De vele schulden bij mbo-leerlingen |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Kwart van de mbo-scholieren heeft hoge schuld»?1
Uit het rapport van het NIBUD blijkt dat de hoogte van de schuld bij 16- en 17-jarigen gemiddeld € 48 per student bedraagt. Het NIBUD definieert in zijn rapport «schuld» als het totaal aan leningen bij ouders, vrienden/kennissen, overige familieleden, DUO, bank of financiële instelling, partner en winkel of postorderbedrijf.
Wanneer de mbo’ers ouder worden en uitwonend worden, neemt deze schuld toe. Zo is deze bij uitwonende studenten gemiddeld € 2450. Overigens is het percentage mbo’ers met schulden in de afgelopen jaren afgenomen van 27% in 2005 tot 17% in 2010 (het percentage uitwonende mbo’ers met schuld is afgenomen van 35% in 2005 tot 24% in 2010). Ik vind het niet erg als men leent om zo te kunnen investeren in zijn of haar toekomst.
Wat zijn de oorzaken dat steeds meer mbo-scholieren hogere schulden hebben?
In zijn onderzoek «Mbo’ers in geldzaken» gaat het NIBUD in op de ontwikkeling van de inkomsten en de uitgaven van mbo’ers in de afgelopen jaren. Bij het vergelijken van de inkomsten en de uitgaven blijkt dat de inkomsten de bestedingen niet volledig dekken. Mbo-studenten geven dus over het algemeen meer uit dan ze binnenkrijgen; een reden hiervoor wordt in het onderzoek niet gegeven. Navraag bij het NIBUD leert dat er zich in het algemeen een tendens in de Nederlandse samenleving voordoet waarbij men anders met geld omgaat (bijvoorbeeld meer kopen op afbetaling) dan een aantal jaren geleden.
Acht u het wenselijk dat steeds meer mbo-scholieren geld lenen en dit uitgeven aan funuitgaven (vakantie, uitgaan)? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan? Zo ja, waarom?
Op rijksoverheidsniveau bestaan er verschillende initiatieven om jongeren ervan te weerhouden te makkelijk te lenen. Ik heb geen wettelijke mogelijkheden om dit soort gedrag tegen te gaan. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Wel ondersteun ik initiatieven waarmee de consequenties van geld lenen onder de aandacht van mbo-studenten wordt gebracht. Zo heeft de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) op haar site tips voor geldbeheer opgenomen naar aanleiding van het onderzoek van het NIBUD. Daarnaast gaan de MBO Raad en de JOB met elkaar in overleg welke (communicatieve) maatregelen ze nog meer kunnen nemen. Zie ook het antwoord op de vragen 5, 9 en 10.
Hoeveel leent een mbo’er gemiddeld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Hoeveel leent een mbo’er gemiddeld commercieel?
Van 2006 tot en met 2010 is het aantal bij DUO lenende mbo-leerlingen redelijk stabiel gebleven: rond de 30 000. Het totaal aantal mbo-leerlingen met studiefinanciering is circa 220 000, een deel van de mbo’ers leent niet bij DUO. Het bedrag dat deze studenten gemiddeld hebben geleend, is wel toegenomen. Het gemiddelde bedrag van de lening in het kader van de studiefinanciering is opgelopen van € 264 per maand in 2006 naar € 313 per maand in 2010.
Ik beschik niet over gegevens inzake commerciële leningen.
Deelt u de mening dat het te gemakkelijk is om met één muisklik een studielening aan te gaan of deze fors te verhogen, onder meer gezien de opmerking van een mbo-scholiere «Het is heel makkelijk om je lening te verhogen, op internet kun je dat in een minuut regelen. Ik begon met 100 euro en leen inmiddels 500 euro per maand.»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Inderdaad kan via «Mijn DUO» of via een wijzigingsformulier op de website van DUO door mbo-deelnemers boven de 18 een rentedragende lening worden aangevraagd dan wel een bestaande lening worden verhoogd. Het is goed dat deze digitale mogelijkheden bestaan. De mogelijkheid tot lenen maakt integraal onderdeel uit van het studiefinancieringsstelsel.
Lenen bij DUO is bedoeld om te kunnen investeren in je opleiding. Studerenden worden wel op verschillende manieren ondersteund in het doen van verstandige investeringsbeslissingen. Op de website van DUO staat veel informatie over bewust lenen en de studerenden kunnen via rekenmodellen voorrekenen wat het aangaan van een lening betekent. Het behoort uiteindelijk tot de eigen verantwoordelijkheid van studerenden om verstandig met geld om te gaan.
Bent u bereid om studenten de voorwaarden voor een studielening op te sturen naar hun thuisadres en dat pas na acceptatie en ondertekening van de voorwaarden de lening verstrekt of verhoogd kan worden, zodat wordt voorkomen dat studenten impulsief leningen aan gaan met grote gevolgen? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe ben ik niet bereid. Ik wil geen extra administratieve barrières opwerpen voor studerenden die een lening in het kader van de studiefinanciering aanvragen. Daarnaast heeft DUO, mede naar aanleiding van eerdere vragen ter zake door uw Kamer, een aantal maatregelen getroffen om studerenden meer bewust te maken van de risico’s van lenen, zoals een rekenprogramma voor het berekenen van de hoogte van de studieschuld en diverse folders. Ik verwijs u volledigheidshalve naar de antwoorden op die Kamervragen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3173 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2284).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat meer mbo’ers hun belasting terugvragen en toeslagen aanvragen waar ze recht op hebben? Kunt u dat toelichten?
Ik zal contact opnemen met de betrokken ministeries om te bespreken wat de mogelijkheden zijn tot het verstrekken van informatie hierover op de DUO-website.
Hoeveel wordt er per jaar door de overheid uitgegeven om jongeren ervan te weerhouden te veel of te makkelijk geld te lenen? Hoeveel heeft het project «Je geld en je leven» van De Nederlandse Bank gekost en wat heeft dit project tot op heden opgeleverd?2
Op rijksoverheidsniveau bestaat het platform Wijzer in geldzaken. Dit platform, bestaande uit 40 partners uit de financiële sector, de overheid, onderwijs-, voorlichtings- en consumenten-organisaties en de wetenschap, werkt aan financiële zelfredzaamheid van de Nederlandse consument, waaronder jongeren. Vanuit de rijksoverheid zijn de ministeries van Financiën, van SZW en van OCW bij het platform betrokken. Eén specifieke pijler van Wijzer in geldzaken richt zich op de financiële educatie van jongeren vanaf de leeftijd van 8 jaar tot jongvolwassenen. In 2011 heeft het platform Wijzer in geldzaken circa € 1 miljoen beschikbaar voor projecten om bewust financieel gedrag bij jongeren te stimuleren. Dit bedrag is gedeeltelijk afkomstig van de rijksoverheid en gedeeltelijk van de financiële sector.
De tentoonstelling «Geld en je leven!» van De Nederlandse Bank leert jongeren (met name vmbo-scholieren) door een interactieve experience beter om te gaan met geld. Omdat de bezoekers voortdurend zelf keuzes moeten maken die financiële gevolgen hebben, is het een goede aanvulling op bestaand, meer statisch lesmateriaal. Geld en je leven! heeft de Nederlandse Bank
€ 300 000,- (incl. btw) gekost. De tentoonstelling is zeker 5 jaar in het DNB Bezoekerscentrum in Amsterdam te bezichtigen. Jaarlijks komen er circa 5 000 bezoekers op af en dit aantal is groeiende.
Deelt u de mening dat het enorme gemak waarmee jongeren een studielening kunnen afsluiten en fors kunnen verhogen haaks staat op de bij vraag 8 genoemde overheidsuitgaven en het strikte beleid rondom leenreclames? Zo nee, kunt u uitleggen hoe de twee zaken in lijn zijn met elkaar?
Nee, die mening deel ik niet. Zie het antwoord op vraag 5 en vraag 6.
Waar staat op de website van DUO of de Informatie Beheer (IB)-Groep het logo «geld lenen kost geld»? Indien dit niet op de site staat, wat is hiervan de reden en bent u bereid om het logo alsnog op de betreffende website te plaatsen?
Dit logo staat niet op de website van DUO. DUO valt namelijk buiten de reikwijdte van de Wet op het financieel toezicht (Wft) aangezien de Wft niet van toepassing is op het door openbare lichamen ter uitvoering van een wettelijke taak aanbieden van krediet. Hiermee wordt onder andere gedoeld op studiefinanciering en andere kredietverlening door de overheid in het kader van subsidiëring (zie Kamerstuk 29 708, nr. 19).
DUO biedt leningen aan in het kader van het totale budget studiefinanciering als uitvloeisel van hetgeen geregeld is in de Wet studiefinanciering 2000. Het rentepercentage en de aflosvoorwaarden zijn niet vergelijkbaar met de rente en aflosvoorwaarden van commerciële partijen, waarop het door u genoemde logo zich primair richt.
Het bericht dat verpleegkundigen in de academische ziekenhuizen hun onregelmatigheidstoeslag voor een groot gedeelte kwijtraken |
|
Karen Gerbrands (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Personeel Erasmus MC ongerust na schrappen toeslagen»?1
Ik heb het nieuwsitem inmiddels op de website van RTV Rijnmond gelezen en beluisterd.
Deelt u de mening dat dit verpleegkundigen honderden euro's per maand gaat kosten en hun ongerustheid en woede terecht is?
Het bericht gaat over de cao-onderhandelingen die nu in de sector van de UMC’s (universitair medische centra) lopen. De inzet van de werkgevers daarvoor valt blijkbaar niet in goede aarde van de werknemers.
VWS is geen partij in de deze cao-onderhandelingen. Dat zijn de werkgeversorganisatie NFU (Nederlandse Federatie van UMC’s) en de vakbonden. VWS heeft dan ook geen inhoudelijke mening over de onderhandelingen. Dat is nu niet anders dan bij al de andere keren dat kamerleden VWS vragen stellen over cao-onderhandelingen.
Procedureel is het zo dat de onderhandelingen altijd eindigen in een onderhandelaarsresultaat dat beide partijen aan hun achterbannen voorleggen, waarna het wordt geaccordeerd. Dat resultaat verschilt bijna altijd significant van de inzet van zowel werkgevers als werknemers. Maar als er overeenstemming is over een nieuwe cao, dan kunnen beide partijen blijkbaar daar mee leven.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de al mager betaalde verpleegkundigen, die het vaak van toeslagen moeten hebben om nog een beetje inkomen te hebben, straks allemaal wegrennen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid aan te sturen op een forse korting op de salarissen van managers en directie in plaats van korten op de salarissen van de mensen die het echte werk in de zorg verrichten?
Zie antwoord vraag 2.
Seksuele relaties tussen leraren en leerlingen |
|
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage1 over seksuele relaties tussen leraren en leerlingen waaruit blijkt dat op 48% van de scholen in het voortgezet onderwijs sprake is van relaties tussen leraren leerlingen?
Ja.
Deelt u de mening dat er onverklaarbare verschillen bestaan tussen de bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs en de genoemde cijfers in de reportage?
In de enquête van Brandpunt antwoordt 48% van de docenten bevestigend als hen gevraagd wordt of op hun school ooit sprake is geweest van een relatie tussen leraar en leerling. Of dat betekent dat bijna de helft van de scholen de afgelopen 10 jaar te maken heeft gehad met een relatie tussen een leraar en een leerling is op basis van deze enquête niet te zeggen. Meerdere respondenten kunnen het immers over hetzelfde geval hebben. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat indien de cijfers uit de reportage juist zijn, zeker ook ter zake het lage aantal leraren (8%) dat zegt melding te doen van hen bekende seksuele relaties op school, er sprake is van een zorgwekkende situatie waar snel een einde aan moet komen?
Het is niet te zeggen of de cijfers uit deze enquête hoger liggen dan uit de gegevens van de Onderwijsinspectie naar voren komt. Daarvoor zijn de cijfers van Brandpunt en van de Onderwijsinspectie te onvergelijkbaar.
Bent u bereid een kort onafhankelijk onderzoek in te stellen of een steekproef te houden om de juiste feitelijkheden boven water te krijgen? Of beschikt u dienaangaande over andere instrumenten?
Nee, nader onderzoek naar de precieze omvang lijkt mij niet nodig. Wel ben ik van mening dat er (bij een vermoeden van) een seksuele relatie tussen leraar en leerling altijd actie moet worden ondernomen. Ik vind het daarom van belang dat scholen en docenten zich bewust zijn van de wettelijke meldplicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Een zieke zwangere vrouw die is overgebracht naar het vertrekcentrum in Ter Apel |
|
Tofik Dibi (GL), Linda Voortman (GL) |
|
|
|
|
Klopt het dat op 16 maart 2011 een zieke zwangere vrouw met bloedingen van het AZC Leersum is overgebracht naar het vertrekcentrum in Ter Apel?
Nee, dat klopt niet. Op 15 maart 2011 is de desbetreffende vrouw van het AZC Leersum naar de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) in Vlagtwedde gebracht. Door de DT&V is haar daartoe de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 56 Vw 2000 opgelegd. Betrokkene is zwanger en staat onder behandeling van een verloskundige. Voorafgaand aan de plaatsing op de VBL Vlagtwedde is door het COA bij het Gezondheidscentrum Asielzoekers gecheckt of er medische restricties golden. Dit bleek niet het geval.
Deelt u de mening dat dit risico’s met zich meebrengt, gezien de situatie waarin de vrouw verkeert en de beperkte medische zorg – noodhulp – die aanwezig is in Ter Apel? Bent u bereid er zorg voor te dragen dat deze vrouw terug kan naar het AZC te Leersum totdat haar situatie stabiel is of de noodzakelijke medische zorg te garanderen in vertrekcentrum Ter Apel?
Nee, die mening deel ik niet. Op de VBL in Vlagtwedde is medisch noodzakelijke zorg beschikbaar. Er is dan ook geen reden mevrouw terug te brengen naar het AZC Leersum.
Bent u bereid de Kamer hierover te informeren voordat het algemeen overleg Medische zorg voor asielzoekers (gepland op 24 maart) plaatsvindt?
Ja, ik ben u hiermee tegemoet gekomen.
Persvrijheid in Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Deelt u de mening dat de arrestatie van een aantal journalisten, zoals Ahmet Sik en Nedim Sener, in Turkije in strijd is met de vrijheid van meningsuiting?1 Is het waar dat 68 journalisten in arrest zijn vanwege hun werk? Zo ja, deelt u de mening dat het noodzakelijk is journalisten onmiddellijk vrij te laten? Indien neen, waarom niet?2
Genoemde journalisten en schrijvers zijn aangehouden in het kader van een breder justitieel onderzoek naar de zogenaamde «Ergenekon»-zaak; een vermeende samenzwering van onder meer Turkse generaals, journalisten, schrijvers en academici gericht op destabilisering van democratische instituties, waaronder de regering-Erdoğan. Het Kabinet gaat niet in op individuele tenlasteleggingen. Het precieze aantal verdachten is daarbij moeillijk vast te stellen. Wel volgt Nederland, samen met de Europese Commissie en overige EU-lidstaten, deze ontwikkelingen op de voet. Het uitgangspunt daarbij is dat alle verdachten in Turkije op een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang moeten kunnen rekenen.
Bent u bekend met de conclusies van Sener, naar aanleiding van zijn onderzoek naar de moord op Hrant Dink, dat politie en veiligheidsdiensten geen hand uitstaken om de moord op Dink te voorkomen? Is het waar dat dezelfde agenten in de zaak Dink nu het onderzoek leiden naar mensen die de regering niet gunstig gezind zijn?
Ik ben bekend met de conclusies van journalist Nedim Sener. De EU zal de Turkse regering blijven aanspreken op het waarborgen van een eerlijke procesgang in Turkije.
Acht u de arrestaties in Turkije overeenkomstig de status van een kandidaat lidstaat van de EU? Zo ja, kunt u dat toelichten? Indien nee, bent u bereid de Turkse regering te manen haast te maken met de democratisering?
In Turkije hebben zich de afgelopen jaren positieve en negatieve ontwikkelingen voorgedaan. Zo hebben er aanzienlijk minder vervolgingen op basis van artikel 301 van het Turkse strafrecht plaatsgevonden. Op basis van andere wetsartikelen (met name artikel 2853 en 2884 van het Wetboek van Strafrecht) is echter sprake van een toenemend aantal vervolgingen. Dit baart het Kabinet zorgen. In aanvulling hierop, staan de media in Turkije onder druk doordat websites worden verboden en er sprake is van zelfcensuur onder journalisten.
Het Kabinet spreekt de Turkse regering, zowel bilateraal als via de EU, voortdurend aan op de noodzaak implementatie van de Kopenhagen-criteria, waaronder de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid te waarborgen. Dit heb ik nog gedaan tijdens mijn bezoek aan Ankara op 2 februari jl.
Het Kabinet heeft, tot slot, geen bevestiging van de precieze rol van Fethullah Gülen bij genoemde arrestaties.
Bent u bereid in de onderhandelingen van de Europese Unie met Turkije opheldering te vragen over de rol van Fethullah Gülen in de huidige politieke constellatie in Turkije? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De toename van docenten die als zzp-er werkzaam zijn in het onderwijs |
|
Manja Smits |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Steeds meer docenten als freelancer aan de slag»?1
Ik heb er kennis van genomen dat er voor de sector onderwijs sprake is van een toename van het aantal ingeschreven zzp’ers bij de Kamer van Koophandel. Of de toename van het aantal inschrijvingen ook duidt op een toenemend gebruik van flexibele arbeidscontracten in het onderwijs is op grond van deze cijfers echter niet te zeggen.
Ik ga uit van de gegevens van het CBS over de inzet van personeel dat niet in dienst is van de onderwijsinstellingen. De meest recente gegevens van het CBS dateren uit 2007. Volgens deze gegevens2 kwam het aandeel van deze uitgaven in 2007 uit op 4 procent van alle personele uitgaven, maar het verschilde sterk per sector. Het aandeel was het hoogst in het hoger beroepsonderwijs (10 procent) en middelbaar beroepsonderwijs (8 procent). Het uitgavenaandeel voor personeel dat niet in dienst is van de instelling was voor het primair (1 procent) en voortgezet onderwijs (2 procent) het laagst.
Wat is de reden dat sinds 2007 drie keer zoveel docenten werken als freelancer? In hoeverre is dit het geval, omdat dit voor scholen goedkoper is dan iemand in loondienst nemen?
Het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) heeft in 2010 een onderzoek laten uitvoeren naar de «diversiteit aan arbeidsovereenkomsten». Dit onderzoek was vooral verkennend van aard. Het blijkt dat een toename van tijdelijke en flexibele arbeidscontracten op scholen en onderwijsinstellingen te maken heeft met een grotere financiële vrijheid, het flexibel kunnen inspelen op fluctuerende leerlingen- en studentenaantallen, schaalvergroting, arbeidsmarktontwikkelingen, project- en contractactiviteiten. Momenteel laat het SBO een vervolgonderzoek uitvoeren, waarbij wordt gekeken naar de mate waarin de verschillende contractvormen in de praktijk voorkomen en wat de ervaringen van werkgevers en werknemers hiermee zijn.
Deelt u de mening van de heer Sikkes van de Algemene Onderwijsbond (AOb) dat het gaat om mensen die een gewone voltijdbaan met een contract zoeken, maar die niet vinden en die dus noodgedwongen hun toevlucht nemen tot een freelancebaan? Zo neen, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag wacht ik de resultaten van bovengenoemd vervolgonderzoek af.
Deelt u de mening dat het een slechte zaak is wanneer docenten noodgedwongen werken als freelancer, aangezien zij geen pensioen opbouwen of andere sociale rechten opbouwen en er ook op school minder continuïteit is? Zo nee, waarom niet?
Bij het antwoord op vraag 2 heb ik uiteen gezet waarom scholen kiezen voor meer flexibiliteit in de inzet van hun personeel. Ik vind dat begrijpelijke redenen om te kiezen voor een flexibele schil rondom de onderwijsorganisatie. De ervaringen van werkgevers en werknemers komen aan de orde in eerder genoemd vervolgonderzoek.
Bent u bereid te onderzoeken wat de beweegredenen zijn van deze docenten om te werken als uitzendkracht of zelfstandige zonder personeel in plaats van te werken in loondienst?
Zoals u bij het antwoord op vraag 2 heeft kunnen lezen laat SBO momenteel een vervolgonderzoek uitvoeren. Aanvullend onderzoek is daardoor (vooralsnog) niet nodig.
Bent u bereid actie te ondernemen om het aantal docenten dat als freelancer werkt terug te dringen, bijvoorbeeld door met onderwijskoepels hierover te spreken?
Allereerst wil ik benadrukken dat dit vooral een zaak is van de sector zelf. Het zijn ook sociale partners zelf geweest die dit onderwerp op de agenda hebben gezet.
Ik wacht de uitkomsten van het vervolgonderzoek van SBO naar de omvang van flexibele arbeidscontracten en het effect op de arbeidssfeer, de organisatie en de onderwijskwaliteit af.
De stand van zaken met betrekking tot de 30 projecten uit de Spoedaanpak |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het wegaanpassingsbesluit A1 ’t Gooi?1
Ja, ik ben bekend met deze tussenuitspraak.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wat zijn nu uw vervolgstappen?
Op 2 maart 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in het kader van het Wegaanpassingsbesluit (WAB) A1 ’t Gooi. De Raad van State heeft geoordeeld dat op één na alle beroepsgronden falen. Op dat resterende punt heeft de Raad van State geoordeeld dat het akoestisch onderzoek gebruik heeft gemaakt van gedateerde verkeersgegevens.
Door gebruik te maken van de «bestuurlijke lus» biedt de Raad van State mij de mogelijkheid om dit binnen twaalf weken te herstellen en zo nodig het WAB te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen. Totdat er een einduitspraak is, ligt de zaak dus nog onder de rechter.
Het gevolg van de tussenuitspraak is dat de openstelling van de A1 ’t Gooi is vertraagd. Met welke termijn is afhankelijk van de verdere behandeling van de zaak door de Raad van State. Het groot onderhoud dat tegelijkertijd met de aanleg van de spitsstroken zou worden uitgevoerd, wordt afgerond. De aanleg van de markering van de spitsstrook, de pechhavens en de geluidmaatregelen worden voorlopig uitgesteld.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de dertig projecten uit de Spoedaanpak? Gaat het lukken om de oorspronkelijke doelstelling te halen, namelijk tien afgeronde projecten en bij alle projecten «de schop de grond in» vóór mei 2011? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de tien openstellingen hebben we in maart 2011 gehaald. Door de tussenuitspraak van de Raad van State over het WAB A1 ’t Gooi wordt deze schop in de grond niet gehaald. Dit moment is nu afhankelijk van het verdere verloop van de beroepsprocedure.
Over de stand van zaken van de andere Spoedaanpak projecten meld ik u in de Voortgangsrapportage Spoedaanpak en Tracéwetprojecten die u in mei 2011 ontvangt.
Kunt u aangeven, voor de projecten waar nog geen onherroepelijk besluit is genomen, waarom dit nog niet is gebeurd en wanneer u een onherroepelijk besluit verwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel beroepsprocedures er voor deze projecten nog lopen bij de Raad van State? Verwacht u ook bij andere projecten nog vertraging hierdoor?
Zie antwoord vraag 3.
Inbeslagneming van een schip met wapens door Israël |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Israel seizes boat carrying arms for Hamas»? Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel «Gaza arms smuggling up since outbreak of regional unrest»?12
Ja.
Kunt u de berichten bevestigen dat het schip wapens aan boord had, afkomstig uit Iran, die bestemd waren voor Gaza waar Hamas nog altijd regeert?
Uit de informatie die de Nederlandse regering ontving van Israël kan worden opgemaakt dat een gedeelte van de wapens (raketten en mortieren) aan boord van het schip zijn oorsprong in Iran heeft, een ander gedeelte (munitie) zou uit China komen. De regering beschikt niet over andere informatie, dan de berichten en analyse van onderminister Ayalon.
Kunt u de berichten bevestigen dat het schip Duits eigendom is, de Liberiaanse vlag voerde, maar namens een Frans bedrijf vertrok vanuit een Turkse haven?
De regering heeft kennisgenomen van de genoemde krantenartikelen die berichten over een Duits schip onder Liberiaanse vlag. De Nederlandse regering beschikt niet over onafhankelijke informatie om deze feiten, dan wel de berichten over de opdrachtgever en vaarroute, te kunnen bevestigen.
Hebben de Duitse, Liberiaanse, Franse en Turkse autoriteiten aan de verplichtingen voldaan om te voorkomen dat wapens naar Gaza worden gesmokkeld? Hoe verhoudt zich dit bijvoorbeeld met de geldende EU-sancties jegens Iran? Zo nee, bent u bereid om, zo nodig in EU-verband, deze landen op deze verplichtingen aan te spreken?
Op basis van VN Veiligheidsraadresolutie 1747 is het aan Iran niet toegestaan om wapens te exporteren naar andere landen. Met betrekking tot specifieke wapensmokkel naar Gaza bestaat geen internationaal afgekondigd algemeen verplichtend regime waaraan de overige genoemde autoriteiten zijn gehouden. De Israëlische regering heeft de wapenvondst gemeld bij het VN sanctiecomité voor verder onderzoek.
Deelt u de analyse van de Israëlische onderminister van Buitenlandse Zaken Ayalon dat Iran en andere landen de wapensmokkel richting Hamas hebben opgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tegemoet te komen aan de oproep van onderminister Ayalon aan de internationale gemeenschap om de wapensmokkel naar Hamas tegen te gaan. Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering acht wapensmokkel naar Gaza onwenselijk en is voorstander van een internationale, gecoördineerde aanpak om wapensmokkel naar Gaza te bestrijden. Nederland participeert daartoe in het initiatief Gaza Counter Arms Smuggle Initiative (GCASI), een initiatief van gelijkgezinde landen dat de wapensmokkel over zee naar Gaza beoogt te bestrijden. De volgende landen nemen deel aan GCASI: Israël, Verenigde Staten, Canada, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Noorwegen, Frankrijk, Italië, Cyprus, Griekenland en Nederland. In dit verband wordt gesproken over verschillende instrumenten ter bestrijding van wapensmokkel en bestaande best practices.
Vrijheidsbeperkende maatregelen in zorginstellingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het interview «Vinger aan de pols houden bij complexe zaken»?1 Wat vindt u ervan, dat de ongeveer 40 zorginstellingen die door het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) werden aangemerkt als instelling waar cliënten afgezonderd of in afzondering leven en/of gefixeerd worden, pas na de commotie over Brandon en door tussenkomst van het CCE bovenaan het bezoeklijstje van de Inspectie zijn geplaatst?
Ja, ik ken het interview. Ik vind vrijheidsbeperking een van de ergste dingen die je een cliënt kunt aandoen. Daarom is mijn norm ook dat er niet wordt vastgebonden. Maar er zijn nu eenmaal omstandigheden dat het niet anders kan. Daarom is het zo belangrijk dat er voor de moeilijkste problemen in de zorg voortdurend en gezamenlijk naar verbeteringen wordt gezocht.
Bij brief van 8 maart 2011 (DLZ/KZ-U-3053732) heb ik u een plan van aanpak «complexe zorg aan cliënten met probleemgedrag» gezonden. De vorming van een denktank «complexe zorg» maakt daar een essentieel onderdeel van uit. De denktank heeft als opdracht te verkennen hoe schijnbaar perspectiefloze situaties, zoals bij B, kunnen worden losgetrokken en zal daarbij tevens aandacht besteden aan mogelijkheden voor preventie en vroegdiagnostiek.
In het werkplan van de IGZ was reeds voorzien in toezicht op het toepassen en terugdringen van vrijheidsbeperkingen. Naar aanleiding van de casuïstiek rond B is dit zodanig ingevuld dat de inspectie daarbij gericht aandacht gaat besteden aan de cliënten (in instellingen binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg) die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden als B.
Zou het kunnen dat de directies van deze instellingen eigenlijk niet goed genoeg op de hoogte waren van de precieze gang van zaken rond de cliënten die in hun instellingen geïsoleerd worden, als de waarneming van het CCE is dat de bestuurders in de eigen instelling nog eens nagegaan zijn hoe de praktijk er in de eigen organisatie eruit ziet?
Het een volgt niet logischerwijs uit het ander. Bestuurders zijn in de regel op de hoogte van bijzondere situaties in hun organisatie. Niettemin vind ik het heel belangrijk dat in gevallen waarbij de vrijheidsbeperkingen van grote invloed zijn op het dagelijkse leven van de cliënt, er een externe toets plaats vindt.
Vindt u niet dat de Inspectie altijd ingelicht moet zijn zodra vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast?
De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen(Wet Bopz) voorziet in een meldingsplicht wanneer er sprake is van dwangbehandeling. Daarvan is sprake als de cliënt(vertegenwoordiger) niet instemt met de behandeling c.q. het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Als er overeenstemming is bereikt over het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen, dan is er geen verplichting de toepassing aan de inspectie te melden.
Vindt u niet dat de Inspectie bij toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen frequenter en diepgaander contact met deze instellingen zou moeten houden, gezien het gegeven dat in het geval van Brandon de Inspectie zich twee jaar lang niet op de hoogte heeft gesteld van zijn levensomstandigheden?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van het CCE dat complexe vragen op tijd zouden moeten worden aangemeld bij het CCE, namelijk zodra er sprake is van handelingsverlegenheid, en dus altijd bij vrijheidsbeperkende maatregelen? Welke instrumenten kunt u inzetten, zodat instellingen eerder gaan onderkennen dat er sprake is van handelingsverlegenheid?
Het is essentieel dat complexe zorgvragen op tijd worden aangemeld. Ik stel mij voor dat de «Denktank complexe zorg» alle fasen in het zorgverleningsproces kritisch doorlicht op kwetsbare punten inclusief het mogelijk niet tijdig signaleren en melden van handelingsverlegenheid. Op basis van de uit deze analyse verkregen inzichten kunnen concrete verbeteracties worden ingezet.
In dit verband is voorts het volgende van belang. In het wetsvoorstel Zorg en Dwang is voorzien in een registratie en meldplicht van alle vormen van vrijheidsbeperking. Dit heeft niet alleen tot gevolg dat de inspectie dan volledig op de hoogte is, maar zal er mijns inziens ook toe leiden dat binnen instellingen nog eens extra wordt gekeken of er geen alternatieven voor handen zijn, alvorens tot vrijheidsbeperkingen over te gaan. Mijn norm is dan ook dat er niet mag worden vastgebonden.
Wanneer kan de Kamer de door u toegezegde brief verwachten met daarin uw reactie op de aangenomen motie-Wolbert c.s., die ook gaat over het breder en eerder inzetten van de expertise van het CCE?2
Bij brief van 4 april 2011 (DLZ/KZ-U-3058828) heb ik u geïnformeerd over de actuele stand van zaken rond de uitvoering van het plan van aanpak «complexe zorg aan cliënten met probleemgedrag».
Heeft u ervan kennis genomen dat de directeur van het CCE in het interview spreekt over terugval van cliënten en het opnieuw overgaan op vrijheidsbeperkende maatregelen bij dezelfde cliënt? Is bij u bekend in hoeveel gevallen de inzet van het CCE eenmalig is en bij welk percentage van de cliënten het CCE regelmatig moet terugkomen? Deelt u de mening dat berusting in machteloosheid te allen tijde tegengegaan moet worden en dat in dit kader vooral de situatie van de cliënten, waarbij terugval of langdurige vrijheidsbeperking aan de orde is, extra nauwgezet gevolgd moeten worden?
Ja, bij complexe cliënten is altijd terugval mogelijk. De aanleiding hiertoe kan divers zijn. Het kan te maken hebben met het bereiken van een nieuwe levensfase, een overlijdensgeval in de familie of een onverwachte gebeurtenis. Uit een steekproef naar heraanmeldingen komt naar voren dat 16% van alle aanmeldingen cliënten betreft die het CCE (over een periode van in 20 jaar) eerder heeft gezien. Het merendeel hiervan (12 % van het totaal) betreft overigens een geheel nieuwe vraag in een andere setting, veelal als gevolg van het bereiken van een andere levensfase. In 4% van de gevallen betreft het eenzelfde vraag op dezelfde plek, waar de instelling de inbreng van het CCE onvoldoende heeft kunnen borgen.
Zijn er instellingen die vaker en langer vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen dan andere, terwijl ze qua cliëntenpopulatie vergelijkbaar zijn? Kunt u iets zeggen over de kenmerken van deze instellingen qua cultuur, structuur en specialisatie?
Deze gegevens zijn niet bekend c.q. niet uit bestaande administraties te halen.
De noodzaak om tot duidelijke berekenwijze en definities te komen voor overhead in het hoger onderwijs |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
|
|
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen die ingaan op de overheadkosten van hoger onderwijsinstellingen waaronder het hbo?12
Hoe beoordeelt u de verschillende manieren waarop de hoogte, de definiëring en de berekening van overhead bij instellingen naar voren komen in deze artikelen?
Deelt u de mening dat onnodige overhead die ten koste gaat van het primaire onderwijsproces voorkomen moet worden, maar dat hiervoor wel een duidelijke definitie, berekenwijze en een limiet voor nodig zijn, o.a. afgezet ten opzichte van andere sectoren en de daarbij behorende overhead?
Deelt u de mening dat, mede op basis van beantwoording van eerdere Kamervragen3, geconcludeerd kan worden dat o.a. de onderbouwing en berekening van overhead, zoals genoemd door het kabinet, onduidelijk en verouderd is ten opzichte van andere onderzoeksresultaten op dit terrein?
Bent u bereid om hier voor eens en altijd duidelijkheid in te verschaffen door een solide opgezet en op de actuele situatie gericht onderzoek hiernaar te laten doen, bijvoorbeeld via de Algemene Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden voor het wetgevingsoverleg over het hoger onderwijs op 21 maart a.s.?
De vermissing van een Nederlander in Egypte |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het lot van de Nederlands-Egyptische man Hisham Diab die, ondanks het feit dat hij al op 8 mei 2004 had moeten zijn vrijgelaten, in de Liman Tora gevangenis verblijft?1 Bent u bereid navraag te doen naar hem en opheldering te verkrijgen over zijn verblijf?
Ja, ik ben bekend met de zaak van de heer Diab en berichten over geweld tegen gevangenen bij recente uitbraakpogingen. De heer Diab werd onmiddellijk na zijn vrijlating, op 9 mei 2004 opnieuw aangehouden en werd sindsdien vastgehouden op grond van de Egyptische «emergency law».
De Nederlandse ambassade in Kairo heeft sinds de arrestatie van de heer Diab geregeld contact met de Egyptische autoriteiten over deze zaak. Nog onlangs gebeurde dat tijdens een bezoek van de Nederlandse ambassadeur op 17 maart j.l. aan de Egyptische onderminister voor protocol. Ook tijdens een onderhoud met de ambassadeur Mensenrechten van het Egyptische Ministerie van Buitenlandse Zaken, mw. Layla Bahaa Al-Din, is aandacht gevraagd voor de situatie van de heer Diab.
Volgens gegevens van de Nederlandse ambassade in Kairo zat de heer Diab vanaf 2008 vast in de Damanhour-gevangenis. Navraag door de ambassade bij de directie van deze gevangenis leverde op dat de heer Diab tijdens de recente onlusten in Egypte, d.w.z. kort na 25 januari jl. niet is gedood, maar uit de Damanhour gevangenis zou zijn ontsnapt. Onafhankelijk van de informatie van de gevangenisdirecteur heeft mw. Layla Bahaa Al-Din van het Egyptische Ministerie van Buitenlandse Zaken ditzelfde gemeld aan de ambassade.
Op 20 april meldde Amnesty International in een rapport over administratieve detentie in Egypte dat de heer Diab op 6 februari zou zijn vrijgelaten.
Op 2 mei kon de ambassade bevestigen dat de heer Diab inderdaad vrij is.
Bent u tevens bekend met berichten dat onlangs tientallen gedetineerden zouden zijn doodgeschoten in Egyptische gevangenissen? Kunt u uitsluiten dat de heer Diab dit ook is overkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid er bij de Egyptische autoriteiten op aan te dringen Diab zo spoedig mogelijk vrij laten? Indien neen, waarom niet? Bent u tevens bereid opheldering te vragen over berichten over het doden van gevangenen door bewakers? Wilt u, indien dit juist blijkt, dit ten strengste afkeuren en de Egyptische regering verzoeken strafrechtelijk op te treden tegen de daders? Indien nee, waarom niet?
Sinds de aanhouding van de heer Diab heeft Nederland zich steeds voor hem ingespannen door consulaire bezoeken af te leggen en door aandacht te vragen voor zijn zaak bij de Egyptische autoriteiten. De heer Diab heeft in 2007 echter aangegeven geen prijs meer te stellen op consulaire bijstand, en weigert ambassademedewerkers te spreken. De ambassade is zich desondanks blijven inspannen de heer Diab te bezoeken.
Zoals in het antwoord op de vragen 1 en 2 is gemeld, heeft Nederland zich steeds ingespannen om duidelijkheid te krijgen over het lot van de heer Diab.
Verschillende mensenrechtenorganisaties doen momenteel onderzoek naar de recente gebeurtenissen in Egyptische gevangenissen. Nederland heeft zowel in EU-verband als in bilaterale contacten met de Egyptische autoriteiten gepleit voor berechting van hen die zich schuldig hebben gemaakt aan het gebruik van geweld tijdens recente onlusten in Egypte.
Het experiment in de gemeente Utrecht een legale cannabisclub op te richten |
|
Nine Kooiman |
|
Is het waar dat u op het voorstel van de gemeente Utrecht een legale cannabisclub op te richten1 reeds heeft gereageerd door dit experiment af te wijzen en te zeggen dat «deze vorm van getolereerde teelt niet zal worden getolereerd»2 en dat «dit niet gaat gebeuren»?3
Van de berichten over de plannen van de gemeente Utrecht om te experimenteren met gereguleerde, gecontroleerde teelt voor eigen gebruik, heb ik kennisgenomen. Ik sta afwijzend tegenover deze plannen.
Staat het belang van de volksgezondheid voor u voorop in het drugsbeleid? Zo ja, waarom wijst u dit experiment, waarbij de kwaliteit tenminste in de gaten gehouden kan worden en het THC-gehalte binnen de perken blijft af?
Het Nederlandse drugsbeleid steunt op twee pijlers, die van de bescherming van de volksgezondheid en die van de veiligheid en rechtshandhaving.
De plannen van de gemeente Utrecht, zoals deze in de media zijn beschreven, zijn in strijd met de wet. De teelt van cannabis is verboden, ook van vijf planten of minder. Zoals ik uw Kamer op 15 maart jl. in het vragenuur heb gemeld, heeft overleg met de gemeente Utrecht over dit voorstel daarom weinig zin. Dit heb ik inmiddels ook aan de burgemeester van Utrecht laten weten.
Met welke argumenten heeft u precies dit voorstel voor een experiment, dat nader uitgewerkt moet worden, zo rigoureus afgewezen? Waarom wacht u de nadere uitwerking niet eerst af en gaat u niet in gesprek met de gemeente Utrecht om tot overeenstemming te komen over een experiment waarbij de effecten op volksgezondheid, overlast en criminaliteit kunnen worden beoordeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit experiment een kans te bieden en de effecten op de volksgezondheid, overlast en criminaliteit in de gaten te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het recente geweld tegen Koptische christenen in Egypte |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving over recent geweld tussen moslims en Kopten in Egypte?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de aanleiding voor de gewelddadige clash tussen moslims en Kopten op 8 maart 2011, met 13 doden en meer dan 140 gewonden, lag in het feit dat moslims in Helwan een kerk hebben platgebrand en, om zout in de wonden te strooien, vervolgens dinsdag terugkwamen op diezelfde plek om massaal te bidden?
Op 8 maart jl. heeft een gewelddadige confrontatie plaatsgevonden tussen moslims en christenen in de wijk Mokattam in Cairo. De aanleiding voor dit geweld was de vernieling van een kerk in Sol (Helwan). Deze is vernield en in brand gestoken na een uit de hand gelopen ruzie over een relatie tussen een koptische man en een islamitische vrouw waarbij familieleden van beide betrokkenen zijn omgekomen. De kerk wordt weer door de Egyptische strijdkrachten opgebouwd.
De door u genoemde aantallen aanwezige moslims en christenen kan ik niet bevestigen. Volgens de Egyptische autoriteiten zijn bij de gevechten vijftien doden gevallen, waarvan in elk geval tien kopten. Ook waren er meer dan honderd gewonden. Volgens koptische ooggetuigen zouden er zowel door het Egyptische leger als door burgers schoten zijn gelost. Het leger zegt slechts in de lucht te hebben gevuurd om de menigte uiteen te drijven.
Naar aanleiding van de confrontaties tussen moslims en kopten in Sol en Mokattam heeft de Nederlandse ambassade op 10 maart jl. een bezoek gebracht aan Mokattam. Hier is met een aantal koptische geestelijken gesproken. Zij benadrukten dat de verhouding tussen de christenen en de moslims in de wijk gewoonlijk goed is.
Op 12 maart jl. is door de Nederlandse ambassade eveneens een bezoek gebracht aan Sol. Uit gesprekken met christelijke inwoners werd duidelijk dat ook het conflict in Sol niet representatief is voor het dagelijks leven aldaar. Volgens de inwoners leven moslims en christenen daar gewoonlijk vreedzaam naast elkaar. Vooraanstaande geestelijken van beide zijden hebben Sol inmiddels ook bezocht en pleiten voor verdraagzaamheid.
Is het waar dat 1000 Kopten die demonstreerden tegen het platbranden van die kerk, werden beschoten door moslims? Worden in die omgeving christelijke huizen en werkplaatsen regelmatig onder vuur genomen en demonstrerende christenen gestenigd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in de buitenwijk Mokattam van Cairo een menigte van 15 000 moslims een groep van 500 demonstrerende Kopten aanviel met stenen en een Koptisch klooster bekogelde met molotov-cocktails? Heeft vervolgens het Egyptisch leger, tezamen met de moslims, met scherp geschoten op de Kopten waarbij 9 van hen om het leven kwamen en 150 van hen werden gewond?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gedurende de 18-daagse Egyptische revolutie in januari 2011 christenen (gemeld wordt: 24 personen) afgeslacht door moslims de hun kans schoon zagen?
Tijdens de revolutie zijn in Sharona (Opper-Egypte) op 30 januari jl. acht christenen en een moslim gedood. Het ging hierbij om een familievete naar aanleiding van een interreligieuze relatie. Er zijn daarnaast gedurende de revolutie meer dan 350 mensen omgekomen, ook christenen, maar zij kwamen niet om door sektarisch geweld.
Indien de berichtgeving waar is, deelt u dan de mening dat invloed van de Moslimbroederschap op het bestuur van Egypte ertoe kan leiden dat de situatie van de Kopten nog verder zal verslechteren? Wilt u de Egyptische regering duidelijk maken dat in dat geval Nederland de associatieovereenkomst van de EU met Egypte op zal zeggen? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de autoriteiten om de positie van kopten en andere religieuze minderheden te beschermen, ongeacht welke partijen deel van de regering uitmaken. De positie van koptische christenen en andere religieuze minderheden in Egypte en de regio vormen regelmatig onderwerp van gesprek in de EU Raad Buitenlandse Zaken. Nederland pleit in EU-verband voor snelle uitvoering van concrete maatregelen naar aanleiding van de raadsconclusies over godsdienstvrijheid van de Raad van februari jl. Mocht de situatie van religieuze minderheden verslechteren, dan moet in EU verband bekeken worden welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden.
Bent u bereid de islamitische agressie tegen Koptische christenen in Egypte aan de orde te stellen in de 16e vergadering van de VN-Mensenrechtenraad en daar adequate maatregelen te verlangen? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft het recente interreligieuze geweld in o.a. Egypte opgebracht tijdens de 16e vergadering van de VN Mensenrechtenraad. Mede op aandringen van Nederland organiseerde de EU tijdens deze Raad bovendien een side-event over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en geweld tegen religieuze minderheden.
Wilt u bij de Egyptische regering aandringen op doeltreffende bescherming van mensen tegen agressie door islamieten en het Egyptisch leger? Zo nee, waarom niet?
De Egyptische ambassadeur in Den Haag is reeds op 11 maart jl. door het ministerie van Buitenlandse Zaken aangesproken op het recente geweld en gewezen op de verantwoordelijkheid van de Egyptische autoriteiten voor de bescherming van religieuze minderheden en respect voor hun fundamentele vrijheden. De Nederlandse ambassade in Cairo brengt dit eveneens in reguliere gesprekken met de Egyptische regering op.
Het bericht dat de Pantar-busjes blijven rijden |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kunt u – gezien de tegenstrijdige berichtgeving – uitsluitsel geven of de gemeente Amsterdam bezuinigt op het woonwerk-vervoer voor geindiceerden voor de Sociale Werkvoorziening (SW) op de sociale werkplaats Pantar in Amsterdam? Kunt u dit toelichten?12
Het is aan de gemeente Amsterdam om een keuze te maken op welke wijze zij haar beleid omtrent woon-werkverkeer van Wsw-werknemers vorm geeft.
De gemeente Amsterdam meldt in de rapportage «Naar een SW met toekomst», waaraan uw Kamer ook refereert, dat van de collectieve vervoersvoorziening wordt overgestapt op maatwerk. Uitgangspunt hierbij is dat niemand van de sw-medewerkers zijn werk verliest als gevolg van deze maatregel en waar nodig wordt de collectieve vervoersvoorziening in stand gehouden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Amsterdam in haar beleidsvoorstellen niet kan uitsluiten dat mensen met een SW-indicatie worden ontslagen? Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat uw toezegging – dat iedereen die nu in de Wsw zit zijn beschutte werkplek behoudt – gestand blijft?34
Allereerst maakt het bericht melding van bezuinigingen op het personeelsbestand van Pantar zelf en dus niet de Wsw-doelgroep. Zoals Amsterdam in haar rapport aangeeft, zal er bespaard moeten worden op de bedrijfsvoering van Pantar.
Voor zover er wordt bespaard in relatie tot de doelgroep, ziet dit op de kosten voor het woon-werkverkeer en kantinefaciliteiten. De beoogde bezuinigingen hebben als uitgangspunt dat niemand van de Wsw-ers zijn werk verliest, zoals bij het antwoord op vraag 1 al is opgemerkt.
In het spoeddebat inzake Pantar op 1 maart jl. heb ik gezegd dat er in de begroting voor het jaar 2011 een bezuiniging van € 120 mln. is opgenomen. Ik heb daarbij uitvoerig gemotiveerd waarom er ruimte moet zijn om de subsidie per Wsw-plek te verlagen. Tevens heb ik daarbij aangegeven dat het Rijk de taakstelling – voor wat betreft het aantal te realiseren Wsw-plekken – vaststelt en het daarbij behorende budget ter beschikking stelt. De gemeenten en sociale werkplaatsen kunnen op veel verschillende manieren invulling geven aan die bezuiniging. Gemeenten en de sociale werkbedrijven zijn het beste in staat om het nodige maatwerk te leveren. Aan de rechten en plichten van het huidige, zittende, Wsw-bestand met een indicatie verandert niets als gevolg van het Rijksbeleid.
Kunt u uiteenzetten hoeveel medewerkers van Pantar op basis van de plannen van de gemeente Amsterdam worden ontslagen (onderverdeeld in SW-medewerkers en niet-SW-medewerkers)?
In haar persbericht van 9 maart 2011 meldt de gemeente Amsterdam dat de besparingen op de Wsw onder andere worden gerealiseerd door te snijden in het personeelsbestand van Pantar zelf. Ik heb echter geen kennis van de invulling die de gemeente Amsterdam hieraan geeft en dit betreft ook een beleidsverantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam. In haar persbericht meldt de gemeente Amsterdam wel dat de invulling van de besparing niet leidt tot baanverlies van Wsw-werknemers.
Hoeveel tijdelijke medewerkers bij Pantar krijgen geen contractverlenging door deze bezuinigingen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben andere sociale werkplaatsen in Nederland ook plannen om mensen met een SW-indicatie te ontslaan? Zo ja, welke?
Ik heb geen kennis van plannen voor het ontslaan van werknemers met een Wsw-indicatie. Ik heb inmiddels kennis genomen van het voornemen van de Roteb in Rotterdam om 212 tijdelijke contracten voor mensen met een Wsw-indicatie niet te verlengen. De Roteb onderzoekt de mogelijkheden om deze mensen opnieuw aan het werk te helpen.
De toegankelijkheid van de schuldhulpverlening |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat de gemeente Alkmaar zonder opgaaf van reden een persoon uitschrijft uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), omdat de termijn van 6 maanden is verstreken? Zijn er meer gemeenten in Nederland die dergelijk beleid hebben opgesteld?1
Ik treed vanuit het Rijk niet in individuele gevallen rond de uitvoering van wetgeving door gemeenten. De bestaande procedures van bezwaar en beroep zijn bij uitstek bedoeld voor de betrokken burger en gemeente. Ik doe dan ook geen uitspraak over de wenselijkheid, zeker niet in individuele gevallen.
Acht u het wenselijk dat de gemeente Alkmaar vanwege de uitschrijving uit het GBA de aanvraag voor schuldhulpverlening niet verder wil behandelen, waardoor het traject tot het aflossen van schulden komt te stagneren cq stopt? Zijn er mogelijkheden om een separate inschrijving in de GBA te vertrekken zodat het schuldhulpverleningstraject doorgang kan vinden?
Schuldhulpverlening is op dit moment geen wettelijke taak van de gemeente. Dit heeft tot gevolg dat gemeenten vrij zijn om een persoon die daarom vraagt wel of geen schuldhulpverlening te verstrekken. De gemeente kan de verstrekking van schuldhulpverlening desgewenst mede afhankelijk maken van een inschrijving in de GBA.
Indien het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening tot wet wordt verheven, wordt schuldhulpverlening een wettelijke taak van gemeenten. Gemeenten zijn dan verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan hun in de GBA ingeschreven inwoners. Als iemand niet is ingeschreven in de GBA, bijvoorbeeld omdat hij dakloos is, dan is de centrumgemeente verantwoordelijk die in dit soort gevallen ook verantwoordelijk is voor de uitvoering van de WWB.
Acht u het wenselijk dat een gemeente de schuldhulpverlening beëindigt om dat het inkomen structureel te laag is en er hierdoor nieuwe schulden en achterstanden ontstaan? Zo ja, is het niet logisch dat bij mensen die een beroep doen op de schuldhulpverlening het inkomen structureel te laag is? Welke mogelijkheden heeft iemand om toch te kunnen blijven deelnemen aan het schuldhulpverleningstraject? Kunt u dit toelichten?
De gemeente beoordeelt of iemand in aanmerking komt of blijft komen voor schuldhulpverlening. Gemeenten kunnen daarvoor zelf criteria vaststellen. Een criterium kan zijn dat iemand een bepaalde afloscapaciteit moet hebben.
Indien het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening tot wet wordt verheven is schuldhulpverlening een wettelijke taak van de gemeente. Een belangrijk uitgangspunt is dat de gemeentelijke schuldhulpverlening breed toegankelijk moet zijn. Deze brede toegankelijkheid geldt tenzij de wet eisen stelt aan de toegankelijkheid. Een voorbeeld hiervan is de eis dat een persoon in Nederland woont.
Acht u het wenselijk dat in bovengenoemde situatie de gemeente niet wil helpen met het oplossen van de schuldenproblematiek, waardoor de problematiek blijft bestaan en zal verergeren? Kunt u dit toelichten?
Op basis van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en Rijk op het terrein van de gemeentelijke schuldhulpverlening ga ik niet in op de afwegingen die een gemeente maakt bij het toelaten van personen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Acht u het wenselijk dat de gemeente Alkmaar de inschrijving in het GBA slechts voor bepaalde tijd (maximaal 6 maanden) toestaat en daarna zonder aankondiging de betreffende persoon uitschrijft zonder dat er wordt bekeken hoe de status van de schuldhulpverlening is? Kunt u dit toelichten?
Ik treed vanuit het Rijk niet in individuele gevallen rond de uitvoering van wetgeving door gemeenten. Voor de relatie met het traject van schuldhulpverlening verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het minnelijke traject van de schuldhulpverlening in optimum situaties zeker ten minste zes maanden zal duren? Zo ja, deelt u dan de mening dat een uitschrijving uit het GBA binnen zes maanden de schuldhulpverlening frustreert omdat deze niet kan worden afgemaakt of worden doorgezet? Kunt u dit toelichten?
Gemeentelijke schuldhulpverlening is maatwerk. De tijd die het kost om minnelijke schuldhulpverlening te verlenen verschilt van geval tot geval. In de praktijk duurt dit vaak langer dan 6 maanden. De gemeente is bevoegd criteria vast te stellen waaraan een persoon moet voldoen om voor schuldhulpverlening in aanmerking te komen. Een criterium kan zijn dat een persoon is ingeschreven in de GBA.
Indien het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening tot wet is verheven is de gemeente uiteraard gehouden de wet toe te passen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Ik treed niet in de afwegingen die een gemeente maakt.
Klopt het dat een wettelijke traject – de wet Schuldsanering Noordelijke Personen (WSNP) – ook in optimum situaties tenminste 6 maanden duurt en dit traject ook zal worden gefrustreerd wanneer iemand binnen zes maanden uit de GBA wordt uitgeschreven? Zo ja, welke mogelijkheden heeft een persoon in bovenstaande situaties nog om een schuldhulpverleningstraject in te gaan?
De procedure van de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) duurt in de regel drie jaren. Een uitschrijving uit de GBA is geen reden om iemand tussentijds uit de schuldsaneringprocedure te verwijderen.
Ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat personen in betreffende situatie een inschrijving krijgen in de GBA waardoor de schuldhulpverlening kan worden aangevangen, doorgezet en worden afgerond zonder tijdsdruk? Kunt u dit toelichten?
Een burger is verplicht zich te laten inschrijven in de GBA bij de gemeente waar hij woont. De gemeente beoordeelt dan de aangifte, doet zo nodig nader onderzoek en kan dan overgaan tot inschrijving. Indien een burger geen aangifte doet, kan de gemeente ambtshalve tot inschrijving in de GBA overgaan. Het is de gemeente die beoordeelt of tot inschrijving moet worden overgegaan; het Rijk kan niet treden in die verantwoordelijkheid of beoordeling.
Wat de gevolgen zijn van inschrijving in de GBA voor ziektekostenverzekeringen e.d. volgt niet uit de regelgeving rond de GBA, maar uit de regelgeving rond dat specifieke onderwerp.
Welke mogelijkheden heeft iemand om ingeschreven te blijven in de GBA, zodat naast de aanvraag van de schuldhulpverlening, ook een ziektekosten verzekering, paspoort etc., kunnen worden geregeld? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er mogelijkheden voor personen met schulden zonder uitzicht op een inkomen uit werk of een uitkering op basis van een gift van derden (ad € 5 000,00 per jaar, waarmee een bedrag ad € 46,00 per maand gedurende 3 jaar kan worden afgelost, conform de eis van het minimumbedrag voor een WWB-gerechtigde) het schuldhulpverleningstraject kan worden ingezet ondanks dat betreffende persoon structureel een te laag inkomen heeft? Kunt u dit toelichten?
De vraag of in een concreet geval een schuldhulpverleningstraject mogelijk is, is van een aantal zaken afhankelijk, zoals de beslissing van een gemeente om een persoon al dan niet tot de schuldhulpverlening toe te laten en de bereidheid van schuldeisers om in te stemmen met een schuldregeling. Op beide heb ik geen invloed. Ik acht het dan ook niet zinvol om concreet in te gaan op de in de vraag geschetste theoretische casus.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten in welke beleidsstukken die zijn verschenen sinds het aantreden van dit kabinet, er specifiek aandacht is besteed aan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)?
Het regeerakkoord stelt over MVO: «Maatschappelijk verantwoord ondernemen is belangrijk. Ondernemingen tonen aandacht voor mensen, milieu en maatschappij. Het gaat hierbij onder meer om de belangen van alle betrokkenen, met inbegrip van de aandeelhouders, om continuïteit en duurzaamheid, zowel ten aanzien van de omgeving, de klant en het product».
Daarnaast zijn er sinds het aantreden van het kabinet brieven verstuurd over onder meer de herkomst van kolen uit Nederlandse energiecentrales, de evaluatie van het NCP, de resultaten van de Transparantiebenchmark 2010, de evaluatie van de stichting MVO Nederland en de kabinetsreactie op het Castermans-rapport1.
In de «Bedrijfslevenbrief» (Kamerstuk 32 637, nr. 1) wordt duurzaamheid als één van de toetsingskaders gehanteerd; in hoeverre valt hier ook MVO onder? Vallen ook sociale aspecten, zoals het respecteren van de normen van de International Labour Organisation (ILO) en andere mensenrechten onder de definitie van duurzaamheid die het kabinet hanteert?
Het kabinet zet onverminderd in op MVO en het bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven hierbij. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven, ongeacht of zij onderdeel uitmaken van de topsectoren aanpak, dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. De focus van de bedrijfslevenbrief is gericht op het benutten van kansen voor het bedrijfsleven en het wegnemen van belemmeringen, met daarbij bijzondere aandacht voor de negen topsectoren. Met de aanpak werkt het kabinet per topsector samen met bedrijven en kennisinstellingen aan het versterken van de concurrentiekracht en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Duurzaamheid is hierbij een van de thema’s.
Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat het om een evenwicht tussen people, planet en profit (de triple p-benadering). Van bedrijven die in het buitenland opereren wordt bovendien verwacht dat zij de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven. Sociale aspecten en mensenrechten maken hier onderdeel van uit, evenals milieuaspecten. Er liggen belangrijke uitdagingen voor bedrijven op het vlak van internationale ketenverantwoordelijkheid. De topsectoren zijn uitgenodigd in hun agenda’s voorstellen te doen om bij te dragen aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en te bezien hoe dit kan leiden tot versterking van de concurrentiekracht.
In hoeverre wordt het tot op heden gevoerde beleid op het gebied van MVO voortgezet in het door het kabinet voorgestane bedrijvenbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate wordt bij de beslissing tot ondersteuning vanuit de minister van Buitenlandse Zaken en/of Ontwikkelingssamenwerking, de prestaties en het commitment van de desbetreffende onderneming op het gebied van MVO betrokken? Welke rol spelen de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen hierbij?
De private sector is een belangrijke partner bij het realiseren van de speerpunten uit de focusbrief ontwikkelingssamenwerking2. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan het normatieve kader van de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Bij subsidies aan het bedrijfsleven in het kader van het financieel buitenlandinstrumentarium worden de subsidieaanvragen onder meer op MVO-criteria getoetst en worden de voortgang en prestaties gemonitord.
Welke rol ziet u weggelegd voor het maatschappelijk middenveld bij het benoemen en aanpakken van sectorspecifieke knelpunten en belemmeringen op het gebied van MVO?
Het maatschappelijke middenveld en maatschappelijke organisaties zijn van wezenlijk belang in het MVO-proces. In dialoog met het bedrijfsleven kunnen zij signaleren, monitoren en initiatieven ontplooien, zoals bijvoorbeeld keteninitiatieven. Op het vlak van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen omarmt het kabinet het initiatief van de vakbonden en werkgeversorganisaties in de Sociaal Economische Raad (SER) gericht op de invulling van ketenverantwoordelijkheid door Nederlandse bedrijven. De bedrijfs- en productschappen worden daar nauw bij betrokken. Ik heb over dit initiatief goed contact met de voorzitter van de SER, wat niet wegneemt dat ik de voortgangsrapportage kritisch zal bezien. Verder betrekt mijn ministerie maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding en uitvoering van beleid. Bij de voorbereiding van economische missies en bij de Nederlandse inzet voor de update van de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vindt bijvoorbeeld regulier overleg en informatie-uitwisseling plaats met maatschappelijke organisaties. Ook MVO Nederland betrekt de maatschappelijke organisaties (brancheorganisaties, ondernemersorganisaties en NGO’s) bij zijn besluitvorming en de vormgeving van haar branchegerichte activiteiten. Er wordt inmiddels met meer dan 45 brancheorganisaties samengewerkt.
De gemeentelijke leges voor opname van gastouders in het Landelijk Register Kinderopvang |
|
Karin Straus (VVD), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de gewijzigde wet Kinderopvang volgens welke het sinds 1 januari 2010 voor gastouders verplicht is zich te registreren in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK)?
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke kosten gemeenten maken voor de opname van een gastouder in het LRK en hoe hoog deze kosten gemiddeld zijn?
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. De precieze kosten van de handeling die een gemeente verricht om een gastouder op te nemen in het LRK, zijn mij niet bekend. In de keten van toezichts- en handhavingstaken die gemeenten hebben alvorens te kunnen overgaan tot registratie is de tijd die hieraan wordt besteed beperkt (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat gemeenten kosten voor registratie in rekening brengen aan gastouders?1 Zo ja,wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het heeft niet mijn voorkeur dat gemeenten leges in rekening brengen. Gemeenten zijn daar echter wel toe bevoegd. In de gemeentewet is bepaald dat gemeenten rechten mogen heffen voor diensten, maar daarop geen winst mogen maken. Dit is een algemeen principe in de bestuurlijke verhoudingen tussen rijk en gemeenten. Het spreekt voor zichzelf dat dergelijke algemene principes niet ter discussie kunnen worden gesteld op basis van ervaringen in één sector, de kinderopvang.
Verder is hier van belang dat de middelen die aan gemeenten beschikbaar zijn gesteld voor toezicht en handhaving op de kinderopvangsector via de reguliere sleutel worden verdeeld over gemeenten. Als gevolg daarvan kan het zijn dat gemeenten met relatief veel gastouders in het overgangsjaar 2010 niet geheel zijn gecompenseerd via het gemeentefonds. Vóór 2010 was immers niet bekend waar de gastouders zich in Nederland bevonden. Nu het Landelijk Register Kinderopvang is gevuld, is echter specifieke informatie beschikbaar over het aantal voorzieningen voor gastouderopvang per gemeente. Dit biedt de kans om de verdeelsleutel voor 2012 en de jaren daarna te verfijnen. De VNG onderzoekt deze mogelijkheid in overleg met de ministeries van BZK en SZW. Als dit lukt, verwacht ik dat het aantal gemeenten dat leges heft zal dalen.
De passage over lastenverzwaring waar u op wijst, heeft betrekking op de administratieve lasten die zouden toenemen als een vergunningplicht zou worden opgelegd. Deze administratieve lasten nemen niet toe als leges worden geheven.
Bent u het ermee eens dat het niet in de geest is van de gewijzigde wet Kinderopvang om leges te heffen, aangezien dit een lastenverzwaring betekent?2
Zie antwoord vraag 3.
Welke voor- en nadelen ziet u in het voorstel om registratie van gastouders in de LRK centraal te organiseren? Bent u voornemens om op dit terrein stappen te zetten?
De registratie van een gastouder in het LRK is het sluitstuk van een zorgvuldig besluitvormingsproces waarvoor gemeenten wettelijk verantwoordelijk zijn. Dit proces kan als volgt worden samengevat: het gastouderbureau dient bij de gemeente een aanvraag in tot in exploitatiename van een voorziening voor gastouderopvang, de gemeente geeft de GGD opdracht om te beoordelen of de gastouder voldoet aan de kwaliteitsvereisten, de GGD doet onderzoek en brengt een (beknopt) verslag uit aan de gemeente, de gemeenten neemt een besluit, de gemeente stuurt het gastouderbureau en de gastouder een beschikking, de gemeente schrijft de gastouder al dan niet in het LRK in. Deze zelfde stappen worden doorlopen als een aanvraag wordt ingediend tot in exploitatiename van een kindercentrum of een gastouderbureau. Vanwege het grote belang van registratie voor betrokkenen is dit proces omgeven door wettelijk waarborgen van zorgvuldigheid. Zo wordt een gastouder van rechtswege geregistreerd als een gemeente niet binnen 10 weken een besluit neemt op een aanvraag. Voorts is in het proces van GGD-controle sprake van hoor en wederhoor en heeft een aanvrager de mogelijkheid van bezwaar en beroep in het geval de gemeente negatief beschikt.
Het centraliseren van uitsluitend de registratiehandeling, bijvoorbeeld bij de technisch beheerder van het LRK, levert geen efficiencywinst op. Het hiervoor beschreven proces is pas een jaar geleden ingericht. Dit nu al wijzigen zou bestuurlijk onverantwoordelijk zijn. Bovendien is er geen centraal apparaat beschikbaar dat dit hele proces zou kunnen overnemen.
Ik verken op dit moment wel de mogelijkheden tot verbetering van de effectiviteit van het toezicht door de GGD en de handhaving door gemeenten. In dit kader wordt ook een mogelijke aanpassing van de verdeelsleutel voor de toekenning van middelen aan gemeenten voor toezicht en handhaving op de kinderopvang bezien. Ik ben voornemens uw Kamer hierover uiterlijk eind april te informeren.
Nieuwe maatregelen tegen vogels bij Schiphol |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat u voor de zomer maatregelen wilt nemen om een grotere zone rondom Schiphol onaantrekkelijk te maken voor vogels?1
Zoals u weet bevat het huidige Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol een zonegebied van 6 kilometer waarbinnen geen nieuwe vogelaantrekkende functies zijn toegestaan. Ik onderzoek de mogelijkheden om deze zone op te rekken naar minimaal 10 kilometer. Dit onderzoek is al gaande. Vanwege de zorgvuldigheid en de benodigde bestuurlijke afstemming kan ik niet garanderen dat de maatregelen voor de zomer al in werking treden.
Is het waar dat de provincie bevoegd gezag is? Zo ja, is er in dezen ook contact gezocht met de provincie en deelt de provincie deze aanpak?
Nee. Dergelijke maatregelen worden genomen op basis van het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) Schiphol onder de Wet luchtvaart en vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M). Vanzelfsprekend vindt er wel afstemming over de aanpak plaats tussen mijn ministerie en de andere departementen en de provincies. In de Regiegroep Vogelaanvaringen zijn o.a. het ministerie van I&M en de provincie Noord-Holland, mede namens de provincie Zuid-Holland en Utrecht, vertegenwoordigd.
Kunt u aangeven op welke manier u de natte natuur binnen de zone wilt weren?
Uitgangspunt is de huidige beperkingenzone zoals vastgelegd in het LIB Schihol uit te breiden. In deze zone gelden beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen, zoals onder andere natte natuurgebieden.
Blijft de bestemming van de gronden die nu natte natuur zijn en binnen 13 kilometer van Schiphol liggen natuur? Zo nee, wat wordt de bestemming dan? Wordt het verlies van deze gronden ergens anders gecompenseerd?
De beperkingen gelden niet voor bestaande natte natuur. Voor bestaande bestemmingen stimuleer ik beheers- en inrichtingsmaatregelen die ervoor zorgen dat er minder vogels aangetrokken worden.
Deelt u de mening dat landbouw ook een vogelaantrekkelijke activiteit is? Zo ja, maakt landbouw of de teelt van bepaalde gewassen ook deel uit van de te weren activiteiten? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?
Ja, over het algemeen fungeren landbouwgronden als foerageergebieden voor een groot aantal vogelsoorten. Een verbod op landbouw in de vogelbeperkingenzone wordt door mij niet overwogen. Wel lopen er pilots naar de mogelijkheden om via aangepast oogsten invloed uit te oefenen op het foerageren van de vogelsoorten die een risico vormen voor de luchtvaart. Ook wordt een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van teelt van andere gewassen.
Kunt u een overzicht geven van de vogelaantrekkelijke activiteiten die rondom Schiphol verboden worden?
Mijn intentie is om geen wijzigingen aan te brengen in de opsomming van grondgebruik en bestemmingen die in het huidige luchthavenindelingsbesluit niet zijn toegestaan. Dit zijn:
Zoals hiervoor aangegeven is uitgangspunt de werkingssfeer hiervan te vergroten.
Heeft de Regiegroep Vogelaanvaringen haar onderzoek inmiddels afgerond naar het vlieg- en foerageergedrag van ganzen en het verband met de agrarische gronden? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, wanneer worden de resultaten van dit onderzoek bekend en worden deze betrokken bij het maatregelenpakket in de zomer?
De genoemde onderzoeken worden onder de regie van de Regiegroep Vogelaanvaringen uitgevoerd op verzoek van respectievelijk Luchthaven Schiphol/Provincie Noord-Holland en Luchthaven Schiphol/Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het onderzoek naar het vlieggedrag van ganzen bevindt zich in de afrondingsfase. Ik verwacht dat de resultaten nog meegenomen kunnen worden bij de besluitvorming over het maatregelpakket. Overwogen wordt om het onderzoek naar het foerageergedrag van ganzen door te trekken tot het komende najaar alvorens conclusies te trekken.
Is, nu de zone rondom Schiphol wordt vergroot, de inzet van de Regiegroep Vogelaanvaringen nog steeds om te kijken naar oplossingen zonder de bestemming van agrarische gronden te veranderen?2 Zo ja, waarom is dat zo? Denkt u niet dat bij wering van overige vogelaantrekkende activiteiten agrarische gronden een extra aantrekkingskracht zullen hebben? Zo nee, kunt u aangeven waarom de landbouwbestemming buiten schot dient te blijven anders dan de natuurbestemming?
Ja, onder regie van de Regiegroep worden diverse maatregelen nagegaan. Als de onderzoeken, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7, zijn afgerond kunnen de conclusies vertaald worden naar maatregelen. Ik wil daar nu nog niet op vooruit lopen.
De uitgaven aan de ontwikkeling van het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is het bericht waar dat een groot deel van de 300 miljoen euro die reeds is uitgegeven aan de ontwikkeling van het EPD is aangewend voor zaken als adviezen, pilots en communicatie? Zo ja, kunt u de uitgaven specificeren?1
Het genoemde bedrag spreidt zich uit over een periode van 10 jaar. Zoals aangegeven in diverse voortgangsrapportages is bij de ontwikkeling van het EPD gebruik gemaakt van adviezen, pilots en communicatie. Ik noem een aantal voorbeelden:
Voor nadere detaillering verwijs ik u naar de bijlage.2
Vallen de uitgaven binnen de begroting of dreigt er een tekort? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in het overzicht in de bijlage de kosten weergegeven. Dit overzicht valt uiteen in twee delen, een deel betreft externe adviseurs en managers voor de operatie van het UZI-register, het tweede deel betreft externe inhuur met betrekking tot projecttaken.
Gelet op de afwijzing van de EPD-wet door de Eerste Kamer is alle in de bijlage opgenomen externe inhuur actief op de lopende projecten per 31 maart jl. opgezegd. Gelet op de opzegtermijn van 1 maand zijn deze dus per 1 mei a.s. niet meer actief.
De inhuur van de flexibiele krachten door het CIBG is tot stand gekomen conform de inkoopvoorwaarden van de Rijksoverheid.
Hoeveel externe adviseurs en managers werken er bij het Unieke Zorgverlener Identificatie (UZI)-register? Wilt u voor elk van deze externe krachten de functieomschrijving en het uurloon specificeren? Wat zijn de totale uitgaven aan externen bij het UZI-register op jaarbasis?
Voorloper RAAC
(tot dec 2009)
RAAC
Realisatie
€ 0,18 miljoen
€ 1,4 miljoen
Beheer
€ 0,18 miljoen per jaar
€ 0,4 miljoen per jaar
Hosting
€ 0,13 miljoen per jaar
€ 0,58 miljoen per jaar
De doorontwikkeling van het registratiesysteem RAAC bij het CIBG bedroeg in 2010 € 0,4 miljoen.
Voor de ontwikkeling, beheer en hosting van webformulieren is in de periode 2008 – 2010 een bedrag van € 0,25 miljoen besteed.
De productie van UZI-passen is uitbesteed aan een externe partij en voor het beheer, onderhoud en hosting geldt een verplichting van € 1,3 miljoen voor 2011.
Kunt u de chronologische en kostenontwikkeling van de verschillende ICT-systemen, waaronder RAAC en zijn voorloper, webformulieren ed., uiteenzetten en de actuele stand van zaken omschrijven?
Het proces van een UZI-pas aanvraag van het CIBG bestaat uit 3 stappen.
Deze processen van het UZI-register zijn gecertificeerd op basis van ETSI TS 101 456 en NEN-EN-ISO 9001:2008. Een onafhankelijke auditor toetst jaarlijks of aan de gestelde normen en standaarden wordt voldaan.
Bij de aanvraag voor een eerste pas stuurt de pashouder een uitgeprint aanvraagformulier voorzien van een handtekening met een kopie WID en pasfoto toe. Het UZI-register neemt om uiterste zorgvuldigheid te betrachten de exacte persoonsgegevens van het kopie WID over in het registratiesysteem. Wanneer na 3 jaar een nieuwe pas wordt aangevraagd, wordt gebruik gemaakt van de reeds beschikbare gegevens in het systeem.
Het aantal aanvragen bij het UZI-register verschilt per maand. Om de pieken en dalen efficiënt op te vangen wordt, naast een vaste kern medewerkers, gebruik gemaakt van inzet van uitzendkrachten. Deze inzet is flexibel en het aantal fte wordt aangepast aan het aantal aanvragen dat wordt ontvangen.
Het CIBG heeft momenteel (maart 2011) een inzet van 24 fte aan uitzendkrachten. Hiermee is jaarlijks € 1,5 miljoen gemoeid. Het is de intentie deze inzet te minimaliseren door verdere automatisering.
Kunt u omschrijven op welke wijze de aanvragen voor een UZI-pas worden verwerkt? Is het waar dat de op de website ingevulde formulieren handmatig moeten worden overgetypt door uitzendkrachten? Om hoeveel uitzendkrachten gaat het, wat zijn de kosten en hoe verhoudt deze inzet van uitzendkrachten zich tot de beoogde automatisering?
Het CIBG geeft aan dat er met de distributie van de passen, waaronder ook de verzending aan de postkantoren en de postagentschappen in 2010 een bedrag is gemoeid van € 0,42 miljoen.
Wat zijn de kosten van de distributie, onder meer van de verzending naar postagentschappen?
Het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz) heeft op basis van beleidsmatige en technische impactanalyses de uitvoerbaarheid onderzocht. De uitkomst van deze impactanalyses is dat de realisatie van gedifferentieerd bezwaar uitvoerbaar is en in het tweede kwartaal van 2011 gereed kan zijn. De beleidsmatige impactanalyse is reeds in bezit van de Kamer. De kosten van de impactanalyses bedragen
€ 62 379.
De motie X van het lid Tan van de Eerste Kamer betekent dat mijn betrokkenheid bij het LSP dient te worden beëindigd zoals tevens in meer detail aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 11 april jl. met als kenmerk MEVA-U-3057580. Verdere realisatie zal niet meer door mij kunnen worden ondersteund conform motie X. Verder initiatief is derhalve aan Nictiz en het zorgveld.
Wat is de status van de mogelijkheid voor de patiënt om gedifferentieerd bezwaar te maken? Op welke wijze en tegen welke kosten is de uitvoerbaarheid onderzocht en wat is de uitkomst van dat onderzoek?
Mede op basis van input uit het zorgveld is door het UZI-register een voorstel gedaan voor de mogelijke oplossingsrichtingen voor een UZI-reservepas. Op deze mogelijke oplossingsrichtingen heeft een externe review aangevuld met aanvullend onderzoek plaatsgevonden. De kosten hiervoor bedragen € 9 105. + € 25 000 = € 34 105.
De motie X van het lid Tan van de Eerste Kamer betekent dat mijn betrokkenheid bij het LSP dient te worden beëindigd zoals tevens in meer detail aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 11 april jl. met als kenmerk MEVA-U-3057580. De behoefte voor een reservepas is voortgekomen uit continuïteitsoverwegingen ten behoeve van de beschikbaarheid van de LSP-dienstverlening. Derhalve heroverweeg ik de realisatie van de reservepas.
Wat is de status van de ontwikkeling van UZI-reservepassen? Op welke wijze en tegen welke kosten is hiernaar onderzoek gedaan en wat is de uitkomst van dit onderzoek?
De productie van UZI-passen is uitbesteed aan Getronics, en de contractomvang bedraagt € 1,3 miljoen voor 2011.
De productie van één UZI-pas is € 10,25. De kostprijs van één UZI-pas bedroeg in 2010 € 356.
Aan welk bedrijf is de daadwerkelijke productie van de UZI-passen uitbesteed en wat is de omvang van het contract?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel kost de productie van één UZI-pas in totaal en wat is hierover uw opvatting?
De UZI-pas kan generiek worden gebruikt waardoor niet is te zeggen welk deel van de totale kosten van de UZI-pas voor rekening van het EPD komt.
Welk deel van de totale kosten van de UZI-pas komt voor rekening van het EPD?
Ja, de verantwoordelijkheid voor dit beleidsdossier is belegd bij de directie MEVA, met inzet van medewerkers vanuit het reguliere personeelsbudget.
Is uw Directie Macro-Economische Vraagstukken en Arbeidsvoorwaardenbeleid (MEVA) betrokken bij de ontwikkeling van het EPD en projecten die daarmee samenhangen? Zo ja, op welke wijze precies en tegen welke kosten?
Op grond van welke criteria wordt bepaald welke taken door het Centraal Informatie punt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) worden uitgevoerd en welke door Nictiz?
De motie X van het lid Tan van de Eerste Kamer betekent dat mijn betrokkenheid bij het LSP dient te worden beëindigd zoals tevens in meer detail aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 11 april jl. met als kenmerk MEVA-U-3057580. Dit betekent dat er van structurele financiële betrokkenheid geen sprake meer zal zijn.
Vallen de totale kosten van het EPD-project binnen het structurele VWS-budget voor ICT in de zorg, of moeten incidentele middelen worden toegevoegd? Wilt u uw antwoord toelichten en specificeren?
Het onderdeel over de invoering van de landelijke infrastructuur in de rapportage grote ICT-projecten zal aansluiten op de eerdere rapportages. De CIO Rijk zal de rapportage over 2010 op 18 mei a.s. aan uw Kamer doen toekomen.
Welke onderdelen van het EPD-project zullen worden toegevoegd aan de volgende rapportage grote ICT-projecten van de rijksoverheid? Wanneer zal de nieuwe rapportage door uw collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Kamer worden gestuurd?
De deelname van Europese bedrijven aan een conferentie in Dubai over aftappen en filteren van telecommunicatie |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de ISS World MEA Conference, een beurs die van 21 tot en met 23 februari jongstleden plaatsvond in Dubai?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat een groot aantal Europese bedrijven, waaronder enkele Nederlandse, tijdens deze conferentie haar technologie voor het aftappen, filteren en blokkeren van internet en telefonie – waaronder Deep Packet Inspection – onder de aandacht bracht van politie- en veiligheidsdiensten uit het Midden-Oosten en Afrika?
Het staat bedrijven vrij om deel te nemen aan internationale conferenties, waarmee zij menen nieuwe markten te kunnen aanboren voor hun producten, die een tweeledige toepassing kennen. Behalve het door u genoemde ongewenste gebruik kunnen deze producten worden ingezet voor bijvoorbeeld het bestrijden (blokkeren) van kinderporno uit het buitenland. Er is geen formeel verbod op deze specifieke handelsactiviteiten. Maar daarmee is niet gezegd dat het ook verantwoord of wenselijk is als ze plaatsvinden. Zoals de speciale vertegenwoordiger van de VN voor bedrijfsleven en mensenrechten, professor John Ruggie, helder stelt, zijn er geen mensenrechten die niet door bedrijfsactiviteiten kunnen worden geschonden, rechtstreeks of door betrokkenheid. Professor Ruggie stipuleert dat staten de plicht hebben om mensenrechten te beschermen, en dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om mensenrechten te respecteren. De regering onderschrijft deze visie.
Ieder bedrijf dient zich te kunnen verantwoorden als zijn handelen kenbare mensenrechtenconsequenties heeft. Dit uitgangspunt wordt ook betrokken bij de update van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, die voor Nederlandse bedrijven als referentie voor hun buitenlandse activiteiten gelden. Daarin worden bedrijven onder meer opgeroepen om activiteiten op gebied van internetvrijheid en respect voor vrije meningsuiting te ondersteunen.
Deelt u de opvatting dat het bijzonder ongewenst is dat Nederlandse bedrijven dergelijke technologie (proberen te) verkopen aan regimes die deze inzetten voor onderdrukking van de eigen bevolking?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de betreffende bedrijven aan te spreken op hun gedrag en te weerhouden van de levering van internetfilters en vergelijkbare technologie aan repressieve regimes? Bent u bereid en in staat om vooruitlopend op Europese regelgeving deze handel te verbieden?
Dit kabinet hecht groot belang aan maatschappelijk verantwoord ondernemen en wil met het bedrijfsleven samenwerken om gestalte te geven aan een gedeelde verantwoordelijkheid voor de bescherming van mensenrechten in het buitenland.
Ik zal op korte termijn de desbetreffende bedrijven op het ministerie uitnodigen om hen te wijzen op mogelijk misbruik van filtertechnologie voor anti-democratische en repressieve doeleinden. Daarbij zal ik hen verzoeken eventuele samenwerking op het gebied van de verspreiding en het toegankelijk maken van internetfiltertechnologie te staken zodra zij de indruk hebben dat er een dreiging is van misbruik. Tevens zal ik hen verzoeken over deze zaak in nauw contact te blijven met mijn ministerie.
Het belang van internetvrijheid – dat door recente ontwikkelingen in de Arabische wereld eens te meer is aangetoond – heeft al geruime tijd bijzondere aandacht van de regering. Het uitgangspunt van Nederland voor de bevordering van internetvrijheid is dat alle belanghebbende partijen – variërend van overheden en bedrijven, NGO’s en internationale organisaties – gezamenlijk een verantwoordelijkheid dragen om de vrije toegang tot internet en de vrijheid van meningsuiting op internet te garanderen. In dat kader heeft Nederland vorig jaar een expertmeeting over dit onderwerp georganiseerd, waar een diversiteit aan stakeholders aanwezig was. Een verslag hiervan ging uw Kamer reeds toe2.
Momenteel is Nederland in gesprek met Canada, het Verenigd Koninkrijk, de VS, Zweden en andere, ook niet-westerse landen, om aan dit initiatief op ministerieel niveau een vervolg te geven. Nadrukkelijk is het daarbij de ambitie om – net als bij de genoemde expertmeeting – vertegenwoordigers van telecombedrijven en search engines te betrekken. Wat Nederland betreft dragen bedrijven een bijzondere verantwoordelijkheid tot zelfrestrictie om te zorgen dat hun technologie niet in verkeerde handen valt.
In dat kader heeft de regering meermalen bedrijven opgeroepen een internationale gedragscode op het gebied van internetvrijheid te omarmen, zoals het reeds bestaande Global Network Initiative. Daarnaast moet wat Nederland betreft de discussie over de mogelijkheid van een restrictie op de export vanuit de EU van bepaalde filtertechnologie – waar Nederland in de EU ook eerder al voor pleitte – worden geïntensiveerd. Door het tweeledige karakter van deze technologie (het kan immers ook worden toegepast voor legitieme doeleinden als de bestrijding van kinderporno) is dit een complexe discussie. In dit kader verwijs ik ook naar de toespraak van minister Rosenthal over dit onderwerp, welke namens hem werd uitgesproken bij een bijeenkomst van het Aspen Institute op 24 maart jl. te Brussel3.
Kunt u een overzicht geven van recente en lopende contracten van Nederlandse bedrijven met overheden en telecombedrijven in het Midden-Oosten en Afrika omtrent de levering van technologie voor en expertise over het aftappen, filteren en blokkeren van telecommunicatie? Zo niet, bent u bereid een onderzoek te starten naar zulke contracten met repressieve regimes?
Een dergelijk overzicht heeft de Nederlandse overheid niet voorhanden. Zoals aangegeven bij vraag 4 ben ik bereid bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in dit verband.
Deelt u de mening dat het risico dat internetfilters gebruikt worden voor repressie ook voor democratische overheden een reden zou moeten zijn om af te zien van de invoering van filters?
Nee. Er is geen reden om te veronderstellen dat democratische overheden dergelijke instrumenten zullen inzetten voor andere dan legitieme doeleinden, zoals het bestrijden van kinderporno.