De productie van windenergie |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Windenergie bespaart geen brandstof»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de productie van windenergie in pieken plaatsvindt, en dat deze pieken door het systeem van gas- en kolengestookte elektriciteitscentrales moet worden opgevangen? Zo ja, bent u van mening dat het opvangen van windstroompieken het rendement van het elektriciteitsysteem nadelig beïnvloedt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het feit dat de elektriciteitssector de pieken veroorzaakt door windenergie moet opvangen. Zoals geantwoord op de gelijkluidende vragen van de leden De Mos en Graus (2009Z25178), neemt het rendement van de elektriciteitsproductie door fossiele centrales in zeer geringe mate af door de noodzaak windenergie in te passen.
Bent u van mening dat er behoefte is aan gedetailleerde praktijkgegevens van de elektriciteitsproductie van de verschillende onderdelen van het Nederlandse systeem, waaruit kan blijken wat het effect van windstroompieken in het Nederlandse productiesysteem is? Zo ja, hoe ernstig dit effect is? Zo nee, kunt u motiveren waarom niet?
De huidige hoeveelheid windenergie wordt zonder problemen opgenomen in het elektriciteitssysteem. Het nadelige effect van windstroompieken op de efficiency van het Nederlandse stroomproductiepark is hooguit 2 tot 3 procent.
Gedetailleerde praktijkgegevens anders dan data die nu geregistreerd worden, acht ik niet nodig. Zie verder antwoord op vraag 2 en 6.
Is het u bekend dat de verhoudingen van wind-, gas- en kolencapaciteit in Nederland nauwelijks verschillen van die in Texas? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?2
De verhoudingen van de wind-, gas en kolencapaciteit (MW) tussen Nederland en Texas zijn weliswaar redelijk vergelijkbaar, maar de elektriciteitsvoorziening van Texas vertoont veel verschil met die van Nederland. Zo is de vraag per huishouden naar elektriciteit tweemaal groter en het opgesteld vermogen driemaal. Daarnaast verschilt de inzet van het productiepark van dat in Nederland: het aandeel kolen is in Nederland 20 %, in Texas 40%. Het aandeel gas 60 resp. 40%. Belangrijke verschillen zijn er ook in de organisatie van de marktordening voor elektriciteit.
Acht u het denkbaar dat de situatie in Texas voorlopig als een blauwdruk voor Nederland kan worden beschouwd en dat de onvermijdelijke pieken in de productie van windenergie ook bij onze elektriciteitscentrales zeer veel extra brandstof kosten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet denkbaar dat deze situatie zich in Nederland kan voordoen. De hoeveelheid gasgestookt vermogen is in Nederland groter dan in Texas. Verder voorziet in Nederland een goed werkende markt in de benodigde flexibiliteit, terwijl in Texas het centrale nutsbedrijf de windinpassing zelf moest verzorgen.
De verplichte inkoop van windenergie door dit centrale nutsbedrijf, bracht het bedrijf er toe een van de oudste eigen kolencentrales terug te regelen. Het rapport onder 2) bevat als aanbevelingen meer gebruik te maken van de flexibiliteit van STEG-eenheden en voorspellingen van windenergie beter te benutten. Voor de Nederlandse situatie hebben deze aanbevelingen geen betekenis: in Nederland is een groot aantal STEG-eenheden reeds betrokken bij het in balans houden van vraag en aanbod en het Nederlandse systeem van programmaverantwoordelijkheid stimuleert het gebruik van adequate voorspellingen van vraag en aanbod.
Bent u bereid de gedetailleerde productiecijfers van het Nederlandse elektriciteitsproductiesysteem op te vragen en opdracht te geven tot een onafhankelijk onderzoek naar het effect van windstroompieken op het totale energieverbruik van het elektriciteitsproductiesysteem in ons land aan de hand van deze detailcijfers? Zo nee, kunt u motiveren waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3. Ik voeg hier aan toe dat de inpassing van wind in het Nederlandse en het Europese elektriciteitssysteem de afgelopen jaren vanuit verschillende invalshoeken is onderzocht. De uitkomsten geven aan dat het Nederlandse productiesysteem de huidige en mogelijk toekomstige windstroom-pieken zonder de geschetste problemen in Texas kan verwerken.
Aangezien de door u gewenste informatie daarmee geen toegevoegde waarde zal hebben, acht ik dit geen zinvolle besteding van (belasting)geld.
De bewering dat in Afghanistan producten met kinder -en slavenarbeid worden gebruikt in NAVO-projecten |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «In Afghan Kilns, a Cycle of Debt and Servitude»1 over kinder- en slavenarbeid in baksteenfabrieken in Afghanistan, waarvan de bakstenen volgens lokale eigenaren en hun agenten «routinematig» worden gebruikt in NAVO-projecten?»
Ja.
Kunt u opheldering verschaffen of deze aantijgingen tegen de NAVO waar zijn?
Van de NAVO is vernomen dat ISAF nadrukkelijk controleert op welke wijze ISAF fondsen worden uitgegeven. Bij de uitvoering van het werk wordt erop gelet of er sprake is van kinderarbeid. Van uitvoerders kan de NAVO met redelijke zekerheid aangeven dat deze geen kinderen in dienst hebben. De NAVO voert een zero tolerance beleid wanneer kinderarbeid wordt geconstateerd.
Zo is in de huidige contracten van de ISAF/NAVO opgenomen dat uitvoerders geen gebruik mogen maken van kinderarbeid. Indien dit toch wordt geconstateerd, dan wordt het contract per direct ontbonden en draait de uitvoerder op voor de gemaakte schade.
In oudere contracten is de kinderarbeidclausule nog niet opgenomen. als er sprake blijkt te zijn van kinderarbeid wordt met de uitvoerder gesproken en geprobeerd het bestaande contract door het nieuwe te vervangen. Als dat laatste niet lukt en de uitvoerder blijft volharden in het gebruik van kinderarbeid, dan wordt het contract ontbonden.
Bent u bereid deze kwestie en andere mogelijke leveringen aan de NAVO van producten van kinder- en slavenarbeid bij de NAVO en de internationale coalitie onder de aandacht te brengen en indien nodig aan te dringen op maatregelen daartegen?
Nederland hecht veel waarde aan de uitbanning van kinderarbeid. Zie ook beantwoording vraag 4. Het onderwerp heeft reeds de aandacht van de NAVO en Nederland heeft deze kwestie besproken met het kantoor van de civiele vertegenwoordiger van de NAVO in Kabul.
Onderneemt de Nederlandse regering zelf activiteiten om kinder- en slavenarbeid in Afghanistan te bestrijden, onder meer waar het gaat om leveringen van met kinder- en slavenarbeid gemaakte producten aan de NAVO en de internationale coalitie? Zo ja, welke activiteiten, op terreinen als hulp voor rehabilitatie, effectieve controle, politiek overleg enzovoort, zijn dit? Zo nee, bent u bereid om dergelijke activiteiten tegen kinder- en slavenarbeid in Afghanistan te ondernemen?
De regering blijft zich sterk maken voor de ratificatie en tenuitvoerlegging van de vier fundamentele arbeidsnormen van de ILO, waaronder het verbod op kinderarbeid. De regering ziet het als haar taak het onderwerp aan te kaarten bij bilaterale bezoeken en in multilateraal verband aan te dringen op ratificatie en implementatie van internationale mensenrechteninstrumenten. Het verbieden van kinderarbeid moet deel uitmaken van een integrale strategie die korte- en lange termijnoorzaken tegelijkertijd aanpakt. Over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid ontving de Kamer in april 2010 een brief.2
In Afghanistan heeft Nederland de «Afghanistan Independent Human Rights Commission» (AIHRC) ondersteund. De AIHRC richt zich ook op kinderrechten (AIHRC «Child Protection Unit»). In Uruzgan heeft het «Dutch Consortium Uruzgan» (DCU) zich ook ingezet voor kinderrechten. Er zijn trainingen over kinderrechten en kinderbescherming gegeven aan leerkrachten, politieagenten en andere overheidsfunctionarissen. Tevens zijn bewustwordingscampagnes opgezet die de dorpsoudsten en de bevolking informeren over het belang van onderwijs, kinderbescherming en kinderrechten. Ook is een centrum voor straatkinderen en werkende kinderen opgericht waar kinderen een beroepsopleiding kunnen volgen en wordt de toegang van straatkinderen en werkende kinderen tot gewone scholen verbeterd.
Daarnaast heeft Nederland onderwijsprogramma’s en werkgelegenheidsprogramma’s (inclusief kleine microkredieten) in Uruzgan gefinancierd. Bij de onderwijsprogramma’s was er ook aandacht voor informeel onderwijs op huislocaties voor kinderen die buiten het formele onderwijs waren gevallen (de zogenoemde «accelerated learning classes»).
Hoe gaat de Nederlandse regering toezien en indien nodig voorkomen dat er leveranties van producten gemaakt met kinder- en slavenarbeid plaatsvinden aan de Nederlandse missie in Kunduz?
In contracten met uitvoerders zal een clausule opgenomen worden over kinderarbeid.
Bent u bekend met het rapport «An Overview on Situation of Child Labour in Afghanistan» van de «Afghanistan Independent Human Rights Commission»2 uit 2006 en informatie van onder meer Unicef over omvangrijke kinderarbeid in onder andere de straatverkoop, het weven van tapijten, het maken van schoenen en het repareren van auto’s?
Ja.
Wat is de meest recente stand van zaken met betrekking tot de deelname aan basisonderwijs van jongens en meisjes in Afghanistan? Wat zijn de meest recente cijfers op het gebied van kinderarbeid?
Momenteel zijn ongeveer 7 miljoen Afghaanse kinderen ingeschreven op school, van wie 37% meisjes. Van alle Afghaanse kinderen in de schoolgaande leeftijd betreft dit pas 58%. 42% van de Afghaanse kinderen, met name meisjes, gaat niet naar school. Daarnaast is ongeveer 15%, bijna een miljoen, van de ingeschreven leerlingen permanent afwezig (bron: Interim Plan van het Ministerie van Onderwijs van februari 2011, blz 6).
Volgens gegevens van UNICEF verricht omstreeks 25% van de Afghaanse kinderen onder de 14 jaar kinderarbeid. Het is volgens UNICEF echter bijzonder lastig om betrouwbare cijfers te achterhalen.
Is het u bekend of de aanbevelingen in het in vraag 6 genoemde rapport op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, wetgeving en bescherming van kinderen een vervolg hebben gekregen middels concrete projecten en programma’s? Bent u bereid de regering van Afghanistan daarover om informatie te vragen en zo nodig aan te bieden om te helpen deze aanbevelingen uit te voeren?
De afgelopen jaren heeft de Afghaanse regering reeds enkele positieve stappen gezet. Het onderwijs is sterk verbeterd; in 2001 waren er minder dan 1 miljoen kinderen ingeschreven, nu zijn dat er circa 7 miljoen. Onder het Taliban bewind gingen ongeveer 5 000 meisjes naar school, dat zijn er nu 2.4 miljoen4. Er zijn «vocational training» programma’s voor kinderen opgezet in de stedelijke gebieden. Medio 2009 heeft de regering het eerste rapport onder het kinderrechtenverdrag gepubliceerd. Dit rapport vormt het raamwerk voor verdere activiteiten op het gebied van kinderrechten. In april 2010 heeft Afghanistan het ILO verdrag tegen de ergste vormen van kinderarbeid en het ILO verdrag dat de minimum leeftijd voor werk vastlegt, geratificeerd. Er is echter nog veel werk te verzetten ondermeer op het gebied van de informele sector, monitoring en de regulering van werkplaatsen en mechanismen op gemeenschapsniveau.
De laatste jaren is er meer aandacht van de kant van VN-organisaties, NGO’s en donoren. ILO en UNICEF zijn leidend. UNICEF heeft eind 2010 aangegeven de Afghaanse regering ondersteuning te verlenen bij het opstellen van de «comprehensive Child Act». UNAMA en AIHRC zijn in overleg over de verdere implementatie van de aanbevelingen uit het rapport van AIHRC.
Nederland stelt in internationaal en EU verband herhaaldelijk mensenrechten(kwesties) en het belang om kinderarbeid uit te bannen aan de orde in de politieke (mensenrechten)dialoog met de Afghaanse regering. Zie ook beantwoording van vraag 4.
Levensgevaarlijke XTC |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Levensgevaarlijke xtc duikt steeds vaker op»?1
Ja.
Wist u dat er gevaarlijke xtc-pillen op de markt waren? Zo ja, wanneer wist u dat en wat heeft u hiertegen gedaan?
Ja, het gebruik van XTC tabletten is nooit zonder risico. De werkzame stof in deze tabletten is MDMA, dat op lijst I van de Opiumwet staat. Het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) onderzoekt en registreert de samenstelling en schadelijkheid van drugs zoals XTC en amfetamine.
De laatste maanden zijn er binnen het DIMS tabletten aangetroffen met een hoge dosering MDMA.
Voor de risico’s die gepaard gaan met het overmatig gebruik van deze tabletten is door de individuele deelnemers van het DIMS gewaarschuwd via de eigen (regionale) kanalen en webpagina’s. Het coördinerend bureau van het DIMS op het Trimbos Instituut heeft in januari 2011 een landelijk persbericht uitgebracht.
Daarnaast is het DIMS op 10 november 2010 door het Nederlands Forensisch Instituut op de hoogte gesteld van het feit dat er tabletten waren aangetroffen die in plaats van MDMA, of in combinatie daarmee, de stof PMMA bevatten. Op 11 november heeft het DIMS via persberichten, websites, Twitter en via de aan het DIMS gelieerde instellingen voor verslavingszorg gewaarschuwd voor het in omloop zijn van deze tabletten. In maart 2011 hebben de Limburgse zorginstelling Mondriaan en het Trimbos-instituut het uitgaanspubliek in de omgeving Sittard-Geleen nogmaals gewaarschuwd voor het feit dat er tabletten in omloop zijn die deze stof bevatten.
Klopt het dat een jongen de dood heeft gevonden na gebruik van deze xtc-pillen? Deelt u de mening dat deze jongen waarschijnlijk niet aan het gebruik van deze xtc-pillen had hoeven te sterven als deze waren gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat het overlijden van een jongeman in verband is gebracht met het gebruik van meerdere tabletten die de stof PMMA bevatten. In het bloed van deze jongeman zijn behalve PMMA ook andere stoffen aangetroffen. Het is daarom niet met zekerheid vast te stellen of deze jongeman alleen ten gevolge van het gebruik van tabletten met PMMA is overleden.
In Limburg kunnen gebruikers van XTC-tabletten bij de op het DIMS aangesloten zorginstelling Mondriaan XTC-tabletten op hun samenstelling laten controleren. Het initiatief daarvoor dient uit te gaan van de gebruiker.
Bent u bereid om controle van xtc-pillen en andere partydrugs in het uitgaansleven landelijk in te voeren om herhaling van wat in Zuid-Limburg is gebeurd te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven voorziet het DIMS al in de mogelijkheid de samenstelling en schadelijkheid van tabletten en poeders te laten controleren. Er zijn indicaties dat de recente overlijdensgevallen ten gevolge van het gebruik van XTC tabletten met elkaar gemeen hebben dat er sprake is geweest van het gebruik van een grote hoeveelheid tabletten, in combinatie met andere middelen.
Heeft u beleid ontwikkeld ten aanzien van de controle van partydrugs? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Het DIMS geeft ook informatie over de samenstelling en schadelijkheid van XTC-tabletten en andere drugs. Wanneer middelen worden aangetroffen die een extra risico voor de gezondheid van de gebruiker met zich meebrengen wordt daarvoor gewaarschuwd via het Red Alert protocol. Incidenten die een relatie hebben met het gebruik van partydrugs worden gemonitord via een bij het DIMS ondergebrachte incidentenmonitor.
De financiering van de functiemix van leraren |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat de gemiddelde personeelslast (GPL) voor 2010–2011 in het primair onderwijs verhoogd is met 0,093% en dat dit percentage gebaseerd is op de totale kosten die de invoering van de functiemix voor de gehele sector met zich mee brengt?
Met ingang van 1 augustus 2010 is ten opzichte van het schooljaar 2009–2010 de gemiddelde personele last (GPL) voor de personeelscategorie leraar in het Primair Onderwijs aangepast in verband met de maatregelen uit het Convenant Leerkracht van Nederland (Staatscourant, 14 april 2010, nr. 5854). Het ging daarbij om een verhoging van 0,463% voor de verdere inkorting van de carrièrelijnen èn voor de invoering van de landelijke functiemix. Door de onderlinge samenhang van de maatregelen uit het Convenant LeerKracht is een uitsplitsing naar maatregel niet te geven. Het percentage van 0,463% is gebaseerd op een raming van de kosten van de maatregelen voor de PO-sector (Onderwijsarbeidsmarktramingen).
In 2009 is de GPL verhoogd in verband met de toekenning van een toelage aan de leerkrachten op het einde van hun schaal en een eerste inkorting van de carrièrelijnen.
De in de vraag vermeldde 0,093 % is de geschatte verhoging, specifiek en alleen ten behoeve van de functiemix ingaande 1 augustus 2010 (en dus niet die per 1 januari 2011) en maakt onderdeel uit van de 0,463%.
Hoeveel leerkrachten, aangegeven per LA-trede, zijn met ingang van schooljaar 2010–2011 gepromoveerd naar de hogere LB-schaal?
In oktober 2009 werden in het BAO 2113 leerkrachten in salarisschaal LB betaald (omgerekend 1626 fte), in oktober 2010 waren dit 7376 leerkrachten (5753 fte). Per saldo is het aantal leerkrachten in salarisschaal LB dus met 5263 toegenomen (4127 fte). Het aandeel LB in het totale arbeidsvolume leerkrachten is daarmee toegenomen van 1,9 naar 6,7 procent.
De toename was verspreid over alle periodieken van salarisschaal LB.
Kent u de signalen vanuit het onderwijsveld dat met name meer ervaren leerkrachten promoveren naar een LB-schaal, waardoor de loonkosten voor schoolbesturen gemiddeld hoger zijn dan de gemiddelde loonkostenverhoging waar het ministerie van Onderwijs bij de invoering van uit ging?
Ja, de signalen uit het onderwijsveld, dat de gemiddelde loonkostenverhoging voor de functiemix hoger uitvalt dan het financieel kader in het Convenant Leerkracht van Nederland, zijn bekend, evenals het signaal dat het promoveren naar een LB-schaal van meer ervaren leerkrachten een van de oorzaken is van die hogere kosten. De uitwerking van de promotiecriteria en het promotiebeleid, en daarmee de keuze om meer ervaren leerkrachten te promoveren, is aan de schoolbesturen en de scholen.
OCW gaat over deze signalen in gesprek met de medeondertekenaars van het convenant.
Hoeveel is daadwerkelijk de gemiddelde personeelslast voor 2010–2011 toegenomen?
Een inschatting van de ontwikkeling van de (gerealiseerde) personeelslasten in 2010 of 2011 is op dit moment niet beschikbaar. De Dienst Uitvoering Onderwijs verwerkt momenteel de door salarisverwerkers (Raet, ADP, Merces, Centric, etc.) aangeleverde financiële gegevens over het kalenderjaar 2010.
Zijn er verschillen te zien tussen de personeelslasten van verschillende schoolbesturen en is er een verschil tussen kleine en grote schoolbesturen?
Zie ook het antwoord op vorige vraag. Er is op dit moment geen inschatting beschikbaar van de personeelslasten naar omvang van het schoolbestuur.
Met betrekking tot de te realiseren percentages zijn voor kleine schoolbesturen en scholen aanvullende afspraken gemaakt met de PO-Raad en de vakbonden.
Is het waar dat, doordat de kosten lineair toenemen, de gemiddelde personeelslast de komende jaren flink omhoog gaat?
Ja, de gemiddelde personeelslast gaat in het kader van de beloningsmaatregelen uit het Convenant LeerKracht van Nederland de komende jaren flink omhoog. Ook de bekostiging door OCW in het kader van het convenant (functiemix, kortere salarislijnen, schaaluitloopbedrag, verbetering salarispositie adjunctdirecteuren, toelage directeuren) loopt op: in 2010 € 176 miljoen, in 2015 € 257 miljoen, oplopend tot € 311 miljoen vanaf 2019. Deze bedragen zijn hoger dan de bedragen die zijn opgenomen in het convenant in verband met loonbijstellingen tot en met 2009.
Blijft het uitgangspunt dat 75% van de toename van de personeelslasten via de lumpsum moet worden vergoed, ook op langere termijn?
In het Convenant Leerkracht van Nederland hebben de sociale partners voor de sector primair onderwijs afgesproken dat, naast een bijdrage uit de convenantsmiddelen, de werkgevers vanuit de Van Rijn-middelen 25% zullen bijdragen aan de invoering van de functiemix. Deze afspraak vormt de basis voor het financieel kader voor het primair onderwijs, zoals vastgelegd in het convenant: in 2009 € 122 miljoen, in 2010 € 163 miljoen, in 2011 € 186 miljoen, in 2012 € 238 miljoen en in 2020 € 389 miljoen. Deze bedragen blijven het uitgangspunt.
Het gaat hierbij om het financieel kader voor alle maatregelen in het convenant met betrekking tot het primair onderwijs (functiemix, kortere salarislijnen, schaaluitloopbedrag, verbetering salarispositie adjunctdirecteuren, toelage directeuren). De feitelijke bedragen (zie antwoord op vraag 6) zijn hoger dan de bedragen die zijn opgenomen in het convenant in verband met loonbijstellingen tot en met 2009.
Het regelen van spreekrecht voor ouders in strafzaken |
|
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de ouders in de Amsterdamse kinderpornozaak geen gebruik kunnen maken van spreekrecht in de strafzaak tegen de verdachten? Zo ja, deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
In de huidige wetgeving is bepaald dat alleen slachtoffers die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel hebben ondervonden op de terechtzitting een verklaring kunnen afleggen over de gevolgen die het strafbare feit bij hen teweeg hebben gebracht (artikel 51a lid 1 juncto artikel 51e lid 1 WvSv). In de zaken tegen Robert M. en Richard van O. heeft de rechtbank echter aangegeven de uitoefening van het spreekrecht door ouders van slachtoffers tijdens een volgende pro forma zitting nog uitgebreid te willen bespreken, waarbij het OM, de verdediging en de advocaten die namens de ouders optreden hun standpunt kunnen toelichten. Verwacht kan worden dat de rechtbank tijdens een pro forma zitting twee weken ná deze bespreking hierover een uitspraak zal doen. Ik wijs erop dat de ouders die dat wensen in ieder geval een schriftelijke slachtofferverklaring in het dossier kunnen doen voegen en bovendien een eventuele vordering van de benadeelde partij (het slachtoffer) met betrekking tot immateriële schade van hun kind op de terechtzitting kunnen toelichten. Het is dus niet zo dat de rechter en de verdachte geen kennis kunnen krijgen van hun opvatting.
Ik geef hoge prioriteit aan het versterken van de positie van slachtoffers in het strafproces. Op dit moment heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee het spreekrecht wordt uitgebreid, ook voor wat betreft het toestaan van vertegenwoordiging van zeer jonge slachtoffers. Het is aan de ouders van jonge slachtoffers en de samenleving als geheel, naar mijn stellig oordeel, niet goed uit te leggen waarom de impact die een dergelijk delict op een gezin heeft, niet ter zitting zou kunnen worden verklaard. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Waarom is er nog geen uitvoering gegeven aan de al in 2009 door de Tweede Kamer aangenomen motie, waarin wordt gevraagd om de kring van personen aan wie het spreekrecht voor slachtoffers toekomt uit te breiden met de wettelijke vertegenwoordigers van slachtoffers?1
In 2009 en 2010 is het spreekrecht geëvalueerd. In oktober 2010 heb ik u over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd en aangegeven aanpassingen aan het spreekrecht te zullen aanbrengen, ook voor wat betreft het toestaan van vertegenwoordiging in die gevallen dat een slachtoffer niet in staat is zelf te spreken. De voorbereidingen voor het opstellen van het conceptwetsvoorstel zijn in volle gang. Ik streef ernaar dit voorstel nog deze maand voor consultatie gereed te hebben. De indiening van het wetsvoorstel wordt voorzien aan het eind van dit jaar. Bij een voorspoedige parlementaire behandeling door beide kamers zou het mogelijk moeten zijn dat de nieuwe wettelijke regeling in werking treedt vóór de eerste inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van de onderhavige zaak.
Kunt u toezeggen dat u per direct uitvoerig zal geven aan de bovengenoemde motie zodat voorkomen wordt dat slachtoffers die zelf geen gebruik kunnen maken van het spreekrecht nog langer ongehoord blijven in strafzaken? Zo ja, op welke termijn zal dit zijn geregeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De doorgifte van financiële data van Europese burgers van de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Bankgegevens via Nederland»?1
Ja.
Bent u van mening dat met de inwerkingtreding van het EU-US TFTP Agreement bilaterale doorgifte van financiële data niet meer mogelijk is?2
Voor zover uw vraag doelt op SWIFT-data, is dat inderdaad niet mogelijk. Dat volgt uit het akkoord tussen de EU en de VS genoemd in vraag 2.
Zo ja, kunt u toelichten op welke rechtsgrondslag dit is gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer informeren of er sinds de inwerkingtreding van de EU-US TFTP Agreement enige bilaterale doorgifte van SWIFT-gegevens heeft plaatsgevonden tussen Nederland en de Verenigde Staten? Zo ja, is de Europese-Commissie daarvan op de hoogte gesteld?
Er heeft geen bilaterale doorgifte van SWIFT-data plaatsgevonden tussen Nederland en de Verenigde Staten.
De bekostiging van het onderwijsaanbod op Texel |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u zich bewust van de uitzonderingspositie die de Waddeneilanden in Nederland innemen, en vormde deze uitzonderingspositie in het verleden voor de regering de reden dat het eiland Texel in aanmerking kwam voor compensatiegelden voor het voortgezet onderwijs?
In september 2010 heb ik in de Beleidsregel uitzonderingsscholen VO (Stc. 15445, 6 oktober 2010) vastgelegd dat de Friese Waddeneilanden een uitzonderingspositie innemen. In deze beleidsregel geef ik aan waarom en hoe ik het mogelijk maak dat op elk van de eilanden voortgezet onderwijs wordt verzorgd. Om deze reden sta ik bijvoorbeeld toe dat – mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan – de opheffingsnorm niet wordt toegepast en verleen ik een aanvullende bekostiging als tegemoetkoming aan de specifieke uitzonderlijke situatie.
De Hogeberg op Texel heeft van 2001 tot 2011 uitzonderingsbekostiging ontvangen om twee redenen. Ten eerste vanwege de eilandpositie. Ten tweede vanwege de relatief zware personele bezetting van de diverse afdelingen van het vbo ten opzichte van het aantal leerlingen van de afdelingen.
Onderkent u het belang van het bestaan van de enige scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs De Hogeberg op Texel?
Ja.
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de andere Waddeneilanden een herbevestiging hebben gekregen van de compensatieregeling, maar Texel niet?
Uitgangspunt is dat reguliere bekostiging toereikend is voor VO-scholen met een leerlingaantal boven de stichtingsnorm. De Beleidsregel uitzonderingsscholen VO legt het beleid ten aanzien van uitzonderingsscholen in het voortgezet onderwijs vast. Een belangrijke voorwaarde voor uitzonderingsbekostiging op basis van deze beleidsregel is dat de desbetreffende school structureel een leerlingaantal heeft dat zich onder de geldende opheffingsnorm bevindt. Bij de vier scholen op de Friese Waddeneilanden (Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog) is dit het geval. De Hogeberg op Texel voldoet niet aan deze voorwaarde (op 1 oktober 2010 stonden er 951 leerlingen ingeschreven).
Neemt u het voor lief dat een gevolg van de beëindiging van de compensatiegelden is dat de scholengemeenschap het aanbod van vmbo-onderwijs moet inperken tot minder sectoren dan totnogtoe het geval was? Zo ja, waarom?
Het huidige en toekomstige aanbod van het aantal leerwegen, sectoren en afdelingen is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Het bestuur van De Hogeberg kan – net zoals alle andere schoolbesturen – binnen de beschikbare lump sum bekostiging keuzes maken binnen het toegestane onderwijsaanbod. Overigens zijn er andere scholengemeenschappen in Nederland met een zelfde of lager leerlingaantal die evenveel studierichtingen en afdelingen aanbieden als De Hogeberg. Om deze reden extra bekostiging toekennen aan De Hogeberg zou dan ook in strijd zijn met het beginsel van rechtsgelijkheid.
Op welke regelingen kunnen scholieren aanspraak maken die, tengevolge van de inperking van het aantal vmbo-sectoren op De Hogeberg, naar de overkant zullen gaan omdat daar nog wel onderwijsaanbod bestaat in de vmbo-sector naar hun keuze?
Leerlingen in het voortgezet onderwijs worden gezien hun leeftijd geacht zich zelfstandig te kunnen verplaatsen. Er zijn dan ook geen regelingen met betrekking tot vervoer van leerlingen indien deze van mening zijn dat het onderwijsaanbod in hun nabije omgeving onvoldoende is. Overigens is het op 4,2 kilometer afstand gelegen Den Helder goed bereikbaar (de reistijd is twintig minuten). Aldaar is een breed aanbod van voorbereidend beroepsonderwijs.
Een koopzondagbesluit van de gemeenteraad van Vlaardingen dat tegen de Winkeltijdenwet ingaat |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Sharon Gesthuizen (SP), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeenteraad van Vlaardingen het voorstel van het college van B. en W. heeft aangenomen om 18 koopzondagen toe te wijzen waarvan winkeliers er zelf twaalf moeten kiezen, terwijl er in deze gemeente geen sprake is van een toeristisch regime?1
Ik ben op de hoogte van het besluit van de gemeenteraad van Vlaardingen tot het vaststellen van de Verordening winkeltijden gemeente Vlaardingen 2011 (hierna: de verordening). In artikel 5, lid 1, van deze verordening wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van de twaalf koopzon- of feestdagen per jaar gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. In artikel 5, lid 2, van de verordening worden vervolgens 18 zon- en feestdagen genoemd, waar het college er twaalf uit mag kiezen. Het is dus niet zo dat het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening 18 zon- en feestdagen mag aanwijzen.
Wat is uw mening over dit besluit? Past een dergelijk besluit binnen de regels van de Winkeltijdenwet?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, mag het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening twaalf zon- of feestdagen aanwijzen. Dit is in overeenstemming met de Winkeltijdenwet. Het college van burgemeester en wethouders heeft op grond van de verordening op 26 januari 2011 4 koopzondagen aangewezen voor heel Vlaardingen. Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders 12 koopzondagen aangewezen voor het stadscentrum van Vlaardingen. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven dat van de aanwijzing van de eerste 4 koopzondagen door de winkeliers in het stadscentrum geen gebruik is gemaakt. Desalniettemin is het college van burgemeester en wethouders slechts bevoegd om op basis van de Winkeltijdenwet en de daarop gebaseerde verordening 12 koopzondagen aan te wijzen. Ik heb de gemeente hierop gewezen en verzocht om de aanwijzing van het aantal koopzondagen aan te passen, zodat deze in overeenstemming met de Winkeltijdenwet is.
Deelt u de mening dat artikel 3, eerste lid, van de Winkeltijdenwet gemeenteraden slechts de bevoegdheid verleent om zelf ten hoogste 12 koopzondagen aan te wijzen en dat de toegewezen koopzondagen alleen per deel van de gemeente kunnen verschillen?
Het klopt dat gemeenten slechts twaalf zon- of feestdagen per jaar mogen aanwijzen waarop de winkels geopend mogen zijn. De beperking tot twaalf dagen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk. Het is echter niet zo dat alleen de gemeenteraad deze twaalf koopzondagen mag vaststellen. In artikel 3, lid 2, van de Winkeltijdenwet staat dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het aanwijzen van de twaalf zon- of feestdagen per jaar mag delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
Deelt u de mening dat het raadsbesluit om 18 koopzondagen toe te staan en winkeliers zelf er 12 te laten kiezen rechtstreeks ingaat tegen de Winkeltijdenwet en dat dit voorstel dus in strijd is met het recht?
Nee, zoals ik hierboven reeds heb aangewezen, geeft de verordening het college van burgemeester en wethouders het recht om twaalf zon- of feestdagen per jaar aan te wijzen. Dit is niet in strijd met de Winkeltijdenwet.
Hebt u er tevens kennis van genomen dat de betrokken wethouder in de commissievergadering van 24 februari 2011 heeft aangegeven niet van plan te zijn ten behoeve van de handhaving ambtenaren met afvinklijstjes op pad te sturen en dat daarmee handhaving van het besluit – zelfs als het besluit binnen de regels van de wet zou vallen – niet gewaarborgd is?
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. De burgemeester van de gemeente Vlaardingen heeft tijdens de raadsvergadering van 17 maart 2011 toegezegd dat de Winkeltijdenwet gehandhaafd zal worden. Ik ga er dan ook vanuit dat de handhaving van het besluit en daarmee de verordening gewaarborgd is.
Herinnert u zich uw antwoord tijdens de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2011: «indien een besluit van een gemeente echter duidelijk in strijd met de wet is, zal ik samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat besluit van een gemeente voordragen voor vernietiging»?2
Ja.
Bent u bereid dit besluit voor vernietiging voor te dragen wegens strijd met het recht, om daarmee duidelijk te maken dat een raadsbesluit dat in strijd is met de Winkeltijdenwet niet toegestaan is en dat moet worden voorkomen dat meer gemeenten gebruik gaan maken van deze of vergelijkbare methoden buiten de wet om?
Nee, zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, is de verordening niet in strijd met de Winkeltijdenwet. Het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 30 maart 2011 tot aanwijzing van de twaalf koopzondagen is mogelijk wel in strijd met de Winkeltijdenwet. Ik heb de gemeente hierop gewezen en verzocht de aanwijzing van het aantal koopzondagen in overeenstemming te brengen met de Winkeltijdenwet. Ik wil het antwoord op dit verzoek aan de gemeente afwachten, alvorens ik een beslissing neem over het voordragen van dit besluit van het college van burgemeester en wethouders voor vernietiging.
Het afblazen van een voorgenomen proef met verbeterd spreekrecht |
|
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over een proef met verbeterd spreekrecht in aparte strafmaatzittingen?1
Ja.
Heeft u zelf contact gehad met de rechtbank Amsterdam over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van de beantwoording van uw eerdere vragen heb ik zelf contact gehad met de rechtbank Amsterdam. De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat geen sprake is van een proef zoals door vragensteller bedoeld.
Is er in het kader van de voorbereiding van deze proef onderzoek gedaan door de rechtbank Amsterdam naar de juridische implicaties van aparte strafmaatzittingen? Zo ja, zijn de resultaten inmiddels bekend en wat is de uitkomst?
Zoals ik u in de beantwoording van uw eerdere vragen heb gemeld is op dit moment geen sprake van een proef, noch van een concreet voornemen daartoe.
Het is op dit moment dus voorbarig om te spreken van een concrete proef. Wel heeft de Raad voor de Rechtspraak mij inmiddels laten weten dat de betreffende rechtbank een vooronderzoek doet om te kijken of en hoe een aparte strafmaatzitting (onder de huidige wetgeving) in de praktijk is vorm te geven. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de juridische en financiële aspecten. De verwachting is dat dit vooronderzoek voor de zomer zal zijn afgerond.
Is de proef onderwerp van gesprek geweest, al dan niet in beslotenheid, met advocaten, rechters en officieren van justitie? Zo ja, wat is de uitkomst?
In het kader van dit vooronderzoek wordt (uiteraard) ook met rechters gesproken en met belangrijke externe partijen als advocatuur en OM. De rechtbank acht het van belang te luisteren naar wat er in de samenleving speelt. Die gesprekken dienen primair ter gedachtevorming.
Heeft u, voordat u tot uw oordeel kwam dat het uitoefen van spreekrecht tijdens aparte strafmaatzittingen niet leidt tot een betere positie van slachtoffers, de mening gevraagd van de (organisaties van) slachtoffers en nabestaanden zelf? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw mening dat het geen verbetering is?
Ik voer periodiek overleg met de organisaties van slachtoffers en nabestaanden. De wens die binnen deze organisaties leeft om het spreekrecht inhoudelijk uit te breiden is mij bekend. Ik sta, zoals eerder gezegd, positief ten opzichte van een uitbreiding van het spreekrecht. Ik streef er naar voor de zomer met een conceptwetsvoorstel te komen waarover de genoemde organisaties zich ook kunnen uitlaten. Ik teken echter aan dat met de invoering van de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces de keuze is bevestigd dat het slachtoffer procesdeelnemer blijft en geen procespartijwordt. Introductie van strafmaatzittingen noopt tot een ingrijpende herinrichting van het onderzoek op de terechtzitting met aanzienlijke consequenties voor de planning van de zittingen en de zittingscapaciteit. Los daarvan ben ik voorshands niet overtuigd van de meerwaarde van een splitsing tussen de feitelijke behandeling van een zaak en een strafmaatzitting, die ertoe zou leiden dat de emotionele belasting van het slachtoffer of de nabestaanden wordt verminderd. Ik zie met belangstelling uit naar de resultaten van het vooronderzoek in Amsterdam op dit punt.
Bent u bereid alsnog uw steun te verlenen aan een proef met aparte strafmaatzittingen waarbij de mogelijkheden van verbeterd spreekrecht kunnen worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 5.
Investeringen door bedrijven en personen die gelieerd zijn aan staten |
|
Frans Timmermans (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek door bureau Profundo in opdracht van RTL over investeringen van staatsbedrijven in Nederland?1
Ja.
Zo ja, deelt u de conclusies van forensisch financieel deskundige Cees Schaap dat Nederlandse toezichthouders onvoldoende hun werk doen bij het beoordelen van investeringen door buitenlandse staatsbedrijven?
Nee, die conclusies deel ik niet.
Zo ja, om welke toezichthouders gaat het dan en welke maatregelen gaat u nemen om het toezicht te verbeteren en te versterken? Zo nee, waarom niet?
In 2008 is een onderzoek naar buitenlandse staatsfondsen naar uw Kamer gezonden2 naar aanleiding van zorgen over het (mogelijke) gedrag van staatsfondsen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat geen sprake was van onwenselijke gedragingen van dergelijke fondsen. Daarnaast werd geconcludeerd dat het opereren van buitenlandse staatsfondsen belangrijke economische baten voor Nederland biedt. Er is geen reden aan te nemen dat de stand van zaken met betrekking tot buitenlandse staatsfondsen in Nederland sindsdien fundamenteel is gewijzigd.
Het is niet in het belang van het Nederlandse vestigingsklimaat en van onze economische en diplomatieke relaties met het buitenland om alle bezittingen van buitenlandse staatsbedrijven op een lijst te zetten. Opname in een dergelijke lijst zal gezonde en in Nederland correct opererende bedrijven onnodig benadelen.
Indien buitenlandse staatsbedrijven onwenselijk gedrag vertonen, bijvoorbeeld door internationale of nationale sanctiemaatregelen te overtreden, biedt de bestaande regelgeving afdoende maatregelen om daartegen op te treden.
Deelt u de mening dat er bij het uitvoeren van de sancties tegen het regime in Libië onnodig tijd verloren is gegaan omdat eerst moest worden onderzocht welke tegoeden en bezittingen van kolonel Gadaffi en zijn entourage in Nederland aanwezig waren?
Die mening deel ik niet. Op respectievelijk 2, 10, 21, 23 en 25 maart zijn Europese Verordeningen door de Raad aangenomen, waarmee de tegoeden van Gadaffi en aan hem gelieerde personen en entiteiten zijn bevroren.3 Deze verordeningen waren op moment van publicatie direct van kracht, ook in Nederland. De financiële instellingen zijn over de ingestelde sanctiemaatregelen direct geïnformeerd door de Nederlandse toezichthouders.
Financiële instellingen hebben op basis van hun verplichte cliëntonderzoek steeds een goed en volledig beeld van hun klantenbestand en van de ultimate beneficial owner. Zij zijn derhalve in staat onmiddellijk uitvoering te geven aan de sanctiemaatregelen en hebben dat ook gedaan. Hierover hebben ze gerapporteerd aan de bevoegde Nederlandse autoriteiten.
Deelt u de mening dat Nederland snel en adequaat moet kunnen handelen op het moment dat de Verenigde Naties of de Europese Unie zou besluiten tot het instellen van sancties jegens regimes of personen die zich schuldig maken aan grove schendingen van het internationale recht, zoals het gebruik van grof geweld tegen de eigen bevolking?
Ja, die mening deel ik. Ik ben overigens van mening dat de Nederlandse overheid in deze gevallen reeds snel en adequaat handelt.
Zo ja, bent u dan bereid op basis van bestaande bronnen, zoals gegevens bij de Kamers van Koophandel of gegevens van de Dow Jones Watchlist en mogelijk andere bronnen bij de overheid, bedrijfsleven of NGO’s, in kaart te brengen welke tegoeden en bezittingen in ons land aanwezig zijn van buitenlandse staatsbedrijven en/of buitenlandse leiders en hun entourage?
Zie antwoord vraag 3.
De verheerlijking van het zelfmoordterrorisme op de staatstelevisie van de Palestijnse Autoriteit |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PA honors drivers of suicide terrorists who murdered 34 in 2 attacks»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het overzicht «Glorifying terrorists and terror» op dezelfde website?
Ja.
Wat is uw oordeel over deze voorbeelden waarbij de Palestijnse Autoriteit het zelfmoordterrorisme verheerlijkt? Heeft u kennisgenomen van andere voorbeelden waarbij de Palestijnse Autoriteit het zelfmoordterrorisme verheerlijkt? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht verschaffen?
De regering neemt afstand van deze verklaringen op Palestijnse staatstelevisie. Verheerlijking van geweld is voor de Nederlandse regering onaanvaardbaar. De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah heeft mede op basis van navraag bij andere diplomatieke missies geen aanwijzingen ontvangen dat het hier om een structurele kwestie gaat. Zowel de recente moord op de Israëlische familie in Itamar op de Westelijke Jordaanoever als de aanslag op het busstation in Jeruzalem is bijvoorbeeld direct door de PA veroordeeld.
Deelt u de mening dat de Palestijnse Autoriteit hierbij openlijk afstand neemt de tweestatenoplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor het perspectief op duurzame vrede?
Deze mening deel ik niet. De Palestijnse Autoriteit streeft een tweestatenoplossing op basis van de grenzen van 1967 na. Dit komt ook tot uitdrukking in de politiek van premier Fayyad die gericht is op de opbouw van Palestijnse staatsinstellingen.
Deelt u de mening dat het verheerlijken van zelfdmoordterroristen door de Palestijnse Autoriteit onaanvaardbaar is? Deelt u tevens de overtuiging dat het hier niet meer incidenten betreft maar dat het verheerlijken van dodelijk geweld tegen joden en Israël structurele vormen heeft aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Het verheerlijken van zelfmoordterreur is onaanvaardbaar. Wanneer blijkt dat de PA geweld structureel goedkeurt, verheerlijkt en/of aanzet tot geweld zal dat consequenties moeten hebben voor de internationale steun voor de PA. Hiervoor heb ik echter geen indicatie. Tripartite dialoog tussen de VS, Israël en de PA over het tegengaan van verheerlijking van geweld biedt een platform aan Israëli’s en Palestijnen om hun grieven op zakelijke wijze te verwoorden en zal bijdragen aan een dialoog op dit gebied. Nederland is daar voorstander van.
Deelt u de mening dat de uitnodiging aan President Abbas ongepast is zolang de Palestijnse Autoriteit het geweld tegen joden en Israël verheerlijkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de uitnodiging aan President Abbas op te schorten zolang het verheerlijken van geweld tegen joden en Israël nog altijd doorgang vindt?
President Abbas heeft expliciet afstand genomen van terroristische aanslagen en medewerking van de PA toegezegd bij de opsporing. De PA voert beleid om verheerlijking van geweld en haatzaaien te ontmoedigen. Ik zie dan ook geen reden om de uitnodiging aan president Abbas in te trekken.
Intersexualiteit |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de strijd die mensen in Nederland met een intersekse-aandoening (het lichaam vertoont zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken) voeren om (medische) erkenning te krijgen?
Interseksualiteit betreft een medische aandoening en komt in verschillende vormen voor. Het merendeel van de mensen met een intersekse-aandoening heeft overigens geen problemen met de geslachtsaanduiding zoals die bij de geboorte is opgegeven Dit in tegenstelling tot transgenders, dat wil zeggen personen bij wie de genderidentiteit niet overeenkomt met het geboortegeslacht: zij leven in de onweerlegbare overtuiging tot het andere geslacht te behoren.
Indien bij de geboorte het geslacht niet eenduidig kan worden vastgesteld, volgt diagnostisch onderzoek door een multidisciplinair team. In de geboorteakte wordt vervolgens vermeld dat het geslacht van het kind niet kan worden vastgesteld. Is dat na verloop van drie maanden na de geboorte nog steeds het geval, dan wordt, onder doorhaling van de eerste geboorteakte, een nieuwe geboorteakte opgemaakt die opnieuw vermeldt dat het geslacht van het kind niet kan worden vastgesteld (zie voor een en ander artikel 1:19d van het Burgerlijk Wetboek).
In die gevallen waarin het geslacht zeer moeilijk is te bepalen, is het wel voorgekomen dat het destijds vastgestelde geslacht toch niet het juiste is gebleken. Op basis van artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek kan in dat geval verbetering van een akte van de burgerlijke stand worden gelast door de rechtbank, als deze heeft vastgesteld dat sprake is van een zogenoemde misslag. Met toepassing van die bepaling kan in zulke gevallen het bij de geboorteaangifte opgegeven geslacht op basis van medisch onderzoek worden gewijzigd in het andere geslacht. De wet bevat voor het doen van het verzoek daartoe geen termijn, zodat aangenomen kan worden dat het verzoek ook mogelijk is als eerst (veel) later blijkt dat van interseksualiteit sprake is.
Tenslotte wil ik u voor wat betreft de medische praktijk wijzen op het «Consensus Statement on Management of Intersex Disorders» (opgesteld door medische specialisten in 2006) dat artsen adviseert om overhaaste en medisch niet noodzakelijke operaties te voorkomen.
Is het waar dat de wet op dit moment niet toelaat dat mensen met een intersekse-aandoening zelf een keuze kunnen maken voor een geslacht dat past bij hun lichaam, gevoel en manier van leven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen met een intersekse-aandoening, als meerderjarige, zelf een keuze moeten kunnen maken voor een geslacht dat past bij hun lichaam, gevoel en manier van leven zonder dat daarbij een geslachtsveranderende operatie is vereist? Zo ja, hoe gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, hoe verhoudt de eis van een geslachtsveranderende operatie zich tot het zelfbeschikkingsrecht dat iemand over zijn eigen lichaam heeft? En zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de relevante internationale verdragen?
Gaat het om interseksualiteit dan is wijziging van de aanduiding van het geslacht in de akte van geboorte dus mogelijk op grond van artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek. Het vereiste van een geslachtsveranderende operatie is daarbij niet aan de orde.
Ik hecht zeer aan de bescherming van de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van een individu. Ik deel uw mening dat een geslachtsveranderende operatie niet noodzakelijk dient te zijn voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte en daardoor voor het functioneren in het dagelijkse leven. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft toegezegd de wetgeving inzake transseksualiteit zoals die is neergelegd in artikel 1:28 e.v. van het Burgerlijk Wetboek te zullen wijzigen. De zogenoemde sterilisatie-eis zal worden geschrapt. In plaats daarvan zal het genoegzaam vaststaan dat de betrokkene de duurzame overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren, voldoende zijn voor de aanpassing van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte. De staatssecretaris streeft ernaar het wetsvoorstel daartoe vóór de zomer in consultatie te geven.
Bent u van mening dat iemand die zich vrouw voelt, als vrouw leeft, vrouwelijke lichaamskenmerken heeft met een manlijk geslachtsdeel juridisch als vrouw erkend moet kunnen worden? Zo ja, bent u bereid dit mogelijk te maken binnen de wet? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer stuurt u het wetsvoorstel dat het mogelijk moet maken voor transgenders om hun geslacht in hun paspoort te veranderen naar de Kamer? Neemt u daarin de bovengeschetste problematiek van mensen met een intersekse-aandoening mee? Zo nee, waarom niet?
De Paspoortwet voorziet nu reeds in de situatie waarin het geslacht van de houder van een reisdocument zich wijzigt. Persoonsgegevens die in het reisdocument worden vermeld zoals naam, geboortedatum en geslacht worden herleid uit een brondocument, in de regel de geboorteakte. Indien de vermelding van het geslacht van de houder van het reisdocument in de geboorteakte wordt gewijzigd, leidt dit er toe dat het reisdocument van rechtswege vervalt (art. 47, eerste lid, onder e, Paspoortwet). Betrokkene kan een nieuw reisdocument aanvragen, waarin het geslacht wordt opgenomen zoals dat is vermeld in zijn of haar gewijzigde geboorteakte. Voor de mogelijkheden om de geslachtsaanduiding in de geboorteakte te wijzigen, wordt verder verwezen naar het antwoord op vraag 3.
De gedwongen winkelnering bij het kopen van tickets voor de Olympische Spelen in Londen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de website: (http://www.olympischespelenlonden.nl) waarop beschreven wordt op welke wijze tickets voor de Olympische Spelen in Londen te bestellen zijn?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat tickets alleen betaald kunnen worden met een creditcard van VISA, en dat andere wijzen van betaling niet mogelijk is?
Op de officiële site van het organiserend comité in het Verenigd Koninkrijk kan inderdaad alleen betaald worden met een creditcard van VISA. Dat is een autonome keuze van deze organisatie.
In Nederland is het ook mogelijk om op een andere manier te betalen.
Voor de officiële verkoop van tickets in Nederland heeft NOC*NSF ATP Events Experts als Official Ticket & Travel Agent aangewezen en die accepteert ook andere gangbare betaalwijzen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen gedwongen worden om een creditcard aan te schaffen als zij de Olympische Spelen willen bezoeken, omdat creditcardbetalingen vaak uitmonden in dure leningen?
Indien mensen kaarten bestellen via ATP worden zij niet gedwongen om een creditcard aan te schaffen.
Is hier sprake van het misbruik maken van een economische machtspositie, gegeven het feit dat de organisatie van de Olympische Spelen een monopolist is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via meerdere kanalen kunnen er tickets gekocht worden. Voor de officiële verkoop vanuit Nederland geldt dat er meerdere betalingsmogelijkheden zijn. Met het oog hierop is uitbuiting of uitsluiting van consumenten of concurrenten niet aan de orde. Van een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie is dan ook geen sprake.
Welke acties gaat u ondernemen om de toegankelijkheid en beschikbaarheid van de kaarten voor dit evenement op korte termijn te vergroten? Wilt u zich er voor inzetten dat ook andere betaalmodaliteiten mogelijk zijn, zodat sportliefhebbers de keuze hebben hoe zij willen betalen?
Geen. Het feit dat VISA sponsor is van de Olympische Spelen en de keuze dat via de officiële site alleen betaald kan worden met VISA is een verantwoordelijkheid van het organiserend comité.
De postvoorziening op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven op welke wijze Nieuwe Post N.V. stappen gaat zetten om de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland te verbeteren?1
De toezichthouder op de leverancier van de universele dienst op Caribisch Nederland ziet toe op de naleving van de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de postdienst op Caribisch Nederland. Tot nu toe is geconstateerd door alle partijen dat de kwaliteit voor verbetering vatbaar is als het gaat om de overkomstduur van de post. De toezichthouder, zijnde Agentschap Telecom, zal op basis van een kwaliteitsmeting, die op korte termijn wordt uitgevoerd, beoordelen op welke punten Nieuwe Post N.V. wel of niet voldoet aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in de concessie, en Nieuwe Post NV hierover aanschrijven. Dit zal worden vervolgd door een analyse van de logistieke processen (zoals de postsortering zelf) om te komen tot een concrete aanpak van de verbetering van de kwaliteit.
Mijn ministerie is bereid dit proces te ondersteunen (financieel). Het is de bedoeling dat al in de loop van dit jaar een duidelijke verbetering van de kwaliteit wordt bereikt.
Nieuwe Post N.V. heeft op Bonaire een eigen kwaliteitsmeting ten behoeve van een reorganisatie van de postlevering gedaan. Op basis van de resultaten van deze kwaliteitsmeting onderkent Nieuwe Post N.V. dat het nodig en mogelijk is om de dienstverlening op een hoger niveau te brengen (uitbreiding routes, meer directe aansturing op Bonaire, uitbreiding straatbrievenbussen). De benodigde stappen en kosten worden in kaart gebracht en met de betrokken (lokale) instanties besproken.
Welke termijn en indicatoren verbindt u aan het verbeteren van de postvoorziening op Caribisch Nederland?
Zoals in de antwoorden op uw vragen van 15 februari jl. is aangegeven, is begin dit jaar door mijn ministerie overleg gevoerd met Nieuwe Post N.V. om de kwaliteit van de postlevering op Caribisch Nederland te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist.
Op korte termijn wordt een verbetertraject ingezet, dat uiterlijk eind 2011 moet hebben geleid tot een acceptabel kwaliteitsniveau. De indicatoren die bij dit traject gehanteerd worden, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken met mijn ministerie van begin 2011 over de stappen die Nieuwe Post N.V. zal gaan nemen om de kwaliteit te verbeteren. De belangrijkste vereiste tot verbetering heeft betrekking op de overkomstduur van de post op de eilanden, tussen de eilanden en internationaal.
Bent u voornemens sancties aan Nieuwe Post N.V. op te leggen wanneer de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland niet verbetert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sancties heeft u in gedachten?
Indien Nieuwe Post N.V. niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen (inclusief de concessievoorwaarden), heeft mijn toezichthouder Agentschap Telecom (AT) op grond van de Wet Post BES de mogelijkheid een aanwijzing te geven. Wordt hier niet aan voldaan, dan kan het agentschap een sanctiemaatregel treffen. Deze bestaat uit het opleggen van een administratieve boete.
Bent u voornemens de optie voor de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. niet te gebruiken, wanneer aan het einde van 2011 geen significante verbeteringen hebben plaatsgevonden in de postvoorziening op Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u een eventuele nieuwe concessie uitgeven?
De concessie voor Nieuwe Post N.V. loopt tot eind 2012. In het geval dat het Nieuwe Post N.V. per 31 december 2011 niet is gelukt de gemaakte afspraken na te komen en de kwaliteit onvoldoende is verbeterd, en duidelijk is dat dit niet op de korte termijn kan of zal veranderen, zal worden gekeken naar alternatieven, zoals het aanzoeken, al dan niet via een tender, van een nieuwe postleverancier per 1 januari 2013.
Welke indicatoren hanteert u bij het in 2011 te nemen besluit of de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. al dan niet verlengd wordt?
De indicatoren die worden gehanteerd, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken van mijn ministerie met Nieuwe Post N.V. van begin 2011. Zie ook de antwoorden bij de vragen twee en vier.
Voordat een besluit wordt genomen, zal eind 2011 opnieuw een kwaliteitsmeting worden uitgevoerd. Deze meting zal, tezamen met de rapportage van de toezichthouder, de basis vormen voor het besluit tot al dan niet verlengen.
Op welke wijze is de postmarkt en de servicegraad op Caribisch Nederland onderzocht door uw ministerie, alvorens de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. te verlenen?
Ik neem aan dat hier bedoeld wordt de verlening van een concessie per 10 oktober 2010. Van een verlening van een concessie per 10 oktober 2010 door mij is echter geen sprake geweest.
Nieuwe Post N.V. had reeds een concessie, die op 14 maart 2003 door de toenmalige minister van Verkeer en Vervoer van de Nederlandse Antillen aan Nieuwe Post N.V. is verleend voor een periode van 20 jaar. In de Wet Post BES is bepaald dat de concessie op grond van de Antilliaanse Landsverordening Post, per transitiedatum van 10 oktober 2010, van rechtswege wordt omgezet naar een concessie op grond van de Nederlandse Wet Post BES.
Uit onderzoek vorig jaar in opdracht van het voormalige Ministerie van Economische Zaken is gebleken dat de concessievoorwaarden niet of niet voldoende worden nageleefd. Om de nodige flexibiliteit te kunnen hebben in de keuze van een concessiehouder in de toekomst, is besloten de concessietermijn in te korten naar december 2012, met een mogelijke verlenging van drie jaar.
Is het waar dat ten gevolge van internationale afspraken alle post voor Caribisch Nederland eerst naar Curaçao gestuurd wordt? Zo ja, welke internationale afspraken betreft het hier?
Ja, dat is juist. Het betreft de afspraken die binnen het verband van de Universal Postal Union (UPU) zijn gemaakt. Aangewezen postdiensten als TNT Post, maar ook alle overige postdiensten zoals USPS en Royal Mail, hebben met Nieuwe Post Nederlandse Antillen de afspraak dat de internationale post voor Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland op Curaçao wordt afgeleverd.
De feitelijke situatie is hierbij als volgt:
TNT Post zond voor de staatkundige hervorming de post voor alle eilanden behorend bij de Nederlandse Antillen naar één bestemming, en dat is Willemstad, Curaçao. De (import)post vanuit Nederland en andere landen naar de uiteindelijke bestemmingen (eilanden) werd vanuit Curaçao doorgestuurd onder de verantwoordelijkheid en zorg van de Nieuwe Post Nederlandse Antillen. Met het centrale postsorteercentrum van Nieuwe Post Nederlandse Antillen op Curaçao, is dit na de staatkundige hervorming niet anders.
Bijna alle aangewezen postdiensten willen hun post op één locatie aangeleverd krijgen om het vervolgens efficiënt mee te laten gaan met de post voor hun concessiegebied. Een concessiehouder is verplicht om het hele territorium te bedienen binnen de door de lokale regelgever opgestelde termijnen en afspraken. De concessiehouder is daarbij verantwoordelijk voor het eigen sorteercentrum en bijbehorende aanleverwensen.
Ziet u mogelijkheden om bijvoorbeeld de post voor Bonaire met de zeer regelmatige vluchten naar dit eiland mee te sturen? Welke mogelijkheden ziet u voor de andere eilanden in dit kader?
Het is mogelijk dat TNT Post de postlevering – met de nodige meerkosten – voor Bonaire en Sint Maarten apart kan sorteren. Er zijn vliegverbindingen naar Sint Maarten en Bonaire (de post voor Saba en Sint Eustatius kan door de schaalgrootte van deze twee eilanden enkel via Sint Maarten worden doorgevoerd), maar slechts drie keer in de week. TNT Post vliegt echter dagelijks naar Curaçao, dus bij een goede postverwerking op Curaçao naar deze eilanden zou de overkomstduur nog beter kunnen zijn dan wanneer TNT Post rechtstreekse vluchten gebruikt.
TNT Post geeft mij aan dat het zeker niet wenselijk is dat alle postdiensten op verschillende plekken moeten aanleveren. Als voorbeeld: hoe kleiner de volumes door splitsing, hoe inefficiënter het proces. Dit leidt uiteindelijk kostenverhogend naar alle klanten toe.
Is het waar dat berichten van de Belastingdienst wel tijdig bezorgd worden, in tegenstelling tot andere post? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit voor overige poststukken niet lukt?
De Belastingdienst heeft mij als volgt hierover geïnformeerd:
Voor de normale postzending maakt de Belastingdienst Caribisch Nederland (B/CN) gebruik van de diensten van de lokale postbezorging, zijnde Nieuwe Post N.V. De uitvoeringspraktijk van de B/CN kent jaarlijks een aantal grote zendingen, zoals het aan alle belastingplichtige burgers en/of bedrijven toezenden van aangiften. In die gevallen wil de Belastingdienst op Bonaire nog wel eens gebruik maken van een koeriersbedrijf om de post tijdig bezorgd te krijgen.
Mogelijke dreiging van uithuwelijking en eergerelateerd geweld bij een voorgenomen uitzetting |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er bij een voorgenomen uitzetting mogelijk sprake kan zijn van het uithuwelijken van een 6-jarig meisje?1
Er is mij tot nu toe niet gebleken dat een mogelijke dreiging van uithuwelijking of van eerwraak door betrokkenen in een verblijfsprocedure is opgebracht.
Bent u bereid dit mogelijke geval van uithuwelijken en eerwraak voor te leggen aan het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld voor nader advies? Zo ja, wilt u dit op zo kort mogelijke termijn doen? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw oordeel?
Als er sprake zou zijn van eergerelateerd gewelddreiging in het land van herkomst, dan is de asielprocedure de aangewezen weg. Dit geldt ook als de eergerelateerde gewelddreiging is terug te voeren op een onttrekking aan een opgelegde uithuwelijking. Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie wordt in een dergelijk geval niet geraadpleegd, omdat het expertisecentrum niet kan beoordelen of er een eergerelateerde dreiging in het buitenland bestaat. Het expertisecentrum kan alleen beoordelen of er in Nederland een eergerelateerde dreiging bestaat.
Bent u bereid de voorgenomen uitzetting op te schorten tot er meer duidelijkheid is verkregen over de mogelijke dreiging van uithuwelijken en eerwraak? Zo nee, waarom niet?
Betrokkenen hebben de mogelijke dreiging van uithuwelijking en eerwraak tot op heden niet in een verblijfsprocedure opgebracht. Ik zie dan ook geen aanleiding tot opschorting van een eventuele uitzetting.
Bent u bereid deze vragen, gelet op de ernst van de situatie, op korte termijn te beantwoorden?
Dit is niet mogelijk gebleken.
De terugkeer van de chloortrein |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat er van half maart tot half april weer chloortreinen gaan rijden?1
Ja, dit klopt. Het gaat hierbij om zogenaamde incidentele chloortransporten die geschieden vanwege groot onderhoud in die periode bij Akzo Nobel, locatie Botlek.
Om hoeveel chloor(wagons) gaat het in totaal?
Het zal naar verwachting gaan om een hoeveelheid chloor van 4300 ton . In totaal zullen 12 treinen met ieder 6 à 7 wagens met chloor vanuit Ibbenbüren (Duitsland, ten oosten van Oldenzaal) naar Rotterdam–Botlek rijden.
Op welke wijze wordt bijgehouden of chloortransporten binnen het vastgestelde maximum per jaar blijven?
Structurele chloortransporten per spoor in opdracht van Akzo Nobel zijn op basis van het «Convenant Akzo Chloortransporten» sinds 2006 definitief beëindigd. Het convenant staat Akzo Nobel onder specifieke omstandigheden incidenteel transport toe tot een maximum van 10 000 ton per jaar (dat past in circa 200 ketelwagons). Alvorens transporten plaatsvinden wordt hiervan vooraf melding gemaakt bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Op basis van het convenant doet Akzo Nobel achteraf schriftelijk verslag over uitgevoerde incidentele chloortransporten per spoor, onder opgave van reden, hoeveelheden en data.
Toetst u of chloortransporten daadwerkelijk onvermijdelijk zijn, of staat u die sowieso toe zolang ze binnen het maximum blijven?
Incidenteel transport van chloor per spoor mag op basis van artikel 6 b van het convenant alleen plaatsvinden om specifieke voorziene (bijvoorbeeld groot onderhoud) en onvoorziene vermindering en uitval van de lokale productie op te vangen. Dit om bestaande afnamecontracten te kunnen blijven honoreren en grote economische vervolgschade te voorkomen. Akzo Nobel heeft zich verplicht door middel van goede planning en afspraken met afnemers dergelijke transporten zoveel mogelijk te beperken.
Heeft u bemoeienis met de route die de chloortreinen afleggen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De route wordt zoals gebruikelijk bepaald in overleg tussen Akzo Nobel, de vervoerder en ProRail; dit geschiedt op basis van het zogenaamde «chloorregime», dat is geborgd in wettelijke voorschriften.
Waarom wordt er bij deze chloortransporten niet maximaal gebruik gemaakt van de relatief veilige Betuwelijn, maar van de route door Oldenzaal, Hengelo, Almelo, Deventer, Apeldoorn en Amersfoort?
De incidentele chloortransporten zullen rijden via de gebruikelijke route, die daarvoor al sinds jaar en dag voor wordt gebruikt, en onder strikte toepassing van het zogenaamde chloorregime, dat onder andere inhoudt: uitsluitend rijden op tijdstippen dat er zo weinig mogelijk interactie kan plaatsvinden met ander verkeer (bij voorkeur ’s nachts) met een maximale snelheid van 60 km/uur. Er zijn alternatieve routes via de Betuweroute onderzocht, maar die waren om verschillende technische en logistieke redenen (extra rangeerhandelingen, niet de juiste locomotief beschikbaar, extra lange route) niet mogelijk of minder veilig dan de gebruikelijke route.
Klopt het dat veiligheid een criterium is op basis waarvan u routedwang kunt opleggen? Acht u dat in het geval van chloortransporten van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van de invoering van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor zal de Wet vervoer gevaarlijke stoffen worden gewijzigd. In dit wetsvoorstel zal een routeringsregeling worden opgenomen om tegemoet te komen aan het kabinetsvoornemen om nieuwe chloorstromen over het spoor te voorkomen. De minister van IenM krijgt daarmee de bevoegdheid om het vervoer van chloor over alle hoofdspoorwegen te verbieden. Om de afspraken met Akzo Nobel uit het convenant te eerbiedigen, geldt deze bevoegdheid niet voor de incidentele chloortransporten. Wanneer voor de incidentele chloortransporten een andere route wenselijk is, zouden hierover aanvullende afspraken met Akzo Nobel gemaakt moeten worden.
Deelt u de mening dat de route via de Betuwelijn weliswaar wat meer kilometers beslaat, maar dat de treinen op de route over een veel langer stuk over veiliger spoor rijden? Zo nee, waarom niet?
Voor dit soort vervoer is de Betuweroute het meest geschikt. Echter, de routekeuze voor de incidentele chloortransporten is maatwerk, waarbij, naast de voorkeur om via de Betuweroute te rijden, ook andere aspecten meegewogen worden.
Seks met de leraar |
|
Metin Çelik (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending over seks met de leraar?1
Ja.
Is het waar dat bijna de helft van alle middelbare scholen de afgelopen tien jaar te maken heeft gehad met een docent die een seksuele relatie had met een leerling, zoals uit een enquête van het programma Brandpunt blijkt? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
De cijfers van de Onderwijsinspectie en van de enquête van Brandpunt zijn onvergelijkbaar. De bevindingen van de Onderwijsinspectie geven per jaar het aantal meldingen weer in de categorie seksueel misbruik en seksuele intimidatie. Uit het meest recente Onderwijsverslag 2008–2009 blijkt dat de vertrouwensinspecteurs 350 meldingen verwerkten waarvan 94 meldingen over seksueel misbruik. Van deze meldingen is niet te zeggen hoeveel daarvan een relatie tussen leraar en leerling betreffen.
In het onderzoek van Brandpunt is docenten gevraagd of zij ooit seksueel contact met een leerling hebben gehad. 1% Van de 611 docenten heeft hier bevestigend op geantwoord.
Gezien de onvergelijkbaarheid van beide rapportages is niet te beoordelen of er sprake is van onverklaarbare verschillen.
Hoe verklaart u dat de cijfers uit deze enquête veel hoger liggen dan uit eerdere onderzoeken is gebleken?
Blijkens het onderzoek van Brandpunt is er geen sprake van dat slechts 8% van de docenten melding zou doen van een seksuele relatie. Uit de resultaten van de enquête blijkt juist dat de meeste leraren het noodzakelijk vinden actie te ondernemen bij (een vermoeden van) een relatie tussen leraren en leerlingen. Er is maar een klein percentage (4%) dat aangeeft dat geheim houden de beste oplossing is. De 8% waar in de vraag naar verwezen wordt, gaat over het percentage leraren dat aangeeft de afgelopen jaren daadwerkelijk melding te hebben gedaan van een (vermoedelijke) relatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het in Nederland voorkomt in Nederland dat docenten een relatie aanknopen met minderjarige leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nader onderzoek lijkt mij niet nodig. Wel ben ik van mening dat er (bij een vermoeden van) een seksuele relatie tussen leraar en leerling altijd actie moet worden ondernomen. Ik vind het daarom van belang dat scholen en docenten zich bewust zijn van de wettelijke meldplicht. Uit de berichtgeving rond dit onderwerp komt het beeld naar voren dat juist als het gaat om een vrijwillige relatie tussen leraar en leerling scholen en leraren niet altijd op de hoogte zijn van deze meldplicht. In samenwerking met de sectororganisaties zal ik deze wettelijke verplichting daarom opnieuw onder de aandacht brengen.
Klopt het dat docenten dergelijke incidenten nauwelijks melden bij het schoolbestuur en het schoolbestuur op zijn beurt nauwelijks bij de politie en de Inspectie van het Onderwijs, ondanks de wettelijke meldplicht? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat het toezicht op de naleving van de wettelijke regels deugdelijk gaat plaatsvinden?
Is het mogelijk dat een docent die een seksuele relatie heeft met een leerling van 16 jaar of ouder niet strafbaar is? Zo ja, onder welke voorwaarden?
In hoeveel gevallen is in dit verband bij de politie aangifte gedaan tegen een docent en hoe vaak is men overgegaan tot vervolging? Zo ja, welke redenen lagen hieraan ten grondslag?
Kwaliteitsnormen voor kankeroperaties |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij tien ziekenhuizen de kwaliteit van kankeroperaties onder de maat is?1
Op 31 januari jl. heeft de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) voor een aantal chirurgische ingrepen kwaliteitsnormen bekend gemaakt waaraan deze per 1 januari 2012 moeten voldoen.
Zorgverzekeraar Achmea heeft besloten om deze normen met ingang van 2012 te hanteren bij inkoop van desbetreffende zorg. Ter voorbereiding heeft de zorgverzekeraar bij alle ziekenhuizen in Nederland behandelgegevens opgevraagd en hen op basis hiervan ingedeeld in drie categorieën: ziekenhuizen die voldoen aan de norm(en), ziekenhuizen waarmee de verzekeraar nog in gesprek is en ziekenhuizen die de behandelingen niet uitvoeren. Niet gesteld is dat de ziekenhuizen waarmee de verzekeraar op het moment van publicatie van het bericht van Zorgvisie (17 maart jl.) nog in gesprek was, niet voldoen aan de norm(en) van de NVvH. In een aantal gevallen kon dit niet worden beoordeeld, omdat de opgevraagde behandelgegevens nog niet door alle ziekenhuizen volledig waren aangeleverd.
Deelt u de opvatting van zorgverzekeraar Achmea dat deze ziekenhuizen niet voldoen aan de norm van de Nederlandse Vereniging van Heelkunde? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet ingegrepen in de ziekenhuizen die volgens zorgverzekeraar Achmea slechte zorg bieden aan kankerpatiënten? Functioneert de Inspectie niet naar behoren, of is de zorg in die ziekenhuizen toch niet zo slecht als wordt voorgesteld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om te bepalen wat goede en verantwoorde zorg is. Ik juich het toe dat de NVvH, nadat zij eerder in samenspraak met andere wetenschappelijke verenigingen normen stelde voor slokdarmkanker, nu voor nog meer chirurgische behandelingen is gekomen met normen. Het past bij de rol van zorgverzekeraars om als inkoper van zorg nadere eisen te stellen aan de zorg voor hun verzekerden. Dit bevordert het leveren van zorg conform de norm. De eisen die zorgverzekeraar Achmea stelt aan de bedoelde chirurgische behandelingen, zijn gelijk aan de kwaliteitsnormen van de NVvH.
Zorgverzekeraars hebben, in hun relatie met patiënten, verzekerden en zorgaanbieders, belang bij heldere en zorgvuldige communicatie over het voorkeurs- of contracteerbeleid en de gegevens waarop zij dat baseren. Van immoreel gedrag van zorgverzekeraar Achmea in dezen is naar mijn mening geen sprake. Het is aan patiënten om – op basis van de beschikbare informatie en al dan niet met ondersteuning van bijvoorbeeld de zorgverzekeraar, patiëntenorganisatie of doorverwijzer – een keuze te maken voor een zorgaanbieder.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft als taak om te beoordelen of de geleverde zorg verantwoord is en toetst daarbij aan de professionele standaard. Vanaf 2012 hanteert de IGZ als professionele standaard de door de NVvH gestelde kwaliteitsnormen.
Indien het inderdaad zo tragisch is gesteld met de kwaliteit van blaaskankeroperaties bij 25 ziekenhuizen, borstkankeroperaties bij 11 ziekenhuizen, operaties bij leveruitzaaiingen bij 19 ziekenhuizen enzovoorts, waarom grijpt u dan niet acuut in vanuit uw verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de door Achmea als onvoldoende aangemerkte ziekenhuizen voor die zorg niet meer gecontracteerd worden, wat is dan het gevolg voor het voortbestaan van die ziekenhuizen en de beschikbaarheid van zorg dichtbij de burger? Hoe verhoudt het wegvallen van (afdelingen van) ziekenhuizen zich tot uw beleidsdoelstelling van zorg dichtbij de burger?
Een van de uitgangspunten van mijn beleid is basiszorg nabij. Basiszorg is alle zorg die direct toegankelijk is en in de buurt van de patiënt georganiseerd kan worden. Dit onderscheidt zich van specialistische zorg zoals kankeroperaties.
Zowel de NVvH als zorgverzekeraar Achmea beogen met de kwaliteitsnormen de kwaliteit van specialistische zorg inzichtelijk te maken en te verbeteren. Doel is dat de chirurgische behandelingen voldoen aan de gestelde normen. Chirurgen en ziekenhuizen die per 1 januari 2012 niet aan de kwaliteitseisen voldoen, moeten volgens de NVvH en de zorgverzekeraar gaan samenwerken zodat dit alsnog bereikt wordt, of patiënten doorverwijzen naar ziekenhuizen die wel aan de norm voldoen. De specialisatie die hiervan het gevolg kan zijn komt de kwaliteit van de zorg ten goede.
Hoe verhoudt uw opvatting over maximale keuzevrijheid voor de patiënt zich met de ontwikkeling dat je als patiënt uitsluitend nog terecht kunt bij de door jouw zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbieders?
De Zorgverzekeringswet staat toe dat verzekeraars selectief contracten afsluiten met bepaalde zorgaanbieders. Selectief contracteren is een middel om de kwaliteit en doelmatigheid van zorg te verbeteren.
Patiënten blijven vrij in de keuze van hun zorgaanbieder. Zorgverzekeraars hoeven de tarieven van niet-gecontracteerde zorgaanbieders echter niet volledig te vergoeden. Verzekerden zijn tevens vrij in de keuze van hun verzekeraar. Ook kunnen verzekerden kiezen voor een restitutiepolis zonder zorgcontracten die in de meeste gevallen voorziet in volledige vergoeding van de kosten bij iedere zorgverlener.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverzekeraar Achmea een aantal academische ziekenhuizen een onvoldoende geeft, louter op grond van het niet aanleveren van gegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat academische ziekenhuizen helemaal niet verplicht zijn om verantwoording af te leggen aan een zorgverzekeraar? Wie heeft er meer verstand van zorg: wetenschappelijk opgeleide zorgverleners of bedrijfseconomisch geschoolde zorginkopers? Wilt u uw antwoord toelichten?
Academische ziekenhuizen zijn, evenals andere instellingen voor medische specialistische zorg, gehouden om transparant te zijn over de kwaliteit van zorg die zij leveren. Het past in de rol van de zorgverzekeraar als inkoper van zorg om die gegevens bij de zorginkoop te betrekken. Zorgverzekeraar Achmea volgt in dezen de normen die gesteld zijn door de beroepsgroep zelf.
Deelt u de mening dat het ongerijmd is dat zorginkopers van een zorgverzekeraar een academische ziekenhuis de maat nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat niet de kwantiteit of het «volume» van een medische verrichting doorslaggevend is voor het vaststellen van de kwaliteit, maar eerder zaken als de uitkomst van de behandeling en de overlevingskans van de patiënt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. De kwaliteitsnormen van de NVvH bevatten eisen voor chirurgische behandelingen van goede kwaliteit. Het betreft behalve volume-eisen ook kwaliteits- en veiligheidseisen. De NVvH heeft aangegeven de kwaliteitsnormen voortdurend kritisch tegen het licht te houden door de resultaten van de behandelingen te registreren. Deze registratie maakt inzichtelijk welke voorwaarden het beste resultaat opleveren.
Deelt u de mening dat het volstrekt immoreel is dat zorgverzekeraars paniek en wantrouwen zaaien onder burgers, waaronder kankerpatiënten en hun naasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw opvatting dat (kanker)patiënten recht hebben op goede informatie zich met het bestaan van een ratjetoe aan kwaliteitsnormen die vaak onderling tegenstrijdig zijn? Wat moet een kankerpatiënt doen en waar kan hij nog op vertrouwen?
In veel zorgdisciplines zijn kwaliteitsnormen in ontwikkeling. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders of beroepsverenigingen en patiëntenorganisaties nemen initiatief om te komen tot kwaliteitsnormen. Dit leidt tot een toename van transparantie omtrent de geboden zorg en tot meer keuze-informatie voor patiënten. Patiënten kunnen daar hun voordeel mee doen, al kan ik mij voorstellen dat dit, zeker wanneer sprake is van verschil in normen, gepaard gaat met enige onduidelijkheid.
In het onderhavige geval is van een verschil in normen evenwel geen sprake. Zorgverzekeraar Achmea heeft immers besloten om met ingang van 2012 de normen van de NVvH te hanteren bij de zorginkoop. De IGZ zal diezelfde normen hanteren bij de beoordeling of de geleverde zorg verantwoord is.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijfseconomische afwegingen van schadelastverzekeraars in toenemende mate gaan prevaleren boven medische afwegingen van zorgverleners? Dreigt op termijn niet het scenario uit de Amerikaanse film Sicko? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Van het beeld dat is geschetst in vraag 13 is naar mijn mening momenteel geen sprake.
Een belangrijk oogmerk van de Zorgverzekeringswet is dat zorgverzekeraars in hun rol als inkopers van zorg ten behoeve van hun verzekerden de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg bevorderen. Zorgverzekeraars kunnen daarbij, voor zover de wet dat toelaat, met zorgaanbieders contractuele afspraken maken over de prijs, het volume, de kwaliteit en de organisatie van zorg.
Het onbestraft blijven van het downloaden van kinderporno |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat het downloaden van kinderporno waarschijnlijk onbestraft blijft?1
Ja.
Herkent u zich in het standpunt dat gebrek aan bewijs een struikelblok zou zijn om in het geval van gebruikers van Boylovers.net huiszoeking te doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de berichtgeving over dit onderwerp is ten onterechte de suggestie gewekt dat het grote Europol-onderzoek naar de website Boylovers.net strafbare feiten aan het licht heeft gebracht die op dit forum zouden hebben plaatsgevonden. Er is echter niet gebleken dat bezoekers de website gebruikten om kinderpornografisch materiaal uit te wisselen. De website wordt gebruikt als discussieforum. Het enkele feit dat mensen genoemde website hebben bezocht levert geen verdenking op van het plegen van strafbare feiten. Er is dan ook geen aanleiding om een strafvorderlijk dwangmiddel zoals doorzoeking tegen deze personen in te zetten. Wel is gebleken dat sommige bezoekers van de website Boylovers.net buiten het forum om contact met elkaar opnamen en via andere kanalen strafbaar materiaal uitwisselden. Hiernaar wordt in Nederland, maar ook in andere landen, momenteel onderzoek gedaan. In enkele landen heeft dit al geleid tot aanhoudingen op grond van de verdenking van kinderpornografie en kindermisbruik.
Deelt u de mening van de geïnterviewde politieman dat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). (Bedoeld zal zijn artikel 97 jo 67 Sv) aan huiszoeking ter opsporing van kinderporno in de weg zou staan omdat er kennelijk bij gebleken gebruik van de site geen bevoegdheid zou bestaan tot het doen van huiszoeking? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de alternatieven? Bent u voornemens om – indien zich op dit punt een probleem zou voordoen dat probleem te repareren? Zo ja hoe?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 levert het bezoek van een website voor pedofielen op zichzelf geen concrete verdenking op dat men zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die met kinderporno of kindermisbruik samenhangen. Als uit ander strafrechtelijk onderzoek deze verdenking wel ontstaat, dan staat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering op geen enkele manier eraan in de weg om de woningen van deze verdachten te doorzoeken. De in artikel 67 genoemde categorie misdrijven waarvoor bij een verdenking een doorzoeking van de woning kan plaatsvinden is erg breed. Ook de verdenking van kinderporno of kindermisbruik valt hieronder.
Loopt het Openbaar Ministerie bij de opsporing en de vervolging van downloaders van kinderporno tegen andere (wettelijke) beperkingen aan? Zo ja, op welke wijze zult u die beperkingen wegnemen?
De College van procureurs-generaal heeft mij laten weten van mening te zijn dat het Wetboek van Strafvordering voldoende bevoegdheden biedt om downloaders van kinderporno strafrechtelijk aan te pakken. Strafvorderlijk en bewijsrechtelijk worden geen knelpunten ervaren. De beperkingen die wel worden ervaren zijn vooral organisatorisch en capacitair van aard. Om aan deze beperkingen het hoofd te kunnen bieden ontwikkelen Openbaar Ministerie en politie momenteel onder mijn verantwoordelijkheid een nieuwe aanpak van kinderporno. Ik verwijs hiervoor verder naar het voortgangsbericht over de aanpak van kinderpornografie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86).
Het gebruik van AED en meldkamers |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten over het gebruik van Automatische externe defibrillator (AED), de gift van een AED, de vernieling van een AED en het AED alert systeem?1
Ja.
Onderschrijft u het belang van burgerhulp bij een plotselinge hartstilstand, naast een goede ambulance-infrastructuur, als onderdeel van de brede inzet van vrijwilligers in de veiligheidsketen? Op welke wijze komt de actieve inzet van vrijwilligers terug in de verdere uitwerking van het coalitieakkoord «Vrijheid en verantwoordelijkheid», zoals de agenda over hedendaags burgerschap?
Omstanderhulp is van groot belang bij een plotselinge hartstilstand om de responstijd2 van de ambulance te overbruggen. Door directe en adequate hulpverlening door middel van hartmassage en mond-op-mond beademing door omstander(s) kunnen levens worden gered. Gebruik van de AED door omstanders kan de overlevingskans nog verder vergroten. Ook veel brandweer- en politieauto’s zijn tegenwoordig uitgerust met een AED en de bemanning is getraind in het gebruik van de AED. De actieve inzet van vrijwilligers is één van de belangrijke elementen die wordt belicht in de agenda hedendaags burgerschap. Het kabinet wil samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers deze gezamenlijke agenda opstellen, om de krachten in de samenleving zichtbaar te maken en ruimte te bieden aan actieve burgers. Hierbij zal het kabinet op zoek gaan naar inbreng uit de maatschappij.
Kunt u het belang aangeven door een schatting te geven over hoeveel mensen in het afgelopen jaar dankzij de inzet van AED’s en/of het gebruik van reanimatieoproepsystemen (AED alert) zijn gered door informele vrijwilligershulp?
In Nederland zijn het afgelopen jaar gedocumenteerd 73 mensen gered door vrijwilligers met een AED. Andere algemene landelijke gegevens zijn er niet, maar het feitelijke aantal zal hoger zijn dan het aantal gedocumenteerde gevallen. In de Provincie Noord-Holland heeft het Academisch Medische Centrum (AMC) in Amsterdam onderzoek gedaan. Over een periode van 3,5 jaar zijn daar 36 mensen gered, mede door de inzet van een AED. Dit betreft het lokaal toepassen van AED’s (in sportscholen en winkelcentra) door vrijwilligers (zonder oproepsysteem) die daar toevallig in de buurt waren.
Op welke wijze zorgen het Rijk en andere overheden ervoor dat de betrokkenheid wordt vergroot en dat mensen – langs het sportveld, in de kantine, in het dorpshuis aan het biljart, maar ook juist in de thuissituatie – een cursus hebben gevolgd en zo levens kunnen redden?
De Nederlandse Hartstichting bevordert reanimatiecursussen en het gebruik van de AED op een landelijke schaal. Met subsidie van mijn departement wordt door onder andere de Hartstichting in een breed samenwerkingsverband3 gewerkt aan een landelijk beleidskader. Dit heeft tot doel plaatselijke vrijwilligersgroepen op een gestandaardiseerde manier onderling en met de regionale meldkamer ambulancezorg en regionale ambulancevoorziening op een goede manier samen te laten werken. Rond de zomer wordt dit beleidskader vastgesteld. Ik zal uw Kamer op de hoogte brengen van dit beleidskader nadat het mij is aangeboden.
Bent u van mening dat het aanmoedigen van vrijwillige EHBO-cursussen nog altijd onvoldoende gebeurt door overheden als de gemeenten en het Rijk en door andere publieke instellingen? Kunt u aangeven of naast de prikkel vanuit verzekeraars een financiële stimulans vanuit de overheid zou bijdragen aan het aanmoedigen van het volgen van een AED- en reanimatietraining? Kunt u bijvoorbeeld ter illustratie aangeven hoeveel rijksambtenaren een dergelijke training hebben gevolgd en een reanimatie/AED diploma hebben?
Het aanmoedigen van het volgen van vrijwillige EHBO-cursussen is van oudsher een activiteit vanuit de samenleving zelf. Er is nauwelijks een financiële drempel om een EHBO-cursus te volgen bij overheid, gemeente of andere publieke instelling.
Bedrijfsleven en (semi-) overheidsinstellingen zijn volgens vigerende ARBO wetgeving verplicht in bedrijfshulpverlening te voorzien. Reanimatie en AED-gebruik maken daar deel van uit. Het aantal rijksambtenaren dat een dergelijke training heeft gevolgd is bij mij niet bekend, maar binnen mijn ministerie zijn ongeveer 120 mensen getraind in het gebruik van reanimatietechnieken en het gebruik van AED.
Is het aantal vrijwilligers binnen de reanimatieoproepsystemen zoals AED alert evenwichtig verspreid of is er een opmerkelijk verschil tussen het aantal vrijwilligers in de verschillende veiligheidsregio’s en tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden? Is hier sprake van «segregatie»?
De vrijwilligersgroepen komen via lokale initiatieven tot stand. Daar ligt geen planning aan ten grondslag. Daarmee is er natuurlijk niet op voorhand een evenwichtige verdeling over het land en tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden.
Deelt u de mening dat het aantal meldkamers dat is aangesloten bij het AED alertsysteem zo spoedig mogelijk vergroot moet worden tot 100%?
Met de komst van het, in antwoord 4 genoemde, beleidskader is er voor de regionale meldkamers ambulancezorg een goede leidraad om de samenwerking met de lokale en regionale vrijwilligersorganisatie vorm en inhoud te geven. Het is de verantwoordelijkheid van de vrijwilligersorganisaties om zich zodanig te organiseren dat een succesvolle samenwerking in de regio gerealiseerd kan worden. De ambulancezorg staat over het algemeen positief tegenover deze samenwerking.