Het artikel 'De creche wordt steeds duurder en slechter' |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De crèche wordt steeds duurder en slechter»?1
Ja.
Onderschrijft u de centrale stelling uit het artikel dat onder druk van winstmarges veel kinderdagverblijven juist slechtere kwaliteit gaan leveren en kunt u dit toelichten? In hoeverre zullen de door het kabinet voorgenomen bezuinigingen de marktwerking in de kinderopvang vergroten? Welke gevolgen heeft dit volgens u voor de kwaliteit van de kinderopvang?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 552).
Kunt u bevestigen dat steeds meer kinderopvangorganisaties in handen komen van buitenlandse investeerders en kunt u daarbij toelichten om welk aandeel van de totale kinderopvangsector het hierbij gaat?
Ik kan niet bevestigen dat steeds meer kinderopvangorganisaties in eigendom zijn van investeerders met een andere dan de Nederlandse nationaliteit, aangezien de nationaliteit van eigenaren van kinderopvanginstellingen niet wordt geregistreerd. Overigens moeten kinderopvanginstellingen, ook als zij in buitenlandse handen zijn, gewoon voldoen aan alle regels die de Wet kinderopvang stelt, bijvoorbeeld ten aanzien van de beroepskracht-kind-ratio.
Deelt u de mening dat kosten moeten worden gemaakt om de kwaliteit van kinderopvang te vergroten? Bestaat er volgens u spanning tussen het belang van ouders en kinderen om de kwaliteit van kinderopvang zo hoog mogelijk te maken enerzijds en het belang van buitenlandse investeerders om kosten te verlagen en winst te maximaliseren anderzijds?
Kwaliteitsverhoging brengt veelal kosten met zich mee. Zo zullen de salariskosten stijgen als het gemiddeld aantal pedagogisch medewerkers toeneemt ten opzichte van het aantal opgevangen kinderen. Kwaliteitsverhoging kost echter niet altijd per definitie geld. Zo kan een goede leidinggevende de kwaliteit van de opvang ook verhogen met consequente en concrete feedback over de omgang met kinderen richting pedagogisch medewerkers.
Er is altijd een zekere spanning tussen de wens van ouders en hun kinderen en het aanbod dat kinderopvangondernemers kunnen doen. Relevanter is echter dat ouders, kinderen en aanbieders van kinderopvang een gezamenlijk belang hebben bij opvang met een goede prijs/kwaliteitverhouding. Aan extreem hoge kwaliteit hangt een prijskaartje, dat afnemers zullen meewegen. Net zo goed geldt dat aanbieders het zich niet kunnen veroorloven om louter naar kostenverlaging te streven. Als dit te zeer ten koste gaat van de kwaliteit, zullen afnemers het product of de dienst niet meer afnemen. Dit mechanisme werkt nog niet optimaal in de kinderopvang.
Daarom heeft mijn voorganger in haar brief van 5 februari j.l. maatregelen aangekondigd om de positie van ouders te versterken en zo de werking van de kinderopvangmarkt te verbeteren. Zoals ik aangeef in antwoord op vraag 4 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven, zeg ik u een brief toe over de kinderopvangmarkt.
Kunt u de berichtgeving bevestigen dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vergeefse pogingen heeft gedaan om inzicht te krijgen in representatieve cijfers over de solvabiliteit, rentabiliteit en liquiditeit in de kinderopvangsector? Bent u van mening dat voldoende financieel toezicht op de kinderopvangsector mogelijk is? Kunt u dit toelichten?
Dat kan ik niet bevestigen. Het Waarborgfonds kinderopvang publiceert ieder jaar het Sectorrapport kinderopvang. Dat rapport geeft actuele informatie over de financieel-economische trends en ontwikkelingen in de kinderopvang en dus ook cijfers over solvabiliteit en rentabiliteit. Dat Sectorrapport wordt gemaakt op basis van jaarverslagen van kinderopvanginstellingen.
Kunt u de berichtgeving uit het genoemde artikel bevestigen dat in sommige regio’s structureel te weinig leidsters voor groepen staan? Kunt u bevestigen dat gemeentes ondanks meldingen van deze en andere overtredingen van de wet vaak niet overgaan tot het uitdelen van boetes? Bent u van mening dat kinderopvangorganisaties die op deze of op andere wijze in gebreke blijven daar geen financieel voordeel uit mogen halen? Zo ja, bent u bereid daartoe maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Handhaving op overtredingen van de kwaliteitscriteria, dus ook zeker de beroepskracht-kind-ratio, moet door gemeenten worden aangepakt. Het artikel gaat specifiek in op de situatie in Leiden. Inmiddels is het toezicht en handhaving verbeterd. Leiden heeft met de GGD en met het management van B4Kids gesprekken gevoerd. Dat heeft tot verbetering van de inzet van voldoende beroepskrachten geleid. De Onderwijsinspectie heeft in april 2010 afspraken gemaakt met Leiden op de achterblijfpunten register, handhavingsbeleid en handhaving. Het register is inmiddels op orde en het handhavingsbeleid is eind december 2009 vastgesteld door B&W. Handhaving vindt sinds vaststelling van het handhavingsbeleid structureel plaats. De Onderwijsinspectie zal eind 2010 de uitvoering van de handhaving opnieuw toetsen.
Deelt u de mening dat oudercommissies, willen zij effectief gebruik kunnen maken van hun adviesrecht bij vaststelling van de tarieven, inzicht moeten hebben in de kosten van kinderopvangorganisaties waaronder de personele kosten? Zijn kinderopvangorganisaties verplicht dit inzicht te bieden? Zo nee, bent u bereid daartoe initiatieven te nemen? Zo ja, welke middelen staan deze commissies ter beschikking om deze gegevens op te vragen?Kunt u de Kamer informatie verstrekken over de mate waarin het advies van de oudercommissie inzake de tarieven wordt opgevolgd door kinderopvangorganisaties?
Ik heb geen inzicht in de mate waarin adviezen van oudercommissies inzake tarieven worden opgevolgd. Kinderopvangorganisaties zijn namelijk niet verplicht hierover te rapporteren. Kinderopvangorganisaties zijn niet verplicht inzicht in de kosten te bieden. Wel is een ondernemer verplicht een wijziging van prijzen en openingstijden toe te lichten. Ik ben van mening dat oudercommissies c.q. ouders een afweging moeten kunnen maken tussen prijs en kwaliteit. BOinK heeft subsidie gekregen om de vergelijkingssite te bouwen en te vullen, die ouders daarbij moet ondersteunen.
UNESCO filosofiedag in Iran |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Philosophy Day Raises Questions Before It Begins» in de New York Times?1
Ja.
Hoe duidt u het feit dat de filosofiedag van de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) wordt gehouden in Iran, een land waar diverse grondrechten – zoals de vrijheid van meningsuiting, vereniging en godsdienst – dagelijks met voeten worden getreden, en dat onderworpen is aan diverse VN-sancties?
Directeur Generaal UNESCO, Irina Bokova, heeft dinsdag 9 november jl. besloten dat UNESCO niet langer bereid is zich te verbinden aan de organisatie van de wereldfilosofiedag die van 21 tot 23 november a.s. in Iran zou worden georganiseerd. UNESCO heeft geconstateerd dat Iran met betrekking tot de organisatie niet aan alle eisen van UNESCO voldoet.
Zal deze dag worden bezocht door een delegatie van de Nederlandse overheid? Zo ja, kunt u ervoor zorg dragen dat er geen Nederlandse delegatie aanwezig zal zijn? Bent u voorts bereid om het de Nederlandse burgers sterk af te raden om deze dag te bezoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse regering reeds haar bezwaar kenbaar gemaakt bij de Verenigde Naties(VN) /UNESCO? Zo nee, waarom niet? Bent u (alsnog) bereid om u zowel in Europees als VN-verband steun te verwerven voor een dringend verzoek aan de Directeur Generaal van UNESCO Irina Bokova, om deze dag hetzij af te zeggen, hetzij te verplaatsen naar een land waar fundamentele mensenrechten wel worden gerespecteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Het onmiddelijk stoppen van ontwikkelingshulp aan Jemen |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Deelt u, gelet op de recent aangetroffen explosieven in vrachtvliegtuigen in Londen en Dubai met als bestemming de Verenigde Staten, de mening dat Jemen een jihad-broeinest is?1 Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel uw mening dat Jemen een jihad-broeinest is niet. De regering maakt zich wel grote zorgen over de ontwikkelingen in Jemen. Het terroristische netwerk Al Qa’ida op het Arabisch Schiereiland pleegt aanslagen op zowel Jemenitische, als buitenlandse doelen in Jemen. Het werkterrein van de terroristische cellen heeft zich uitgebreid naar doelen buiten Jemen. Een groot aantal landen, waaronder Nederland, heeft ondermeer in het kader van het Friends of Yemen proces aangegeven bereid te zijn de Jemenitische overheid bij te staan in haar strijd tegen het terrorisme.
Bent u ermee bekend dat de National Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) heeft besloten dat post en vracht via luchtverkeer uit Jemen in ons land niet meer welkom is? Bent u ermee bekend dat ook bijvoorbeeld de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland geen vrachtvliegtuigen uit Jemen meer toelaten?2
De NCTb heeft inderdaad besloten extra veiligheidsmaatregelen te treffen zodat het tot nader order niet is toegestaan om luchtvracht- en postzendingen die afkomstig zijn uit Jemen via de lucht naar Nederlandse luchthavens te vervoeren, of vanaf Nederlandse luchthavens via de lucht te verzenden. Het is mij bekend dat andere landen soortgelijke maatregelen hebben getroffen.
Bent u bereid, behoudens noodhulp, per direct alle ontwikkelingshulp aan Jemen te stoppen? Zo nee, waarom niet.
Nee. Ontwikkelingssamenwerking kan een belangrijke bijdrage leveren aan het wegnemen van onderliggende oorzaken van radicalisering. Het huidige Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma in Jemen richt zich op de watersector en integraal waterbeheer, onderwijs en reproductieve gezondheid. Met deze inzet richt het Nederlandse programma zich op de bestrijding van enkele meer structurele oorzaken van het fragiele karakter van Jemen. Daarnaast draagt Nederland bij aan programma’s gericht op het tegengaan van radicalisering, witwassen van geld ten behoeve van terrorismefinanciering en document- en identiteitsfraude. Vanwege de voortgaande destabilisering in Jemen wordt momenteel bezien op welke wijze het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma in Jemen kan worden aangepast om beter aan te sluiten bij de verslechterende politieke, economische, sociale en veiligheidssituatie. Hier wil ik niet op vooruitlopen.
Het bericht dat vijf jaar marktwerking de kwaliteit van de kinderopvang heeft verslechterd |
|
Nine Kooiman |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vijf jaar marktwerking de kwaliteit van de kinderopvang heeft verslechterd?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 552).
Kunt uiteenzetten wat de gemiddelde uurprijs was in 2008, 2009 en 2010? Wanneer dit niet bekend is, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gemiddelde uurprijs niet nog meer stijgt?
2006
2007
2008
2009
2010 (gegevens sept 2010
Dagopvang
€ 5,45
€ 5,67
€ 5,81
€ 5,97
€ 6,15
Buitenschoolse opvang
€ 5,68
€ 5,83
€ 5,91
€ 5,95
€ 6,10
Gastouderopvang
€ 5,43
€ 5,74
€ 5,86
€ 5,90
€ 5,53
Bovenstaande tabel presenteert de gemiddeld door ouders opgegeven uurprijs aan de Belastingdienst. De stijging van het uurtarief lijkt niet buitenproportioneel te zijn. De NMa komt op basis van het onderzoek «Marktwerking in de kinderopvang», tot dezelfde conclusie.
Wat gaat u doen om ouders meer mogelijkheden te geven om tegen de stijging van uurprijzen en de verplichte afname van meer kinderopvanguren dan dat ouders afnemen, in beroep te gaan? Bent u bereid om het advies van de oudercommissie bindend te maken? Zo nee, waarom niet?
Ouders waarvan de kinderopvangorganisatie is aangesloten bij één van de brancheorganisaties hebben altijd de mogelijk om, na een interne klachtenprocedure, het geschil in te dienen bij de Geschillencommissie Kinderopvang. Mijn voorganger heeft in haar brief van 5 februari j.l. maatregelen aangekondigd om de positie van ouders te versterken en zo de werking van de kinderopvangmarkt te verbeteren. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven aangeef, stuur ik u in de loop van 2011 een brief over dit onderwerp.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties zich aan de wettelijke normen gaan houden zodat er genoeg begeleidsters op een groep met kinderen staan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties hier voldoende op gecontroleerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voldoende pedagogische medewerkers op de groep is één van de voornaamste kwaliteitscriteria waarop de GGD toetst. Sinds september 2009 is de GGD begonnen met de zogenoemde onaangekondigde controles. Daardoor kan de GGD nog scherper controleren of kindercentra niet de hand lichten met deze kwaliteitseis. Als sprake is van een overtreding moet de gemeente handhavend optreden. Dat gebeurt vaak goed, maar in veel gevallen nog onvoldoende (zie tevens mijn antwoord op vraag 6). Tegelijk ben ik bezig met de convenantpartijen te komen tot eenvoudiger te hanteren normen. De convenantpartijen streven ernaar om nog in 2010 tot overeenstemming te komen. Eenvoudiger normen zijn voor GGD-en en gemeente beter te handhaven en zullen ook leiden tot een hogere nalevingsbereidheid bij de kindercentra
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) ook niet aangekondigd en onverwachts kinderopvangorganisaties inspecteren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op dit moment controleren de GGD-inspecteurs vaak al onaangekondigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten de kinderopvangorganisaties die de wettelijke normen overtreden, ook daadwerkelijk aanpakt?
Met project «achterblijvende gemeenten» zet ik stevig in op verbetering van vooral de handhaving door gemeenten. In de praktijk blijkt het effectief te werken als de Onderwijsinspectie de individuele gemeenten op dit achterblijven aanspreekt. Inmiddels zijn er veel meer gemeenten die de uitvoering op orde hebben of waar afspraken mee zijn gemaakt om de uitvoering binnenkort op orde te hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kleinschalige kinderopvang in Nederland mogelijk blijft en niet alleen in handen komt, zoals dat nu het geval is in de grote gemeenten, van de vier grootste organisaties die meer dan negentig procent van de crèches en naschoolse opvang in handen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa concludeert op basis van onderzoek door Regioplan dat de markt voor kinderopvang een dynamische markt is. Dat blijkt uit het aantal aantal toetreders en uittreders. Uit het onderzoek blijkt dat in gemeenten met meer dan 50 000 inwoners waar de vier grootste aanbieders van kinderopvang gezamenlijk een marktaandeel van 80 à 90% hebben, 62% van de kinderopvangorganisaties tussen december 2006 en december 2008 toe- dan wel uitgetreden is. Verder blijkt uit onderzoek van het Netwerkbureau kinderopvang naar de capaciteit in de kinderopvang, dat de relatief kleine aanbieders tot 20 locaties een marktaandeel hebben van circa 60%. Daarnaast is ook een meerderheid van de nieuwe toetreders een kleine aanbieder met minder dan 50 kindplaatsen. Dat betekent dat er voldoende kleine aanbieders op de markt voor kinderopvang actief zijn en zullen blijven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de arbeidsvoorwaarden in kinderopvangorganisaties gewaarborgd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als u bedoelt de arbeidsvoorwaarden zoals afgesproken in de CAO kinderopvang, dan ga ik daar niet over. Arbeidsvoorwaarden zijn het onderwerp van werkgevers en werknemers. Mocht een werkgever zich daaraan niet houden dan kan de werknemer de vakbond in de arm nemen en zonodig naar de rechter stappen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kinderopvang betaalbaar blijft nu de marktwerking zorgt voor hogere kosten kinderopvang en u wilt bezuinigingen op de kinderopvang?
Zoals ik schrijf in antwoord op vraag 2 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven, zijn volgens de NMa de prijzen in de kinderopvang de afgelopen jaren niet buiten proportioneel gestegen. De effecten van de bezuinigingen op de marktwerking zullen worden meegenomen in de brief die ik heb toegezegd in antwoord op vraag 4 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat ook de werkgevers de afgesproken een derde van de kinderopvangkosten gaan betalen? Zo nee, waarom niet?
De invoering van de Wet kinderopvang is gebaseerd op de gedachte dat formele kinderopvang tripartiet gefinancierd wordt door de overheid, de werkgevers en de ouders. Sinds 1 januari 2007 betalen werkgevers verplicht mee via een opslag op de wachtgeldpremie. Daarvoor was de bijdrage nog vrijwillig. Het is echter zo dat als de kosten van kinderopvang stijgen maar de grondslag van de opslagpremie stijgt minder hard mee, dan hoeft het opslagpercentage niet dienovereenkomstig te wijzigen. Relevant om op te merken is dat een stijging van de werkgeversbijdrage, gegeven de scheiding van inkomsten en uitgaven niet kan dienen als dekking van overschrijdingen van het kinderopvangbudget. Gegeven het inkomstenkader dat het kabinet hanteert dient een eventuele stijging van deze opslag op de wachtgeldpremie gecompenseerd te worden met lagere collectieve lasten elders. In 2010 bedroeg de gemiddelde bijdrage van werkgevers 23%, van ouders 22% en van het Rijk 55%. Met de bezuinigingen beweegt de verhouding in de bijdragen door de 3 verschillende partijen zich in de richting van 1/3.
Bent u bereid de marktwerking in de kinderopvang af te schaffen die ervoor zorgt dat de kinderopvang steeds duurder wordt en van slechtere kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het nader te plannen wetgevingsoverleg kinderopvang?
Ja.
De verkoop van het belang in het Oostenrijkse Redmail door TNT vanwege de invoering van een nieuwe postwet 'die concurrentie beperkt' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht over de verkoop van het belang in Redmail door TNT vanwege een nieuwe postwet in Oostenrijk die aldaar de concurrentie beperkt?1
Op 13 januari 2010 heeft TNT met een persbericht aangekondigd toekomstige activiteiten van Redmail te zullen beperken tot de bezorging van kranten. Dit naar aanleiding van de bijeenkomst met beursanalisten begin december 2009, waarin TNT heeft besloten per EU-land te kijken of TNT allianties zal vormen dan wel zich terug zal trekken. Het bericht van 2 november jl. heb ik derhalve ter kennisgeving aangenomen.
Is het waar dat in Oostenrijk de brievenbussen, waarin postbedrijven de post bestemd voor bewoners moeten deponeren, op slot zitten en dat alleen het voormalig staatsbedrijf in Oostenrijk de sleutels voor deze brievenbussen heeft waardoor de bezorging door andere postbedrijven feitelijk onmogelijk is?
Voor wat betreft het sleutelprobleem heeft TNT bij navraag in januari 2010 aangegeven dat ongeveer bij 30% van de huisbrievenbussen in Oostenrijk alleen bezorgd kan worden door middel van een sleutel; dergelijke sleutels heeft alleen de Österreichische Post, als verlener van de Universele Dienst.
Deze situatie is door concurrenten op de Oostenrijkse postmarkt langs juridische weg aangevochten, teneinde op dit punt gelijke kansen te creëren voor alle spelers. De klagers zijn weliswaar in het gelijk gesteld, maar in de situatie is de facto niets veranderd, omdat de brievenbussen eigendom zijn van de betreffende woningeigenaren. De postmarkt gaat in Oostenrijk per 1 januari 2011 open, conform de Postrichtlijn. Voor het sleutelprobleem is in het wetsvoorstel (dat op 1 januari 2011 inwerking treedt) bepaald dat uiterlijk 31 december 2012 alle huisbrievenbussen toegankelijk dienen te zijn voor alle postbezorgers.
Heeft u contact met uw Oostenrijkse ambtgenoot over de problemen rond de toegang tot de brievenbussen? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog bereid om contact te hebben en de Kamer hierover te informeren?
Er is geen contact met mijn Oostenrijkse ambtgenoot over de problematiek rond de toegang tot de brievenbussen. Dit betreft een binnenlandse aangelegenheid in Oostenrijk, waarbij de Oostenrijkse postwetgeving per 1 januari 2011 zorgt voor de implementatie van de Europese Postrichtlijn. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of de Oostenrijkse postwetgeving al dan niet in strijd is met de Europese regelgeving.
Deelt u de mening dat er door deze situatie geen sprake is van een gelijk speelveld op de Europese postmarkt en dat het Nederlandse bedrijf TNT in het nadeel is?
In Oostenrijk betreft het een overgangsproblematiek voor 30% van de huisbrievenbussen, die niet van de ene op de andere dag is opgelost. Maar zoals in de nieuwe Oostenrijke Postwet is aangegeven, wordt deze opgelost, waarmee, zij het met enige vertraging, wel een gelijk speelveld ontstaat. Ik wil er op wijzen dat de lidstaten met de grootste postmarkten, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, Nederland voor zijn gegaan met de volledige openstelling van hun postmarkt en dat TNT daar van meet af aan actief is.
Deelt u de mening dat, nu keer op keer op keer blijkt dat in Nederland de nieuwkomers een voordeel hebben ten opzichte van de voormalig monopolist in ons land, TNT, terwijl in andere Europese land juist de nieuwkomers, waaronder het Nederlandse TNT, een concurrentienadeel hebben ten opzichte van voormalige staatsbedrijven, de Europese liberalisering van de postmarkt volledig is mislukt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bent u van plan te gaan doen aan deze situatie?
De Europese Commissie ziet toe op een tijdige en juiste implementatie van de Postrichtlijn. Wanneer lidstaten in gebreke blijven, kan de Europese Commissie een infractieprocedure starten tegen de lidstaat.
Ik ga er vanuit dat de Commissie de implementatie nauwgezet zal volgen, net zoals indertijd bij de openstelling van de telecommunicatiemarkt.
Ik zal hiervoor aandacht vragen bij de Europese Commissie.
Kunt u deze vragen vóór eerstkomend algemeen overleg over de postmarkt beantwoorden?
Deze antwoorden ontvangt u voor het Algemeen Overleg van 15 december a.s., waarin de postmarkt in den brede wordt besproken.
Fouten in processen-verbaal |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Proces-verbaal is vaak een rommeltje»?1
Ja.
Herkent u het probleem dat zaken stuk lopen wegens een onjuist opgemaakt ambtsedig proces-verbaal? Zo nee, waarop baseert u dit? Zo ja, hoe groot is dit probleem of hoe vaak komt dit voor? Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit te voorkomen?
De politie herkent dat er in sommige gevallen sprake is van processen-verbaal waarin onderzoeksresultaten onjuist zijn weergegeven. De politie is hier zeer alert op en acht een juist opgemaakt proces-verbaal een belangrijke voorwaarde voor een geloofwaardige en betrouwbare politie. Om ten aanzien van verhoren achteraf te kunnen controleren of de weergave in processen-verbaal overeenstemt met de werkelijkheid, worden van verhoren steeds vaker video- of audio-opnamen gemaakt. Beleid op dit vlak is opgenomen in de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten die op 1 september 2010 in werking is getreden.
Het precieze aantal gevallen waarin sprake is van dergelijke onjuist opgemaakte processen-verbaal, en het aantal zaken dat daar eventueel door stuk loopt, is niet bekend.
Wanneer er sprake is van een onjuist opgemaakt proces-verbaal worden in de korpsen passende maatregelen genomen en wordt extra aandacht gevraagd voor een goede kwaliteit van het proces-verbaal. Indien nodig wordt contact gelegd met het politieonderwijs.
Bent u van mening dat bovengenoemd probleem mede veroorzaakt kan worden door de ICT-problemen bij de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid heeft uit onderzoek naar de ICT-systemen van politie geen informatie verkregen waaruit blijkt dat ICT-problemen gevolgen hebben voor de juistheid van processen-verbaal. Een onjuist opgemaakt proces-verbaal heeft te maken met het handelen van politieambtenaren. Het geschetste probleem is niet terug te voeren naar fouten in of aan het bedrijfsprocessensysteem zelf.
Bent u verder van mening dat bovengenoemd probleem mede veroorzaakt kan worden door het huidige bedrijfsprocessensysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het plaatsen van containercellen op Bonaire |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht en de bijbehorende afbeeldingen van de op Bonaire te plaatsen containercellen?1
Ja.
Geven de afbeeldingen een waarheidsgetrouw beeld van de geplande containercellen op Bonaire? Zo nee, hoe zien de geplande cellen er in werkelijkheid uit?
Ja. De afbeeldingen geven een waarheidsgetrouw beeld.
Klopt het bericht dat dit cellenblok in het midden van het centrum van Kralendijk wordt geplaatst op het terrein van het bestaande huis van bewaring aangrenzend aan het lokale politiebureau? Zo ja, wat zijn daarvan de consequenties voor het open karakter van de cellen?
De huidige Justitiële Inrichting is een tijdelijke detentievoorziening en is een uitbreiding van het oude huis van bewaring Bonaire. De Justitiële Inrichting is omgeven door een muur met de nodige beveiliging. Vanaf de openbare weg heeft men uiteraard zicht op deze muur. Communicatie of ander contact vanuit de cellen met personen op de openbare weg is door de muur en de beveiligingsvoorzieningen niet mogelijk.
Klopt het dat dit complex zichtbaar is vanaf de openbare weg en dat er gezien het open karakter van de cellen, communicatie mogelijk is tussen gedetineerden en mensen op de openbare weg? Zo ja, op welke wijze wordt enerzijds de privacy van de gedetineerden gerespecteerd en kan anderzijds worden voorkomen dat ongewenste communicatie van buitenaf met gedetineerden plaatsvindt dan wel zelfs ongewenste zaken binnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de buitenmuur, die naar verluidt 5,5 meter hoog is, de beoogde natuurlijke ventilatie van de cellen door de normaal altijd heersende noordoostelijke wind vrijwel teniet zal doen? Zo ja, staat de te verwachten hoge temperatuur in de cellen op gespannen voet met de eisen die aan een humane detentie behoren te worden gesteld?
De situering van de cellen binnen de muur van de Justitiële Inrichting is van dien aard dat de natuurlijke ventilatie in stand blijft. Daarnaast kunnen gedetineerden in de cellen gebruik maken van ventilatoren.
Op welke wijze wordt voorkomen dat er ongedierte en nachtelijke muggen in de cellen komt, nu er sprake is van een «open» cellen (dus traliewerk aan de voorzijde)? Is dit passend met het oog op het recht op een fatsoenlijke detentie?
Het open karakter van de cellen in de Justitiële Inrichting is, zoals ik eerder aangaf, gebruikelijk in het Caribisch gebied. Waar dat nodig is neem ik passende maatregelen bijvoorbeeld door het laten aanbrengen van muskietennetten.
Het voorkomen van ander ongedierte hangt niet zo zeer samen met de constructie van het gebouw maar hangt vooral samen met hygiëne. De huidige cellen voldoen aan de internationale eisen die daaraan gesteld worden.
Betekent uw verwijzing naar cellencomplexen elders in de Cariben dat de behandeling van gevangenen op Bonaire op één lijn gesteld wordt met de behandeling van gevangenen elders in een Latijns-Amerikaans land? Zo nee, waarom hanteert u dan niet de in Nederland gebruikelijke normen voor het opsluiten van gedetineerden en zorgt u niet voor een gelijke behandeling van alle Nederlandse gedetineerden?
Nee, ik heb daarmee willen aangeven dat er lering is getrokken uit de lokale, Caribische ervaringen met de klimatologische omstandigheden in de cellenbouw.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Justitie van 4 oktober 2010, over «de status van de justitiële voorzieningen op de BES» (TK 32 500 VI, nr. 7), voert Justitie gefaseerd verbetermaatregelen uit op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Het eerste ijkpunt daarbij is voldoen aan de internationale norm. De justitiële inrichting te Bonaire die nu door DJI beheerd wordt, is bedoeld als tijdelijke voorziening totdat er een nieuw te bouwen, structurele voorziening is. Ook als tijdelijke voorziening voldoet de inrichting aan de internationale wet- en regelgeving.
Bent u bereid om zelf op Bonaire de situatie in ogenschouw te nemen, af te zien van het plaatsen van deze containercellen en over te gaan tot het inrichten van een humane detentie-inrichting? Zo nee, op welke wijze gaat u dan rekening houden met de zorgen die er zijn omtrent een humane wijze van detentie?
Nee. In de thans gerealiseerde tijdelijke detentievoorziening kan detentie op een humane wijze ten uitvoer worden gebracht waarbij voldaan wordt aan de internationale wet- en regelgeving. De inrichting valt nu onder het beheer van DJI. DJI is verantwoordelijk voor humane detentie in Caribisch Nederland. Ik ga me wel zelf op de hoogte stellen binnen afzienbare tijd.
Het niet naleven van de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar door gemeenten |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ouder in de bijstand moet werken»1 en «Kinderen? Je moet toch solliciteren»?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat veel gemeenten het verzoek tot vrijstelling van de sollicitatieplicht van alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar in tegenstelling tot het met de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders geïntroduceerde recht op ontheffing van de sollicitatieplicht afwijzen? Zo ja, wat is de achterliggende reden dat zij zich niet aan dit recht houden? Waarom kiezen gemeenten er niet voor om invulling te geven aan de scholingsplicht voor deze ouderen?
In de Wet werk en bijstand (WWB) geldt, ook voor alleenstaande ouders, als uitgangspunt dat financiële zelfstandigheid door werk de voorkeur heeft boven uitkeringsafhankelijkheid. Werk leidt tot economische zelfstandigheid en tot participatie in de maatschappij. Alleenstaande ouders in de bijstand moeten, net als andere bijstandsgerechtigden aan het werk.
In 2009 is de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders van kracht geworden. Alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar hebben het recht gekregen om een ontheffing van de sollicitatieplicht aan te vragen voor de duur van maximaal zes jaar. Hieraan is een scholingsplicht gekoppeld om gedurende de ontheffingsperiode de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. De invulling van de scholingsplicht is aan het college.
Omdat uitdrukkelijk niet is beoogd een categoriale ontheffing voor de doelgroep te regelen, moeten alleenstaande ouders zelf een aanvraag doen, staat het gemeenten uiteraard vrij een traject naar werk te stimuleren en zelf te bepalen hoe de voorlichting over de ontheffingsmogelijkheid er uit ziet.
Overigens wil ik u erop wijzen dat het Kabinet voornemens is om deze specifieke ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar af te schaffen. Uw Kamer zal hierover op korte termijn een voorstel ontvangen.
Deelt u de mening dat het handelen van de gemeenten om geen uitvoering te geven aan de bepalingen van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders ongewenst is? Hoe verhoudt de praktijk dat gemeenten weigeren om vrijstelling van de sollicitatieplicht aan alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar te geven zich tot uw uitspraak dat de ouders niets door het strot geduwd zal worden?3 Bent u bereid om deze gemeenten een bestuurlijke aanwijzing te geven? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u per gemeente cijfermaterieel verstrekken over het aantal alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar dat recht heeft op vrijstelling van de sollicitatieplicht en het specifieke aantal alleenstaande ouders dat op basis van de regeling daadwerkelijk vrijstelling heeft verkregen? Op welke wijze wordt in de praktijk gegarandeerd dat ouders worden betrokken bij de invulling van de scholingsplicht? Bent u bekend met het aantal bezwaren dat is ingediend op beschikkingen waarbij genoemde ouders tegen hun wil in een re-integratietraject zijn geplaatst en om hoeveel bezwaren gaat het dan? Indien u deze informatie niet heeft, bent u dan bereid om het functioneren van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders op korte termijn te evalueren? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit tegemoet zien?
Eind 2008 waren er 68 260 alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering. Hiervan hebben er 25 160 een kind jonger dan vijf jaar.
Op 21 januari 2010 is, samen met de monitor bestuurlijk akkoord, een onderzoek aan uw Kamer gezonden over de eerste resultaten van de werking van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders. Hierin is geconcludeerd dat de overgrote meerderheid van de ontheffingen van de doelgroep, tijdelijk en individueel zijn verleend op de algemene ontheffingsgrond van dringende redenen. Gemeenten geven hierbij als reden aan dat ontheffen op deze grond ook voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar volstaat. Het onderzoek biedt geen inzicht in landelijke cijfers over het aantal ontheffingen.
Verder blijkt dat gemeenten verschillende initiatieven ontplooien om de doelgroep te ondersteunen. Gemeenten geven aan dat het aanbod per cliënt verschilt en dat het gaat om maatwerk. Daarbij houden zij rekening met het niveau, interesses en motivatie van de cliënt.
Het onderzoek biedt geen inzicht in eventuele bezwaren die zijn ingediend op beschikkingen over ontheffingen.
In de wet is geregeld dat deze binnen vier jaar na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Omdat het Kabinet voornemens is om de ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders in de WWB af te schaffen, lijkt het niet opportuun om de evaluatie uit te voeren.
Deelt u de mening dat gemeenten verplicht zijn om alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar te informeren dat zij indien gewenst ontheffing kunnen krijgen van de sollicitatieplicht? Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat deze ouders beter worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u daarnaast nemen om de handhaving van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders door gemeenten daadwerkelijk te garanderen zodat alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar vrijstelling van de sollicitatieplicht verleend krijgen en in aanmerking komen voor een scholingstraject?»
Het geven van ontheffingen is geen doel op zich. Iedereen is zelf verantwoordelijk om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien door te werken. De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd. Gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk en de systematiek van de WWB stimuleert hen om bijstandsgerechtigden zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Het college kan hierbij een of meer re-integratievoorzieningen inzetten. Gemeenten zijn verplicht hun re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. Deze moet tevens blijk geven van een evenwichtige aanpak voor alle doelgroepen.
Omdat het gaat om een gemeentelijke verantwoordelijkheid en gezien het Kabinet voornemens is om de specifieke ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders in de WWB af te schaffen ben ik niet van plan maatregelen ten aanzien van gemeenten te nemen.
Deelt u de mening dat de financiële prikkel die in de Wet werk en bijstand (WWB) voor gemeenten zit om mensen snel aan het werk te helpen er debet aan is dat geen vrijstellingen aan alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar worden afgegeven? Wat gaat u er aan doen dat gemeenten hun inspanningen voor de re-integratie niet richten op deze groep, maar juist op moeilijk in regulier werk plaatsbare groepen als Wajongers en Wsw’ers die extra begeleiding daadwerkelijk nodig hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u tegen de instroom van alleenstaande ouders in de WWB aan die veroorzaakt wordt doordat alleenstaande ouders hun alimentatie niet ontvangen? Vindt u het met ons een grotere inspanning wenselijk om te voorkomen dat alleenstaande ouders überhaupt in de WWB terecht komen? Zo nee, waarom niet?
Alimentatieverplichtingen jegens partners en kinderen zijn wettelijk verankerd in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Alimentatieverplichtingen die door de rechter zijn vastgesteld dienen ook te worden nagekomen, mede om te voorkomen dat als gevolg van het uitblijven hiervan een beroep wordt gedaan op de WWB. Binnen dit kader wijs ik op de Wet tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in verband met de inning van partneralimentatie (Kamerstukken 2008–2009, 31 575) die op 1 augustus 2009 inwerking is getreden. Met die wijziging is er ook voor de inning van partneralimentatie een laagdrempelig loket gekomen, ingeval betaling hiervan uitblijft. De interventie van het LBIO – op verzoek van de alimentatieplichtige – bevordert de behoorlijke nakoming van alimentatieverplichtingen. De praktijk bij inning van kinderalimentatie wijst dat uit. In 90% van de gevallen is de inschakeling van het LBIO succesvol. De uitbreiding van het takenpakket van het LBIO met inning van partneralimentatie biedt belangrijke voordelen binnen het bijstandsdomein. Deze wet sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan in de WWB en vermindert bijstandsafhankelijkheid. Concreet wordt hier gedoeld op het zelf effectueren van vastgestelde alimentatie via het LBIO als deze niet wordt betaald. Hierdoor zijn besparingen op de bijstand mogelijk. Gemeenten worden met deze wet ontlast in de uitvoering van de bevoegdheid tot bijstandsverhaal op onderhoudsplichtigen, in die gevallen waarin alimentatie in een rechterlijke uitspraak is vastgelegd.
Wilt u als regering met een voorstel komen voor de wettelijke verankering van de partneralimentatie, zodat het aantal alleenstaande ouders die geen alimentatie ontvangen zal afnemen waarmee de last op de WWB tevens zal verminderen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit voorstel verwachten?
Zie antwoord vraag 8.
Marktwerking in de kinderopvang |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De crèche wordt duurder en slechter»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de kinderopvangsector (prijsniveau, wachttijden en dienstverlening)? Wat is in uw ogen de relatie tussen de privatisering in 2005 en de huidige kwaliteit?
De introductie van vraagfinanciering in 2005 heeft de kinderopvang veel goeds gebracht, zoals ook branchepartijen aangeven in hun position paper van 5-11-2010, die ook aan uw Kamer is verstuurd. Het heeft ondermeer geleid tot een flinke toename in het aanbod en meer efficiency. Daarnaast blijkt uit onderzoek van SEO (Marktwerking in de kinderopvang 2004–2008) dat kinderopvanginstellingen zich meer zijn gaan richten op de wensen van ouders, dat ertoe heeft geleid dat de oudertevredenheid in de kinderopvang groot is (In de enquête van SEO geven ouders een rapportcijfer van 8,2).
De kinderopvang is echter een jonge markt in ontwikkeling, vandaar dat deze nog niet optimaal functioneert. In 2009 zijn verschillende onderzoeken over de werking van de kinderopvang afgerond («Marktwerking in de kinderopvang 2004–2008» door SEO, en «Marktwerking in de kinderopvang» door Regioplan in opdracht van de NMa). Het tekort aan aanbod ten opzichte van de vraag komt als grootste knelpunt uit de onderzoeken. Ook het gebrek aan transparantie over de prestaties van kinderopvangorganisaties wordt genoemd. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het NCKO (Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek) dat de pedagogische kwaliteit tussen 2005 en 2009 achteruit is gegaan. Daarentegen blijkt uit het eerder genoemde onderzoek van SEO, dat ouders in 2008, evenals in 2004, tevreden zijn over de kwaliteit van de kinderopvang.
De NMa concludeert op basis van het bovengenoemde door Regioplan uitgevoerde onderzoek «Marktwerking in de kinderopvang», dat de gemiddelde stijging van het uurtarief niet buiten proportioneel lijkt te zijn.
Volgens SEO wordt het probleem van wachtlijsten en dalende kwaliteit veroorzaakt door de met overheidsfinanciering opgestuwde vraag. De focus van ondernemers lag daarom meer op het vergroten van het aanbod dan op het verbeteren van de kwaliteit. Ook het NCKO geeft als één van de verklaringen voor de daling van de kwaliteit de sterke groei van de sector sinds 2005.
Bent u van mening dat een markt enkel kan functioneren en dus voor alle gebruikers tot een goede prijs-kwaliteitverhouding kan leiden, indien er sprake is van voldoende verschillende aanbieders, goed vergelijkbare prijzen en producten en een laagdrempelige mogelijkheid tot overstappen?
Inderdaad veronderstelt een goed functionerende markt dat ouders prijs en kwaliteit kunnen afwegen en dat aanbieders met elkaar concurreren. Een markt kan ook goed functioneren met een beperkt aantal aanbieders. Het enkele feit dat een onderneming zeer succesvol opereert en een, in vergelijking met haar concurrenten, grote omvang bereikt, betekent niet dat sprake is van een concurrentieprobleem. Grote spelers kunnen gedisciplineerd worden doordat nieuwe partijen kunnen toetreden tot de betreffende markt of bestaande partijen kunnen uitbreiden.
Hoe beoordeelt u deze aspecten bij de Nederlandse kinderopvangmarkt in het licht van een – op sommige locaties – beperkt aantal aanbieders met prijsstijgingen en wachtlijsten als gevolg?
De kinderopvangmarkt functioneert nog niet optimaal (zie het antwoord op vraag 2). Mijn voorganger heeft u een brief toegezegd over de nadere uitwerking van haar plannen in de brief van 5 februari 2010 om de positie van ouders te versterken. Ik wil dit echter in samenhang bezien met actuele ontwikkelingen op de markt, zoals de invloed van bezuinigingen. Ik zeg u daarom in de loop van volgend jaar een brief toe, die deze onderwerpen in samenhang zal behandelen. Ik heb het CPB gevraagd of zij onderzoek willen doen naar de kinderopvangmarkt. De centrale onderzoeksvraag is of de publieke belangen (doelmatigheid, kwaliteit en toegankelijkheid) binnen de huidige marktomstandigheden en spelregels gewaarborgd zijn.
Deelt u de mening van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat er met de marktwerking in de kinderopvang weinig mis is, maar dat ouders niet als «bewuste afnemers» opereren?
Uit de onderzoeken blijkt dat ouders op de kinderopvangmarkt zicht slechts in geringe mate als bewuste afnemers gedragen. Een bewuste afnemer vergelijkt de verschillende aanbieders op (economische) aspecten, kiest op basis daarvan voor een bepaalde aanbieder, en past zijn keuze aan indien blijkt dat een andere aanbieder beter blijkt te scoren. SEO stelt dat ouders door het bestaan van wachtlijsten (vooral op populaire dagen) kiezen voor de opvang waar het eerst plaats is en dus geen prijs/kwaliteitafweging maken. Daarnaast blijkt uit zowel het onderzoek van Regioplan als dat van SEO, dat de keuze van ouders voor een opvanglocatie vooral ingegeven wordt door de reistijd. De belangrijkste reden voor ouders om over te stappen naar een andere instelling komt dan ook door een verhuizing. Ook is kinderopvang een vertrouwensgoed, waardoor ouders niet snel van aanbieder zullen wisselen als hun kind het naar zijn/haar zin heeft, al blijkt de prijs/kwaliteit verhouding elders beter te zijn.
Wat vindt u van het idee om het (markt)toezicht op de kinderopvang anders te organiseren?
De kinderopvang is een markt, waarbij sprake is van contractvrijheid tussen ouders en aanbieders. Oudercommissies hebben adviesrecht op o.a. prijzen en openingstijden. Indien er aanwijzingen zijn dat aanbieders misbruik maken van hun economische machtspositie kan de NMa een mededingingsrechtelijk onderzoek starten en – indien zij inderdaad misbruik van economische machtspositie vaststelt – handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een boete. De NMa kan tevens een meer algemeen onderzoek naar de werking van een bepaalde markt (laten) uitvoeren, een zogenoemde marktscan. Een dergelijk onderzoek in de kinderopvangmarkt heeft de NMa in 2009 laten uitvoren. Of het (markt)toezicht anders georganiseerd moet worden neem ik mee ik mijn brief over de werking van de kinderopvangmarkt die ik in de loop van 2011 aan u zal aanbieden.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het artikel dat de vier belangrijkste kinderopvangbedrijven in grote gemeentes meer dan negentig procent in handen hebben en daarbij gebruik maken van schaalvoordelen en efficiency die het rendement vergroten maar de kwaliteit verkleinen?
Zoals het artikel concludeert klopt het dat er steden zijn met een beperkt aantal spelers, maar dat was ook voor invoering van de Wet kinderopvang al zo (toen was vaak sprake van één stichting per gemeente). Als er minder aanbieders zijn, betekent dat niet per definitie dat er van verstoorde marktwerking sprake is. De toetredingsbelemmeringen zijn namelijk relatief laag. Daarom is het volgens het onderzoek van de NMa zeer aannemelijk dat zelfs in gemeenten waar nog steeds maar een zeer beperkt aantal aanbieders actief is, aanbieders er rekening mee houden dat er nieuwe toetreders komen als zij hoge prijzen gaan rekenen of tegen ongunstige voorwaarden gaan leveren. Ik heb geen informatie dat de kwaliteit in de betreffende gemeenten lager is.
Gezien de beschreven problemen op de kinderopvangmarkt, hoe beoordeelt u de aspecten aanbodstructuur, prijstransparantie en overstapmogelijkheid op respectievelijk de energiemarkt, de mobiele telecommarkt en de hypotheekmarkt?
Ten aanzien van zaken als aanbodstructuur, prijstransparantie en overstapmogelijkheden op de energiemarkt wijs ik op de marktmonitorrapportage die de Nederlandse Mededingingsautoriteit jaarlijks over de energiemarkt opstelt. Uit deze marktmonitor blijkt dat op de energiemarkt voortgang wordt geboekt op deze aspecten.
Op de mobiele telecommarkt zijn drie mobiele telecomoperators actief met een eigen netwerk en talloze «Mobile Virtual Network Operators» die gebruik maken van deze netwerken en dezelfde diensten aanbieden. De Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit ziet als sectorspecifieke toezichthouder toe op de werking van de mobiele telecommarkt. Prijstransparantie speelt een belangrijke rol op deze markt, aangezien aanbiedingen vaak complex zijn en bestaan uit verschillende tariefelementen, zodat consumenten moeite hebben om een goed beeld te vormen van de daadwerkelijke kosten van een abonnement. Daarom zijn onlangs scherpere transparantie-eisen gesteld ten aanzien van de tarieven die worden gehanteerd. Ook zijn de overstapmogelijkheden per 1 juli 2009 vereenvoudigd. Consumenten kunnen sindsdien met een opzegtermijn van één maand hun contract opzeggen, zodra hun eerste contracttermijn is verstreken. Ook hebben zij het recht op behoud van hetzelfde telefoonnummer als zij naar een andere aanbieder overstappen.
De hypotheekmarkt kenmerkt zich als een markt waarop een beperkt aantal ondernemingen actief is dat gezamenlijk een relatief groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. Mede hierom vormt de hypotheekmarkt momenteel onderwerp van onderzoek door de NMa. In het eerste deel van haar onderzoek heeft de NMa geconcludeerd dat de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Het tweede deel van het onderzoek is dan ook zeer interessant, omdat de NMa hierin de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken in de marktwerking zal identificeren. Voor zover relevant zullen de door u genoemde factoren door de NMa worden meegenomen in het tweede deel van haar onderzoek. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u dit onderzoek toezenden, zodra het gereed is.
De hoge hypotheekmarges in Nederland |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de «quick scan» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?1 Hoe beoordeelt u de eerste uitkomsten van het gedane onderzoek?
Ik heb met veel belangstelling kennisgenomen van de quick scan hypotheekrente, die de Nederlandse Mededingingautoriteit (NMa) recentelijk heeft gepubliceerd. Dit betreft het eerste deel van het onderzoek dat de NMa momenteel uitvoert naar de Nederlandse hypotheekmarkt. De quick scan geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Hiervoor heeft de NMa de marges door middel van drie methoden onderzocht. Daarbij heeft zij rekening gehouden met mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Uit de quick scan blijkt dat de Nederlandse hypotheekmarges na medio 2009 hoog zijn in historisch perspectief. Deze conclusie geldt voor zowel hypotheken met een variabele rente als voor hypotheken met een langere rentevaste periode. Daarnaast blijkt uit een internationale vergelijking van de hypotheekmarges met Frankrijk, Duitsland en België dat de marges in Nederland relatief hoog zijn.
De eerste uitkomsten van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt vormen een serieus signaal. De NMa gaat in het eerste deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt nog niet in op mogelijke oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag kunnen liggen. Zij geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de bevindingen uit haar quick scan. De reacties van de stakeholders zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt, waarin de NMa ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking zal identificeren. Hierdoor zal meer duidelijkheid ontstaan over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de reacties uit de sector en de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek.
Wat vindt u van het feit dat het NMa-onderzoek pas in het voorjaar van 2011 verwacht wordt? Deelt u de mening dat het slecht is dat consumenten nog een half jaar in onzekerheid blijven over de hoge marges op de hypotheekmarkt en de oorzaken daarvan? Bent u bereid om het onderzoek te versnellen?
Ik vind het tweede deel van het onderzoek van de NMa naar de hypotheekmarkt erg belangrijk, omdat het meer duidelijkheid zal verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Voor consumenten, en voor eventuele maatregelen vanuit de overheid, is deze duidelijkheid van groot belang. Ik acht het dan ook wenselijk dat het onderzoek zo spoedig mogelijk wordt afgerond. De NMa heeft mij hierop verzekerd dat het onderzoek prioriteit heeft.
Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd. De consument is niet gebaat bij een onvolledig of onjuist uitgevoerd onderzoek. De NMa heeft aangegeven dat banken en andere stakeholders tot uiterlijk vrijdag 17 december 2010 kunnen reageren op het eerste deel van haar onderzoek. Omdat deze reacties vanuit de sector belangrijke aanknopingspunten zullen vormen voor het onderzoek, vind ik het belangrijk dat zij voldoende gelegenheid krijgen hun zienswijzen kenbaar te maken.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse hypotheekmarkt niet goed functioneert, ongeacht of dit aan eventuele prijsafspraken ligt? Welke andere oorzaken voor de hoge marges zouden een rol kunnen spelen?
De Nederlandse hypotheekmarkt speelt een belangrijke rol in het economisch verkeer. Gebreken in de marktwerking op de hypotheekmarkt kunnen gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Prijsafspraken tussen banken zouden consumenten de voordelen van concurrentie op de hypotheekmarkt kunnen ontnemen en daarmee een overtreding kunnen vormen van de Mededingingswet.
De NMa ziet hierop toe. Zij heeft aangegeven op dit moment niet te vermoeden dat banken zich schuldig maken aan prijsafspraken.2
Het tweede deel van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt van de NMa zal meer duidelijkheid verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. De NMa zal hierbij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Volgens de NMa kunnen hierbij onder meer aan bod komen de ontwikkeling van de marktaandelen, de ontwikkeling van de toetreding- en uittredingsdrempels, de ontwikkeling van de mate van transparantie van de markt, gedragingen die de marktwerking kunnen verstoren en de ontwikkeling van de tarieven van hypotheekaanbieders. De door u genoemde factoren kunnen derhalve in het tweede deel van het onderzoek aan bod komen.
Wat is het doel van het onderzoek? Bent u bereid de NMa te verzoeken om ook de aspecten aanbodstructuur, transparantie van prijsopbouw, vergelijkbaarheid van tarieven, mogelijkheid van overstappen, de Nederlandse hypotheekregels en de gevolgen van de financiële crisis en de staatsteun in het onderzoek mee te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de Nederlandse hypotheekmarkt een oligopolie is? Vermoedt u dat tussen de aanbieders sprake is van «onderling afgestemde feitelijke gedraging»?
Op de Nederlandse hypotheekmarkt is een beperkt aantal ondernemingen actief dat gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. De financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, vormen om die reden een speerpunt in het toezicht van de NMa. Ook is de sector als aandachtsveld opgenomen in de «NMa-Agenda 2010–2011».3
Zoals ik op eerdere van uw vragen heb geantwoord, zal de NMa in het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt diepgaand ingaan op de concurrentieomstandigheden en de ontwikkelingen daarvan. Daarbij zullen ook kenmerken van de aanbodstructuur aan bod komen.
Daarnaast houdt de NMa toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen aanbieders kunnen een overtreding vormen van de Mededingingswet. De quick scan heeft geen aanleiding gegeven voor een vermoeden van een overtreding van de Mededingingswet. De NMa heeft aangegeven elke concrete aanwijzing die wijst op onderlinge afstemming van gedragingen van banken graag te ontvangen.
Welke gevolgen denkt u dat mogelijke prijsafspraken hebben voor het broze consumentenvertrouwen en de aanhoudende stagnatie op de woningmarkt? Wat gaat u doen om negatieve gevolgen te voorkomen?
Prijsafspraken hebben doorgaans als gevolg dat de concurrentie merkbaar wordt beperkt en de consument de voordelen van een goede marktwerking wordt ontnomen. Zo leiden prijsafspraken over het algemeen tot hogere tarieven, een daling in de kwaliteit en in het niveau van dienstverlening en beperkte keuzevrijheid. Deze gevolgen acht ik zeer onwenselijk. Ook voor het consumentenvertrouwen in de financiële sector is het cruciaal dat banken zich onthouden van prijsafspraken en andere overtredingen van de Mededingingswet. Ik vind het hierom belangrijk dat de NMa extra aandacht besteedt aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet in de financiële sector.
Welke gevolgen denkt u dat deze publicatie heeft voor het consumentenvertrouwen gezien het feit dat nog steeds een op de zes consumenten een hypotheekadvies onder de maat krijgt?
De quick scan naar de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de marges, maar gaat nog niet in op de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Het tweede deel van het onderzoek van de NMa zal hier meer duidelijkheid over verschaffen. Voor zowel consumenten en hun vertrouwen in de sector als voor eventuele maatregelen vanuit de overheid is deze duidelijkheid van groot belang.
Kunt een inschatting geven van de gemiddelde economische kosten voor consumenten van deze hoge hypotheekmarges?
Zoals de NMa benadrukt in haar quick scan zijn de gebruikte methodes bedoeld om de ontwikkelingen van de marges te onderzoeken en niet om de absolute niveaus van de marges te bepalen. Ik kan aan hand van de uitkomsten van deze quick scan dan ook geen inschatting maken van de gemiddelde economische kosten voor consumenten.
Bent u van mening dat de totstandkoming van de hypotheekrente voldoende transparant is? Zijn er afspraken gemaakt met De Nederlandse Bank en of het ministerie van Financiën in welke mate deze transparantie gegeven moet worden?
Voor consumenten die overwegen een hypothecaire kredietovereenkomst te sluiten, is het belangrijk dat zij beseffen hoe de rente is opgebouwd. In het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt zal de NMa ingaan op de mate van transparantie op de markt.
Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Blanksma-van den Heuvel heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de informatieverstrekking door financiële dienstverleners aan consumenten voor het sluiten van een hypotheek met variabele rente. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de verstrekte informatie consumenten onvoldoende inzicht geeft in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek heeft mijn collega van Financiën aangegeven het wenselijk te vinden nadere regels te stellen aan de informatieverschaffing door aanbieders. Naar aanleiding van de eerste resultaten van het onderzoek van de NMa zal in een breder kader gekeken worden naar de ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Hiertoe zal de minister van Financiën op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Is er een relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de hogere marges die banken aan consumenten vragen? Welke relatie is er met de afspraken die zijn gemaakt met de banken die staatssteun ontvangen en zich niet als prijsvechter mogen gedragen?
De kredietcrisis heeft ontegenzeggelijk invloed gehad op de bankbalansen. In haar quick scan heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Zo heeft zij rekening gehouden met verhoogde risicopremies die banken moeten betalen op de kapitaalmarkt en de mogelijke verschuiving van de financieringsmix van de banken naar relatief dure financieringsbronnen zoals spaargeld. Daarbij heeft de NMa aangegeven dat de gebruikte methodes niet bedoeld zijn om de absolute niveaus van de marges te bepalen. De NMa geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op haar quick scan.
De NMa legt in haar quick scan geen directe relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de marges die hypotheekverstrekkers hanteren. In het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt zal de NMa diepgaand ingaan op de oorzaken die aan de hoogte van de hypotheekmarges liggen. Meer specifiek zal zij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan ontwikkelingen sinds en achtergronden van de financiële crisis. Mijn collega van Financiën en ik willen niet vooruitlopen op de resultaten van dit bredere onderzoek. Zodra de NMa het tweede deel van haar onderzoek naar de hypotheekmarkt heeft afgerond, zal ik dat u doen toekomen.
Wat is de samenhang tussen het feit dat Nederland de hoogste totale hypotheekschuld van Europa heeft en het feit dat Nederland hogere hypotheekmarges heeft dan andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke relatie is er tussen de hoge hypotheekmarges en de fiscale faciliering van hypotheekschuld?
Het is de minister van Financiën en mij niet bekend dat er een directe relatie is tussen de hoogte van de hypotheekmarges, zoals onderzocht door de NMa, en de fiscale faciliëring van hypotheekschuld. Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Sap achten de minister van Financiën en ik het op dit moment niet nodig hiernaar aanvullend onderzoek te doen.
De overname van personeel en zorgbehoevenden in de gemeente Haarlemmermeer |
|
Renske Leijten |
|
Bent u op de hoogte van de situatie in de Haarlemmermeer, waar 400 thuishulpen met collectief ontslag zijn gestuurd doordat hun werkgever buiten de aanbesteding van de huishoudelijke zorg is gevallen?1
Ja.
Bent u van mening dat de gemeente goed beleid voert door de keuze voor drie nieuwe aanbieders, waardoor de oude aanbieder zijn personeel moet ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers. Ze zijn hierbij vrij in de wijze waarop ze deze ondersteuning vormgeven. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de vraag voor welke aanbieders de gemeente kiest, dit behoort tot de vrijheid van gemeenten.
Wat is uw oordeel over het feit dat zeker de helft van de 400 thuishulpen moeten solliciteren voor hetzelfde werk, maar dat zij wel een schaal lager betaald zullen krijgen?
Arbeidsvoorwaarden zijn primair een zaak van betrokken werkgevers en werknemers. De gemeente Haarlemmermeer heeft aangegeven van aanbieders van huishoudelijke verzorging te eisen dat zij hun personeel belonen conform de CAO VVT. Verder moeten thuiszorginstellingen voldoen aan de kwaliteitseisen van de Kwaliteitswet zorginstellingen. De IGZ houdt hier toezicht op. Vanzelfsprekend is het personeel van groot belang bij het streven naar goede kwaliteit.
Erkent u dat het de inzet van de thuishulpen is die maakt of een aanbieder kwaliteit levert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel dat juist zij salaris moeten inleveren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de werkwijze van de nieuwe aanbieder T-zorg die enkel iemand aanneemt wanneer diegene de huidige cliënten meebrengt naar deze aanbieder?2
De cliënt kiest de aanbieder van huishoudelijke verzorging. Vanzelfsprekend zijn er cliënten die graag hun eigen hulp willen behouden en er daarom voor kiezen om gebruik te maken van de diensten van de nieuwe werkgever van deze hulp. In die zin kan het in stand houden van de relatie tussen cliënt en medewerker voor alle partijen wenselijk zijn. De keuze hiervoor blijft echter voorbehouden aan de cliënt.
Een aanbieder kan dus niet van een toekomstige medewerker eisen dat deze zijn cliënten «meeneemt» naar deze aanbieder. Bij de gemeente Haarlemmermeer zijn ook geen gevallen bekend, waarbij de nieuwe aanbieder eist dat de potentiële medewerker cliënten meeneemt.
Bent u van mening dat de eis om cliënten mee te nemen een ordentelijke eis is om iemand een contract aan te bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de indruk dat de aanbieder niet geïnteresseerd is in het toekomstig personeelslid, maar enkel in diens cliënten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het feit dat cliënten die geen keuze maken voor één van de nieuwe aanbieders, geen zorg meer krijgen in 2011?3
De gemeente heeft een compensatieplicht waar het gaat om het bieden van ondersteuning bij het voeren van een huishouding, in natura of in de vorm van een PGB. Als een cliënt geen keuze maakt voor één van de nieuwe aanbieders, dan laat dit de compensatieplicht van de gemeente onverlet. De gemeente Haarlemmermeer heeft mij verzekerd, dat zij ten aanzien van alle cliënten aan deze compensatieplicht voldoet en blijft voldoen.
Bent u van mening dat de gemeente mensen die zorg nodig hebben, en in het bezit zijn van een indicatie, mag uitschrijven wanneer zij niet kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de gemeente te wijzen op haar compensatieplicht voor mensen die een indicatie hebben en te verzoeken mensen die geen keuze hebben gemaakt voor 2011 niet de zorg te weigeren in het nieuwe jaar?
Zie antwoord vraag 8.
Bezuinigingen in de farmasector |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weer tegenslag farmasector»?1
Ja.
Hoe moet de in het artikel beschreven twijfelachtige voortgang van de financiering van TI Pharma bezien worden in het licht van de tijdens de plenaire debatten over Abbott en Organon gedane toezeggingen over het blijvend versterken van het vestigingsklimaat en het inzetten op innovatie?
Publiek-private samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, inclusief de universitaire medische centra is een van de, positieve, aspecten van het Nederlandse innovatieklimaat voor life sciences. Door instituten als TI Pharma is hieraan met een substantiële bijdrage vanuit het FES een belangrijke impuls gegeven. Het is nu vooral aan de deelnemende partijen om kansrijke resultaten uit deze samenwerking te valoriseren en om te zetten in waardevolle producten.
Het kabinet zal zich de komende periode over de volle breedte inzetten voor het versterken van de kenniseconomie. Door het bevorderen van een concurrerend ondernemings- en vestigingsklimaat en het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor de huidige en toekomstige economische topgebieden van Nederland. Het vestigingsklimaat wordt door meerdere factoren bepaald, waaronder de kennisinfrastructuur en de samenwerking tussen bedrijven en de kennisinfrastructuur, maar in belangrijke mate ook door fiscale aspecten en regeldruk.
In de in het Regeerakkoord aangekondigde nota Bedrijfslevenbeleid zal ik daarop terugkomen.
Bent u van mening dat het onverstandig is om te bezuinigen op kennisinvesteringen vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en hiermee de totale kennisinvesteringen te verminderen?
Nee. Er vindt deze kabinetsperiode geen voeding van het FES plaats en er zullen dan ook geen nieuwe kennisinvesteringen uit het FES worden gefinancierd. Concrete projecten, waar reeds besluitvorming over heeft plaatsgevonden, kunnen gewoon doorgang vinden. De hiervoor bestemde middelen zijn aan de desbetreffende departementale begrotingen toegevoegd, dit betreft voor deze kabinetsperiode ruim € 1,1 mld.
Het kabinet zal het kennis- en innovatiebeleid de komende jaren hervormen. Uitgangspunt hierbij is dat het van belang is meer focus en samenhang te brengen in het kennis- en innovatiebeleid en de bureaucratie zoveel mogelijk te beperken. Het innovatiebeleid, de coördinatie ervan en het loket voor innovatiemiddelen wordt geconcentreerd bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het nieuwe beleid wordt de komende maanden nader uitgewerkt in de nota bedrijfslevenbeleid die in 2011 zal verschijnen, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord.
Welke concrete beleidsmaatregelen gaat u treffen (in vergelijking met het vorige kabinetsbeleid) om de positie van Nederland als internationale kenniseconomie te behouden?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Het kabinet zal zich de komende periode over de volle breedte inzetten voor het versterken van de kenniseconomie. Door het bevorderen van een concurrerend ondernemings- en vestigingsklimaat en het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor de huidige en toekomstige economische topgebieden van Nederland. We zullen daarbij drie sporen volgen: het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor ondernemerschap en innovatie (o.a. afschaffen onnodige regels); het aanbieden van een eenvoudig en transparant bedrijfgericht innovatie instrumentarium (o.a. beperking innovatiesubsidies, uitbreiding fiscale voorzieningen en inrichten revolverend fonds); en de inzet op een effectieve kennisinfrastructuur waarin samenhang en valorisatie centraal staan.
De contouren van dit beleid zullen de komende maanden verder uitgewerkt worden. In 2011 zal het kabinet het nieuwe economische en innovatiebeleid vastleggen in een nota bedrijfslevenbeleid.
Welk belang hecht u aan de farmasector binnen de Nederlandse kenniseconomie en op welke andere economische sectoren wilt u inzetten?
In het Regeerakkoord worden de specifieke topgebieden genoemd, waaraan dit kabinet bijzonder aandacht zal schenken. Hieronder valt ook «life sciences», naast water, voedsel, tuinbouw, high tech, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie.
Hoe gaat u er, ondanks schrappen van een aantal subsidiebudgetten, voor zorgen dat de echte innovatieve MKB-bedrijven wel op maat bediend worden in hun innovatie-activiteiten?
EL&I zal voorwaarden scheppen voor het bedrijfsleven dat wil innoveren. De verlaging van subsidies wordt gecompenseerd door lastenverlaging via o.a. de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Ten aanzien van subsidies geldt dat die waar mogelijk de vorm krijgen van een revolverend fonds, waarbij terugbetaalde leningen weer besteed worden aan nieuwe kanshebbers. Met het Innovatiekrediet helpt EL&I het innovatieve MKB bijvoorbeeld al op een dergelijke wijze bij de financiering van veelbelovende innovatieve projecten die binnen enkele jaren leiden tot nieuwe producten of een technische ontwikkeling van een nieuw product. Daarnaast wordt ter bevordering van innovatie in het MKB ingezet op Innovatieprestatiecontracten en komt er meer aandacht voor kennisvalorisatie en slim aanbesteden.
Het mogelijk stop zetten van medefinanciering door de overheid aan topinstituten |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Weer tegenslag farmasector»?1
Klopt de constatering in het artikel dat vier technologische topinstituten voor farmacie en biotechnologie in de toekomst niet langer op financiering vanuit het Rijk kunnen rekenen? Zo ja, kunt u deze bezuiniging motiveren?
Ja, voor wat betreft financiering uit het FES. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Wiegman-van Meppelen Scheppink (2010Z15866). Verder wil ik in dit verband verwijzen naar de nota Bedrijfslevenbeleid.
Deelt u de mening dat een eventueel voornemen te bezuinigen op onder meer het Topinstituut Pharma, Biomedical Materials, het Center for Translational Molecular Medicine en Groene Genetica zich slecht verhoudt tot de notie uit de brief aan de Tweede Kamer over de voorgenomen reorganisatie bij MSD Organon dat de overheid zich door het versterken van met name kennis en innovatie moet inzetten om een aantrekkelijke vestigingsplaats te creëren voor dit soort activiteiten?2
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Ook hier geldt allereerst dat de FES-investeringen in deze instituten moeten worden gezien als een éénmalige impuls. Het is overigens niet zo dat de financiering voor de vier topinstituten acuut stopt. De totale investering vanuit de overheid voor de vier genoemde instituten betreft € 350 mln over 9 jaar (2006–2014). De Topinstituten Center for Moleculair Medicine en BioMedical Materials lopen vooralsnog door tot en met 2014. Het Topinstituut Groene Genetica heeft een overbruggingsfinanciering gekregen van € 3,4 mln tot juli 2012. De financiering uit het FES (€ 130 mln. over vijf jaar) voor het Top Instituut Pharma loopt in september 2011 af. De projecten waarvoor TI Pharma financiering heeft gekregen kunnen gewoon doorgang vinden. Van het vorige Kabinet heeft het TI Pharma een overbruggingsfinanciering van € 6 mln. gereserveerd met een looptijd tot 1 juli 2012. Deze periode biedt de gelegenheid om tot een transitie over te gaan binnen de nieuwe beleidscontext.
Bent u het eens met de volgende uitspraak van de voormalige minister van Economische Zaken in het Kamerdebat over de voorgenomen sluiting van de onderzoeksafdeling van het bedrijf Abbott te Weesp: «Juist in een sector als deze (…) moet je ervoor zorgen dat je concurrerend bent op het punt van kennis, innovatie en het scheppen van randvoorwaarden. Kortom, je vestigingsklimaat. Dat is nu precies de uitdaging waar het nieuwe kabinet voor staat»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke initiatieven gaat het kabinet op het terrein van de farmasector nemen om de kennis en innovatie te versterken en betere randvoorwaarden te scheppen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Voor het gebied van de Life Sciences, zoals ook voor de andere topgebieden willen we internationaal concurrerend zijn, dus ook op genoemde factoren die het vestigingsklimaat in belangrijke mate bepalen. Ik kom daarop terug in de toegezegde nota Bedrijfslevenbeleid.
De Europese inzet ter bescherming van de blauwvintonijn |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Wereld Natuur Fonds (WWF) Reactive Statement «Two-faced Fisheries Council» over de Visserijraad van 26 oktober?1
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger, die in de voorbereiding op de Raad tijdens het algmeen overleg Visserijraad van 13 oktober 2010 aangaf «dat de inzet van Nederland (...) heel scherp zal moeten zijn» ten aanzien van blauwvintonijn? Klopt het dat u zich tijdens de Raad niet expliciet uitgesproken hebt vóór het voorstel van Eurocommissaris Damanaki?
Tijdens het wetgevingsoverleg visserij op 8 november jl. heb ik mijn interventie tijdens de Raad van 29 oktober toegelicht. Hiervoor verwijs ik naar het verslag van dit overleg, 32500-XIII, nr. 61.
In mijn brief van 23 november jl. (32500-XIII, nr. 138) heb ik mijn inzet uiteengezet inzake het mandaat van de Commissie. Nederland heeft zich lang hard gemaakt voor een mandaat dat uitgaat van een substantiële reductie van de maximaal toegestane vangsthoeveelheid (Total Allowable Catches, TAC), zo dicht mogelijk bij nul.
Na lange en moeilijke onderhandelingen heeft de Commissie de opdracht gekregen namens de EU te pleiten voor een TAC die voortvloeit uit het strikt en objectief volgen van het wetenschappelijk advies, met als doel om met een waarschijnlijkheid van tussen 60 en 77 procent een maximaal duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te bereiken in 2022. Daarmee zou de TAC nadrukkelijk worden gereduceerd.
Tijdens de ICCAT-top in Parijs is na moeizame onderhandelingen een nieuw meerjaren herstelplan voor de blauwvintonijn vastgesteld. Het betreft in feite een aantal aanpassingen van het bestaande herstelplan. In 2012 zal het plan – en de TAC – op basis van een nieuwe bestandsopname opnieuw worden bezien. Het vangstniveau is voor de komende twee jaar vastgesteld op 12 900 ton. Dit vangstniveau valt binnen het wetenschappelijke advies en binnen het mandaat van de EU.
Wat is uw inschatting van de herstelkansen voor de blauwvintonijn, als de maximumgrenzen voor vangsten na de top van de Internationale Commissie voor het beheer van de Atlantische Tonijn (ICCAT) hoger komen te liggen dan 6 000 ton en de zes belangrijkste paaigebieden in de Mediterraanse zee niet worden beschermd tegen vissen, zoals Euro Commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad voorgesteld heeft? 4 Kunt u hiervoor bevestigen dat Nederland in de onderhandelingen in de aanloop naar de ICCAT-top in Parijs zich alsnog zal aansluiten bij landen als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zweden door steun uit te spreken voor een harde maximumgrens voor het vangen van 6 000 ton en het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee, zoals voorgesteld door EU-commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tussen nu en de ICCAT-top in te spannen voor het verwerven van steun voor een harde maximumgrens voor vangsten van blauwvintonijn van 6 000 ton en voor het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee gedurende de ambtelijke overleggen en uw eigen contacten met collega’s van andere landen van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich in te zetten voor Nederlandse deelname aan de EU-delegatie aan de ICCAT top?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg visserij van 8 november aanstaande?
Nederland heeft deel uigemaakt van de EU-delegatie aan de ICCAT-top.
Een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak in de zaak Brusco vs. Frankrijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (14 oktober 2010)1 en het artikel «Advocaat mag altijd bij verhoor»?2
Ja.
Kan de zinsnede «la Cour rappelle également que la personne placée en garde à vue a le droit d’être assistée d’un avocat dès le début de cette mesure ainsi que pendant les interrogatoires, et ce a fortiori lorsqu’elle n’a pas été informée par les autorités de son droit de se taire», zo worden uitgelegd dat er ook tijdens het verhoor een recht op aanwezigheid van een advocaat bestaat? Zo ja, wat betekent dit voor de Nederlandse praktijk met betrekking tot de aanwezigheid van een advocaat voorafgaande en tijdens het verhoor? Zo nee, waarom niet? Hoe moet die passage dan wel worden gelezen en uitgelegd?
Nee. In Brusco vs. Frankrijk legt het Hof artikel 6 van het EVRM zo uit dat een verdachte de gelegenheid moet hebben zich met een raadsman te verstaan vóór en tijdens het eerste verhoor en volgende verhoren. Door iemand als getuige (en niet als verdachte) te horen en hem evenmin op zijn zwijgrecht te wijzen wordt een schending van artikel 6 door Frankrijk aangenomen. Deze uitspraak leidt niet tot de conclusie dat los van de context van de Franse wetgeving de raadsman in het algemeen ook tijdens het verhoor aanwezig moet kunnen zijn. Er is naar aanleiding van de uitspraak in de zaak Brusco naar mijn oordeel geen aanleiding tot het nemen van aanvullende maatregelen voor de Nederlandse situatie. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar mijn brief met bijlage aan uw Kamer van 16 november j.l. over de aanwezigheid van de raadsman bij het politieverhoor (TK, 2010–2011, 32 500 VI, nr 15).
Deelt u de mening van de in het bovengenoemde artikel aangehaalde strafpleiter dat «vanaf nu [...] verhoren waarbij dat niet gebeurt zelfs [kunnen] worden uitgesloten van het bewijs» en dat het zaak is voor politie en justitie om een en ander onmiddellijk te gaan regelen»? Zo ja, hoe gaat u dit «onmiddellijk regelen»? Is uitsluiting van bewijs de enige sanctie in het geval dat er geen advocaat bij het desbetreffende verhoor aanwezig was? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 en uit de bovengenoemde brief aan uw Kamer m.b.t. de aanwezigheid van de raadsman bij het politieverhoor, is de Nederlandse werkwijze verenigbaar met artikel 6 EVRM.
Overigens heeft een verdachte in geval van verdenking van een misdrijf het recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor. Indien ten onrechte van deze mogelijkheid geen gebruik is gemaakt, dan is het aan de rechter om conform artikel 359a lid 1 Wetboek van strafvordering te bepalen welk gevolg aan dit verzuim wordt gegeven.
De vermeende schending van de ministerscode door de minister voor Immigratie en Asiel |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 over de vermeende overtreding van de ministerscode door de minister voor Immigratie en Asiel door zijn zakelijke belangen in Bulgarije in een stichting onder te brengen waarover hij uiteindelijk zelf alle zeggenschap houdt?
Het dagblad Trouw van 3 november jl. bevat hierover geen bericht. Ik ken het bericht op NU.nl van 3 november jl.
Gaat het hier om dezelfde zakelijke belangen als waarvoor de minister voor Immigratie en Asiel als burgemeester van Maastricht heeft moeten aftreden?
De minister voor Immigratie en Asiel heeft het beheer van zijn vordering terzake ondergebracht in een stichting die wordt bestuurd door twee onafhankelijke deskundigen. Hij heeft mij hierover in hoofdlijnen geïnformeerd tijdens de kabinetsformatie. De onderscheiden verantwoordelijkheden zijn uiteengezet in de brief van mijn ambtsvoorganger van 20 december 2002 (Kamerstukken II 2001/02, 28 754, nr. 1) die ook hier van toepassing is. De wijze waarop de minister zijn zakelijke belangen op afstand heeft geplaatst voldoet aan hetgeen in deze brief is opgenomen. De minister neemt na overleg met de landsadvocaat enkele maatregelen die de afstand verder vergroten.
Hoe bent u door de minister voor Immigratie en Asiel betrokken bij de wijze waarop hij zijn zakelijke belangen op afstand heeft geplaatst? Was u op de hoogte van de aangegane constructie en hoe houdt u hierop toezicht? Blijft u er in gemoede bij dat dit de verantwoordelijkheid van de ministers zelf is?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de kwalificaties van de in dit bericht aangehaalde hoogleraren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich juridisch gezien de wijze waarop de minister voor Immigratie en Asiel zijn zakelijke belangen op afstand heeft geplaatst tot de voorschriften uit de richtlijnen voor aantredende bewindspersonen? Vindt u ook niet dat met de door minister gekozen constructie materieel afbreuk wordt gedaan aan het beginsel dat bewindspersonen voor de duur van hun kabinetsdeelname hun invloed op de behartiging van hun zakelijke belangen moeten opgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen treft u om de richtlijnen voor aantredende bewindspersonen in dit geval te handhaven?
Zie antwoord vraag 2.
De aan Oxfam Novib toegezegde honderden miljoenen euro's belastinggeld |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Wist u dat Oxfam Novib een deel van de anti-Israëlbeweging financiert, een beweging die uit is op het discrediteren van de enige echte democratie in het Midden-Oosten: de Joodse staat Israël?1,2
Nee. Wel is mij bekend dat Oxfam Novib uit eigen middelen activiteiten steunt van organisaties die zich op vreedzame wijze inzetten voor een oplossing van de Israëlisch-Palestijnse kwestie. Het staat Oxfam Novib vrij om dit te doen.
Wist u dat Oxfam Novib de organisatie «Nederland Bekent Kleur» financierde2, één van de organisaties achter het politieke proces tegen de voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de Partij voor de Vrijheid? Onderschrijft u de stelling «het proces komt van links»?
Het is mij bekend dat Oxfam Novib in 2008 een bijdrage van 2000 leverde aan de organisatie «Nederland bekent kleur» voor een manifestatie tegen racisme en discriminatie. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden van voormalig minister Koenders op schriftelijke vragen van het lid Wilders (PVV), 23 juli 2007, Vergaderjaar 20062007, Aanhangsel van de Handelingen nr. 2414 en van het toenmalig lid Boekestijn (VVD), 8 december 2009, Vergaderjaar 20092010, Aanhangsel van de Handelingen nr. 920.
Over de aard van het proces tegen de voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de Partij voor de Vrijheid doe ik geen uitspraken.
Wist u dat Oxfam Novib projecten financiert in bijvoorbeeld Brazilië, de negende, en China, de tweede economie ter wereld?3 Deelt u de verontwaardiging over met Nederlands belastinggeld gefinancierde hulpprojecten in grotere economieën dan de onze? Zo nee, waarom niet?
Brazilië en China staan op de landenlijst van het Ontwikkelingscomité van de OESO4. Daarmee kwalificeren zij voor ontwikkelingshulp.
Wist u dat Oxfam Novib-directrice Farah Karimi onder valse voorwendselen naar Europa verkaste4, lid was van een Iraanse terroristische organisatie4 en 150 asielaanvragen vervalste?5 Hoeveel geld hebben deze praktijken van mevrouw Karimi de Nederlandse belastingbetaler gekost? Deelt u de mening dat het mevrouw Karimi zou sieren als zij haar functies van directrice van Oxfam Novib en voorzitster van de Samenwerkende Hulporganisaties zou neerleggen? Zo nee, waarom niet?
Uit het antwoord van toenmalig minister Verdonk op schriftelijke vragen van het lid Nawijn (Groep Nawijn), 19 juni 2006, Vergaderjaar 20052006, Aanhangsel der Handelingen nr. 1676, blijkt dat mevrouw Karimi regulier is toegelaten tot Nederland en eveneens regulier het Nederlanderschap verwierf. Ik verwijs naar dit antwoord.
Ik heb kennisgenomen van het boek van mevrouw Karimi alsmede van het artikel van HP/De Tijd. Ik zie geen relatie tussen de beschreven activiteiten van mevrouw Karimi en de kosten voor de Nederlandse belastingbetaler. Ik zie geen reden de positie van mevrouw Karimi als directrice van Oxfam Novib en voorzitter van de Samenwerkende Hulporganisaties ter discussie te stellen.
Deelt u de mening dat er geen enkele belastingcent meer naar Oxfam Novib moet gaan? Bent u bereid de aan Oxfam Novib toegezegde honderden miljoenen alsnog in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de aan Oxfam Novib toegekende subsidie alsnog te schrappen.
Het rappaort Azerbaijan |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport Azerbeidzjan Vulnerable Stability van de International Crisis Group (ICG)?
Ja.
Deelt u de mening van de ICG dat het presidentschap van Ilham Aliyev economische voorspoed heeft opgeleverd door de export van olie, maar dat dit gepaard is gegaan met versterking van zijn autoritaire macht, grotere onderdrukking en corruptie? Kunt u uw mening toelichten?
De uitvoer van olie vormt een belangrijke inkomstenbron voor Azerbeidzjan. De Azerische economie is daardoor met name de laatste jaren sterk gestimuleerd.
De regeringsmacht is sinds 1993 in handen geweest van slechts twee presidenten, Heydar Aliyev en zijn zoon Ilham Aliyev. Gedurende deze periode is er sprake van een gebrekkig functionerende democratie en rechtstaat.
Op de website van het ministerie van Veiligheid en Justitie wordt aangegeven dat er met het ministerie van Binnenlandse Zaken van Azerbeidzjan een goede samenwerking nodig is om te komen tot een effectieve bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mensenhandel en mensensmokkel, en de bestrijding van illegale migratie. Welke afspraken zijn concreet gemaakt?
Tijdens het bezoek van de voormalige Minister van Justitie aan Azerbeidzjan van 8 tot 12 augustus jl. zijn afspraken gemaakt op basis waarvan kennisuitwisseling en, binnen de wettelijke kaders, samenwerking op het gebied van onder meer bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mensenhandel en mensensmokkel, en de bestrijding van illegale migratie, kan plaatsvinden. Op dit moment zijn nog geen concrete afspraken voor nadere samenwerking gemaakt.
Wat is de Nederlandse opstelling ten aanzien van Azerbeidzjan als het gaat om de mensenrechtensituatie in het land? Liggen hier ook concrete afspraken aan ten grondslag?
Als lid van de Raad van Europa en OVSE heeft Azerbeidzjan zich gecommitteerd aan de geldende principes op het gebied van democratie en mensenrechten. In de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst, die in 1999 met de EU in werking is getreden, worden in artikel 2 respect voor democratie, beginselen van internationaal recht en mensenrechten genoemd, zoals gedefinieerd in documenten van de Verenigde Naties en de OVSE. De EU steunt Azerbeidzjan met verschillende programma’s (zie ook antwoord op vraag 6), onder meer gericht op «civil society». Regelmatig vinden bijeenkomsten plaats van de Samenwerkingsraad (ministerieel niveau), het Samenwerkingscomité (hoog ambtelijk niveau) en diverse subcomités. In 2010 is een «Subcomité voor Justitie, Vrijheid en Veiligheid en Mensenrechten en Democratie» ingesteld, dat op 30 november en 1 december 2010 voor het eerst bijeen zal komen.
Nederland volgt ontwikkelingen op het terrein van de mensenrechten en moedigt langs bilaterale en in EU- en multilateraal kader Azerbeidzjan aan zijn internationale verplichtingen na te komen, met name waar het de versterking van pluralistische democratie, vrijheid van meningsuiting en media betreft.
Wat is het Nederlandse terugkeerbeleid ten aanzien van Azeri?
Het terugkeerbeleid vloeit in beginsel voort uit het toelatingsbeleid. Indien het asielverzoek wordt afgewezen, dient de asielzoeker terug te keren naar zijn land van herkomst. Beoordeling van asielaanvragen vindt plaats op individuele basis aan de hand van de algemene wet- en regelgeving en de beschikbare landeninformatie. Voor Azerbeidzjan geldt op dit moment geen bijzonder toelatingsbeleid.
Kunt u aangeven op welke manier Nederland bijdraagt aan de bevordering van de rechtsstaat in Azerbeidzjan? Kunt u concreet aangeven welke projecten gericht op verbeteringen op het gebied van administratieve wetten en detentieomstandigheden Nederland ondersteunt en hoeveel geld hiermee gemoeid is?
Nederland draagt bij aan enkele afzonderlijke projecten in Azerbeidzjan. Het gaat om (a) versterking van procesvoering van rechtzaken bij schending van mensenrechten in o.a. Azerbeidzjan. Dit project wordt uitgevoerd door het Nederlands Helsinki Comité en wordt gefinancierd op basis van het Thematische Medefinancierings (TMF)-programma; (b) de verbetering van de gezondheidssituatie in gevangenissen in o.a. Azerbeidzjan, uitgevoerd door de Wereld Gezondheidsorganisatie.; (c) de introductie van nieuw bestuursprocesrecht in Azerbeidzjan. Dit project is onlangs beëindigd en werd uitgevoerd door het Centre for International Legal Cooperation op basis van financiering door de Nederlandse ambassade in Tbilisi.
Azerbeidzjan is één van de zes partnerlanden van de Europese Unie in het Oostelijk Partnerschap. In dit Partnerschap zijn vier zogenaamde multilaterale platforms ingesteld, waaronder één inzake «Democratie, Goed Bestuur en Stabiliteit». Het werkprogramma 2009–2011 van dit platform richt zich met name op: (1) beter functioneren van het gerechtelijke systeem, (2) hervormingen van het openbaar bestuur en (3) strijd tegen corruptie. Naar aanleiding van een Nederlands voorstel is voor het uitvoeren van programma’s in deze sectoren € 4 miljoen over 2 jaar aan de Raad van Europa ter beschikking gesteld.
Welke follow up wordt gegeven aan de veroordelingen door het Europees Hof van de Rechten van de Mens inzake martelingen in detentie, de vrijlating van de journalist Fatullayev en van de repressieve NGO-wet?
Het Comité van Ministers van de Raad van Europa (CM) houdt op grond van artikel 46 lid 2 EVRM toezicht op de tenuitvoerlegging van uitspraken van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Dit gebeurt in aparte bijeenkomsten die vier keer per jaar worden gehouden. Het is de verwachting dat de genoemde kwesties binnenkort op de agenda van het CM staan. De eerstvolgende bijeenkomst vindt plaats op 30 november tot en met 3 december aanstaande. Zodra deze kwesties aan de orde komen zal Nederland zich actief opstellen.
Op 11 november jl. heeft het hooggerechtshof van Azerbeidzjan zich gebogen over de uitspraak van het EHRM. Het heeft de veroordeling van de heer Fatullayev, in lijn met de EHRM-uitspraak, vernietigd. Echter, de heer Fatullayev blijft in hechtenis in verband met een aanklacht voor drugsbezit tijdens zijn huidige detentie.
Ook de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, waarin ook leden van uw Kamer zitting hebben, heeft diverse resoluties aangenomen om de naleving van Hofuitspraken te bespoedigen. De resolutie van 31 mei 2010 over Azerbeidzjan is daarvan een recent voorbeeld.
Op welke wijze zullen onafhankelijke waarnemers de aanstaande parlementsverkiezingen monitoren?
In totaal waren 406 waarnemers uit 42 landen betrokken bij de internationale waarnemingsmissie op 7 november. Door de OVSE/ODIHR werden 36 lange termijn waarnemers (waaronder 1 Nederlandse) en 270 korte termijn waarnemers (5 Nederlanders) ingezet. De Parlementaire Assemblee van de OVSE zond 51 mensen uit en PACE had 33 vertegenwoordigers als waarnemer in het land. Het Europese Parlement zond 16 vertegenwoordigers naar Azerbeidzjan voor de verkiezingen. Behalve de 406 waarnemers die onder de paraplu van de gezamenlijke ODIHR-OVSE-RvE-EP missie deelnamen waren ook in totaal meer dan 1 000 waarnemers betrokken, waaronder parlementariërs uit GOS-landen en Turkije.
Hebben in de aanloop naar de verkiezingen ongeregeldheden plaatsgevonden? Is in de aanloop naar de verkiezingen de vrijheid van meningsuiting van media, organisaties en burgers verder onder druk komen te staan? Zo ja, kunt u voorbeelden geven?
Volgens de OVSE-waarnemingsmissie was de aanloop naar de verkiezingen vreedzaam en verliep de verkiezingsdag zelf ook zonder gewelddadige incidenten. Wel is de OVSE kritisch over de beperkingen in mediavrijheid, vrijheid van vergadering en een gebrekkige kandidaatstellingsregistratie, alsmede onregelmatigheden bij het tellen van de stemmen, hinderen van lokale waarnemers voor de oppositie en zichtbare fraude met stembiljetten.
Wat is de stand van zaken van de onderhandelingen over de Nabucco pijplijn?
In juli 2009 is door de regeringsleiders van Turkije, Roemenië, Bulgarije, Hongarije en Oostenrijk een Intergouvernementeel Akkoord ondertekend over de Nabucco gaspijpleiding, waarmee een politiek en juridisch raamwerk is gecreëerd voor het project. In juni dit jaar heeft Turkije ook een overeenkomst met Azerbeidzjan gesloten over de aankoop en doorvoer van gas. Europese energiebedrijven voeren momenteel besprekingen met leveranciers in Azerbeidzjan, Turkmenistan en Irak over de levering van gas, dat via Nabucco getransporteerd zou kunnen worden.
In september hebben de internationale financiële instellingen EBRD, EIB en IFC (Wereldbank) aangekondigd een grote bijdrage aan de financiering van Nabucco te overwegen, in samenwerking met commerciële banken. Dit financieringspakket kan oplopen tot circa € 4 miljard. De totale kosten van het project worden door het Nabucco-secretariaat (ingesteld door betrokken (staats) energiemaatschappijen) geschat op € 7,9 miljard. De definitieve investeringsbeslissing van het Nabucco-consortium wordt in de loop van 2011 verwacht.
Kunt u deze vragen vóór de parlementsverkiezingen van 7 november a.s. in Azerbeidzjan beantwoorden of anders zo spoedig mogelijk?
Het bleek niet mogelijk de vragen die op 4 november waren ontvangen vóór 7 november te beantwoorden.
De kritiek van Shell op subsidies voor windmolens |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek ceo Shell op subsidie windpark»?1
Ja.
Bent u bereid te reageren op de kritiek van Shell aangaande het strooien van belastinggeld voor windmolenparken? Zo nee, waarom niet?
Opwekking van duurzame energie is op dit moment niet concurrerend met gebruik van fossiele bronnen zoals kolen, gas en kernenergie. Dat kan in de toekomst veranderen door enerzijds kostendalingen bij duurzame opties en anderzijds prijsstijgingen door CO2-beprijzing en schaarser wordende fossiele brandstoffen.
Windenergie op zee behoort momenteel tot een van de duurdere vormen van duurzame energie. Desondanks vind ik de vergelijking van kosten van windenergie op zee met die van investeringskosten van gascentrales in het bewuste artikel van het Financieele Dagblad onvolledig. Wanneer bijvoorbeeld ook de (hogere) variabele kosten van gascentrales worden meegenomen en vervolgens de kosten per opgewekte kWh met elkaar worden vergeleken, dan komen de kosten bij windenergie op zee relatief lager uit. Desalniettemin zijn de kosten per kWh van windenergie op zee nog steeds vele malen hoger dan de kosten per kWh bij elektriciteitsopwekking in gascentrales. Op 4 november 2010 verscheen in het Financieele Dagblad een commentaar geschreven door Ebel Kemeling van Spring Associates, met een soortgelijke analyse over het buiten beschouwing laten van relevante kosten in de vergelijking.
Dat neemt niet weg dat dit kabinet in de verduurzaming van de energievoorziening kritisch kijkt naar het gebruik van belastinggeld, en deze zo efficiënt mogelijk zal besteden. Ik zal u op korte termijn informeren over de opties voor duurzame energie, die in deze kabinetsperiode in aanmerking komen voor subsidie.
Compensatie van woekerpolissen |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa van 30 oktober 2010 over woekerpolissen?1
Heeft u redenen om aan te nemen dat de in de uitzending geschetste voorbeelden onjuist zijn waarbij twee polishouders beter af zijn door over te stappen naar een andere verzekering omdat dit uiteindelijk voordeliger is dan de compensatie aan het einde van de looptijd van hun huidige verzekering?
Zijn deze twee voorbeelden volgens u representatief voor houders van woekerpolissen of heeft u redenen om aan te nemen dat deze voorbeelden niet representatief zijn?
Deelt u de mening dat de klant centraal stellen door verzekeraars in dit geval met zich meebrengt dat een verzekeraar er zijn klanten op wijst dat ze beter af zijn zonder compensatie maar met een ander goedkoper product bijvoorbeeld in de vorm van banksparen?
Ik denk niet dat een verzekeraar die de klant centraal stelt, tegen zijn klant moet zeggen dat ze beter af zijn zonder compensatie. Een klant die onder de getroffen regelingen recht heeft op compensatie krijgt die. Iets anders is dat verzekeraars hun klanten wel goed moeten informeren en geen onnodige overstapbelemmeringen moet opwerpen.
Bent u bereid verzekeraars te verzoeken om polishouders actief te informeren in de gevallen waarin het voordeliger is voor polishouders om over te stappen?
Ja, dat heb ik besproken met verzekeraars en zij hebben mij daarover in bijgevoegde brief 2aangegeven dat zij inderdaad actief willen communiceren over mogelijkheden tot aanpassing of omzetting van bestaande producten. Of het in concrete situaties wel in het belang van de klant is om van deze mogelijkheden gebruik te maken, is echter een adviesvraag die veelal op de weg van de verzekeringsadviseur ligt.
Vindt u het juist dat in één van de voorbeelden bij eventuele overstap hoge extra kosten in rekening worden gebracht terwijl de polishouder al jarenlang hoge kosten heeft betaald?
Ik heb mij laten uitleggen dat er geen sprake is van extra kosten, maar van kosten die over de hele looptijd van het product worden verdeeld en die bij tussentijdse afkoop ineens in rekening worden gebracht in plaats van gespreid. De regelingen bevatten overigens afspraken over compensatie bij voortijdige beëindiging.
Deelt u de mening dat verzekeraars in zo’n geval geen extra overstapkosten meer in rekening zouden moeten brengen waarbij Achmea een positief voorbeeld is?
Ik vind inderdaad dat er geen sprake zou moeten zijn van extra overstapkosten of boetes. Maar dat is wat anders dan het in rekening brengen van kosten op het moment van afkoop die anders over de gehele looptijd in rekening gebracht zouden worden.
Wat vindt u van de recente uitspraak van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) die in de uitzending wordt aangehaald?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over uitspraken van de Beroepscommissie van het Kifid.
Vindt u het wenselijk als mensen alsnog via een procedure hun recht gaan halen? Zo nee, is de Wabekelnorm dan een goed instrument om tot een alternatieve oplossing te komen?
Het staat een ieder vrij om via een procedure hun recht te gaan halen. Ik denk alleen dat dit voor veel mensen niet meer nodig is, gegeven de compensatie die nu overeengekomen is. Tegenover de kans op een gunstiger uitkomst bij het ingaan van een procedure staat het nadeel van een langere periode van onzekerheid.
Wordt de Wabekelnorm tussentijds nog geëvalueerd?
De Wabekenorm dient als richtpunt in het civiele geschil tussen polishouders en verzekeraars en behoeft als zodanig geen evaluatie.