De gevolgen van het beleid om capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
|
|
|
Klopt het dat de capaciteitsuitbreiding in de care, die is geïnventariseerd door TNO, de raming van VWS van € 175 miljoen overschrijdt? Zo ja, met hoeveel overschrijdt de inventarisatie van TNO de raming van VWS? Wat is uw analyse van de oorzaken die aan deze overschrijding ten grondslag liggen?
Het is juist dat de TNO-inventarisatie een hoger bedrag laat zien dan de gereserveerde € 175 miljoen. In het TNO-rapport wordt een bedrag genoemd van € 350 miljoen. Een deel van dit verschil wordt verklaard omdat naar verwachting meer capaciteit in gebruik zal worden genomen dan vooraf was voorzien. Een andere deel van het verschil wordt verklaard door het gegeven dat deze inventarisatie in het najaar van 2010 is uitgevoerd en projecten zijn opgevoerd waarvan het onzeker is of zij wel in 2011 in gebruik kunnen worden genomen. Ook de zorgkantoren hebben nog niet alle projecten volledig kunnen toetsen op wenselijkheid. Het bedrag dat in het TNO-rapport wordt genoemd, komt daarom zeker niet overeen met de feitelijke uitgaven die in 2011 zullen worden gedaan.
Hoe verhoudt zich dat tot het beleid1 om toekomstige overschrijdingen zo veel mogelijk te voorkomen door de kosten van nieuwe capaciteit vanaf 2011 onder de contracteerruimte te brengen? Wat zijn de oorzaken ervan dat de capaciteitsuitbreidingen blijkbaar jaar op jaar te laag worden geraamd?
Tot nu toe werden de kosten van nieuwe capaciteit vergoed buiten de contracteerruimte, waarbij slechts een globale toets plaats vond door zorgkantoren op de wenselijkheid. Vanaf 2011 zijn deze kosten onder de contracteerruimte gebracht en zal er een strikte toetsing door het zorgkantoor plaatsvinden, dit heeft een kostendempend effect. Ondanks deze toetsing is het mogelijk dat uiteindelijk de kosten hoger uit zullen vallen dan geraamd. Dit kan onder meer samenhangen met de verwachtingen ten aanzien van de groei in de diverse sectoren. Verondersteld is dat er sprake is van een incidentele hoge groei van de nieuwe capaciteit in de afgelopen jaren en dat deze zal gaan verminderen.
Hoe verhoudt het nieuwe beleid zich tot de eerdere toezeggingen voor bouwplannen met een onder het bouwregime van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) afgegeven toelating met bouw?2 Worden deze plannen – waaronder met betrekking tot de afbouw van meerpersoonskamers – gehonoreerd?
Het beleid om de exploitatielasten van capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen staat niet op gespannen voet met de besluitvorming ten aanzien van de bouwprioriteitenlijst 2008 – 2011. Op die lijst staan de voornemens die vooral betrekking hebben op renovatie en vervangende nieuwbouw. De nieuwe beleidsvoornemens zien op de volume-uitbreidingen die geen onderdeel uitmaakten van de bouwprioriteitenlijsten onder het bouwregime. Juist omdat daarop eerder geen sturing plaatsvond, konden op die titel jaarlijks overschrijdingen worden geconstateerd. Daaraan wil ik een halt toeroepen.
Dat wil niet zeggen dat de initiatieven die op de bouwprioriteitenlijst staan, waaronder initiatieven inzake afbouw meerpersoonskamers, waarvoor voor de goede orde geen toezeggingen zijn gedaan, maar een reservering is gepleegd, ook tot realisatie zullen komen. Daarvoor is met name van belang hoe initiatiefnemers hun besluitvorming richten naar de integrale tarieven zoals die vanaf 1 januari 2012 zullen worden gehanteerd. Hierover informeer ik uw Kamer zeer binnenkort.
Bent u bekend met de gevolgen van het beleid om capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen, bijvoorbeeld dat zorgkantoren hun toezeggingen voor (toekomstige) capaciteitsuitbreidingen intrekken? Wat is daarop uw reactie?
Het is bekend dat zorgkantoren zich kritischer opstellen ten opzichte van (toekomstige) capaciteitsuitbreidingen. Dit is ook beoogd met het onder de contracteerruimte brengen van de exploitatiekosten van (nieuwe) capaciteit.
Bent u bekend met het feit dat zorgaanbieders hun bouwinitiatieven – voor zover qua verplichtingen nog mogelijk – noodgedwongen stil leggen dan wel geen nieuwe initiatieven ondernemen, vanwege de onzekerheid of deze straks nog bekostigd worden? Welke gevolgen heeft dit voor de voortgang met betrekking tot scheiden van wonen en zorg en de realisatie van nieuwe kleinschalige initiatieven? Hoe kan voorkomen worden dat cliënten als gevolg van deze maatregel niet bij de instelling van hun keuze terecht kunnen of daar op de wachtlijst terecht komen?
Ik hecht eraan hier aan te geven dat deze vraag naar mijn mening niets van doen heeft met de beleidswijziging ten aanzien van de contracteerruimte.
Mij is bekend dat een deel van de aanbieders hun bouwinitiatieven aanhouden of bijstellen. Overigens zijn er ook tal van instellingen die wel doorgaan met bouw of bijgestelde bouw. De reden van het tijdelijk aanhouden of zelfs afzien van investeringen van bouwinitiatieven kan sterk variëren en hangt samen met de complexiteit van afweging van investeringen. Dit kunnen perikelen zijn over bijvoorbeeld financiering. Waar vroeger financiering vanzelfsprekend was, omdat er veel en goedkoop geld in de markt was en banken risicoloos geld konden verstrekken, zijn deze nu veel kritischer. Maar ook gemeentelijke bouwvergunningen en juridische procedures kunnen voor vertraging zorgen. Ook is duidelijk dat veel instellingen zich bezinnen en hun bouwplannen nog eens tegen het licht houden.
De verwachte inkomsten zijn van groot belang voor beslissingen van instellingen. Verwachte bezetting, afspraken met zorginkopers en alternatieven voor cliënten in de omgeving zijn van belang voor de raming van de inkomsten. Over de inrichting van het bekostigingsysteem zal ik binnenkort meer duidelijkheid geven.
De eventuele vertraging in de bouw heeft als zodanig geen effect op de voortgang van het traject scheiden van wonen en zorg. Het effect op nieuwe kleinschalige initiatieven is moeilijk in te schatten. Mij is niet bekend hoeveel kleinschalige initiatieven worden getemporiseerd en zeker niet waarom. Aan de andere kant is het zo dat kleinschaliger initiatieven doorgaans makkelijker te realiseren zijn dan grootschalige en voor een organisatie door de beperktere impact minder risico betekenen.
Een temporisering van de bouw zal het aanbod aan geschikte accommodaties naar verwachting tijdelijk kleiner maken. De match tussen vraag en aanbod zal uiteindelijk in de relatie tussen cliënt, verzekeraar en zorginstelling gemaakt moeten worden.
Waarom wordt de omvang van de contracteerruimte per zorgkantoor aangehouden voor de verdeling van de eerste tranche van € 150 miljoen? Is het niet veel logischer om bij het verdelen van de beschikbare middelen te differentiëren naar de te verwachten benodigde capaciteit per regio en per branche? Wilt u erop toezien dat zorgkantoren rekening houden met de instellingen die in de komende jaren een te verwachten tekort aan intramurale voorzieningen hebben?
Uit het TNO-onderzoek komen geen grote verschillen naar voren tussen de verschillende regio’s. In overleg met de zorgkantoren is dan ook besloten de eerste tranche van € 150 miljoen evenredig te verdelen over de zorgkantoren.
Bij de toewijzing van de middelen zullen de zorgkantoren rekening houden met de verwachte tekorten aan intramurale voorzieningen. Ik zal dat onder meer monitoren via de Nederlandse Zorgautoriteit.
Bent u ermee bekend dat de onzekerheid over de capaciteitsuitbreidingen met name kleinere organisaties in de knel brengt, aangezien deze kleinere organisaties de omschakeling naar zwaardere zorgzwaartepakketten (zzp’s) willen maken vanwege de te verwachten veranderingen in het kader van scheiden van wonen en (zorg zij hebben daartoe immers vaak een toelating met behandeling nodig, maar krijgen deze nu niet meer van het zorgkantoor)?
Het is bekend dat een meer kritische opstelling door zorgkantoren ten aanzien van capaciteitsuitbreidingen vooral bij kleinere organisaties leidt tot onzekerheden. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 speelt echter een groot aantal factoren een rol bij capaciteitsinitiatieven. Goede en vroegtijdige afstemming met het zorgkantoor is daarbij van belang.
Bent u bekend met het onderzoek van ActiZ naar de zorgcontractering AWBZ 2011, waaruit blijkt dat zorgkantoren nauwelijks meerjarenafspraken maken? Wat is uw reactie op dat onderzoek in relatie tot deze problematiek?
Het onderzoek van ActiZ is mij bekend. In het onderzoek wordt verwezen naar de situatie dat zorgverzekeraars de AWBZ gaan uitvoeren voor eigen verzekerden (vanaf 2013). ActiZ doet een appel op de zorgverzekeraars om dan meer ruimte te bieden voor meerjarenafspraken. Ik vind het zinvol dat in de dialoog tussen zorgverzekeraars en aanbieder ook ruimte komt voor meerjarenafspraken. Daarbij moet overigens wel de balans worden gevonden tussen de zekerheid voor alle huidige aanbieders en de mogelijkheden voor nieuwe aanbieders of extra groei voor aanbieders die extra kwaliteit voor de cliënt leveren.
Bent u bereid op korte termijn met beleidsvoorstellen te komen waarmee zorgaanbieders de zekerheid geboden wordt voor het nemen van investeringsbeslissingen en het aangaan van verplichtingen voor initiatieven die – gelet op de tijd die nodig is voor de planontwikkeling – pas over enkele jaren in gebruik genomen gaan worden?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over mijn voornemen om de Nederlandse Zorgautoriteit een aanwijzing te geven voor het ontwikkelen van integrale tarieven. De invoering van deze integrale tarieven is voorzien per 1 januari 2012. Ze bieden de instellingen voldoende mogelijkheden om tot een afgewogen investeringsbeslissing te komen voor de komende jaren. Met deze integrale tarieven kan de instelling een business-case uitwerken en de haalbaarheid van zijn bouwplannen daaraan toetsen. Zorgaanbieders zullen voordat zij plannen tot uitvoer brengen zich met de zorgverzekeraar verstaan over het verkrijgen van een contract op termijn. Gezamenlijk zullen zij tot overeenstemming moeten zien te komen die er toe leidt dat de regionale contracteerruimte niet wordt overschreden. De gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling in de zorg maakt dat ik niet langer zekerheden stel, maar randvoorwaarden bekendmaak waarbinnen partijen hun verantwoordelijkheden kunnen waarmaken.
De nationale koppen op Natura 2000 |
|
Helma Lodders (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
|
|
|
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van uw gesprek met de heer Gerrits over het rapport «Natura 2000 – Europese verplichtingen en Nederlandse koppen» van IQuatro?
Ten behoeve van de u toegezegde evaluatie worden met verschillende maatschappelijke organisaties en overheidspartijen gesprekken gevoerd. Ook met de heer Gerrits heeft een gesprek plaatsgevonden. De heer Gerrits heeft zijn rapport nader toegelicht. Een aantal van de door IQuatro geagendeerde onderwerpen zijn ook voorgelegd aan de Europese Commissie. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen in de evaluatie. In de evaluatie zal worden aangegeven welke nationale koppen zijn geïdentificeerd bij de implementatie van Natura 2000. Op hoofdlijnen zal in de evaluatie aandacht worden besteed aan thema’s uit het IQuatro-rapport.
Kunt u in de reeds toegezegde brief over de nationale koppen op Natura 2000 (te ontvangen in mei 2011) ook uitgebreid inhoudelijk ingaan op het rapport van IQuatro? Kunt u daarbij ook aandacht besteden aan de verschillende voorbeelden uit het rapport van onrechtmatigheden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het rapport wordt geconcludeerd dat op een totaal van 1192 doelstellingen voor habitattypen en habitat van soorten er 340 kunnen worden geschrapt omdat de betreffende habitattypen en soorten als «aanwezig, maar verwaarloosbaar» zijn aangemeld, dan wel niet zijn aangemeld en derhalve buiten het kader van de richtlijnverplichtingen als nationale koppen zijn toegevoegd? Kunt u aan de hand van de tabellen in het rapport per gebied aangeven waar inderdaad sprake is van een nationale kop en waar niet en in het laatste geval, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief aan de Kamer d.d. 23 februari 2011 (Kamerstuk 32 670, nr. 1) heb aangegeven, ben ik aan het analyseren of de Nederlandse aanpak nationale koppen bevat. Daarbij wordt ook bovengenoemd rapport betrokken.
Waarom is de Leenherenpolder (in agrarisch gebruik; geen bestaande natuur) opgenomen in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Haringvliet? Wat is de ecologische onderbouwing/noodzaak voor deze keuze? Hoe verhoudt deze keuze zich tot de Vogel- en Habitatrichtlijn die gericht is op de bescherming van bestaande natuur?
De Leenheerenpolder is in mei 2003 bij de Europese Commissie aangemeld als onderdeel van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet, en is daarmee ook in het ontwerp-aanwijzingsbesluit opgenomen. De Leenherenpolder is in het ontwerp-aanwijzingsbesluit opgenomen omdat het gebied een belangrijke bijdrage kan leveren aan de Natura 2000-doelen. Ik heb de provincie gevraagd om te komen tot een voorstel voor de herijking van de EHS, ook voor de Deltagebieden. Daarbij heb ik aangeven dat de Natura 2000-doelen prioritair zijn. Het voorstel van de provincies wacht ik af en zal mede bepalend zijn voor de uiteindelijke begrenzing van het Natura 2000-gebied Haringvliet.
De Vogel- en Habitatrichtlijn hebben primair tot doel de teruggang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Dit kan deels door bestaande natuur te beschermen. Niet in alle gevallen is het beschermen van bestaande natuur echter voldoende om de habitats, soorten en vogels te beschermen.
Kunt u voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld aangeven waarom in het ontwerpbesluit het habitattype «zwakgebufferde vennen» is opgenomen met als doel uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit, terwijl het habitattype in het betreffende gebied bij de Europese Commissie is aangemeld als «aanwezig, maar verwaarloosbaar»? Wat is de ecologische onderbouwing van deze keuze?
Het habitattype zwakgebufferde vennen (H3130) is in mei 2003 aangemeld bij de Europese Commissie voor het Stelkampsveld als aanwezig maar verwaarloosbaar. Op basis van recentere gegevens is gebleken dat het habitattype zwakgebufferde vennen bij aanmelding in meer dan verwaarloosbare mate (qua oppervlakte en kwaliteit) aanwezig is. De Habitatrichtlijn verplicht alle in 2004 in het gebied (meer dan verwaarloosbaar) aanwezige habitattypen en soorten aan te wijzen en te beschermen. In het ontwerpbesluit van Stelkampsveld (2009) is derhalve een instandhoudingsdoelstelling opgenomen voor zwak gebufferde vennen.
De matig ongunstige landelijke staat van instandhouding van het habitattype zwakgebufferde vennen noopt tot het nemen van uitbreidings- en verbeterdoelstellingen voor dit habitattype in een aantal gebieden. De goede potenties voor uitbreiding van het oppervlak en voor verbetering van de kwaliteit in het Stelkampsveld hebben geleid tot een uitbreiding- en verbeterdoel voor het gebied.
Welke wijzigingen van de standaardgegevensformulieren zijn er per Natura 2000 gebied sinds 2004 aan de Europese Commissie doorgegeven? In hoeverre zijn deze wijzigingen daadwerkelijk doorgevoerd?
Na 2004 zijn vier mariene gebieden aangemeld en is het Habitatrichtlijngebied Eems-Dollard afgescheiden van de Waddenzee. In vier gebieden zijn in totaal vijf verschillende habitattypen en twee soorten toegevoegd en van twee gebieden zijn de begrenzingen aangepast. Al deze wijzigingen zijn geaccepteerd door de Europese Commissie en zijn doorgevoerd in de respectievelijke ontwerp- en definitieve aanwijzingsbesluiten van de betreffende gebieden. Verder zijn de vogelgegevens in de Vogelrichtlijngebieden geactualiseerd op basis van de de ontwerp-aanwijzingsbesluiten.
Recent zijn ook het afvoeren van het habitattype blauwgrasland (H6410) in de Groote Wielen en het afvoeren van twee Habitatrichtlijngebieden (Groot Zandbrink en Polder Stein) ingediend. Deze wijzigingen zijn door de Europese Commissie nog in behandeling.
Is per Natura 2000 gebied de toenmalige ecologische onderbouwing van gemaakte keuzes ten aanzien van de selectie van Natura 2000 gebieden en van de in en voor 2004 bij de Europese Commissie aangemelde gegevens beschikbaar en openbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de ecologische onderbouwing van de Natura 2000 gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Wierdense Veld, Stelkamspveld en Groote Peel naar de Kamer te sturen?
De onderbouwing van de gemaakte keuzes ten aanzien van de selectie van de Habitatrichtlijn gebieden zijn vastgelegd in het Verantwoordingsdocument (2003), het Lijstdocument (2004) en het Gebiedendocument (2004). Tenslotte zijn in februari van 2003 alle betrokkenen bij de totstandkoming van het Europees ecologisch netwerk Natura 2000, gevraagd om te reageren op een ontwerplijst met Habitatrichtlijngebieden, zodat een evenwichtige en zorgvuldig voorbereide lijst kon worden aangeboden aan de Europese Commissie. Deze reacties zijn opgenomen in het zogenoemde Reactiedocument «Aanmelding habitatrichtlijngebieden» (2004). In dit document zijn de reacties weergegeven en is aangegeven hoe daar bij de besluitvorming mee is omgegaan. Deze uitgebreide documenten zijn openbaar en te vinden op de internetsite van EL&I: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000.
De gegevens van de gebieden, gemeld aan de Europese Commissie, zijn openbaar en te vinden op http://www.eea.europa.eu/data-and-maps/data/natura-2000/
De ontwikkeling van een nieuwe flitspaal |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw standpunt over de ontwikkeling van een nieuwe flitspaal (ASSET; Advanced Safety and Driver Support for Essential Road Transport)1 dat in EU-verband plaatsvindt? Hoe verloopt de besluitvorming over dit project? Wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het ASSET-project wordt deels gefinancierd door het Seventh Framework Programme for research and technological development (FP7) van de Europese Unie. Het betreft een onderzoeksproject dat niet direct zal uitmonden in een besluitvormend traject. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om deze of soortgelijke technieken in te zetten op Nederlandse wegen, dan spreekt het voor zich dat de Kamer hierover geïnformeerd wordt.
Wat kan de flitspaal precies? Welke informatie kan er precies geregistreerd worden?
De in de berichtgeving beschreven 3D-camera is een hoge resolutie camera waarmee tegelijkertijd onder meer snelheid, bumperkleven en het dragen van een gordel kunnen worden waargenomen. Het Landelijk Parket Team Verkeer (LPTV) heeft nog geen ervaring met deze nieuwe techniek en is dus niet in staat (gedetailleerde) informatie of een oordeel te geven.
Bestaat er in Nederland een wettelijke grondslag voor het gebruik van een dergelijke flitspaal? Zo ja, welke is dat?
Ten aanzien van een wettelijke grondslag voor het gebruik van meetmiddelen, in deze de flitspaal, geldt het volgende.
Voorop moet staan dat het meetmiddel betrouwbaar functioneert en betrouwbare resultaten genereert. Het moet voldoen aan wettelijke voorschriften, zoals gesteld bij de Regeling meetmiddelen politie en de bijbehorende bijlagen. Het Nederlands Meetinstituut (NMI) zal als bewijs van correcte werking en betrouwbare resultaten een verklaring afgeven. Het is vaste jurisprudentie dat er bij een meting die is gedaan onder de genoemde voorwaarden, sprake is van een rechtens juiste meting. Wanneer het meetmiddel niet is opgenomen in de Regeling meetmiddelen politie, betekent dat overigens niet dat de rechter het resultaat van deze meting niet mag betrekken bij zijn oordeel over het bewijs van de overtreding. Gelet op uitspraak van de Hoge Raad van 22 augustus 2000 (LJN: AA6827) dient bij betwisting van de betrouwbaarheid van de meting door de rechter te worden onderzocht of het meetmiddel voldoet aan en is gebruikt met inachtneming van de daaraan uit het oogpunt van betrouwbaarheid te stellen eisen.
Zal de camera ook in Nederland ingezet worden? Zo ja, met welk doel? Wat zal de toegevoegde waarde zijn?
Uit de berichtgeving blijkt dat de ontwikkeling van de camera nog enkele jaren zal vergen. De 3D-camera speelt daarom geen rol bij de uitrol van ANPR. Of een en ander uiteindelijk tot een instrument zal leiden dat in Nederland zal worden ingevoerd valt thans niet te overzien.
Hoe verhoudt het Europese project (de flitspaal zal onder andere bestaan uit een aparte camera voor de kentekens) zich met het in Nederland in te voeren systeem van Automatic NumberPlate Recognition (ANPR)?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van de inzet van de flitspaal voor de privacy van de verkeersdeelnemers? Hoe verhoudt dit zich met de Wet bescherming persoonsgegevens?
De privacy zal te allen tijde worden gewaarborgd. Dat wil zeggen dat inzet van het middel, afhankelijk van het doel waarvoor het wordt gebruikt, plaats heeft onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens, dan wel de Wet politiegegevens. Zie overigens het antwoord op vraag 4 en 5.
Wat gebeurt er met de verzamelde gegevens? Worden die opgeslagen? Zo, ja voor hoe lang? Voor wie zijn deze beschikbaar?
Zie antwoord vraag 6.
Kan de flitspaal verkeersagenten vervangen? Zo ja, in welke mate? Is de verkeersveiligheid hiermee gediend?
Handhavingsmiddelen zijn in beginsel complementair en kunnen de politie nadrukkelijker ondersteunen bij de uitvoering van de verkeershandhavngstaak.
Bent u het er mee eens dat de meeste ongelukken zijn te wijten aan onoplettendheid, inschattingsfouten van afstanden en het verkeerd interpreteren van de intenties van medeweggebruikers? Deelt u de mening dat een 3D-camera hiervoor geen oplossing biedt? Is het dan niet beter om te investeren in het verbeteren van de rijvaardigheid dan in een boetemachine?
Uit onderzoek door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid is gebleken dat handhaving en communicatie samen 28% uitmaken van alle acties die een bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid. Nieuwe handhavingsmiddelen zullen altijd worden beoordeeld op basis van hun toegevoegde waarde voor de verkeersveiligheid.
Problemen in het gehandicaptenvervoer |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Stichting Vast is Beter?1
Ja. Ik heb bovendien naar aanleiding van uw vragen contact gehad met betreffende stichting.
Bent u zich ervan bewust dat veel gehandicapte reizigers momenteel geweigerd worden als gevolg van de strengere regelgeving in het gehandicaptenvervoer en op die wijze dus geïsoleerd raken van de maatschappij? Zo ja, deelt u de mening dat iedereen recht heeft op vervoer en dat dit probleem derhalve subiet aangepakt dient te worden?
Het uitgangspunt is dat mensen met een handicap veilig vervoerd moeten kunnen worden. Het is mij duidelijk geworden dat voornamelijk rolstoelinzittenden die niet rechtop in hun rolstoel kunnen zitten, soms door vervoerders (waaronder Valys) voor vervoer worden geweigerd. De reden hiervan is dat bij het gebruik van standaard veiligheidsgordels in rolstoeltaxi’s door rolstoelinzittenden met een afwijkende zithouding kan leiden tot gevaarlijke situaties. De betreffende vervoerders kunnen geen concessies doen aan de verkeersveiligheid, waardoor zij geen andere uitweg zien dan weigeren van vervoer.
Ik ben het met u eens dat zoveel mogelijk getracht moet worden te voorkomen dat gehandicapten maatschappelijk geïsoleerd raken. Ik ben daarom bereid om te laten nagaan of het mogelijk is om met een geringe aanpassing van de bestaande regels eventuele problemen rond de zit-lighouding op te lossen.
Bent u bekend met het feit dat er uniforme eisen zijn gesteld met betrekking tot gehandicaptenvervoer in de Regeling Voertuigen 2009, maar dat er geen uniforme eisen zijn gesteld aan de rolstoelen? Zo ja, bent u bereid om alsnog standaardeisen op te stellen voor rolstoelen, zodat het technisch mogelijk is om ieder type rolstoel te vervoeren en kunt u aangeven per wanneer wij dit kunnen verwachten?
De regeling rond het gehandicaptenvervoer is opgezet vanuit de verkeersveiligheid. Daarom moeten voertuigen waarmee rolstoelen worden vervoerd beschikken over deugdelijke vastzetsystemen en is niet geregeld dat elke rolstoel waarmee een gehandicapte zich in het verkeer wil begeven voorzien moet zijn van bevestigingspunten. Ik heb wel na laten gaan wat de kosten zijn van een eventuele verplichting voor het aanbrengen van vastzetpunten op rolstoelen en een vrije gordelloop. Die bedragen circa € 1 miljoen en komen ten laste van de AWBZ, particulieren en de verstrekkende gemeentes. Gelet op de terughoudendheid inzake nieuwe regelgeving en de kosten, zie ik geen aanleiding om over te gaan tot een verplichting. Wel is dit onder de aandacht gebracht van de VNG, terwijl mij bekend is dat op vrijwillige basis ook al aanpassingen aan rolstoelen worden aangebracht.
Deelt u de mening dat standaardgordels alleen geschikt zijn voor passagiers in een rechtop zithouding en dat passagiers met een afwijkende houding vrijgesteld zouden moeten worden van deze verplichting, zodat vervoerders gebruik kunnen maken van een aangepaste gordel? Zo ja, bent u bereid om dit in de Regeling Voertuigen, Artikel 59, lid 9 aan te passen?
Zie mijn antwoord op vraag 2
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat veel vervoerders, waaronder Valys, passagiers met een scootmobiel weigeren om per lift in te stappen omdat dit tot ongelukken zou leiden? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om de situatie waarbij ouderen nu maar zelf via het trappetje in het busje moeten klauteren te voorkomen, zodat het voor ouderen geen vrijwel onmogelijke opgave wordt om vervoerd te worden?
Verkeersveiligheid bepaalt de grens van wat vervoerders mogen doen. Hieraan kunnen geen concessies worden gedaan. Er gelden veiligheidsregels met betrekking tot het vervoer van rolstoelen en er bestaan minimale goedkeuringseisen voor liftinstallaties die gebaseerd zijn op het dragen van rolstoelpassagiers. Scootmobielen zijn zwaarder en hebben een ander zwaartepunt dan rolstoelen. De huidige voertuigen in het contractvervoer zijn er niet altijd op ingericht om deze in te laden terwijl de passagier op de scootmobiel blijft zitten. Analoog aan de specifieke regelgeving voor rolstoelen dient ook de veiligheid van passagiers op scootmobielen bij taxivervoer vooropgesteld te worden. De verantwoordelijkheid voor handhaving van dit uitgangspunt berust bij de vervoerder. Dit betekent dat, afhankelijk van het ingezette vervoermiddel en per individuele situatie moet worden beoordeeld, op welke wijze het vervoer veilig kan plaatsvinden.
Gelet op de kosten acht ik het niet opportuun hiervoor maatregelen te nemen.
Uiteraard is het van belang dat de vervoerder met betrokkene zo goed mogelijk omgaat met deze situatie, bijvoorbeeld door adequate assistentie te verlenen bij het betreden en het verlaten van het voertuig.
Bent u bereid om de door de Stichting Vast is Beter in ontwikkeling zijnde extra beugel voor scootmobiels over te nemen en verplicht te stellen voor alle gehandicapte vervoerders, zodat iedere gehandicapte weer vervoerd kan worden?
Uit mijn overleg met de Stichting Vast=Beter is gebleken dat zij geen extra beugel voor scootmobielen in ontwikkeling heeft. Wel ontwikkelen zij een riem voor achterop de voertuiglift, die moet verhinderen dat rolstoelen daarvan afvallen.
Kunt u de beantwoording van deze vragen uiterlijk één week voor het algemeen overleg Doelgroepenvervoer van 28 april 2011 doen toekomen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Nee, maar wel zo mogelijk voor het algemene overleg van 28 april 2011.
De arrestatie en verdwijning van de Chinese kunstenaar Ai Weiwei |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Chinese kunstenaar Ai Weiwei opgepakt op vliegveld, regering nerveus»?1
Ik heb met bezorgdheid kennisgenomen van de aanhouding van Ai Weiwei. Ik hoop op meer openheid van de Chinese autoriteiten over deze en andere zaken. De heer Ai Weiwei en andere activisten hebben hoe dan ook recht op een eerlijk proces.
Klopt het dat er sinds de arrestatie niets meer van Weiwei vernomen is? Zo ja, bent u bereid het Nederlandse ongenoegen kenbaar te maken aan de Chinese ambassadeur?
Ai Weiwei is geruime tijd incommunicado gehouden, maar onlangs heeft zijn vrouw heeft de gelegenheid gehad kort met hem te spreken. Hij is inmiddels in staat van beschuldiging gesteld.
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Lady Catherine Ashton, heeft op 12 april jl., mede op aandringen van Nederland, in een verklaring met klem gevraagd om opheldering over het lot van de vele mensen die recent zijn vastgezet, waaronder Ai Weiwei. Ze eiste ook behandeling van deze personen volgens de normen van internationaal recht en de rechtsstaat. Tijdens de bilaterale buitenlands-politieke consultaties die van 18 tot 20 april jl. in Peking plaatsvonden heeft Nederland zorg over het lot van Ai Weiwei overgebracht aan de Chinese autoriteiten.
Bent u bereid, totdat duidelijk is dat Weiwei een eerlijk proces krijgt, in de contacten met China – ook in EU verband – constant het grote belang van burgerlijke en politieke rechten in het algemeen te benadrukken, en de casussen van Weiwei en tientallen andere opgepakte schrijvers, advocaten en burgerrechtenactivisten in het bijzonder aan de orde te stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de arrestatie onderdeel uitmaakt van een verhevigde campagne van de Chinese regering om bekende dissidenten te intimideren? Zo ja, welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Peking ontvangen om hiermee om te gaan?
De autoriteiten in China hebben vanaf november de bewegingsvrijheid van een aantal mensenrechtenverdedigers beperkt en tevens een aantal mensenrechtenverdedigers aangehouden. Volgens mensenrechtenorganisaties zijn inmiddels meer dan 100 personen aangehouden of voor verhoor tijdelijk vastgezet. Het is te vroeg om te beoordelen of dit een structurele verslechtering van de mensenrechtensituatie inhoudt, dan wel een tijdelijke, die samenhangt met actuele gebeurtenissen. De ambassade volgt de mensenrechtensituatie op de voet en zal daarover regelmatig verslag uitbrengen aan het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke wijze ondersteunt de Nederlandse ambassade in Peking concreet de verbetering van de mensenrechten? Op welke wijze werkt de Nederlandse ambassade met mensenrechtenorganisaties in China samen?
De Nederlandse ambassade te Peking blijft zich zowel in EU-verband als ook bilateraal inspannen een bijdrage te leveren aan verbetering van de mensenrechtensituatie in China. Daarbij wordt aandacht geschonken aan de onderwerpen vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Zo maakt de ambassade regelmatig bijeenkomsten van de Foreign Correspondents Club China (FCCC) mogelijk, die tot nog toe meestal zonder problemen hebben kunnen plaatsvinden. Tijdens de Expo 2010 in Shanghai ontplooide Nederland culturele activiteiten in het tijdelijke Dutch Cultural Centre. Daar is ruimte geboden aan kritische Chinese kunstenaars, waaronder Ai Weiwei bij de openingstentoonstelling. De ambassade onderhoudt verder contacten met een groot aantal mensenrechtenverdedigers (waaronder journalisten, bloggers en kunstenaars) en andere relevante personen. De ambassade werkt daarbij nauw samen met andere EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen. Verder financiert Nederland in China een programma ter versterking van de rechtsstaat, werkt daarbij samen met diverse Nederlandse en Chinese organisaties, en een programma voor het behoud van de Tibetaanse cultuur. Jaarlijks is voor deze programma’s samen ruim € 1,5 miljoen beschikbaar.
Hoe vergroot Nederland de mediadiversiteit en internetvrijheid in China – waar Weiwei een groot pleitbezorger van was – om ruimte te geven aan mensenrechtenverdedigers om op te komen voor de vrijheden van zichzelf en anderen?
Nederland besteedt veel aandacht aan de vrijheid van meningsuiting, het belang van mediadiversiteit en internetvrijheid in China, en stelt deze onderwerpen regelmatig aan de orde in de contacten met de Chinese autoriteiten. Nederland werkt in China samen met zowel traditionele als nieuwe media, bijvoorbeeld door het organiseren van journalistenreizen met als doel de diversiteit in berichtgeving aan te moedigen. Ook de hiervoor genoemde bijeenkomsten van de FCCC passen in dat kader.
De aandacht van Nederland voor de vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid in China vormen deel van de bredere agenda van de regering op dit thema, dat als prioriteit is opgenomen in de recent aan uw Kamer gestuurde mensenrechtennotitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid».
Bent u van mening dat Nederland als gastheer van vier internationale gerechtshoven en als enige land in de wereld dat het bevorderen van de internationale rechtsorde in zijn Grondwet heeft staan, een extra verantwoordelijkheid draagt om het belang van mensenrechten overal in de wereld onder de aandacht te brengen? Zo ja, hoe krijgt die opstelling in dit specifieke geval vorm? Zo neen, waarom niet?
De actualisering van het mensenrechtenbeleid, die ik uw Kamer heb aangeboden, geeft vorm aan de verantwoordelijkheid die Nederland heeft ten aanzien van de wereldwijde bevordering van de mensenrechten. Om effectief te handelen moet Nederland selectief zijn en samenwerken met partners, zowel in bilateraal als in multilateraal verband. De wijze waarop deze opstelling in dit specifieke geval vorm krijgt is aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3.
De aanpak van cyberspionage |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
|
|
|
Waarom gaat het ministerie van Defensie 90 miljoen euro investeren in de bestrijding van digitale aanvallen, terwijl tegelijkertijd het ministerie van Veiligheid en Justitie een Nationaal Cyber Security Centrum gaat oprichten?1
Wat zijn de verschillen in aanpak van cyberaanvallen van u beide?
Wie van u beide heeft uiteindelijk de regie over de aanpak van cyberspionage?
Waarom is niet gekozen voor één organisatie die verantwoordelijk wordt voor het opsporen en aanpakken van cyberaanvallen?
Wat gaat u beide doen om de strijdbijl te begraven en te komen tot één aanpak tegen cyberaanvallen?
Zoals hierboven gesteld, is er sprake van een gezamenlijke aanpak ter verbetering van de cyber security. Op alle niveaus wordt goed samengewerkt om gezamenlijk de ambities van het kabinet ter versterking van de cyber security waar te maken.
Korhoenders |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van het Nationaal Park (NP) De Hoge Veluwe «Eerste resultaten herintroductie Korhoenders positief?»1
Ja.
Klopt het dat Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten de afgelopen 30 jaar circa € 20 000,– per vogel besteedden om de korhoenders in Salland te behouden?
Nee, dat klopt niet.
Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten hebben de laatste jaren het heideareaal vergroot en verbeterd. Dit is ook een verplichting, die voortkomt uit de Natura 2000 opgave. Deze maatregelen zijn niet uitsluitend bedoeld voor het korhoen maar betreffen het verbeteren van het leefgebied voor meerdere soorten die van het heidehabitat afhankelijk zijn. De maatregelen hebben al wel geresulteerd in een toename van ondermeer het aantal roodborsttapuiten, nachtzwaluwen en andere heidesoorten.
Klopt het dat het resultaat uitblijft, aangezien de stand nog steeds verder terugloopt?
Voorlopig is op de Sallandse Heuvelrug geen sprake van herintroductie, maar van inspanningen om de daar van nature in het wild voorkomende populatie in stand te houden. Dat is een grote opgave. Immers, ondanks alle inspanningen verkeert de betreffende populatie niet in een gunstige staat van instandhouding. De populatie gaat nog steeds achteruit. Op grond van de Vogelrichtlijn is Nederland verplicht deze populatie in een gunstige staat van instandhouding te herstellen.
Worden de ervaringsdeskundigen uit de praktijk van NP De Hoge Veluwe betrokken door de onderzoekers, die lijken te volharden in hun theoretische waarheden met betrekking tot de herintroductie van de korhoenders?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt het door NP De Hoge Veluwe zelfgefinancierde herintroductieprogramma voor korhoenders gekoppeld aan het herintroductieprogramma van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten? In hoeverre frustreren deze elkaar?
Er is voorlopig geen koppeling tussen beide projecten, omdat het hier gaat om geografisch gescheiden populaties. Vogels van de ene populatie zijn onder de huidige omstandigheden niet in staat om het leefgebied van de andere populatie op eigen kracht te bereiken. Dat neemt niet weg dat tussen beide projecten opgedane ervaringen worden uitgewisseld. Beide projecten versterken elkaar.
Is het zo dat men nu de wilde korren en hun kuikens gaan vangen om ze te «zenderen», zodat de onderzoekers ze kunnen volgen?
Bent u bekend met het feit dat korhoenders stresskippen zijn en zij de vangst en het aanbrengen van een zender waarschijnlijk niet overleven? En dat als de korhoenders het zenderen overleven, zij dan een makkelijke prooi vormen voor vossen?
Acht u het zenderen van kuikens uit oogpunt van dierenwelzijn ongewenst?
Deelt u de mening dat er gestopt moet worden met deze waanzin van onderzoekers die alleen hun eigen belangen nastreven?
Doorverwijzing bij darmkanker en darmkankerscreening |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), dat mensen met dikkedarmkanker met uitzaaiingen in de lever onvoldoende profiteren van de toegenomen kwaliteit van leveroperaties?1
Ik heb kennisgenomen van dit persbericht van de NFK.
Wat is uw reactie op de stelling van de NFK dat ondanks het steeds succesvoller worden van operaties voor het verwijderen van uitzaaiingen in de lever bij dikke darmkanker, patiënten hier onvoldoende van lijken te profiteren doordat zij geen doorverwijzing krijgen?
De NFK heeft hiermee een duidelijk signaal willen afgeven aan de behandelaars. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Wat is uw reactie op het vermoeden dat in het bericht naar voren komt dat 700 tot 900 mensen geen doorverwijzing krijgen om uitzaaiingen operatief te laten verwijderen, terwijl zij daar wel voor in aanmerking zouden moeten komen en dit mogelijk komt doordat artsen onvoldoende op de hoogte zijn van de laatste technieken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met de NFK van mening dat artsen patiënten met dikke darmkanker bij wie leverchirurgie relevant is, door moeten sturen en dat zij hun patiënten altijd moeten informeren over alle relevante behandelmogelijkheden (ook in andere ziekenhuizen)?
Ik deel die mening zonder daarbij enig voorbehoud te maken.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de NFK om meer onderzoek te doen naar het lage aantal doorverwijzingen? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
De NFK heeft mij bericht dat er reeds aanvullend wetenschappelijk onderzoek wordt verricht en dat zij verwacht eind van het jaar over meer gegevens te kunnen beschikken. Er zijn nog verschillende vragen te beantwoorden. Zo zijn er verschillende aannames gemaakt waarvan het beter zou zijn ze op gegevens te baseren. De analyses zijn niet op landelijke gegevens gebaseerd en dat is wel wenselijk. Ook zijn de analyses gebaseerd op gegevens uit 2008 en is het van belang de ontwikkelingen in de latere jaren te volgen. Dit klemt des te meer aangezien de technische ontwikkelingen voortschrijden en er naast chirurgie van levermetastasen inmiddels ook radiofrequente ablatie wordt toegepast. Voor alle toegepaste technieken is het cruciaal te weten in welke mate zij de kwaliteit van leven of de overleving kunnen beïnvloeden.
Tot slot wil ik ook graag stilstaan bij de rolverdeling. Een deel van het zoëven genoemde onderzoek is mogelijk gemaakt door de middelen die door VWS aan ZONMW ter beschikking worden gesteld. De rol die KWF Kankerbestrijding in het kankeronderzoek speelt, wil ik hier niet onbenoemd laten. Op het moment dat door onderzoek duidelijk is geworden welke behandelingen de uitkomsten gunstig beïnvloeden, is het aan de beroepsgroep om dit handelen normerend op te nemen in de richtlijnen. Vanaf dat moment zijn behandelaars aan te spreken op hun informatieverstrekking en hun verwijsgedrag. Het lijkt mij op termijn goed denkbaar dat de beroepsgroep het aantal doorverwijzingen in een indicator opneemt waarmee de navolging van richtlijnen transparant gemaakt kan worden.
Wat is op dit moment de stand van zaken inzake de Uitvoeringstoets voor screening op darmkanker? Wat zijn de precieze richtvragen voor de Uitvoeringstoets, wordt er ook gekeken naar de financiële aspecten van een eventuele invoering? Wanneer verwacht u de uitkomsten van deze Uitvoeringstoets? Bent u bereid om de Kamer een tussentijdse rapportage te verstrekken of hier in de aangekondigde preventienotitie op terug te komen?
Zoals ik zojuist aan de Kamer heb meegedeeld in de Nota gezondheidsbeleid, wil ik een bevolkingsonderzoek naar darmkanker invoeren. Ik heb de uitvoeringstoets op 7 april ontvangen en deze zojuist ter informatie aan de Kamer gestuurd. Hierin heeft het RIVM knelpunten en randvoorwaarden voor een mogelijke invoering van een bevolkingsonderzoek in kaart gebracht. Tot de onderwerpen die zijn onderzocht, behoren ook de capaciteit in de zorg en de verwachte kosten van een grootschalige screening op darmkanker.
Deelt u de mening dat screening veel leed en zorgkosten kan voorkomen? Deelt u voorts de mening dat bij een positieve uitvoeringstoets de screening zo spoedig mogelijk moet worden ingevoerd? Zo ja, op welke termijn verwacht u de screening in te kunnen voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat screening op darmkanker veel leed kan voorkomen. Daarom heb ik mij ingespannen om ondanks deze moeilijke tijden geld vrij te maken voor de invoering. De voorbereiding van het bevolkingsonderzoek zal overigens nog zo’n twee jaar in beslag nemen, maar ik verwacht dat de eerste groep in 2013 gescreend kan worden.
Bent u ervan op de hoogte dat de belangrijkste spelers die betrokken zijn in de discussie rond invoering van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker onder aanvoering van KWF Kankerbestrijding onlangs hebben aangegeven dat de bestaande bezwaren tegen invoering weggenomen kunnen worden? Hoe beoordeelt u hun stellingname en acht u dat relevant voor uw besluitvorming? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb een brief ontvangen van KWF Kankerbestrijding die is ondertekend door zeventien organisaties/personen. De signalen uit het veld zijn uiteraard relevant voor mijn besluitvorming. Het Centrum voor Bevolkingsonderzoek (CvB) bij het RIVM heeft op mijn verzoek het draagvlak voor een bevolkingsonderzoek onderzocht en heeft voor de uitvoeringstoets met zo’n dertig partijen gesproken. Het signaal uit het veld dat de belangrijkste bezwaren weggenomen kunnen worden, is voor mij erg belangrijk, omdat deze partijen aan de lat staan als het gaat om maatregelen die een kwalitatief goed vervolg op de screening moeten garanderen.
Deelt u de mening dat invoering van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker uiteindelijk zal resulteren in een verlichting van de druk op de reguliere zorg? Deelt u de mening dat daardoor meer capaciteit in de reguliere zorg vrijgespeeld kan worden voor (spoedeisende) zorg voor kankerpatiënten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit argument mee te laten wegen in uw besluitvorming dit voorjaar rond invoering van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker?
Elke invoering van een bevolkingsonderzoek zal in eerste instantie juist resulteren in een grotere druk op de reguliere zorg. Dit probleem moet ondervangen worden voordat een bevolkingsonderzoek kan worden ingevoerd. Uiteindelijk zullen door de opsporing van darmkanker in vroegere stadia minder zware behandelingen nodig zijn. In hoeverre hiermee capaciteit wordt vrijgespeeld is door de lange termijn, vergrijzing en steeds betere en duurdere behandelingen niet precies te zeggen. Ik verwacht wel dat de zorgkosten voor darmkanker steeds verder zullen stijgen als er geen bevolkingsonderzoek wordt ingevoerd en heb dit gegeven mee laten wegen.
Bent u bekend met de onlangs gepresenteerde voorrangskaart voor darmpatiënten voor publieke toiletten? Wat is uw reactie op dit initiatief? Bent u bereid om de voorrangssticker te promoten in gebouwen van de Rijksgebouwendienst?
Ja. Vooralsnog laat ik deze actie en andere bewustwordingscampagnes over aan de patiëntenverenigingen, maar ik vind het een sympathieke actie.
Multinationals bij kwekersvrijstelling in octrooirecht |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Welke juristen of hoogleraren met welke expertise hebben meegeschreven aan het genoemde rapport «Analyse van de juridische mogelijkheden van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht in het licht van internationale regelingen» OI/I/IE/11009296?
Aan de analyse (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr.182 met bijlage) hebben alleen juristen van het ministerie van EL&I meegewerkt.
Dat neemt niet weg dat ambtenaren van het ministerie van EL&I contacten onderhouden met partijen van uiteenlopende aard, zoals bedrijven en belangenorganisaties en daarbij informatie verkrijgen die dienstig kan zijn bij de beleidsvoorbereiding en advisering aan de bewindslieden.
Hoe is de onafhankelijkheid van de jurist(en) gewaarborgd? Heeft peer review plaatsgevonden? Welke bedrijven, organisaties, universiteiten of instituten zijn geconsulteerd bij het opstellen van het geschrift of hebben een draft gezien?
De onafhankelijkheid van de juristen is gewaarborgd, omdat ze allen werkzaam zijn bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Er heeft geen peer review plaats gevonden omdat de expertise over dit onderwerp voldoende op het departement beschikbaar is.
Vertegenwoordigers van Plantum hebben in december 2010 ongevraagd aangeboden om een opinie over het onderwerp in te dienen. Dat aanbod is aanvaard. Deze opinie is begin januari 2011 ontvangen, maar heeft niet geleid tot wijziging van de juridische analyse. Er is geen draft ervan aan externen voorgelegd.
In uw genoemde brief1 wordt geschreven over nader overleg met bedrijven die gebruik maken van, en belang hechten aan, octrooirechtelijke bescherming; met welke bedrijven of partijen is tot nu toe overleg gevoerd in deze? Klopt het dat gesproken is met DSM, Unilever, Akzo alsmede Monsanto en Syngenta? Wie waren hierbij verder aanwezig en wat is besproken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 al is vermeld, is met verschillende relevante partijen gesproken. Dat zijn vooral vertegenwoordigers van branche-organisaties die opkomen voor de belangen van hun leden. Er is nog geen overleg gevoerd met bedrijven over de uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, met uitzondering van RijkZwaan. Ik vind deze vorm van consultatie waardevol. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid voor de besluitvorming uiteindelijk geheel bij mij.
Bij brief van 11 april jl. heb ik aan LTO-Nederland, Nefarma, NIABA, Plantum en VNO-NCW, als belangenbehartigers van het relevante bedrijfsleven, verzocht om medewerking bij het onderzoek naar de de beoordeling van de haalbaarheid en wenselijkheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht en inventarisatie van mogelijke alternatieven voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht. Deze alternatieven zijn gericht op het voor de plantenveredeling toegankelijk houden van biologisch materiaal waarop octrooirecht rust.
Het nu gestarte onderzoek bestaat uit drie fasen:
Fase 1 betreft schriftelijke consultatie van de vijf genoemde organisaties. Zij zullen binnen zes weken antwoord geven op de gestelde vragen met betrekking tot de door hen geschatte haalbaarheid en wenselijkheid van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, mogelijke alternatieven voor een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht en een prioritering van mogelijke alternatieve oplossingen daarvoor.
In fase 2 zal een samenvattende rapportage worden opgesteld met voorlopige beleidsmatige conclusies.
Fase 3 betreft overleg met de genoemde organisaties op basis van de op te stellen rapportage uit fase 2 met als doel een zo breed mogelijk gedragen routekaart voor de verwezenlijking van na te streven oplossingen.
De Tweede Kamer zal na afloop van dit proces, dat is na het zomerreces, over de uitkomst worden geïnformeerd.
In hoeverre hebben deze gesprekken geleid tot aanpassingen in de onderzoeksopzet, uitvoering of conclusies van het onderzoek OI/I/IE/11009296?
De tot nu toe gevoerde gesprekken hebben niet geleid tot aanpassingen van de onderzoeksopzet, uitvoering of conclusies van het onderzoek OI/IE/11009296 (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 182 met bijlage).
Hebben boeren- en tuindersorganisaties in gelijke mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven? Hebben milieu- en ontwikkelingsorganisaties dezelfde mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven? Kunt u een overzicht geven van contactmomenten?
Boeren- en tuindersorganisaties, alsmede milieu- en ontwikkelingsorganisaties hebben in gelijke mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 12 april 2011 18.00 uur in verband met een algemeen overleg over dit onderwerp?
Het antwoord is tijdig verzonden voorafgaand aan het (uitgestelde) Algemeen Overleg over dit onderwerp dat nu geagendeerd staat op 18 mei aanstaande.
Erkent u dat, gezien uw antwoorden op eerdere vragen dat individuele bedrijven onmogelijk een vuist kunnen maken, zowel Nederlandse hazelnootverwerkende bedrijven als grote in Nederland actieve bedrijven lid zijn van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en daarom samen een vuist kunnen maken?1 Deelt u de mening dat deze bedrijven verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het aanpakken van kinderarbeid en uitbuiting in hun productieketen? 1
In ons antwoord van 15 december 2010 is aangegeven dat bedrijven zonder meer dienen te doen wat redelijkerwijs van hen mag worden verwacht om kinderarbeid in hun keten te bestrijden. Gezien het aantal betrokken productketens, de complexiteit van de individuele ketens en de door zijn omvang beperkte invloed van de Nederlandse hazelnootverwerkende industrie, zijn er beperkingen ten aanzien van wat in redelijkheid van de leden van de brancheorganisatie FNLI kan worden verwacht op het vlak van de uitbanning van kinderarbeid, waarvan in Turkije seizoensmigratie één van de meest bepalende elementen is. Mede omdat bedrijven in een markteconomie in beginsel niet kunnen worden gedwongen tot samenwerking, zijn wij op grond van de onder 2 weergegeven activiteiten van mening dat de leden van de FNLI hiermee invulling geven aan hun ketenverantwoordelijkheid.
Heeft de in de antwoorden genoemde «follow-up» met brancheorganisaties inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is de uitkomst van de gesprekken? Zo nee, wanneer vindt dit plaats?
Er is regelmatig contact geweest met de brancheorganisatie FNLI. Naar aanleiding van de onderhavige kwestie heeft de FNLI het onderwerp kinderarbeid bij al haar leden urgent en actief onder de aandacht gebracht. Zij moedigt haar leden aan om in contracten met leveranciers een standaardclausule in te voegen die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen. De FNLI dringt er bij de leden op aan om de kwestie kinderarbeid grondig te onderzoeken en gepaste acties te ondernemen. Om dit te ondersteunen heeft de FNLI aan de leden de handleiding gestuurd «Van Werk naar School, Handleiding voor bedrijven om kinderarbeid te bestrijden» van de Campagne Stop Kinderarbeid.
Daarnaast heeft de FNLI deze kwestie geagendeerd binnen de Europese samenwerkingsverbanden van de levensmiddelenindustrie (CIAA), bij de Turkse zusterorganisatie van de FNLI en bij de Turkse overheid. Ook geeft FNLI namens de Nederlandse levensmiddelenindustrie actief input aan het bedrijvennetwerk kinderarbeid. De FNLI werkt momenteel aan een ketenanalyse op geaggregeerd brancheniveau om te analyseren welke focus en aanpak voor de bestrijding van kinderarbeid in de keten een effectieve vervolgstap zou zijn. Naar aanleiding van deze uitkomsten zal onder meer bekeken worden of aanvullende suggesties of adviezen aan de leden nodig zijn.
Hebben de bedrijven binnen het Initiatief Duurzame Handel (IDH)-bedrijvennetwerk kinderarbeid zich individueel uitgesproken dat zij zich actief inzetten voor bestrijding van kinderarbeid? Zo ja, werken deze bedrijven ook individueel aan verbeterprogramma’s rondom kinderarbeid en slavenarbeid en kunt u dit rapporteren aan de Kamer?
Bedrijven werken op twee manieren samen met IDH aan het bestrijden van kinderarbeid: via het Child Labour Platform, waar IDH een secretariële rol heeft, en via de IDH sectorale verbeterprogramma’s.
Het doel van het Child Labour Platform (CLP) is om bedrijven uit vijf verschillende risicosectoren ervaringen en kennis uit te laten wisselen ten aanzien van het bestrijden van kinderarbeid in hun productieketens om zo de bestrijding van kinderarbeid te verbeteren en te versnellen. Onervaren bedrijven kunnen leren van ervaren bedrijven. Met behulp van het UN Framework for Business and Human Rights van VN-Speciaal Vertegenwoordiger John Ruggie houdt het platform het beleid en de activiteiten van deelnemende bedrijven tegen het licht en trekt lessen uit de verschillen en overeenkomsten tussen beleid en activiteiten van de platformdeelnemers.
Binnen de sectorale verbeterprogramma’s in de sectoren cacao, thee, katoen, soja, natuursteen, kweekvis en toerisme is bestrijding van kinderarbeid een integraal onderdeel. Duurzame productie in de IDH-programma’s wordt in het algemeen bepaald en getoetst door «third party certification», waarbij producenten (en spelers verder in de handelsketen) worden gecertificeerd op basis van multistakeholder duurzaamheidstandaarden. Kinderarbeid is onderdeel van de standaarden (o.a. de UTZ- en Rainforest Alliance-standaarden in de cacao- en theeprogramma’s, de RTRS-standaard in het soja programma, de BCI-standaard in het katoenprogramma en de Aquaculture Dialogue Standards in het kweekvisprogramma).
De kennis van IDH over sectorale verbeterprogramma’s wordt benut in het CLP, alhoewel de bedrijven niet formeel hebben getekend voor de uitvoering van verbeterprogramma’s op het gebied van kinderarbeid. Het CLP is ook niet bedoeld om te controleren wat de individuele bedrijven uiteindelijk doen met de kennis, maar bedrijven die er voor kiezen te participeren in het CLP geven hiermee aan daadwerkelijk te willen bijdragen aan de bestrijding van kinderarbeid in hun keten. In 2012 zal IDH een eindrapportage opstellen over de resultaten die het CLP heeft opgeleverd. Hierover zal de Kamer worden geïnformeerd.
In 2012 zal het CLP bedrijvennetwerk worden gecontinueerd onder begeleiding van de UN Global Compact.
Bent u bereid de eis te stellen dat bedrijven ook individueel verbeterprogramma’s moeten voeren en deze eis te koppelen aan deelname aan het IDH? Bent u bereid ook de voortgang van deze programma’s te rapporteren aan de Kamer?
Het IDH faciliteert maatschappelijke organisaties en bedrijven die uit eigen beweging bereid zijn ook zelf te investeren in het verduurzamen van hun ketens in de vorm van publiek-private partnerschappen. Hiermee wordt een stimulerend effect beoogd, waarbij het stellen van eisen niet goed past. De samenwerking is weliswaar vrijwillig, maar niet vrijblijvend. De bedrijven dienen zich te committeren in de gezamenlijk vastgelegde duurzaamheiddoelstellingen van een sectorprogramma. Het doel van deze programma’s is te komen tot verbeteringen in de keten, dus ook het tegengaan van kinderarbeid.
Het IDH rapporteert jaarlijks over de voortgang van haar sectorale programma’s aan de hand van een uitgebreid monitoringprotocol. De Kamer zal worden geïnformeerd over de eindrapportage van het CLP, zoals opgemerkt onder vraag 3. In de eindrapportage zal zo mogelijk ook een beeld worden geschetst van de stand van zaken rond kinderarbeid in de sectorale programma’s van IDH. In 2012 vindt een externe evaluatie plaats van het IDH, waarover de Kamer tevens zal worden geïnformeerd.
Het CLP is gericht op het stimuleren en faciliteren van wederzijds leren en uitwisselen van ervaring en kennis, om daarmee de bedrijven te helpen hun strijd tegen kinderarbeid in hun productieketens te versnellen en te verbeteren. Ook aanbevelingen ten aanzien van de implementatie van maatregelen gericht op het voorkomen en het bestrijden van kinderarbeid zijn onderwerp van discussie, maar het CLP is niet opgericht om van de deelnemende bedrijven de implementatie van verbeterprogramma’s te eisen. Het CLP heeft geen controlerende, maar een stimulerende en faciliterende functie. Het invoeren van verbeterprogramma’s blijft de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf; immers, zulke programma’s vragen per type bedrijf en per sector om een specifiek passende aanpak.
De transitie naar duurzame productie en inkoop binnen de IDH-programma’s vindt plaats op basis van certificering aan de hand van duurzaamheidcriteria. Uitbanning van kinderarbeid volgens de definitie van kinderarbeid van de ILO (ILO's Minimum Age Convention No. 138 and Worst Forms of Child Labour Convention No. 182) is belangrijk onderdeel van deze duurzaamheidcriteria.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van Nestlé dat kinderarbeid niet volledig uit te bannen is en dat kinderarbeid geen probleem is zolang de kinderen ook toegang tot school hebben? Zou u een dergelijk standpunt binnen het IDH toestaan?2
Zowel binnen het CLP als het IDH wordt kinderarbeid gedefinieerd op basis van de ILO-conventies 138 en 182. Werk dat door kinderen boven de 14 wordt uitgevoerd, beperkt blijft tot 12 uur per week, geen zwaar en gevaarlijk werk betreft en niet de schoolgang en ontwikkeling van het kind tegengaat, valt niet binnen de definitie van kinderarbeid op basis van deze conventies. De uitspraak van de directeur van Nestlé moet binnen het kader van deze definitie worden geplaatst, en is als zodanig niet strijdig met het standpunt over kinderarbeid binnen het IDH.
Deelt u de mening dat het bedrijvennetwerk kinderarbeid van het IDH geen «multistakeholder aanpak» is, omdat niet-gouvernementele organisaties geen deel uitmaken van dit netwerk? Bent u bereid dit te veranderen?
Er is bewust gekozen voor een bedrijvennetwerk, waarbij peer learning centraal staat. Er is daarbinnen wel voorzien in een structuur voor actieve inbreng van de expertise van NGO’s en andere stakeholders, zoals vakbonden. De FNV maakt deel uit van het bestuur van het bedrijvennetwerk. Een werkgroep van experts van NGO’s geeft input en kritische feedback op de activiteiten van het CLP. Zo zijn zij nauw betrokken bij de vragen rondom gezamenlijke normzetting, welke activiteiten kunnen worden aangeduid als good practices en andere vergelijkbare discussies. Op deze wijze wil het CLP een multistakeholder aanpak bevorderen.
Wanneer heeft de in de beantwoording op eerdere vragen genoemde jaarlijkse Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)-dialoog tussen Turkije en Nederland plaatsgevonden? Wat is de inzet van Nederland en wat waren de uitkomsten van dit overleg?
Dit overleg heeft nog niet plaats gevonden. SZW is voornemens dit zo mogelijk nog dit jaar aan de orde te stellen.
Zijn er al gevolgen te melden over de EU-Raadsconclusies over kinderarbeid? Wat is uw inzet op dit punt?
Zoals aangegeven in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid», die de Kamer op 5 april jl. heeft ontvangen, blijft Nederland zich sterk maken voor universele ratificatie en wereldwijde implementatie van de vier fundamentele arbeidsnormen van de ILO, waaronder het verbod op kinderarbeid. Daarbij is aangegeven dat de regering haar inzet ook gestalte geeft via de EU omwille van de effectiviteit. De regering zal opvolging geven aan de EU-Raadsconclusies van juni 2010. Concreet betekent dit dat ter verdere stimulering van de EU-aanpak van kinderarbeid een expertbijeenkomst zal worden georganiseerd over de opvolging van de Raadsconclusies. De Raadsconclusies roepen de Europese Commissie onder meer op onderzoek te verrichten naar de ergste vormen van kinderarbeid in relatie tot handel en hierover voor eind 2011 te rapporteren. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen tijdens de eerder genoemde expertbijeenkomst gepresenteerd en besproken worden.
Tijdens het European Multistakeholder Forum on Corporate Social Responsibility (CSR), dat de Europese Commissie in november 2010 organiseerde, is ook gesproken over hoe de Europese Commissie de lidstaten kan ondersteunen en hoe samengewerkt kan worden bij de bestrijding van kinderarbeid3. De Mededeling over MVO die de Europese Commissie dit najaar zal uitbrengen, omvat naar verwachting eveneens nadere duiding over de verantwoordelijkheid van Europese bedrijven ten aanzien van het respecteren van mensenrechten.
Is al meer te melden over het initiatief van de Turkse kinderbescherming samen met de Internationaal Labour Organisation (ILO) en de Turkse ministeries van Arbeid en van Onderwijs om er voor te zorgen dat kinderen van seizoenarbeiders in de toekomst naar school kunnen?
Ankara University rondt dit voorjaar een onderzoek af naar seizoensarbeid, waarbij ze tevens kijken naar de mogelijkheden voor kinderen om op afstand van hun woonplaats toch naar school te gaan. Verder is er binnen de Turkse overheid, onder leiding van het Ministerie van Arbeid, een interdepartementale werkgroep opgericht die zich buigt over deze materie. De Nederlandse ambassade in Ankara doet navraag bij de Turkse overheid over de voortgang en resultaten van dit initiatief.
Milieusubsidie en huizenbezitters |
|
Betty de Boer (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Huizenbezitters lopen milieusubsidie mis»?1
Ja.
Is het waar dat € 2 mlj. subsidiegeld, bedoeld voor maatwerkadvies voor het energiezuiniger maken van woningen, van het totaal van € 10 mlj. naar drie grote partijen is gegaan? Zo ja, waarom? Zo nee, hoeveel dan, en waarom?
Het maximale subsidiebudget in 2009 en 2010 bedroeg in totaal € 11 176 000. Dit is in de Staatscourant gepubliceerd. Het overgrote deel van de subsidie (circa viervijfde) is via individuele subsidieaanvragen aangevraagd; het resterende deel is via collectieve subsidieaanvragen van intermediaire partijen aangevraagd. De regeling verzet zich er niet tegen dat een eigenaar-bewoner een intermediaire partij machtigt om namens hem een subsidieaanvraag in te dienen. In beide gevallen kwam het subsidiebudget volledig ten goede aan eigenaar-bewoners.
Agentschap NL heeft de subsidieaanvragen beoordeeld. Subsidieaanvragen zijn op volgorde van binnenkomst binnen de gestelde voorwaarden verwerkt totdat het subsidieplafond was bereikt. Dit gold zowel voor individuele subsidieaanvragen als voor collectieve subsidieaanvragen. De regeling is daarna gesloten.
Stemt deze handelwijze overeen met de eisen en criteria die gesteld worden aan de subsidieregeling? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de drie partijen een subsidieverzoek ingediend, of heeft u een grote som subsidie aangeboden aan een beperkt aantal partijen? Kunt u de feitelijke gang van zaken toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het geld terecht hoort te komen bij huiseigenaren en bewoners en het MKB en niet bij drie spelers in de markt? Zo nee, waarom niet?
Alle door Agentschap NL uitgekeerde subsidie is ten goede gekomen aan maatwerkadviezen voor eigenaar-bewoners.
Administratieve lastendruk bij leraren |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Leraar verlangt minder papierwerk»?1
Het artikel, waar het lid Smits naar verwijst, is gebaseerd op een onderzoek uitgevoerd door de moedermaatschappij van uitgeverij Malmberg, het Finse Sanoma Learning & Literature. Het onderzoek vond plaats in de landen waar Sanoma actief is in de educatieve sector (Nederland, België, Finland, Verenigd Koninkrijk, Polen en Hongarije). De belangrijkste conclusie van het onderzoek was dat in al deze landen leraren meer tijd willen besteden aan individuele leerlingen en het leerresultaat willen verhogen. Zij zien zich echter vaak gehinderd door administratieve rompslomp, buitenschoolse activiteiten en overleg binnen en buiten school. Leraren in Nederland en Polen vinden dat zij veel tijd kwijt zijn aan administratieve taken en extra werkzaamheden buiten de klas. Op andere onderdelen uit het onderzoek scoren Nederlandse leraren daarentegen positiever. Zo zijn zij, samen met leraren uit Vlaanderen, Finland en het Verenigd Koninkrijk, het meest tevreden over het budget dat beschikbaar is voor professionele ontwikkeling.
Deelt u de mening dat het schrikbarend is dat maar liefst 80% van de leraren en schooldirecteuren in Nederland het liefst minder tijd kwijt is aan administratief werk, terwijl dit in Finland nog geen 20% is en het onderwijs daar internationaal hoog wordt gewaardeerd? Zo neen, waarom niet? Waarin ligt volgens u dit enorme verschil met het buitenland?
Onder administratieve lasten wordt in dit onderzoek verstaan de administratieve lasten vanuit het primaire proces. Daarnaast wordt in dit onderzoek onder administratieve lasten verstaan de taken, die horen bij verantwoording richting schoolbestuur, gemeenten en rijk.
Het verminderen van de bureaucratie en regeldruk in het onderwijs is voor mij een belangrijke doelstelling. Het vooraf in kaart brengen van de effecten van beleidsvoorstellen op administratieve lasten is binnen het ministerie van OCW verplicht.
In de afgelopen tijd zijn op dit terrein belangrijke resultaten geboekt. Voorbeeld hiervan is het risicogerichte toezicht van de onderwijsinspectie. Scholen die ten minste voldoende prestaties halen, krijgen minder vaak de Inspectie van het Onderwijs op bezoek. Voor andere voorbeelden verwijs ik u naar antwoorden op eerder door het lid Smits gestelde vragen (zie Kamerstuk 319, vergaderjaar 2010–2011). Deze lijn zal ook, gezien mijn eerder aangegeven doelstelling, in deze kabinetsperiode worden voortgezet.
We moeten echter ook bedenken dat een aantal administratieve werkzaamheden behoren tot de taak van de leerkracht. Dit geldt bijvoorbeeld voor het registeren en het analyseren van toetsresultaten en het maken van een kort verslag van een gesprek met ouders. Scholen en leerkrachten kunnen dit zelf zo handig mogelijk inrichten.
Ik veronderstel dat de verschillen in gevoelde bureaucratie tussen Finse leraren en Nederlandse leraren ook te maken kan hebben met een verschil in professionele positie en verantwoordelijkheid.
Ik wil graag goed nagaan op welke wijze we in Nederland iets kunnen doen om de bureaucratie die leraren in Nederland ervaren aan te pakken. Dit is een onderwerp waarbij verschillende factoren een rol spelen en verschillende verantwoordelijkheden in het geding zijn. Ik wil daarom bij de begroting 2012 met een voorstel komen hoe ik dit aan wil gaan pakken.
Wat gaat u doen om de bureaucratie voor docenten en schooldirecteuren te verminderen, om zo werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken?
Onlangs heb ik uw Kamer een brief over herziening subsidiebeleid onderwijssubsidies toegestuurd waarin onder andere wordt aangegeven op welke wijze ik de bureaucratie wil verminderen door middel van het schrappen van subsidies dan wel het onderbrengen van subsidies in de lumpsum. Daarnaast zal er een efficiëntere gegevensuitwisseling plaatsvinden door verdere digitalisering van informatiestromen.
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven wil ik bij de begroting 2012 komen met een onderzoeksvoorstel hoe ik na wil gaan hoe het zit met de bureaucratie die leraren ervaren.
Wat is uw oordeel over de bevinding dat tweederde van de Nederlandse docenten ernaar verlangt minder tijd te hoeven steken in taken die niet direct met lesgeven te maken hebben, terwijl sommige andere Europese landen zoals Finland en België deze behoefte afwezig is? Waarin ligt volgens u dit enorme verschil met het buitenland?
De sociale partners in Nederland hebben in de cao afspraken gemaakt over de verdeling tussen lesgebonden taken en niet-lesgebonden taken van een leerkracht, waarbij een maximale lesgebonden taak is aangegeven. De invulling van de niet lesgebonden taken wordt overgelaten aan de werkgever, in samenspraak met de werknemer.
Bent u bereid zich in te zetten om iedere school te voorzien van een conciërge en waar nodig een administratief medewerker? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer uw plannen tegemoet zien?
Als onderdeel van het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid (P&A-budget), ontvangt iedere basisschool middelen voor twee dagdelen conciërge/ ondersteunend personeel. Daarnaast ontvangt een beperkt aantal basisscholen tot 1 augustus 2012 een aanvulling daarop uit de «Regeling loonkostensubsidie ondersteunend personeel basisscholen». Ik ben voornemens deze specifieke aanvulling tot 1 augustus 2015 voort te zetten. In het kader van mijn brief over herziening subsidiebeleid onderwijssubsidies, heb ik aangegeven dat daarbij wel het beschikbare middelenkader wordt verlaagd naar € 19,6 miljoen. Per 1 augustus 2015 worden deze middelen toegevoegd aan het P&A-budget, waarmee de middelentoekenning voor iedere basisschool wordt verhoogd naar bijna drie dagdelen conciërge/ondersteunend personeel.
Overigens bepalen de scholen in het primair onderwijs zelf hun personeelsbeleid en bepalen zij ook zelf naar welke ondersteunende functies hun prioriteit uitgaat. Met de introductie van de lumpsumfinanciering is dit ook zo geregeld.
Roemeense seizoensarbeiders in West-Brabant |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Roemenenstop» treft tuinders hard?1
Ja.
Is het waar dat het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) de voorwaarden om Roemeense seizoensarbeiders naar Nederland te halen flink heeft aangescherpt, dan wel besloten heeft de voorwaarden strenger na te leven? Zo ja, per wanneer?
Voor de afgifte van tewerkstellingsvergunningen gold en geldt de hoofdregel dat in het geval van vacatures gekeken dient te worden naar prioriteitsgenietend aanbod uit Nederland of de EU. Daarna komen pas eventuele tewerkstellingsvergunningen aan de orde. Die voorwaarden zijn ongewijzigd.
UWV verscherpt, zoals beschreven in mijn begeleidende brief, bij aanvragen van werkgevers om een tewerkstellingsvergunning de controle op de beschikbaarheid van binnenlands aanbod en op de alternatieven binnen de EU.
Indien er sprake is van beschikbaar prioriteitsgenietend aanbod, dan kan geen vergunning worden verleend. Een toegekende aanvraag in een eerder jaar, houdt uiteraard niet in dat als er in een volgend jaar voor seizoensarbeid wel prioriteitsgenietend aanbod is, daaraan voorbijgegaan kan worden
De werkgever is primair verantwoordelijk voor zijn personeelsvoorziening. Hierbij moet hij eerst putten uit het prioriteitsgenietend aanbod van arbeidskrachten. In de voorlichting aan werkgever over een tewerkstellingsvergunning, wijst UWV de werkgever er op dat hij eerst gebruik moet maken van het beschikbare prioriteitsgenietend aanbod van arbeidskrachten, alvorens een tewerkstellingsvergunning aan de orde is.
Is het waar dat deze Roemenen sinds jaar en dag in Brabant werkzaam zijn, de nodige kennis en ervaring hebben en dat de ondernemers juist nu in de piektijd geconfronteerd worden met deze «Roemenenstop»?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de ondernemers tijdig op de hoogte gebracht van het aanscherpen van het regime van het UWV? Hebben de ondernemers voldoende gelegenheid gehad om tijdig op zoek te gaan naar werknemers uit Nederland, ze tijdig te scholen zodat er ook nu in de piektijd tijdig kan worden geoogst? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, deelt u de mening dat een overgangsperiode alleszins redelijk is om te voorkomen dat bedrijven hierdoor nu in de piektijd in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de opvatting in het artikel dat geschikte seizoenskrachten in Nederland amper te vinden zijn?2 Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat er slechts 13 kandidaten konden worden aangeleverd door het UWV en dat er van deze 13 kandidaten slechts één heeft gereageerd?
Indien er arbeidskrachten nodig zijn in de land-en tuinbouw dan geldt dat het aanbod op de arbeidsmarkt in ogenschouw moet worden genomen. Dat aanbod bestaat uit mensen met een uitkering die kunnen werken en uit mensen zonder een uitkering die kunnen werken en hun arbeid aanbieden, ongeacht of het werkzoekenden zijn uit Nederland of uit andere EU landen die hier zonder tewerkstellingsvergunning kunnen werken.
Gezien dit enorme aanbod kan ik mij niet vinden in de opvatting dat er amper geschikte seizoenskrachten in Nederland te vinden zouden zijn.
In dit specifieke geval hebben 12 van de 13 kandidaten een andere baan gevonden en zich op andere wijze richting de arbeidsmarkt begeven. Dit is uiteraard geen slecht signaal.
Alle partijen zullen de periode tot 1 juli moeten benutten om te wennen aan de extra inzet die wordt gevergd om prioriteitsgenietend aanbod te vinden, aan te spreken en te werven.
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk om zich in te spannen en op zoek te gaan naar prioriteitsgenietend aanbod. UWV en gemeenten zullen de werkgever daarbij wijzen op het beschikbare aanbod van arbeidskrachten.
Deelt u de mening dat werk boven uitkering gaat en dat sancties zoals het stopzetten van een uitkering gepast zijn bij het weigeren van werk? Zijn de wettelijke mogelijkheden daartoe ook voldoende aanwezig?
Werkgevers en werknemers dienen zich aan hun plichten te houden. Ik deel de zienswijze dat werk boven uitkering gaat. Indien je kan werken en er is werk, dan is het niet logisch en ook niet goed als er gebruik wordt gemaakt van een uitkering. Zowel in de WW als de bijstand dient bij het weigeren van een passend werkaanbod de overeenkomstige sanctie te worden toegepast, te weten het intrekken van de uitkering.
Deelt u de opvatting dat haast is geboden bij het vinden van een passende oplossing en wilt u ook daarna handelen?
Zoals verwoord in mijn begeleidende brief, heb ik begrip voor het feit dat werkgevers tijd nodig hebben om in te spelen op de gewijzigde situatie op de arbeidsmarkt en heb ik UWV verzocht een overgangsperiode in acht te nemen tot 1 juli a.s.
De rechtsbescherming van ambtenaren |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Interim-ambtenaren protesteren tegen ontslag» gepubliceerd op de website inoverheid op 4 april 2011?
Ja.
Klopt het dat bij AgentschapNL medewerkers werken via een zogenaamd payrollbedrijf en dat deze de komende jaren zonder sociaal plan af zullen vloeien? Zo nee, wat klopt er niet aan deze berichtgeving?
Het klopt dat bij het AgentschapNL medewerkers werken via een payrollbedrijf.
Door de teruggang van het opdrachtenpakket van AgentschapNL en daarmee de hoeveelheid werk doet het zich voor dat AgentschapNL minder gebruik maakt van de via het payrollbedrijf ingezette medewerkers. Bij het payrollbedrijf wordt vervolgens bepaald of en zo ja onder welke voorwaarden de beëindiging van het arbeidscontract met het payrollbedrijf plaatsvindt. Hiervoor gelden de regels van de vigerende VPO CAO en uiteraard de relevante wettelijke voorschriften bij ontslag. Voor het payrollbedrijf geldt dat indien er sprake is van collectief ontslag, overleg over een sociaal plan aan de orde is tussen vakbonden en het payrollbedrijf.
Hoeveel mensen zijn bij de rijksoverheid in dienst door middel van een payrollbedrijf? Wat is de ontwikkeling hiervan over de afgelopen 10 jaar? Volgens welke cao worden deze medewerkers betaald?
Bij de rijksoverheid zijn geen mensen in dienst middels payrolling. De medewerkers zijn in dienst bij het payrollbedrijf en worden te werk gesteld bij een opdrachtgever. Voor zover uw vraag ziet op het aantal payrollwerknemers dat werkzaam is bij de rijksoverheid (de ministeries, uitvoeringsorganisaties en baten-lastendiensten): dat zijn momenteel circa 1 200 personen. Dit is het aantal dat werkzaam is bij de rijksoverheid en voor wie de VPO-CAO geldt.
Over de ontwikkeling van de afgelopen 10 jaar merk ik op, dat eerst vanaf 2010, na de totstandkoming van de interdepartementale raamoveeenkomst IFAR2010, goed vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn gekomen voor de rijksdienst. De ontwikkeling van het aantal werkzame payrollers in de rijksdienst over een afgelopen periode van 10 jaar is dan ook niet te geven.
In de VPO-CAO staat dat voor de werknemer dezelfde beloning geldt als de rechtens geldende beloning van de werknemer werkzaam in een gelijke of gelijkwaardige functie in dienst van de opdrachtgever (artikel 8, tweede lid VPO-CAO).
De payrollmedewerker bij AgentschapNL wordt betaald volgens de regels die gelden voor rijksambtenaren, ook wel genoemd de cao voor de sector Rijk.
Wat zijn de juridische verschillen en overeenkomsten tussen payrollbedrijven en uitzendbedrijven? Hoe wordt door de rijksoverheid de afweging gemaakt welke vorm van werkgeverschap gebruikt wordt bij het aantrekken van arbeidskrachten? Hoe wordt de rechtszekerheid van medewerkers in deze afweging betrokken?
Payrollbedrijven en uitzendbureaus lijken op elkaar wat betreft het te werk stellen van werknemers bij derden. Net als bij uitzendbureaus is er ook bij payrollbedrijven sprake van een zogenoemde driehoeksrelatie: het payrollbedrijf, de werknemer waarmee het payrollbedrijf een arbeidsovereenkomst heeft en de opdrachtgever waar de werknemer werkzaam is. Het grote verschil tussen een medewerker werkzaam via een uitzendbureau en een medewerker werkzaam via een payrollorganisatie betreft de werving. Bij een uitzendovereenkomst via het uitzendbureau werft het uitzendbureau de medewerker voor het bedrijf dat inleent. In het geval van payrolling werft het inlenende bedrijf zelf. Een payrollwerknemer waarop de VPO-CAO van toepassing is, krijgt van aanvang af dezelfde beloning als die welke de opdrachtgever aan zijn eigen medewerkers biedt.
De keuze van welke vormen van arbeid gebruik zal worden gemaakt bij het verrichten van overheidswerkzaamheden ligt bij de desbetreffende overheidsorganisatie. Elementen als kosten, verloop van werkaanbod, continuïteit, binding aan de organisatie spelen hierbij een rol. Het is aan deze organisaties om te komen tot een samenstelling van het personeelsbestand dat het best past bij de uit te voeren werkzaamheden. Ook als het gaat om de verhouding flexibel en vast personeel en de aard van de arbeidsrelatie van het flexibel personeel. Het is vervolgens de keuze van de werknemer om op het voorliggende aanbod in te gaan.
Bij EL&I (AgentschapNL) is de keuze gemaakt voor de inzet van payrollmedewerkers om de fluctuaties in de verstrekking van werkopdrachten voor de organisatie soepel te kunnen opvangen.
Deelt u de mening dat de werkgeversconstructie met behulp van payrolling de rechten van de betrokken ambtenaren onevenredig aantast ten opzichte van collega’s die wel direct in dienst zijn van de overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u deze aantasting van rechten wegnemen of verminderen?
Het betreft hier geen ambtenaren maar werknemers in dienst van een payrollbedrijf. Deze payrollmedewerkers hebben een arbeidsovereenkomst met de payrollonderneming. De juridische grondslag van hun arbeidsverhouding is van een andere aard dan die van de ambtenaar, dat maakt een vergelijking lastig.
Deze werknemers zijn een arbeidscontract aangegaan met het payrollbedrijf. Op de arbeidsverhouding is een cao van toepassing. Deze regels zullen uiteraard door de werkgever gerespecteerd moeten worden.
Voelt u verantwoordelijkheid voor de toekomst en de carrière van de medewerkers van AgentschapNL die als gevolg van de bezuinigingen moeten afvloeien? Zo ja, hoe wilt u deze verantwoordelijkheid omzetten in een fatsoenlijk sociaal plan en ondersteuning bij het vinden van ander werk?
Wij delen de zorg van alle medewerkers over de onzekere toekomst. De overheid is voorstander van een aanpak van werk naar werk voor alle medewerkers. Voor zover het de payrollmedewerkers betreft, is hun werkgever (het payrollbedrijf) verantwoordelijk. Het beëindigen van de opdracht bij de inlener leidt niet automatisch tot het eindigen van de arbeidsovereenkomst met het payrollbedrijf (zie artikel 7 en artikel 15 van de VPO-CAO). Het payrollbedrijf zal zijn verantwoordelijkheid als werkgever moeten nemen. Wij dringen er op aan dat het payrollbedrijf adequate inspanningen verricht om medewerkers van werk naar werk te helpen.
Wat betreft de ambtenaren in dienst bij AgentschapNL, zal AgentschapNL zijn verantwoordelijkheid nemen binnen de kaders van het Sociaal Flankerend Beleid van het Rijk.
De slechte positie van het vrouwenvoetbal in Nederland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het artikel «Schaamteloos»1 in de Opzij waarin de tegenwerkingen die het vrouwenvoetbal in Nederland ten deel vallen wordt beschreven?
Ik beperk mij tot de feitelijke situatie en die is, dat kennelijk een aantal clubs heeft besloten dat er geen ruimte meer is voor het in stand houden van een team, dat in de eredivisie van het vrouwen voetbal uitkomt.
Deelt u de mening dat het jammer is dat AZ, Willem II en FC Utrecht hebben besloten dat er na drie jaar geen plaats meer is voor vrouwenvoetbal binnen hun vereniging?
Ja, zij het dat FC Utrecht op de beslissing is teruggekomen en met een team zal blijven meedoen in de Eredivisie.
Deelt u de mening, dat het een onwenselijke ontwikkeling is dat vrouwenvoetbal, ondanks de grote maatschappelijke belangstelling die er is voor deze sport2, onvoldoende gestimuleerd wordt?
Deelt u de mening dat het vrouwentopvoetbal ondersteuning/stimulering verdient niet alleen vanuit sportieve maar ook vanuit emancipatoire overwegingen? Zo ja, welke rol denkt u hierin te kunnen spelen? Zo nee, waarom niet?
Vrouwen en meisjes voetbal maakt binnen de gelederen (de verenigingen) van de KNVB een stormachtige ontwikkeling door (al meer dan 100 000 vrouwelijke voetballers zijn lid van de KNVB). De KNVB geeft aan dat er volgend seizoen ook een topklasse voor vrouwen in het amateurvoetbal komt. Alleen op het niveau van de eredivisie, dat gekoppeld is aan de betaald voetbal organisaties, blijkt het vooralsnog lastig om een competitie van de grond te tillen en in stand te houden.
De tijdelijke subsidieregeling voor maatwerkadviezen voor woningen |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Huizenbezitters lopen milieusubsidie mis» en kloppen de beschreven feiten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Diverse feiten in het artikel, citaten van energieadviseurs en conclusies van de journalist deel ik echter niet. Dit zal ik hieronder toelichten.
Bood genoemde tijdelijke subsidieregeling juridisch de ruimte om de verstrekking van subsidie uit te besteden aan derden? Kunt u dat motiveren?
Het doel van de tijdelijke subsidieregeling was om het laten opstellen van maatwerkadviezen voor eigenaar-bewoners te bevorderen. Deze adviezen geven aan hoe eigenaar-bewoners hun woning energiezuiniger kunnen maken. De subsidie is verstrekt door Agentschap NL en is dus niet uitbesteed aan derden.
Op grond waarvan heeft het toenmalige ministerie van VROM Saleco groep, Segon en Vereniging Eigen Huis een voorkeurspositie gegeven bij het verstrekken van subsidies?
Diverse intermediaire partijen, waaronder SalecoGroep, Segon en Vereniging Eigen Huis, hebben in de loop van vorig jaar Agentschap NL benaderd met de vraag of een collectieve subsidieaanvraag mogelijk was. Om de uitvoering van de subsidieregels te vereenvoudigen, heeft Agentschap NL deze mogelijkheid geboden. Daarbij is er steeds voor gezorgd dat individuele subsidieaanvragen niet in het gedrang kwamen.
Is het uitdelen van subsidies via derden – waarmee deze derde partijen eigen omzet voor advieswerk kunnen genereren – aanbesteed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de procedure bij de aanbesteding? Hoe konden andere partijen dan de gelukkigen kennis nemen van de uitbesteding van de subsidieregeling?
Het vaststellen van subsidieaanvragen (zowel individueel als collectief) is niet via derden verlopen maar uitgevoerd door Agentschap NL. Het subsidiebudget is volledig ten goede gekomen aan eigenaar-bewoners.
Erfpachttarieven |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Banken verstrekken geen hypotheken bij erfpacht» en «Banken willen snelle oplossing particuliere erfpacht»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Vereniging van Banken met alle betrokken partijen, zoals de overheden, toezichthouders en erfverpachters, om de tafel gaat om een oplossing te vinden voor de problemen die veel huiseigenaren ondervinden bij de financiering van particuliere erfpacht?
Ja.
Wat vindt u van de mogelijke oplossingen waar de Nederlandse Vereniging van Banken aan denkt, te weten standaardisering van erfpachtcontracten, keurmerk erfverpachters en het instellen van een marktmeester?
Donderdag 28 april 2011 heeft op initiatief van de Nederlandse Vereniging van Banken een rondetafelgesprek plaatsgevonden met verschillende betrokken partijen op het terrein van particuliere erfpacht (banken, pachters, verpachters, Vereniging Eigen Huis, gemeente Amsterdam, makelaars en vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
De banken hebben voorafgaand aan de bijeenkomst criteria opgesteld waaraan erfpachtovereenkomsten zouden moeten voldoen ten behoeve van hypothecaire financiering. Deze werden op de bijeenkomst gepresenteerd. Afgesproken is dat de criteria de komende vier maanden door partijen gezamenlijk verder uitgewerkt worden. Tevens zullen partijen de mogelijkheden voor modelcontracten, modelvoorwaarden en een keurmerk voor erfpachtovereenkomsten uitwerken.
Is het waar dat banken nu ook geen hypotheek meer verstrekken voor woningen die op erfpachtgrond van de gemeente staan?
De banken hebben in het rondetafelgesprek over particuliere erfpacht aangegeven, dat zij op dit moment geen problemen zien met hypotheekverstrekking voor woningen die op erfpachtgrond van een gemeente staan.
Moderne erfpachtcontracten met gemeenten worden periodiek herzien. Ik kan geen uitspraak doen over de validiteit van voorgestelde stijgingen van erfpachttarieven. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief over erfpacht van 23 mei 2011 (TK 27 924, nr. 52). Daarnaast verwijs ik u naar de antwoorden van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op de vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over erfpacht van 22 maart 2011 (TK 27 924, nr. 50). De Nederlandsche Bank speelt hierin geen specifieke rol.
Wat vindt u van de afwijzing van banken voor het verstrekken van een hypotheek op erfpachtgrond van de gemeente omdat in de koopovereenkomst staat aangegeven dat de erfpacht in 2023 zal worden herzien en dat naast aanpassing van de canon ook de voorwaarden aangepast kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de signalen uit Amsterdam, Utrecht en andere steden, maar ook uit kleine gemeenten, dat de erfpachttarieven enorm stijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van een stijging van 1800%, zoals de gemeente Bernheze voorstelt aan haar bewoners?
Zie antwoord vraag 4.
Is er in vergelijking met tien jaar geleden in de erfpacht veel veranderd waardoor banken nu geen hypotheken meer willen verstrekken bij erfpacht, terwijl dit tien jaar geleden geen enkel probleem was? Wat is de rol van De Nederlandsche Bank hier in?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn met de Nederlandse Vereniging van Banken en de VNG in overleg te treden om deze problematiek op te lossen en hierover de Kamer te informeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover een brief van u verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord onder vraag 3 en de, door u reeds ontvangen, brief van mij over erfpacht.
Het invoeren van de wietpas |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de vragen van het lid Bouwmeester en uw antwoorden hierop over de mogelijkheid van gemeenten om de wietpas te weigeren?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat onder andere de gemeenten Eindhoven, Tilburg, Breda, Maastricht, Venlo, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht zich hebben uitgesproken tegen het invoeren van de wietpas?
Ja.
Bent u tevens bekend met de reden waarom onder andere de gemeenten Eindhoven, Tilburg, Breda, Maastricht en Venlo de wietpas niet willen invoeren, namelijk omdat zij bang zijn dat de overlast door illegale verkoop toeneemt en daar te weinig handhavers tegenover staan? Zo ja, bent u bereid deze gemeenten extra politiecapaciteit te geven om deze dreigende overlast in te tomen? Zo nee, waarom niet?
Binnenkort ontvangt de Kamer een brief van het kabinet over het drugsbeleid waarin de maatregelen uit het Regeerakkoord worden toegelicht. Ik zal daarbij ingaan op het door u genoemde onderwerp.
Bent u tevens bekend met de reden waarom onder andere de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Utrecht de wietpas niet willen invoeren, namelijk omdat het ingezetencriterium hen verplicht alleen te leveren aan ingezetenen van de stad en niet aan gebruikers van buiten de stad? Zo ja, deelt u de mening van de gemeenteraden dat niet-ingezetenen van deze steden die in hun eigen stad of gemeente geen wiet kunnen halen, naar alle waarschijnlijkheid hun wiet kopen bij illegale verkooppunten en dat de overlast daarmee toeneemt?
De invoering van ingezetenencriterium houdt in dat coffeeshops alleen toegankelijk worden voor ingezetenen van Nederland. Voor het toepassen hiervan is de uitkomst van de rechtszaak bij de Raad van State tussen de gemeente Maastricht en een coffeeshophouder van belang. De verwachting is dat de Raad van State uiterlijk begin juli 2011 uitspraak zal doen. Deze uitspraak zal worden afgewacht om er zeker van te zijn dat tot implementatie van deze maatregel kan worden overgegaan.
Ten aanzien van illegale verkooppunten noem ik dat deze conform de wettelijke mogelijkheden worden aangepakt door het lokale bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie. Voor het overige verwijs naar de brief van het kabinet over het drugsbeleid die uw Kamer binnenkort zal ontvangen.
Bent u van mening dat het ongewenst is dat mensen alleen in hun eigen woonplaats naar de coffeeshop kunnen, omdat dit mensen in een woonplaats zonder coffeeshop uitsluit en naar de illegaliteit drijft?
De beslissing of coffeeshops in een gemeente worden toegelaten, en zo ja hoeveel, is voorbehouden aan de gemeenten zelf. Gemeenten hebben daarbij beleidsvrijheid. Potentiële kopers hebben geen recht op een coffeeshop in de eigen woonplaats.
Wat verstaat u onder regionaal coffeeshoptoerisme, zoals genoemd in antwoord op eerdere vragen over dit onderwerp?
Regionaal coffeeshoptoerisme kan ontstaan wanneer er tussen gemeenten grote verschillen zijn in het lokaal gevoerde coffeeshopbeleid. Het kan dan voor bezoekers van coffeeshops aantrekkelijk zijn om in andere gemeenten coffeeshops te bezoeken.
Hoe gaat u het overleg met de gemeenten, dat u heeft aangekondigd in het antwoord op eerdere vragen over dit onderwerp? Bent u bereid serieus naar hun wensen (extra politiecapaciteit) en bezwaren (angst voor extra overlast na invoering van de wietpas) te luisteren en hen concreet te helpen? Zo nee, waarom niet?
Er vindt overleg plaats met vertegenwoordigers van gemeenten. Ik ben altijd bereid naar wensen en bezwaren te luisteren en als het mogelijk is en past binnen het kabinetsbeleid concreet te helpen.
De vestiging van een Al Qaeda emiraat in Yemen |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
|
|
|
Klopt het dat Al Qaeda een fundamentalistisch emiraat heeft uitgeroepen in de provincie Abyan van Yemen?1
Op 28 maart berichtten lokale media dat via radio Abyan in Ja’ar werd aangekondigd dat Al Qaeda op het Arabisch Schiereiland (AQAS) een islamitisch emiraat zou hebben uitgeroepen in de provincie Abyan in Jemen. Dit bericht is daarna echter niet bevestigd, ook niet door AQAS zelf.
Heeft Al Qaeda daadwerkelijk controle over die provincie? Zo ja, deelt u dan de mening dat het islamitisch terrorisme hiermee een belangrijke slag heeft geslagen? Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap zich moet beraden over de manier waarop dit ongedaan kan worden gemaakt? Zo neen, waarom niet?
Al geruime tijd is bekend dat zich elementen van Al Qaeda op het Arabisch Schiereiland in de provincie Abyan ophouden. Van effectieve controle over de provincie in territoriale zin was geen sprake. Het eventueel uitroepen van het emiraat zou daar in praktische zin weinig aan veranderen. Wel leven er bij de internationale gemeenschap zorgen over de gevolgen van de instabiliteit van Jemen voor de strijd tegen het terrorisme in dat land. Ik acht het daarom van groot belang dat er snel een politieke oplossing komt en steun dan ook de bemiddelingspogingen van de Gulf Cooperation Council (GCC).
Vormt dit op korte of langere termijn een bedreiging voor de piraterijbestrijding in de Golf van Aden, aangezien de provincie Abyan immers aan de Golf ligt?
Er is op dit moment geen indicatie dat er een bedreiging is voor de piraterijbestrijding in de Golf van Aden.
Zo ja, op welke wijze kan die bedreiging worden afgewend?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er aanwijzingen dat piraten vanuit die provincie opereren of er hun toevlucht zoeken? Zo niet, wilt u de Kamer onverwijld op de hoogte stellen wanneer dit wel het geval is?
Er zijn geen aanwijzingen dat piraten vanuit Abyan opereren of er hun toevlucht zoeken. Vanuit de deelname van Nederland aan piraterijbestrijding wordt de oorsprong van piraterij nauwlettend gevolgd. De Kamer wordt hierover bij rapportages over deze missies geïinformeerd.
Het afmaken van straathonden in EU-lidstaat Roemenië |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de wijzigingen van de dierenbeschermingswetten in Roemenië, die de wettelijke bescherming van straathonden ongedaan zullen maken?12
Hoe beoordeelt u de methoden die Roemeense overheden hanteren om de problemen met een overschot aan zwerfdieren op te lossen, zoals het willekeurig wegvangen van dieren, het doden van dieren door vergiftiging, doodslaan of verhongering in asielen?
Kunt u uiteenzetten hoe een dergelijke wrede aanpak van zwerfdieren zich verhoudt tot het Verdrag van Lissabon, waarvan door het (voormalige) kabinet werd beweerd dat het een verbetering voor het dierenwelzijn zou betekenen?
Is deze wijziging van de Roemeense dierenbeschermingswet en het door Roemenië gehanteerde zwerfdierenbeleid in overeenstemming met de verdragsbepalingen ten aanzien van de bescherming van dieren? Kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat de dierenbeschermingsbepalingen van het Verdrag van Lissabon weinig om het lijf hebben als dergelijke wrede praktijken als het Roemeense zwerfdierenbeleid gewoon mogelijk zijn in Europa? Bent u bereid te erkennen dat ondanks alle bezweringen dat het Verdrag van Lissabon een stap vooruit zou zijn voor het welzijn van dieren, dit verdrag feitelijk geen verbetering van de bescherming van dieren realiseert?
Bent u bereid deze kwestie bij de Roemeense minister van Landbouw en Landelijk Gebied ter discussie te stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?