Internetapotheken |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat medicijnfabrikant Pfizer via internet herhaalrecepten voor alle medicijnen verstrekt?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat Pfizer een website heeft opgezet genaamd «ilivi». Dit is een website met informatie over gezondheidsgerelateerde onderwerpen. Op deze website staat onder meer hoe een patiënt zijn herhaalmedicatie, door tussenkomst van de eigen arts die het recept verschaft, via een legale apotheek (eFarma) kan aanvragen. Er is mijns inziens geen sprake van dat Pfizer zelf herhaalrecepten voor medicijnen verstrekt.
Is de handelwijze van deze farmaceut niet in strijd met de Geneesmiddelenwet (artikel 67), die eenieder verbiedt geneesmiddelen voor te schrijven aan personen die de voorschrijver nog nooit persoonlijk heeft ontmoet, die de voorschrijver niet kent of van wie de voorschrijver de medicatiehistorie niet beschikbaar heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, want de website verwijst de bezoeker voor het verkrijgen van een recept naar de eigen behandelend arts van de patiënt. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 1.
Wat is uw visie op de werkwijze van «Thuisapotheek», de grootste internetapotheek van Nederland?2
De Thuisapotheek is een landelijk werkende apotheek die alleen medicatie levert op basis van recepten van de eigen arts. De apotheker van de Thuisapotheek is opgenomen in het Register van gevestigde apothekers en stelt geneesmiddelen ter hand, waarbij de communicatie met de patiënt veelal via internet verloopt.
Zolang de Thuisapotheek zich daarbij aan de wettelijke regels en aan de normen van de beroepsgroep houdt, kan ik instemmen met deze wijze van communicatie en geneesmiddelenverstrekking.
Bent u met apothekersorganisatie KNMP van mening dat een internetapotheek geen zicht heeft op het totale medicijngebruik van een patiënt, waardoor de begeleiding van het medicijngebruik door een internetapotheek niet voldoende is?
Tegenwoordig komt het vaak voor dat patiënten hun geneesmiddelen halen bij meer dan één apotheek. Mensen kunnen overal bij een apotheek hun geneesmiddelen halen. Deze apotheken, waaronder ook apotheken die van internetdiensten gebruik maken, dienen aan de wettelijke regels en normen van de beroepsgroep te voldoen.
Het is aan de apotheekhoudende en aan de patiënt zelf om het medicijngebruik in kaart te krijgen. Dit is niet anders dan bij de «Thuisapotheek». Daarbij bepaalt de klant (patiënt) zelf of hij geneesmiddelen bij een landelijk werkende apotheek, die gebruik maakt van de mogelijkheden van internet, wil betrekken. Ik ben het derhalve niet eens met de stelling dat de «Thuisapotheek» geen zicht heeft op het totale medicijngebruik van een patiënt.
Bent u met de Inspectie voor de Gezondheidszorg van mening dat de internetapotheek wettelijk niets verkeerd doet? Zo ja, bent u bereid de wet aan te scherpen om veilig medicijngebruik te bevorderen?
De voorgaande antwoorden in aanmerking nemende ben ik, op basis van de mij bekende feiten, van mening dat de «Thuisapotheek» en apotheek «Efarma» die genoemd is op de website «Ilivi» wat betreft de terhandstelling van geneesmiddelen wettelijk niets verkeerd doen.
Bent u bereid kennis te nemen van het zwartboek dat de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) opstelt over de Thuisapotheek, en zo nodig in te grijpen?
Uiteraard ben ik bereid kennis te nemen van het zwartboek dat de NPCF opstelt. Indien blijkt dat welke apotheek dan ook zich niet aan de wettelijke regels houdt, zal ik maatregelen nemen.
Bent u bereid, net als uw ambtsvoorganger, op te treden tegen medicijnverstrekking via internet?34
Indien een apotheek, ongeacht of deze gebruik maakt van internetdiensten, zich niet aan de wettelijke regels houdt, zal ik hiertegen laten optreden. Wat medicijnverstrekking via internet betreft, is het van belang onderscheid tussen bonafide en niet bonafide aanbieders te maken. Aan het bestellen bij niet bonafide aanbieders zijn namelijk aanzienlijke gezondheidsrisico’s verbonden. In dat kader maak ik u er op attent dat mijn ambtsvoorganger in 2008 en ik in 2010 een internetcampagne hebben gevoerd om de burgers bewust te maken van de gevaren van het bestellen van geneesmiddelen via internet. Ik heb de burgers hierbij gewezen op de niet bonafide aanbieders van geneesmiddelen, die hun producten niet uit het reguliere distributiekanaal betrekken en de bonafide aanbieders die hun medische producten uit het met waarborg omklede reguliere distributiekanaal betrekken. In deze campagne heb ik ook tips gegeven hoe de burger deze gevaren kan minimaliseren. Daarnaast zal er in 2011 een beleidsagenda vervalsingen medische producten komen. In deze agenda zal de aanpak van de bestrijding van niet bonafide aanbieders van medische producten aan de orde komen. Hieronder wordt ook verstaan de niet bonafide aanbieders die gebruik maken van het internet.
De nieuwste cijfers over vermoorde journalisten |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de jongste moord- en kidnapcijfers inzake journalisten?1
Wij hebben met treurnis en afschuw kennis genomen van het overzicht dat Reporters without borders heeft uitgebracht over de journalisten die in 2010 wereldwijd werden vermoord, gekidnapt, gearresteerd, bedreigd of anderszins werden belemmerd in hun werkzaamheden.
Wij veroordelen geweld tegen en bedreiging van journalisten; wij onderstrepen het grote belang dat gemoeid is met een vrije en onafhankelijke journalistiek.
Bent u bereid het belang van persvrijheid en bescherming van journalisten met nog meer kracht internationaal te agenderen? Op welke wijze wilt u dit doen?
Nederland is sinds jaar en dag een overtuigd pleitbezorger van persvrijheid en bescherming van journalisten in alle relevante internationale fora (Europese Unie, Raad van Europa, Verenigde Naties). De Nederlandse regering ziet het jaarlijks overzicht van Reporters without borders als een aansporing om dit pleidooi met kracht en overtuiging voort te zetten.
Treedt UNESCO naar uw oordeel voldoende op tegen schendingen van persvrijheid en bedreiging van journalisten? Op welke wijze zou u graag zien dat UNESCO optreedt? Welke initiatieven neemt u om dit te bevorderen?
Bevordering van de vrijheid van meningsuiting en van vrije toegang tot kennis en informatie is één van de belangrijkste aandachtpunten van UNESCO. De organisatie draagt hieraan onder meer bij door journalisten te trainen en door de persvrijheid wereldwijd te monitoren.
De Nederlandse regering vindt verdergaande initiatieven aan de kant van UNESCO niet nodig; het is aan de lidstaten om waar nodig actie te ondernemen.
Op welke wijze wilt u aan dit probleem aandacht besteden op de komende dag van de persvrijheid op 3 mei 2011?2
Tijdens de jaarlijkse Dag van de Persvrijheid wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de gevaren die journalisten in een groot aantal landen bedreigen en die hen belemmeren in de uitoefening van hun werk. De Nederlandse regering – i.c. het ministerie van OCW – heeft de afgelopen jaren meermaals financiële steun aan de Dag van de Persvrijheid verleend en is daar ook in 2011 toe bereid.
Het bericht dat Bureau Jeugdzorg steeds vaker hulpvragen afwijst |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jeugdzorg wijst steeds vaker hulpvraag af»?1 Kunt u de in het bericht genoemde cijfers, dat bijna 40 procent van de aanmeldingen door Bureau Jeugdzorg niet wordt geaccepteerd, bevestigen?
Het bericht is mij bekend. Het cijfer is afgeleid uit het Brancherapport 2009 van Jeugdzorg Nederland.
Welke verklaring geeft u voor het feit dat de hulpvraag explosief is gestegen, maar dat het aantal mensen dat daadwerkelijk hulp krijgt niet navenant is meegestegen?
Het percentage niet-geaccepteerde aanmeldingen is herleidbaar uit het Brancherapportage 2009 van Jeugdzorg Nederland. Daaruit blijkt dat het aantal aanmeldingen van 2006 tot 2009 is gestegen met 37%. Het aantal geaccepteerde meldingen is gestegen met 23%. Hieruit volgt dat over die periode een relatief kleiner deel van de meldingen geaccepteerd wordt.
Het feit dat een aanmelding niet geaccepteerd wordt kan verschillende oorzaken hebben. Gelet op de hulpvraag volstaat soms het geven van informatie en advies. Bij lichte hulpvragen wordt verwezen naar voorliggende voorzieningen als een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), indien deze lokaal aanwezig zijn. Soms wordt een verzoek tot onderzoek gedaan bij de Raad voor de Kinderbescherming. Al deze gevallen worden in de registratie opgenomen onder de noemer «niet-geaccepteerd». De daling van het percentage geaccepteerde meldingen kan volgens Jeugdzorg Nederland samenhangen met een toename van verwijzingen naar het lokale aanbod van lichte voorzieningen, dat sterk in ontwikkeling is.
Van het IPO en Jeugdzorg Nederland heb ik in dit verband ook geen signalen ontvangen dat de capaciteit bij de bureaus jeugdzorg te klein zou zijn.
Kunt u uitsluiten dat het afwijzen van hulpvragen door Bureau Jeugdzorg iets te maken heeft met gebrek aan capaciteit bij Bureau Jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gebeurt er met de mensen die uiteindelijk niet worden geholpen door Bureau Jeugdzorg? Is bekend of deze mensen altijd geholpen worden door een andere instantie? Zo ja, welke andere instanties zijn dit? Worden ze daar ook daadwerkelijk geholpen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de mensen met een door Bureau Jeugdzorg afgewezen hulpvraag gevolgd? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken wat er gebeurt met mensen met afgewezen hulpvragen?
Nee, deze mensen worden niet verder gevolgd. Zoals hierboven is aangegeven betreft het geen mensen waarvan de hulpvraag is afgewezen, maar mensen die op een andere manier zijn geholpen, zijn doorverwezen of die geen hulp nodig hadden. Na de professionele beoordeling door bureau jeugdzorg is verder volgen dan ook niet aan de orde.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd maar weten waar zij met hun hulpvraag moeten zijn?
Op 1 januari 2011 hadden 270 gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin, eind dit jaar zullen naar verwachting de meeste gemeenten een CJG hebben. In gemeenten die al een CJG gerealiseerd hebben, is soms nog niet breed bekend dat men bij het CJG terecht kan voor lichte hulpvragen. Om die redenen zullen mensen zich in een aantal gevallen nu nog tot Bureau Jeugdzorg wenden met een dergelijke lichte hulpvraag. Dit geldt ook voor gemeenten waar nog geen CJG aanwezig is.
Eind 2011 zal in alle gemeenten een CJG gerealiseerd zijn. Het is aan de gemeenten om hun Centrum voor Jeugd en Gezin onder de aandacht van professionals, ouders en jeugdigen te brengen als dè plek waar je terecht kunt met alle vragen over opvoeden en opgroeien.
Het Rijk en de VNG ondersteunen gemeenten hierbij. Die ondersteuning van gemeenten bij de ontwikkeling van hun CJG richt zich onder andere op de vraag hoe het CJG laagdrempelig in te richten en onder de aandacht van professionals, ouders en jeugdigen te brengen. In veel gemeenten is dit al zichtbaar en weten mensen waar ze met hun hulpvragen naar toe kunnen.
Hoe komt het dat mensen met lichte hulpvragen niet direct bij het Centrum voor Jeugd en Gezin terecht komen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen met lichte hulpvragen niet bij Bureau Jeugdzorg terecht komen maar bij het Centrum voor Jeugd en Gezin?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u voorkomen dat een kind of gezin met een hulpvraag tussen de wal en het schip valt en er voor zorgen dat iedereen die hulp nodig heeft weet waar hij moet zijn en daadwerkelijk kan worden geholpen?
Zie antwoord vraag 6.
De korting op de humanistische geestelijke verzorging voor gedetineerden |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat per 1 januari 2011 fors wordt gekort op de humanistische geestelijke verzorging voor gedetineerden, met als gevolg dat slechts een op de tien gedetineerden toegang zal hebben tot een niet-godsdienstige verzorger?1 Zo ja, waarom is dit besluit genomen? Welke overwegingen en onderzoeken hebben hierbij een rol gespeeld?
Met ingang van 1 januari 2011 wordt het aantal formatieplaatsen voor de geestelijke verzorging bij DJI verminderd. Dit is het directe gevolg van het teruggelopen aantal ingeslotenen in de Justitiële Inrichtingen. Daarnaast spelen de effecten van de zogeheten voorkeurspeiling die in 2008, 2009 en 2010 heeft plaatsgevonden.
De voorkeurspeiling is een wetenschappelijk verantwoord onderzoek dat gedurende de hierboven vermelde drie opeenvolgende jaren is uitgevoerd onder een representatief deel van de ingeslotenen naar hun voorkeur voor de verschillende denominaties. In de Penitentiaire beginselenwetten is namelijk opgenomen dat er in elke Justitiële Inrichting voldoende geestelijke verzorging moet zijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de ingeslotenen. Hierbij dient overigens aangetekend te worden dat de religie of levensovertuiging, waartoe men zichzelf rekent, niet automatisch ook de denominatie is waarvan men geestelijke verzorging wil ontvangen. Die keuze kan voor iedere individuele ingeslotene anders uitvallen.
Op grond van de voorkeurspeiling bestaat nu een representatief beeld van de (daadwerkelijke) behoefte aan geestelijke verzorging onder ingeslotenen. Daaruit blijkt dat de vraag naar sommige denominaties is gegroeid en naar andere is gedaald. (Dat laatste is het geval bij de protestantse en de humanistische geestelijke verzorging. Op basis van de drie achtereenvolgende voorkeurspeilingen is sprake van een percentage van 12,3% van de ingeslotenen met een voorkeur voor humanistisch geestelijke verzorging).
Bent u bekend met het onderzoek «Geestelijke verzorging in detentie. Visie van ingeslotenen op behoefte en aanbod»2, waaruit blijkt dat een derde van de gedetineerden niet godsdienstig is en bovendien lang niet alle gelovige gedetineerden specifiek behoefte hebben aan godsdienstige geestelijke verzorging? Staan de conclusies van dit onderzoek niet haaks op uw maatregel om de humanistische geestelijke verzorging drastisch te korten?
Ja, het onderzoek «Geestelijke verzorging in detentie. Visie van ingeslotenen op behoefte en aanbod» is mij bekend. De conclusies van dit onderzoek dat een derde van de gedetineerden niet godsdienstig is en bovendien lang niet alle gelovige gedetineerden specifiek behoefte hebben aan godsdienstige geestelijke verzorging, staan mijns inziens niet haaks op het terugbrengen van de formatie voor humanistisch geestelijke verzorging. Evenmin is sprake van een inbreuk op artikel 41 van de Penitentiaire beginselenwet.
In het onderzoek «Geestelijke verzorging in detentie» is met name onderzocht of men behoefte heeft aan geestelijke verzorging en zo ja, of de inhoud van de huidige geestelijke verzorging in detentie aansluit op de wensen op het gebied van geestelijke verzorging van ingeslotenen.
In dit onderzoek is niet aan de respondenten de vraag gesteld naar welk type denominatie hun voorkeur uitgaat. Die vraag is wel expliciet gesteld in de voorkeurspeiling die ik in het antwoord op vraag 1 heb toegelicht. Met behulp van de voorkeurspeiling is derhalve veel preciezer in beeld gebracht welke voorkeur men daadwerkelijk uitspreekt en op basis daarvan heeft de nieuwe verdeling plaatsgevonden.
In hoeverre wordt hiermee inbreuk gemaakt op artikel 41 van de Penitentiare beginselenwet, waarin is voorgeschreven dat de directeur van de inrichting er voor moet zorgen dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging beschikbaar is die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is er sprake van «voldoende beschikbaar» als bedoeld in artikel 41 van de Penitentiare beginselenwet?
Bij het bepalen van het aantal formatieplaatsen dat beschikbaar dient te worden gesteld voor geestelijke verzorging wordt de algemeen aanvaarde norm van 1 geestelijke verzorger op 90 ingeslotenen gehanteerd.
Bent u, nog los van het besluit de humanistische geestelijke verzorging drastisch te korten, op de hoogte van het feit dat de daadwerkelijke beschikbaarheid van geestelijke verzorgers in het algemeen problematisch is? Hoeveel beklagzaken zijn er bekend waarbij klachten van gedetineerden over de beschikbaarheid van geestelijke verzorging gegrond zijn verklaard?
Er wordt geen centrale registratie bijgehouden van het aantal beklagzaken van ingeslotenen over de daadwerkelijke beschikbaarheid van geestelijke verzorgers. In zijn algemeenheid geldt dat geestelijk verzorgers hun taken onbelemmerd moeten kunnen vervullen. Het dagprogramma mag de realisering van het grondrecht van vrijheid van godsdienst of levensovertuiging niet in de weg staan. Ook arbeid is geen reden tot beperking van uitoefening van dit recht. In het recente verleden is er met name in het kader van de implementatie van het Programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW) een korte periode geweest waarin binnen enkele vestigingen niet steeds alle beschikbare diensten vanuit de geestelijke verzorging in het programma konden worden ondergebracht. Inmiddels zijn hier heldere afspraken over gemaakt waardoor de geestelijke verzorging is geïntegreerd in het nieuwe dagprogramma van het gevangeniswezen. Met de implementatie van het nieuwe dagprogramma wordt per 1 februari 2011 een aanvang gemaakt. Voor de zomer van dit jaar hebben alle vestigingen het nieuwe dagprogramma ingevoerd.
In hoeverre is sprake van voldoende ruimte in het dagprogramma voor contacten van gedetineerden met hun geestelijk verzorger? Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat de arbeid dan wel andere onderdelen van het dagprogramma, moeten worden onderbroken om contacten met geestelijk verzorgers te hebben? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zal het nieuwe dagprogramma in alle inrichtingen voldoende ruimte bieden voor contacten met geestelijk verzorgers? Per wanneer zal het nieuwe dagprogramma overal zijn ingevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat een nieuwe verdeling, waarbij tenminste 30 procent van de geestelijke verzorging uit humanistische verzorging bestaat, evenwichtiger zou zijn en meer recht zou doen aan de bevolkingssamenstelling en de daadwerkelijke behoefte van gedetineerden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van mening dat een nieuwe verdeling, waarbij tenminste 30 procent van de geestelijke verzorging uit humanistische verzorging bestaat, evenwichtiger zou zijn en meer recht zou doen aan de bevolkingssamenstelling en de daadwerkelijke behoefte van gedetineerden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de religie of levensovertuiging, waartoe men zichzelf rekent, niet automatisch ook de denominatie waarvan men geestelijke verzorging wil ontvangen. Op basis van de drie achtereenvolgende voorkeurspeilingen is sprake van een percentage van 12,3% van de ingeslotenen met een voorkeur voor humanistisch geestelijke verzorging.Ik zie dan ook geen aanleiding om te komen tot een andere verdeling.
Bent u bereid uw besluit de humanistische geestelijke verzorging terug te dringen te heroverwegen en met een betere verdeling te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk te reageren op de brief van het Humanistisch Verbond van 22 december 2010 en deze vragen te beantwoorden in verband met de datum van 1 januari 2011 waarop deze korting in gaat?
Ja.
De gevolgen van ketenaansprakelijkheid op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) |
|
Arie Slob (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gerechtelijke uitspraken waarin niet alleen het PCM Distributiebedrijf, maar ook de verschillende dagbladen waarvoor PCM distributiebedrijf de verspreiding verzorgt, aansprakelijk zijn gesteld, omdat illegale krantenbezorgers zijn aangetroffen op grond van de ketenaansprakelijkheid binnen de dagbladenbranche?1
Ja.
Wat hadden deze uitgevers nog meer kunnen doen om niet aansprakelijk gesteld te worden?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 17 maart 2010, LJN: BL7836, geoordeeld dat PCM Distributiebedrijf BV bij het laten bezorgen van diverse dagbladen artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen (Wav) heeft overtreden. Deze overtredingen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak volledig verwijtbaar geacht.
In een afzonderlijke uitspraak van eveneens 17 maart 2010, LJN: BL7835, heeft de Raad van State mijn standpunt gedeeld dat ook de desbetreffende uitgevers de Wav hebben overtreden en dat deze overtredingen aan ieder van hen ook volledig zijn te verwijten, zodat geen grond bestond voor matiging van de opgelegde boetes. In die uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geconcludeerd dat «gelet op de contractuele verplichtingen die het distributiebedrijf en de uitgevers over en weer zijn aangegaan en het juridische verband waarbinnen zij opereren, de uitgevers moeten worden geacht bij het distributiebedrijf invloed te kunnen uitoefenen op de gang van zaken rond de huis-aan-huis bezorging van de door hen uitgegeven kranten.» Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak hebben de uitgevers onvoldoende hun invloed aangewend om de door de Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen niet, of verminderd, verwijtbaar te achten. In de uitspraak is in dat verband aan de orde gesteld dat de uitgevers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij hun distributeurs uitdrukkelijk hebben bedongen dat deze bij de tewerkstelling van vreemdelingen de Wav in acht dienen te nemen. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt, dat zij van de distributeurs een regelmatige en doelgerichte controle van de identiteit van de bezorgers verlangden, of dat die controle in de praktijk niet uitvoerbaar zou zijn. Voor zover de uitgevers wel maatregelen hadden getroffen in het kader van de controle van de identiteit van de bezorgers, zijn die pas genomen nadat de overtredingen waren geconstateerd en deden deze dus niet af aan de verwijtbaarheid van de overtredingen.
Bent u bereid te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is in de Beleidsregels2 onderscheid te maken naar de mate van verwijtbaarheid, en de hoogte van de boete hierop af te stemmen?
Artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat geen bestuurlijke boete wordt opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Dit brengt mee dat als een overtreding verminderd verwijtbaar is, bij de oplegging van een boete niet het in de beleidsregels neergelegde normbedrag kan worden gehanteerd. De hoogte van de boete moet dan worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid. Indien geen sprake is van verwijtbaarheid omdat een werkgever aannemelijk kan maken dat hij al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om een overtreding (in de keten) te voorkomen, wordt van boeteoplegging afgezien.
De hoogte van het boetebedrag is dus nu al afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid.
In de desbetreffende zaken was geen aanleiding om van het boetenormbedrag af te wijken, omdat, zoals in het antwoord op de vorige vraag is uiteengezet, de uitgevers volledig verwijtbaar waren.
De toepassing van de bestuurlijke boete in de Wav is in 2009 geëvalueerd door IVA beleidsonderzoek en advies (Evaluatie invoering bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 17 050 en 29 523, nr. 396).
Een van de vragen was hoe de matigingsgronden werken en of ze aansluiten bij situaties waarin overtredingen werkgevers mogelijk in mindere mate of niet kunnen worden verweten. De conclusie luidde dat de matigingsgronden als zodanig door de rechter worden aanvaard. Verminderde verwijtbaarheid leidt inderdaad tot matiging van de boete. Bij het geheel ontbreken van verwijtbaarheid wordt de boetebeschikking vernietigd door de rechter. Gezien de uitkomst van deze evaluatie is het niet nodig de beleidsregels op dit punt te herzien.
In hoeverre, en op welke manier, is er door het kabinet naar het bedrijfsleven gecommuniceerd over de ruime interpretatie van het begrip werkgever in de WAV en de gevolgen hiervan voor het bedrijfsleven? Bent u bereid de Arbeidsinspectie te verzoeken in overleg te treden met de bedrijven uit de dagbladenbranche, teneinde duidelijkheid te verschaffen over hetgeen door de overheid van hen aan inspanning wordt verwacht in het kader van het terugdringen van de inzet, door hun lokale distributeurs/depothouders, van illegalen?
Inmiddels is de uitleg over het brede werkgeversbegrip vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak. Ik onderschrijf dat een goede uitleg over het brede werkgeversbegrip en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden van (alle) werkgevers (in de keten) van belang is opdat private maar ook publieke opdrachtgevers beter kunnen inspelen op wat er van hen verwacht wordt.
Via voorlichtingscommunicatie, o.m. via de site van de Rijksoverheid en de Arbeidsinspectie en via de campagne «Weet hoe het zit», worden de verantwoordelijkheden van (alle) werkgevers (in de keten) met betrekking tot de juiste naleving van de Wet arbeid vreemdelingen verduidelijkt. Daarbij wordt tevens ingegaan op aspecten en overwegingen die een rol kunnen spelen bij het achterwege laten of matigen van boetes aan alle werkgevers in de keten. Ook wordt in de gesprekken die de Arbeidsinspectie periodiek voert met bedrijven en sectoren het brede werkgeversbegrip en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden onder de aandacht gebracht. Met bedrijven uit de dagbladenbranche heeft de Arbeidsinspectie meerdere keren specifiek overleg gevoerd over de uitleg van het werkgeversbegrip. Tevens wordt nog bezien of het mogelijk is om op voorhand meer concreet de omstandigheden die voor het matigingsbeleid van belang zijn in kaart te brengen.
Bent u bereid te evalueren of de ketenaansprakelijkheid door het hanteren van het ruime werkgeversbegrip binnen de WAV effectief is en geleid heeft tot een afname van het aantal illegale werknemers binnen het bedrijfsleven?
Het ruime werkgeversbegrip geldt sinds de invoering van de Wav in 1994. Hiermee werd beoogd duidelijkheid te bieden ten opzichte van de tot dan geldende Wet arbeid buitenlandse werknemers waarin de tewerkstellingsvergunningplicht verbonden was aan specifieke arbeidsrelaties. Dit leverde niet alleen onduidelijkheid op voor de werkgevers die niet altijd wisten of zij vergunningplichtig waren, maar het leidde ook tot schijnconstructies en bewijsproblemen in geval van vermoede overtredingen. Juist door het ruime werkgeversbegrip werden deze onduidelijkheden en de daaraan gekoppelde mogelijkheden tot illegaal werknemersschap weggenomen. Omdat het kabinet grote waarde hecht aan de bestrijding van illegale arbeid, is het juist daarom niet bereid terug te keren tot een meer specifieke omschrijving van het werkgeversbegrip binnen de Wav. Daarbij blijft gelden dat wie geen verwijt treft, niet kan worden beboet. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding de toepassing van het ruime werkgeversbegrip te evalueren.
Is het u bekend hoeveel bedrijven de afgelopen 5 jaar naar aanleiding van de hoge boetes failliet zijn verklaard? In hoeverre was het voor deze bedrijven mogelijk om een regeling te treffen voor het betalen van de boetes?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel bedrijven er naar aanleiding van bestuurlijke boetes failliet zijn gegaan. De werkgever die wegens overtreding van de Wav een boete heeft gekregen, moet deze boete binnen 6 weken nadat de boete is opgelegd betalen. Indien de boete niet binnen 6 weken is betaald, wordt een aanmaning verzonden met een termijn van 14 dagen. Bij niet betaling volgt een dwangbevel en wordt de zaak overgedragen aan de deurwaarder.
De betalingsverplichting kan worden opgeschort door middel van het aanvragen van een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter in geval van spoedeisend belang, b.v. bij dreigend faillissement. In dat geval moet dan wel bezwaar of (hoger) beroep zijn ingesteld.
De Arbeidsinspectie biedt de werkgever op verzoek de mogelijkheid om in geval van aangetoonde betalingsonmacht gebruik maken van een betalingsregeling. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden moet de boete in maandelijkse termijnen binnen 1, 2 of 3 jaar zijn betaald. Over deze mogelijkheden wordt de werkgever actief geïnformeerd door een brochure die bij de boetebeschikking wordt gevoegd. Uit de eindrapportage van de evaluatie invoering bestuurlijke boete Wav die ik op 18 januari 2010 naar de Tweede Kamer heb gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 17050 en 29523, nr. 396) blijkt dat sinds 1 januari 2007 tot 1 juli 2009 in bijna 40% van het aantal boetezaken een betalingsregeling is getroffen
Mishandeling van zwangere vrouwen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Man trapt ongeboren kind dood»1 en «Mishandeling zwangere vrouw»2?
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek in België van de Universiteit van Gent waaruit blijkt dat drie procent van de zwangere vrouwen slachtoffer is van fysiek en of seksueel geweld? Klopt het dat uit internationale studies blijkt dat het percentage zwangere slachtoffers van huiselijk geweld tussen twee en acht procent ligt?
Ik ben bekend met het doctoraatsonderzoek rond partnergeweld van de vakgroep Uro-gynaecologie van de Universiteit van Gent.3 Dit onderzoek concludeert dat één op de dertig vrouwen (3,4%) gedurende de zwangerschap en/of in het jaar vóór de zwangerschap te maken heeft gehad met partnergeweld. In het onderzoek wordt tevens aangegeven dat uit internationale studies blijkt dat partnergeweld bij zwangere vrouwen tussen de drie en acht procent ligt.
Hebt u inzicht in hoe vaak mishandeling van zwangere vrouwen voorkomt in Nederland? Zo nee, bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de omvang en de ernst van dit probleem?
Onlangs is een groot landelijk onderzoek uitgevoerd naar de aard en omvang van huiselijk geweld in Nederland en de kenmerken en het hulpzoekgedrag van slachtoffers en daders van huiselijk geweld. Uw Kamer is daar recentelijk over geïnformeerd.4 De uitkomsten van dit onderzoek bevestigen dat huiselijk geweld een zeer ernstige en veelvoorkomende vorm van geweld is. In het onderzoek is de totale omvang van slachtoffers van huiselijk geweld in beeld gebracht. Hoewel niet specifiek eruit gelicht, betreft het ook zwangere vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld. Dit onderzoek vormt aanleiding om de aanpak van huiselijk geweld verder aan te scherpen. Een (nader) onderzoek naar de omvang en ernst van de mishandeling van zwangere vrouwen acht ik dan ook niet noodzakelijk op dit moment. Het kabinet werkt aan concrete voorstellen om slachtoffers van huiselijk geweld beter te ondersteunen en daders stevig aan te pakken. Hierover wordt uw Kamer nog voor de zomer van 2011 geïnformeerd.
Klopt het dat mishandeling soms tijdens de zwangerschap begint en dat hier allerlei psychologische factoren aan ten grondslag liggen? Zijn hulpverleners zoals huisartsen, verloskundigen, maatschappelijk werk en vrouwenopvang voldoende op de hoogte van dit specifieke probleem? Zo ja, hoe? Zo nee, wat moet er volgens u gebeuren om deze hulpverleners voldoende deskundigheid en kennis te laten vergaren zodat zij deze vrouwen adequaat kunnen helpen?
Inderdaad zijn er situaties bekend waarbij vrouwen vanaf de zwangerschap worden mishandeld. Het is daarom van belang dat zorgaanbieders in staat zijn om signalen van mishandeling tijdig te herkennen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is daarom voornemens het gebruik van een meldcode verplicht te stellen. U heeft hierover op 2 februari 2011 een brief ontvangen. De Staatssecretaris van VWS is van plan het wetsvoorstel verplichte meldcode zo spoedig mogelijk bij uw Kamer in te dienen. In het wetsvoorstel wordt naast een verplichte meldcode, ook de verplichting tot scholing opgenomen. Dit geeft een extra waarborg dat de signalering door professionals goed wordt uitgevoerd.
Kunt u aangeven hoeveel daders de afgelopen vijf jaar zijn opgepakt en gestraft wegens mishandeling van een zwangere vrouw?
Nee. Er wordt niet geregistreerd of een slachtoffer van mishandeling zwanger is. Registratie zou bovendien moeilijk uitvoerbaar zijn, aangezien niet altijd bekend is – bij de politie en/of de vrouw zelf – of het slachtoffer zwanger is.
Welke mogelijkheden zijn er binnen het strafrecht om daders die zwangere vrouwen mishandelen aan te pakken? Deelt u de mening dat iemand die zwangere vrouwen mishandelt een zwaardere straf dient te krijgen?
Mishandeling is in verschillende vormen en gradaties strafbaar gesteld in de artikelen 300 tot en met 303 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De wettelijke strafmaxima voor mishandeling bieden het Openbaar Ministerie en de rechter voldoende ruimte om bij de strafeis respectievelijk de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheid dat het slachtoffer een zwangere vrouw betreft. In artikel 82, eerste lid, Sr is uitdrukkelijk bepaald dat de dood van een vrucht van een vrouw onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen. Voorts kan de maximum gevangenisstraf op grond van artikel 304 Sr met een derde worden verhoogd wanneer sprake is van mishandeling gepleegd tegen een persoon met wie de dader een bijzonder nauwe betrekking onderhoud, zoals de echtgenoot of levensgezel.
Het gebruik van sociale media door politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politiechef op non-actief na «tweet» over Meppeler kerstdrama» op de website van het Dagblad van het Noorden?1
Ja.
Zijn er vaker schorsingen of andere maatregelen opgelegd naar aanleiding van het gebruik van sociale media? Zo ja, hoeveel?
Dit wordt niet centraal bijgehouden.
Op welke wijze wordt de omgang met sociale media aan aankomend en huidig agenten onderwezen? Worden hiermee alle agenten bereikt?
De politieacademie besteedt in de opleiding aandacht aan (sociale) media. De mogelijke impact en hoe je daarmee omgaat komen aan de orde. Daarbij worden alle agenten bereikt die op dit moment worden opgeleid. Ook binnen het masterprogramma SLL voor leidinggevenden wordt aan de betekenis en impact van (sociale) media aandacht besteed, daarbij komt ook de ethische kant van het gebruik aan de orde. Via de leidinggevenden worden ook de huidige agenten bereikt.
Bent u van mening dat het gebruik van sociale media voor de politie kansen biedt, maar dat zij er ook kwetsbaar door kan worden? Zo ja, welke kansen en kwetsbaarheden onderscheidt u? Hoe luidt, in het licht van deze kansen en kwetsbaarheden, uw oordeel over het gebruik van sociale media?
Ja, het gebruik van sociale media biedt de politie kansen om op andere wijzen met de burger te communiceren Twitter is bijvoorbeeld voor een wijkagent een extra instrument om contact met wijkbewoners te onderhouden. Bovendien kan via sociale media, zoals Hyves, opsporingsinformatie aan burgers worden gevraagd. Tegelijkertijd moet worden opgepast dat gevoelige informatie niet op straat belandt. Ik ben van mening dat de afweging om sociale media te gebruiken en op een goede manier toe te passen hoort bij de professionaliteit van de agent. In samenspraak met leidinggevenden kunnen de toepassingen worden verkend.
Heeft u inzicht in het professionele gebruik van sociale media door agenten, de wijze waarop zij daarin door hun korpsen begeleid en geïnstrueerd worden en of de keus om sociale media in te zetten bij de agent zelf ligt? Zo ja, kunt u de Kamer hierover inlichten? Zo nee, waarom niet?
De huidige initiatieven zijn veelal ingebed in een korps, in een pilot of project. Verder is een aantal wijkagenten actief op dit terrein. Agenten die meedoen aan sociale media krijgen instructies en de ervaringen in korpsen worden gevolgd.
Deelt u de mening dat dit incident opnieuw bevestigt dat de gedragscode van de politie «Code Blauw» te weinig houvast geeft voor het gebruik van sociale media door agenten? Bent u bereid duidelijke richtlijnen op te stellen voor het gebruik van sociale media en er vooral voor te zorgen dat toepassing van deze richtlijnen aan alle agenten onderwezen wordt? Zo ja, betrekt u hierin de adviezen van de politie vakorganisatie ACP en de Nationale DenkTank? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Code blauw biedt mijns inziens ook voldoende handvatten voor het gebruik van sociale media door agenten. Ik vind het niet nodig om aparte richtlijnen op te stellen voor het gebruik van sociale media.
Het handhaven van de openbare orde tijdens de komende jaarwisseling |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de evaluatie van de jaarwisseling 2009–2010, die op 17 februari 2010 aan de Kamer gezonden is?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de voorbereidingen die door uw ministerie, gemeenten, politie, Openbaar Ministerie (OM) en andere hulpdiensten getroffen zijn voor de komende jaarwisseling?
Vanzelfsprekend deel ik uw mening dat het sterk de voorkeur verdient om recidiverende daders van nieuwe strafbare feiten rond de jaarwisseling te weerhouden en onze inzet is daar ook in belangrijke mate op gericht. Evenals in voorgaande jaren zijn voor de komende jaarwisseling diverse maatregelen genomen om vandalisme en geweld zo veel mogelijk te voorkomen en, voor zover zich toch ongeregeldheden voordoen, effectief daartegen op te treden en de veroorzakers op te sporen en te straffen. De rol van de Rijksoverheid is daarin overigens beperkt: lokaal is men het best op de hoogte van de situatie en kan men het best bepalen welke maatregelen nodig zijn. De toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in september 2010 een brief gestuurd aan de betrokken partijen (waaronder met name de korpsbeheerders, korpschefs, burgemeesters, en de hulpdiensten) met daarin enkele aandachtspunten die van belang zijn voor hun voorbereidingen, waaronder het gebruik van de preventieve dwangsom. Verder heeft hij, mede in zijn toenmalige hoedanigheid als Minister van Justitie, betrokken partijen in augustus 2010 een brief gezonden over de hoofdlijnen en achtergronden van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast en enkele aandachtspunten bij de toepassing ervan.
Uw Kamer zal, evenals in voorgaande jaren, in februari een brief ontvangen waarin wordt ingegaan op de getroffen voorbereidingen en de genomen maatregelen en waarin voorts een cijfermatig beeld en evaluatie van het verloop van de jaarwisseling wordt gegeven.
Weet u welke gemeenten het instrument van de preventieve dwangsom inzetten om overlastgevers van te voren te waarschuwen voor de gevolgen van vandalisme en ordeverstoring? Bent u tevreden over de mate waarin dit middel gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er zicht op recidiverende daders van vandalisme en geweld tijdens de jaarwisseling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat recidiverende daders het best preventief van verdere overtredingen afgehouden kunnen worden, zodat gevaar voor samenleving en hulpverleners vermindert en een minder grote politie-inzet nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke middelen die hiervoor beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe bevordert u dat deze middelen optimaal ingezet worden door burgemeesters en het OM tijdens de komende jaarwisseling?
Zie antwoord vraag 2.
De bouw van twee moskeeën voor illegalen in Athene onder andere gefinancierd door Nederlandse belastingbetalers |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-noodfonds betaalt bouw twee moskeeën voor illegalen Athene?» Zo ja, kunt u de inhoud van dit bericht bevestigen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. De inhoud van het bericht is grotendeels onjuist. Ten onrechte wordt er in het bericht gesteld dat er twee moskeeën met geld uit het noodfonds van de EU worden gebouwd in Athene. In 2006 nam de vorige Griekse regering bij wet het besluit om één (niet twee) moskee in Athene te bouwen. De bouw wordt gefinancierd uit de nationale begroting, meer specifiek uit het Griekse «Programma Publieke Investeringen» onder verantwoordelijkheid van het Griekse ministerie van Onderwijs en Religieuze Zaken.
Het leningenpakket aan Griekenland bestaat uit bilaterale leningen van de eurolanden, waaronder Nederland, en leningen van het IMF aan de Griekse overheid om de overheidsschuld te kunnen blijven herfinancieren en de overheidsfinanciën te saneren om deze houdbaar te maken. De lening aan Griekenland wordt niet gefinancierd door het noodfonds van de EU. Dit fonds is pas opgericht nadat het leningenpakket voor Griekenland is samengesteld.
Daarnaast wordt in het artikel gesteld dat het zou gaan om een moskee voor illegalen. Ook dat is feitelijk onjuist. De moskee wordt gebouwd voor moslims woonachtig in Athene. De moslimgemeenschap daar bestaat voor een groot deel uit legale immigranten, maar ook uit Griekse moslims afkomstig uit de regio Thracië (waar 150 000 Griekse moslims wonen). Deze laatste groep heeft al generaties de Griekse nationaliteit.
Kunt u ons vertellen hoe dit EU besluit – om de bouw van moskeeën voor illegalen in Griekenland ook met Nederlands belastinggeld te financieren – tot stand is gekomen en wie hiervoor verantwoordelijk is? Deelt u de mening dat dit een belachelijk besluit is?
Aan het besluit van de Griekse regering om een moskee in Athene te laten bouwen ligt geen EU-besluit ten grondslag.
Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat dit besluit teruggedraaid wordt en er geen cent Nederlands belastinggeld aan wordt besteedt?
Aan de bouw van de moskee wordt geen Nederlands belastinggeld besteed.
Wat was per 1 december 2010 de planning van zowel de werkzaamheden aan en de oplevering van de Landtunnel A2 en de tijdelijke bypass?
De planning is niet veranderd ten opzichte van het algemeen overleg van 4 november 2010. Dat houdt in dat de tunnel volgens planning, zoals eerder gemeld in augustus en september 2010, medio 2012 volledig aangesloten zal zijn op de A2. De afspraak met gemeente Utrecht is dat de A2 Leidsche Rijn Tunnel uiterlijk eind 2012 opengesteld is.
De huidige planning (die gelijk is aan die van 1 december 2010) voor de tijdelijke bypass is openstelling voor het verkeer per 1 april 2011.
Is deze planning gewijzigd ten opzichte van de planning zoals die gold tijdens het AO Wegtunnels/A2 Leidsche Rijntunnel d.d. 4 november 2010? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De planning is niet veranderd ten opzichte van het algemeen overleg van 4 november 2010.
De planning is niet veranderd ten opzichte van het algemeen overleg van 4 november 2010.
Kunt u inzage geven in de beschikbare en benodigde budgetten voor zowel de Landtunnel A2 als de tijdelijke bypass op peildatum 1 december 2010?
In het MIRT 2011 (prijspeil 2010) is als taakstellend budget voor het project A2 Holendrecht–Oudenrijn € 1 365 mln opgenomen. Een element van dit project én budget is de A2 Leidsche Rijn Tunnel. De meest actuele prognose van de werkzaamheden aan de tunnel bedraagt € 238 mln (prijspeil 2010).
Het beschikbare en benodigde budget voor de tijdelijke bypass bedraagt € 32 mln (inclusief BTW).
Is deze financiële raming gewijzigd ten opzichte van de raming zoals die gold tijdens het algemeen overleg Wegtunnels/A2 Leidsche Rijntunnel d.d. 4 november 2010? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, de financiële raming van de A2 Leidsche Rijn Tunnel is niet gewijzigd.
Tijdens het algemeen overleg van 4 november 2010 heb ik aangegeven dat de kosten voor de bypass op ongeveer 30 mln (inclusief BTW) zouden uitkomen of net iets meer. Het precieze bedrag kon ik toen niet noemen omdat de onderhandeling met de opdrachtnemer nog gevoerd werd.
Kent u het bericht «Bewoners naar rechter voor A2 verbreding»?1
Ja.
Wanneer wordt de uitspraak van de rechter verwacht? Wat zijn de gevolgen voor het project Landtunnel A2 en de tijdelijke bypass als de rechter het bezwaarschrift van de bewoners gegrond verklaard?
Op vrijdag 14 januari 2011 heeft de zitting plaatsgevonden inzake de voorlopige voorziening tegen de door de gemeente Utrecht aan RWS verleende ontheffing voor de aanleg van de tijdelijke bypass. Aan de rechter is gevraagd om niet alleen uitspraak te doen in de voorlopige voorziening maar ook uitspraak te doen in de bodemprocedure.
Op vrijdag 11 februari 2011 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan. Het beroep is ongegrond verklaard en ook het verzoek voor een voorlopige voorziening is afgewezen. De tijdelijke bypass kan nu worden afgebouwd. Vanaf 14 februari 2011 wordt, als onderdeel van de bypass, al een deel van de parallelbaan in zuidelijke richting en de nieuwe tijdelijke afrit Hooggelegen in gebruik genomen en wordt gestart met het aanbrengen van de deklagen. Conform planning wordt de bypass vóór 1 april 2011 in zijn geheel in gebruik genomen.
De verzoekers kunnen de komende 6 weken in hoger beroep gaan bij de Raad van State.
De problemen bij NS en ProRail |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het is nu al zeker dat de NS ook na 2015 de dienst uitmaakt»?1
Ja.
Deelt u de conclusie in het artikel dat het nu al zeker is dat de NS na 2015 de concessie voor personenvervoer zal behouden aangezien geen andere partij in staat is haar te vervangen? Zo nee, waarom deelt u deze conclusie niet? Zo ja, ziet u dit als een probleem?
Nee, ik deel die conclusie niet. De Wet personenvervoer 2000 biedt de mogelijkheid van aanbesteding van de hoofdrailnetconcessie. Er zijn ook andere partijen dan NS die het vervoer voor het hoofdrailnet kunnen verzorgen. Dat zullen over het algemeen andere grote openbaar vervoerbedrijven zijn.
Zoals bekend heb ik NS en ProRail de mogelijkheid gegeven om voor 1 maart 2011 met een voorstel te komen tot invulling van de efficiencytaakstelling voor het hoofdrailnet uit het Regeerakkoord à € 160 mln per jaar vanaf 2015. Ik heb aan uw Kamer aangegeven dat indien dat een goed voorstel is, ik het logisch vind om met NS verder te gaan en een beleidsvoornemen uit te doen om de nieuwe vervoerconcessie voor het hoofdrailnet per 2015 opnieuw onderhands aan NS te gunnen.
Als u het gegeven dat er geen alternatief is voor de NS niet als een probleem ziet, waarom niet? Wat is in uw ogen dan nut en noodzaak van de aanbestedingsprocedure? Indien u het wel als een probleem ervaart, wat gaat u aan deze situatie doen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe staat u tegenover de suggestie van uw eigen partij, om de directie van de NS per direct te ontslaan? Bent u met de kennis van 28 december 2010 voornemens de directie te ontslaan, zo nee waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld stuur ik voor 1 februari 2011 een analyse van de verstoringen op het spoor in november en december 2010. Die brief ziet op zowel het functioneren van NS als ProRail van de afgelopen maanden. Op basis daarvan zal ik mijn conclusies trekken. Overigens wijs ik erop dat niet ik maar de minister van Financiën de aandeelhouder van NS is. Dat betekent dat hij over de arbeidsrelatie met de directie van NS gaat.
Heeft u persoonlijk in de periode van 20–24 december 2010 contact gehad met de directie(s) van Pro-Rail en/of NS? Zo ja, hoe vaak heeft u contact gehad en op welke dagen was dit? Zo nee waarom heeft u geen contact gehad?
Van 20 – 24 december heb ik, vanwege mijn verblijf in het buitenland, contact gehouden met de ambtelijke top van I&M over de ontwikkelingen. De ambtelijke top van I&M heeft namens mij dagelijks contact met NS en ProRail onderhouden.
Deelt u de mening dat het gezien de maatschappelijke onrust rondom de dienstverlening van NS en ProRail onwenselijk is om pas op 1 februari de Kamer te informeren over «de verbetermaatregelen» zoals deze genomen moeten worden door ProRail en NS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de beleidsbrief voor maandag 17 januari 2010 aan de Kamer te sturen in plaats van de eerder afgesproken datum van 1 februari?
Zie het antwoord op vraag 4. De datum van 1 februari 2011 is al ambitieus. Het vervroegen van die datum acht ik gezien de complexiteit van de analyse en de daarbij te betrachten zorgvuldigheid niet verantwoord. Daarbij neem ik aan dat u 17 januari 2011 bedoelde in plaats van 17 januari 2010.
Bent u bekend met het bericht «NS wil zelf reizigers informeren»?2
Ja.
Heeft de NS-top in een eerder stadium aan u laten weten dat de samenwerking met ProRail volgens hen ernstig onder de maat is? Zo nee, wat vindt u ervan dat u dit via de media moeten vernemen? Zo ja, wanneer heeft deze informatie u bereikt en wat heeft u met deze informatie gedaan?
Ik heb noch uit de media noch direct van NS begrepen dat de samenwerking met ProRail ernstig onder de maat zou zijn. Ik heb daar op 31 december nog contact over gehad met de heer Meerstadt. Er is gesteld dat de samenwerking goed is maar op dit specifieke punt beter kan. NS en ProRail bekijken thans samen hoe zij dit punt kunnen verbeteren. Ik zal hierop ingaan in de brief die ik voor 1 februari aan uw Kamer zal zenden.
Wanneer is het onderzoek van NS en ProRail over de informatievoorziening afgerond, wanneer verwacht u het rapport te ontvangen en op welke termijn denkt u de Kamer over dit rapport te informeren?
NS en ProRail hebben mij naar aanleiding van de brand bij de Railverkeersleiding op 19 november 2010 en de winterweerproblemen op 4 december 2010 een evaluatie toegezegd. Dat hoeft niet per se een rapport te zijn. Deze evaluatie zal breder zijn dan alleen informatievoorziening. Het zal ook een analyse bevatten over de oorzaken van de verstoringen en oplossingen daarvoor. De problemen rond de informatievoorziening zijn immers het gevolg van de verstoringen. Ik heb in mijn brieven aan uw Kamer onder andere aangegeven dat in de toekomst de communicatie naar personeel en reizigers tijdens verstoringen beter moet. Daarop zal ik in mijn voor 1 februari toegezegde brief nader op ingaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 4 januari 2010?
Dat heb ik bij dezen gedaan.
Geweldadigheden Gaza |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van oplaaiende spanningen met betrekking tot Gaza in de vorm van bombardementen op Gaza in antwoord op de beschietingen vanuit Gaza van Israëlische plaatsen?1
Ja.
Deelt u de mening dat sterke diplomatieke bemoeienis noodzakelijk is om te voorkomen dat de gewelddadigheden escaleren? Bent u van mening dat dergelijke diplomatieke inspanningen met kracht worden ondernomen? Zo ja, waaraan denkt u dan?
Dit conflict krijgt onafgebroken diplomatieke aandacht. De impasse in de onderhandelingen en de gewelddadigheden vanuit en in Gaza bedreigen de kans op duurzame vrede. De VS is leidend in de contacten met de Palestijnse Autoriteit en Israël, die moeten voeren tot een raamovereenkomst waarin hoofdlijnen van een akkoord over de finalestatuskwesties beschreven zijn. De VS zal beide partijen hierin bijstaan door parallelle gesprekken te voeren en is hierin ook zeer actief, getuige onder meer de activiteiten van de speciale Gezant George Mitchell. De EU steunt de Amerikaanse inspanningen volmondig, zoals ook is besproken in de vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken van december 2010.
Deelt u de opvatting van de speciale Amerikaanse gezant voor het Midden-Oosten dat sterke Amerikaanse bemoeienis in het Midden-Oosten noodzakelijk is om te voorkomen dat oorlog uitbreekt?2 Indien nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de Amerikaanse regering voldoende onderneemt in dat opzicht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid aan te dringen op krachtig diplomatiek ingrijpen teneinde te voorkomen dat de situatie met betrekking tot Gaza escaleert? Deelt u de mening dat de EU in het kader van het kwartet stappen moet ondernemen? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Zo nee, waarom niet en wat stelt u dan voor?
Hiertoe zie ik op dit moment geen aanleiding, aangezien alle partijen bekend zijn met het Europese en Nederlandse standpunt dat geweldsgebruik moet worden beëindigd.
Vrijwilligerswerk in een Afrikaans Kindertehuis door verdachte Robert M. |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het interview met A. Drent waarin hij aangeeft dat Robert M. vrijwilligerswerk heeft gedaan in een Afrikaans kindertehuis?1
Ja.
Heeft u informatie over het betreffende Kindertehuis? Zo nee, bent u bereid hierover informatie in te winnen?
Mij is bekend dat de Nederlandse media hebben bericht dat Robert M. in 2008 korte tijd in een kindertehuis in Kenia zou hebben gewerkt. Ik beschik echter niet over concrete informatie over zijn activiteiten. Indien de justitiële autoriteiten belast met het strafvorderlijk onderzoek naar de delicten waarvan Robert M. wordt verdacht, aanleiding zien om inlichtingen in te winnen over de eventuele betrokkenheid van Robert M. bij strafbare feiten in het buitenland, dan kunnen zij uiteraard rekenen op mijn volledige medewerking. Ik wil daarbij voorkomen dat een op initiatief van het ministerie van Buitenlandse Zaken ingesteld onderzoek dit belangrijke strafvorderlijk onderzoek doorkruist en kan daarom op dit moment uw vragen niet verder beantwoorden.
Zou het mogelijk zijn dat bij de vervaardiging van kinderporno ook kinderen uit dit tehuis zijn misbruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een onderzoek laten instellen naar eventueel misbuik in het Afrikaanse Kindertehuis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het aan de laars lappen van EU-regels inzake staatssteun door woningcorporaties |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woningbouwverenigingen willen ook hogere inkomens aan woning helpen: Corporaties lappen regels EU aan de laars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in zijn algemeenheid onwenselijk is, ja onbestaanbaar zou moeten zijn, dat organisaties van maatschappelijk belang zonder reserve aangeven, EU-regels aan hun laars te lappen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u van mening dat het feitelijk geen probleem is dat woningcorporaties mensen met een inkomen van boven de staatssteuninkomensgrens van € 33 614,- huisvesten, maar dat leningen voor nieuwbouw2, en voor het boven de 10% huisvesten van deze inkomensgroep, niet meer onder het Waarborgfonds Sociale Woningbouw vallen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Woningcorporaties kunnen, naast hun kerntaak, ook hogere inkomens huisvesten. Zij kunnen, met behoud van staatsteun, 10% van de vrijkomende woningen met een huur tot € 652,52 toewijzen aan huishoudens met een inkomen boven de € 33 614. Verder kunnen zij hogere inkomens huisvesten in duurdere huurwoningen, of aan zulke huishoudens een huurwoning (al dan niet met korting, winst- en verliesdeling) te koop aanbieden.
Als corporaties meer dan 10% van de vrijkomende woningen met een huur tot € 652,52 toewijzen aan huishoudens met een inkomen boven de € 33 614, zal dit leiden tot beperking van de WSW borging.
Voor wat betreft mogelijke overgangsproblematiek bij de uitvoering van de «Tijdelijke regeling...» merk ik allereerst op dat het overleg met de sector over de ongeborgde herfinanciering van bestaande leningen voor commercieel vastgoed in een afrondend stadium is gekomen. Daarnaast ben ik in overleg met de Europese Commissie en de sector over een werkzame vormgeving van regionale differentiatie. Tevens heeft mijn departement, in overleg met de sector, informatie opgesteld ten behoeve van burgers en woningcorporaties, onder meer over de wijze van inkomenstoetsing bij toewijzing, teneinde uitvoeringsvragen zoveel mogelijk te voorkomen. Ook wordt de praktische uitwerking samen met de corporatiesector nauwlettend gevolgd.
De uitspraken van mr. Van Vollenhoven over een onbetrouwbare overheid als het gaat om de plannen inzake natuurontwikkeling |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de kritiek van het lid van het Koninklijk Huis en voorzitter van het Nationaal Groenfonds, de heer mr. Van Vollenhoven, dat er sprake is van een onbetrouwbare overheid inzake de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de verbindingszones?1
De Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk instrument om de internationale biodiversiteitsverplichtingen te kunnen nakomen. Dat blijft zo. In verband met schaarse beschikbare Rijksmiddelen heeft het kabinet besloten de EHS in herijkte vorm in 2018 haalbaar en betaalbaar af te ronden.
Klopt de uitspraak van de heer Van Vollenhoven dat slechts 50 tot 52 procent van de EHS is gerealiseerd in tegenstelling tot het door u genoemde percentage van circa 90 procent?2 Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Kunt u gedetailleerd aangeven waarop u uw percentage van 90 procent van de circa 730 000 hectaren bestemd als EHS dat al is gerealiseerd, is gebaseerd?
De door mij genoemde 90% heeft betrekking op de oppervlakte van de gehele tot voor kort voorziene EHS (zonder de robuuste verbindingen).
Het percentage van circa 50% dat de heer prof. mr. Van Vollenhoven noemt, heeft betrekking op de oorspronkelijke taakstelling nieuwe natuur in de EHS. Dat is de oppervlakte natuurontwikkeling die bij de start van het concept van de EHS in 1990 bovenop de toen al bestaande natuur is gepland.
Het percentage dat de heer Van Vollenhoven noemt, is afkomstig uit het Groenfondsrapport «Doorgerekend, Financieel economische analyse voortgang EHS en aanbevelingen voor de toekomst» (augustus 2010).
Onderschrijft u de uitspraak van de heer Van Vollenhoven dat er sprake is van een onbetrouwbare overheid als boeren eerst krijgen te horen van de overheid dat zij hun gronden moeten verkopen aan de overheid voor de natuurontwikkeling en vervolgens te horen krijgen dat dat niet meer nodig is? Zo nee, waarom niet?
De beperkte Rijksfinanciën nopen tot bezuinigingen op bijna alle beleidsterreinen, dus ook op het natuurbeleid, inclusief een versoberde en herijkte EHS. Door in een vroeg stadium aan te geven dat voor natuur minder grond zal worden verworven, geef ik vroegtijdig een signaal af dat de Rijksoverheid hier geen nieuwe financiële verplichtingen zal aangaan. Waar reeds sprake is van juridisch harde verplichtingen zal tot een fatsoenlijke afwikkeling worden gekomen.
Is het niet beter de bestemming van de gronden voor natuur, de EHS en de ontwikkeling van natuursnelwegen intact te laten en – indien de middelen nu ontbreken – later tot verwerving en realisatie over te gaan om kapitaalvernietiging tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat zou juist onduidelijkheid in de hand werken. Het regeerakkoord is specifiek over de versoberingsmaatregelen, hetgeen duidelijkheid over de bestemming van de verdere gebiedsontwikkeling juist bevordert.
Mogelijke versoepeling van de kwaliteit in het Hoger Onderwijs |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de voorzitter van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR), dat de universiteit overweegt zijn onderwijs te versoepelen om uitval te voorkomen en vertragingen te beperken onder de nieuwe langstudeerregeling?1
Ik ben bekend met de berichtgeving daarover op ScienceGuide. Bij navraag bij de EUR is mij gebleken dat het onderdeel over herkansingen in dit bericht niet gebaseerd is op uitspraken van de voorzitter van het College van Bestuur van de EUR. Het bericht op ScienceGuide is gebaseerd op een artikel op de webpagina van Erasmus Magazine, het onafhankelijk nieuwsmedium van de universiteit. Door een misverstand in de communicatie is daardoor de verkeerde indruk ontstaan dat de EUR zou overwegen meer herkansingen door te voeren. De praktijk is echter het tegenovergestelde; bij opleidingen aan de EUR is en wordt, naast een aantal andere hervormingen, het aantal herkansingen juist teruggebracht met het oog op het verbeteren van het studierendement.
Bent u op de hoogte van wat deze versoepeling concreet inhoudt, behalve het vaker organiseren van tentamenrondes, en kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie het antwoord op vraag 1. Er is geen sprake van een versoepeling van de eisen aan de EUR, maar juist van gericht beleid om het studierendement te verhogen.
Wat is uw reactie op de opmerking van de voorzitter van het College van Bestuur dat de langstudeerregeling uitval veroorzaakt?
Ik ben van mening dat de langstudeerdermaatregel geen uitval veroorzaakt. De student wordt gestimuleerd sneller zijn studie af te ronden en tijdig een goede keuze te maken voor een opleiding die bij hem of haar past.
Ziet u dezelfde struikelblokken als voornoemde voorzitter, en zo nee, hoe kan dit beeld bij de Erasmus Universiteit worden weggenomen?
Nee, ik start begin februari 2011 met voorlichting richting instellingen en studenten en hoop op deze manier het beeld bij de EUR weg te nemen.
Deelt u de mening dat haar oproep voorbarig lijkt nu het wetsvoorstel bij de Raad van State ligt en nu de investeringsagenda nog niet bekend is?
Het staat de voorzitter van het College van Bestuur van de EUR vrij haar mening te geven.
Deelt u de mening dat de investeringsagenda zo snel mogelijk bekend gemaakt moet worden zodat de universiteiten weten waar zij aan toe zijn?
Ja, in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie Veerman, die u binnenkort ontvangt, worden de prioriteiten voor de komende kabinetsperiode benoemd. In juni van dit jaar zal ik u de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek sturen. In die agenda zal het integrale beleid voor hoger onderwijs en onderzoek voor deze kabinetsperiode worden uitgewerkt. Ook zal in de agenda een financieel overzicht worden opgenomen.
Deelt u de mening dat de universiteiten met het «versoepelen» van het onderwijs juist tegen de kabinetsdoelstelling ingaan, voor zover «versoepelen» niet alleen het vaker organiseren van tentamens behelst?
Er is geen sprake van een versoepeling van de eisen aan de EUR. Zie het antwoord op vraag 1 en vraag 2.
Gaat u in gesprek met de EUR en andere universiteiten om de eventuele verlaging van kwaliteitseisen te voorkomen?
Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van een verlaging van de kwaliteitseisen. Voor de kwaliteitsborging bestaat een systeem van checks en balances, getoetst door de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs. Zoals u reeds eerder is gemeld, wordt dit systeem van checks en balances nu kritisch bezien. Zo doet de Inspectie van het Onderwijs thans onderzoek naar de kwaliteit van afstudeertrajecten in het hoger onderwijs.
Kunt u de Kamer informeren op basis van dit gesprek, wat de mogelijke versoepelingen precies inhouden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u de Kamer verder informeren over de wijze waarop u in gesprek bent met de universiteiten met betrekking tot de langstudeerregeling en de investeringsagenda?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Deelt u de mening dat het wegnemen van struikelblokken, zoals te weinig hertentamenkansen, niet per se een versoepeling, dan wel verlichting, behelst, maar wel een betere organisatie van het onderwijsprogramma?
Nee, zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Heeft u signalen van meerdere universiteiten ontvangen dat zij dreigen met het verlichten van het studiepakket om zo de mogelijke negatieve effecten van de langstudeerregeling aan te kaarten?
Nee, ik heb geen signalen van meerdere universiteiten ontvangen.
Deelt u de mening dat dergelijke berichten onnodige onrust onder studenten veroorzaakt?
Ik ben van mening dat studenten goed moeten worden voorgelicht en daarom start ik al vroeg met de informatieverstrekking omtrent de maatregel langstudeerders.
Een reclamecampagne van Holland Casino |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de reclameactie van Holland Casino en Primera onder de naam «Holland Casino try out»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over Holland Casino als staatsdeelneming2?
Ja.
Deelt u de mening dat met deze reclameactie Holland Casino meer als commerciële aanbieder van entertainment optreedt dan als hoeder van publieke belangen waaronder het voorkomen van gokverslaving? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Bezien vanuit de kanalisatiegedachte die ten grondslag ligt aan het kansspelbeleid is het goed verdedigbaar dat de Nederlandse kansspelvergunninghouders potentiële deelnemers via reclame-uitingen aandacht vragen voor hun kansspelaanbod, om zo het illegale aanbod de wind uit de zeilen te nemen. Een zekere evenwichtigheid is echter wel geboden. De vergunningsvoorschriften houden dan ook een zorgplicht voor de vergunninghouders in om op zorgvuldige en evenwichtige wijze vorm te geven aan wervings- en reclameactiviteiten, waarbij in het bijzonder wordt gewaakt voor het aanzetten tot onmatige deelname aan kansspelen.
Blijkens haar mission statement is Holland Casino zich bewust van de bijzondere positie die zij binnen het kansspelbeleid inneemt. Aan de ene kant heeft Holland Casino een maatschappelijke taak om haar gasten gelegenheid te bieden op verantwoorde en gecontroleerde wijze deel te nemen aan casinospelen. Aan de andere kant wordt van haar, binnen de grenzen die het kansspelbeleid stelt, een bedrijfsmatige werkwijze verwacht die een rendabele exploitatie van speelcasino’s mogelijk maakt. Naar mijn mening komen beide aspecten op toelaatbare wijze tot uiting in de reclame-uitingen en blijft Holland Casino met deze reclameactie binnen de grenzen van wat als zorgvuldig en evenwichtig reclameaanbod kan worden beschouwd.
In hoeverre houdt Holland Casino bij reclame-uitingen rekening met de publieke doelen die deze staatsdeelneming geacht wordt te dienen en in hoeverre niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Holland Casino ook in reclame-uitingen zich bewust zou moeten zijn van haar publieke doelen waaronder het voorkomen van gokverslaving? Zo ja, is daar in genoemde reclame-uiting sprake van en zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Reclamecodecommissie of een andere onafhankelijke instelling een rol bij het beoordelen van reclame-uitingen van Holland Casino daar waar het gaat om een afweging tussen publieke doelen en commerciële doelen van Holland Casino? Zo ja, welke rol? Zo nee, deelt u de mening dat de genoemde afweging nodig is en dat toezicht daarop wenselijk is?
De landelijke kansspelvergunninghouders en de VAN Speelautomaten brancheorganisatie hebben invulling gegeven aan hun – in het antwoord op vraag 2 genoemde – zorgplicht door het opstellen van de Gedrags- en reclamecode kansspelen. De code maakt het wervings- en reclamebeleid transparant en inzichtelijk, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar het waarborgen van de doelstellingen van het kansspelbeleid en het tegengaan van wervings- en reclame-uitingen gericht op minderjarigen of andere kwetsbare groepen. De code omvat twee delen: een reclamecode voor kansspelen en een gedragscode voor kansspelen. De Reclame Code Commissie ziet toe op de naleving van de reclamecode voor kansspelen. Het College van toezicht op de kansspelen en ondergetekende zien toe op naleving van de gedragscode voor kansspelen. Nadat de kansspelautoriteit tot stand is gekomen zal deze organisatie toezicht houden op de naleving van de gedragscode voor kansspelen. Tot slot deel ik u mee dat de Algemene Rekenkamer in februari a.s. haar rapport zal uitbrengen over het financiële beheer van Holland Casino. In dit rapport wordt onder andere ingegaan op het marketing- en promotiebudget van Holland Casino.
Bent u bereid in de brief die u aan de Kamer gaat sturen over het kansspelbeleid ook uitgebreid in te gaan op de wijze waarop Holland Casino reclame mag maken in relatie tot de publieke taken van Holland Casino en de positie van monopolistische aanbieder? Zo nee, waarom niet?
In de brief die ik de Kamer in maart zal sturen over het kansspelbeleid, zal ik ook ingaan op de beleidsmatige aspecten met betrekking tot werving en reclame door kansspelvergunninghouders (waaronder Holland Casino).
De berichten dat kleine bedrijven in de autoherstelbranche uit de markt worden gedrukt door de grote jongens en de verzekeringsmaatschappijen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat, in aanvulling op uw antwoord op eerdere vragen1 waarin u aangeeft dat «Verzekeraars in beginsel de vrijheid hebben om zelf te beslissen met welke schadeherstellers zij contracten sluiten en naar welke schadeherstelbedrijven zij doorverwijzen,» zowel de verzekeraars als de schadeherstellers zich ook in beginsel dienen te houden aan de Mededingingswet? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uiteraard dienen zowel verzekeraars als schadeherstellers zich te houden aan de Mededingingswet. De Nederlandse Mededingingsautoriteit ziet hierop toe.
Wat is uw reactie op het feit dat door SEO Economisch Onderzoek kritiek is geuit op het NMa-rapport2, zoals dat «de metingen (...) onzorgvuldig en onvolledig zijn, en daardoor onbetrouwbaar. De mededingingsrechtelijke analyse van de ontvangen meldingen is in belangrijke mate gebaseerd op deze metingen. De onbetrouwbaarheid van die metingen roept sterke twijfel op over de juistheid van deze mededingingsrechtelijke analyse.»?3 Op welke wijze zou de kritiek van SEO de uitkomsten van de marktanalyse veranderen? Zou u de NMa willen verzoeken om in te gaan op deze kritiek, of aanvullend onderzoek te doen om de kritiekpunten weg te nemen?
Het onderzoek dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit in 2009 naar de markt voor auto(ruit)schadehersteldiensten heeft uitgevoerd betreft een sectorscan, en geen mededingingsrechtelijk onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Mededingingswet. Hiertoe heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit besloten naar aanleiding van diverse tips en signalen van auto(ruit)schadeherstelbedrijven en verzekerden, die zij de afgelopen jaren had ontvangen. De sectorscan is niet bedoeld als uitputtende analyse van de verenigbaarheid van de gemelde gedragingen met de Mededingingswet, maar is in eerste instantie bedoeld om marktpartijen meer inzicht te geven in de verhoudingen tussen verzekeraars en schadeherstellers op de markt voor schadehersteldiensten. Ook wordt ingegaan op de verhouding tussen diverse gedragingen op de markt voor auto(ruit)schadehersteldiensten en de Mededingingswet. De Nederlandse Mededingingsautoriteit is onafhankelijk in de wijze waarop zij een dergelijke sectorscan uitvoert.
In december 2009 is een kort geding tegen de Nederlandse Mededingingsautoriteit aangespannen over de sectorscan van de auto(ruit)schadeherstelbranche, deels op basis van de kritiekpunten die worden genoemd in de door u aangehaalde rapportage van SEO Economisch Onderzoek. De rechter heeft hierin geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat gezegd kan worden dat het door de Nederlandse Mededingingsautoriteit verrichte marktonderzoek niet representatief dan wel onmiskenbaar ondeugdelijk is uitgevoerd.4
Gelet op het bovenstaande acht ik het dan ook niet zinvol nieuw of aanvullend onderzoek te doen of te bezien of een andere onderzoeksaanpak tot andere uitkomsten zou leiden.
Wat is uw reactie op het feit dat in het offerteverzoek van de NMa4 is aangegeven dat de zogenaamde «verhaalbare schade» per definitie zou behoren tot de zogenaamde vrije schadestroom? Wat is de motivering voor deze aanname? Op welke wijze zouden de uitkomsten van het NMa-onderzoek veranderen als deze aanname wordt losgelaten?
Ik heb van de Nederlandse Mededingingsautoriteit begrepen dat zij in de verschillende trajecten van de sectorscan een ruime definitie van gestuurde schade heeft gehanteerd. Als gevolg hiervan valt onder de «vrije schadestroom» verhaalbare schade die niet gestuurd wordt, verhaalbare schade waarbij schadesturing niet geaccepteerd wordt en niet-verhaalbare schade. In deze situaties wordt de consument niet beperkt in zijn keuze voor een auto(ruit)schadeherstelbedrijf. Voor het antwoord op het overige van uw vraag, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat, indien er gerede twijfel is over onderzoeksinformatie die een grote invloed heeft op de eindconclusie van het onderzoek dat slechts 16 procent van de autoruitschade wordt gestuurd, terwijl dit volgens de NMa ook 63 procent kan zijn als die onderzoeksinformatie anders is5, het tot de standaard taak van de onderzoekende partij behoort om te testen of de onderzoeksresultaten robuust zijn voor de gevoerde onderzoeksmethode, bijvoorbeeld door middel van een «false respons onderzoek»? Deelt u de mening dat die gerede twijfel er is, blijkens de vele, ook onafhankelijke, kritieken op het onderzoek? Zo ja, zou u de NMa of een andere partij willen verzoeken om dit onderzoek te doen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op uw vorige vragen, is het onderzoek naar de auto(ruit)schadeherstelmarkt geen (concept)besluit, maar een sectorscan, die in sterke mate verschilt van de afhandeling van individuele zaken. Met de sectorscan heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit beoogd marktpartijen in algemene zin meer inzicht te verschaffen in de verhouding tussen diverse gedragingen op de markt en de toepassing van de Mededingingswet. Ik heb van haar begrepen dat inderdaad geen «false-responseonderzoek» en geen formele consultatieronde hebben plaatsgevonden. Wel is zij de robuustheid van haar resultaten nagegaan door een zogeheten «non-responsonderzoek», en heeft zij voorafgaande aan, gedurende en na afloop van de sectorscan partijen in staat gesteld hun zienswijzen kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is veelvuldig gebruik gemaakt.
Kloppen de berichten uit de sector dat hen een geplande reactie op een consultatie- en zienswijzedocument van de NMa is onthouden6? Op welke andere wijze heeft de sector de mogelijkheid gehad om te reageren op een concept-besluit van de NMa alvorens dit tot een definitief besluit van de NMa werd verheven? Bent u met mij van mening dat het voor zowel de kwaliteit van het onderzoek als de acceptatie ervan bij de sector van groot belang is dat de NMa de sector in de gelegenheid stelt om te reageren op een officieel consultatie- en zienswijzedocument?
Zie antwoord vraag 4.
Het pgb |
|
Fleur Agema (PVV), Sabine Uitslag (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel op de website van Per Saldo «Verwarring alom, pgb-maatregelen gaan door»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is het waar dat het College voor zorgverzekerinen (CVZ) alle budgethouders een informatiebulletin zal sturen waarin staat dat alleen de mensen, die in de eerste zes maanden van 2011 in een wooninitiatief gaan wonen en daartoe in 2011 een persoonsgebonden budget (pgb) voor een zorgzwaartepakket (zzp) aanvragen, een budgetgarantie krijgen op het niveau van 2010, en niet te maken krijgen met de korting van 10 000 per pgb-zzp op jaarbasis?
Het CVZ zal zoals gebruikelijk de budgethouders die het betreft informeren over de veranderingen in 2011 en daarbij rekening houden met de aangenomen motie Uitslag c.s., die ik zal uitvoeren. Ik ben daarover met het CVZ in overleg om de betrokkenen zo snel en zo duidelijk mogelijk te informeren. Ook met Per Saldo heb ik hierover contact.
De motie betekent voor bestaande budgethouders met een verblijfsindicatie dat de nieuwe berekeningswijze van de pgb-tarieven vooralsnog niet op hen van toepassing is. Voor de bestaande budgethouders geldt in 2011 echter o.a. wel de algemene korting van 3% op de pgb-tarieven. De nieuwe berekeningswijze (die vanaf 2012 in zou gaan) van de hoogte van het pgb wordt voor de bestaande budgethouders aangehouden tot de besluitvorming bij de voorjaarsnota 2011 en de aan u aangekondigde visiebrief. Dit betekent voor de bestaande budgethouders met een verblijfsindicatie eveneens dat het beoogde afbouwpad van de budgetgarantie in de jaren na 2011 is aangehouden en dat daarover op een later moment besluitvorming plaatsvindt.
Voor nieuwe budgethouders geldt de nieuwe berekeningswijze van de hoogte van het pgb per 1 januari 2011. Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor nieuwe cliënten die in de eerste helft van 2011 starten in een pgb-gefinancierd wooninitiatief; op hen is de nieuwe berekeningswijze vooralsnog niet van toepassing, zoals ik u in het debat heb toegezegd.
Is het waar dat mensen die thuis blijven wonen en in 2011 kiezen voor een pgb zzp wel te maken krijgen met deze korting?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke wet- of regelgeving denkt u onderscheid te kunnen maken tussen mensen met een zzp die thuis blijven en die in een wooninitiatief gaan wonen?
Ik heb het CVZ gevraagd om het onderscheid helder op te nemen in de pgb-subsidieregeling.
Is het waar dat de budgetgarantie die in 2007 is ingevoerd naar aanleiding van de invoering van de zzp’s aan de persoon is gekoppeld en niet aan de woonsituatie? Zo ja, waarom gaat u dan nu dit onderscheid maken en op basis waarvan?
In 2007 was de budgetgarantie gekoppeld aan de persoon en niet aan de woonsituatie. De motie vraagt om rekening te houden met de wooninitiatieven. Bij het antwoord op vraag 2 en 3 heb ik aangegeven de motie te willen uitvoeren. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat ik dat wil opnemen in de subsidieregeling.
Deelt u de mening dat, gezien het dictum van de aangenomen motie Uitslag c.s.2, de interpretatie van het CVZ veel te smal is als zij aangeven dat alleen nieuwe instromers met pgb-zzp in de eerste 6 maanden van 2011, die in een wooninitiatief gaan wonen, de budgetgarantie krijgen?
In mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb ik aangegeven wat de betekenis is van de aangenomen motie voor zowel de bestaande budgethouders met een verblijfsindicatie als voor budgethouders die op 31-12-2010 nog geen pgb hadden op basis van een verblijfsindicatie. Ik zal mij met zowel het CVZ als met Per Saldo verstaan over de juiste voorlichting aan de budgethouders. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven geldt de budgetgarantie in ieder geval ook voor alle bestaande budgethouders.
Is het waar dat het CVZ alleen een van de overwegingen als uitgangspunt neemt en niet het dictum3? Zo ja, hoe komt dit en zo nee waarom legt het CVZ de motie dan zo beperkt uit?
Zie mijn antwoord op vraag 6
Bent u van mening dat met het aannemen van de motie, in combinatie met uw toezegging tijdens het debat, de maatregelen met betrekking tot de budgetgarantie voor bestaande situaties en nieuwe situaties in de eerste helft van 2011 zijn aangehouden, en dat hierdoor tijd is gecreëerd tot aan het verschijnen van de voorjaarsnota, waarin gezocht kan worden naar alternatieve maatregelen met een adequate dekking?
Ik ben van mening dat met de aangenomen motie en mijn toezegging tijdens het debat tijd is gecreëerd tot aan het verschijnen van de voorjaarsnota waarin gezocht kan worden naar alternatieve maatregelen met een adequate dekking.
In mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb ik aangegeven dat het aanhouden voor nieuwe pgb-cliënten betrekking heeft op cliënten die gaan wonen in een pgb-gefinancierd wooninitiatief.
Bent u, vanwege de ontstane verwarring bij de doelgroep, bereid breed te communiceren dat de maatregelen met betrekking tot de budgetgarantie – voor zowel bestaande gevallen met budgetgarantie en alle nieuwe instromers in de eerste helft van 2011 met pgb-zzp – zijn aangehouden tot bij de voorjaarsnota bekend is of er alternatieve maatregelen zijn met een adequate dekking?
In mijn antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven mij te willen verstaan met zowel het CVZ als met Per Saldo over de juiste communicatie aan de budgethouders. De aangenomen motie houdt zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 niet in dat voor alle nieuwe instromers in de pgb-regeling de maatregelen zijn aangehouden. De motie vraagt mij om voor bestaande budgethouders met een verblijfsindicatie de nieuwe berekeningswijze aan te houden.
Kunt u deze vragen, gezien de tijdsdruk (het is bijna 1 januari) en het belang van duidelijkheid voor de groep mensen op wie dit betrekking heeft, uiterlijk binnen 1 week beantwoorden?
Daaraan is met deze beantwoording voldaan.
De suggesties dat de jaarcijfers van Schiphol zijn gemanipuleerd om de bonussen van topbestuurders te verhogen |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Lakeman pakt Schiphol aan»?1
Ja.
Kunt u de suggestie uit het artikel, dat jaarcijfers zouden zijn gemanipuleerd met als doel bonussen van topbestuurders kunstmatig te verhogen, bevestigen dan wel ontkrachten?
Nee, zie het antwoord op vraag 4 t/m 6.
Wat is uw opvatting als grootaandeelhouder over het beloningsbeleid van Schiphol NV, specifiek van het feit dat bonussen worden gegeven op basis van winstmaximalisatie? Deelt u de mening dat hiervan een perverse prikkel uit kan gaan waarbij winstmaximalisatie boven het publiek belang gaat? Herinnert u zich in dit verband de motie Tang2 die de regering verzoekt de variabele beloning voor de raad van bestuur van Schiphol NV te richten op het bevorderen van het publieke belang? Kunt u aangeven op welke wijze u uitvoering geeft aan deze motie?
Een variabele beloning, indien aan de orde, moet m.i. worden toegekend op basis van een afgewogen mix van voor de onderneming (en betrokken bestuurder) relevante prestatie-indicatoren. Ook moet sprake zijn van zowel financiële als niet-financiële criteria. Voor staatsdeelnemingen vind ik het daarbij nog eens van belang dat een substantieel deel van de variabele beloning afhankelijk is van (financiële of niet-financiële) doelstellingen die verband houden met het publieke belang dat met de deelneming is gemoeid. In het onlangs aan de Tweede Kamer toegestuurde Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2009 heb ik aangegeven hoe ik daaraan uitvoering geef en dus hoe ik uitvoering heb gegeven aan de motie-Tang.
Naast borging van de betrokken publieke belangen is een gezonde financiële positie van de staatsdeelnemingen, en dus een redelijk jaarlijks rendement, een belangrijke doelstelling van de staat als aandeelhouder. Een gezonde financiële positie en een goed resultaat zijn immers van wezenlijk belang voor de continuïteit van het bedrijf Schiphol, voor de financiering van de in de wereldwijde concurrentie noodzakelijke investeringen en dus voor het publieke belang van de luchthaven. Rendement (of een vergelijkbare financiële maatstaf) is dan ook een belangrijke prestatie-indicator in het beloningsbeleid van Schiphol, maar zeker niet de enige. De prestatie-indicatoren voor de Schiphol-directie reflecteren ook nu al de brede strategische doelstellingen van de onderneming. Doelstellingen die samenhangen met het publieke belang bepalen momenteel al voor een belangrijk deel de variabele beloning van de Schiphol-directie. In het remuneratierapport van Schiphol (raadpleegbaar in het jaarverslag dat wordt gepubliceerd op Schiphols website) is te zien dat de variabele beloning over 2010, naast het algemeen functioneren, nog door vier andere, niet-financiële doelstellingen wordt bepaald. Met het nieuwe beloningsbeleid voor de Schiphol-directie, dat ik binnenkort hoop vast te stellen en waarvan ik het nieuwe maximum reeds aan de Kamer heb gemeld, zal het percentage publieke doelstellingen bovendien aanmerkelijk worden verhoogd.
Hebben u bijvoorbeeld via klokkenluiders geluiden bereikt die duiden op het manipuleren van de boekhouding en/of het vervalsen van rendementscijfers van potentiële vastgoedprojecten? Zo ja, wat is hier mee gebeurd? Zo nee, bent u bereid op basis van de berichtgeving hierover bij Schiphol NV te informeren naar de juistheid van deze berichtgeving en Kamer hiervan op de hoogte te stellen?
Bent u, mede op basis van eerdere berichtgeving rondom vermeend vrij spel van de financieel directeur zoals het artikel «Schiphol als luxe speeltuin»3, van mening dat er voldoende controle is rondom het handelen van de financieel directeur van Schiphol NV?
Kunt u ingaan op de suggestie van corruptie, waar de CFO van Schiphol mee in verband wordt gebracht? Is het geven van een korting, op kosten van Schiphol NV of SRE, van 123 000 euro aan CitizenM, in ruil voor korting op een Frans privé-vakantiehuis, indien waar, op te vatten als corruptie?
Kunt u een omschrijving geven van het mandaat van de CFO van Schiphol? Kunt u uitsluiten dat bij Schiphol NV en/of SRE ooit een situatie ontstaat zoals bij het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam in 2004? Hoe houdt u als aandeelhouder toezicht op dat mandaat? Welke rol speelt daarin de Raad van Commissarissen?
De artikelen 14 en 15 van de statuten van de N.V. Luchthaven Schiphol (raadpleegbaar via www.schiphol.nl) geven een beschrijving van de bestuursbesluiten waarvoor de directie de goedkeuring van de raad van commissarissen nodig heeft en van de besluiten die onderhevig zijn aan de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders, alsmede van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de directie. De (auditcommissie van de) raad van commissarissen en de interne en externe auditfunctionaris van de onderneming houden toezicht op de naleving van die statutaire bepalingen. Tijdens de aandeelhoudersvergadering leggen de raad van commissarissen en de directie, ondersteund door een accountantsverklaring, verantwoording af aan de aandeelhouders. Indien daar aanleiding toe is kan ik als aandeelhouder de commissarissen ter verantwoording roepen over het gehouden toezicht. Desondanks kan een aandeelhouder uiteraard nooit uitsluiten dat zich bij ondernemingen de in uw vraag bedoelde situaties voor doen, hoe degelijk de procedures ook zijn.