Het gebruik van Colombiaanse kolen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat tijdens de hoorzitting van de vaste commissie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de herkomst van kolen d.d. 18 november 2010 is gewisseld dat RWE/Essent nog steeds kolen inkoopt bij het Amerikaanse bedrijf Drummond?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Drummond voortdurend conflicten heeft met de Colombiaanse vakbonden2 en dat het Colombiaanse Openbaar Ministerie in juli van dit jaar een onderzoek is gestart naar het handelen van Drummond, vanwege de beschuldiging dat het land waarop de mijn van Drummond is gevestigd, wederrrechtelijk is verkregen door paramilitairen met behulp van moord op boeren en bedreiging?3
Ik heb kennisgenomen van het artikel van «Justice for Colombia»,waarin melding wordt gemaakt van conflicten tussen Drummond en Colombiaanse vakbonden.
De Nederlandse ambassade in Bogotá heeft, op basis van informatie verkregen van de NGO «Colectivo Colombiano de Abogados (CCA)», een mensenrechtenorganisatie die de families van twee door paramilitairen vermoorde vakbondsleden vertegenwoordigt, aangegeven dat het Colombiaanse Attorney's General Office een onderzoek is gestart naar onder meer de rol van paramilitairen bij de moord op een aantal vakbondsleiders. In dit onderzoek zijn enkele medewerkers van Drummond betrokken, maar het Attorney's General Office heeft geen formele zaak aangespannen of beschuldigingen geuit tegen het bedrijf. De ambassade heeft aangegeven niet over informatie te beschikken dat er een onderzoek is gestart naar de manier waarop de landrechten zijn verkregen.
Bent u ervan op de hoogte dat het bedrijf voor het gerecht is gedaagd in de VS, omdat het bedrijf verdacht wordt van medeplichtigheid aan de moord op vakbondsleiders?4
Uit de informatie van de Nederlandse ambassade in Colombia, eveneens afkomstig van de NGO CCA, blijkt dat er door nabestaanden van vermoorde vakbondsleiders diverse procedures zijn gestart tegen Drummond. Eerdere en vergelijkbare aanklachten tegen Drummond zijn vanwege gebrek aan bewijs niet ontvankelijk verklaard door Amerikaanse rechtbanken.
Weet u of er naast RWE/Essent nog andere bedrijven op de Nederlandse markt actief zijn, die kolen kopen van Drummond?
Naar aanleiding van de berichtgeving vorig jaar juni over Nederlandse energiebedrijven die kolen inkopen bij bedrijven in Colombia heeft E.On aangegeven met Drummond samen te werken. Het bedrijf Tata Steel in IJmuiden heeft aangegeven geen steenkolen van Drummond uit de onderhavige mijn te kopen.
Voor zover bekend wensen de overige mogelijk relevante bedrijven, uit oogpunt van commerciële gevoeligheid, informatie over de herkomst van ingekochte steenkolen in beginsel als vertrouwelijk te beschouwen. De branchevereniging van energieproducenten, -handelaren en -retailbedrijven in Nederland, Energie-Nederland, geeft desgevraagd aan dat haar leden terughoudend zijn met het openbaar maken van (mogelijke) leveranciers, omdat dit concurrenten inzicht verschaft in de handelspositie van zowel afnemer als leverancier.
De energieproducenten, de staalindustrie, maatschappelijke organisaties en mijnbouwbedrijven zijn vorig jaar september een dialoog gestart over verantwoorde winning van en handel in steenkool. De eerste fase van deze dialoog wordt naar verwachting deze maand afgerond. Gezien de zorg die leeft bij verschillende belanghebbenden ten aanzien van het beleid van energiebedrijven om betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te voorkomen, lijkt het mij een goede zaak dat de betrokken partijen het onderwerp «transparantie» op de agenda hebben gezet van de «steenkooldialoog». Uitdaging is een juiste balans te vinden tussen transparantie over de herkomst van steenkolen en vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie.
Deelt u de mening dat bedrijven die op de Nederlandse energiemarkt actief zijn, geen kolen zouden moeten willen kopen bij Drummond zolang er een strafrechtelijk onderzoek loopt naar het handelen van dit bedrijf?
De Nederlandse overheid verwacht van ieder bedrijf dat het maatschappelijk verantwoord onderneemt, zowel in binnen- als buitenland, en dat het zijn invloed in de keten ruimhartig aanwendt voor de bevordering van mensenrechten en arbeidsomstandigheden en aandacht voor het milieu. Bedrijven dienen zich in ieder geval te houden aan de wetgeving van het land waar zij hun activiteiten uitoefenen. Voor MVO is de daar bestaande wet- en regelgeving het startpunt.
De Nederlandse overheid verwacht dat het Nederlandse bedrijfsleven zich houdt aan het normatieve kader van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Een onderneming heeft tot taak zich te vergewissen van de ethische, sociale en milieuaspecten van haar activiteiten, inclusief die van haar buitenlandse partners, en op basis daarvan verantwoorde keuzes te maken ten aanzien van haar doen en laten.
De keus om al dan niet de handelsrelatie te verbreken bij beschuldigingen of aanklachten over het handelen van hun buitenlandse partners, is aan bedrijven zelf. Essentieel is wel dat bedrijven zelf verantwoordelijkheid dragen voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid, ook voor wat betreft hun activiteiten in het buitenland. Dit houdt in dat bedrijven bij gerechtvaardigde vragen over hun handelen de maatschappelijke dialoog moeten aangaan, waar mogelijk open moeten zijn over het bedrijfsbeleid en uitleggen welke keuzes zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat de handelsrelatie tussen RWE/Essent en Drummond aantoont dat zelfregulering omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen gefaald heeft?
Ik deel deze mening niet. Er mag niet uit het oog verloren worden dat een groot deel van de berichtgeving over Drummond gaat over zaken die zich rond 2001 en 2004 hebben afgespeeld en waar Drummond op dit moment niet voor is veroordeeld. Uit gesprekken met RWE/Essent is gebleken dat RWE/Essent actief beleid voert om risico’s in zijn keten te identificeren. Het heeft aangegeven dat bij vermeende misstanden de eerste stap is om het gesprek aan te gaan met het desbetreffende bedrijf en de vermeende misstanden aan te kaarten, om zo te bekijken of vanuit de relatie invloed kan worden uitgeoefend om te komen tot verbeteringen. RWE/Essent is van mening dat het voeren van een dialoog en het starten van een eventueel noodzakelijk verbetertraject voor wat betreft sociale en milieuomstandigheden de meest effectieve aanpak is, en verkiest deze aanpak boven het automatisch verbreken van de relatie. Zo is RWE/Essent ook in dialoog met Drummond, en is het bereid hierover in contact te treden met NGOs.
In dit licht geeft RWE/Essent aan groot belang te hechten aan de dialoog over verantwoorde winning van en handel in steenkool die de elektriciteitsbedrijven en de betrokken maatschappelijke organisaties september vorig jaar zijn gestart. RWE/Essent is van mening dat een dergelijke dialoog het meest geschikte middel is om tot afspraken te komen over verantwoorde winning en gebruik van kolen.
Ten slotte, de weg van de dialoog heeft zich eerder succesvol getoond bij het Colombiaanse mijnbedrijf Cerrejón. Naar aanleiding van berichtgeving dat Cerrejón betrokken zou zijn geweest bij geweld tegen lokale gemeenschappen, is RWE/Essent in dialoog getreden met het bedrijf om dit aan de orde te stellen. Hoewel Cerrejón de beschuldigingen met klem verwerpt, heeft het bedrijf zich ontvankelijk getoond voor de belangen van (lokale) gemeenschappen en zich bereid getoond samen te werken met belanghebbenden, hetgeen ook tijdens de hoorzitting naar voren kwam.
Bent u bereid in Europees verband voorstellen te doen om, net als voor biobrandstoffen, eisen te stellen aan de herkomst van fossiele energiebronnen en daarbij een belangrijke nadruk te leggen op het naleven van internationaal overeengekomen arbeidsrechten?
De wens tot Europese of zelfs unilaterale maatregelen met het oog op zekerheid over de condities waaronder fossiele energiebronnen zijn gewonnen, hangt naar mijn mening samen met het ontbreken van de mogelijkheid om rechtstreeks toe te zien op de naleving van Nederlandse of Europese normen in een ander land (global governance gap). Bij steenkolen en andere fossiele brandstoffen ligt het zwaartepunt sterker op mensenrechten dan bij biobrandstoffen.
Nederland en Europa wijzen de desbetreffende landen op hun primaire taak om invulling te geven aan wat prof. Ruggie hun «state duty to protect» noemt. Zo zijn er bijvoorbeeld hoopgevende signalen ten aanzien van het mensenrechtenbeleid van de Colombiaanse regering5, hoewel concrete resultaten nog moeten worden afgewacht en Nederland een intensieve, kritische dialoog met de Colombiaanse regering voert ten aanzien van haar mensenrechtenbeleid.
Hiernaast zet Nederland zich in multilateraal verband in, zoals via verdragen, de ILO en de VN Mensenrechtenraad.
Het stellen van unilaterale importbeperkingen voor bedrijven in Nederland draagt niet bij aan een effectieve oplossing voor de problematiek. Immers, de markt voor kolen is internationaal en telt vele grote spelers uit alle delen van de wereld. Via de update van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zullen mensenrechten nadrukkelijker in het normatieve kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen worden betrokken. De Nederlandse overheid verwacht dat alle Nederlandse bedrijven deze richtlijnen als referentie gebruiken bij hun internationale activiteiten. In het licht van het antwoord op vraag 6 spoor ik het in Nederland opererende bedrijfsleven aan om invulling te geven aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het initiatief van de betrokken bedrijven en maatschappelijke organisaties om een dialoog te starten om te komen tot afspraken ter verduurzaming van de steenkoolketen is een voorbeeld van de manier waarop bedrijven zelf invulling kunnen geven aan hun ketenverantwoordelijkheid.
Naar aanleiding van de motie van de leden Haverkamp en Jansen (TK 32 500 XII, nr. 25) over de verduurzaming van de olie-, gas- en steenkoolsector, heeft de regering aangegeven om in overleg met de sector de verduurzaming van fossiele brandstoffen te onderzoeken.
Bent u bereid vooruitlopend daarop alle steunmaatregelen aan bedrijven die kolen inkopen bij Drummond, te beëindigen, inclusief subsidies voor CO2-opslag en alle belastingkortingen?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Zowel subsidies als belastingkortingen hebben generieke werking. Daarnaast voorziet de belastingwetgeving niet in een dergelijke selectieve behandeling. Overigens wil ik benadrukken dat de vigerende inputvrijstelling voor kolen die worden gebruikt in kolencentrales door mij niet wordt gezien als steunmaatregel. Omdat de output van centrales – de elektriciteit – onderhevig is aan heffing van energiebelasting wordt de inputvrijstelling toegepast: deze dient dus om dubbele heffing van belasting te vermijden.
Bent u tevens bereid, vooruitlopend op eventuele Europese maatregelen, met wettelijke voorstellen voor de Nederlandse markt te komen en die bedrijven ertoe dwingen om voortaan alleen nog maar kolen te importeren, die onder fatsoenlijke omstandigheden gewonnen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Langer doorwerken in de zorg voor hetzelfde pensioen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Pensioenfonds zorg gaat uit van langer werken»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat een pensioenfonds vooruit loopt op eventuele wetgeving aangaande verhoging van de AOW-leeftijd en dus langer doorwerken? Deelt u de zorg dat belangen van deelnemers geschaad kunnen worden als niet eerst wetgeving over langer doorwerken wordt afgewacht?
Het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) heeft – als alle fondsen – te maken met de gevolgen van de stijgende levensverwachting en van ontwikkelingen op de financiële markten voor de vermogenspositie. Als onderdeel van een breder pakket heeft PFZW besloten de opbouw van het pensioen in 2011 te verlagen van 2,05% naar 1,95% van de pensioengrondslag. Deelnemers van PFZW kunnen de gevolgen hiervan compenseren door enkele maanden langer door te werken.
PFZW kent een flexibele ingangsdatum voor het ouderdomspensioen. Deelnemers kunnen kiezen voor pensionering vóór, op of na 65 jaar. De verlaging van de pensioenopbouw in 2011 staat los van de kabinetsvoornemens met betrekking tot de AOW-leeftijd. Het is in het belang van de deelnemers dat PFZW zijn vermogenstekort snel aanpakt en daarmee niet wacht tot na de wetgeving over de AOW-leeftijd.
Hoe beoordeelt u de situatie dat in een bedrijfstak waar grote tekorten van arbeidskrachten zijn en nog meer worden verwacht, de pensioenopbouwrechten van werknemers worden verlaagd terwijl de opgebouwde rechten van gepensioneerden in deze bedrijfstak niet worden gekort, anders dan het niet-indexeren van de rechten? In hoeverre vindt u dit een evenwichtige belangenafweging voor alle deelnemers van het fonds?
Naast de hierboven genoemde verlaging van de pensioenopbouw verhoogt PFZW in 2011 de pensioenpremie en wordt afgezien van indexatie. Deze maatregelen hebben gevolgen voor werkgevers, werknemers (deelnemers) en gepensioneerden. Het fonds acht deze maatregelen evenwichtig en noodzakelijk voor een betaalbaar en toekomstbestendig pensioen. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over deze beslissing.
Deelt u de mening dat dit voornemen tot verlagen van opbouwrechten niet zal leiden tot meer animo om in de zorg te blijven en gaan werken, en dat dit wellicht een averechts effect kan hebben op het werven van nieuwe arbeidskrachten in de zorg?
De aanpak van het tekort aan arbeidskrachten is primair de verantwoordelijkheid van de sector en daarmee van werkgevers en sociale partners. Arbeidsvoorwaarden zijn – naast de aard van het werk en de arbeidsomstandigheden – van belang voor de aantrekkingskracht van de sector.
Het pensioen is onderdeel van het totale arbeidsvoorwaardenpakket en kan hierbij dus een rol spelen. Als de deelnemers van PFZW de lagere opbouw compenseren door (iets) langer door te werken, heeft dat als zodanig een positief effect op het arbeidsaanbod in de zorg. Een voortvarende aanpak om het pensioen toekomstbestendig te maken, kan overigens de aantrekkingskracht van de zorg ook vergroten.
De regeling verbetering binnenklimaat primair onderwijs |
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u er mee bekend dat ondanks het verstrijken van de inschrijfdatum (31 december 2009) voor deelname aan de regeling verbetering binnenklimaat primair onderwijs 2009 er nog gemeenten in Nederland zijn die gebruik willen maken van de regeling verbetering binnenklimaat primair onderwijs?1
Het totaal beschikbare budget is op voorhand verdeeld over de gemeenten. Op basis van het inwoneraantal ontstond voor elke gemeenten een trekkingsrecht. Als er werd voldaan aan de criteria in de regeling (waaronder een geëiste cofinanciering) had de gemeente recht op de subsidie. Gemeenten mochten een aanvraag indienen tot 125% van het trekkingsrecht.
Op voorhand wisten de gemeenten waar ze aan toe waren. Van de 431 gemeenten hebben er 394 een aanvraag ingediend. Een aantal gemeenten heeft afgezien van aanvragen van het subsidiebedrag. De daardoor vrijvallende middelen zijn verdeeld onder de gemeenten die wel een aanvraag hebben gedaan. Alle aanvragen van gemeenten tot en met 125% zijn gehonoreerd.
Is het voor de regeling verbetering binnenklimaat 2009 beschikbaar gestelde bedrag volledig besteed aan projecten ter verbetering van het binnenklimaat van scholen? Zo ja, kunt u de Kamer een overzicht verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten konden, in nauw overleg met de schoolbesturen, alleen aanvragen indienen voor een aantal vooraf vastgestelde voorzieningen. Al de voorzieningen staan in het kader staan van verbetering van het binnenklimaat en/of het treffen van energiebeperkende maatregelen.
Voorzieningen kunnen tot 4 september 2011 worden uitgevoerd. Daarna is duidelijk of alle geplande werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd en kan de regeling worden geëvalueerd. Dan wordt een gekwantificeerd overzicht opgesteld, en is duidelijk hoeveel m2 dubbel glas bijvoorbeeld is geplaatst, of in hoeveel gebouwen een klimaatsysteem is aangebracht.
Bent u van mening dat het beschikbaar gestelde bedrag optimaal besteed is? Zo nee, bent u bereid de inschrijving voor de regeling opnieuw open te stellen voor initiatieven die uitgevoerd kunnen worden voor de gestelde uitvoeringsdatum (4 september 2011) zonder dat hier extra kosten mee gemoeid gaan?
Ja, mede gelet op het feit dat door de gestelde voorwaarde dat er een verplichte cofinanciering werd gevraagd, het totaal beschikbare bedrag voor de verbetering van de schoolgebouwen in het primair onderwijs is opgehoogd van € 100 mln naar ruim ca € 150 mln.
Megafraude met subsidie kinderoppas |
|
Helma Neppérus (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel betreffende megafraude met subsidie kinderoppas?1
Ja.
Kunt u aangeven wat vermoedelijk de totale omvang van de fraude is?
Met de fraude zijn vermoedelijk miljoenen euro’s gemoeid.
Waar bestaan de dubbele controles uit die u volgens het krantenartikel gaat invoeren om de fraude in te dammen?
De dubbele controle bestaat eruit, dat bij aanvragen voor een kinderopvangtoeslag na afloop van het toeslagjaar, extra bewijsstukken (bijvoorbeeld contracten, facturen en jaaroverzichten) worden opgevraagd en navraag wordt gedaan bij de kinderopvanginstelling of daadwerkelijk opvang heeft plaatsgevonden, voordat tot betaling van de kinderopvangtoeslag wordt overgegaan.
Is de controle geïntensiveerd naar aanleiding van het feit dat ook in de zomer van 2010 reeds een veroordeling met celstraf heeft plaatsgevonden naar aanleiding van fraude met kinderopvangtoeslag?
De veroordeling met celstraf in de zomer van 2010 betrof een geval van fraude door een gastouderbureau. De fraude waar het krantenartikel van vraag 1 op doelt, betreft fraude door vijf verdachten die ten onrecht kinderopvangtoeslag voor zichzelf en voor een omvangrijke groep vraagouders hebben aangevraagd. Het toezicht van de Belastingdienst is risicogericht. Dat betekent dat het toezicht wordt geïntensiveerd als het risico op niet naleving van wet- en regelgeving daartoe aanleiding geeft.
Overweegt u, eventueel in overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, structurele maatregelen om fraude in de toekomst te voorkomen anders dan de bovengenoemde controles? Waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaan op korte termijn de uitvoering en de regelgeving van de kinderopvangtoeslag doorlichten op frauderisico’s. Afhankelijk van de uitkomst van deze doorlichting, zal bezien worden of en welke maatregelen verder moeten worden genomen.
Deelt u de mening dat in deze tijd waarin bezuinigingen op de kinderopvang plaatsvinden het zeker niet zo kan zijn dat vervolgens miljoenen aan toeslagbedragen via frauduleuze praktijken wegvloeien? Deelt u de mening dat er dus stevig moet worden opgetreden om de dader te pakken en testraffen?
Jazeker, kinderopvangtoeslag stelt hardwerkende ouders in staat om verantwoorde opvang voor hun kinderen te regelen. Dit doel mag niet door fraude in gevaar worden gebracht en fraude moet dan ook stevig worden aangepakt. Naast de hierboven genoemde controlemaatregelen en doorlichting van de uitvoering en regelgeving op frauderisico’s, heeft de Belastingdienst een apart team opgericht dat de aanpak van de fraude coördineert en een meldpunt ingesteld, waar het publiek terecht kan met tips over misbruik of oneigenlijk gebruik.
Deelt u de mening dat we alles op alles moeten zetten om deze bedragen tot op de laatste cent terug te halen bij de daders?
Ja, de Belastingdienst zal alle mogelijke middelen gebruiken om de ten onrechte verkregen toeslagen terug te vorderen, inclusief dwanginvordering. Het Openbaar Ministerie heeft het voornemen de verdachten te vervolgen. Als het Openbaar Ministerie besluit niet tot vervolging over te gaan, heeft de Belastingdienst nog de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen.
Zzp’ers in de zorg die niet aan de slag komen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de vijf- tot tienduizend zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de gezondheidszorg die als gevolg van financiële en juridische barrières aan de zijlijn staan?1
Ja. Er wordt echter geen objectieve bron voor de onderbouwing van de stelling genoemd.
Kunt u aangeven hoeveel zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de zorg werkzaam zijn, in welke sectoren binnen zorg de zij werken en uit welke financieringsstromen zij bekostigd worden?
Een bron voor globale informatie is het onderzoek van het EIM samen met Bureau Bartels van 10 oktober 2008 dat in een Algemeen Overleg op 12 februari 2009 met uw Kamer is besproken. Meer gedetailleerde informatie is niet beschikbaar.
Onderzoekstechnisch is die ook moeilijk te verkrijgen omdat de aantallen in de zorg werkzame zzp-ers relatief gering zijn vergeleken bij de aantallen werknemers in loondienst.
Wat is uw mening over de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden en de waarde van deze zzp’ers voor de zorg in Nederland?2
Ik zie niet graag verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten, of ze nu werknemer zijn of zelfstandige. De zelfstandig verpleegkundigen en verzorgenden zijn vaak actief op het terrein van intensieve, al dan niet palliatieve, zorg. Zij leveren daarin een belangrijk aandeel, dat daar moeilijk gemist kan worden. In een brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer (TK 2008–2009, 26 631, nr. 302) heeft zij de randvoorwaarden opgesomd voor de inzet van zzp-ers in het VWS-veld. Kort: de kwaliteit van de zorg blijft minstens gelijk, de kosten van de zorg stijgen niet en de transparantie van de geleverde zorgprestaties blijft gelijk. Daarnaast moeten zowel de zorgvrager als de zorgverlener zich bewust zijn van de consequenties van hun keuze voor een zzp-er. Ik ben het daar mee eens. Verder ik ben van mening dat indien iemand in de zorg wil werken, dit hem/haar mogelijk gemaakt moet worden.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten? Welke problemen voorziet u wanneer inderdaad vijf- tot tienduizend zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering dat door de PGB-stop veel zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de problemen zijn gekomen?3
De PGB-stop, die ik gelukkig inmiddels heb kunnen opheffen, betrof alleen nieuwe aanvragen. De bestaande PGB’s bleven intact zodat de zelfstandigen voor deze PGB-houders konden blijven werken. Zoals hiervoor aangegeven, werken veel zelfstandigen in de palliatieve zorg. Deze categorie was uitgesloten van de PGB-stop.
Op welke wijze besteedt u aandacht aan de positie van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden bij wijzigingen van beleid, zoals bijvoorbeeld de in de zomer van 2010 doorgevoerde PGB-stop?
Bij een beslissing tot wijziging van beleid neem ik uiteraard alle relevante aspecten in ogenschouw. Zeker de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen en verzorgenden, waar we 12 000 mensen meer willen hebben. In het geval van de PGB-stop moesten echter financiële aspecten prevaleren boven het arbeidsmarkt-aspect.
Op welke manier komen de investeringen die ertoe moeten leiden dat er meer mensen in de zorg aan de slag kunnen ten goede aan zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden?
In de ouderenzorg worden investeringen gedaan ten behoeve van het personeel, vooral bekostigd uit de tarieven. De vormgeving van de arbeidsrelatie, werken in dienstverband of als zelfstandige, al dan niet in opdracht van een zorgaanbieder, is echter de keus van de professional zelf. Bij een werknemer is het tarief van de werkgever waar die investeringen uit moeten worden gedekt. Bij een zzp-er is het de zzp-er zelf die beslissingsbevoegd is hoe hij zijn inkomsten uit de tarieven besteedt.
Welke maatregelen kunt u verder nemen en bent u bereid te nemen om de positie van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden te verbeteren?
Een maatregel die al was aangekondigd en die nu nader wordt uitgewerkt, is het mogelijk maken van contractering door zelfstandigen in AWBZ. De huidige problemen waarmee zelfstandigen worden geconfronteerd, met name in hun relatie met hun opdrachtgever (de zorgaanbieder/contractant met het zorgkantoor) zijn vooral fiscaal van aard.
In hoeverre geven de financieringsstromen van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ ruimte voor de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden ook uit deze financieringsstromen ruimte gegeven kan worden?
De Zorgverzekeringswet kent geen juridische belemmeringen voor de inzet van zelfstandigen. In de wijze van financiering, bijvoorbeeld door middel van dbc’s, ligt wel een drempel voor de inzet van zelfstandigen. De medisch specialistische zorg is omschreven in dbc’s en deze zorg wordt door verzekeraars bij diverse zorgaanbieders zoals ziekenhuizen of zelfstandige behandelcentra ingekocht. De zorgaanbieders kunnen bijvoorbeeld in het kader van medisch specialistische zorg in de thuissituatie gebruik maken van zelfstandige verpleegkundigen. Het is aan de zorgaanbieder hoe zij deze zorg vormgeven en of zij hierbij gebruik willen maken van hun eigen personeel of zelfstandige verpleegkundigen inzetten.
In de AWBZ is het thans mogelijk om als zelfstandige te werken voor PGB-houders en als opdrachtnemer van een zorgaanbieder die een contract met het zorgkantoor heeft voor levering van zorg in natura. De huidige vormgeving van het werken als opdrachtnemer is echter vaak dusdanig dat Belastingdienst en UWV constateren dat feitelijk sprake is van een dienstverband. Dit laatste is aanleiding tot het wijzigen van het Besluit zorgaanspraken AWBZ zodat zelfstandig zorgverleners direct kunnen contracteren met het zorgkantoor/concessiehouder uitvoering AWBZ.
Welke stappen zijn reeds genomen na de toezegging van minister Klink in het algemeen overleg van 15 april 2010 om het Besluit zorgaanspraken AWBZ zo te wijzigen dat zorgkantoren ook rechtstreeks zelfstandig verpleegkundigen en verzorgenden kunnen contracteren?
In zijn brief van 16 augustus 2010 aan uw Kamer (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155) heeft de minister van VWS uiteengezet wat naast de wijziging van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ nodig is voor de implementatie van deze wijziging. Daaraan wordt op dit moment gewerkt met als insteek dat de wijziging per 1 januari 2012 geëffectueerd wordt. Ter aanvulling op deze activiteiten onderzoek ik op dit moment met de betrokkenen of het mogelijk is om, vooruitlopend op de wijziging van de regelgeving, een experiment met contractering van zelfstandigen uit te voeren.
Een kinderpornozaak op een basisschool |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderpornozaak schokt basisschool»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat vanwege privacyredenen het Openbaar Ministerie (OM) de school niet heeft ingelicht over het feit dat de adjunct-directeur verdachte was in een kinderpornozaak? Is dit staand beleid bij het OM in zaken waar kinderen bij betrokken zijn?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vragen 3 en 5 van het lid Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 977).
Deelt u de mening dat in dit soort gevallen de privacy van de verdachte niet opweegt tegen de belangen van de kinderen, ouders en betrokken school? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 4 van de eerder genoemde vragen van het lid Van der Steur heb ik het wettelijk kader van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg uiteen gezet. Binnen dit wettelijk kader moet altijd een afweging worden gemaakt tussen een zwaarwegend algemeen belang en de belangen van de betrokken partijen. Voor wat betreft de maatregelen die door het OM worden getroffen naar aanleiding van dit incident verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 3 en 5 van het lid Van der Steur.
Bent u bereid in dit soort gevallen, waar het gaat om verdenking van kinderporno of andere zaken die kinderen raken en de verdachte tevens nauw samenwerkt met kinderen, de privacy van de verdachten minder zwaar te laten wegen dan de belangen van de kinderen? Zo nee, welke maatregelen denkt u dan te treffen om te voorkomen dat een school in het ongewisse blijft van de verdenking van kinderporno tegen één van haar medewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg met het OM te treden hoe voortaan te handelen in dit soort gevallen en de Kamer over de uitkomst van dit overleg te informeren?
Ik ben evenals de voorzitter van het College van procureurs-generaal van oordeel dat het huidig wettelijk kader voldoende aanknopingspunten biedt voor (vroegtijdige) informatieverstrekking aan derden, zoals werkgevers van verdachten met gevoelige functies. Ik vertrouw erop dat met de maatregelen die het OM treft om officieren van justitie beter over de wijze van informatieverstrekking te informeren een herhaling van de gang van zaken zoals bij de onderhavige basisschool wordt voorkomen.
Het bericht dat rekeningen steeds vaker niet betaald worden |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat rekeningen steeds vaker niet betaald worden?1
Uit het bericht blijkt dat het aantal wanbetalers en het bedrag aan openstaande facturen hoog is. Deze situatie is niet wenselijk. Het uitgangspunt is dat mensen op tijd betalen en daarop moeten ze ook worden aangesproken. De mensen in kwestie, maar ook de schuldeisers hebben hierin een duidelijke eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet zet in op zelfstandigheid. Er moet eerst worden gekeken naar wat mensen zelf kunnen doen om hun eigen situatie te verbeteren. Mochten betalingsachterstanden oplopen, dan is het van belang zo snel mogelijk in te grijpen om te voorkomen dat er zich problematische schulden voor kunnen doen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij gemeenten. Zij kunnen op lokaal niveau het beste maatwerk bieden.
Wat is volgens u de oorzaak dat steeds meer mensen niet in staat zijn om hun rekeningen te betalen en hierdoor in grote financiële problemen komen omdat zij schulden maken? Kunt u dit toelichten?
Om inzicht te krijgen in de oorzaken van (een risico op) problematische schulden heeft het kabinet het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers» (kamerstukken II, 2009/10, 24 515 nr. 161) laten uitvoeren. Dit onderzoek is in oktober 2009 aan uw Kamer aangeboden. De belangrijkste oorzaken van (een risico op) problematische schulden die uit dit onderzoek naar voren komen, zijn: gebrekkig financieel beheer, terugval in inkomen en het hebben van een (te) hoge levensstandaard.
Deelt u de analyse dat dit vooral middelgrote en kleine bedrijven in moeilijkheden brengt? Wat zijn volgens u de gevolgen als deze «motor van onze economie» wordt afgeremd?
Betalingen van klanten spelen een belangrijke rol in de kasgeldpositie van ondernemingen. De ondernemer rekent op betaling binnen de daarvoor overeengekomen termijn. Als die betaling te laat komt of helemaal uitblijft, is dat niet gunstig voor de liquiditeit van de onderneming. Over het algemeen zijn ondernemingen gevoeliger naarmate ze kleiner zijn, maar dat wil niet zeggen dat grotere ondernemingen geen hinder kunnen ondervinden van wanbetaling. Gevolgen voor de economie als geheel zijn niet eenduidig te geven dan wel te kwantificeren.
Deelt u de analyse dat het oplopen van consumptieve schulden van huishoudens een potentiële bron kan zijn van instabiliteit van het financiële stelsel, omdat het risico bestaat dat huishoudens de eerder en recent aangegane (hypotheek)leningen niet meer kunnen aflossen, danwel hun rekeningen niet meer kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Wij delen niet de analyse dat het oplopen van consumptieve schulden een mogelijke bron kan zijn van instabiliteit van het financiële stelsel. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat problematische schulden met name voorkomen in huishoudens met een huurwoning. Ook blijken in de praktijk Nederlandse huiseigenaren zeer goed te voldoen aan hun hypotheekverplichtingen. Het aantal gedwongen huisverkopen in Nederland is in vergelijking met andere landen zeer laag. Wel is het van belang overkreditering van consumenten op het terrein van consumptief en hypothecair krediet tegen te gaan. Daarom zijn op het terrein van consumptief krediet onlangs de regels verscherpt en worden ook voor hypothecaire kredietverlening de regels op korte termijn aangescherpt. Een algemene maatregel van bestuur waarin die aanscherping wordt geregeld, ligt momenteel bij de Raad van State voor advies.
Deelt u de analyse dat, als huishoudens inmiddels al meer dan 30 jaar geconfronteerd worden met een trendmatige stagnatie van het looninkomen (de trendmatige afname van de arbeidsinkomensquote), ze alleen hun bestedingen als percentage van het Bruto Nationaal Product op peil kunnen houden als hun consumptieve schulden toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om de stagnatie van het looninkomen te keren?
Nee, wij delen uw analyse niet. Ten eerste is er geen sprake van een trendmatige afname van de arbeidsinkomensquote. Het niveau van de arbeidsinkomensquote in 1970 was nagenoeg gelijk aan dat in 2009. De oliecrises van de jaren zeventig en begin jaren tachtig leidden tijdelijk tot een hoge arbeidsinkomensquote. Daarna keerde de arbeidsinkomensquote terug naar het voormalige niveau.
Ten tweede duidt een lage arbeidsinkomensquote vooral op een hoge winstquote voor bedrijven. Zelfs wanneer de arbeidsinkomensquote zou dalen, hoeven het besteedbaar inkomen en dus de bestedingen van huishoudens niet af te nemen. Het kan immers bijvoorbeeld betekenen dat het besteedbare inkomen van zelfstandigen is toegenomen. Ook vermogenswinsten, bijvoorbeeld dankzij stijgende huizen- of aandelenprijzen, kunnen het besteedbare inkomen en daarmee de bestedingen opstuwen. Uit cijfers van het Centraal Planbureau blijkt dan ook dat het reëel besteedbare inkomen in 1969–2009 meer dan verdubbeld is. Wij zien daarom geen reden waarom het gemiddelde huishouden zijn (consumptieve) schulden zou moeten laten oplopen om zijn bestedingen op peil te houden.
Wat is uw doelstelling ten aanzien van het verminderen van het aantal huishoudens met problematische schulden? Welke maatregelen gaat u nemen om de schuldenproblematiek bij particulieren te verminderen? Kunt u dit toelichten?
Schuldhulpverlening is een taak van de gemeenten. Het kabinet heeft voor de periode 2009–2011 130 miljoen euro beschikbaar gesteld voor schuldhulpverlening in verband met de gevolgen van de economische crisis. Verder ligt het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening in de Tweede Kamer. Vooruitlopend op de implementatie van deze wet is er een ondersteuningsprogramma voor gemeenten gestart gericht op de verbetering van de kwaliteit en effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Steun van hulporganisatie ICCO aan anti-Israël-activisten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de door de overheid gesubsidieerde hulporganisatie ICCO geld zou geven aan anti-Israël-activisten?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Dutch will look into NGO funding of anti-Semitic website».
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het bericht van de NGO monitor, waaraan in het artikel in de Jerusalem Post wordt gerefereerd, was voor mij reden om na te gaan of door Nederland gesubsidieerde NGO’s direct of indirect een dergelijke ondersteuning verlenen. Dat verdraagt zich namelijk niet met het huidige Nederlandse buitenlandse beleid.
Heeft ICCO ook subsidiegeld gebruikt voor Electronic Initifada, een organisatie die bekend staat vanwege haar fanatieke campagnes tegen Israël en zich kenmerkt door apartheidsretoriek?
Gebleken is dat ICCO van 2006–2009 Electronic Intifada heeft ondersteund voor Euro 150 000, afkomstig uit Medefinancieringsstelsel (MFS)-middelen. In 2010 heeft ICCO Euro 50 000 aan eigen fondsen ingezet. Het huidige regeringsbeleid verzet zich ook tegen indirecte financiering met Nederlands subsidiegeld.
Gaat u tevens onderzoeken in hoeverre Electronic Intifada zich daadwerkelijk schuldig maakt aan antisemitische en demoniserende uitingen? Wat zouden de consequenties voor ICCO zijn indien hiervan inderdaad sprake is?
Ik heb geconstateerd dat door BZ gesubsidieerde organisaties tot nu toe zelf geen activiteiten zijn verricht, dan wel handelingen zijn gepleegd in strijd met het Nederlandse buitenlandse beleid. Mijn beleid is dat dit voor de toekomst ook niet langs indirecte weg gebeurt. In de subsidiebeschikkingen van het ministerie is een bepaling opgenomen die betrekking heeft op de verenigbaarheid met het buitenlands beleid. Indien in de toekomst zou blijken dat een subsidieontvanger direct of indirect activiteiten in strijd met het Nederlands buitenlands beleid ontplooit of steunt, zal daarmee in overleg worden getreden. Werpt dat overleg geen vruchten af, dan kunnen aan de subsidieontvanger aanwijzingen worden gegeven die ertoe strekken om deze strijdigheid op te heffen. Als de subsidieontvanger geen gehoor geeft aan dergelijke aanwijzingen bestaat de mogelijkheid dat de subsidie wordt verlaagd.
Op de website van Electronic Intifada wordt opgeroepen tot boycotactiviteiten tegen Israel. Dit is in strijd met het Nederlandse buitenlands beleid. Hierover heb ik op 13 januari 2011 gesproken met ICCO. Ik heb er bij ICCO op aangedrongen in de toekomst een dergelijke activiteit zelfs niet indirect te ondersteunen.
Tot goed begrip bij een eventueel ingrijpen mijnerzijds in lopende subsidies, bestaat daartegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep bij de rechter.
Bent u bereid te waarborgen dat er geen cent overheidssubsidie gaat naar organisaties die zich schuldig maken aan een hetze tegen Israël en van wie de doelstellingen haaks staan op die van de regering?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken in de Tweede Kamer?
Ik heb het gesprek met ICCO afgewacht om een zo volledig mogelijk antwoord op uw vragen te kunnen geven.
Publicaties van Wikileaks |
|
Ard van der Steur (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Atzo Nicolaï (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat veel van de informatie die door Wikileaks is gepubliceerd afkomstig is van SIPRNET?1
Navraag bij het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse zaken leert dat het ministerie informatie uitwisselt via een geclassificeerd systeem. Over de vragen hoe het systeem wordt beheerd en wie daartoe toegang heeft worden gezien de classificatie van het systeem geen mededelingen gedaan.
Is het waar dat SIPRNET een netwerk is dat wordt beheerd door zowel de NSA, DIA als de Joint Staff J-6?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat bijna 3 miljoen mensen toegang hebben tot dit systeem, terwijl alle informatie geheim of hoger geclassificeerd zou zijn (of moeten zijn)?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze inventariseert de Nederlandse regering hoe bondgenoten van Nederland gevoelige informatie opslaan?
Binnen het NAVO-bondgenootschap geldt een systeem van informatie-uitwisseling dat strikte procedures en protocollen kent ter beveiliging. Er zijn strenge voorschriften voor zowel de fysieke beveiliging als de toegang tot de informatiesystemen. Toegang tot de informatie is afhankelijk van de rubricering van de betreffende informatie. Deze regels zijn voor alle bondgenoten gelijk, en worden op dezelfde wijze geïmplementeerd. Elke twee jaar worden NAVO-inspecties uitgevoerd ter controle van de systemen en ter controle van de mate van naleving van de toegangsregelingen. Indien er tijdens deze controles onvolkomenheden worden waargenomen, kan het ertoe leiden dat het betreffende land – tijdelijk – wordt afgesloten van het systeem. Voor EU-gerubriceerde informatie gelden soortgelijke regelingen.
De Nederlandse regering heeft geen inzage hoe bondgenoten en andere landen verder (afgezien van wat betreft NAVO/EU-data) hun systemen t.b.v. veiligstellen gevoelige informatie hebben ingericht. Wel vindt er in algemene zin informatie-uitwisseling plaats over de technische mogelijkheden van beveiliging van informatie, maar uiteindelijk blijft de beveiliging en de vaststelling van de voorwaarden voor uitwisseling van informatie de verantwoordelijkheid van het betreffende land zelf.
Op welke wijze inventariseert de Nederlandse regering wie daar vervolgens allemaal toegang toe heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de toegang tot (andere) gegevens die uitgewisseld worden (bijvoorbeeld passagiersgegevens) duidelijk begrensd is? Kunt u dat ook concreet uiteenzetten?
Passagiersgegevens worden niet door de Nederlandse overheid aan de Amerikaanse overheid verstrekt. Luchtvaartmaatschappijen zijn krachtens Amerikaans recht verplicht om deze gegevens te verstrekken aan het Bureau of Customs and Border Protection. De beveiliging van de aldus verstrekte gegevens is primair een zaak van Amerikaans recht. In de PNR-Overeenkomst 2007 – die nog niet door het Europees Parlement is goedgekeurd, maar wel voorlopig wordt toegepast – wordt in het kader van regeling van de toegang en verdere verwerking van die gegevens verwezen naar een aantal van die voorschriften van Amerikaans recht (punt V van de bijlage bij de PNR-Overeenkomst 2007, Trb. 2008, nr. 75).
In punt VII van de bijlage bij de PNR-Overeenkomst 2007 is geregeld onder welke voorwaarden de gegevens bij het Bureau of Customs en Border Protection blijven bewaard en hoe de toegang daartoe is geregeld. Verder is in punt II van de bijlage bij de PNR-Overeenkomst 2007 geregeld onder welke voorwaarden deze gegevens door het Bureau of Customs and Border Protection mogen worden verstrekt aan andere instanties binnen en buiten de Verenigde Staten. In zijn brief van 20 juli 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 31 735, nr. 7) heeft de toenmalige Minister van Justitie verslag gedaan van de evaluatie van de PNR-Overeenkomst 2007. Daarin zijn geen specifieke tekortkomingen op het gebied van de beveiligingsmaatregelen geconstateerd.
Gaat de Nederlandse regering om opheldering vragen inzake de publicaties van Wikileaks?
Nederland is vooraf door de Amerikaanse ambassade in Den Haag geïnformeerd dat Nederland in de aankomende publicaties genoemd zou kunnen worden. Met de ambassade is afgesproken dat deze ons op de hoogte stelt zodra men aanwijzingen heeft dat er publicaties die Nederland betreffen naar buiten zouden komen. De Nederlandse regering gaat er van uit dat de Verenigde Staten maatregelen neemt om dergelijke lekken in de toekomst te voorkomen.
Bent u voornemens om in overleg te treden met bondgenoten als het gaat om hoe gegevens worden opgeslagen en wie daar toegang tot heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zal dit in de Nederlandse wet geborgd worden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat (naar aanleiding van dit soort publicaties) goed gekeken moet worden met wie bepaalde gegevens worden gedeeld, wat voor garanties er zijn qua informatiebeveiliging en in hoeverre dit soort zaken voorkomen hadn kunnen worden? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Zo nee, waarom niet?
De affaire Wikileaks toont hoe belangrijk het inderdaad is met wie en welke landen bepaalde informatie wordt gedeeld. Daarnaast is het van belang dat er in het internationale verkeer ruimte blijft voor landen om onderling op vertrouwelijke basis te communiceren, ook al bestaat er nooit een volledige garantie op absolute vertrouwelijkheid.
In hoeverre er extra maatregelen moeten worden genomen wordt thans bezien, zoals ook door mij is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken in reactie op een motie terzake van het lid Nicolai (VVD). De noodzaak en mogelijkheid van extra maatregelen zijn thans in onderzoek.
Twee recente gerechtelijke uitspraken over de thuiskopieheffing en downloaden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op twee recente gerechterlijke uitspraken, namelijk over de thuiskopieheffing1 en over het strafbaar stellen van het verwijzen naar downloadbare bestanden2?
De gerechtelijke uitspraken waar naar in de vraag wordt verwezen zijn de zaken FTD B.V. – Eyeworks Film en TV Drama B.V., Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2011, LJN: BO3980 (verder «FTD-Eyeworks») en ACI ADAM B.V. e.a. – Stichting de Thuiskopie en Stichting Onderhandelingen Thuiskopie, Gerechtshof ’s-Gravenhage 15 november 2011, LJN: BO3982 (verder «ACI-Thuiskopie»).
In FTD-Eyeworks (hoger beroep in kort geding) is een bodemprocedure ingesteld bij de Rechtbank ‘s-Gravenhage. In ACI-Thuiskopie wordt naar ik heb vernomen cassatie ingesteld. Aangezien de rechter zich in beide zaken nog dient uit te spreken, kan ik op dit moment niet inhoudelijk op deze zaken ingaan.
Met betrekking tot de verhouding van de zaak FTD-Eyeworks tot de zaak Mininova – Stichting Brein (Rechtbank Utrecht, 26 augustus 2009, Mininova, LJN BJ6008) merk ik op dat anders dan in de vraag wordt gesteld, er geen sprake is van een strafbaarstelling. Zowel in de zaak FTD-Eyeworks als in Mininova – Stichting Brein heeft de rechter geoordeeld dat er geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht of een strafbaar feit maar FTD respectievelijk Mininova wel onrechtmatig hebben gehandeld. FTD handelde volgens het Hof onrechtmatig door het uploaden uit illegale bron te faciliteren en Mininova handelde onrechtmatig door (structureel) de gelegenheid te geven tot, aan te zetten tot en te profiteren van de door haar gebruikers gepleegde inbreuken op de auteursrechten en naburige rechten van de bij stichting Brein aangesloten rechthebbenden.
Hoe interpreteert u de gerechtelijke uitspraak over de thuiskopieheffing? Bent u het eens met de uitspraak dat de thuiskopieheffing bedoeld is als vergoeding voor het downloaden van materiaal? Zo ja, hoe groot acht u de kans dat de kopieerheffing wordt uitgebreid door deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe interpreteert u de gerechtelijke uitspraak over het strafbaar stellen van het verwijzen naar downloadbare bestanden? Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter het verwijzen naar downloadbare bestanden strafbaar heeft gesteld? Is hier naar uw mening een mogelijke tegenstelling met een eerdere gerechtelijke uitspraak in de zaak Minninova, zoals in het artikel gesuggereerd wordt? Wat is uw oordeel over deze tegenstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen kunt u nemen om de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige en klantvriendelijke legale downloadmogelijkheden te stimuleren?
Begin 2011 zal ik een brief naar uw Kamer sturen waarin ik een aantal speerpunten in het auteursrecht vaststel en een aantal maatregelen aankondig.
Steun aan buitenlandse organisaties |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de onderzoeksresultaten van NGO-Monitor betreffende de steun van Interkerkelijke Coördinatie Commissie Ontwikkelingssamenwerking (ICCO) aan Electronic Intifada en het corresponderende artikel «Dutch will look into NGO funding of anti-Semitic website»?1
Ja.
Zijn de berichten, zoals verschenen in het bovengenoemde artikel, dat u persoonlijk deze kwestie gaat onderzoeken waar? Zo ja, wanneer kan de Kamer een reactie van u verwachten? Bent u bereid ook andere organisaties die Nederlandse subsidie ontvangen in uw onderzoek te betrekken?
Ik heb naar aanleiding van deze berichten onderzoek verricht. Gebleken is dat ICCO van 2006–2009 Electronic Intifada heeft ondersteund met Euro 150 000, afkomstig uit Medefinancieringsstelsel (MFS)-middelen. In 2010 heeft ICCO Euro 50 000 aan eigen fondsen ingezet. Hierover is een gesprek met ICCO gevoerd op 13 januari 2011. Tevens is gekeken of een en ander zich ook voordoet bij activiteiten van andere gesubsidieerde NGO’s die zich (mede) op Israël en/of de Palestijnse Gebieden richten. Hiervoor zijn geen aanwijzingen gevonden.
Deelt u de mening dat een uitlating zoals van Electronic Intifada, welke gesteund wordt door ICCO, die onder andere oproept tot een boycot van Israëlische producten en Israël met Nazi-Duitsland vergelijkt fundamenteel onverenigbaar is met het Nederlands buitenlands beleid?
Sinds mijn aantreden heb ik namens de regering gepleit voor intensievere betrekkingen met Israël. Daarmee verdraagt zich niet dat indirect gesubsidieerd met Nederlands geld wordt opgeroepen tot een boycot van Israël. Ik heb er dan ook bij ICCO op aangedrongen de ondersteuning van organisaties die zich daarmee actief bezighouden te herzien. Doorgaan met activiteiten die strijdig zijn met de regeringsopvattingen, kan gevolgen hebben voor het subsidiebeleid. Uiteraard zijn uitspraken – indien gedaan – waarin Israël wordt vergeleken met Nazi-Duitsland onacceptabel en fundamenteel onverenigbaar met het Nederlandse beleid.
Bent u bereid om van organisaties die subsidie ontvangen, in dit geval ICCO, als voorwaarde te stellen dat zij geen organisaties of initiatieven steunen welke fundamenteel onverenigbaar zijn met het Nederlands buitenlands beleid, hetzij uit eigen middelen hetzij uit subsidiegelden?
Ik heb tegenover ICCO de boodschap uitgedragen dat dit bij toekomstige subsidieverlening het geval zal zijn. Deze boodschap zal ik ook uitdragen richting andere MFS-organisaties. In de subsidiebeschikkingen van het ministerie staat een bepaling die betrekking heeft op de verenigbaarheid met het buitenlands beleid. Indien blijkt dat een subsidieontvanger activiteiten in strijd met het Nederlandse buitenlandse beleid ontplooit, kan in overleg worden getreden. Werpt dat overleg geen vrucht af, dan kunnen aan de subsidieontvanger aanwijzingen worden gegeven die ertoe strekken om deze strijdigheid op te heffen. Als de subsidieontvanger geen gehoor geeft aan dergelijke aanwijzingen bestaat de mogelijkheid dat de subsidie wordt verlaagd.
Dit laat onverlet de betekenis die NGO’s hebben voor het Nederlandse OS-beleid zoals ook aangegeven in de basisbrief OS van november vorig jaar.
Een medisch letselschadefonds |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over de moeizame weg naar genoegdoening voor de slachtoffers van medisch handelen?1
In deze uitzending komt naar voren dat een veelvoorkomende klacht is dat de procedure rondom de afhandeling van de medische schade vaak onnodig lang duurt en een onbevredigend resultaat heeft. Dit betreur ik.
Vindt u dat, wanneer er sprake is van medische letselschade, de slachtoffers thans voldoende mogelijkheden hebben om hun recht te halen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de positie van het slachtoffer van medische letselschade kan worden verbeterd. Dit doe ik met het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op 7 juni 2010 naar uw kamer is gezonden. In de Wcz doe ik o.a. voorstellen ter verbetering van het klachtrecht, hetgeen de positie van de slachtoffers van medische letselschade ten goede komt. Om te beginnen wordt in de Wcz een harde termijn gesteld aan een zorgvuldige klachtafhandeling door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder dient binnen een periode van zes weken (te verlengen met een periode van vier weken) het slachtoffer te voorzien van een inhoudelijke, schriftelijke reactie op de klacht. Wordt een klacht binnen deze termijn niet of niet naar tevredenheid afgehandeld dan staat de weg open naar een onafhankelijke geschilleninstantie (de Wcz verplicht de zorgaanbieder zich aan te sluiten bij een onafhankelijke geschilleninstantie) die een bindende uitspraak kan doen. De geschilleninstantie kan een schadevergoeding toekennen van (op termijn) € 25 000,00. Om iemand met een klacht (bijv. het slachtoffer in het geval van medische letselschade) zo goed als mogelijk te begeleiden en te adviseren schrijft de Wcz een voor de cliënt kostenloze klachtenfunctionaris of vertrouwenspersoon voor. Het is op grond van de Wcz de plicht van de zorgaanbieder om zorg te dragen voor deze klachtenfunctionaris, dan wel vertrouwenspersoon.
Daarnaast staat het het slachtoffer eveneens te allen tijde vrij een procedure voor de burgerlijke rechter te starten. Met betrekking tot deze procedure hebben het Kabinet en veldpartijen onlangs stappen ter verbetering gezet. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 3 juni 2010 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK2009–2010, 31 765 nr. 20). Samengevat gaat het hierbij om de volgende maatregelen:
Al het voorgaande leidt ertoe dat slachtoffers van medische letselschade meer en betere mogelijkheden hebben om hun recht te halen.
Kunt u aangeven welk percentage van de mensen die schade oplopen ten gevolge van medisch handelen hiervoor een financiële tegemoetkoming ontvangen? Om hoeveel mensen gaat het jaarlijks in absolute zin? Wat vindt u van dit percentage?
Deze informatie heb ik niet volledig tot mijn beschikking. De schadeverzekeraars Centramed en MediRisk hebben mij hun gegevens hierover verstrekt. Het overgrote deel van de Nederlandse ziekenhuizen is bij één van deze twee verzekeraars aangesloten. Een beperkt aantal ziekenhuizen is in het buitenland verzekerd. Op basis van de informatie die door Centramed en MediRisk is verstrekt, kan worden aangenomen dat in ons land ca. 2000 tot 2 200 patiënten jaarlijks aanspraak maken op schadevergoeding door het indienen van een claim na een behandeling in een zorginstelling (met name ziekenhuizen). In deze cijfers is niet verdisconteerd dat zorginstellingen bepaalde zaken zelfstandig of via de geschillencommissie in Den Haag afhandelen. MediRisk geeft daarbij aan dat op basis van de gegevens over de afgelopen jaren kan worden vastgesteld dat bij 38% van de bij MediRisk aangemelde claims de patiënt een vergoeding ontvangt voor de geleden schade. Centramed geeft aan dat bij 42% van de zaken die zijn afgewikkeld tussen 2006 en nu, een betaling aan de patiënt heeft plaatsgevonden.
Wat is het gemiddelde bedrag dat slachtoffers van medische letselschade krijgen uitgekeerd?
Op grond van gegevens van MediRisk over de afgelopen jaren blijkt dat gemiddeld een bedrag van € 19 197 aan schadevergoeding aan de patiënt is uitgekeerd. In dit bedrag zijn de kosten inbegrepen van buitengerechtelijke bijstand van een door de patiënt ingeschakelde belangenbehartiger. Bij Centramed bedraagt het gemiddelde bedrag dat is uitgekeerd voor de zaken die in de periode 2006 tot en met 2010 zijn afgewikkeld € 14 793 per patiënt.
Hoe lang duurt gemiddeld de rechtsgang voordat tot uitkering van de verzekeraar wordt overgegaan?
De afhandelingsduur van een letselschadeclaim is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Slechts een deel van de letselschadezaken wordt via de rechter beslist; het merendeel van de zaken wordt in onderling overleg, al dan niet langs de weg van de geschillencommissie, afgehandeld. Zaken die bij de rechter komen, zijn vooral zaken die in het buitengerechtelijke traject zijn vastgelopen.
Gerechtelijke procedures konden afgelopen jaren afhankelijk van de inhoud van de zaak en van de houding van procespartijen soms lang duren. De Rechtspraak richt zich de laatste jaren met succes op een effectievere inzet van de comparitiezitting, waarbij partijen zo snel mogelijk alle relevante bewijsstukken en informatie overleggen, zodat via eindvonnis of schikking letselschadeprocedures sneller afgehandeld kunnen worden. De in het antwoord op vraag 2 genoemde deelgeschilprocedure draagt hieraan bij doordat partijen niet de volledige zaak voor de rechter hoeven te brengen, maar slechts het deel van het geschil waar men het onderling niet over eens kan worden.
Cijfers over de duur van de rechtsgang zijn niet voorhanden. Wel zijn er cijfers over de behandelduur van claims. Centramed geeft aan dat van de claims die in 2006 zijn ingediend nog 20% openstaat, uit 2007 nog 31%, 2008 nog 45%, uit 2009 nog 71% en uit 2010 nog 92%. MediRisk geeft aan dat claims in 22% van de gevallen binnen 1 jaar worden afgewikkeld; 43% wordt afgewikkeld tussen 1 en 2 jaar; 13% tussen 2 en 3 jaren, terwijl 22% een afwikkelingsduur kent van langer dan 3 jaren. Slechts een deel van deze openstaande zaken bevindt zich dus onder de rechter.
Welke termijn bij dergelijke procedures vindt u aanvaardbaar?
Ik heb geen oordeel over een te hanteren termijn. De duur van letselschadezaken hangt samen met de inhoud van de zaak en de houding van de procespartijen. Wel ben ik van mening dat de betrokken partijen zich moeten inspannen om de termijn zo kort als mogelijk te laten zijn.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten van rechtsbijstand afzien van het halen van hun recht?
Als dit zo is dan betreur ik dat. Juist om te voorkomen dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten afzien van rechtsbijstand is er ook voor wat betreft medische missers aangesloten bij het regime van de Wet op de rechtsbijstand. Heeft het slachtoffer ingevolge deze wet recht op rechtsbijstand dan betaalt hij een eigen bijdrage naar rato van zijn inkomen. Het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand ontstaat als het verzamelinkomen minder is dan € 24 400,00 (voor alleenstaanden) en € 34 400,00 (voor niet alleenstaanden). Bij een lager inkomen is de eigen bijdrage lager. De eigen bijdrage bedraagt tenminste € 100,00 en ten hoogste € 750,00. Naast de mogelijkheden die de Wet op de rechtsbijstand biedt tot het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen personen die op grond van deze wet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, ook aanspraak maken op een subsidie ten behoeve van medisch haalbaarheidsonderzoek en een renteloze lening van maximaal € 3 000,00 voor het verkrijgen van een deskundigenbericht. De brief die de Minister van Justitie op 29 september 2010 (TK2010–2011, 31 116 nr. J) aan de voorzitter van de Eerste Kamer heeft gezonden gaat hier nader op in.
Wat zijn de recente ervaringen in de Scandinavische landen, als Zweden en Denemarken, met het no-fault systeem?
Ik beschik niet over recente gegevens over de werking van het no-fault systeem zoals dat in de Scandinavische landen wordt gehanteerd.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om een medisch letselschadefonds of instantie in Nederland op te richten op basis van het no-fault systeem, waarbij de ernst maar niet de verwijtbaarheid van medische letselschade doorslaggevend is om tot financiële vergoeding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil niet tornen aan het Nederlandse aansprakelijkheidssysteem, dat is geënt op schuld en verwijtbaarheid. Dit houdt in dat men, om tot aansprakelijkheid te kunnen besluiten en schadevergoeding te kunnen eisen, moet aantonen dat een instelling of een hulpverlener zich zodanig onjuist heeft gedragen dat daardoor voor de patiënt schade is ontstaan. De initiatieven die ik heb benoemd in mijn antwoord op vraag 2 en vraag 5 dragen bij aan een snellere en toch zorgvuldige afhandeling van schadeclaims. Ik zie geen aanleiding om op dit gebied nieuwe initiatieven te starten.
Studenten die moeten betalen voor hun eigen tentamen |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Dokken om tentamen in te zien»?1
Ik acht het onjuist indien studenten zouden moeten betalen voor het inzien van tentamens.
Is het waar dat studenten soms geld moeten betalen om hun gemaakte tentamen in te zien of terug te ontvangen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van opleidingen waar dit het geval is en welk bedrag daarvoor wordt gerekend?
Mij is, na een korte inventarisatie onder alle universiteiten en hogescholen, duidelijk geworden dat instellingen studenten niet vragen om een financiële tegemoetkoming voor het inzien van tentamens. Wel wordt de student meestal een (kostendekkend) tarief gevraagd voor een kopie van een tentamen. Studenten ontvangen hun tentamens niet terug; deze blijven in het bezit van de instelling.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat studenten moeten betalen voor hun eigen tentamen? Zo ja, bent u bereid een einde te maken aan deze praktijken?
Zoals gezegd, vind ik het onjuist indien studenten zouden moeten betalen voor het inzien van tentamens. Indien instellingen daarvoor geld zouden vragen, zou ik daartegen optreden.
Russische betrokkenheid bij de moord op Rode Kruismedewerkers in Tsetsjenië |
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de Russische geheim agent Potjomkin over de moord op Rode Kruismedewerkers in Tsjetsjenië in 1996?1,2
Ik heb kennisgenomen van de uitlatingen van de heer Potjomkin. Ik onthou me van commentaar over de vraag of deze uitspraken op waarheid berusten.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse regering tot nu toe heeft ondernomen na de moord op 5 Rode Kruismedewerkers, onder wie de Nederlander Elkerbout?
Nederland heeft meerdere malen bij de Russische autoriteiten zijn zorgen geuit over het uitblijven van voortgang bij het justitieel onderzoek naar de moord op de Rode Kruis-medewerkers. Tevens onderhoudt het ministerie van Buitenlandse Zaken contact met het Rode Kruis over de kwestie en zijn herdenkingsdiensten voor de slachtoffers bijgewoond.
Zowel in 1996 als bij deze verklaring neemt het Rode Kruis, als werkgever van betrokkenen, het voortouw in de contacten met de Russische autoriteiten. Het Rode Kruis heeft onlangs aangegeven in contact te staan met de Russische autoriteiten over het onderzoek.
Mede gelet op de reactie van het Rode Kruis en het feit dat het vooralsnog om speculaties lijkt te gaan, is vooralsnog afgezien van een demarche richting de Russische autoriteiten, zoals die in het verleden is uitgevoerd. Uiteraard zal ik hierover contact blijven houden met het Rode Kruis.
Zijn de uitlatingen van de voormalige Russische geheim agent Potjomkin voor u aanleiding om bij de Russische regering om opheldering te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Trekt u hierbij gezamenlijk op met Spanje, Noorwegen, Canada en Nieuw Zeeland, omdat burgers van deze landen ook tot de slachtoffers van deze laffe moordaanslag behoorden? Zo nee, bent u bereid contact op te nemen met de regeringen van deze landen en het Internationale Rode Kruis om gezamenlijk van de Russische autoriteiten te verlangen dat de moordenaars alsnog gestraft zullen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Autobranden |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Auto’s in Den Bosch en Rosmalen in brand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke misdrijven, die veel onrust geven en tot grote schade leiden, om bijzondere aandacht van de politie vragen? Zo ja, op welke wijze wordt die bijzondere aandacht aan deze misdrijven geschonken?
Zodra er medio oktober 2010 het vermoeden bestond van seriematige autobranden in Vught is een districtelijke Staf Grootschalig en Bijzonder optreden opgericht, met ondermeer een districtelijk rechercheteam. Daarnaast zijn vanuit het verantwoordelijke politieteam Boxtel ’s nachts extra politiemensen ingezet om de kans op heterdaad te vergroten. Naar behoefte wordt ook geschoven met personeel binnen het district c.q. de regio. Tot slot zijn verschillende technische hulpmiddelen ingezet.
Wordt ten aanzien van dergelijke delicten expertise uitgewisseld tussen de diverse korpsen?
Naar aanleiding van de autobranden in Vught is onder meer contact gelegd met korpsen in Groningen, Noord-Brabant, Overijssel en Limburg. Binnen het korps was overigens, naar aanleiding van de serie autobranden in Boxmeer, reeds de nodige expertise beschikbaar.
Zou een landelijke aanpak van autobranden uitkomst kunnen bieden, nu in de afgelopen maanden over het land verspreid ongeveer 150 auto’s in brand gestoken zijn?
Er vindt landelijk reeds informatie-uitwisseling plaats over daderprofielen en over mogelijke opsporingstactieken. Bij langdurig extra toezicht in de nachtelijke uren kan bijstandsverlening worden overwogen. Vooralsnog acht ik deze maatregelen voldoende.
Valys |
|
|
|
Bent u bekend met de TV-uitzending waarin over Valys werd gesproken?1
Ja.
Beschikken de mensen die in deze uitzending over hun problematiek verhaalden, inmiddels over bij hun indicatie passend vervoer, al dan niet via Connexxion? Zo ja, wat is de reden dat het nu wel is gelukt? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de uitzending is aandacht besteed aan twee situaties waarin het helaas niet gelukt is om tot passend vervoer te komen. De persoon die alleen liggend kan worden vervoerd heeft bij mij een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing dat zij niet vervoerd kan worden. Dit bezwaarschrift is nog in behandeling. Voor de andere situatie geldt dat Connexxion met het oog op de veiligheid niet heeft kunnen instemmen met de voorwaarde van de passagier om op de scootmobiel te blijven zitten, terwijl deze wordt ingeladen. De strikte toepassing van deze regel vindt mede zijn oorsprong in eerder plaatsgevonden ongevallen. Voor het Valys vervoer geldt naar mijn mening dat veiligheid voorop staat.
Valys is bovenregionaal vervoer voor sociaalrecreatieve doeleinden. Met Valys kunnen pashouders een dagje op stap of op familiebezoek. Dat bevordert de participatie, het kunnen meedoen in de maatschappij, van deze mensen. Valys is gecombineerd vervoer per taxibus. Er gelden daardoor beperkingen: personen (en hun hulpmiddelen) moeten veilig kunnen worden vervoerd. Daarmee mag geen risico worden genomen. Omdat Valys combinatievervoer is en de bagageruimte grenzen heeft, kan men voorts niet onbeperkt bagage en hulpmiddelen meenemen.Het is spijtig dat het voor deze mensen niet gelukt is om tot passend vervoer te komen, maar het opheffen van deze beperkingen zou ten koste gaan van de veiligheid van het vervoer en van de mogelijkheid voor andere pashouders om van Valys gebruik te maken. De beperkingen bij Valys laten onverlet dat gemeenten op grond van de Wmo een plicht hebben om maatschappelijke participatie op lokaal niveau te bevorderen.
Kunt u aangeven of de maatwerkregeling, waarover u in uw brief van 20 november 2009 spreekt, nog steeds van kracht is? Zo ja, staan er nog mensen op de lijst? Zo nee, waarom niet?2
De mogelijkheid om tot een maatwerkoplossing te komen, wordt nog steeds geboden. Voor negen personen is die oplossing gevonden (zo was het mogelijk om in enkele gevallen de gordels en het onderstel van de rolstoel aan te passen), voor twee personen helaas niet.
Zelfmoord onder politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dienders in zwaar weer»?1
Ja
Bent u op de hoogte van de voorlopige onderzoeksgegevens van de werkgroep Mentale Weerbaarheid? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ben bekend met de voorlopige onderzoeksgegevens. Het baart mij zorgen dat er diverse indicatoren zijn die wijzen op een toename van psychosociale klachten onder politiemensen.
Deelt u de mening dat het eerder en beter signaleren van problemen, zoals angst en depressiviteit, van belang is om de gezondheid en weerbaarheid van politiemensen op peil te houden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om hieraan te werken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het eerder en beter signaleren van problemen van belang is om de gezondheid en weerbaarheid van politiemensen op peil te houden. De Raad van Korpschefs heeft op 24 november 2010 ingestemd met een voorstel om een landelijk programma in te richten om de professionele weerbaarheid van politieambtenaren te versterken. In dit programma komen zowel de fysieke, de mentale als de morele weerbaarheid samen. Momenteel wordt het programmaplan geschreven, in nauwe samenwerking met de Politieacademie, politiekorpsen en het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Deelt u de mening dat de kennis die bij de behandeling van onder meer posttraumatisch stresssyndroom bij militairen en militaire veteranen is opgedaan ook ten dienste moet worden gesteld van de behandeling van politiemensen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. De werkgroep Mentale Weerbaarheid van de politie heeft reeds contact gelegd met de Defensie academie om kennis en ervaringen uit te wisselen. Het ministerie van Defensie heeft aan de werkgroep inhoudelijk materiaal ter beschikking gesteld over hoe er binnen de krijgsmacht wordt gewerkt aan het zogeheten «mentale schild» van defensiemedewerkers. Hiernaast zal Defensie participeren in de ontwikkeling van het «mentale schild» binnen de politie. Hierbij wordt een direct samenwerkingsverband aangegaan tussen Politieacademie en de Defensie academie.
Deelt u de zorg van de onderzoekers van de werkgroep Mentale Weerbaarheid over het aantal zelfmoorden onder politiemensen? Hebt u wel al enig inzicht in de omvang van dit probleem? Zo ja, wat doet u om dit probleem tegen te gaan?
Ik deel de zorg over het aantal zelfmoorden onder politiemensen. Op dit moment heb ik nog geen inzicht in de omvang van het probleem. De werkgroep Mentale Weerbaarheid zal verder onderzoek doen naar zelfdoding onder politieambtenaren. Het onderzoek wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen de Politieacademie, vakbonden, politiekorpsen en wetenschap.
Deelt u de conclusie van de voorzitter van de werkgroep Mentale Weerbaarheid dat de oorzaken van de mentale problemen bij politiemensen deels te herleiden zijn tot het ontbreken van de menselijke maat bij het leidinggeven? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik neem het signaal uit de onderzoeken van de SP en vakorganisaties, waarin wordt aangegeven dat leidinggeven te veel in het beheer zit en er te weinig aandacht is voor de menselijke maat, serieus. Wat de rol van de leidinggevende is in dit traject en hoe dit verbeterd kan worden zal worden meegenomen in het programmaplan van het landelijk programma versterken professionele weerbaarheid. Opzet is om de aanpak professionele weerbaarheid in de gehele organisatie te verbeteren.
Deelt u de conclusie dat voldoende menskracht een eerste voorwaarde is voor de politie om goed te kunnen functioneren? Zo ja, welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer in recente debatten heb aangegeven ga ik voor maximale operationele sterkte met het beschikbare budget. Ook zet ik mij in voor het vergroten van de professionele ruimte van agenten. Daar hoort bij dat zij over voldoende weerbaarheid beschikken om die ruimte ten volle te kunnen benutten. De hiervoor geschetste initiatieven sluiten daar dus goed op aan.
De uitspraak van de Keniaanse premier Raila Odinga over homoseksuele mannen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat premier Raila Odinga vindt dat homoseksuelen opgepakt moeten worden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de premier onwenselijk zijn, zeker gezien het gegeven dat het maatschappelijke klimaat voor homo’s en lesbiennes in Kenia, een stuk verdraagzamer is dan in andere Afrikaanse landen?
Ja.
Bent u bereid om over de uitlatingen van premier Raila Odinga in gesprek te gaan met de Keniaanse ambassadeur? Zo niet, waarom niet?
Een dergelijk gesprek acht ik op dit moment niet noodzakelijk, omdat premier Odinga het in de media geschetste beeld al overtuigend heeft rechtgezet.
Heeft u toezicht op de mogelijke veiligheidsrisico's voor homoseksuele mannen in Kenia?
Homoseksuelen hoeven in Kenia niet te vrezen voor actieve vervolging door de overheid, maar zijn vanwege de formele strafbaarstelling nog steeds kwetsbaar voor afpersing, intimidatie en dergelijke. Er zijn gevallen bekend van geweld tegen homoseksuelen, maar in het algemeen is het algehele klimaat in de grotere steden redelijk tolerant.
Bent u bereid om inlichtingen in te winnen bij de Nederlandse ambassade in Nairobi over het mogelijke gevaar dat homoseksuele mannen lopen in Kenia? Zo niet, waarom niet? Zo ja, is er een rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade?
De ambassade heeft regelmatig contact met de Keniaanse homobelangenorganisaties en werkt nauw met hen samen om de discriminatie van homoseksualiteit in Kenia tegen te gaan. De in augustus aangenomen grondwet biedt hiervoor een goede basis; hierin is een sterke algemene antidiscriminatiebepaling opgenomen die in principe ook geldt voor homoseksuelen. Dit moet de komende jaren in het implementatiesproces leiden tot het schrappen van de de oude nog uit de koloniale tijd stammende strafbaarstelling van mannelijke homoseksualiteit in het Wetboek van Strafrecht. De ambassade zal dit proces nauwgezet blijven volgen.
De gang van zaken bij bezwaar tegen indicatie door het Centrum Indicatiezorgstelling Zorg (CIZ) |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de column «Een aanbod dat ik niet kan weigeren»?1
Ja, ik heb de column gelezen.
Wat is uw reactie op de casus die in deze column naar voren komt?
Uit informatie van het CIZ is mij gebleken dat het CIZ in deze casus bij de heroverweging in bezwaar tot de conclusie is gekomen dat cliënt voor een lagere indicatie in aanmerking komt dan de indicatie waartegen het bezwaar is gericht. Een bezwaarde mag echter nooit in een nadeliger positie terecht komen door het indienen van bezwaar. Dat is in deze casus ook erkend en gezegd tegen de cliënt. Vervolgens is niet conform de werkinstructies van het CIZ gehandeld. Tegelijkertijd werd immers door de medewerker van het CIZ aangegeven dat de cliënt het bezwaar kan intrekken. Cliënt heeft dat als sturend en bedreigend ervaren en dat vinden ik en het CIZ ongewenst. Cliënt heeft over deze gang van zaken terecht bij het CIZ geklaagd. In reactie daarop is de afhandeling van het bezwaar overgenomen door een andere medewerker van het CIZ en heeft het CIZ excuses aangeboden voor deze gang van zaken. Het CIZ zal deze ervaring ook betrekken bij de (intercollegiale) toetsing van medewerkers met het oog op het trekken van lering daaruit.
Hoe vaak is een dergelijke casus reeds aan het College voor zorgverzekeringen voorgelegd? Wat heeft het College voor zorgverzekeringen in deze casussen besloten?
Op grond van artikel 58 van de AWBZ dienen alle bezwaarzaken waarvan het CIZ het voornemen heeft die ongegrond te verklaren, ter advisering te worden voorgelegd aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Dat geldt ook voor deze casus, waarover het CVZ overigens nog geen advies heeft uitgebracht. Omdat de in deze casus gevolgde werkwijze niet volgens de standaardwerkwijze van het CIZ is, liggen er geen vergelijkbare cases voor advies voor bij het CVZ.
Is het gebruikelijk dat over de herindicatie naar aanleiding van een bezwaar contact wordt opgenomen met de aanvrager?
Cliënten die in bezwaar zijn gegaan tegen een indicatiebesluit worden in het kader van de afhandeling van het bezwaar in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Dat schrijft de Algemene wet bestuursrecht voor. Het komt daarnaast vaker voor dat er contact wordt opgenomen met de cliënt, bijvoorbeeld omtrent onduidelijkheden in het bezwaar of ontbrekende gegevens, met het oog op een zorgvuldige beslissing op bezwaar.
Deelt u de mening dat deze situatie de schijn wekt dat gedreigd wordt met een lagere indicatie om te voorkomen dat het bezwaar wordt doorgezet? Zo nee, vindt u dit een normale gang van zaken? Zo ja, welke stappen bent u bereid te ondernemen om te voorkomen dat deze schijn alsnog ontstaat?
Voor een reactie op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een bezwaar tegen een indicatie, gesteld door het CIZ, nooit mag leiden tot een lagere indicatie dan waartegen bezwaar is gemaakt?
Ja, zie tevens ook mijn antwoord op vraag 2.
Geweldsincidenten in Eindhoven |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geweld door wietcriminaliteit» en «Eindhoven is nog steeds onveilig»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Eindhovense burgemeester over deze verontrustende toename van het geweld? Zo ja, wat gaat uw bijdrage zijn aan het beëindigen hiervan? Zo nee, waarom niet?
Die zorgen deel ik. Om die reden heb ik direct actie ondernomen. Op donderdagavond 2 december jl. heb ik met onder meer de (loco-) burgemeesters van de gemeenten Breda, Helmond, Eindhoven, ’s Hertogenbosch en Tilburg een Taskforce ingesteld. Daaraan nemen ook de politie (nationale recherche en regionale korpsen), het openbaar ministerie, de Koninklijke Marechaussee en de Belastingdienst deel.
Ik verwijs verder naar mijn brief van 3 december 2010 aan uw Kamer.
In hoeverre is er sprake van een wietoorlog binnen de onderwereld? Is dit alleen een probleem in Eindhoven of krijgt u signalen uit andere steden? Zo ja, welke signalen zijn dat en hoe gaat u dit bestrijden?
Georganiseerde criminaliteit, waaronder hennepteelt en daarmee verbonden activiteiten, komen niet alleen in Brabant, maar op tal van plaatsen in het land voor. De aanpak van georganiseerde criminaliteit is een topprioriteit van dit kabinet. Zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling op 24 en 25 november jl. is het mijn doelstelling om het aantal aangepakte criminele organisaties te verdubbelen. De bestrijding van de georganiseerde hennepteelt maakt daarvan onderdeel uit, niet alleen in Brabant maar overal waar deze zich voordoet.
Specifiek voor de Brabantse situatie is een Taskforce ingesteld die ervoor zal zorgen dat de bestuurlijke en justitiële aanpak van de georganiseerde misdaad aldaar per direct wordt geïntensiveerd (zie ook het antwoord op vraag 2). Alleen door een gecombineerde inzet van bestuurlijke, strafrechtelijke en fiscale instrumenten kan de georganiseerde misdaad de voet worden dwarsgezet.
Tevens zullen de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) bijdragen aan de bestrijding van georganiseerde misdaad. Zie daarover ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, naast wetgeving, de aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit in Nederland vooral een kwestie van handhaving en opsporing is? Zo ja, hoe gaat u dit doen en is daar een uitbreiding van capaciteit boven de bestaande politiesterkte voor nodig? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat handhaving en opsporing een belangrijk deel uitmaken van de aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit. Een effectieve bestrijding van georganiseerde misdaad vraagt echter om een geïntegreerde aanpak op lokaal en (boven)regionaal niveau, waarbij opsporing en vervolging aansluiten op preventieve en bestuurlijke handhavende maatregelen. Om deze geïntegreerde aanpak te ondersteunen zijn de RIEC’s actief. Deze RIEC’s hebben als doel informatie van de verschillende partijen regionaal te bundelen en te analyseren, waardoor een zo goed mogelijk beeld ontstaat van criminele organisaties en criminele activiteiten in de gehele regio. De overheidspartijen gaan zich nu beter organiseren om adequaat te kunnen handelen. We doen wat nodig is.
Wat is uw mening over het gestelde dat vanwege de door deze zaak gevergde recherchecapaciteit, in Eindhoven andere zaken moeten blijven liggen?
Het maken van keuzes en het stellen van prioriteiten is onvermijdelijk. We doen wat nodig is. In het kader van de Taskforce zullen de drie regiokorpsen in Brabant als één team gaan werken en zal de Nationale Recherche ondersteuning leveren.
In hoeverre is criminaliteit in het algemeen en geweldscriminaliteit in het bijzonder een structureel probleem in Eindhoven en omgeving in die zin dat daar criminaliteit per hoofd van de bevolking vaker voorkomt dan bij vergelijkbare gemeenten elders in het land?
De Brabantse gemeenten scoren al jaren hoog op de gemeentelijke veiligheidsindex. Uit onderzoek2 blijkt dat dit direct én indirect samenhangt met de verwevenheid tussen (een deel van de) «reguliere zichtbare probleemgroepen» (jeugdgroepen, straatdealers, veelplegers e.d.) en minder zichtbare criminele samenwerkingsverbanden (georganiseerde criminaliteit).
Uit het voornoemde onderzoek blijkt dat voor de Brabantse situatie ondermeer geldt:
In het onderzoek wordt een aantal aanbevelingen gedaan te weten: komen tot een betere informatiepositie, meer bovenregionale politiële én bestuurlijke samenwerking en een verdere uitbouw van het bestuurlijk veiligheidsbeleid. Deze aanbevelingen worden door de Taskforce opgepakt en uitgewerkt. Ik verwijs daarvoor naar mijn brief van 3 december 2010 aan uw Kamer.
Hoeveel politiecapaciteit krijgt Eindhoven en omgeving extra op basis van het nieuwe budgetverdeelsysteem? Op welke termijn wordt deze extra capaciteit gerealiseerd?
De invoering van het herijkte budgetverdeelsysteem zal onderdeel uitmaken van het bestuursakkoord met de korpsbeheerders waaraan nu wordt gewerkt. Ik kan nog niets zeggen over de exacte omvang van het budget vanaf 2012 en de gevolgen voor de verdeling daarvan over de politieregio’s.
Deelt u de mening van de Eindhovense burgemeester dat meer controle op de aanvoer van drugs naar de coffeeshops tenminste een deel van de problematiek oplost? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Het drugsgerelateerde geweld benadrukt de noodzaak tot een intensivering van de bestuurlijke en justitiële aanpak van de georganiseerde misdaad in Brabant. Het gaat dan om het bestrijden van hennepteelt over de gehele keten. Daar past een gecontroleerde aanvoer en het toestaan van het kweken van wiet door coffeeshops niet bij. De kracht zit in een geïntegreerde aanpak, zoals de Taskforce dan ook beoogt.
Deelt u de mening van de Eindhovense burgemeester dat het toestaan dat coffeeshops zelf, via een systeem van een besloten club, voor hun klantenwiet kunnen gaan telen, zal bijdragen aan het terugbrengen van de drugsgerelateerde geweldscriminaliteit? Zo ja, hoe gaat u dit systeem faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre hebben versnippering van taken, verschil van visie, te veel gepraat over te veel schijven gezorgd voor een gebrek aan slagkracht en hebben het opdrogen van rijksgeld en de gemeentelijke bezuinigingen bijgedragen aan de huidige situatie in Eindhoven?
De Eindhovense situatie heeft geleid tot een onderzoek onder de vier grootste Brabantse gemeenten naar de achtergronden van de hoge scores op de gemeentelijke veiligheidsindex. De aanbevelingen uit dit onderzoek (zie vraag 6), en de concretisering daarvan, zijn al in de zomer opgepakt door een samenwerkingsverband van de gemeenten Breda, Tilburg, Helmond, ’s-Hertogenbosch en Eindhoven, de zogenoemde «B5».
De actualiteit heeft inmiddels genoodzaakt tot het versneld aanpakken van de problematiek waarbij de overheid nu als één front maximaal inzet op de bestuurlijke en justitiële aanpak. Door de instelling van de Taskforce ga ik, samen met de burgemeesters, ervoor zorgen dat per direct maximaal gebruik wordt gemaakt van alle bestuurlijke, fiscale en justitiële instrumenten in de gehele regio.