Een mogelijke Amerikaanse strafvervolging van Rob Gonggrijp wegens zijn vermeende betrokkenheid bij Wikileaks |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de vragen d.d. 13 januari 2011 over de dagvaarding van het bedrijf Twitter door de Amerikaanse autoriteiten?1
Ja.
Kunt u aangeven van welke strafbare feiten de heer Gonggrijp door de Amerikaanse autoriteiten wordt verdacht? Zo nee, kunt u navraag doen om welke strafbare feiten het precies gaat?
Er loopt in de Verenigde Staten een onderzoek naar eventuele criminele gedragingen gerelateerd aan de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks. De naam van de heer Gonggrijp wordt hierbij genoemd omdat hij Wikileaks, naar eigen zeggen, heeft geholpen een video over Irak te publiceren en er een strafrechtelijk onderzoek loopt naar degene die de beelden aan Wikileaks heeft verstrekt. Op dit moment is niet bekend of dit betekent dat de heer Gonggrijp op enig moment zal worden opgeroepen om te getuigen, onderwerp van onderzoek wordt of zal worden aangeklaagd. Zolang er geen sprake is van een formele oproep of aanklacht, doen de Amerikaanse autoriteiten daarover geen mededelingen.
Waarom neemt u geen voorbeeld aan de IJslandse autoriteiten, die in een vergelijkbaar geval wel in actie komen tegen de door de Amerikaanse autoriteiten ingestelde strafvervolging van een IJslandse onderdaan die van betrokkenheid bij Wikileaks wordt verdacht?
Ook tegen de IJslandse parlementariër Birgitta Jónsdóttir is geen strafvervolging ingesteld, en bij de IJslandse autoriteiten is evenmin bekend of zij wordt verdacht van betrokkenheid bij de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks. De IJslandse autoriteiten hebben laten weten dat zij niet in actie zijn gekomen anders dan dat de voorzitter van het parlement in IJsland een publiekelijke verklaring heeft afgelegd over het feit dat haar naam in de Court Order inzake Twitter wordt genoemd.
Kent u het bericht2 over het recordaantal martelingen in de Verenigde Staten van Amerika? Zo ja, klopt het dat de Amerikaanse behandeling van gedetineerden in sommige gevallen als mishandeling en marteling moet worden gedefinieerd en dat deskundigen spreken van intensieve en ernstige mishandeling en van flagrant wangedrag jegens gedetineerden? Zo nee, waarom niet?
Het artikel uit The Guardian is bekend. De VS is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BuPo-verdrag) en bij het Verdrag tegen Marteling. De naleving van deze VN-mensenrechtenverdragen door de VS wordt in VN-kader getoetst. Nederland levert een bijdrage aan deze beoordeling. In het antwoord op vraag 8 wordt daarop ingegaan.
Kunt u aangeven hoe op dit moment de heer Bradley Manning wordt behandeld door de Amerikaanse autoriteiten? Zo nee, kunt u navraag doen bij uw Amerikaanse ambtsgenoten?
Met het detentieregime van de heer Manning ben ik niet bekend. Het betreft een Amerikaanse strafzaak tegen een verdachte met de Amerikaanse nationaliteit. De speciale VN-rapporteur inzake marteling, Juan Mendez, heeft aangegeven met de Amerikaanse autoriteiten contact te hebben over deze zaak. Ik zie hierin geen afzonderlijke rol voor Nederland weggelegd.
Deelt u de mening dat mishandeling en marteling van gedetineerden met name dreigt in de gevallen waarin de Amerikaanse staatsveiligheid in het geding zou kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit tot gevolg moet hebben dat Nederland niet zal meewerken aan dit soort strafprocedures van de Amerikaanse autoriteiten, zoals in het geval van potentiële verdachten die in verband worden gebracht met Wikileaks? Zo nee, waarom niet?
In het geval de heer Gonggrijp op enig moment in de Verenigde Staten als verdachte wordt aangemerkt en dat land ter fine van zijn strafvervolging om rechtshulp of om uitlevering zal vragen, zal aan de hand van dat verzoek worden beoordeeld of Nederland medewerking kan verlenen. Uit dat verzoek dient onder andere te blijken naar welke strafbare feiten onderzoek wordt gedaan, zodat de Amerikaanse strafrechtelijke belangen kunnen worden afgewogen tegen de belangen van betrokkene. Dat proces is met voldoende waarborgen omkleed. Ik sluit daarom niet nu uit dat Nederland medewerking zal verlenen.
Welke mogelijkheden ziet u om de Amerikaanse autoriteiten in bilaterale en Europese verbanden aan te spreken op de door de genoemde deskundigen geconstateerde misstanden? Bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Tijdens het landenexamen in het kader van de Universal Periodic Review dat de VS vorig jaar november onderging betrof één van de Nederlandse aandachtspunten de detentieomstandigheden. Nederland heeft specifiek gevraagd welke regelingen de VS ontwikkelt om kwetsbare groepen te beschermen tegen seksueel geweld, in het bijzonder LGBT (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender) gevangenen. Ook heeft Nederland specifiek gevraagd naar de follow-up van de aanbeveling van de HumanRights Committee uit juli 2006 om het vastbinden van gedetineerdevrouwente verbiedentijdens de bevalling. Tot slot is gevraagd wat de Amerikaanseregeringdoetomde lichamelijke en geestelijkesituatie van gevangenenin penitentiaireinstellingen te verbeteren.
Kunt u deze vragen ruim voor het algemeen overleg over mensenrechten van 7 april a.s. beantwoorden?
Ja.
Straatcoaches |
|
Joram van Klaveren (PVV), Johan Driessen (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Straatcoaches liegen erop los om subsidie te krijgen»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie het zoveelste linkse hobbyproject «straatcoaches» niets meer doet dan de belastingbetaler heel dat veel geld kosten?
De stelling als in de vraag verwoord, deel ik niet. Over de effectiviteit van de inzet van straatcoaches wordt verschillend bericht. De keuze om straatcoaches in te zetten, de wijze waarop ze begeleid worden en de beoordeling van de effectiviteit is niet aan mij, maar vindt plaats op lokaal niveau. Amsterdam geeft hier invulling aan door dit jaar een resultatenonderzoek naar de werking van straatcoaches uit te voeren.
Op welke wijze denkt u dat liegende straatcoaches helpen «de boel bij elkaar te houden»?
De wijze waarop straatcoaches hun functie uitoefenen, dient onberispelijk te zijn gelet op de voorbeeldfunctie die zij vervullen voor de jongeren in de wijk. In het geval van het niet goed functioneren van een werknemer zal de werkgever daartegen maatregelen moeten nemen. Uit de beantwoording van schriftelijke vragen aan de gemeenteraad blijkt dat de gemeente in samenwerking met de uitvoeringsorganisatie reeds stappen heeft ondernomen tegen niet goed functionerende straatcoaches.2
Bent u bereid te bevorderen dat alle subsidies voor straatcoaches zo spoedig mogelijk stop worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is aangegeven, is het aan de gemeente zelf om indien zij dit nodig acht maatregelen te nemen.
De partydrug GHB |
|
Sabine Uitslag (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hulp GHB schiet tekort»?1
Ja.
Deelt u de mening dat GHB «het bewustzijn van de mens kan beïnvloeden en bij gebruik door de mens kan leiden tot schade aan de gezondheid en schade voor de samenleving» (artikel 3a, lid 2 Opiumwet)? Deelt u daarnaast de mening dat door drugsverslaving vaak niet alleen de verslaafde zelf, maar ook de gezinnen eromheen onder de verslaving lijden?
GHB werd vroeger als narcosemiddel gebruikt. In kleinere hoeveelheden werkt GHB ontremmend en geeft het een euforisch gevoel met een effect dat vaak wordt beschreven als een alcoholroes. GHB is moeilijk te doseren. Een gebruiker neemt al snel te veel, waardoor een toestand van bewusteloosheid («out gaan») kan optreden. Dit levert gezondheidsrisico’s op voor de individuele gezondheid van de gebruiker (ademhalingsmoeilijkheden, kans op stikken) en bij deelname aan het verkeer risico’s op schade en letsel voor zowel de gebruiker als voor andere verkeersdeelnemers. Op grond van deze overwegingen is GHB sinds 2002 op lijst II van de Opiumwet geplaatst. Ik ben van mening dat iedere verslaving niet alleen negatieve gevolgen heeft voor de verslaafde zelf, maar ook voor diens sociale omgeving.
Is er een causaal verband tussen schooluitval en het gebruik van GHB en andere vormen van softdrugs? Zo ja, kunt u deze gegevens aan de Kamer overleggen?
Uit de beschikbare gegevens (Nationale Drugs Monitor, Monitor drugsincidenten) is af te leiden dat GHB relatief weinig door middelbare scholieren wordt gebruikt. Uit het in 2009 gepubliceerde onderzoek2 naar middelengebruik (alcohol en cannabis) en voortijdig schoolverlaten is af te leiden dat middelengebruik onderdeel is van een breder leefpatroon met ook andere risicofactoren die in relatie staan tot problemen op school. Hoewel er geen stevig bewijs is voor een causale relatie tussen middelengebruik en schoolproblemen komt uit dit onderzoek wel het beeld naar voren dat vroeg en zwaar gebruik van alcohol en cannabis indicatoren zijn voor problemen op school. Het gaat echter te ver om schooluitval alleen toe te schrijven aan het gebruik van GHB of andere softdrugs.
Is er een causaal verband tussen de instroom in de jeugdzorg en het gebruik van GHB en andere vormen van softdrugs? Zo ja, kunt u deze gegevens aan de Kamer overleggen?
Een dergelijk verband is mij niet bekend. Uit het visiedocument «Jeugd-ggz: Investeren in de toekomst3», waarin in kader 9 de meest voorkomende diagnoses in de Jeugd-ggz in 2009 – uitgesplitst naar leeftijd – zijn weergegeven, is af te leiden dat aan middelen gebonden stoornissen van jongeren tot 18 jaar niet en van jongvolwassenen van 18 tot 22 jaar in zeer geringe mate (2%) in de Jeugd-ggz worden gediagnosticeerd.
Vindt u dat er een integrale aanpak moet komen voor zowel preventie als behandeling van GHB-verslaafden? Zo ja, hoe wilt u dit vorm gaan geven?
In deze verwijs ik naar de beantwoording van de door Kamerlid Bouwmeester gestelde vragen 5 en 7 over GHB (2011Z01628).
Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat verslaving valt onder de definitie van chronisch ziek zijn en dus ook als zodanig behandeld moet worden?
Wetenschappelijke onderzoeksresultaten leiden steeds sterker tot de conclusie dat verslaving een zodanige verandering in de hersenen tot gevolg heeft, dat gesteld kan worden dat verslaving een hersenziekte is. Verslaving tast het beloningssysteem aan en het systeem waarmee controle wordt uitgeoefend over de keuzes die iemand maakt. Verslaafden beschikken niet meer over een adequate zelfcontrole. Afhankelijk van frequentie en duur van het gebruik en de aard van het middel of van de middelen kan dit tot onherstelbare schade leiden, terwijl ook na behandeling vanwege het defect van het belonings- en zelfcontrolesysteem het risico op terugval blijft bestaan, hetgeen een verklaring vormt voor het chronische karakter van verslaving.
Bent u bekend met het feit dat er wachtlijsten bestaan bij de verslavingscentra, waardoor verslaafden maandenlang moeten wachten op hulp? Hoe kunt u ervoor zorgen dat deze wachtlijsten worden teruggedrongen?
Uit een inventarisatie van de hulpvraag bij verslavingszorginstellingen voor behandeling van GHB-verslaving is gebleken dat dergelijke behandelingen vooral voorkomen in West-Brabant, Friesland, omgeving Zutphen, de kop van Noord-Holland, de stad Groningen en Zuid-Oost Drenthe. De wachtlijstproblematiek doet zich lang niet bij alle verslavingszorginstellingen voor, maar met name in Brabant en Noord-Nederland. Deze problematiek geldt alleen voor de klinische detoxificatiefase.
Mede gelet op de gezondheidsrisico’s die kunnen optreden bij het detoxificatieproces als onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving stimuleer ik een project waarbij de verslavingszorginstellingen participeren in het onder wetenschappelijke begeleiding ontwikkelen van een nieuw detoxificatieprotocol voor GHB-verslaving. Doel daarvan is het realiseren van een adequaat protocol waarmee elke verslavingszorginstelling dit onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving succesvol kan hanteren. Daardoor kan de behandelcapaciteit worden uitgebreid.
Ziet u aanleiding GHB te verplaatsen van lijst II naar lijst I van de Opiumwet door middel van een algemene maatregel van bestuur (artikel 3a, lid 2 Opiumwet), dan wel met spoed via een ministeriële regeling (artikel 3a, lid 5 Opiumwet)?
Ik heb onlangs het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) opdracht gegeven een nieuwe risicobeoordeling van GHB op te stellen. Het resultaat van deze beoordeling kan aanleiding zijn GHB van lijst II naar lijst I te verplaatsen. Ik heb het CAM gevraagd deze risicobeoordeling voor 1 juli 2011 af te ronden.
De plannen van de Europese Commissie om brandstofheffingen sterker aan energie-inhoud te koppelen |
|
Wouter Koolmees (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving1 over de plannen van de Europese Commissie om brandstofheffingen sterker aan energie-inhoud te koppelen dan nu het geval is?
Ja.
Heeft u reeds contact gehad met de Europese Commissie of met andere Europese landen over de in het artikel genoemde voorstellen?
Ja. Op 28 maart 2007 heeft de Europese Commissie het Green Paper on market-based instruments for environmental and energy related policy purposes (COM(2007)140final) gepubliceerd. Hierin zijn door de Europese Commissie onder meer vragen aan lidstaten en overige belanghebbenden gesteld met het oog op een mogelijke herziening van de Richtlijn Energiebelastingen2. Nederland heeft per brief gereageerd op het groenboek. De conceptversie van deze brief3 is 21 juni 2007 met uw Kamer besproken4. Daarnaast is vanuit de Europese Commissie in 2009 informeel een presentatie verzorgd voor diverse belanghebbenden over haar ideeën rond een herziening van de Richtlijn Energiebelastingen.
Wat is uw reactie op de stelling, die in de in het artikel aangehaalde conceptvoorstellen centraal zou staan, dat «. . .de energiebelasting achterhaald is en te weinig rekening houdtmet het energie- en klimaatbeleid van de EU»?
De Europese Commissie heeft aangekondigd op korte termijn met een voorstel tot wijziging van de Richtlijn Energiebelastingen te willen komen. Mocht de Europese Commissie een voorstel indienen, dan zullen de Eerste en Tweede Kamer door middel van het zogenoemde BNC-fiche op de hoogte worden gebracht van dit voorstel en de eerste positie van het kabinet ter zake. Deze eerste positie kan pas worden vastgesteld nadat duidelijk is hoe het voorstel luidt.
Een analyse van de effecten van het voorstel voor Nederland, zoals budgettaire gevolgen, gevolgen voor het Nederlandse fiscale stelsel alsmede de doelstellingen op het terrein van duurzame energie, de reductie van CO2-uitstoot en energiebesparing, zal op dat moment gemaakt worden. Wel wordt op dit moment in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu een onderzoek uitgevoerd door CE Delft/Ecofys naar de mogelijke gevolgen van de in een werkdocument van de Europese Commissie opgenomen ideeën. Dit werkdocument is gepubliceerd op de website www.euractive.com5 en betreft in concept de wijzigingen van de Richtlijn Energiebelastingen waar de Europese Commissie destijds (2009) aan dacht.
Kunt u toelichten wat de gevolgen voor het milieu en de schatkist zijn als heffingen op brandstoffen «op basis van CO2-emissies bij verbruik van de energie, en op basis van de energiewaarde van een brandstof» worden gebaseerd, zoals in het artikel wordt gesuggereerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het sterker relateren van heffingen op brandstoffen aan de energiewaarde van een brandstof of CO2-emissie bij gebruik van energie, als deze in EU- verband budgetneutraal worden ingevoerd, de kabinetsdoelstellingen op vlak van duurzame energie en CO2 beperking dichterbij zouden brengen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de effecten zijn van het sterker relateren van heffingen op brandstoffen aan de energiewaarde van een brandstof of CO2-emissie bij gebruik van energie voor het gebruik van diesel, en de daarmee samenhangende gevolgen voor de Nederlandse luchtkwaliteit?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de in de Brede Heroverwegingen 1 en 3 gekwantificeerde potentiële opbrengsten van het afbouwen van de accijnskortingen voor de binnenvaart in het kader van de Akte van Mannheim, en het afschaffen van de tariefdifferentiatie tractoren en mobiele werktuigen, in Europees verband onder de aandacht te brengen als onderbouwing van de mogelijke baten van het sterker koppelen van heffingen aan de energiewaarde van brandstoffen?
Ik ben van mening dat een discussie over accijnsvrijstellingen, accijnsverlagingen en/of heffingen gevoerd moet worden in het kader van de Europese besprekingen over de aanpassing van de Richtlijn Energiebelastingen en over het op 28 maart jl. verschenen Europese Witboek Vervoer. In het Witboek Vervoer geeft de Europese Commissie onder meer aan verder te willen gaan met het internaliseren van de externe kosten in alle vervoersmodaliteiten, rekening houdend met de verschillen tussen de modaliteiten en te streven naar het opheffen van distorsies. Meer specifiek voor de binnenvaart zal de Europese Commissie bezien of het internaliseren verplicht toegepast zou kunnen worden op de Europese binnenwateren (de Europese Commissie heeft deze actie voorzien tussen 2016 en 2020). Het kabinet zal u op korte termijn de reactie op het Witboek Vervoer doen toekomen.
Bent u bereid in overleg met de andere landen die de Akte van Mannheim ondertekend hebben, een analyse te maken van de ecologische en economische kosten en baten van het invoeren van een gebruiksheffing voor de binnenvaart en bij een positieve uitkomst deze mogelijkheid in Europees verband te agenderen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht "Spijkers naar rechter om 'psychiatrisering'" |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Jasper van Dijk (SP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Spijkers naar rechter om «psychiatrisering»»?1
De opmerkingen in het genoemde artikel hebben betrekking op documenten van de toenmalige Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst (RBB) van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze dienst verzorgde de medische begeleiding van ambtenaren van onder meer Defensie. Een van de genoemde documenten van de RBB is een informatieoverzicht met aantekeningen van de betrokken bedrijfsarts.
Dit informatieoverzicht heeft de bedrijfsarts destijds ter beschikking gesteld aan de bezwaarschriftencommissie van de RBB, bestaande uit drie bedrijfsartsen, die het in 1991 door de heer Spijkers aanhangig gemaakte bezwaar behandelde. Dit bezwaar was gericht tegen het oordeel van de betrokken bedrijfsarts dat vermoedelijk sprake was van langdurige dan wel blijvende arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding van de terbeschikkingstelling van het informatieoverzicht aan de commissie heeft de heer Spijkers een klacht ingediend bij het Medisch Tuchtcollege. De klacht hield ondermeer in dat de bedrijfsarts met het informatieoverzicht verkeerde inlichtingen aan de commissie had verstrekt over de bevindingen van de betrokken psychiaters (prof. dr. Van Tilburg en dr. Van der Post).
Het handelen van de betrokken bedrijfsarts is in 1994 uiteindelijk getoetst door de hoogste instantie in de gezondheidszorg, het Centraal Medisch Tuchtcollege. Hierbij is overwogen dat de bedrijfsarts de bevindingen van de psychiaters en zijn eigen conclusies in het informatieoverzicht exacter had moeten weergeven. Dit werd echter niet zodanig verwijtbaar geacht dat hierop een maatregel tegen de bedrijfsarts zou moeten volgen. De commissie wist immers dat het in het informatieoverzicht ging om persoonlijke aantekeningen van de bedrijfsarts en moest beslissen op grond van alle beschikbare informatie, waaronder dus ook de rapporten van de betrokken psychiaters.
In rechtspositioneel opzicht heeft het informatieoverzicht geen gevolgen gehad voor de heer Spijkers. De commissie die bij de RBB het bezwaar van de heer Spijkers behandelde, heeft geoordeeld dat de heer Spijkers weliswaar arbeidsongeschikt was, maar tevens dat die arbeidsongeschiktheid van tijdelijke aard was. Het ontslag van de heer Spijkers per 1 oktober 1993 was dan ook niet op grond van arbeidsongeschiktheid, maar op grond van de vaststelling dat sprake was van verstoorde arbeidsverhoudingen waardoor geen sprake meer kon zijn van een vruchtbare samenwerking tussen Defensie en de heer Spijkers.
Het ontslagbesluit, de gronden waarop het berust en de daarbij behorende uitkeringsregeling zijn door de Centrale Raad van Beroep getoetst. In zijn uitspraak van 1997 heeft de Raad overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat ten aanzien van de heer Spijkers sprake is geweest van psychiatrisering. Bij de overwegingen is de uitspraak van het Centraal Medisch Tuchtcollege uit 1994 betrokken en is acht geslagen op het op verzoek van de heer Spijkers opgestelde rapport van het Geneva Initiative on Psychiatry. De Raad heeft op 23 december 2010 het verzoek om herziening op dit punt afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. In mijn beantwoording van vragen van de leden Eijsink en Jasper van Dijk van 14 februari jl. (Handelingen TK 2010–2011, Aanhangsel nr. 1759) ben ik ingegaan op andere aspecten van deze uitspraak van de Raad.
Is het waar dat in een rapport van Achmea Arbo, de arbodienst van Defensie, onder meer staat dat hoogleraar psychiatrie Van Tilbrug in 1989 zou hebben vastgesteld dat Spijkers lijdt aan een syndroom met «depressive en angstige kenmerken, onder andere gebaseerd op persoonlijkheidsstoornis»? Is het tevens waar dat psychiater Van Tilburg verklaard heeft dat in het onderliggende rapport precies het tegenovergestelde werd gesteld, namelijk dat de «diagnose persoonlijkheidsstoornis niet gerechtvaardigd» was? Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe verklaart u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in een in 1991 door Defensie ingebracht «Résumé ten behoeve van Bezwaarzitting» aan psychiater Van der Post de uitspraak wordt toegeschreven dat Spijkers mogelijk geneigd is tot een «paranoïde kleuring van gebeurtenissen»? Is het tevens waar dat Van der Post heeft verklaard «Nergens verwijst mijn rapport naar die mogelijkheid»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat tot op heden de gevolgen zijn voor Spijkers van deze kennelijk onjuist binnen de Defensieorganisatie vastgestelde diagnose? Bent u bereid om deze gevolgen te herstellen en hiermee zorg te dragen voor de volledige rehabilitatie van Spijkers?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat gezien de gevolgen voor Spijkers het tot tweemaal toe in onderliggende rapporten onjuist weergeven van de werkelijkheid, niet zonder consequenties kan blijven voor degenen die deze fouten hebben gemaakt? Indien ja, bent u bereid na te gaan wie die verantwoordelijken zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Q-koorts op kinderboerderijen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat op 14,4% van de kinderboerderijen Q-koorts is aangetroffen en dat het in Noord-Brabant zelfs 35% betreft?1 Hoe beoordeelt u dit gegeven in relatie tot de volksgezondheid?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Gerbrands (PVV) die op 23 maart 2011 aan uw Kamer zijn gezonden.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de onderzoekers dat op basis van de gegevens niet nauwkeurig is in te schatten hoe groot het risico is dat bezoekers besmet raken, maar dat de kans zeker aanwezig is? Hoe groot acht u de kans dat, zeker gedurende het lammerseizoen, bezoekers van kinderboerderijen besmet raken met Q-koorts?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe uw risico-inschatting zich verhoudt tot de waarschuwingen die diverse buitenlandse overheden (zoals die van de Verenigde Staten en Brazilië) aan reizigers gaven over het risico van Q-koortsbesmetting in Noord-Brabant? Worden er nog steeds dergelijke waarschuwingen afgegeven aan buitenlandse reizigers?
Het is de verantwoordelijkheid van die overheden om hun burgers te adviseren over mogelijke gezondheidsrisico’s en welke maatregelen toeristen kunnen nemen om de risico’s te verkleinen. In februari heeft het Amerikaanse Center for Disease Control and Prevention (CDC) het bestaande advies voor Nederland ge-update met actuele gegevens over het aantal besmettingen. Het bestaande CDC advies om in verband met Q-koorts geen boerderijen te bezoeken in Noord-Brabant is erg ongenuanceerd. Het CDC geeft kennelijk de voorkeur aan het geven van een duidelijk advies aan toeristen boven de nuance van het onderscheid tussen bijvoorbeeld een pluimveebedrijf en een besmet verklaarde geitenhouderij.
Kunt u toelichten hoe hoog het vaccinatiepercentage op kinderboerderijen is?
Van ongeveer 1000 bedrijven is bekend dat zij een publieksfunctie hebben. De kinderboerderijen vallen in die categorie. Op grond van de inzending van de vaccinatieverklaringen concludeert de nVWA dat in 2010 alle bij ons bekende bedrijven met een publieksfunctie de schapen en geiten gevaccineerd hebben. Op 90 bedrijven zal dit met een bedrijfsbezoek gecontroleerd worden.
De vaccinatiecampagne van 2011 is recent gestart. Een deel van de dieren is nu nog drachtig. Na de lammerperiode zal de vaccinatiecampagne echt op gang komen. Bedrijven met een publieksfunctie zijn verplicht hun dieren voor 1 januari 2012 te vaccineren.
Op welke wijze wordt erop toegezien dat de kinderboerderijen zich houden aan de hygiëneprotocollen, dat zij de bezoekers voorlichten over de risico’s van Q-koorts en dat zij de schapen en geiten inderdaad in afzondering laten aflammeren? Wat is de rol van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) hierin?
De Stichting Kinderboerderijen Nederland (SKBN) en Stadswerk Vakgroep Medewerkers Kinderboerderijen (VMK) hebben gezamenlijk het Keurmerk Kinderboerderijen in het leven geroepen. Het hygiëneprotocol maakt onderdeel uit van het keurmerk. Er zijn geen wettelijke voorschriften met betrekking tot de naleving van het hygiëneprotocol. De wettelijke verplichtingen zoals de vaccinatieplicht en de afzonderingsplicht worden door de nVWA gecontroleerd. In 2011 worden 90 controles uitgevoerd bij houders van schapen en geiten met een publieksfunctie.
Hoe beoordeelt u de «geboortegolven» van lammetjes bij enkele kinderboerderijen2, zeker in het licht van de gevonden prevalentie van Q-koorts? Deelt u de mening dat het niet raadzaam is om in gebieden waar de Q-koorts ernstige vormen aan heeft genomen, zoveel dieren gelijk drachtig te laten worden? Op welke wijze hebt u kinderboerderijen geadviseerd dit jaar met het fokbeleid om te gaan? Bent u bereid voor het volgende dekseizoen maatregelen te nemen om deze «geboortegolven» voor het volgende lammerseizoen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De voortplanting van schapen en geiten is voor een belangrijk deel seizoensgebonden. Daarom zijn schapen en geiten tegelijkertijd drachtig en lammeren zij tegelijkertijd af. Voor bedrijven met een publieksfunctie geldt een vaccinatieplicht en een afzonderingsplicht voor schapen en geiten die aflammeren. Die maatregelen beheersen het risico op besmetting van bezoekers via direct contact. Deze maatregelen zijn genomen op basis van adviezen van de deskundigen. In het deskundigenadvies van mei 2010 is expliciet aangegeven dat er geen noodzaak is voor verdergaande maatregelen op bedrijven met een publieksfunctie. Wij zijn daarom niet van plan om met de kinderboerderijen in gesprek te treden over hun fokbeleid, dan wel daaromtrent maatregelen te nemen.
Wanorde in de Veiligheidsregio Limburg-Noord |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vernietigend rapport over wanorde Veiligheidsregio Limburg-Noord»?1
Ja
Klopt het dat er binnen de top van de regio een conflict is uitgebarsten dat de regionaal brandweercommandant (voorlopig) de kop heeft gekost?
Om inzicht te krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de organisatie heeft de directie van de Veiligheidsregio Limburg-Noord opdracht gegeven tot een onderzoek «doorlichting Veiligheidsregio Limburg-Noord». In een rapportage naar aanleiding van deze doorlichting staan constateringen die direct herleidbaar zijn tot het functioneren van de regionaal commandant. Naar aanleiding van deze constateringen hebben de leden van het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio besloten tot een nader, verdiepend onderzoek dat 6 tot 8 weken zal duren. In dit kader is besloten dat de regionaal commandant tijdelijk zijn werkzaamheden neerlegt en zijn functie niet uitoefent vanaf de start van het vervolgonderzoek tot en met de eventuele besluitvorming naar aanleiding van de onderzoeksresultaten.
Klopt het dat de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid het genoemde onderzoeksrapport inmiddels heeft opgevraagd bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord (VRLN)?
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) heeft kennis genomen van het genoemde onderzoeksrapport, dat overigens openbaar is. Dit om te bezien of de veiligheidsregio in staat is haar taken naar behoren uit te voeren en of de al in gang gezette ontwikkeling van de veiligheidsregio (verbetertraject) zich blijft doorzetten.
De Inspectie OOV houdt toezicht op de vraag hoe veiligheidsregio’s en gemeenten hun taken uitoefenen en wet- en regelgeving naleven. In april 2010 heeft de Inspectie OOV in haar rapport «De Staat van de rampenbestrijding» met betrekking tot de regio Limburg-Noord geconstateerd dat de VRLN eind 2009 veel aandachtspunten had opgepakt in verschillende projecten ofwel reeds in planvorming had uitgewerkt. Op een aantal punten was nog ruimte voor verbetering (zie Kamerstukken II, 2009–2010, 29 517, nr. 40.
Heeft u inmiddels kennisgenomen van de feiten?
Ik heb kennisgenomen van de feiten uit de openbare rapportage.
Acht u een onderzoek gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet gepast om voorafgaand aan de uitkomst van een vervolgonderzoek en voorafgaand aan het oordeel van het bestuur over dat vervolgonderzoek een uitspraak te doen over de gerechtvaardigheid van een onderzoek.
Bent u op de hoogte van het feit dat de voorzitter van de Veiligheidsregio (vooralsnog) niet wil ingaan op verzoeken van de relevante gemeenteraden en dus geen verantwoordelijkheid lijkt te willen afleggen?
Het dagelijks bestuur van de regio heeft aangegeven voorlopig geen verdere uitspraken te willen doen met betrekking tot de onderzoeksbevindingen en de redenen die hebben geleid tot het besluit dat de regionaal commandant tijdelijk zijn werkzaamheden neerlegt en zijn functie niet uitoefent gedurende het vervolgonderzoek. Het dagelijks bestuur heeft aangegeven eerst de resultaten van het vervolgonderzoek af te wachten.
Deelt u de mening dat de rol van de gemeenteraad niet beperkt moet worden tot het eenmaal in de vier jaar vaststellen van een risicoprofiel? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Overigens, beperkt die rol zich momenteel niet tot het eenmaal in de vier jaar vaststellen van een risicoprofiel. Het bestuur van de veiligheidsregio is, conform de Wet veiligheidsregio, verplicht te overleggen met de raden van de deelnemende gemeenten alvorens het risicoprofiel van de regio vast te stellen en daarbij dient het bestuur de raden te vragen naar de wensen aangaande het beleidsplan van de veiligheidsregio. Daarnaast staat blijft de taak van elke gemeenteraad overeind om de eigen burgemeester te controleren bij de wijze waarop de burgemeester uitvoering geeft aan zijn taken binnen de veiligheidsregio waar de gemeente aan deelneemt. De betrokkenheid van de gemeenteraad op dit belangrijke (lokale) beleidsterrein zou zich dan ook niet moeten beperken tot haar inbreng bij het risicoprofiel en het beleidsplan.
Deelt u de mening dat er een volledige uitleg moet komen over de problemen bij de VRLN en dat duidelijk moet zijn welke bestuurder verantwoordelijk is voor het strategisch concept van de VRLN? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio om de interne organisatie en de visie op deze organisatie vorm te geven. Momenteel is datzelfde bestuur in afwachting van de uitkomst van dit vervolgonderzoek en zijn nog geen besluiten genomen naar aanleiding van de eerste rapportage. Verder draagt in mijn ogen het bestuur van de veiligheidsregio gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het strategisch concept van haar regio. Ik vertrouw er op dat, wanneer het bestuur van de veiligheidsregio een compleet beeld heeft van de situatie binnen de eigen organisatie, dit bestuur ook een volledige uitleg zal verzorgen binnen de regio. Het treffen van maatregelen acht ik momenteel dan ook niet opportuun.
Deelt u tevens de mening dat er sprake moet zijn van een heldere en werkbare procedure voor vaststellen begroting, taakstelling en organisatie van de VRLN evenals zicht op de prestaties en bemoeienissen van de VRLN? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Ja, ik deel de mening dat er sprake dient te zijn van een heldere en werkbare procedure voor het vaststellen van een begroting, taakstelling en organisatie van een veiligheidsregio. Het is echter het bestuur van de veiligheidsregio, dat primair verantwoordelijk is voor de inrichting van deze procedures met betrekking op de eigen organisatie. Veiligheidsregio’s zijn een vorm van verlengd lokaal bestuur, waarbij de aan de regio deelnemende gemeenten als eerste aan zet zijn om maatregelen te nemen. Middels wetgeving stel ik de kaders voor (brand)veiligheid, rampenbestrijding en crisisbeheersing vast, maar gezien de verlengd lokaal bestuur constructie van de veiligheidsregio meng ik mij niet in organisatievraagstukken van deze aard. Het treffen van maatregelen acht ik momenteel dan ook niet opportuun.
De herplaatsing van een handenweigerende docent aan de Hogeschool van Amsterdam |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van PowNews en het artikel «Islamitische docent weer aan het werk»?1
Ja, ik heb daarvan kennisgenomen.
Deelt u de mening dat het de wereld op zijn kop is dat de docent niet wordt ontslagen, maar door middel van een herplaatsingstraject wordt beloond?
Het is de bevoegdheid en de taak van het college van bestuur een oplossing te vinden voor de ontstane situatie. Dat bestuur is daarbij – onder meer – gebonden aan de verbodsbepalingen van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Voor een conflict als het onderhavige, betekent dit dat het school/instellingsbestuur als aanbieder van onderwijs ervoor moet waken dat degenen die voor de school/instelling werken, niet verboden man/vrouw onderscheid maken ten opzichte van de studenten. Tegelijkertijd verbiedt dezelfde wet de hogeschool om als werkgever ten opzichte van haar personeel verboden onderscheid te maken op grond van (onder andere) godsdienst.
Het College van Bestuur van de hogeschool van Amsterdam heeft gezocht naar een oplossing voor de ontstane situatie en geconstateerd dat een terugkeer van de docent geen reële optie is. De arbeidsovereenkomst zal daarom binnenkort worden ontbonden.
Deelt u de mening dat door deze onbegrijpelijke handelswijze er veel tijd, geld en moeite worden verspilt om iemand tegemoet te komen die onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen, terwijl juist gelijkheid van man en vrouw ten alle tijde geborgd zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u voorts uiteenzetten of er ook andere publieke instellingen zijn die een dergelijk beleid hanteren? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke instellingen?
De Hogeschool van Amsterdam is geen publiekrechtelijke instelling.
Elke onderwijsinstelling bepaalt haar eigen personeelsbeleid. Ik heb geen overzicht van het beleid van andere onderwijsinstellingen.
Deelt u de mening dat een publieke instelling een voorbeeldfunctie heeft en daarbij de gelijkheid tussen mannen en vrouwen moet bewaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik deel de mening dat scholen een voorbeeldfunctie hebben, waar het gaat om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Vanwege die voorbeeldfunctie vind ik het van groot belang dat het personeel op school in spreken en handelen uitdraagt dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat in dit soort gevallen niet alle betrokkenen een inspanning moeten leveren, maar enkel de docent zelf?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de Hogeschool van Amsterdam een extern adviseur heeft aangetrokken voor de herplaatsing van de handenweigerende docent? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoeveel geld de inschakeling van de extern adviseur kost?
De Hogeschool van Amsterdam heeft inderdaad een bureau met deskundigheid in aangelegenheden als de onderhavige, ingeschakeld om te onderzoeken of een oplossing gevonden kan worden die een werkbare situatie oplevert. Hoeveel kosten daarmee gemoeid zijn, is mij niet bekend. De instelling heeft bestedingsvrijheid. Daarvoor geldt als voorwaarde dat uitgaven geschieden binnen de grenzen van doelmatigheid en rechtmatigheid en zij gecontroleerd worden en goedgekeurd worden door een accountant.
Een Afrikaans biogas project |
|
Ewout Irrgang |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederlandse hulporganisaties «stelen» Afrikaans project»?1
Ik betreur het dat een in mijn ogen goed lopend programma op deze manier in het nieuws komt.
Is het waar dat SNV en Hivos in 2009 het project hebben gekaapt en vervolgens door de Nederlandse regering laten financieren? Zo neen, wanneer is uw financiering van het project begonnen?
Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Het Africa Biogas Partnership Program (ABPP) was een samenwerkingsverband van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en het Biogas for Africa Initiative, dat bestond uit enkele Afrikaanse organisaties. In 2008 werd het Biogas for Africa Initiatief, dat geen formele juridische status had, omgevormd tot de Stichting Biogas for Better Life. Naar het oordeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren de beheersmatige risico’s te groot om aan deze jonge en kleine stichting een subsidie van 30 miljoen Euro toe te kennen. Het ging en gaat immers om het uitvoeren vanaf 2009 van een omvangrijk en complex programma in Burkina Faso, Ethiopië, Kenia, Oeganda, Senegal en Tanzania. Er is toen om die redenen voor gekozen Hivos een subsidie toe te kennen van 30 miljoen Euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij. Zij beschikten en beschikken wel over voldoende beheers- en uitvoeringscapaciteit. Bovendien hadden Hivos en SNV reeds ervaring opgedaan met de uitvoering biogasprogramma’s in Vietnam, Bangladesh, Cambodja en Laos.
De voorbereiding van het biogasprogramma is begonnen in 2006. Er werden o.m. haalbaarheidstudies uitgevoerd, een bijeenkomst met Afrikaanse stakeholders georganiseerd en een studie uitgevoerd voor een Research & Development programma.
Kunt u aangeven van wanneer het voorstel van de «stichting Biogas for Better Life» om toepassing van biogastechnologie in Afrika van de grond te krijgen dateert? Is het waar dat het voorstel reeds vóór aanvang van de Nederlandse financiering is ontwikkeld? Zo nee, wanneer dan wel?
De Stichting Biogas for Better Life heeft op 25 augustus 2008 een brief met bijgevoegd voorstel aangeboden aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het voorstel is ontwikkeld vóór aanvang van de Nederlandse financiering.
Was u op de hoogte van de klachten die de Afrikaanse bestuurders en adviseurs van de «stichting Biogas for Better Life: an African Initiative» middels interne communicatie aan SNV en Hivos hebben overgebracht?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, kunt u dan aangeven van wanneer deze klachten dateren, waar de klachten uit bestonden en wat er met deze klachten is gedaan?
Deze klachten werden naar voren gebracht in de onder antwoord 3 genoemde brief van 25 augustus 2008. De belangrijkste klacht was dat de stichting het niet eens was met de aan haar door de andere partners toegemeten rol op het gebied van lobby, advocacy en communicatie. De stichting achtte deze rol te beperkt en wilde ook bij de uitvoering worden betrokken. Op 28 augustus 2008 werd hierover door het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en de stichting gesproken. De betrokkenen konden het echter niet eens worden over de omvang van de rol van de stichting waarna de stichting zelf op 28 augustus 2008 heeft besloten zich uit het samenwerkingsverband terug te trekken. Nadat de subsidie aan Hivos was verleend, hebben noch Hivos, SNV noch het ministerie signalen van de stichting ontvangen dat de stichting terug wilde komen op het eerder genomen besluit verder geen deel te willen nemen aan het partnerschap.
Indien het antwoord op vraag 4 ontkennend luidt, bent u dan bereid deze klachten alsnog te achterhalen en te openbaren? Zo neen, waarom niet?
Niet van toepassing.
Welke conclusies verbindt u aan deze kwestie?
De belangrijkste conclusie is dat het bewuste artikel in de Volkskrant van 7 maart jl. op onjuiste informatie berust.
De financiële problemen op Sint Maarten |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Premier Sint Maarten tegen controle Donner»?1
Ja.
Is het waar dat premier Sarah Wescot-Williams van Sint Maarten zich niet kan vinden in het advies van het College financieel toezicht aan de rijksministerraad om een aanwijzing te geven om het inzicht in de financiën van Sint Maarten te verbeteren en de begroting op orde te brengen?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2109) en de 3e vraag van het lid Bosman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2110).
Zo ja, is dit niet opmerkelijk in die zin dat Sint Maarten en het College financieel toezicht de rijksministerraad gezamenlijk gevraagd hebben om een aanwijzing? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zoals u in het antwoord op de eerste vraag van het lid van Raak kunt lezen is dit niet langer het geval.
Hoe beoordeelt u de stelling van premier Wescot-Williams dat inzicht in de overheids-nv’s niet nodig en niet mogelijk is, en dat het College financieel toezicht met haar verzoek om een aanwijzing in dit kader de rijkswet financieel toezicht naar eigen hand wil zetten? Valt het verzoek om een aanwijzing volgens u binnen de kaders van de rijkswet financieel toezicht?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak en op de 7e vraag van het lid Bosman. Hierbij ben ik voorts van mening dat het Cft met het verzoek om inzage in de financiële gegevens van overheidsNV’s niet probeert de rijkswet naar eigen hand te zetten. Het Cft heeft duidelijk aangegeven de inzage nodig te hebben om te kunnen beoordelen of er geen verplichtingen zijn die het eventuele gebruik van mogelijke reserves zouden belemmeren. Een verzoek om een aanwijzing kan binnen de kaders van de rijkswet vallen.
In hoeverre is de rijksministerraad voornemens om in lijn met het advies van het College financieel toezicht een aanwijzing te geven om het inzicht in de financiën van Sint Maarten te verbeteren en om de begroting op orde te brengen?
Zie het antwoord op de 4e vraag van het lid Bosman.
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de toenmalige minister van Financiën tijdens de schriftelijke behandeling van de rijkswet Financieel toezicht op de vragen wat de consequenties zouden zijn als Curaçao of Sint Maarten een aanwijzing van de raad van ministers van het Koninkrijk niet op zouden volgen? Herinnert u zich dat zij toen stelden dat het niet opvolgen van een aanwijzing dermate ernstig zou zijn dat zij niet bij voorbaat met die mogelijkheid rekening wensten te houden?
Ja. Deze antwoorden zijn te vinden in Kamerstukken II, 2009/10, 32 026 (R 1888), nr. 7, blz. 3.
Bent u van mening dat er – gezien de uitspraken van premier Wescot-Williams – wel degelijk rekening gehouden dient te worden met de mogelijkheid dat Sint Maarten een aanwijzing van rijksministerraad niet op wil volgen? In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat Sint Maarten niet bereid is om een aanwijzing van de rijksministerraad die in lijn is met het huidige advies van het College financieel toezicht op te volgen? Wat kunnen hier de consequenties van zijn?
Vooralsnog heb ik geen reden om aan te nemen dat Sint Maarten een aanwijzing van de RMR niet zal opvolgen.
Welke mogelijkheden heeft de rijksministerraad om te garanderen dat aanwijzingen van de rijksministerraad op basis van advies van het College financieel toezicht om de begroting van Sint Maarten op orde te brengen wel opgevolgd worden? Gaat u hier eventueel gebruik van maken?
Zoals gezegd in het antwoord op de vorige vraag heb ik vooralsnog geen reden om aan te nemen dat Sint Maarten een aanwijzing van de RMR niet zal opvolgen. Mocht later blijken dat zulks wel het geval is dan zullen wij ons in de RMR nader beraden welke vervolgmogelijkheden er zijn.
Bieden de artikelen 43, 50 en 51 van het Statuut van het Koninkrijk de rijksministerraad in dit kader extra mogelijkheden? Zo ja, welke? In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat daar in de nabije toekomst gebruik van gemaakt zal worden?
Artikel 43, tweede lid, van het Statuut bepaalt dat het waarborgen van onder meer deugdelijk bestuur aangelegenheid van het Koninkrijk is. Artikel 50 biedt de mogelijkheid van schorsing en vernietiging van wetgevende en bestuurlijke maatregelen die in strijd zijn met de vereisten voor deugdelijk bestuur. Artikel 51 maakt het mogelijk bij algemene maatregel van rijksbestuur voorzieningen te treffen, wanneer een landsorgaan niet of niet voldoende voorziet in hetgeen het ingevolge onder meer rijkswet moet verrichten. De toepassing van de waarborgfunctie is een ultimum remedium. Dat betekent in dit geval dat toepassing van de waarborgfunctie pas aan de orde kan komen als is komen vast te staan dat intern redres niet meer mogelijk is, en dus dat de mogelijkheden binnen het land en van de Rijkswet financieel toezicht, volledig zijn uitgeput. In het uiterste geval zou dit kunnen betekenen dat de begroting van Sint Maarten op Koninkrijksniveau wordt vastgesteld. Maar, zoals de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al schreef, vertrouwen wij erop dat het zo ver niet zal hoeven komen.2
Met dioxine vervuilde wateren |
|
Karen Gerbrands (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel over besmette rivierpaling?1
Ja.
Bent u van mening dat de betreffende met dioxine vervuilde wateren zo snel mogelijk moeten worden opgeschoond, teneinde te voorkomen dat er steeds meer besmette rivierpaling komt in deze wateren en mogelijk vele andere negatieve gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu zich kunnen ontwikkelen? Zo ja, wat zijn uw voornemens tot het opschonen van deze wateren?
Voor het waterkwaliteitsbeleid is de Kaderrichtlijn Water richtinggevend.
Door een stringente aanpak aan de bron, mede voortvloeiend uit internationale regelgeving, zijn emissies naar lucht en water van dioxines en dioxineachtige PCB’s vergaand teruggedrongen. De lozingen naar het oppervlaktewater zijn sinds 1990 met meer dan 90% afgenomen. Resterende emissies naar het milieu (afkomstig van chemische industrie, vuilverbrandingsinstallaties en afvalverwerkende bedrijven) worden verder teruggedrongen via toepassing van Best Beschikbare Technieken.
Met het terugdringen van de emissies van dioxines en dioxineachtige PCB’s naar het oppervlaktewater zijn de aanwezige verontreinigingen in de waterbodem hoofdzakelijk een gevolg van historische lozingen. Als gevolg van de stringente brongerichte maatregelen is de verwachting dat de kwaliteit van nieuw gevormd sediment geleidelijk aan verbetert. Deze kwaliteitsverbetering ijlt echter aanzienlijk na op de sanering van bronnen. Omdat dioxines en dioxineachtige PCB’s zich gemakkelijk ophopen in langlevende vette vis als de paling geldt dit mogelijk ook voor de concentraties van deze stoffen die in paling worden aangetroffen.
Het opruimen van alle historisch verontreinigde waterbodems in het benedenrivierengebied is geen optie: dat zou een enorme operatie vergen, is zeer kostbaar en gegeven de verwachte kwaliteitsverbetering op termijn ook niet overal kosteneffectief. In het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren zijn locaties opgenomen waar gedurende de planperiode 2010 – 2015 waterbodemmaatregelen worden genomen.
Op Europees niveau zijn dioxines met inbegrip van dioxineachtige PCB’s genomineerd om bij de komende herziening toegevoegd te worden aan de prioritaire stoffenlijst van de Kaderrichtlijn water. Opname op de lijst verhoogt de druk om ook in bovenstrooms gelegen landen aanvullende maatregelen te nemen om de waterkwaliteit verder te verbeteren. Hiervan zal ook de kwaliteit in het benedenrivierengebied op termijn profijt hebben.
Kunt u aangeven hoe lang deze wateren al zwaar vervuild zijn en waarom er kennelijk niet afdoende stappen zijn ondernomen om de paling; maar ook de andere visstanden in deze wateren, te beschermen?
Het gaat bij de waterbodems in het benedenrivierengebied hoofdzakelijk om een erfenis van historische emissies die de afgelopen decennia hebben plaatsgevonden. Sinds er eind 2006 een strengere Europese voedselveiligheidsnorm geldt voor dioxines en dioxineachtige PCB's in consumptievis, waarbij deze voor paling is gesteld op maximaal 12 pg/g, is uit RIKILT /IMARES onderzoek gebleken dat paling uit het benedenrivierengebied niet aan de gewenste kwaliteit voldoet.
In het kader van de Kaderrichtlijn Water worden ook maatregelen genomen die noodzakelijk zijn voor het verbeteren van de visstanden in algemene zin; deze maatregelen hebben geen directe relatie met het oplossen van de dioxine-verontreiniging. Het gaat daarbij onder meer om het vispasseerbaar maken van kunstwerken, de aanleg van natuurvriendelijke oevers en nevengeulen die voor diverse vissoorten belangrijk zijn als paaiplaatsen. Juist voor de paling zijn deze maatregelen van zeer groot belang, nu de achteruitgang van de palingstand mede te wijten is aan het feit dat palingen niet vrij kunnen migreren door het watersysteem.
Voor de Kaderrichtlijn water worden van 2009 – 2015 voor ca. 350 miljoen euro maatregelen uitgevoerd voor de Rijkswateren. Voor «afdoende stappen» om de paling en andere soorten te beschermen is meer nodig. Op grond van het Regeerakkoord heb ik evenwel een deel van de voorgenomen maatregelen uit het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren getemporiseerd tot na 2015. Met mijn brief van 15 april 2011 (IENM/BSK-2011/48617) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u bereid om de boetes voor illegale lozingen door chemische en metaalverwerkende industrieën fors, bijvoorbeeld met 500%, te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Resterende lozingen naar oppervlaktewater zijn niet de hoofdoorzaak van de verontreinigde situatie van het benedenrivierengebied. Van belang is wel dat emissies naar lucht en water waar dit kosteneffectief en redelijkerwijs mogelijk is verder worden teruggedrongen. Dit loopt via de vigerende vergunningverlening, waarbij toepassing van de Best Beschikbare Techniek (BBT) en geleidelijke aanscherping daarvan, en specifiek voor water de toepassing van de emissie-immissietoets, uitgangspunt is. Mede door de inspectie wordt via gerichte acties toegezien op naleving. Het fors verhogen van de boetes voor illegale waterlozingen acht ik in dat licht niet proportioneel en zal bovendien zijn doel voorbij schieten.
De legitimatieplicht bij de verkoop van alcoholische dranken |
|
Linda Voortman (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek1 dat het CNV heeft uitgevoerd naar de gevolgen van de legitimatieplicht voor kassamedewerkers bij de verkoop van alcohol? Klopt het dat kassamedewerkers regelmatig blootstaan aan agressie, bedreigingen en provocaties bij het handhaven van deze legitimatieplicht?
Ik ben bekend met een onderzoek dat de CNV dienstenbond heeft uitgevoerd naar de naleving van de CAO voor supermarktpersoneel. Uit dat onderzoek komt naar voren dat ruim de helft van het supermarktpersoneel nooit een veiligheidstraining of basistraining heeft gehad, terwijl volgens deze CAO iedere werknemer recht heeft op veiligheidsinstructies bij indiensttreding of na 6 maanden de basistraining «Omgaan met Geweld en Agressie in de Detailhandel» mag volgen. Dit onderzoek gaat verder niet in op het handhaven van de legitimatieplicht bij de verkoop van alcohol.
Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat in de sector «detailhandel» supermarkten relatief vaak te maken hebben met geweld tegen het personeel: op jaarbasis gaat het om 17% van het personeel tegen 5% gemiddeld voor de hele sector. Meestal betreft het bedreiging, die door 75% van de slachtoffers genoemd wordt, gevolgd door mishandeling (29%). Uit deze gegevens valt echter niet op te maken dat er een directe relatie bestaat met de verkoop van alcohol.
Uit de Monitor alcoholverstrekking 2009 van Bureau Intraval blijkt dat het weigeren van de verkoop van alcohol geen problemen geeft met jongeren bij de meer dan 100 levensmiddelenzaken die in het kader van dit onderzoek zijn benaderd. Op grond van de beschikbare gegevens kan ik niet anders dan concluderen dat er eerder sprake lijkt te zijn van incidenten dan van een structureel probleem.
Wat vindt u ervan dat ruim de helft van de door het CNV ondervraagde werknemers de bij cao verplicht gestelde basistrainingen, veiligheidsinstructies of veiligheidstrainingen niet heeft gehad? Deelt u de mening dat erop moet worden toegezien dat kassamedewerkers weerbaar gemaakt worden tegen dit soort vormen van wangedrag? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om ervoor te zorgen dat het kassapersoneel, dat vaak zelf ook jong is, voldoende wordt beschermd op de werkvloer. Indien, zoals het CNV meldt, de werkgever deze verantwoordelijkheid niet of onvoldoende neemt, dan is er sprake van een overtreding van de Arbowet.
Het biogas project in Afrika |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
|
Klopt de aantijging van Afrikaanse bestuurders dat de ideeën van de stichting «Biogas for Better Life: an African Initiative» zijn gekaapt door Nederlandse ontwikkelingsorganisaties?1 Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, deze aantijging klopt niet. Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Klopt het dat het ministerie Buitenlandse Zaken de samenwerking met Biogas for Better Life heeft gestaakt omdat de stichting «niet over de gewenste beheercapaciteit beschikte»? Heeft het ministerie nog geprobeerd dit Afrikaanse initiatief betrokken te laten blijven bij het project? Is er samengewerkt met andere Afrikaanse organisaties?
Het Africa Biogas Partnership Program (ABPP) was een samenwerkingsverband van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en het Biogas for Africa Initiative, dat bestond uit enkele Afrikaanse organisaties. In 2008 werd het Biogas for Africa Initiatief, dat geen formele juridische status had, omgevormd tot de Stichting Biogas for Better Life. Naar het oordeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren de beheersmatige risico’s te groot om aan deze jonge en kleine stichting een subsidie van 30 miljoen Euro toe te kennen. Het ging en gaat immers om het uitvoeren vanaf 2009 van een omvangrijk en complex programma in Burkina Faso, Ethiopië, Kenia, Oeganda, Senegal en Tanzania. Er is toen om die redenen voor gekozen Hivos een subsidie toe te kennen van 30 miljoen Euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij. Zij beschikten en beschikken wel over voldoende beheers- en uitvoeringscapaciteit. Bovendien hadden Hivos en SNV reeds ervaring opgedaan met de uitvoering van biogasprogramma’s in Vietnam, Bangladesh, Cambodja en Laos.
Er is geprobeerd om de Stichting Biogas for Better Life betrokken te laten blijven bij de implementatie van het programma. De rol op het gebied van lobby, advocacy en communicatie achtte de stichting echter te beperkt. Het ministerie, Hivos, SNV en de Stichting Biogas for Better Life konden het uiteindelijk niet eens worden over de rol van de Stichting, waarna de Stichting zelf op 28 augustus 2008 heeft besloten zich uit het ABPP samenwerkingsverband terug te trekken. Nadat de subsidie aan Hivos was verleend, hebben noch Hivos, SNV noch het ministerie signalen van de Stichting ontvangen dat het terug wilde komen op het eerder genomen besluit geen deel te willen nemen aan het partnerschap.
Deelt u de mening dat «Afrikaanse» betrokkenheid bij dergelijke projecten, gericht op zelfredzaamheid, van groot belang is en dat Nederlandse ontwikkelingsorganisaties Afrikaanse partners moeten betrekken? Zo ja, op welke manier zult u dat in dit geval bevorderen?
Ik onderschrijf uw mening. Het biogasprogramma in Afrika wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met Afrikaanse overheden, lokale NGO’s en de lokale private sector.
Op welke manier bevordert u de Afrikaanse kennis en kunde, zodanig dat de betrokken Afrikaanse landen in de toekomst zelf in staat zullen zijn biogastechnologie toe te passen?
Een belangrijke component van dit biogasprogramma is de opbouw van capaciteit in de landen van uitvoering. In samenwerking met Afrikaanse overheden, lokale NGO’s en de lokale private sector worden door Nederlandse ontwikkelingsorganisaties seminars gegeven aan lokale beleidsmakers voor het formuleren van duurzaam energiebeleid alsmede trainingen c.q. opleidingen aan lokale practitioners en metselaars.
Onnodig beroep op de spoedeisende eerste hulp |
|
Anne Mulder (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich nog de beantwoording van de vragen van het lid Schippers (VVD) over mensen die aankloppen bij de spoedeisende hulp maar die geen specialistische hulp behoeven?1
Ja, die herinner ik mij.
Bent u bekend met het bericht in de Telegraaf met als kop «Onterechte spoedhulp jaagt zorgkosten op» waaruit blijkt dat het onnodig beroep op de spoedeisende hulp jaarlijks minimaal € 169 miljoen kost?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bereid maatregelen te nemen om dit onnodig beroep op de spoedeisende hulp tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen en met ingang van wanneer?
Er zijn reeds maatregelen door mijn ambtsvoorganger genomen om dit onnodig beroep op de spoedeisende hulp (SEH) tegen te gaan. Ik zal deze maatregelen onverkort doorvoeren. Daarnaast verken ik een aantal andere opties die ik in onderstaande ook beschrijf.
Verreweg de meeste acute zorgvragen zijn goed te behandelen in de eerste lijn. Veel SEH’s en huisartsenposten (HAP’s) hebben al stappen genomen tot samenwerking. Op deze wijze kan de huisartsenpost zoveel mogelijk de eerste stroom patiënten opvangen en eventueel doorverwijzen naar de SEH. Dat betekent dus dat de huisartsenpost of gevestigd moeten zijn voor de SEH, of geïntegreerd in de SEH. Het aantal zelfverwijzers dat zich rechtstreeks meldt op de SEH zal hierdoor afnemen. Samenwerking of integratie tussen HAP en SEH zal in de toekomst noodzakelijk zijn.
De bovenstaande verschuiving van patiëntenstromen vanuit de tweede naar de eerste lijn betekent een extra belasting en inzet van huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft het daarom voor de huisartsenposten die extra patiënten vanuit de SEH opvangen mogelijk gemaakt onder bepaalde voorwaarden een extra toeslag te ontvangen voor de inhuur van aanvullende huisartsencapaciteit in de avond- nacht- en weekenduren. Een belangrijke voorwaarde is dat er een aantoonbare besparing is waar te nemen in de tweede lijn. De NZa zal de verschuiving van de patiëntenstromen vanuit de tweede naar de eerste lijn monitoren en de financiële gevolgen in kaart brengen.
Ik wil ook wijzen op het belang van een goede triage. Eenduidige triage in de keten van acute zorg is het doel van de Nederlandse Triage Standaard (NTS) die op initiatief van VWS is ontwikkeld om betere samenwerking en afstemming in de acute zorg te bewerkstelligen. Het goed voorsorteren van de patiënt met een acute zorgvraag betekent dat de patiënt op de juiste plaats, op het juiste moment en door de juiste zorgverlener wordt behandeld. Goede triage voorkomt dat er onnodige schakels in de keten van de acute zorg worden gebruikt, die leiden tot extra vertraging van zorg die met spoed nodig is. Met het invoeren van een eenduidig triage instrument in de acute zorg wordt bovendien onnodig beroep op de SEH voorkomen.
Naast het bovenstaande verken ik momenteel ook andere maatregelen die ik kan nemen om het onnodig beroep dat leidt tot hogere kosten op de SEH tegen te gaan. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan het hanteren van één prijs voor dezelfde prestatie, ongeacht de aanbieder die deze levert.
In dit verband is het goed om te refereren aan het spoeddebat dat ik op 31 maart jongstleden met uw Kamer heb gevoerd over de concentratie van SEH’s. Ik heb in dit debat aangegeven dat ik geen bezwaren zie in het terugbrengen van het aantal SEH’s in Nederland. Ik heb hier wel een aantal belangrijke voorwaarden aan gesteld. De beschikbaarheid van de spoedeisende hulp dient een belangrijk publiek belang en dat moet niet alleen van goede kwaliteit zijn, maar dient ook altijd binnen 45 minuten na melding met een ambulance bereikbaar te zijn. Ik voel me als minister in het bijzonder verantwoordelijk voor het waarborgen van dit belang en stel dan ook normen aan de bereikbaarheid en kwaliteit van de spoedeisende hulp.
Ik kan me voorstellen dat de zorgverzekeraars met inachtneming van de gestelde kwaliteits- en bereikbaarheidsnormen via hun zorginkoop tot een goede landelijke spreiding en een doelmatige herinrichting van de spoedeisende hulp komen. Als daarbij zowel situaties van overaanbod als van zorgschaarste in beschouwing worden genomen, zie ik mogelijkheden voor een betere verdeling waarbij de dunbevolkte gebieden minder kwetsbaar worden. Ik zal de totstandkoming van dit proces in de komende periode aanmoedigen en daar waar nodig ondersteunen.
Tot slot meld ik u dat ik met veldpartijen in overleg ben om ook van hen te vernemen welke mogelijkheden zij zien om nog beter de patiënt op de juiste plaats te laten behandelen.
Signalen dat scholen zorgleerlingen weigeren |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Scholen weren nu al zorgleerlingen»?1
Ja.
Is het waar dat reguliere scholen nu al zorgleerlingen weigeren voor het schooljaar 2011–2012?
De berichten in de media zijn gebaseerd op signalen van de CG-raad. De raad stelt, op grond van meldingen van ouders die zij heeft ontvangen, dat sommige scholen al leerlingen weren voor het schooljaar 2011–2012. De ouders van één leerling die is geweigerd door een school voor voortgezet onderwijs zijn naar de Commissie Gelijke Behandeling gestapt. Dit baart mij zorgen. In de eerste plaats geldt nu de huidige wet- en regelgeving en ook de bekostiging. Ook met de voorgenomen gewijzigde regelgeving voor Passend onderwijs is er geen enkele reden dat scholen nu rugzakleerlingen zouden weren of leerlingen speciaal onderwijs zouden uitstoten, immers de bekostiging blijft in stand. Het geld van de rugzakjes blijft ook in de toekomst beschikbaar voor extra begeleiding in het reguliere onderwijs. Leerlingen die zijn ingeschreven in het (voortgezet) speciaal onderwijs blijven rechtstreeks bekostigd worden. Wel zal de bezuiniging op de groepsgrootte in het (v)so naar verwachting tot gevolg hebben dat de klassen gemiddeld ongeveer 10% groter worden.
Is het waar dat scholen voor speciaal onderwijs ouders adviseren om nu alvast na te denken over alternatieve oplossingen voor hun kinderen?
Het genoemde bericht verwijst volgens de CG-raad naar een grote instelling voor cluster 4; deze instelling gaat er op termijn in bekostiging relatief op achteruit vanwege de verevening, en heeft dit de ouders van leerlingen laten weten. Ik vind dit echter ook voor het speciaal onderwijs onterecht; zie het antwoord op vraag 2.
Hoeveel meldingen zijn er bij de CG-raad2 en andere organisaties gedaan over het weigeren van zorgleerlingen door scholen?
De CG-raad heeft aangegeven zelf, en via de aangesloten organisaties, twaalf meldingen te hebben ontvangen van ouders van zorgleerlingen die door een school niet worden toegelaten.
Is deze reactie van scholen een gevolg van de voorgenomen bezuinigen van dit kabinet op het Passend onderwijs en wat vindt daarvan?
De CG-raad geeft aan dat de scholen in de genoemde gevallen hebben aangegeven dat de weigering van toelating verband houdt met de bezuinigingen in het kader van Passend onderwijs of de voorgenomen wijzigingen in de regelgeving. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat scholen zorgleerlingen weigeren? Zo ja, wat gaat u met deze signalen doen?
Als scholen zorgleerlingen weigeren vind ik inderdaad zorgwekkend. Dit leidt tot onrust en dat is niet goed. Uit de berichten in de pers blijkt dat er een verkeerde beeldvorming is ontstaan. Daarom wil ik scholen, ouders en schoolbesturen van de juiste informatie voorzien. Aan alle scholen voor basis- en voortgezet onderwijs zal ik een brief sturen om feitelijke informatie te geven. Op korte termijn wil ik een informatie- en adviespunt openen waar ook ouders met vragen en meldingen terecht kunnen. Verder gaat OCW binnenkort het land in om met alle schoolbesturen in de regio’s te praten over de vorming van samenwerkingsverbanden; ook in deze gesprekken zal informatie worden gegeven.
Bent u bereid met de sector in overleg te treden over deze signalen?
Zie het antwoord op vraag 6.
De uitzending 'Alzheimerpatiënten steeds vaker opgelicht' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de tv-uitzending waaruit blijkt dat Alzheimerpatiënten steeds vaker zouden worden opgelicht?1
Ja.
Herkent u deze problematiek? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het jaarlijks? Speelt de problematiek ook in andere gevallen waar bewindvoering om andere redenen dan ouderdom aan de orde is?
Kwetsbare mensen lopen een verhoogd risico om slachtoffer te worden van financieel misbruik. Aangezien ik niet beschik over cijfers die aangeven om hoe veel Alzheimerpatiënten het per jaar gaat kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toenemend slachtofferschap in deze groep.
Juist met de benoeming van een beschermingsbewindvoerder door de kantonrechter geeft de wet bepaalde waarborgen tegen misbruik van kwetsbare mensen, zoals Alzheimerpatiënten, mensen met een verstandelijke beperking of mensen met een verslaving. De beschermingsbewindvoerder verricht zijn werkzaamheden onder een zekere controle van de kantonrechter, ook omdat hij jaarlijks en aan het einde van het bewind rekening en verantwoording moet afleggen. Niettemin hebben zich helaas gevallen voorgedaan van slecht bewind. Over enkele weken verwacht ik het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap aan de Ministerraad voor te leggen en daarna voor advies aan de Raad van State te kunnen zenden. Verder verwijs ik hieromtrent naar het antwoord op vraag 4 en naar het antwoord op vraag 4 en 5 van het lid Recourt (2011Z04864).
Om wat voor (strafbare) feiten gaat het in deze zaken?
Bij het maken van misbruik van een rechthebbende door een bewindvoerder kan worden gedacht aan diefstal van geld of goederen, het kopen van goederen op naam van de rechthebbende, het misbruiken van machtigingen.
Wat ziet u als een oplossing voor de geconstateerde problemen? Bent u bijvoorbeeld van mening dat een notaris altijd moet (kunnen) uitzoeken of er een bewindvoerder benoemd is, bijvoorbeeld in een register dat lijkt op het register van onder curatele gestelden?
In de eerste plaats is het belangrijk dat de mensen uit de nabije omgeving van kwetsbare mensen betrokken zijn. Hoe meer een persoon kan terugvallen op zijn sociale omgeving, hoe minder kwetsbaar en bevattelijk voor misbruik hij is. Het in het antwoord op vraag 2 genoemde wetsvoorstel bevat maatregelen die erop gericht zijn de betrokkenheid van personen in de nabije omgeving te bevorderen. De kring van personen die een verzoek tot instelling en van het beschermingsbewind en tot het ontslag van de bewindvoerder kunnen doen wordt uitgebreid. Het wetsvoorstel voorziet tevens in kwaliteitseisen voor bewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben. Een externe accountant moet jaarlijks controleren of aan de kwaliteitseisen is voldaan. Hiermee wordt beoogd de kwaliteit van de (professionele) bewindvoerder te waarborgen. Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in een uitbreiding van het curatelenregister. Ook personen over wiens goederen beschermingsbewind is uitgesproken, kunnen in aanmerking komen voor publicatie in het register. Hiermee kunnen potentiële schuldeisers kennis nemen van onderbewindstelling en worden hun verhaalsmogelijkheden op de rechthebbende beperkt. Daarmee kan het aangaan van nieuwe schulden worden afgeremd.
Herkent u zich in de conclusie van de directeur van Alzheimer Nederland dat er een openbaar bewindvoerderregister moet worden ingesteld?
Ik denk niet dat een register van bewindvoerders de oplossing biedt. Een register beschermt als zodanig niet tegen misbruik.
Verder verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2 en 4 waarin het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap aan de orde komt. In dit wetsvoorstel is een andere oplossing gekozen dan een openbaar bewindvoerderregister.
Tenslotte merk ik op dat Bewindvoerders zich kunnen aansluiten bij een branchevereniging, zoals de Branchevereniging voor Professionele Bewindsvoerders BPBI, die nu reeds kwaliteitseisen aan haar leden stelt.
Vindt u dat een notaris een bewindvoerder altijd moet informeren/raadplegen in dit soort gevallen?
Een notaris zal in verband met een onderzoek naar de wilsbekwaamheid van de erflater onderzoeken of deze onder meerderjarig bewind is gesteld. Verder mag worden verwacht dat hij in verband met de handelingsbekwaamheid het register raadpleegt of een erflater onder curatele of – als het wetsvoorstel is aangenomen en de wet van kracht is geworden – onder beschermingsbewind is gesteld.
De notaris heeft conform de Wet op het Notarisambt de plicht om te controleren of er sprake is van wilsbekwaamheid op het moment dat iemand een testament laat opstellen door de notaris. Daarbij is van belang dat een persoon in staat is zijn vrije wil te uiten. Bij deze beoordeling helpt het protocol «Beoordeling wilsbekwaamheid vastgesteld» van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.
Een onder curatele gestelde moet toestemming hebben van de kantonrechter om een testament te maken. Een persoon wiens goederen onder beschermingsbewind zijn gesteld hoeft dat niet: een uiterste wilsbeschikking kan alleen bij notariële akte en slechts door de erflater persoonlijk worden gemaakt en herroepen (artikel 42 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek). Uitgangspunt daarbij is dat iemand die handelingbekwaam is (dus niet onder curatele is gesteld) een testament kan maken, tenzij het tegendeel blijkt.
Uit art. 22 van de Wet op het notarisambt vloeit voort dat de notaris is gehouden tot geheimhouding van al hetgeen waarvan hij in zijn hoedanigheid kennisneemt. Deze bepaling staat eraan in de weg dat een notaris contact opneemt met een bewindvoerder.
Bent u voornemens maatregelen te nemen om dit soort gevallen van oplichting (van mensen die een bewindvoerder hebben, waaronder ook met name ouderen) te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
Gratis schoolboeken |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de constatering van de NMa dat de concurrentie rond het aanbod van schoolboeken niet is toegenomen en dat eveneens de prijs van schoolboeken niet is gedaald?12
De conclusies en aanbevelingen uit de schoolboekenscan 2011 van de NMa bieden nuttige informatie voor de evaluatie van de Wet gratis schoolboeken 2011 (hierna WGS).
De marktwerking op de educatieve boekenmarkt vormt slechts één van de onderdelen waarop de WGS geëvalueerd dient te worden. Zoals vastgelegd in de evaluatiebepaling van de WGS, wordt ook naar andere onderdelen gekeken, zoals de kosten van het lesmateriaal, de kosten voor ouders, het aanbesteden van scholen en de keuzevrijheid op scholen tot het voorschrijven van lesmateriaal.
De evaluatie van de WGS vindt op dit moment plaats onder begeleiding van een commissie van deskundigen en betrokkenen vanuit het veld die met de WGS te maken heeft: uitgevers, distributeurs, scholen, en ouders. Ik ga op dit moment dan ook niet op de inhoud van één of enkele aspecten reageren, daarmee zou ik vooruit lopen op het debat over de brede evaluatie van de WGS. Wanneer de resultaten van de evaluatie van de WGS bekend zijn, stuur ik het evaluatierapport met mijn reactie naar uw Kamer.
Hoe beoordeelt u het feit dat er slechts een zeer beperkt aantal aanbieders/uitgevers zijn die schoolboeken aanbieden? Wat kunt u doen om deze concurrentie te bevorderen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om in de evaluatie van de «gratis schoolboeken» de verstrekking van de gratis schoolboeken te heroverwegen en het geld elders te bestemmen?
Het doel van de evaluatie van de WGS is nagaan wat de doeltreffendheid en de effecten van deze wet zijn in de praktijk. Deze evaluatie, waarin alle aspecten van de wet worden meegenomen, is nog volop in gang. Uitspraken over heroverwegingen of alternatieve bestemmingen van gelden zijn dan ook niet aan de orde.
Nieuwe DNA-test |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VUmc voert nieuwe down test snel in»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het invoeren van deze nieuwe DNA-test door het VU medisch centrum?
In de genoemde uitzending van het NOS journaal gaf Jan van Lith van de NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie) al aan dat het weliswaar gaat om een veelbelovende ontwikkeling in laboratoriumsetting, maar dat de daadwerkelijke toepassing in de praktijk nog een stap verder is. Het VUmc zal zwangeren dus niet van vandaag op morgen een nieuwe test kunnen aanbieden.
Welke wettelijke ruimte is er voor het VUmc om deze test aan te bieden? Wanneer wordt deze test wel en wanneer wordt deze test niet aan zwangeren aangeboden? Zijn er risicogroepen aan wie deze test standaard zal worden aangeboden?
De test kan niet als screening aan zwangeren aangeboden worden zonder een vergunning in het kader van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO). Het gaat namelijk om screening op een onbehandelbare aandoening (Downsyndroom), één van de vergunningplichtige categorieën van de WBO (naast screening op kanker of met behulp van straling). Een dergelijke vergunning is nog niet verleend of aangevraagd. Het is nog te voorbarig om te zeggen aan wie de test wel of niet zou kunnen worden aangeboden.
Hoe realiseert het VUmc dat de zwangere (en haar partner) goed zijn geïnformeerd over reden en doel van deze test? Op welke manier krijgt informed consent, het recht op niet weten en de informatieplicht van de arts, gestalte rondom het aanbieden van deze test?
Indien de bovenbedoelde test de huidige combinatietest voor prenatale screening op Downsyndroom zou vervangen dan wel aanvullen, zouden dezelfde eisen worden gesteld aan de voorlichting en het recht op (niet) weten als nu het geval is. Hierbij dient wederom opgemerkt te worden dat dit voorlopig nog niet het geval zal zijn.
Deelt u de mening dat de test niet vergoed zou moeten worden vanuit de basisverzekering?
Ik denk dat het te vroeg is om hier een uitspraak over te doen. Laten we afwachten hoe de test zich verder in klinische setting bewijst.
Denkt u dat de drempel lager wordt om een kind op het syndroom van Down te testen, nu deze nieuwe test minder risico’s met zich meebrengt als de vlokkentest en vruchtwaterpunctie?
Als de nieuwe test daadwerkelijk wordt ingevoerd, zou dat invloed kunnen hebben op de keuze om te testen op Downsyndroom. Op dit moment kiest nog geen kwart van de zwangeren voor de combinatietest. Uit onderzoek blijkt dat het risico van de invasieve diagnostiek (vlokkentest en vruchtwaterpunctie) hierbij niet de belangrijkste reden is. Van meer invloed lijkt dat veel zwangeren er bewust voor kiezen om niet te screenen, omdat ze geen gebruik willen maken van de opties die de uitslag van de test hen biedt. Ook het feit dat de combinatietest geen absolute zekerheid geeft, is een mogelijke factor bij de keuze over deelname.
Wordt deze nieuwe DNA-test opgenomen binnen de coördinatie van het programma zwangerschapsscreening van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Indien de test inderdaad een betere test blijkt te zijn dan de huidige, zou dat zeker overwogen kunnen worden. Zo ver is het nu nog niet.
Wat zullen de gevolgen zijn van deze DNA-test voor de maatschappelijke beeldvorming over mensen met het syndroom van Down?
Zoals ik op vraag 6 heb aangegeven, kiezen steeds meer zwangeren bewust niet voor de screening. Ik denk dat de zorgvuldige voorlichting over de screening, uitgebreide counseling en de goede richtlijnen over behandelplannen die de zorgverleners hebben gemaakt, daaraan hebben bijgedragen. Al deze zaken zouden bij een eventuele invoering van een nieuwe test op een zelfde manier moeten worden geregeld. Ook dan staat een geïnformeerde besluitvorming voorop.
Welke invloed heeft deze DNA-test voor mensen met het Downsyndroom zelf?
Er is geen directe invloed. U doelt misschien op de maatschappelijke beeldvorming: zie mijn antwoord hiervoor.
Is het VUmc voornemens om op meer afwijkingen te screenen dan het syndroom van down? Zo ja, welke en wat is uw oordeel hierover? Zo nee, wat is uw oordeel hierover?
In de berichtgeving is gesproken over «chromosoomafwijkingen». Welke dat zijn en wat de consequenties zijn van screening zal – indien de test inderdaad in de praktijk gebruikt kan worden – in het kader van de vergunningaanvraag op grond van de WBO en de toevoeging aan de prenatale screening besproken worden.
Hoe beoordeelt u dat er middels medische ontwikkelingen steeds meer valt af te lezen van het DNA van ongeboren kinderen?
Aan dergelijke ontwikkelingen kleven risico’s, maar ze bieden ook zeker kansen.
Deelt u de mening, dat er een brede discussie moet komen over de technische ontwikkelingen die gaande zijn op het gebied van prenatale screenings en DNA-tests alvorens deze worden toegepast?
Ja. Deze discussie wordt al gevoerd in het Centraal Orgaan voor prenatale screening, waarin de beroepsgroepen en WBO-vergunninghouders zijn vertegenwoordigd.
De vergoeding van de leden van de commissie "versobering inpassing aanlegprogramma Hoofdwegnet" |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
|
|
|
Wat is de professionele achtergrond van de voorzitter en de twee andere betaalde leden van de door u benoemde commissie «versobering inpassing aanlegprogramma Hoofdwegennet»?1 Hebben zij ook een politieke achtergrond? Zo ja, welke?
Alle leden hebben een civieltechnische achtergrond en hebben jarenlang ervaring in het ontwerpen en realiseren van infrastructuur. Zij hebben geen politieke achtergrond.
De betaalde leden hebben brede ervaring op het terrein van kostenbeheersing en het toetsen van ontwerpen en ramingen. Op basis van die ervaring zijn zij als leden voor deze commissie geselecteerd.
Hoeveel uren zullen de leden van deze commissie per week besteden aan de opdracht?
Voor de periode tot november 2011 zal de voorzitter in totaal voor ca. 80 uur aan werk verrichten en de overige leden in totaal ca. 200 uur per lid.
Kunt u bevestigen dat de vergoeding van de voorzitter van deze commissie omgerekend naar een jaarinkomen (op basis van 36 uur per week) veel meer bedraagt dan twee keer de Balkenende-norm? Kunt u tevens bevestigen dat de vergoeding van de twee andere betaalde leden van deze commissie omgerekend naar een jaarinkomen veel hoger is dan de Balkenende-norm?
Ik heb bij het instellen van een uurvergoeding van de voorzitter en de twee andere betaalde leden het maximumuurtarief voor externe inhuur buiten de zogeheten mantelcontracten, zoals dat per 1 januari 2011 geldt voor de organisaties van het rijk, in acht genomen.
In de brief van de Staatssecretaris van BZK aan uw Kamer van 5 juli 20102 is de berekeningswijze toegelicht op basis waarvan het maximum uurtarief kan worden berekend. Het maximum uurtarief is gebaseerd op de maximum bruto bezoldiging, zoals opgenomen in het wetsvoorstel voor de Wet normering uit publieke middelen bekostigde bezoldiging topfunctionarissen (WNT). Voor 2010 bedraagt het maximumuurtarief voor externe inhuur (afgerond) € 225 per uur.
Kunt u toelichten om welke reden de leden van deze commissie zoveel meer dan de minister-president verdienen? Werken zij ook harder dan de minister-president?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt toegezien op nuttige besteding van deze duur betaalde uren?
Zoals gebruikelijk bij externe opdrachten wordt toegezien op de kwaliteit van het geleverde werk. De commissie levert een tussenrapportage en een eindrapport. Op basis daarvan wordt de kwaliteit van het geleverde werk en de doelmatigheid van de bestede uren gecontroleerd en beoordeeld.
Deelt u de mening dat de hoge vergoeding van de leden van deze commissie buitengewoon pijnlijk is vanwege de opdracht van de commissie, namelijk dat zij versoberingmogelijkheden moet onderzoeken?
De vergoeding is gebaseerd op het maximum uurtarief voor externe inhuur buiten de zogeheten mantelcontracten, zoals verwoord in antwoord 3. Ik begrijp de gevoeligheid in deze. Ik wil voorkomen dat er ophef ontstaat over de hoogte van de vergoeding, waardoor het goede werk door de commissie wordt belemmerd. De voorzitter ziet af van deelname aan de commissie. Het voorzitterschap zal door één van de overige leden worden ingevuld, tegen het lagere uurtarief zoals gemeld in het besluit.
Is het mogelijk alsnog maatregelen te treffen om vergoeding van de voorzitter en de twee andere betaalde leden van deze commissie onder de Balkenende-norm te laten vallen? Zo ja, bent u bereid hiertoe actie te ondernemen? Zo niet, om welke reden niet?
Zie antwoord onder 6.
Hebt u ook andere commissies ingesteld met leden die meer verdienen dan de Balkenende-norm? Bent u bereid hiervan een overzicht aan de Kamer te sturen?
Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 3 wordt voor het bepalen van het uurtarief van extern ingehuurde leden van commissies de berekeningswijze in acht genomen zoals die is opgenomen in de brief van de Staatssecretaris van BZK van 5 juli 2010.
Recent heb ik geen raden of commissies ingesteld waarvan de voorzitter of leden een vergoeding ontvangen die niet in lijn is met de nu geldende regelgeving en normering. Ik voer een nadere inventarisatie uit om te kunnen uitsluiten dat er commissies zijn ingesteld, bijvoorbeeld vóór juli 2010, waarbij de vergoeding niet in lijn is met de nu geldende normering. Mocht blijken dat dit het geval is dan zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid toe te zeggen dat bij benoemingen in de toekomst de Balkenende-norm zal worden gehanteerd? Zo niet, om welke reden niet?
Bij het instellen van een commissie houd ik mij aan de daarvoor geldende regelgeving en normering.
Het functioneren van een vaatchirurg |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin het functioneren van de vaatchirurg H aan de orde was?1
Ja.
Zo ja, kunt u toelichten waarom tot nu toe door de Inspectie voor de Gezondheidsraad (IGZ) nog geen klacht is ingediend bij het Medisch tuchtcollege aangaande het functioneren van deze vaatchirurg?
Het reeds in 2007 gestarte inspectieonderzoek naar het medisch handelen van vaatchirurg H. is onlangs afgerond. Op basis van de bevindingen en een nog te houden gesprek met de vaatchirurg zelf, bepaalt de IGZ voor eind april 2011 of, en zo ja welke, maatregelen passend zijn.
Kunt u toelichten hoever het staat met de toezegging van uw voorganger om op Europees niveau te pleiten voor een zogenaamde zwarte lijst van disfunctionerende artsen?
Mijn ambtsvoorganger heeft dit onderwerp herhaalde malen in Europees verband aan de orde gesteld. Zo is het onderwerp op hoog ambtelijk niveau besproken in de High Level Working Group en onder het Zweeds voorzitterschap tijdens de informele raad van juni 2009.
Voorts is het onderwerp begin 2010 door mijn ambtsvoorganger per brief «geagendeerd» bij de Europese Commissaris voor Health and Consumer Protection.
Deze inspanningen hebben echter tot op heden niet geleid tot een Europese lijst van disfunctionerende artsen. Grote systeemverschillen tussen de landen en privacyoverwegingen zijn de belangrijkste obstakels in dit Europese dossier.
Zoals op 10 maart jl. door mij toegezegd tijdens de behandeling in uw Kamer van de Wet BIG heb ik, tijdens mijn bezoek aan Brussel op 23 maart jl., wederom op Europees niveau gepleit voor de door mij beoogde Europese lijst van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, aan wie een beroepsbeperkende maatregel is opgelegd.
Ik zal dit ook tijdens de informele Gezondheidsraad d.d. 4 en 5 april 2011 te Budapest bij mijn collega’s agenderen.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg van 20 april a.s. over de kwaliteitzorg Cure beantwoorden en kunt u daarbij tevens de vragen van het lid Van der Veen van 3 maart jonstleden inzake de neuroloog de heer Jansen Steur, die ondanks de in Nederland tegen hem genomen maatregelen in Duitsland zijn beroep uitoefent, beantwoorden?
Ja. De antwoorden op de vragen van Kamerlid Van der Veen (PvdA) over het bericht dat een neuroloog die in Nederland uit het BIG-register is geschreven nu in Duitsland ongestoord zijn beroep kan uitoefenen (2011Z04528), heb ik u op 10 maart jl. gezonden.