De verenigbaarheid van de WIA met ILO verdrag 121 |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «WIA in strijd met arbeidsverdrag»?1
Ja.
Bent u bekend dat ten tijde van de wetsbehandeling van de WIA al meerdere malen is aangekaart, dat de WIA niet voldoet aan de internationale normen? Bent u bekend met het feit dat op verzoek van de Kamer in 2005 al een informele opinie van de ILO is gevraagd? Weet u dat toenmalig minister De Geus hiervoor zelfs persoonlijk naar Genève is geweest?12
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Bent u bekend met het feit dat de toegezegde informele opinie van de ILO door toenmalig minister de Geus er nooit is gekomen, omdat de wet WIA al van kracht was geworden? Weet u dat de toenmalige regering in die tijd wel schrijft dat er geen enkele twijfel is aan de houdbaarheid van de WIA ten opzichte van ILO-Verdrag 121? Zo ja, wat is uw menig hierover met de kennis van nu? Bent u ervan op de hoogte, dat volgens uw voorganger, minister Donner, de hele gang van zaken rondom de medewerking van Nederland met betrekking tot de mogelijke totstandkoming van een oordeel van de ILO geen schoonheidsprijs verdiende?3
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Ik vind het een goede zaak dat het Comité van Deskundigen van de ILO zijn zienswijze over de verenigbaarheid van de WIA met ILO-verdrag nr. 121 heeft gegeven.
Deelt u de mening dat het goed is dat de ILO zich eindelijk een formeel oordeel heeft geveld over de verenigbaarheid van ILO verdrag 121 met de WIA?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Hecht u aan de ILO die een belangrijke bijdrage levert aan een internationale rechtsorde op sociaaleconomisch terrein?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Wat is uw reactie op het harde en duidelijke oordeel van de ILO dat de drempel van de WIA( 35%) te hoog is en daarmee in strijd met ILO-Verdrag 121?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat de u nemen, nu de ILO het oordeel heeft geveld, dat de van meet af aan omstreden WGA-vervolguitkering niet voldoet aan de ILO normen van Verdrag 121?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ook bekend dat naar het oordeel van de ILO de hoogte van de WGA vervolguitkering moet worden afgeleid van het laatstverdiende loon en niet, zoals nu, van het minimumloon? Bent u voornemens om de WIA aan te passen, zodat de WIA aan de normen van ILO-Verdrag 121 gaat voldoen? Zo ja, op welke wijze?
Recente uitlatingen van de Turkse premier erdogan over de integratie van Turken in Duitsland |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de recente uitspraken van de Turkse premier Erdogan1 waarin hij Turken in Duitsland opriep om hun kinderen eerst Turkse te leren en dan pas Duits?
Ja.
Deelt u de reactie van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Guido Westerwelle, dat het leren van de taal juist de sleutel is tot integratie, ook in Nederland?
Ja. Voor migranten die zich in Nederland vestigen is het van belang om in te burgeren en de Nederlandse taal te leren. Uitgangspunt daarbij is dat men zelf verantwoordelijk is om het vereiste niveau van kennis te behalen, zodat men participeert in de samenleving en daarbij zelfredzaam kan zijn.
Wat vindt u van het feit dat dit in korte tijd de derde uitspraak is, na de speech van Erdogan in Keulen in 2008 en de kritiek op het integratiebeleid van Nederland en Oostelijk van januari jongstleden door de Turkse regering, die de integratie van Turken in Europa op het spel zet?
De inhoud van deze derde uitspraak van premier Erdoğan is niet nieuw. Zo is bekend dat de Turkse regering een onderscheid wil maken tussen integratie en assimilatie van Turkse onderdanen in Europa. Zij is daarbij voorstander van integratie, maar tegen pogingen tot assimilatie. Het Kabinet is van mening dat migranten en hun kinderen zelf hun identiteit mogen vormgeven, zolang dit gebeurt op een manier die past binnen de wet en zonder dat het hun participatie belemmert. Dit Kabinet beschouwt participatie, zelfredzaamheid en integratie als wezenlijk voor een succesvol bestaan en maatschappelijke samenhang in Nederland.
Bent u bereid deze systematische bemoeienis van de Turkse regering met Turkse diaspora in Europees verband aan te kaarten?
Een band met Turkije hoeft geen belemmering te zijn voor de integratie, zolang deze op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen van de wet plaatsvindt. Turkse Nederlanders dienen hun individuele keuzevrijheid te behouden, gericht op participatie in de Nederlandse samenleving. Vrijwilligheid moet het uitgangspunt blijven in contacten met de Turkse overheid. Indien dit niet het geval is, is er ongewenste overheidsbemoeienis. In de voorbije periode is met de Turkse overheid geregeld hierover gesproken. Recentelijk heb ik, tijdens mijn bezoek aan Ankara op 2 februari jl., nadrukkelijk het Nederlandse integratiebeleid uiteengezet. Hierbij heb ik gewezen op het belang van inburgering en het leren van de Nederlandse taal. Het Kabinet is het in dit licht ten principale oneens met genoemde uitspraken van premier Erdoğan.
Vindt u dat deze opmerkingen van Erdogan een bijdrage leveren aan het integratieproces van het land Turkije in de Europese Unie? Of deelt u de mening dat de systematische beïnvloeding van de Turkse diaspora in Europa contraproductief is voor zowel de integratie van Turkse migranten in Europa als de integratie van Turkije in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 4.
Subsidies voor innovatie technologieën voor de Floriadetentoonstelling 2012 in Venlo |
|
Erik Ziengs (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met Villa Flora, het innovatieve kantoorpark op de tentoonstelling Floriade 2012 in Venlo, waar wordt geadverteerd met innovatieve klimaatbeheersing door een warmtewisselaar van het bedrijf Fiwihex?1
Ja.
Is het u bekend dat deze installatie nooit is geïnstalleerd omdat achtereenvolgend onmogelijke eisen zijn gesteld, zoals a) een garantie dat het innovatieve systeem na 10 jaar in de markt staat, b) herhaaldelijke productaanpassingen op basis van steeds weer wijzigende beursfaciliteiten, c) verplicht onderzoek en onkosten ter waarde van 50% van de eventuele omzet, om vervolgens te worden afgewezen?
Ja, het is mij bekend dat een andere warmtewisselaar wordt geïnstalleerd. Het is mij ook bekend dat de aannemer van kantorenpark Villa Flora vragen heeft gesteld over de leverbaarheid, betaalbaarheid en de prestaties van de Fiwihex warmtewisselaar. De aannemer heeft op basis van de verkregen informatie zijn eigen afweging gemaakt voor de toepassing van een duurzaam systeem.
Klopt het dat er diverse subsidies zijn gegeven door de gemeente Venlo, de omringende vijf gemeenten, de provincie Limburg en het Rijk onder de voorwaarde dat de meest innovatieve technologieën voor de horticultuurtentoonstelling in Villa Flora worden gebruikt, hetgeen voor wat betreft de klimaatbeheersing niet het geval lijkt te zijn?
De Floriade 2012 is hét internationale platform voor duurzaamheid en innovaties waarbij veel bezoekers uit binnen- en buitenland kennis kunnen maken met de innovatieve kracht van de Nederlandse agribusiness. Deze opzet past binnen de ambities van het kabinet en heeft daarom de steun van de Rijksoverheid.
Vanuit de regeling Unieke Kansen Programma «Naar Energieneutrale Scholen en Kantoren» heeft de Rijksoverheid een maximale bijdrage toegekend van
€ 500 000,– aan het project Villa Flora. Deze regeling bevat niet de specifieke voorwaarde dat alleen de meest innovatieve technologieën moeten worden toegepast. Het doel is om de energieprestatie van een nieuwbouwkantoor significant te verlagen. Voor wat betreft de subsidieverlening van de gemeenten en provincie wil ik opmerken dat de regio hierin haar eigen verantwoordelijkheid heeft om de financiële middelen op een effectieve manier in te zetten.
Is het u bekend dat de aannemer een nieuwe leverancier heeft gekozen die duidelijk minder innovatief is, zoals ook bleek bij de onderzoeken door de Wageningenuniversiteit? Welke redenen zijn hier door de aannemer voor opgegeven? Kunt u uitsluiten dat hierbij belangenverstrengeling heeft plaatsgevonden?
Ja, het is mij bekend dat de aannemer een andere leverancier heeft geselecteerd. De aannemer heeft gekeken naar de leverbaarheid, betaalbaarheid en de prestaties van het Fiwihex warmtewisselaar. Zoals eerder vermeld, heeft de aannemer op basis van de verkregen informatie zijn eigen afweging gemaakt voor de toepassing van een duurzaam systeem.
Kunt u ervoor instaan dat de rijkssubsidie die ten doel had de innovatie te bevorderen, goed besteed is in plaats van een minder innovatief systeem heeft bevoordeeld?
De regeling Unieke Kansen Programma «Naar Energieneutrale Scholen en Kantoren» heeft tot doel projecten te stimuleren die zich onderscheiden door energiezuinigheid, duurzaamheid en organisatorische innovaties in de bouwkolom. De projecten moeten bovendien kunnen fungeren als voorbeeld en inspiratiebron. Een belangrijke subsidievoorwaarde is het voldoen aan de Energie Prestatie Coëfficiënt van ≤ 0,75. De uiteindelijke subsidietoekenning geschiedt op basis van gemeten energieprestatie, dus als het project in de praktijk de beloofde energieprestatie niet kan realiseren, zal alsnog geen subsidie worden uitgekeerd. De opzet van Villa Flora past binnen het kader van de subsidieregeling.
Arrestaties in Irak |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Is het waar dat tenminste tien mensen in Irak zijn gearresteerd naar aanleiding van een demonstratie tegen werkloosheid, corruptie en slechte sociale omstandigheden in Bagdad op 7 maart? Indien nee, wat zijn dan de feiten?1
Naar aanleiding van de recente demonstraties hebben tientallen arrestaties plaatsgevonden, niet alleen in Bagdad maar ook in Erbil en Suleymaniya. Het is echter tot nu toe niet mogelijk het genoemde bericht te bevestigen. De Nederlandse ambassade in Bagdad en contactpersonen van internationale en Iraakse mensenrechtenorganisaties kunnen geen informatie vinden over deze arrestanten. Volgens Amnesty International zouden vier van de tien personen reeds zijn vrijgelaten op 10 maart jongstleden.
Deelt u de vrees van Amnesty International dat deze arrestanten bloot staan aan het ernstige risico op mishandeling of marteling? Indien nee, waarom niet?
Mishandeling en marteling komen in het Iraakse gevangenissysteem helaas op grote schaal voor. Mogelijk worden ook deze arrestanten hierdoor getroffen.
Bent u bereid er bij de Irakese autoriteiten op aan te dringen deze arrestanten onmiddellijk vrij te laten? Indien nee, waarom niet?
Nederland spreekt de Iraakse autoriteiten zowel bilateraal als in EU- en VN-verband aan op zijn verantwoordelijkheid om de wensen en klachten van de Iraakse bevolking serieus te nemen en de mensenrechten te eerbiedigen. Zo riep Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 25 februari 2011 de Iraakse overheid op om de veiligheid van demonstranten te garanderen en de huidige spanning tussen burgers en overheid op te lossen door het politieke en democratische proces in plaats van door het gebruik van geweld.
Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-General van de Verenigde Naties voor Irak, de heer Melkert, riep op 2 maart de Iraakse autoriteiten op het belang van participatie van alle Irakezen in het opbouwen van de Iraakse staat en samenleving te erkennen. Hij benadrukte dat vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging fundamentele rechten zijn die moeten worden gerespecteerd. Melkert wees erop dat de VN bezorgd is over de meldingen inzake mensenrechtenschendingen door overheidspersoneel tijdens de huidige protesten en verwees daarbij naar berichten over het gebruik van disproportioneel geweld tegen demonstranten, beperkingen die worden opgelegd aan de media, en de arrestatie en detentie van demonstranten. De VN heeft het Iraakse parlement opgeroepen degenen die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen te vervolgen.
Het Iraakse parlement heeft aandacht voor de mensenrechtensituatie: er is een parlementaire mensenrechtencommissie aangesteld die zich inzet voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Irak. Die commissie staat in nauw contact met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie om misstanden in het Iraakse veiligheidsapparaat aan te pakken, hetgeen recentelijk heeft geleid tot de sluiting van een gevangenis die niet aan internationale standaarden voldeed. Ook zet het parlement zich er voor in zo spoedig mogelijk een onafhankelijke mensenrechtencommissie bestaande uit experts op te zetten.
De Nederlandse ambassadeur in Irak sprak op 10 maart 2011 met de Iraakse minister van Buitenlandse Zaken Zebari. In antwoord op de Nederlandse zorgen omtrent de houding van de Iraakse overheid jegens de Iraakse demonstranten gaf Zebari aan dat de Iraakse regering de klachten van de bevolking serieus neemt en werkt aan een oplossing. De Nederlandse regering zal Irak blijven aanspreken op zijn verantwoordelijkheden inzake het waarborgen van de mensenrechten en zal daarbij ook pleiten voor het vrijlaten van ten onrechte vastgezette demonstranten.
Bent u bereid er bij de Irakese regering op aan te dringen onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze arrestaties en de omstandigheden van gevangenhouding? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid bij de Irakese regering de gerechtvaardigde klachten van de demonstranten onder de aandacht te brengen en er bij de regering op aan te dringen gevraagde hervormingen, zoals volledige vrijheid van meningsuitingen, vrijheid van vergadering, door te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Het rapport naar aanleiding van het artikel 'Order fregatten achter bezoek Beatrix aan Oman' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Order fregatten achter bezoek Beatrix aan Oman»?1
Ja.
Is er reeds een vergunning aangevraagd voor de mogelijke levering van de in het artikel genoemde fregatten? Zo ja, is reeds gestart met onderzoek naar een exportvergunning voor de mogelijke levering van deze fregatten en bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te delen met de Kamer? Zo nee, heeft de regering reeds een inschatting wanneer dit verzoek zal komen en is hij bereid hierover navraag te doen bij de leverancier Damen/De Schelde en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren?
Nee. Er is geen formele vergunning aangevraagd. Een formele aanvraag voor een uitvoervergunning moet onder meer vergezeld gaan van een getekend contract en dat is voor de geschetste transactie nog niet beschikbaar. Wel is in 2010 een sondage ingediend naar de mogelijke verkoop van vier korvetten aan Oman. Een sondage is een proefaanvraag, waarmee een bedrijf kan onderzoeken of er onder de op dat moment geldende omstandigheden een vergunning vertrekt zou worden of niet. De sondage doorloopt daarvoor het hele beoordelingstraject, inclusief de toetsing aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, maar de uitkomst is niet een verklaring van geen bezwaar of een garantie dat in de toekomst een vergunning zal worden afgegeven. De uitkomst zegt iets over dat moment en bevat altijd het voorbehoud dat een formele aanvraag opnieuw getoetst zal worden met inachtneming van de dan geldende omstandigheden. In het onderhavige geval was de uitkomst van de sondage overigens positief omdat er geen reden was om te vrezen dat de goederen zouden worden ingezet bij mensenrechtenschendingen of bij acties die eventueel tot interne of regionale destabilisatie zouden kunnen leiden.
Wanneer u de beoordeling van dit verzoek aan de Kamer stuurt, bent u dan bereid aan te geven hoe in dat verband is getoetst aan de wapenexportcriteria, meer in het bijzonder een uitsplitsing naar de criteria 2 (mensenrechten), 3 (interne situatie) en 4 (regionale spanningen)?
De regering is transparant in de rapportage over wapenexportvergunningen. Indien een aanvraag voor een exportvergunning voor deze korvetten wordt ingediend, is de regering, zoals gebruikelijk, bereid om het besluit daarover toe te lichten in de Kamer.
Kunt u aangeven op welke manier Oman momenteel bestrokken is bij antipiraterij activiteiten, dan wel concrete plannen heeft in die richting?
Tot op heden heeft Oman een bescheiden maar constructieve rol gespeeld op het terrein van piraterijbestrijding. Aangezien het risicogebied voor piraterij zich heeft uitgebreid, en piraten steeds vaker schepen aanvallen in de Arabische Zee, is het waarschijnlijk dat de betrokkenheid van Oman bij piraterijbestrijding verder zal toenemen.
Deelt u de mening dat de bewuste marineschepen niet alleen tegen piraterij maar evengoed ook meer offensieve taken vervullen en onderdeel zijn van een streven van Oman naar een stevige maritieme macht?
De betreffende korvetten zullen naar verwachting worden ingezet ter bescherming van de territoriale wateren van Oman en bij de bestrijding van piraterij. Deze schepen lenen zich minder voor offensieve acties of vervoer van troepen en materieel. Oman voert geen offensief buitenlands beleid. De inzet van de schepen bij de bestrijding van piraterij in de regio dient tevens een internationaal belang. Het draagt bij aan toename van de stabiliteit rond het Arabische schiereiland en in de Straat van Ormuz.
Deelt u de mening dat in het licht van de huidige ontwikkelingen, zowel in Oman, als in de wijdere Arabische wereld, het onverstandig is een positief oordeel te vellen over een eventuele order? Bent u bereid een eventueel het positief advies te heroverwegen?
De regering betracht de grootst mogelijke nauwkeurigheid bij de behandeling van wapenexportaanvragen. De daadwerkelijke vergunningaanvraag voor de onderhavige transactie zal, zoals gebruikelijk, aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt worden getoetst. Hierbij zal zorgvuldig rekening worden gehouden met de situatie zoals die op dat moment in de regio geldt.
Mogelijke onveiligheid op het spoor |
|
Léon de Jong (PVV), André Elissen (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Rood sein voor veiligheid»?1
Ja.
Zijn er situaties denkbaar waarbij door koperdiefstal de veiligheid op en/of aan het spoor in het geding komt? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Het incident bij Zevenaar op 11 januari jl. laat zien dat koperdiefstal kan leiden tot onveiligheid op het spoor. Bij dit incident, waarbij een internationale passagierstrein op een goederentrein botste, was sprake van een opeenstapeling van gebeurtenissen die in samenhang hebben geleid tot de treinbotsing. De kans dat zich opnieuw een dergelijke situatie voordoet, is zeer klein.
In antwoord op kamervragen van het lid Recourt2 heeft de minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat ProRail reeds een pakket aan maatregelen heeft genomen ten einde de risico’s van koperdiefstal bij het treinspoor zoveel mogelijk te beperken. Er is onder meer fors geïnvesteerd in betere afscherming van de spoorbaan, bewaking en surveillance, regelmatiger inspecties waardoor weggeknipte kabels eerder worden opgemerkt, toepassing van diefstalbeperkende kabelklemmen en gebruik van alternatieve materialen voor koper.
Indien blijkt dat koperdiefstal onveilige situaties kan veroorzaken, deelt u dan de analyse dat ProRail het publiek eerder onjuist of onvolledig heeft voorgelicht?
ProRail heeft eerder aangegeven dat defecte seinen of wissels, bijvoorbeeld als gevolg van koperdiefstal, onmiddellijk terugvallen in de veilige stand. ProRail heeft deze uitlatingen gedaan met de kennis van dat moment. De botsing bij Zevenaar heeft ProRail geleerd dat hier een potentieel zwakke plek in de beveiliging zit. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 was bij dit incident sprake van een opeenstapeling van gebeurtenissen. De kans op herhaling van deze situatie is zeer gering. Na het incident zijn passende maatregelen door ProRail getroffen in de sfeer van techniek, toezicht en monitoring (videoschouwtreinen).
Wordt elke STS-passage (het passeren van een stoptonend sein) aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) gemeld? Zo nee, over welke reden?
Ja, elke STS-passage wordt gemeld aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
Wordt door ProRail en/of de NS elke vermoedelijke STS-passage aan de IVW gemeld? Zo nee, over welke reden?
Ja, alle incidenten worden aan de IVW gemeld.
Beschikt de IVW over voldoende capaciteit om in voldoende mate over de veiligheid van het spoor te waken?
De door de wetgever beoogde spoorveiligheid legt de ondertoezichtstaanden verplichtingen op, waarbij de bereidheid om die na te leven – eigen verantwoordelijkheid – wordt verondersteld. De inspectie heeft de opdracht de naleving van die verplichtingen te onderhouden en versterken door middel van vergunningverlening, handhaving (dienstverlening, toezicht en opsporing) en ongevallenonderzoek. Voor deze taak heeft de inspectie voldoende capaciteit beschikbaar.
Deelt u de mening dat voortaan ook alle vermoedelijke STS-passages direct aan de IVW gemeld moeten worden, zodat er geen onveilige situaties onder het tapijt worden geveegd?
Zie het antwoord op vraag 5.
Neemt het aantal STS-passages de afgelopen jaren steeds verder af? Zo ja, heeft dit te maken met een ander definitie, een andere meldprocedure, een verminderde meldingsbereidheid of een ander manier van registreren?
In mijn brief waarmee ik de rapportage «STS-passages 2009» van de Inspectie Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer aanbied3, meld ik dat de daling van het aantal STS-passages in de afgelopen jaren zich ook in 2009 en 2010 heeft doorgezet. De meest effectieve maatregel op korte termijn bij de aanpak van STS-passages is het installeren van ATB-Vv, zowel bij een aantal seinen als in het treinmaterieel. De spoorbranche heeft mij toegezegd dat ik in het tweede kwartaal van 2011 de met de Inspectie Verkeer en Waterstaat afgestemde evaluatie van ATB-Vv op basis van de STS-passages in 2010 ontvang. Deze zal ik de Tweede Kamer toezenden.
Deelt u de mening dat wanneer ProRail en/of de NS zelf bepalen welke STS-passages worden gemeld, er een ernstig veiligheidsrisico ontstaat omdat ProRail en de NS meer belangen hebben dan alleen veiligheid?
Deze situatie is mijns inziens niet aan de orde. Mijn Inspectie heeft geen aanwijzingen dat de spoorbranche zelf bepaalt wat er wordt gemeld. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat veiligheid gebaat is bij een open en transparante meldcultuur. STS-passages worden dan ook zeer nauwgezet gemeld, zie ook het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de analyse dat gezien de vele onveilige situaties in combinatie met de laconieke houding van ProRail en de NS, bij deze twee organisaties veiligheid niet bovenaan de prioriteitenlijst staat?
Nee, deze analyse deel ik niet. Nederland behoort op het spoor tot één van de veiligste Europese landen.4 De spoorsector werkt continu aan verdere verbetering van de veiligheid op het spoor. De Inspectie Verkeer en Waterstaat houdt hierop toezicht. Ik heb geen enkele reden te veronderstellen dat spoorveiligheid geen prioriteit is van ProRail en NS.
Hoe beoordeelt u de uitspraak uit het artikel1 dat ATB vv slecht functioneert? Bestaan er in de praktijk situaties waarbij ATB vv niet werkt zoals het zou moeten?
De uitspraak dat ATB-Vv slecht functioneert, deel ik niet. ATB-Vv is een extra vangnet dat op een aantal cruciale locaties wordt toegepast. Bij de ontwikkeling van ATB-Vv is gebruik gemaakt van de mogelijkheden in de bestaande ATB- techniek. Ook met ATB-Vv is een STS-passage niet uitgesloten, maar kans op en de gevolgen van een STS-passage zijn kleiner dan zonder de aanleg van ATB-Vv het geval is.
Wanorde in de Veiligheidsregio Limburg-Noord |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vernietigend rapport over wanorde Veiligheidsregio Limburg-Noord»?1
Ja
Klopt het dat er binnen de top van de regio een conflict is uitgebarsten dat de regionaal brandweercommandant (voorlopig) de kop heeft gekost?
Om inzicht te krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de organisatie heeft de directie van de Veiligheidsregio Limburg-Noord opdracht gegeven tot een onderzoek «doorlichting Veiligheidsregio Limburg-Noord». In een rapportage naar aanleiding van deze doorlichting staan constateringen die direct herleidbaar zijn tot het functioneren van de regionaal commandant. Naar aanleiding van deze constateringen hebben de leden van het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio besloten tot een nader, verdiepend onderzoek dat 6 tot 8 weken zal duren. In dit kader is besloten dat de regionaal commandant tijdelijk zijn werkzaamheden neerlegt en zijn functie niet uitoefent vanaf de start van het vervolgonderzoek tot en met de eventuele besluitvorming naar aanleiding van de onderzoeksresultaten.
Klopt het dat de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid het genoemde onderzoeksrapport inmiddels heeft opgevraagd bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord (VRLN)?
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) heeft kennis genomen van het genoemde onderzoeksrapport, dat overigens openbaar is. Dit om te bezien of de veiligheidsregio in staat is haar taken naar behoren uit te voeren en of de al in gang gezette ontwikkeling van de veiligheidsregio (verbetertraject) zich blijft doorzetten.
De Inspectie OOV houdt toezicht op de vraag hoe veiligheidsregio’s en gemeenten hun taken uitoefenen en wet- en regelgeving naleven. In april 2010 heeft de Inspectie OOV in haar rapport «De Staat van de rampenbestrijding» met betrekking tot de regio Limburg-Noord geconstateerd dat de VRLN eind 2009 veel aandachtspunten had opgepakt in verschillende projecten ofwel reeds in planvorming had uitgewerkt. Op een aantal punten was nog ruimte voor verbetering (zie Kamerstukken II, 2009–2010, 29 517, nr. 40.
Heeft u inmiddels kennisgenomen van de feiten?
Ik heb kennisgenomen van de feiten uit de openbare rapportage.
Acht u een onderzoek gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet gepast om voorafgaand aan de uitkomst van een vervolgonderzoek en voorafgaand aan het oordeel van het bestuur over dat vervolgonderzoek een uitspraak te doen over de gerechtvaardigheid van een onderzoek.
Bent u op de hoogte van het feit dat de voorzitter van de Veiligheidsregio (vooralsnog) niet wil ingaan op verzoeken van de relevante gemeenteraden en dus geen verantwoordelijkheid lijkt te willen afleggen?
Het dagelijks bestuur van de regio heeft aangegeven voorlopig geen verdere uitspraken te willen doen met betrekking tot de onderzoeksbevindingen en de redenen die hebben geleid tot het besluit dat de regionaal commandant tijdelijk zijn werkzaamheden neerlegt en zijn functie niet uitoefent gedurende het vervolgonderzoek. Het dagelijks bestuur heeft aangegeven eerst de resultaten van het vervolgonderzoek af te wachten.
Deelt u de mening dat de rol van de gemeenteraad niet beperkt moet worden tot het eenmaal in de vier jaar vaststellen van een risicoprofiel? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Overigens, beperkt die rol zich momenteel niet tot het eenmaal in de vier jaar vaststellen van een risicoprofiel. Het bestuur van de veiligheidsregio is, conform de Wet veiligheidsregio, verplicht te overleggen met de raden van de deelnemende gemeenten alvorens het risicoprofiel van de regio vast te stellen en daarbij dient het bestuur de raden te vragen naar de wensen aangaande het beleidsplan van de veiligheidsregio. Daarnaast staat blijft de taak van elke gemeenteraad overeind om de eigen burgemeester te controleren bij de wijze waarop de burgemeester uitvoering geeft aan zijn taken binnen de veiligheidsregio waar de gemeente aan deelneemt. De betrokkenheid van de gemeenteraad op dit belangrijke (lokale) beleidsterrein zou zich dan ook niet moeten beperken tot haar inbreng bij het risicoprofiel en het beleidsplan.
Deelt u de mening dat er een volledige uitleg moet komen over de problemen bij de VRLN en dat duidelijk moet zijn welke bestuurder verantwoordelijk is voor het strategisch concept van de VRLN? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio om de interne organisatie en de visie op deze organisatie vorm te geven. Momenteel is datzelfde bestuur in afwachting van de uitkomst van dit vervolgonderzoek en zijn nog geen besluiten genomen naar aanleiding van de eerste rapportage. Verder draagt in mijn ogen het bestuur van de veiligheidsregio gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het strategisch concept van haar regio. Ik vertrouw er op dat, wanneer het bestuur van de veiligheidsregio een compleet beeld heeft van de situatie binnen de eigen organisatie, dit bestuur ook een volledige uitleg zal verzorgen binnen de regio. Het treffen van maatregelen acht ik momenteel dan ook niet opportuun.
Deelt u tevens de mening dat er sprake moet zijn van een heldere en werkbare procedure voor vaststellen begroting, taakstelling en organisatie van de VRLN evenals zicht op de prestaties en bemoeienissen van de VRLN? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Ja, ik deel de mening dat er sprake dient te zijn van een heldere en werkbare procedure voor het vaststellen van een begroting, taakstelling en organisatie van een veiligheidsregio. Het is echter het bestuur van de veiligheidsregio, dat primair verantwoordelijk is voor de inrichting van deze procedures met betrekking op de eigen organisatie. Veiligheidsregio’s zijn een vorm van verlengd lokaal bestuur, waarbij de aan de regio deelnemende gemeenten als eerste aan zet zijn om maatregelen te nemen. Middels wetgeving stel ik de kaders voor (brand)veiligheid, rampenbestrijding en crisisbeheersing vast, maar gezien de verlengd lokaal bestuur constructie van de veiligheidsregio meng ik mij niet in organisatievraagstukken van deze aard. Het treffen van maatregelen acht ik momenteel dan ook niet opportuun.
Het biogas project in Afrika |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
|
Klopt de aantijging van Afrikaanse bestuurders dat de ideeën van de stichting «Biogas for Better Life: an African Initiative» zijn gekaapt door Nederlandse ontwikkelingsorganisaties?1 Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, deze aantijging klopt niet. Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Klopt het dat het ministerie Buitenlandse Zaken de samenwerking met Biogas for Better Life heeft gestaakt omdat de stichting «niet over de gewenste beheercapaciteit beschikte»? Heeft het ministerie nog geprobeerd dit Afrikaanse initiatief betrokken te laten blijven bij het project? Is er samengewerkt met andere Afrikaanse organisaties?
Het Africa Biogas Partnership Program (ABPP) was een samenwerkingsverband van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en het Biogas for Africa Initiative, dat bestond uit enkele Afrikaanse organisaties. In 2008 werd het Biogas for Africa Initiatief, dat geen formele juridische status had, omgevormd tot de Stichting Biogas for Better Life. Naar het oordeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren de beheersmatige risico’s te groot om aan deze jonge en kleine stichting een subsidie van 30 miljoen Euro toe te kennen. Het ging en gaat immers om het uitvoeren vanaf 2009 van een omvangrijk en complex programma in Burkina Faso, Ethiopië, Kenia, Oeganda, Senegal en Tanzania. Er is toen om die redenen voor gekozen Hivos een subsidie toe te kennen van 30 miljoen Euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij. Zij beschikten en beschikken wel over voldoende beheers- en uitvoeringscapaciteit. Bovendien hadden Hivos en SNV reeds ervaring opgedaan met de uitvoering van biogasprogramma’s in Vietnam, Bangladesh, Cambodja en Laos.
Er is geprobeerd om de Stichting Biogas for Better Life betrokken te laten blijven bij de implementatie van het programma. De rol op het gebied van lobby, advocacy en communicatie achtte de stichting echter te beperkt. Het ministerie, Hivos, SNV en de Stichting Biogas for Better Life konden het uiteindelijk niet eens worden over de rol van de Stichting, waarna de Stichting zelf op 28 augustus 2008 heeft besloten zich uit het ABPP samenwerkingsverband terug te trekken. Nadat de subsidie aan Hivos was verleend, hebben noch Hivos, SNV noch het ministerie signalen van de Stichting ontvangen dat het terug wilde komen op het eerder genomen besluit geen deel te willen nemen aan het partnerschap.
Deelt u de mening dat «Afrikaanse» betrokkenheid bij dergelijke projecten, gericht op zelfredzaamheid, van groot belang is en dat Nederlandse ontwikkelingsorganisaties Afrikaanse partners moeten betrekken? Zo ja, op welke manier zult u dat in dit geval bevorderen?
Ik onderschrijf uw mening. Het biogasprogramma in Afrika wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met Afrikaanse overheden, lokale NGO’s en de lokale private sector.
Op welke manier bevordert u de Afrikaanse kennis en kunde, zodanig dat de betrokken Afrikaanse landen in de toekomst zelf in staat zullen zijn biogastechnologie toe te passen?
Een belangrijke component van dit biogasprogramma is de opbouw van capaciteit in de landen van uitvoering. In samenwerking met Afrikaanse overheden, lokale NGO’s en de lokale private sector worden door Nederlandse ontwikkelingsorganisaties seminars gegeven aan lokale beleidsmakers voor het formuleren van duurzaam energiebeleid alsmede trainingen c.q. opleidingen aan lokale practitioners en metselaars.
Het bericht dat hulpclubs Hivos en SNV ervan worden beschuldigd intellectueel eigendom te hebben gestolen |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hulporganisaties «stalen» project»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging dat de subsidieslurpers Hivos en SNV het intellectueel eigendom van een biogasproject in Afrika hebben gekaapt en vervolgens door de Nederlandse belastingbetaler hebben laten financieren?
Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Klopt het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken Hivos en SNV 30 miljoen euro subsidie heeft gegeven voor het zogeheten Africa Biogas Partnership Programme?
Nee, Hivos kreeg een subsidie van 30 miljoen euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij.
Indien dit bericht op waarheid berust, bent u voornemens de uitgekeerde 30 miljoen euro van deze subsidieclubs terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Dit bericht berust niet op waarheid.
Het gebruik van drank, drugs en telefoons in Justitiële Jeugdinrichtingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen over JJI’s en drank- en drugsgebruik en aanwezigheid van telefoons?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op vraag twee, waarin u opmerkt dat «er altijd jongeren zullen zijn die er af en toe in slagen om de controle en het toezicht te omzeilen»? Hoe kan dat binnen een gesloten instelling en hoe komen de jongeren aan de drank, drugs en telefoons? Betekent dit dat 100% controle niet mogelijk is binnen de JJI’s? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is helder: drank, drugs en mobiele telefoons zijn verboden in de justitiële jeugdinrichtingen. Jongeren worden zowel structureel als op indicatie gecontroleerd. Daarbij werken de inrichtingen aan het verbeteren van hun controle- en toezichttaken. Zo worden momenteel in alle JJI’s drugshonden ingezet. Na evaluatie wordt bezien of en op welke manier de inzet van drugshonden een structurele plaats in de sector krijgt. Bovendien zal op korte termijn een experiment met blaas- en speekseltesters starten waarmee de bestaande controlemogelijkheden verder kunnen worden uitgebreid. Ten slotte worden best practices in de aanpak van middelengebruik en het uitvoeren van controles sectorbreed uitgewisseld.
Ondanks deze inspanningen kan ik u niet garanderen dat de inrichtingen 100% vrij van deze middelen kunnen worden gehouden. De JJI’s zijn niet hermetisch afgesloten van de samenleving. Jongeren worden begeleid en behandeld met als doel een geslaagde terugkeer naar de samenleving. Daarbij horen onder andere ook de mogelijkheden tot bezoek en verlof. Naarmate het einde van een jeugddetentie of PIJ-maatregel nadert, zullen deze jongeren in toenemende mate tijd doorbrengen buiten de inrichting.
Hoe kunnen jongeren in februari 2011 in het bezit zijn geweest van een mobiele telefoon, softdrugs en gemixte drank in limonadeflessen, terwijl in juni 2010 verdere aanscherping van de maatregelen om bezit en gebruik van verboden middelen tegen te gaan, zijn aangekondigd? Betekent de aanwezigheid van de smokkelwaar dat deze voorgenomen aanscherping nog niet is uitgemond in aangescherpte controle en toezicht? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen in de Tweede Kamer heb ik toegelicht op welke wijze de voorgenomen aanscherping plaatsvindt en wat de vorderingen op dat gebied zijn. Dat dit incident zich heeft kunnen voordoen vind ik betreurenswaardig. Met de betrokkenen zijn afspraken gemaakt over verdere aanscherping van controle en toezicht.
Zijn er of overweegt u regelmatig «spitacties» in alle JJI’s, aangezien in 2010 de helft van de JJI’s melding heeft gemaakt van het aantreffen van verboden goederen? Zo nee, waarom niet?
Spitacties maken reeds deel uit van de werkwijze in de JJI’s. De JJI’s voeren periodiek en op indicatie spitacties uit om eventueel aanwezige verboden goederen op te sporen en in beslag te nemen.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen 8 en 9 nog van de vorige serie vragen over dit onderwerp? Welke acties worden ondernomen om de jongeren die niet willen participeren toch te stimuleren? Zou een pressiemiddel als het ter beschikkingstelling van het onderwijs de jongeren wél stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan dit instrument in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Onderwijsdeelname is verplicht in JJI’s. De school vormt voor alle jeugdigen die in een JJI verblijven een essentieel onderdeel van het dagprogramma. Dit is niet alleen bedoeld als dagbesteding maar vooral ook om jongeren toe te rusten met kennis en vaardigheden. Onderwijs draagt immers in belangrijke mate bij aan een geslaagde terugkeer in de samenleving.
De vragen 8 en 9 van de vorige serie Kamervragen waren toegespitst op de Individuele Trajectafdeling (ITA). Onderwijs wordt op deze specifieke afdeling in aangepaste vorm aangeboden, dat wil zeggen individueel en op maat. Jongeren die op de ITA verblijven, worden ook gestimuleerd om deel te nemen aan arbeid en andere activiteiten. Ondanks alle inspanningen blijkt dat een aantal jongeren op de ITA niet gemotiveerd is. De medewerkers van deze afdelingen blijven zoeken naar effectieve methoden om participatie aan onderwijs, arbeid en andere activiteiten te bevorderen.
Wat de terbeschikkingstelling aan het onderwijs (TBO) betreft, heb ik eerder aangegeven dat ik dat voorstel zal meenemen bij de invoering van de strafdienstplicht. Een pressiemiddel om jeugdigen in de JJI’s aan onderwijs te laten participeren krijgt overigens reeds invulling vanwege de verplichting voor alle jeugdigen in een JJI om aan onderwijs of andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming deel te nemen (zie art. 52 Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen).
Is er een personeelstekort binnen de JJI’s? Zo ja, kunt u bevestigen dat er door dit personeelstekort problemen ontstaan ten aanzien van de behandeling van de jongeren in JJI’s en op de Individuele Traject Afdelingen? Hoe verhoudt dit antwoord zich tot uw antwoorden op de vragen 8 en 9 van de vorige serie vragen over dit onderwerp?
Nee, binnen de sector JJI als geheel is geen sprake van een personeelstekort, maar juist van een personeelsoverschot. Dat is het gevolg van de dalende instroom van jeugdigen in de JJI’s. Het Capaciteitsplan JJI is op 16 november 2010 aan de Kamer gezonden. De gevolgen voor het personeel staan daarin benoemd. Het overschot aan personeel neemt niet weg dat er in sommige JJI’s vacatures zijn. Deze worden momenteel door tijdelijke krachten opgevuld. Er is intensief overleg tussen de JJI’s met vacatures en de JJI’s die boventallig personeel hebben om dit personeel in te zetten. De vaak lange reisafstand tussen de JJI’s met personele boventalligheid en de JJI’s met vacatures vraagt om het toepassen van maatwerkoplossingen (aangepaste werktijden, groepsvervoer, overnachtingen). Ook het verschil in rechtspositie tussen de rijks- en particuliere inrichtingen speelt een rol. Ik heb geen aanwijzingen dat eerder genoemde vacatures leiden tot problemen in de behandeling in de JJI’s.
Een Afrikaans biogas project |
|
Ewout Irrgang |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederlandse hulporganisaties «stelen» Afrikaans project»?1
Ik betreur het dat een in mijn ogen goed lopend programma op deze manier in het nieuws komt.
Is het waar dat SNV en Hivos in 2009 het project hebben gekaapt en vervolgens door de Nederlandse regering laten financieren? Zo neen, wanneer is uw financiering van het project begonnen?
Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Het Africa Biogas Partnership Program (ABPP) was een samenwerkingsverband van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en het Biogas for Africa Initiative, dat bestond uit enkele Afrikaanse organisaties. In 2008 werd het Biogas for Africa Initiatief, dat geen formele juridische status had, omgevormd tot de Stichting Biogas for Better Life. Naar het oordeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren de beheersmatige risico’s te groot om aan deze jonge en kleine stichting een subsidie van 30 miljoen Euro toe te kennen. Het ging en gaat immers om het uitvoeren vanaf 2009 van een omvangrijk en complex programma in Burkina Faso, Ethiopië, Kenia, Oeganda, Senegal en Tanzania. Er is toen om die redenen voor gekozen Hivos een subsidie toe te kennen van 30 miljoen Euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij. Zij beschikten en beschikken wel over voldoende beheers- en uitvoeringscapaciteit. Bovendien hadden Hivos en SNV reeds ervaring opgedaan met de uitvoering biogasprogramma’s in Vietnam, Bangladesh, Cambodja en Laos.
De voorbereiding van het biogasprogramma is begonnen in 2006. Er werden o.m. haalbaarheidstudies uitgevoerd, een bijeenkomst met Afrikaanse stakeholders georganiseerd en een studie uitgevoerd voor een Research & Development programma.
Kunt u aangeven van wanneer het voorstel van de «stichting Biogas for Better Life» om toepassing van biogastechnologie in Afrika van de grond te krijgen dateert? Is het waar dat het voorstel reeds vóór aanvang van de Nederlandse financiering is ontwikkeld? Zo nee, wanneer dan wel?
De Stichting Biogas for Better Life heeft op 25 augustus 2008 een brief met bijgevoegd voorstel aangeboden aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het voorstel is ontwikkeld vóór aanvang van de Nederlandse financiering.
Was u op de hoogte van de klachten die de Afrikaanse bestuurders en adviseurs van de «stichting Biogas for Better Life: an African Initiative» middels interne communicatie aan SNV en Hivos hebben overgebracht?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, kunt u dan aangeven van wanneer deze klachten dateren, waar de klachten uit bestonden en wat er met deze klachten is gedaan?
Deze klachten werden naar voren gebracht in de onder antwoord 3 genoemde brief van 25 augustus 2008. De belangrijkste klacht was dat de stichting het niet eens was met de aan haar door de andere partners toegemeten rol op het gebied van lobby, advocacy en communicatie. De stichting achtte deze rol te beperkt en wilde ook bij de uitvoering worden betrokken. Op 28 augustus 2008 werd hierover door het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en de stichting gesproken. De betrokkenen konden het echter niet eens worden over de omvang van de rol van de stichting waarna de stichting zelf op 28 augustus 2008 heeft besloten zich uit het samenwerkingsverband terug te trekken. Nadat de subsidie aan Hivos was verleend, hebben noch Hivos, SNV noch het ministerie signalen van de stichting ontvangen dat de stichting terug wilde komen op het eerder genomen besluit verder geen deel te willen nemen aan het partnerschap.
Indien het antwoord op vraag 4 ontkennend luidt, bent u dan bereid deze klachten alsnog te achterhalen en te openbaren? Zo neen, waarom niet?
Niet van toepassing.
Welke conclusies verbindt u aan deze kwestie?
De belangrijkste conclusie is dat het bewuste artikel in de Volkskrant van 7 maart jl. op onjuiste informatie berust.
Het beperken van de vergoeding voor de diabetesmedicijnen byetta en victoza |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom heeft u besloten de indicatie voor het gebruik van de diabetesmedicijnen behoren de tot de GLP-1 receptorantagonisten per 1 maart 2011 aan te scherpen?
De indicatie voor het gebruik van de GLP-1 analogen is vanaf het moment dat deze middelen op de markt kwamen al zo geweest. In de registratietekst (de SPC) van de GLP-1 analogen (exenatide en liraglutide) staat dat de combinatie met insuline niet aangeraden wordt omdat toepassing hiervan niet beoordeeld is. De balans werkzaamheid/veiligheid is voor de combinatie met insuline niet gewogen en dus niet beoordeeld door de registratieautoriteit. De nieuwe vergoedingsvoorwaarden sluiten aan bij de geregistreerde indicatie. Deze voorwaarden zijn overigens niet per 1 maart 2011 aangescherpt. Dit zal pas gebeuren per 1 mei 2011.
Worden hierdoor niet een aantal moeilijk behandelbare diabetespatiënten ernstig gedupeerd omdat zij de middelen met succes hebben gekregen, waardoor zij minder insuline hoeven te gebruiken en zich gezonder voelen?
Nee, dat vind ik niet. Uit de berichtgeving van bijvoorbeeld de Diabetes Vereniging Nederland leid ik af dat er een groep patiënten is die wordt behandeld met zowel GLP-1 analogen als met insuline, en dat deze groep zich daar goed of zelfs beter bij voelt. Helaas is het zo dat wetenschappelijk bewijs daarvoor door de fabrikant (nog) niet is aangeleverd bij de registratie-autoriteit of bij het CVZ. Deze instanties hebben deze, op dit moment nog off-label, toepassing dan ook niet kunnen beoordelen en een uitspraak kunnen doen over de balans werkzaamheid/veiligheid of de toegevoegde therapeutische waarde. Zoals gezegd staat in de registratietekst (de SPC) van deze middelen op dit moment zelfs dat de combinatie met insuline niet aangeraden wordt.
Vindt u het niet vreemd dat eerst een nieuw middel wordt vergoed en dan ineens de indicatie wordt aangescherpt terwijl er geen nieuwe medische feiten op tafel zijn gekomen en van het advies van de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) wordt afgeweken?1 Vindt u niet dat patiënten erop zouden moeten kunnen vertrouwen dat een dergelijk middel, dat topspecialisten die diabetici behandelen als een aanvulling op het therapeutisch arsenaal beschouwen voor patiënten met een ernstig overgewicht, en daarom het voorschrijven daarvan in het basispakket thuishoort?
Er wordt niet afgeweken van het CFH advies. Het CVZ heeft bij een beperkte groep patiënten meerwaarde toegekend van de toepassing van GLP-1 analogen in vergelijking met de toepassing van insuline. Aan het gebruik van GLP-1 analogen in combinatie met insuline is geen meerwaarde toegekend.
In de vergoedingsvoorwaarden die aan de hand van deze beoordeling oorspronkelijk opgezet waren, was de combinatie met insuline niet expliciet uitgesloten. Vanwege de uitspraak in de hierboven vermelde SPC tekst, leek het combineren van deze middelen niet voor de hand te liggen. Omdat het gebruik waarvoor de GLP-1 analogen, volgens het CFH advies, bewezen toegevoegde waarde hebben nog niet precies genoeg in de vergoedingsvoorwaarden was opgenomen, heb ik dit alsnog gedaan.
Is het waar dat in andere Europese landen het middel wel wordt vergoed bij diabetespatiënten met een body mass index van 28, terwijl in Nederland tot 1 maart een grens gold van 35?
Ik ben niet op de hoogte van de vergoedingsstatus in alle andere Europese landen. Ongetwijfeld zullen er verschillen in vergoedingsstatus zijn; er zijn namelijk veel verschillende vergoedingssystemen waarbij er in vergelijking tot Nederland soms ruimer en soms minder ruim wordt vergoed.
Wat vindt u van de mening van specialist Waanders die spreekt van een verkapte bezuiniging?2
Hier is geen sprake van. Het is gebruikelijk dat geneesmiddelen, voordat ze vergoed worden, beoordeeld worden door het CVZ. Ook is het gebruikelijk om bij relatief dure geneesmiddelen de vergoeding in te perken tot die indicaties waarvan de therapeutische meerwaarde is aangetoond. Gezien de kosten die gepaard gaan met deze middelen (zie mijn antwoord op vraag 7) lijkt me dit ook terecht.
Wordt door dit besluit niet achter de feiten aan gelopen als moderne medicijnen van vergoeding worden uitgesloten terwijl op langere termijn wordt bespaard omdat mensen gezonder blijven?
Nee. De meerwaarde van deze combinatie is niet wetenschappelijk aangetoond en dus valt er geen uitspraak te doen over mogelijke besparingen op andere gebieden in de zorg.
Hoeveel diabetespatiënten in Nederland gebruikten voor 1 maart 2011 GPL-1 receptor agonisten? Welk bedrag was daar landelijk mee gemoeid op jaarbasis?
Volgens de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) waren er in de tweede helft van 2010 ongeveer 5 000 patiënten die GLP-1 analogen gebruikten. Het aantal gebruikers stijgt snel. Uitgaande van de cijfers van december 2010 gaat het om ongeveer 6,5 miljoen euro per jaar, maar vanwege de sterke groei is dit vermoedelijk een onderschatting voor 2011.
Wat vindt u van het feit dat door deze maatregel mensen die wel circa 90 euro per maand kunnen betalen voor eigen rekening dit medicijn dan wel krijgen, en minder vermogende patiënten niet?
Ik ben van mening dat voor het gebruik van collectieve middelen in ieder geval de meerwaarde van behandelingen wetenschappelijk aangetoond zou moeten zijn.
Bent u bereid deze maatregel terug te draaien, en bijvoorbeeld gedurende enkele jaren wel onder de voorwaarden van vóór 1 maart jl. vertrekking in het basispakket te handhaven, zodat de werkzaamheid en de bijwerkingen van de medicijnen verder kan worden gevolgd om een finaal oordeel over de effectiviteit te vellen?
Van terugdraaien is geen sprake. Ik heb besloten om de aanscherping van de vergoedingsvoorwaarden te laten ingaan op 1 mei 2011. Ik ben bereid te zorgen voor een overgangsregime voor de groep patiënten die nu deze combinatie gebruiken. Ik blijf voor de huidige groep patiënten deze combinatie vergoeden tot 1 januari 2012 en ik vraag de beroepsgroep deze periode te benutten om te komen tot een zorgvuldige afbouw van deze combinatie.
Als het in de toekomst toch moet komen tot een positieve vergoedingsbeslissing voor deze toepassing, dan moet dat ook blijken uit wetenschappelijke onderzoeken. Het is de taak van de registratiehouder om deze toepassing te registreren en een aanvraag in te dienen voor een uitbreiding van de vergoeding.
De DNA-test voor conceptie van VU Medisch Centrum (VUMC) |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Testen vóór de conceptie kan een zegen zijn, maar ook een loden last»?1
Ja.
Heeft u ervan kennisgenomen dat het VU Medisch Centrum sinds kort een dna-test aanbiedt waarmee stellen – nog voor ze aan kinderen beginnen – kunnen laten testen of ze drager zijn van taaislijmziekte. Hoe verhoudt het aanbieden van een dergelijke dna-test zich tot de Nederlandse wetgeving die geen uitgebreid preventief medisch onderzoek toestaat, zonder dat er een directe medische aanleiding voor is?
Ja.
Ik veronderstel dat u doelt op de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO). Bij bevolkingsonderzoek wordt aan een persoon die geen medische klachten heeft medisch onderzoek aangeboden. De WBO is ingevoerd om mensen tegen de risico’s van dergelijk onderzoek te beschermen. Er zijn volgens de WBO drie categorieën van medisch onderzoek vergunningplichtig: bevolkingsonderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van ioniserende straling, bevolkingsonderzoek naar kanker en bevolkingsonderzoek naar ernstige ziekten of aandoeningen waarvoor geen behandeling of preventie mogelijk is. Genetisch onderzoek valt buiten laatstgenoemde categorie wanneer het gaat om preconceptioneel onderzoek naar dragerschap. Immers bij een positieve uitslag bestaat vóórdat de conceptie een feit is, de keuze uit meerdere preventieve opties. Mensen kunnen bijvoorbeeld afzien van hun kinderwens, kiezen voor kunstmatige inseminatie met zaad van een donor (KID), preïmplantatie genetische diagnostiek (PGD) of het adopteren van een kind. Bovenstaande betekent dat voor het aanbod van het VUmc geen vergunning in het kader van de WBO is vereist. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 5.
In hoeverre worden de wensouders die gebruik maken van de genoemde dna-test vooraf voldoende geïnformeerd over de praktische en ethische keuzes die in een later stadium gemaakt moeten worden? Bent u van oordeel dat er op dit moment al voldoende zicht is op deze praktische en ethische dilemma’s?
Ik kan niet beoordelen op welke wijze burgers die gebruik maken van het aanbod van het VUmc voldoende worden geïnformeerd over wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor henzelf. Ik ben wel van oordeel dat het ongevraagd aanbieden van medisch onderzoek ten algemene aan zekere kwaliteitseisen zou moeten voldoen. Dat geldt ook als het gaat om genetisch onderzoek bij mensen zonder een genetisch belaste persoonlijke of familiegeschiedenis. Aan screening zijn immers ook nadelen verbonden. Belangrijk zijn bijvoorbeeld eerlijke en volledige voorlichting, een test die deugt en goede begeleiding en doorverwijzing bij een afwijkende uitslag. De voorlichting moet erop gericht zijn dat burgers van tevoren een geïnformeerde afweging kunnen maken tussen het nut en het risico van het (laten) doen van een genetische test in hun eigen situatie.
Wat is in algemene zin uw oordeel over het aanbieden van deze test door het VU Medisch Centrum?
Voor mij is relevant dat de test van het VUmc zich binnen de grenzen van de regelgeving bevindt. Verder is het niet aan mij om een oordeel te geven over het aanbod van het VUmc.
Kent u de ontwikkelingen in het buitenland die laten zien dat met dergelijk onderzoek grote aantallen erfelijke ziektes opgespoord kunnen worden die voor het kind levensbedreigend zijn? Kunt u een inschatting maken van de consequenties van dit soort onderzoek voor de zorgsector, de wensouders, het ongeboren kind en andere relevante partijen?
Ik ben bekend met het advies van de Gezondheidsraad «Preconceptiezorg: voor een goed begin», waarin ontwikkelingen in preconceptionele screening zijn beschreven.
U doelt naar ik aanneem, op preconceptioneel onderzoek naar dragerschap van erfelijke ziekten van mensen met een kinderwens, zogenaamde wensouders. Er is in die fase nog geen sprake van een ongeboren kind. In het geval van een positieve uitslag kunnen de wensouders nog vóór de conceptie een feit is, kiezen uit verschillende handelingsopties, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de Gezondheidsraad om advies te vragen over dergelijke dna-testen, mede in het licht van ontwikkelingen in het buitenland (genetisch paspoort voor $1000 in de VS) die de voorbode kunnen zijn van ontwikkelingen in Nederland?
Nee, ik zie daar geen aanleiding voor. Op 21 december 2010 publiceerde het Centrum voor ethiek en gezondheid (CEG) namelijk al het signalement «Het «duizend dollar genoom»: een ethische verkenning». Het signalement beschrijft een aantal mogelijke toepassingen van het zogenaamde «duizend dollar genoom». Het CEG is een samenwerkingsverband van de GR en de RVZ. Dit voorjaar zullen mijn collega’s van Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik de Kamer het standpunt op de Trendanalyse biotechnologie 2009 zenden. Daarin komt ook het genoemde signalement aan de orde.
De financiële problemen op Sint Maarten |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Premier Sint Maarten tegen controle Donner»?1
Ja.
Is het waar dat premier Sarah Wescot-Williams van Sint Maarten zich niet kan vinden in het advies van het College financieel toezicht aan de rijksministerraad om een aanwijzing te geven om het inzicht in de financiën van Sint Maarten te verbeteren en de begroting op orde te brengen?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2109) en de 3e vraag van het lid Bosman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2110).
Zo ja, is dit niet opmerkelijk in die zin dat Sint Maarten en het College financieel toezicht de rijksministerraad gezamenlijk gevraagd hebben om een aanwijzing? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zoals u in het antwoord op de eerste vraag van het lid van Raak kunt lezen is dit niet langer het geval.
Hoe beoordeelt u de stelling van premier Wescot-Williams dat inzicht in de overheids-nv’s niet nodig en niet mogelijk is, en dat het College financieel toezicht met haar verzoek om een aanwijzing in dit kader de rijkswet financieel toezicht naar eigen hand wil zetten? Valt het verzoek om een aanwijzing volgens u binnen de kaders van de rijkswet financieel toezicht?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak en op de 7e vraag van het lid Bosman. Hierbij ben ik voorts van mening dat het Cft met het verzoek om inzage in de financiële gegevens van overheidsNV’s niet probeert de rijkswet naar eigen hand te zetten. Het Cft heeft duidelijk aangegeven de inzage nodig te hebben om te kunnen beoordelen of er geen verplichtingen zijn die het eventuele gebruik van mogelijke reserves zouden belemmeren. Een verzoek om een aanwijzing kan binnen de kaders van de rijkswet vallen.
In hoeverre is de rijksministerraad voornemens om in lijn met het advies van het College financieel toezicht een aanwijzing te geven om het inzicht in de financiën van Sint Maarten te verbeteren en om de begroting op orde te brengen?
Zie het antwoord op de 4e vraag van het lid Bosman.
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de toenmalige minister van Financiën tijdens de schriftelijke behandeling van de rijkswet Financieel toezicht op de vragen wat de consequenties zouden zijn als Curaçao of Sint Maarten een aanwijzing van de raad van ministers van het Koninkrijk niet op zouden volgen? Herinnert u zich dat zij toen stelden dat het niet opvolgen van een aanwijzing dermate ernstig zou zijn dat zij niet bij voorbaat met die mogelijkheid rekening wensten te houden?
Ja. Deze antwoorden zijn te vinden in Kamerstukken II, 2009/10, 32 026 (R 1888), nr. 7, blz. 3.
Bent u van mening dat er – gezien de uitspraken van premier Wescot-Williams – wel degelijk rekening gehouden dient te worden met de mogelijkheid dat Sint Maarten een aanwijzing van rijksministerraad niet op wil volgen? In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat Sint Maarten niet bereid is om een aanwijzing van de rijksministerraad die in lijn is met het huidige advies van het College financieel toezicht op te volgen? Wat kunnen hier de consequenties van zijn?
Vooralsnog heb ik geen reden om aan te nemen dat Sint Maarten een aanwijzing van de RMR niet zal opvolgen.
Welke mogelijkheden heeft de rijksministerraad om te garanderen dat aanwijzingen van de rijksministerraad op basis van advies van het College financieel toezicht om de begroting van Sint Maarten op orde te brengen wel opgevolgd worden? Gaat u hier eventueel gebruik van maken?
Zoals gezegd in het antwoord op de vorige vraag heb ik vooralsnog geen reden om aan te nemen dat Sint Maarten een aanwijzing van de RMR niet zal opvolgen. Mocht later blijken dat zulks wel het geval is dan zullen wij ons in de RMR nader beraden welke vervolgmogelijkheden er zijn.
Bieden de artikelen 43, 50 en 51 van het Statuut van het Koninkrijk de rijksministerraad in dit kader extra mogelijkheden? Zo ja, welke? In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat daar in de nabije toekomst gebruik van gemaakt zal worden?
Artikel 43, tweede lid, van het Statuut bepaalt dat het waarborgen van onder meer deugdelijk bestuur aangelegenheid van het Koninkrijk is. Artikel 50 biedt de mogelijkheid van schorsing en vernietiging van wetgevende en bestuurlijke maatregelen die in strijd zijn met de vereisten voor deugdelijk bestuur. Artikel 51 maakt het mogelijk bij algemene maatregel van rijksbestuur voorzieningen te treffen, wanneer een landsorgaan niet of niet voldoende voorziet in hetgeen het ingevolge onder meer rijkswet moet verrichten. De toepassing van de waarborgfunctie is een ultimum remedium. Dat betekent in dit geval dat toepassing van de waarborgfunctie pas aan de orde kan komen als is komen vast te staan dat intern redres niet meer mogelijk is, en dus dat de mogelijkheden binnen het land en van de Rijkswet financieel toezicht, volledig zijn uitgeput. In het uiterste geval zou dit kunnen betekenen dat de begroting van Sint Maarten op Koninkrijksniveau wordt vastgesteld. Maar, zoals de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al schreef, vertrouwen wij erop dat het zo ver niet zal hoeven komen.2
De boeten rond de bijverdiengrens |
|
Sander de Rouwe (CDA), Jasper van Dijk , Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), Tanja Jadnanansing (PvdA), Boris van der Ham (D66), Jesse Klaver (GL) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de schatting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) dat circa 20 000 studenten een brief hebben gehad over hun bijverdiensten in 2008, omdat ze over de bijverdiengrens zaten? Is dit het aantal zoals van te voren inschat? Hoe verklaart u de stijging van stijging van 14 000 naar 20 000 studenten?1
De situatie is als volgt: circa 20 000 studenten hebben een brief van DUO ontvangen over hun bijverdiensten in 2008. Na uitwisseling van gegevens met de Belastingdienst is gebleken dat het inkomen van deze studenten over 2008 hoger was dan de wettelijke grens van € 12 916,17. In deze brief wordt de student gevraagd om dit inkomen toe te lichten. Zo kunnen zij bijvoorbeeld aangeven dat dit inkomen is verdiend na het einde van de periode waarin zij studiefinanciering ontvingen, waardoor het inkomen over die periode buiten beschouwing zal worden gelaten. Het werkelijke aantal studerenden, dat uiteindelijk zal worden geconfronteerd met een feitelijke terugvordering, zal daarom lager liggen. De stijging van het studenten is aanzienlijk, maar zij ligt wel in de lijn met de stijgingen die eerdere jaren laten zien. Over het opgelegde aantal terugvorderingen kan ik nog geen mededelingen doen.
Uit cijfers over de afgelopen jaren blijkt dat het aantal studenten dat meer bijverdient dan de bijverdiengrens jaarlijks stijgt:
2008 (controle over 2005): 7000 brieven, opgelegde vorderingen: 6500
2009 (over 2006): 11 900 brieven, opgelegde vorderingen: 10 700
2010 (over 2007): 14 600 brieven, opgelegde vorderingen: 13 600
Hoe is er gecommuniceerd over het feit dat er nu naar het verzamelinkomen (bruto) wordt gekeken, in plaats van naar het netto-inkomen? Hoe indringend heeft u hierover gecommuniceerd? Wat is uw reactie op opmerking dat er «slechts» via internet gecommuniceerd zou zijn?
De overgang van netto-inkomen naar verzamelinkomen is ingevoerd per 1 januari 2008 als gevolg van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Met ingang van die datum is tevens de bijverdiengrens voor studerenden met ruim 2200 euro opgehoogd. De verhoging had als doel het verschil tussen de oude en nieuwe systematiek te compenseren. Voor grote groepen studenten pakt dat niet ongunstig uit.
De hierboven omschreven aanpassingen zijn op verschillende momenten en op verschillende wijzen gecommuniceerd aan de student via de reguliere communicatiekanalen die DUO gebruikt voor het bekendmaken van wijzigingen in de regelgeving.
Omdat het aantal studenten met relatief hoge bijverdiensten relatief beperkt is (2 á 3% van de totale populatie), is besloten de wijziging in de algemene communicatieuitingen mee te nemen (internet, brochures en elektronische nieuwsbrief). Gezien het feit dat deze doelgroep pas bekend is zodra een uitwisseling van gegevens met de Belastingdienst heeft plaatsgevonden, is een gerichte, proactieve communicatie vooraf ook niet mogelijk.
Welke mogelijkheden zijn er voor studenten om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen de korting?
Studenten kunnen aangeven waarom het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen over 2008 uitkomt boven de grens van € 12 916,17 en of er redenen zijn om gedeeltes dan wel het gehele inkomen over dat jaar buiten beschouwing te laten.
Indien er na verwerking van deze gegevens nog steeds sprake is van een te hoog inkomen, ontvangt de studerende een beschikking van DUO, waarop is aangegeven dat een bedrag moet worden terugbetaald en hoe hoog dit bedrag is. Hierbij wordt tevens, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht, op de mogelijkheid gewezen om tegen deze beschikking in bezwaar te gaan.
Tegen de feitelijke hoogte van het verzamelinkomen of het belastbaar loon kan bij DUO geen bezwaar aangetekend worden; het betreft hier immers gegevens die afkomstig zijn van de Belastingdienst. De Belastingdienst kent zijn eigen bezwaarprocedures.
Welke regelingen zouden er mogelijk zijn voor studenten om de boete rond de OV-jaarkaart meer gespreid te betalen? Hoe wilt u hier over communiceren? Bent u bereid hierover met DUO in gesprek te gaan?
Uit contacten met DUO is gebleken dat studenten – voor zover verrekening met studiefinanciering niet mogelijk is – de vergoeding voor de OV-kaart in 15 jaar kunnen terugbetalen. Indien de studerende niet meer in aanmerking komt voor studiefinanciering, wordt de schuld namelijk opgeteld bij de langlopende studieschuld van de studerende. Deze wordt dan geïnd in maandelijkse termijnen, waarbij het uiteraard mogelijk is om draagkrachtmeting aan te vragen. Er is in die situatie dus al sprake van een mogelijkheid voor gespreide betaling.
Wat is uw visie op de bijverdiengrens ten opzichte van de beweging dat er een grote financiële verantwoordelijkheid van studenten wordt gevraagd
De bijverdiengrens is een systeemkenmerk in het huidige studiefinancieringsstelsel. Hiermee worden studenten, die ondersteuning bij de financiering van hun studie nodig hebben, onderscheiden van studenten met voldoende eigen middelen om zelf hun studie te bekostigen. Hij markeert ook het verschil tussen bijverdiensten naast een voltijdstudie enerzijds en een deeltijdstudie naast werk anderzijds.
Afschaffing van de bijverdiengrens is dan ook niet wenselijk omdat dit betekent dat een elementair kenmerk uit het studiefinancieringsstelsel wordt verwijderd en dit brengt grote budgettaire risico’s met zich mee.
Bent u bereid, mogelijk na overleg met belangenorganisaties, tot een coulance-regeling te komen voor de soms wel heel grote sommen geld die moeten worden terugbetaald, ook als de bijverdiengrens slechts beperkt is overschreden?
Ik zie geen mogelijkheden om voor deze groep tot een coulance-regeling te komen. Wel geldt voor de groep vanaf inkomensjaar 2010 een glijdende schaal ten aanzien van de OV-studentenkaart, waardoor studenten nooit meer hoeven terug te betalen dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. Bij de introductie daarvan per januari 2010 is al gebleken dat het voor DUO niet mogelijk is om deze glijdende schaal met terugwerkende kracht op de inkomensjaren 2008 en 2009 toe te passen. Kortheidshalve verwijs ik daarvoor naar de brief die daarover destijds aan uw Kamer is gestuurd (TK 2008/2009, 31 288, nr. 42, d.d. 3 november 2008). Bovendien hebben deze studenten naast de reguliere studiefinanciering (inclusief reisvoorziening) wel meer dan het grensbedrag van € 12 916,17 verdiend.
Met dioxine vervuilde wateren |
|
Karen Gerbrands (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel over besmette rivierpaling?1
Ja.
Bent u van mening dat de betreffende met dioxine vervuilde wateren zo snel mogelijk moeten worden opgeschoond, teneinde te voorkomen dat er steeds meer besmette rivierpaling komt in deze wateren en mogelijk vele andere negatieve gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu zich kunnen ontwikkelen? Zo ja, wat zijn uw voornemens tot het opschonen van deze wateren?
Voor het waterkwaliteitsbeleid is de Kaderrichtlijn Water richtinggevend.
Door een stringente aanpak aan de bron, mede voortvloeiend uit internationale regelgeving, zijn emissies naar lucht en water van dioxines en dioxineachtige PCB’s vergaand teruggedrongen. De lozingen naar het oppervlaktewater zijn sinds 1990 met meer dan 90% afgenomen. Resterende emissies naar het milieu (afkomstig van chemische industrie, vuilverbrandingsinstallaties en afvalverwerkende bedrijven) worden verder teruggedrongen via toepassing van Best Beschikbare Technieken.
Met het terugdringen van de emissies van dioxines en dioxineachtige PCB’s naar het oppervlaktewater zijn de aanwezige verontreinigingen in de waterbodem hoofdzakelijk een gevolg van historische lozingen. Als gevolg van de stringente brongerichte maatregelen is de verwachting dat de kwaliteit van nieuw gevormd sediment geleidelijk aan verbetert. Deze kwaliteitsverbetering ijlt echter aanzienlijk na op de sanering van bronnen. Omdat dioxines en dioxineachtige PCB’s zich gemakkelijk ophopen in langlevende vette vis als de paling geldt dit mogelijk ook voor de concentraties van deze stoffen die in paling worden aangetroffen.
Het opruimen van alle historisch verontreinigde waterbodems in het benedenrivierengebied is geen optie: dat zou een enorme operatie vergen, is zeer kostbaar en gegeven de verwachte kwaliteitsverbetering op termijn ook niet overal kosteneffectief. In het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren zijn locaties opgenomen waar gedurende de planperiode 2010 – 2015 waterbodemmaatregelen worden genomen.
Op Europees niveau zijn dioxines met inbegrip van dioxineachtige PCB’s genomineerd om bij de komende herziening toegevoegd te worden aan de prioritaire stoffenlijst van de Kaderrichtlijn water. Opname op de lijst verhoogt de druk om ook in bovenstrooms gelegen landen aanvullende maatregelen te nemen om de waterkwaliteit verder te verbeteren. Hiervan zal ook de kwaliteit in het benedenrivierengebied op termijn profijt hebben.
Kunt u aangeven hoe lang deze wateren al zwaar vervuild zijn en waarom er kennelijk niet afdoende stappen zijn ondernomen om de paling; maar ook de andere visstanden in deze wateren, te beschermen?
Het gaat bij de waterbodems in het benedenrivierengebied hoofdzakelijk om een erfenis van historische emissies die de afgelopen decennia hebben plaatsgevonden. Sinds er eind 2006 een strengere Europese voedselveiligheidsnorm geldt voor dioxines en dioxineachtige PCB's in consumptievis, waarbij deze voor paling is gesteld op maximaal 12 pg/g, is uit RIKILT /IMARES onderzoek gebleken dat paling uit het benedenrivierengebied niet aan de gewenste kwaliteit voldoet.
In het kader van de Kaderrichtlijn Water worden ook maatregelen genomen die noodzakelijk zijn voor het verbeteren van de visstanden in algemene zin; deze maatregelen hebben geen directe relatie met het oplossen van de dioxine-verontreiniging. Het gaat daarbij onder meer om het vispasseerbaar maken van kunstwerken, de aanleg van natuurvriendelijke oevers en nevengeulen die voor diverse vissoorten belangrijk zijn als paaiplaatsen. Juist voor de paling zijn deze maatregelen van zeer groot belang, nu de achteruitgang van de palingstand mede te wijten is aan het feit dat palingen niet vrij kunnen migreren door het watersysteem.
Voor de Kaderrichtlijn water worden van 2009 – 2015 voor ca. 350 miljoen euro maatregelen uitgevoerd voor de Rijkswateren. Voor «afdoende stappen» om de paling en andere soorten te beschermen is meer nodig. Op grond van het Regeerakkoord heb ik evenwel een deel van de voorgenomen maatregelen uit het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren getemporiseerd tot na 2015. Met mijn brief van 15 april 2011 (IENM/BSK-2011/48617) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u bereid om de boetes voor illegale lozingen door chemische en metaalverwerkende industrieën fors, bijvoorbeeld met 500%, te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Resterende lozingen naar oppervlaktewater zijn niet de hoofdoorzaak van de verontreinigde situatie van het benedenrivierengebied. Van belang is wel dat emissies naar lucht en water waar dit kosteneffectief en redelijkerwijs mogelijk is verder worden teruggedrongen. Dit loopt via de vigerende vergunningverlening, waarbij toepassing van de Best Beschikbare Techniek (BBT) en geleidelijke aanscherping daarvan, en specifiek voor water de toepassing van de emissie-immissietoets, uitgangspunt is. Mede door de inspectie wordt via gerichte acties toegezien op naleving. Het fors verhogen van de boetes voor illegale waterlozingen acht ik in dat licht niet proportioneel en zal bovendien zijn doel voorbij schieten.
Thuiszittende leerplichtige kinderen in de provincie Flevoland |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Scholen ontkennen leerlingenstop»?1
Ja.
Hoeveel leerplichtige kinderen in de provincie Flevoland zitten thuis vanwege het feit dat ze niet terecht kunnen op het speciaal onderwijs of geen ambulante begeleiding kunnen krijgen?
Uit de leerplichtrapportage 2009–2010 blijkt dat in de provincie Flevoland aan het eind van het schooljaar 22 leerlingen thuiszaten, waarvan 12 langer dan 6 maanden. Navraag bij gemeenten heeft uitgewezen dat op dit moment 10 leerlingen thuis zitten, waarvan de meerderheid voor zover bekend niet in een indicatietraject is betrokken.
Kunt u bevestigen dat leerplichtige kinderen uit de provincie Flevoland naar de dichtstbijzijnde speciaal onderwijsinstelling Ambelt in Zwolle en Kampen gaan en dat de Ambelt vanwege de aangekondigde bezuinigingen een leerlingenstop heeft ingesteld voor kinderen van buiten de eigen postcode regio, waardoor kinderen uit de provincie Flevoland nergens meer terecht kunnen?
In het bericht «Scholen ontkennen leerlingenstop» zegt Eduvier Onderwijsgroep in Flevoland de afgelopen periode voorzichtig te zijn geweest met het aannemen van nieuwe leerlingen, maar dat daar nu geen sprake meer van is. Het kan zijn dat er in deze korte periode meer leerlingen dan anders bij de Ambelt in Zwolle en Kampen zijn aangemeld, maar of het daadwerkelijk tot toelating is gekomen, is op dit moment niet te bepalen.
De onderwijsinstelling voor Speciaal Onderwijs De Ambelt ontkent in hetzelfde bericht een leerlingenstop te hebben ingevoerd voor kinderen, maar geeft wel toe terughoudend te zijn met het aannemen van leerlingen buiten Zwolle en Kampen. Eduvier is vanaf 1 maart overgegaan tot het normale plaatsingbeleid.
Zoals ik in mijn antwoord op uw eerdere vragen over signalen dat scholen zorgleerlingen weigeren (vragen ingezonden op 10 maart 2011, met kenmerk 2011Z04872) heb aangegeven is er geen reden om kinderen te weigeren in het speciaal onderwijs en zal de bezuiniging op de groepsgrootte in het (v)so naar verwachting tot gevolg hebben dat de klassen gemiddeld ongeveer 10% groter worden.
Welke andere gevolgen dan thuiszittende leerplichtige kinderen heeft deze leerlingenstop in het bijzonder en de bezuinigingen in het algemeen?
De bezuinigingen zouden niet mogen leiden tot thuiszittende leerplichtige kinderen. Tegelijkertijd wordt namelijk ook de zorgplicht wettelijk ingevoerd. Dat betekent dat indien een leerling, die extra ondersteuning nodig heeft, wordt aangemeld, het bevoegd gezag van de school verplicht is de leerling een passend aanbod te doen, op de eigen school of op een andere school binnen het samenwerkingsverband.
Realiseert u zich dat scholen (en ambulante diensten) nu al noodgedwongen anticiperen op de aangekondigde bezuiniging en dat hier per school wisselend mee om wordt gegaan? Heeft u richtlijnen gegeven hoe hier door de scholen mee moet worden omgegaan zodat kan worden voorkomen dat kinderen en personeel van deze scholen voortijdig worden gedupeerd.
Zie antwoord bij vraag 3.
Onnodig beroep op de spoedeisende eerste hulp |
|
Anne Mulder (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich nog de beantwoording van de vragen van het lid Schippers (VVD) over mensen die aankloppen bij de spoedeisende hulp maar die geen specialistische hulp behoeven?1
Ja, die herinner ik mij.
Bent u bekend met het bericht in de Telegraaf met als kop «Onterechte spoedhulp jaagt zorgkosten op» waaruit blijkt dat het onnodig beroep op de spoedeisende hulp jaarlijks minimaal € 169 miljoen kost?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bereid maatregelen te nemen om dit onnodig beroep op de spoedeisende hulp tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen en met ingang van wanneer?
Er zijn reeds maatregelen door mijn ambtsvoorganger genomen om dit onnodig beroep op de spoedeisende hulp (SEH) tegen te gaan. Ik zal deze maatregelen onverkort doorvoeren. Daarnaast verken ik een aantal andere opties die ik in onderstaande ook beschrijf.
Verreweg de meeste acute zorgvragen zijn goed te behandelen in de eerste lijn. Veel SEH’s en huisartsenposten (HAP’s) hebben al stappen genomen tot samenwerking. Op deze wijze kan de huisartsenpost zoveel mogelijk de eerste stroom patiënten opvangen en eventueel doorverwijzen naar de SEH. Dat betekent dus dat de huisartsenpost of gevestigd moeten zijn voor de SEH, of geïntegreerd in de SEH. Het aantal zelfverwijzers dat zich rechtstreeks meldt op de SEH zal hierdoor afnemen. Samenwerking of integratie tussen HAP en SEH zal in de toekomst noodzakelijk zijn.
De bovenstaande verschuiving van patiëntenstromen vanuit de tweede naar de eerste lijn betekent een extra belasting en inzet van huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft het daarom voor de huisartsenposten die extra patiënten vanuit de SEH opvangen mogelijk gemaakt onder bepaalde voorwaarden een extra toeslag te ontvangen voor de inhuur van aanvullende huisartsencapaciteit in de avond- nacht- en weekenduren. Een belangrijke voorwaarde is dat er een aantoonbare besparing is waar te nemen in de tweede lijn. De NZa zal de verschuiving van de patiëntenstromen vanuit de tweede naar de eerste lijn monitoren en de financiële gevolgen in kaart brengen.
Ik wil ook wijzen op het belang van een goede triage. Eenduidige triage in de keten van acute zorg is het doel van de Nederlandse Triage Standaard (NTS) die op initiatief van VWS is ontwikkeld om betere samenwerking en afstemming in de acute zorg te bewerkstelligen. Het goed voorsorteren van de patiënt met een acute zorgvraag betekent dat de patiënt op de juiste plaats, op het juiste moment en door de juiste zorgverlener wordt behandeld. Goede triage voorkomt dat er onnodige schakels in de keten van de acute zorg worden gebruikt, die leiden tot extra vertraging van zorg die met spoed nodig is. Met het invoeren van een eenduidig triage instrument in de acute zorg wordt bovendien onnodig beroep op de SEH voorkomen.
Naast het bovenstaande verken ik momenteel ook andere maatregelen die ik kan nemen om het onnodig beroep dat leidt tot hogere kosten op de SEH tegen te gaan. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan het hanteren van één prijs voor dezelfde prestatie, ongeacht de aanbieder die deze levert.
In dit verband is het goed om te refereren aan het spoeddebat dat ik op 31 maart jongstleden met uw Kamer heb gevoerd over de concentratie van SEH’s. Ik heb in dit debat aangegeven dat ik geen bezwaren zie in het terugbrengen van het aantal SEH’s in Nederland. Ik heb hier wel een aantal belangrijke voorwaarden aan gesteld. De beschikbaarheid van de spoedeisende hulp dient een belangrijk publiek belang en dat moet niet alleen van goede kwaliteit zijn, maar dient ook altijd binnen 45 minuten na melding met een ambulance bereikbaar te zijn. Ik voel me als minister in het bijzonder verantwoordelijk voor het waarborgen van dit belang en stel dan ook normen aan de bereikbaarheid en kwaliteit van de spoedeisende hulp.
Ik kan me voorstellen dat de zorgverzekeraars met inachtneming van de gestelde kwaliteits- en bereikbaarheidsnormen via hun zorginkoop tot een goede landelijke spreiding en een doelmatige herinrichting van de spoedeisende hulp komen. Als daarbij zowel situaties van overaanbod als van zorgschaarste in beschouwing worden genomen, zie ik mogelijkheden voor een betere verdeling waarbij de dunbevolkte gebieden minder kwetsbaar worden. Ik zal de totstandkoming van dit proces in de komende periode aanmoedigen en daar waar nodig ondersteunen.
Tot slot meld ik u dat ik met veldpartijen in overleg ben om ook van hen te vernemen welke mogelijkheden zij zien om nog beter de patiënt op de juiste plaats te laten behandelen.
Straatcoaches |
|
Joram van Klaveren (PVV), Johan Driessen (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Straatcoaches liegen erop los om subsidie te krijgen»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie het zoveelste linkse hobbyproject «straatcoaches» niets meer doet dan de belastingbetaler heel dat veel geld kosten?
De stelling als in de vraag verwoord, deel ik niet. Over de effectiviteit van de inzet van straatcoaches wordt verschillend bericht. De keuze om straatcoaches in te zetten, de wijze waarop ze begeleid worden en de beoordeling van de effectiviteit is niet aan mij, maar vindt plaats op lokaal niveau. Amsterdam geeft hier invulling aan door dit jaar een resultatenonderzoek naar de werking van straatcoaches uit te voeren.
Op welke wijze denkt u dat liegende straatcoaches helpen «de boel bij elkaar te houden»?
De wijze waarop straatcoaches hun functie uitoefenen, dient onberispelijk te zijn gelet op de voorbeeldfunctie die zij vervullen voor de jongeren in de wijk. In het geval van het niet goed functioneren van een werknemer zal de werkgever daartegen maatregelen moeten nemen. Uit de beantwoording van schriftelijke vragen aan de gemeenteraad blijkt dat de gemeente in samenwerking met de uitvoeringsorganisatie reeds stappen heeft ondernomen tegen niet goed functionerende straatcoaches.2
Bent u bereid te bevorderen dat alle subsidies voor straatcoaches zo spoedig mogelijk stop worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is aangegeven, is het aan de gemeente zelf om indien zij dit nodig acht maatregelen te nemen.
Q-koorts op kinderboerderijen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat op 14,4% van de kinderboerderijen Q-koorts is aangetroffen en dat het in Noord-Brabant zelfs 35% betreft?1 Hoe beoordeelt u dit gegeven in relatie tot de volksgezondheid?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Gerbrands (PVV) die op 23 maart 2011 aan uw Kamer zijn gezonden.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de onderzoekers dat op basis van de gegevens niet nauwkeurig is in te schatten hoe groot het risico is dat bezoekers besmet raken, maar dat de kans zeker aanwezig is? Hoe groot acht u de kans dat, zeker gedurende het lammerseizoen, bezoekers van kinderboerderijen besmet raken met Q-koorts?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe uw risico-inschatting zich verhoudt tot de waarschuwingen die diverse buitenlandse overheden (zoals die van de Verenigde Staten en Brazilië) aan reizigers gaven over het risico van Q-koortsbesmetting in Noord-Brabant? Worden er nog steeds dergelijke waarschuwingen afgegeven aan buitenlandse reizigers?
Het is de verantwoordelijkheid van die overheden om hun burgers te adviseren over mogelijke gezondheidsrisico’s en welke maatregelen toeristen kunnen nemen om de risico’s te verkleinen. In februari heeft het Amerikaanse Center for Disease Control and Prevention (CDC) het bestaande advies voor Nederland ge-update met actuele gegevens over het aantal besmettingen. Het bestaande CDC advies om in verband met Q-koorts geen boerderijen te bezoeken in Noord-Brabant is erg ongenuanceerd. Het CDC geeft kennelijk de voorkeur aan het geven van een duidelijk advies aan toeristen boven de nuance van het onderscheid tussen bijvoorbeeld een pluimveebedrijf en een besmet verklaarde geitenhouderij.
Kunt u toelichten hoe hoog het vaccinatiepercentage op kinderboerderijen is?
Van ongeveer 1000 bedrijven is bekend dat zij een publieksfunctie hebben. De kinderboerderijen vallen in die categorie. Op grond van de inzending van de vaccinatieverklaringen concludeert de nVWA dat in 2010 alle bij ons bekende bedrijven met een publieksfunctie de schapen en geiten gevaccineerd hebben. Op 90 bedrijven zal dit met een bedrijfsbezoek gecontroleerd worden.
De vaccinatiecampagne van 2011 is recent gestart. Een deel van de dieren is nu nog drachtig. Na de lammerperiode zal de vaccinatiecampagne echt op gang komen. Bedrijven met een publieksfunctie zijn verplicht hun dieren voor 1 januari 2012 te vaccineren.
Op welke wijze wordt erop toegezien dat de kinderboerderijen zich houden aan de hygiëneprotocollen, dat zij de bezoekers voorlichten over de risico’s van Q-koorts en dat zij de schapen en geiten inderdaad in afzondering laten aflammeren? Wat is de rol van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) hierin?
De Stichting Kinderboerderijen Nederland (SKBN) en Stadswerk Vakgroep Medewerkers Kinderboerderijen (VMK) hebben gezamenlijk het Keurmerk Kinderboerderijen in het leven geroepen. Het hygiëneprotocol maakt onderdeel uit van het keurmerk. Er zijn geen wettelijke voorschriften met betrekking tot de naleving van het hygiëneprotocol. De wettelijke verplichtingen zoals de vaccinatieplicht en de afzonderingsplicht worden door de nVWA gecontroleerd. In 2011 worden 90 controles uitgevoerd bij houders van schapen en geiten met een publieksfunctie.
Hoe beoordeelt u de «geboortegolven» van lammetjes bij enkele kinderboerderijen2, zeker in het licht van de gevonden prevalentie van Q-koorts? Deelt u de mening dat het niet raadzaam is om in gebieden waar de Q-koorts ernstige vormen aan heeft genomen, zoveel dieren gelijk drachtig te laten worden? Op welke wijze hebt u kinderboerderijen geadviseerd dit jaar met het fokbeleid om te gaan? Bent u bereid voor het volgende dekseizoen maatregelen te nemen om deze «geboortegolven» voor het volgende lammerseizoen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De voortplanting van schapen en geiten is voor een belangrijk deel seizoensgebonden. Daarom zijn schapen en geiten tegelijkertijd drachtig en lammeren zij tegelijkertijd af. Voor bedrijven met een publieksfunctie geldt een vaccinatieplicht en een afzonderingsplicht voor schapen en geiten die aflammeren. Die maatregelen beheersen het risico op besmetting van bezoekers via direct contact. Deze maatregelen zijn genomen op basis van adviezen van de deskundigen. In het deskundigenadvies van mei 2010 is expliciet aangegeven dat er geen noodzaak is voor verdergaande maatregelen op bedrijven met een publieksfunctie. Wij zijn daarom niet van plan om met de kinderboerderijen in gesprek te treden over hun fokbeleid, dan wel daaromtrent maatregelen te nemen.