevens via het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Privégegevens gastouders op straat»?1
Ja.
Waarom worden privéadressen en telefoonnummers van gastouders gepubliceerd via het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) terwijl sommige gastouders dit niet willen?
Het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) heeft als belangrijk doel het registreren en tevens openbaar zichtbaar maken van alle kinderopvang die voldoet aan de wettelijk vastgestelde kwaliteitsnormen. Vraagouders kunnen, door het LRK te raadplegen, zelf met zekerheid vaststellen of hun kinderopvangorganisatie of gastouder aan de eisen voldoet en of zij derhalve recht hebben op een kinderopvangtoeslag. Zij kunnen bovendien de gegevens uit het LRK gebruiken voor het aanvragen van die toeslag.
Gastouderopvang wordt pas in het LRK opgenomen als zowel de gastouder zelf als de opvanglocatie aan de eisen voldoet. Omdat gastouders op meer lokaties werkzaam kunnen zijn, biedt alleen het tonen van de opvanglokatie aan vraagouders zekerheid over het «goedgekeurd zijn» van hun gastouderopvang en over het daaraan gekoppelde recht op een kinderopvangtoeslag.
Doordat gastouders in de meeste gevallen op het eigen woonadres opvang verzorgen, staat dat eigen woonadres vaak als opvanglokatie in het LRK vermeld.
In het Besluit registratie kinderopvang is geregeld dat gastouders en hun opvanglocaties die in het LRK zijn geregistreerd, zichtbaar zijn via internet.
Deze wetgeving is in juni 2009 voorgelegd aan het College Bescherming Persoongegevens, die tegen de openbaarheid van deze gegevens geen bezwaar maakte.
In het LRK worden naast de naam van de gastouder en de opvanglokatie ook de contactgegevens van het gastouderbureau getoond, waaronder het telefononnummer van het gastouderbureau. In een aantal gevallen heeft de gemeente – die de gegevens in het LRK invoert – hier abusievelijk het telefoonnummer van de gastouder zelf ingevoerd, in plaats van dat van het gastouderbureau. Gastouders die dit vaststellen kunnen dit via hun gastouderbureau door de gemeente laten herstellen.
Kunt u ervoor zorgen dat de privégegevens van gastouders in principe niet worden verspreid via het LRK tenzij de betrokkene hier expliciet toestemming voor heeft gegeven?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik beschreven wat de achtergrond is van het tonen van het opvangadres in het LRK. Op het moment dat een gastouder zich laat registeren in het LRK en zich derhalve op een professionele manier met kinderopvang gaat bezighouden, is de consequentie dat de opvanglocatie in het LRK getoond wordt. Door een aanvraag tot registratie in te dienen gaat de gastouder impliciet akkoord met die vermelding. Gezien het doel van het LRK kan ik de gastouder hierin geen keuze bieden.
Kunt u de privégegevens op korte termijn verwijderen van het LRK?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik uitgelegd wat het doel is van het tonen van de opvanglokatie in het LRK. Ik wil vasthouden aan de huidige opzet van het LRK, waarin van iedere gastouder de opvanglocatie wordt getoond. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik tevens aangegeven dat gastouders hun telefoonnummer wel kunnen laten verwijderen, indien dat abusievelijk door de gemeente in de contactgegevens is opgenomen. Het gastouderbureau dient hiertoe een mutatieformulier in bij de gemeente.
De strenge regels die gesteld worden aan bezoekers van voetbalwedstrijden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Platform eist recht op voetbal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van de burgemeester van Heerenveen om over te gaan tot de invoering van een «auto-combi kaart»? Op welke wijze draagt het onderweg ophalen van kaarten bij aan het terugdringen van overlast door voetbalsupporters? Op welke wijze wordt voorkomen dat het «onderweg ophalen» van de kaarten in de praktijk slechts leidt tot het verplaatsen van het probleem?
De beslissing om een vervoersregeling op te leggen is een lokale verantwoordelijkheid. De burgemeester van Heerenveen heeft deze beslissing genomen op basis van eerdere gebeurtenissen. In het seizoen 2008/2009 hebben Groningen supporters zich misdragen en hebben ze een waarschuwing gekregen voor de wedstrijd tussen beide clubs in het seizoen 2009/2010. Dit heeft volgens de burgemeester onvoldoende effect gehad, omdat er in 2009 in het centrum van Heerenveen provocerende acties hebben plaatsgevonden. Daarbij was inzet van de ME nodig die de lange wapenstok heeft moeten gebruiken om supporters-groepen te scheiden om escalatie te voorkomen. Op basis hiervan is een autocombi opgelegd voor de wedstrijd van 30 januari 2011. Daarna heeft nog overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, de club en de supportersclub van FC Groningen maar dit heeft niet tot wijziging van het besluit geleid. Over het verplaatsen van het probleem hebben mij geen signalen bereikt.
Klopt het bericht dat stadionverboden op basis van de standaardvoorwaarden van de voetbalbond steeds vaker door de rechter ongeldig worden verklaard? Zo ja, kunt u toelichten om welke aantallen het hier gaat?2
De KNVB geeft aan, dat het bericht waarnaar wordt verwezen, van een aantal jaar geleden is. Het is juist dat in die tijd de KNVB heeft moeten constateren dat de reikwijdte van de Standaardvoorwaarden (zijnde algemene voorwaarden in de zin van het Burgerlijk Wetboek) voor juridische beperkingen zorgden die aanleiding gaven te zoeken naar een andere, bredere, grondslag om stadionverboden op te kunnen leggen. De verbreding van de grondslag is uiteindelijk gevonden in het zogeheten «huisrecht» van de betaald voetbalorganisaties. Daarbij hebben alle betaald voetbalorganisaties in Nederland de KNVB een volmacht verleend, om personen die zich hebben schuldig gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag de toegang tot de voetbalstadions van alle Nederlandse betaald voetbalorganisaties te ontzeggen.
De huidige praktijk ten aanzien van stadionverboden waarover de rechter een uitspraak heeft gedaan is volgens de KNVB daardoor inmiddels een andere, dan het artikel suggereert. Het is namelijk zo, dat in het seizoen 2009/2010 en het thans lopende seizoen 2010/2011 de KNVB in alle gevallen door de rechter in het gelijk is gesteld met betrekking tot de stadionverboden die op basis van de Standaardvoorwaarden zijn opgelegd. Uit een vertrouwelijk overzicht van de zijde van de KNVB blijkt dat het om zeven gevallen gaat in genoemde periode.
Klopt het bericht dat de KNVB-juristen en het ministerie van Justitie en Veiligheid samenwerken aan een nieuwe aanpak omdat het stadionverbod niet werkt? Zo ja, wordt deze aanpak onderdeel van het actieplan om van voetbal weer een schone sport te maken dat komend voorjaar aan de Kamer wordt verzonden of is hier sprake van een afzonderlijk voorstel waar met de KNVB aan werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt samen met de vertegenwoordigers uit de landelijke regiegroep voetbal en veiligheid aan een vernieuwd beleids-kader, getiteld Voetbal en Veiligheid. In de regiegroep hebben vertegenwoordigers van de gemeenten, politie, KNVB, OM en het Ministerie van Veiligheid en Justitie zitting. In het beleidskader staan doelstellingen hoe voetbal weer tot een feest te maken. Dadergerichte aanpak, vermindering aantal combiregelingen en goed gastheerschap zijn hier een onderdeel van. Het beleidskader wordt dit voorjaar vastgesteld en door de Minister van Veiligheid en Justitie naar de Tweede Kamer gestuurd.
Het actieplan waaraan gerefereerd wordt is in ontwikkeling bij mijn Ministerie en ik ben daarover in overleg met de sportwereld. Het gaat om een actieplan om zowel in de topsport als in de breedtesport uitwassen in de vorm van verbaal en fysiek geweld uit te bannen. Dit plan zal de gehele sport betreffen en dus niet alleen de voetballerij. Ik heb dit actieplan vermeld in mijn brief aan de Kamer van 26 januari 2011, betreffende «Zorg die werkt: de beleidsdoelstellingen van de Minister van Volksgezondheid, welzijn en Sport».
Thuiszorg voor mensen met complexe problemen als verslavingen en psychiatrische aandoeningen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een thuiszorgaanbieder in Noord-Holland stopt met het aanbieden van thuiszorg aan mensen met verslavingen en psychische aandoeningen?1
Genoemd besluit van de betreffende thuiszorgaanbieder, ViVa! Zorggroep, staat niet op zichzelf. De organisatie heeft met forse financiële problemen te kampen.
Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid voor de continuïteit van de ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) houd ik de vinger aan de pols.
Erkent u dat deze doelgroep recht heeft op zorg? Zo nee, waarom niet?
Uit hoofde van de Wmo is de gemeente verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van haar burgers. In de Wmo is een compensatieplicht voor gemeenten opgenomen. Deze compensatieplicht houdt in dat gemeenten burgers die een beperking ervaren in hun participatie een oplossing dienen te bieden die deze burgers in staat stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit betreft ook mensen met een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem.
De gemeente is er dus verantwoordelijk voor dat ook de groep cliënten met complexere problematiek op een adequate wijze wordt ondersteund en dat de continuïteit van deze ondersteuning gewaarborgd is. De betrokken gemeenten hebben in dit kader aangegeven in gesprek te zijn met andere aanbieders, zodat deze – indien noodzakelijk – de benodigde ondersteuning kunnen leveren.
Dreigt er naar uw oordeel rechtsongelijkheid als de ene gemeente wel extra middelen voor deze doelgroep uittrekt en de andere gemeente niet? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar? Zo nee, waarom niet?
De Wmo is een gedecentraliseerde wet die gemeenten door het bieden van lokaal maatwerk de mogelijkheid geeft om beter in te spelen op de wensen van haar burgers. Dit betekent dat gemeenten – binnen de kaders die de Wmo stelt – verschillende keuzes kunnen maken. Dit betekent niet dat er sprake is van rechtsongelijkheid. Gemeenten moeten te allen tijde aan de compensatieplicht voldoen. Over het beleid dat gemeenten voeren, en de keuzes die zij daarbij maken, leggen zij verantwoording af aan het lokale bestuur.
Wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) naar uw tevredenheid uitgevoerd, wanneer complexe zorgbehoevenden geen zorg meer ontvangen in de regio in Noord-Holland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geoormerkt geld hebben de gemeenten in het werkgebied van de Noord-Hollandse thuiszorgaanbieder ontvangen in verband met de overheveling van activerende en ondersteunende begeleiding naar de Wmo?
De middelen voor de Wmo worden aan gemeenten uitgekeerd via de algemene uitkering van het gemeentefonds. De middelen voor hulp bij het huishouden worden uitgekeerd via een integratie-uitkering. Deze middelen zijn niet geoormerkt, maar voor gemeenten vrij besteedbaar. Verantwoording over de besteding van de middelen vindt plaats in de Gemeenteraad.
De toereikendheid van de middelen in de algemene uitkering van het gemeentefonds wordt jaarlijks gemonitord in het Periodiek Onderhoudsrapport. Deze monitor was aanleiding voor een verdiepend onderzoek naar de omvang en verdeling van het Gemeentefonds waarvan de eerste resultaten in het voorjaar worden verwacht. De omvang van de integratie-uitkering voor hulp bij het huishouden wordt jaarlijks gemonitord door het Sociaal Cultureel Planbureau. De jaarlijkse onderzoeken tot nu toe tonen aan dat het budget voor hulp bij het huishouden voldoende is.
In 2010 is in totaal € 127 miljoen structureel aan gemeenten beschikbaar gesteld vanwege het schrappen van de activerende en ondersteunende begeleiding voor mensen met een lichte beperking. Hiervan is 102 miljoen toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds en 25 miljoen aan de integratie-uitkering voor hulp bij het huishouden. Deze extra middelen zijn volgens de gebruikelijke verdeelsystematiek over gemeenten verdeeld.
Naar aanleiding van de motie Wolbert en Sap (32 123 XVI, nr. 84) is in december 2009 naar alle gemeenten een brief gestuurd. Daarin werden de wethouders Wmo opgeroepen burgers die te maken hebben met de AWBZ-pakketmaatregel te ondersteunen en daar waar het de gemeentelijke verantwoordelijkheid betreft de middelen die daarvoor aan gemeenten zijn toegekend in te zetten. De uitkomst van het lokale debat is echter bepalend voor de wijze waarop een gemeente deze burgers daadwerkelijk ondersteunt. Gemeenten zijn dus vrij in de wijze waarop de beschikbaar gestelde middelen worden ingezet, mits aan het compensatiebeginsel wordt voldaan.
Zijn de geoormerkte gelden door deze gemeenten daadwerkelijk besteed aan activerende en ondersteunende begeleiding vanuit de Wmo? Zo ja, vindt u deze middelen toereikend om goede zorg te kunnen bieden aan kwetsbare mensen? Zo nee, wilt u deze gemeenten opdragen om de geoormerkte gelden uitsluitend te besteden aan activerende en ondersteunende begeleiding?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunt u controleren of gemeenten geoormerkte Wmo-gelden daadwerkelijk gebruiken waarvoor ze bedoeld zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om gemeenten die geoormerkte Wmo-gelden niet juist besteden te corrigeren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in overleg te treden over de omgang met complexe zorgbehoevenden, ten einde te voorkomen dat hen zorg onthouden wordt? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg? Zo neen, waarom niet?
Zoals gezegd, betreft het hier een specifieke kwestie. Ik heb geen signalen dat de thuiszorg voor groepen met complexe problematiek onder druk staat. Desondanks zal ik hierover in overleg treden met de VNG, om te bekijken of nader onderzoek nodig is. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg.
In hoeveel gemeenten in Nederland staat de thuiszorg voor groepen met complexe problematiek onder druk? Indien u niet over de gegevens beschikt, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.