De positie van homoseksuele asielzoekers |
|
Hans Spekman (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere schriftelijke vragen van 18 november 2010 over de positie van homoseksuele asielzoekers, en uw antwoorden daarop van 7 februari 2011?
Ja.
Waarom stelt u dat het bestaande beleid «toereikend» is om groepsspecifieke problemen aan te pakken, wanneer u tegelijkertijd met de stichting Secret Garden en met COC Nederland in gesprek bent over oplossingen voor de problemen voor lesbische vrouwen, homomannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s)?
Ik ben van mening dat het bestaande beleid toereikend is om te reageren op mogelijke problematiek. Ik sta evenwel altijd open voor verbeteringen. Daarom heb ik tijdens het gesprek met Secret Garden en COC Nederland afgesproken dat het COA samen met deze organisaties onderzoekt hoe mogelijke drempels voor meldingsbereidheid, die LHBT’s bij incidenten kunnen ervaren, kunnen worden weggenomen.
Deelt u de mening dat er al enige jaren duidelijke aanwijzingen zijn dat LHBT’s in de asielzoekerscentra (AZC’s) (grote) problemen ondervinden?1 Deelt u tevens de mening dat dit impliceert dat het beleid dat tot nu toe gevoerd wordt op dit punt blijkbaar niet volstaat?
Op grond van het aantal meldingen bij het COA of de politie kan de conclusie dat LHBT’s grote problemen zouden ondervinden in asielzoekerscentra niet worden getrokken. Ik ben hier in eerdere beantwoording van kamervragen reeds op ingegaan2. Tegelijkertijd laat ik, mede naar aanleiding van het eerder genoemde overleg, onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden vergroot. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 2. Dit betekent niet dat het staande beleid niet volstaat.
Kunt u specifieker uiteenzetten welk beleid er precies is ten aanzien van de kwetsbare groep LHBT’s in AZC’s? In hoeverre wordt in de centra ook door communicatie en toezicht voorkomen dat LHBT-asielzoekers door medebewoners worden belaagd en/of gediscrimineerd? Wordt aan alle asielzoekers, bijvoorbeeld in geldende huisregels of in de vorm van voorlichting, meegedeeld dat alle asielzoekers gelijk dienen te worden behandeld, en dat homoseksuelen in Nederland als normale, gelijkwaardige burgers worden beschouwd en behandeld? Bestaan er in uw beleid mogelijkheden om in uitzonderlijke situaties een asielzoeker een vergunning te weigeren indien hij zich schuldig maakt aan de discriminatie of onheuse bejegening van homoseksuelen?
Bij binnenkomst op een asielzoekerscentrum krijgt iedere bewoner de huisregels overhandigd. Deze huisregels worden tevens persoonlijk toegelicht en uitgelegd. In de huisregels is bepaald dat discriminatie verboden is en overtreding van dit verbod strafbaar. Zowel in de huisregels als in de mondelinge toelichting daarop wordt specifiek ingegaan op discriminatie op basis van seksuele voorkeur. Daarnaast wordt in de voorlichting aan asielzoekers aandacht besteed aan diverse samenlevingsvormen in Nederland.
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure. Bedreiging en/of fysiek geweld door een asielzoeker kan zowel strafrechtelijke- als vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben.
Zo zullen criminele antecedenten conform staand beleid altijd worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf tenminste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Bent u bereid om seksuele voorkeur en genderidentiteit toe te voegen aan de «sociale indicatoren» voor huisvesting buiten een AZC? Kunt u dit toelichten?
Het COA huisvest asielzoekers op één van de opvanglocaties in Nederland, ongeacht religie, seksuele voorkeur of genderidentiteit. Bij het huisvesten van asielzoekers houdt het COA rekening met de seksuele geaardheid van een asielzoeker, indien deze bekend is. Er is specifieke aandacht voor situaties waarin na plaatsing in de opvang een gevoel van onveiligheid wordt beleefd. Hierbij wordt bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan verzoeken tot overplaatsing die versneld worden behandeld. Bij huisvesting in een gemeente na statusverlening wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met bijzondere omstandigheden.
Klopt het dat het geldend beleid is dat van asielzoekers uit alle landen (en niet slechts landen in Afrika en Azië) waar homoseksualiteit strafbaar is, in het kader van de toelatingsaanvraag, niet mag worden verwacht dat zij bescherming vragen bij de autoriteiten ter plaatse?
Ja.
Deelt u de mening dat slechts in landen waarvan bekend is dat autoriteiten in staat en bereid zijn om bescherming aan LHBT’s te bieden, van LHBT’s gevraagd mag worden dat zij bij deze autoriteiten bescherming vragen? Bent u bereid het beleid in die zin aan te passen? Kunt u dit toelichten?
Dit is staand beleid. In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen3: «wanneer uit algemene informatie uit het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is of een verzoek daartoe bij voorbaat zinloos is of zelfs gevaarlijk, zal niet verder van de vreemdeling worden verlangd dat hij voor zijn individuele situatie aannemelijk maakt dat bescherming niet kan worden geboden.»
Deelt u tevens de mening dat in beginsel een vluchtelingenstatus dient te worden verleend aan LHBT’s uit landen waar homoseksualiteit strafbaar is, waar LHBT’s worden onderdrukt en/of vervolgd en/of waar zij onvoldoende bescherming van de autoriteiten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun seksuele gerichtheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning. De strafbaarstelling van homoseksualiteit op zichzelf acht ik niet zonder meer afdoende voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Het gaat erom hoe de feitelijke situatie voor homoseksuelen in het land van herkomst is, en daarnaast hoe de individuele situatie van de asielzoeker eruit ziet. Dit leidt ertoe dat in iedere individuele situatie afzonderlijk wordt beoordeeld of vergunningverlening aan de orde is. Het kan ook voorkomen dat homoseksualiteit in het land van herkomst niet strafbaar is en er toch een vergunning wordt verleend.
Klopt het dat u ook onafhankelijk onderzoek gaat laten doen naar de veiligheidsproblemen waarmee LHBT-asielzoekers in AZC’s te maken hebben? Hoe gaat dat onderzoek eruit zien, wanneer zal dat ongeveer zijn afgerond en wanneer verwacht u de Kamer voorstellen tot verbetering te kunnen doen? Wordt ook onderzocht hoeveel van de genoemde veiligheidsincidenten zich de afgelopen jaren hebben gedaan?
Voor het onderzoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Dit onderzoek zal in de zomer 2011 worden afgerond en richt zich op het verhogen van de meldingsbereidheid onder LHBT's.
Het bericht dat de ophokuren voor scholieren in het voortgezet onderwijs nog steeds bestaan |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nog steeds veel ophokuren op middelbare scholen»?1
Zie mijn antwoorden op de volgende vragen en de antwoorden op de vragen van het lid Beertema (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1631) over hetzelfde onderwerp.
Hoe kan het dat middelbare scholieren nog steeds twee volle weken aan ophokuren per jaar hebben, waarbij leerlingen een verplicht lesuur krijgen zonder les of actieve begeleiding»?
«Zinloze uren» of «ophokuren» zijn niet hetzelfde als zelfstandig werken. De inspectie heeft in het Beoordelingskader onderwijstijd helder gedefinieerd waar «zelfstandig werken» aan moet voldoen om mee te mogen tellen als onderwijstijd. Zo kan zelfstudie waarbij begeleiding door een leraar beschikbaar is, een goede invulling van de onderwijstijd zijn. Dit kan door leerlingen echter ook worden ervaren als «ophokuur». Het is niet te vermijden dat onderdelen van het programma door leerlingen als minder inspirerend worden ervaren dan andere onderdelen. Dat wil echter niet per definitie zeggen dat de kwaliteit van het onderwijs niet op orde is.
Waarom heeft de onderwijsinspectie niet eerder alarm geslagen over deze lege lesuren? In hoeverre houdt de inspectie toezicht op de invulling van de lesuren, naast toezicht op de droge urennorm?
De Inspectie rapporteert jaarlijks of scholen voldoende onderwijs van goede kwaliteit realiseren. Daarbij gaat het niet alleen over het aantal uren, maar ook over de invulling ervan: om mee te tellen als onderwijstijd moeten onderwijsactiviteiten aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoen. Het inspectierapport over schooljaar 2008/2009 is op 17 maart 2010 aan uw Kamer gezonden, het rapport over schooljaar 2009/2010 wordt binnenkort aangeboden.
Of er al dan niet sprake is van «lege lesuren» is ook een kwestie van definitie. De inspectie heeft in het Beoordelingskader onderwijstijd helder gedefinieerd waar «zelfstandig werken» aan moet voldoen om mee te mogen tellen als onderwijstijd. Als een onderwijsactiviteit niet aan deze definitie voldoet, telt deze niet mee als onderwijstijd. Het is niet uit te sluiten dat dergelijke activiteiten worden aangeboden boven 1000 uur onderwijstijd die wel voldoet aan de kwaliteitscriteria. Daarover geeft het LAKS-onderzoek geen uitsluitsel.
In hoeverre heeft u zich de scholierenprotesten van drie jaar terug aangetrokken, waarbij leerlingen hun onvrede uitten over de lege lesuren die gepaard gingen met de strenge urennorm die u koste wat kost heeft ingevoerd?
Deze scholierenprotesten waren voor mij destijds mede de aanleiding om de Commissie Onderwijstijd onder voorzitterschap van de heer Cornielje in te stellen. De aanbevelingen van deze commissie zijn overgenomen in het Wetsvoorstel onderwijstijd VO dat thans aanhangig is bij uw Kamer. Kernpunten van dit wetsvoorstel zijn dat leerlingen recht hebben op voldoende onderwijstijd van goede kwaliteit, en dat leerlingen (en hun ouders) op schoolniveau inspraak hebben bij de invulling van de onderwijstijd: zij moeten er via de medezeggenschap mee instemmen. Zo kunnen leerlingen scholen aanspreken op de manier waarop de onderwijstijd wordt ingevuld en scholen zodoende «bij de les» houden.
Deelt u de mening dat deze lege ophokuren niets toevoegen aan de kwaliteit van het onderwijs?
Als er sprake is van lege ophokuren, dan voegen deze inderdaad niets toe aan de kwaliteit van het onderwijs.
Onderschrijft u de door het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (Laks) gevonden cijfers dat havisten gemiddeld 94 ophok-uren, vwo'ers 80 uur en vmbo'ers 60 uur per jaar moeten bijwonen? Zo nee, wat is volgens u het juiste getal?
Ik heb kennis genomen van de uitkomsten van dit onderzoek en genoemde cijfers.
Wat is de reden dat de loze ophokuren in de havo het meest voorkomen, namelijk 95 lesuren (bijna 8% van de van de verplichte urennorm van 1000 klokuren)? Wat zegt dit over de kwaliteit van het havo-onderwijs?2
Het LAKS-onderzoek geeft hiervoor geen verklaring. Over de kwaliteit van het onderwijs kom ik binnenkort met u te spreken naar aanleiding van het Onderwijsverslag van de Inspectie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rector van het Bataafs Lyceum in Hengelo: «Graag zou ik de reguliere lessen uitbreiden, zeker nu de exameneisen verhoogd zijn? Dit kan nu echter alleen ten koste van andere vakken, want er is te weinig geld beschikbaar.»? Deelt u zijn analyse dat het aantal ophokuren niet is terug te dringen met de huidige bekostiging? Zo nee, wat is dan de reden dat deze school onvoldoende inhoudelijke lessen kan aanbieden?3
De uitspraak van deze rector is in zoverre correct, dat scholen inderdaad keuzes zullen moeten maken. De uitspraak «dat er te weinig geld beschikbaar is» onderschrijf ik niet: ook met de huidige bekostiging is het mogelijk om voldoende onderwijstijd van goede kwaliteit te realiseren. Scholen hoeven bijvoorbeeld niet elk vak of elke (onderwijs)activiteit aan te bieden dat zij – bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen – zouden willen aanbieden.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat slechts 26,7% van de 2778 leerlingen aangeeft dat de ophokuren meestal nuttig worden besteed, terwijl 33,8% aangeeft dat deze uren nooit of meestal niet nuttig worden besteed?
Volgens het LAKS-onderzoek vindt 33,8% van de respondenten de besteding van «ophokuren» nooit (14,9%) of meestal niet (18,9%) nuttig. Bijna evenveel respondenten (31,6%) ziet het nut ervan meestal (26,7%) of altijd (4,9%) wél in. En nog eens ongeveer een derde van de respondenten (34,6%) weet het niet of heeft hier geen mening over. Uit het LAKS-onderzoek komt het beeld naar voren dat de meningen over het nut van ophokuren of zelfstudietijd verdeeld zijn. Het aantal respondenten dat dit wél zinvol vindt is namelijk ongeveer even groot als het aantal respondenten dat die mening niet is toegedaan, én als het aantal respondenten dat hierover geen mening heeft.
Leerlingen zouden er overigens goed aan doen om – als zij van mening zijn dat sprake is van niet-zinvolle invulling van de onderwijstijd – dit aan te kaarten bij de eigen school. Door betrokken te zijn bij de invulling van de onderwijstijd op schoolniveau, kunnen leerlingen de school op dit punt «bij de les houden» en direct een bijdrage leveren aan kwalitatief goed onderwijs.
Bent u bereid om direct in te grijpen op scholen, zodat leerlingen fatsoenlijk les krijgen in plaats van uren zinloos te worden opgehokt?
Indien een school onvoldoende onderwijstijd realiseert grijpt de Inspectie in. Ook zal de Inspectie nader onderzoek doen naar de kwaliteit van het onderwijs als de resultaten van een school onvoldoende zijn, als de school als (zeer) zwak beoordeeld wordt, als er financiële risico’s zijn, of als er (andere) serieuze signalen zijn dat het niet goed gaat op de school. Dat kan ook leiden tot ingrijpen.
Bent u bereid om de definitie van een lesuur aan te passen, zodat rommelige ophokuren, zonder actieve begeleiding van een docent niet meer kunnen meetellen voor de urennorm in het voortgezet onderwijs?
Nee. Ik vind het van belang dat de school samen met ouders en leerlingen bepaalt wat een inspirerende, uitdagende en zinvolle invulling van de onderwijstijd is. Uit het Beoordelingskader onderwijstijd dat de Inspectie gebruikt bij het onderzoek naar de onderwijstijd blijkt heel helder wat in ieder geval onder de definitie van onderwijstijd kan worden geschaard.
De exploderende kosten in de langdurige zorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kosten langdurige zorg gaan exploderen»?1
Ja.
Klopt het dat bij ongewijzigd beleid de uitgaven aan langdurige zorg stijgen van 3,5% bbp naar 8,1% in 2060? Klopt het dat de AWBZ-premie stijgt van € 3900 naar € 5200 in 2020? Kunt u toelichten wat de oorzaken zijn voor deze grote stijging?
De onzekerheid bij het voorspellen van de groei van de uitgaven aan langdurige zorg is groot. De Europese Commissie voorspelt in «Sustainability Report 2009» dat de uitgaven aan langdurige zorg stijgen van 3,5% bbp naar 8,1%. Volgens de CPB-studie «Vergrijzing Verdeeld» nemen de AWBZ-uitgaven echter toe van 4% BBP naar zo’n 6% BBP. Duidelijk is wel dat de AWBZ-uitgaven aan ouderenzorg zullen stijgen als gevolg van een vergrijzende bevolking.
Momenteel is de AWBZ-premie niet kostendekkend en wordt een groot deel van de AWBZ-uitgaven uit de algemene middelen betaald. De AWBZ-premie is ook niet meer verhoogd sinds 2008 (een verhoging met 0,15%-punt). Het ligt ook niet in de verwachting dat de komende jaren de AWBZ-premie (fors) omhoog gaat. Wanneer de AWBZ-uitgaven verder stijgen, zal (in eerste instantie) het aandeel van de AWBZ-uitgaven dat uit de algemene middelen wordt bekostigd, toenemen.
Klopt het dat Nederland de hoogste uitgaven aan langdurige zorg heeft van alle EU-landen? Kunt u toelichten waardoor dit wordt veroorzaakt?
Ja, samen met Zweden heeft Nederland de hoogste uitgaven aan langdurige zorg van alle EU-landen (gemeten in % BBP). Vergelijkingen zijn echter altijd lastig vanwege definitiekwesties. Niet alles wat in ons land onder de langdurige zorg geschaard wordt, valt in andere landen eveneens onder de noemer langdurige zorg. Niettemin kan ik onderschrijven dat ons land relatief veel uitgeeft aan de langdurige zorg.
Belangrijke oorzaak hiervoor is de grote omvang van de geïnstitutionaliseerde zorg in ons land. Relatief veel ouderen, gehandicapten en geesteszieken leven in instellingen. Daarnaast zijn in Nederland veel vormen van aanspraak geformaliseerd, terwijl in andere EU-landen vergelijkbare zorg op informele basis wordt versterkt.
Wat vindt u van de aanbevelingen van het wetenschappelijk instituut van het CDA om een fundamentele stelselwijziging door te voeren in de AWBZ?
Ook ik ben van mening dat een koersverandering in de AWBZ gewenst is. De hoofdrichting van mijn beleidslijn heb ik u geschetst in mijn brief «Vertrouwen in de zorg», die ik uw Kamer op 28 januari jl. heb toegezonden. In deze brief heb ik drie grote thema’s benoemd:
Wat is uw reactie op de kritiek van het wetenschappelijk instituut van het CDA dat de investering voor ouderenzorg mogelijk niet leidt tot extra mensen in de zorg, maar enkel tot hogere lonen in de sector?
In het rapport staat het iets genuanceerder dan in de vraag is overgenomen. Er staat letterlijk: «In addition, the budget will increase in order to employ more nurses. However, as labour market conditions remain strict, wage increases could also be the consequence.»
Het is, (macro-)economisch gezien, een terecht gesignaleerd risico dat – onder overigens gelijkblijvende omstandigheden (ceteris paribus) – een toename van de vraag naar arbeid kan leiden tot een stijging van de prijs van arbeid. Maar er zijn tal van andere variabelen die ook een impact op de prijs van en de vraag naar arbeid kunnen hebben. Dus «ceteris paribus» gaat nagenoeg nooit op.
In ieder geval is het zo dat VWS de arbeidsmarkt in de zorg al decennia in de gaten houdt, er scenario’s voor ontwikkelt en er – samen met sociale partners in de zorg – beleid voor ontwikkelt en voert. Jaarlijks verschijnt er een zogenaamde Arbeidsmarktbrief van VWS die ook in de Tweede Kamer veel aandacht krijgt.
Wat vindt u van de aangedragen oplossing om de pensioenleeftijd te verhogen zodat de druk op de arbeidsmarkt wordt verlicht en mensen zelf een deel van de zorgkosten voor hun rekening kunnen nemen?
Een hogere pensioenleeftijd kan helpen het arbeidsaanbod te verruimen en daarmee de druk op de arbeidsmarkt te verlichten. Bovendien verbetert het financiële draagvlak voor de AWBZ. Tevens bouwt men (relatief) meer pensioen op waardoor men in een latere fase kan bijdragen (via eigen betalingen) aan de voorzieningen in de langdurige zorg. Het is dan ook verstandig dat dit kabinet inzet op het verhogen van de pensioenleeftijd.
Klopt het dat u bij de ontvangst van het rapport de volgende uitspraak hebt gedaan: «Er moeten dingen anders in het stelsel van de langdurige zorg. Langdurige zorg is nergens duurder dan in ons land. Als we nu niets doen, neemt het verschil met andere landen de komende decennia alleen maar toe. Dat kunnen we onze kinderen niet aandoen»? Kunt u toelichten waarom u geen serieuze maatregelen neemt in de langdurige zorg als u die mening bent toegedaan?
Deze uitspraak heb ik inderdaad gedaan. Ik deel echter niet uw conclusie dat ik geen serieuze maatregelen neem in de langdurige zorg. Zoals ik bij vraag 4 al heb toegelicht heb ik in mijn brief «Vertrouwen in de zorg» het kader aangegeven waar binnen ik een aantal voornemens zal presenteren. Deze voornemens betreffen serieuze ingrepen in onder meer de functie begeleiding, de overheveling van jeugdzorg, het doorvoeren van scheiden wonen en zorg en het solide maken en wettelijke verankering van de pgb-regeling. Een nadere uitwerking van deze maatregelen zal ik u presenteren in de brief «Vernieuwingsprogramma langdurige zorg», die ik uw Kamer in het voorjaar zal toezenden.
De afwikkeling van de woekerpolisaffaire |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Woekerpolisaffaire start opnieuw»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel «De Woekerpolisaffaire start opnieuw». In het artikel wordt melding gemaakt van een rechterlijke uitspraak in eerste aanleg d.d. 26 januari 2011 in de zaak Van der Meulen-Falcon. Op basis van de uitspraak stel ik vast dat in deze casus dwaling is vastgesteld en de overeenkomst is herzien. ASR Nederland (ASR) heeft beroep aangetekend en de zaak is dus nog onder de rechter. Het lijkt mij dan ook niet wenselijk dat ik daarover nu uitspraken doe.
Is het waar dat een gedupeerde via de rechter veel meer vergoed kreeg dan via de schikking met ASR?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de situatie dat ASR van plan is om naar aanleiding van deze uitspraak meer te compenseren dan in eerdere schikkingen is afgesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel unit-linked-polissen heeft ASR verkocht? Klopt de grove schatting van de auteur dat dit er 1 miljoen kunnen zijn? Klopt het dat dit ASR een strop in de orde van grootte van 620 miljoen kan opleveren?
ASR Nederland inclusief alle vroegere werkmaatschappijen (zoals AMEV, Stad Rotterdam en Falcon) heeft ca. 1,1 miljoen beleggingspolissen lopen. Het is echter niet goed mogelijk om op basis van deze individuele zaak die nog onder de rechter is, zinvolle uitspraken te doen over wat de consequenties voor ASR zouden kunnen zijn.
Kunt u de financiële scenario’s voor het Rijk als eigenaar van ASR schetsen in de situatie waarin bovengenoemde uitspraak door hogere rechters wordt bevestigd, danwel de casus waarin deze wordt verworpen?
Het is onmogelijk om uitspraken te doen over de financiële consequenties die dit voor de Staat als eigenaar kan hebben. Wel kan worden aangegeven wat de verwachting was van de financiële invloed van het eerdere akkoord van ASR. Op 17 december 2008 kwam ASR tot een akkoord op hoofdlijnen met Stichting Verliespolis, Stichting Woekerpolis Claim, Vereniging van Effectenbezitters, Vereniging Eigen Huis en Vereniging Consument & Geldzaken. De impact op de embedded value van de gehele portefeuille van ASR Nederland zou € 780 mln gaan bedragen voor belasting (€ 580 mln na belasting). Een gedeelte daarvan was al in 2007, voor het aandeelhouderschap van de Staat, verwerkt in de jaarrekening op grond van de Aanbeveling van de Ombudsman Financiele Dienstverlening.
Thuisonderwijs |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos van zaterdag 5 februari 2011 over de melding dat 97 ouders van leerlingen van het Islamitisch College te Amsterdam, na sluiting van de school in augustus, hun kinderen thuisonderwijs willen gaan geven?
Ja.
Kan dit voornemen van de ouders betekenen, dat ouders vanwege artikel 5b van de Leerplichtwet hun kinderen niet naar school sturen omdat er binnen redelijke afstand geen school van de gewenste levensbeschouwelijke richting is? Kunt u ingaan op wat verstaan moet worden onder een redelijke afstand en of elke vorm van islamitisch onderwijs aan het criterium gewenste levensbeschouwelijke richting voldoet?
Ja. Onder een «redelijke afstand» wordt in de regel 20 km1 verstaan.
Het betrokken artikellid betreft overwegende bedenkingen (dat wil zeggen godsdienstige of levensbeschouwelijke bezwaren) van de ouders tegen de richting van de scholen in de omgeving.
In hoeverre ziet u een spanning tussen de Leerplichtwet, die geen thuisonderwijs toestaat (althans dit niet regelt), en het genoemde artikel 5b van de Leerplichtwet en de Grondwet en artikel 23, lid 2, waarin wordt gesteld dat het geven van onderwijs vrij is, behoudens het toezicht van de overheid?
Er is geen spanning tussen artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet en artikel 23 Grondwet. Thuisonderwijs is geen manier om de leerplicht te vervullen, maar kan worden gegeven aan kinderen die zijn vrijgesteld van de leerplicht. Thuisonderwijs is niet in de leerplichtwet geregeld, wel de gronden voor vrijstelling van de leerplicht.
Wat vindt u van de uitzondering die voor levensbeschouwelijk onderwijs wordt gemaakt ten aanzien van het registreren van thuisonderwijs en bent u, indien noodzakelijk, bereid om maatregelen te nemen?
Overwegende godsdienstige of levensbeschouwelijke bedenkingen zijn gronden voor een beroep op vrijstelling van de leerplicht evenals bijvoorbeeld het lichamelijk of geestelijk niet in staat zijn om tot een school te worden toegelaten. Ik heb serieuze twijfel in hoeverre deze uitzonderingsgrond in het belang van alle betrokkenen en de samenleving als geheel is.
Ik ga mij dan ook beraden op de opportuniteit van deze vrijstellingsgrond en zal u dit najaar over de uitkomst informeren.
Op welke wijze voorziet u in toezicht op de kwaliteit van het onderwijs als ouders de mogelijkheid hebben kinderen te onttrekken aan de leerplicht en thuisonderwijs te geven? Wordt ook later nog gekeken hoe de kwaliteit van het thuisonderwijs voor het desbetreffende kind is?
Voor de ouders van vrijgestelde kinderen geldt geen leerplicht. Er is geen toezicht op de dan aangeboden vormen van onderwijs. Uit onderzoeken is gebleken dat er tot nu toe geen sprake is van een zorgelijke situatie voor kinderen die zijn vrijgesteld op grond van richtingsbedenkingen.
Bent u bereid om, in navolging van uw voorgangster mevrouw Van der Hoeven, een regeling te treffen betreffende het thuisonderwijs, opdat een adequaat toezicht mogelijk wordt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Mijn brief van 13 december 2010 (32 500 VIII nr. 123) bevat de beleidsreactie op het aanvullend onderzoek naar thuisonderwijs. Daarin staat dat het kabinet het niet noodzakelijk en disproportioneel acht om aan de geldende wettelijke bepalingen inzake vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbedenkingen voorwaarden te verbinden op het gebied van de kwaliteit van thuisonderwijs en het toezicht erop. Daarbij is opgemerkt dat het opnemen van thuisonderwijs als ongewenst neveneffect kan hebben dat thuisonderwijs wordt gezien als een volwaardig alternatief voor regulier onderwijs. Dit zou een onwenselijke aanzuigende werking kunnen hebben.
Welke instrumenten heeft de gemeente, eventueel via de leerplichtambtenaar, om ongebreideld gebruik van artikel 5b van de Leerplichtwet tegen te gaan?
Indien voldaan wordt aan het gestelde in artikel 5, aanhef en onder b, en in artikel 6 inzake de kennisgeving en artikel 8 inzake de verklaring is er van rechtswege sprake van vrijstelling. Bij twijfel of daaraan voldaan wordt kan de leerplichtambtenaar proces-verbaal opmaken. De rechter kan wegen of de overwegende bedenkingen tegen de richting, inderdaad de richting betreffen en niet het onderwijs of de leerplicht zelf dan wel pedagogisch-didactische overwegingen.
De onbevaarbaarheid van de Indische oceaan |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat ten minste één bemanningslid van een Duits schip is geëxecuteerd door Somalische piraten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat reders overwegen om de Indische Oceaan tot onbevaarbaar oorlogsgebied te verklaren?
Het is begrijpelijk dat de internationale redersverenigingen Bimco, de International Chamber of Shipping, Intercargo, Intertanko en de Internationale vakbondsorganisatie voor transportarbeiders uitermate bezorgd zijn over het toenemende geweld door Somalische piraten.
Zoals bekend is de regering van oordeel dat de reder eerstverantwoordelijke is voor de bescherming tegen piraterij. Nederland dringt er bij reders op aan dat zij de Best Management Practices (BMP’s), een set maatregelen die de reders zelf kunnen nemen om zich te beschermen tegen piraterij, zo volledig mogelijk implementeren. Van de reder wordt onder andere verwacht dat hij adequate voorbereidingen treft voor zijn transporten, zoals het uitvoeren van een risicoanalyse, het overwegen van alternatieve routes en eventueel het niet aannemen van een vracht.
Het risicogebied van piraterij strekt zich intussen uit tot de Arabische Zee en een deel van de Indische Oceaan. Mede omdat de zeevaartroute door het Suezkanaal van cruciaal belang is voor de wereldhandel en -economie zetten Nederland en andere landen marineschepen in voor de kust van Somalië om het voor reders en kapiteins mogelijk te maken om de vaarroutes door de Golf van Aden, de Arabische Zee en de Indische Oceaan te blijven benutten. Het belang hiervan wordt door Nederland zowel in Europees als in internationaal verband (bijvoorbeeld in de Contact Group on Piracy off the Coast of Somalia) actief uitgedragen. Zo heeft de minister van Defensie er in de EU op aangedrongen harder op te treden tegen piraterij en waar mogelijk piraten te beletten de zee op te gaan. Dit zou uiteindelijk de veiligheid in de regio ten goede moeten komen.
De opvatting van de Duitse staatssecretaris dat de route via het Suezkanaal naar de Indische Oceaan beter kan worden vermeden komt voor rekening van de Duitse staatssecretaris.
Deelt u de opvatting van de Duitse staatssecretaris dat de route via het Suezkanaal naar de Indische Oceaan beter kan worden gemeden?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de beschreven methode van piraten om gegijzelde bemanning als menselijk schild te gebruiken, zodat aanwezige marineschepen niet kunnen ingrijpen, u aanleiding uw positie ten aanzien van de plaatsing van mariniers aan boord van schepen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De beschreven methode is helaas niet nieuw, omdat in bijna alle gevallen van een kaping Somalische piraten de bemanning aan boord gegijzeld hebben gehouden, om zo ontzetting door marineschepen te voorkomen. In de regeringsreactie op het AIV-advies over piraterij heeft de regering gesteld van mening te zijn dat de bescherming van individuele zeetransporten, door het plaatsen van een Vessel Protection Detachment, onder bepaalde omstandigheden een overheidstaak is. Op korte termijn zal de Kamer hierover een beleidskader ontvangen.
Op welke manier zult u gehoor geven aan de door VN-secretaris generaal Ban Ki Moon bepleite harde maatregelen om de straffeloosheid in Indische Oceaan tegen te gaan?
Op verzoek van de secretaris-generaal Ban Ki-moon heeft Jack Lang als speciaal adviseur een rapport geschreven waarin hij voorstellen doet om de straffeloosheid van piraterij tegen te gaan. Nederland draagt reeds bij aan het tegengaan van straffeloosheid door middel van een financiële bijdrage van € 0,8 miljoen aan het UNODC-programma ter versterking van de justitiële infrastructuur op de Seychellen, een bijdrage van € 1 miljoen aan het VN-Trustfund voor piraterijbestrijding en de inzet van een politieadviseur in het piraterijbestrijdingsprogramma van UNODC in Nairobi. Mede aan de hand van het rapport van Lang zal worden bezien welke maatregelen zowel nationaal als internationaal kunnen worden getroffen om de straffeloosheid verder tegen te gaan.
Bent u bereid ook in Europees verband te pleiten voor maatregelen die reders het vertrouwen geven om de vaarroute door de Indische Oceaan te blijven benutten?
Zie antwoord vraag 2.
Particulier grondeigendom van de staatssecretaris |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
![]() |
Klopt het dat u per 1 februari jl. uw particulier grondeigendom waarover u natuursubsidie ontving hebt verkocht voor € 1,– met een terugkoopbeding als u geen staatssecretaris meer bent? Kunt u de reden van deze constructie toelichten?1
Ja. Hiermee heb ik ook het eigendom overgedragen, na eerder het belang al op afstand geplaatst te hebben.
Heeft u aan de minister-president bij uw aantreden als staatssecretaris gemeld dat u gronden in eigendom had waarover u natuursubsidie ontvangt? Heeft hij met u besproken dat er sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling bij de uitoefening van uw ambt daar u als staatssecretaris natuurbeheer in portefeuille heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren zijn en uw afwegingen daarbij?
Uit het gesprek met de formateur worden geen mededelingen gedaan. Ik verwijs u naar de brief van de minister-president van 15 oktober 2010, 32 417, nr. 18.
Was u als gedeputeerde van Groningen verantwoordelijk voor het natuurbeleid in Groningen? In hoeverre was u als gedeputeerde voor landbouw en natuur zelf direct of indirect verantwoordelijk voor plaatsing van uw terreinen op de kaart van het provinciale natuurgebiedsplan?
In mijn derde periode als gedeputeerde in het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, april 2007–mei 2009, was ik gedeputeerde voor landbouw, natuur, milieu en bestuurlijke organisatie. De plaatsing van deze gronden binnen de begrensde EHS heeft plaatsgevonden geruime tijd voor dat ik als gedeputeerde aantrad.
In hoeverre heeft u zelf een rol gespeeld in de procedure van subsidietoekenning aan de aanvraag die uw ex-vrouw heeft ingediend?
Daarin heb ik geen enkele rol gespeeld. De subsidieaanvraag is bij de Rijksoverheid, het toenmalige Ministerie van LNV, ingediend en door de toenmalige minister van LNV toegekend.
Is een dergelijke constructie opgezet om te verhullen dat u mede eigenaar van de gronden bent waarover subsidie is verkregen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat een dergelijke handelwijze de schijn van belangenverstrengeling oproept? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u met de kennis en inzicht van heden dat u destijds juist hebt gehandeld? Zou u nu weer hetzelfde doen? Kunt u uw antwoord nader motiveren?
Ja. Zoals ik in mijn brief van 2 februari 2011 heb aangegeven, hebben mijn toenmalige echtgenote en ik een subsidieverzoek ingediend bij het toenmalige Ministerie van LNV. Dit is conform alle gangbare regels ingediend en afgehandeld. Daarna heb ik zowel als gedeputeerde, als als Staatssecretaris, geen enkele betrokkenheid gehad bij dit subsidieverzoek.
Hebt u kennisgenomen van het artikel in het Brabants Dagblad over uw bezoek aan Uden, waar u onder meer heeft gesproken de zaak van Sahar Hbrahimgel?1
Ja.
Is het artikel een juiste weergave van uw uitspraken, in het bijzonder die over de zaak van Sahar Hbrahimgel? Hebt u de zaak van Sahar gekoppeld aan het stapelen van procedures? Kunt u deze antwoorden toelichten?
De weergave van mijn uitspraken in het artikel komt voor rekening van de betrokken journalist. In antwoord op vragen van het Brabants Dagblad heb ik gesproken over mijn portefeuille, het beleid van de regering ter zake en actuele onderwerpen. Zoals uit het artikel blijkt.
In het artikel sta ik geciteerd met enkele zinnen over mijn beleid; «Mensen moeten niet na de uitspraak met het argument komen dat ze de helft niet verteld hebben en dat de procedure dus opnieuw moet. Eén of hooguit twee keer kan, daarna moet het afgelopen zijn». Ik doelde daarmee op het feit dat in de toekomst alle feiten in de eerste procedure op tafel moeten komen, zoals beschreven in de brief Beleidsvisie Stroomlijning Toelatingsprocedures van 22 februari 2011 (Kamerstuk 19 637, nr. 1400). Als er geen nieuwe feiten worden aangedragen wordt over een vervolgprocedures zo mogelijk in één dag beslist. Deze beleidsvoornemens zijn relevant in verband met de zaak van de genoemde familie, omdat ook in hun geval gedurende hun verblijf meerdere procedures zijn gevoerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000 slechts de mogelijkheid bieden om een nieuwe asielaanvraag in te dienen, als sprake is van nieuwe feiten (bijvoorbeeld nieuw bewijs) of veranderde omstandigheden? Bent u ervan op de hoogte dat beide wetten de mogelijkheid bieden om de aanvraag onmiddellijk af te wijzen als er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn?
Een aanvraag kan altijd worden ingediend. Indien aan de aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag liggen, kan deze direct worden afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) heeft bepaald dat in deze zaak Sahar en haar familie zowel aan de tweede als aan de derde asielaanvraag nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden ten grondslag hebben gelegd, die te maken hebben met de medische gesteldheid van de moeder, en met de verwestering van Sahar? Klopt het dat de eerste twee procedures van Sahar bijna acht jaar hebben geduurd, en dat de IND er in die procedures in totaal meer dan vijf jaar over heeft gedaan om een beslissing te nemen?
Wat betreft mijn uitspraken over de zaak Sahar Hbrahimgel verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Voorts wijs ik op de inhoud van mijn brief d.d. 8 april 2011, over de beleidsconsequenties van het nieuwe thematische ambtsbericht Afghanistan waarin ik uitleg dat onder bepaalde omstandigheden in individuele gevallen om klemmende humanitaire redenen niet kan worden verlangd dat verwesterde meisjes terugkeren naar Afghanistan. Factoren die bij de beoordeling een rol spelen zijn het aannemelijk maken door de individuele asielzoeker van een combinatie van omstandigheden waaronder de mate van verwestering, een leeftijd van minimaal tien jaar en een verblijfsduur in Nederland van minimaal acht jaar en dat de duur van het verblijf in Nederland niet primair te wijten is aan het frustreren van de terugkeer, waaronder tevens is begrepen het voeren van procedures die enkel gericht zijn op het bemoeilijken van de terugkeer. De toetsing aan het nieuwe beleid heeft in de zaak Sahar geleid tot de conclusie dat een vergunning zal worden verleend aan het gezin Hbrahimgel.
Vindt u het gepast om Sahar en haar familie in deze zaak tegen te werpen dat zij, vanwege legitieme omstandigheden, op basis van geldende juridische mogelijkheden, een nieuwe asielaanvraag hebben gedaan? Ziet u het indienen van een tweede en derde asielaanvraag in deze zaak als «doorprocedereren»? Hoe beoordeelt u in dat licht het feit dat u in dit dossier zelf twee keer hoger beroep hebt ingesteld, zelfs nu Sahar en haar familie reeds elf jaar in Nederland zijn? Kunt u de antwoorden op deze vragen toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Sahar en haar twee minderjarige broertjes geen enkele verantwoordelijkheid dragen voor het feit dat zij reeds elf jaar in ons land verblijven en in een toelatingsprocedure zitten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u tevens de mening dat het onjuist, onterecht en onrechtvaardig is om, ter onderbouwing van uw standpunt om Sahar en haar broertjes geen verblijf toe te staan, te wijzen op «de lange duur van procedures»? Vindt u dat dit in dit dossier een onjuist verwijt is, en dat u daarmee volledig voorbijgaat aan de gevolgen van uw eigen beleid en het handelen van uw eigen diensten (de IND)? Vindt u dat u daarmee compleet voorbijgaat aan de zelfstandige belangen van de drie, in Nederland opgegroeide, verwesterde, gewortelde en perfect participerende kinderen? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid alsnog expliciet de zelfstandige belangen van minderjarige kinderen, zoals neergelegd in diverse internationale verdragen, te betrekken bij uw standpunt over het verblijf van Sahar en haar familie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, hangende die belangenafweging, uw hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in deze zaak in te trekken?
Aangezien aan het gezin Hbrahimgel een vergunning zal worden verleend, wordt het hoger beroep ingetrokken.
Bezuinigingen bij het Rijk |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijk snoeit nog forser»?1
Ja.
Is het waar dat de overheid veel ingrijpender gaat reorganiseren dan tot nu toe bekend was? Zo ja, hoeveel ingrijpender? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dit bericht?
Nee. De voornemens om te komen tot een compacte rijksdienst geven invulling aan de taakstelling uit het regeerakkoord onder het kopje «kleinere overheid».
Gaan ten gevolge van – nog niet bekende kabinetsplannen – naast tienduizenden banen bij het Rijk inderdaad ook nog eens duizenden banen bij uitvoeringsinstanties in het land verloren? Zo ja, over hoeveel gaat dit en op welke wijze worden die banen geschrapt?
De aan de taakstelling voor het rijk verbonden bedragen zijn verdeeld over de ministeries en meerjarig ingeboekt. De ministeries zullen hun taakstellingen uitwerken in departementale plannen, waarin zij aangeven welke gevolgen zij aan de taakstelling verbinden. De genoemde uitvoeringsorganisaties maken deel uit van het Rijk en daarmee ook van het bereik van de taakstelling. In het programma Compacte Rijksdienst zijn voorstellen uitgewerkt om op een aantal terreinen te komen tot een ontdubbeling van uitvoering en toezicht.
Waarom is de voor uiterlijk januari van dit jaar toegezegde nota «Compacte Rijksdienst: Uitvoeringsprogramma» nog niet naar de Kamer gestuurd? Kan dit per ommegaande alsnog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze nota op 14 februari 2011 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden. Publiciteit daarover was aanleiding voor het krantenbericht.
Houdt u bij de reorganisaties rekening met de aangenomen motie-Heijnen en De Pater-van der Meer2 waarin wordt verzocht bij de vernieuwing van de rijksdienst rekening te houden met de economische situatie in de krimpgebieden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In haar brief aan de Tweede Kamer van 16 september 2009 (TK, 2009–2010, 26 991, nr. 272) heeft de voormalige minister van BZK het kabinetsbeleid wat betreft de locatiekeuze van organisaties van het rijk uiteengezet. Dit beleid houdt in dat – waar mogelijk – rekening wordt gehouden met de regionale werkgelegenheidssituatie, maar dat het belang van een efficiënte bedrijfsvoering en een optimale dienstverlening aan de burger voorop staan. Dit is ook het beleid van het huidige kabinet. Het kabinet heeft dus oog voor het belang van werkgelegenheid in de zogeheten krimpgebieden, maar bij het streven om tot een kleinere en beter georganiseerde rijksoverheid te komen, past het niet om organisatieonderdelen van het rijk in krimpregio’s te vestigen of handhaven, louter om redenen van werkgelegenheid.
Op basis van dit uitgangspunt wordt bij reorganisaties in de rijksdienst rekening gehouden met de genoemde motie van de leden Heijnen en De Pater-van der Meer.
Wanpraktijken bij het verlengen van hypotheken |
|
Ewout Irrgang (SP), Paulus Jansen |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Acties tegen hoge hypotheekrente»1 en kloppen de in het artikel beschreven feiten?
Ik heb kennis genomen van het artikel. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft een quick scan uitgevoerd naar de hoogte van de hypotheekrentes. Momenteel onderzoekt de NMa in een tweede onderzoek meer diepgaand de concurrentie op de hypotheekmarkt. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u beide onderzoeken toesturen zodra dit tweede onderzoek is afgerond. De NMa heeft in de quick scan geconcludeerd dat de marges na medio 2009 hoog zijn in zowel historisch als internationaal perspectief. De NMa stelt dat deze conclusie geldt voor zowel hypotheken met een variabele rente als voor hypotheken met een langere rentevaste periode. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik verwachten over meer informatie te beschikken zodra de NMa beide delen van haar onderzoek heeft afgerond.
Zoals eerder aangegeven vormen de eerste uitkomsten van de quick scan wel reeds een serieus signaal. Ik ben daarom alvast in overleg met verschillende partijen om te bezien hoe er opvolging zou kunnen worden gegeven aan deze signalen en tegelijk zal voor meer definitieve conclusies het tweede onderzoek betrokken moeten worden.
Staat er een wettelijke termijn voor het uiterste moment waarop hypotheekverstrekkers bij het aflopen van de rentevaste periode een aanbieding moeten doen voor een nieuwe termijn? Zo nee, onderschrijft u de stelling van Vereniging Eigen Huis dat een zeer laat moment – bv. twee weken voor het aflopen van de termijn- de hypotheeknemer onvoldoende gelegenheid geeft om de aanbieding af te wegen tegen alternatieven en zo nodig te besluiten om over te stappen? Wat zou naar uw mening een redelijke termijn zijn voor het afwegen van een aanbieding voor contractverlenging? Bent u bereid om dit bij wet of anderszins te regelen?
Ik vind het belangrijk dat consumenten indien zij dat willen, kunnen overstappen naar een andere aanbieder. In het tweede deel van het onderzoek dat de NMa momenteel uitvoert naar de hypotheekmarkt zal ook worden gekeken naar de tarieven die banken hanteren voor de verschillende klanten en de aanwezigheid van mogelijke overstapdrempels. Er zal na weging van de resultaten van het onderzoek worden bekeken of extra maatregelen op dit terrein noodzakelijk zijn.
Het is aan hypotheekverstrekkers zelf om hun tarieven te bepalen. Hierbij speelt bijvoorbeeld de inschatting van de risico’s voor de bank een grote rol. Het is voorts aan de consument om te bepalen bij welke aanbieder hij het contract naar keuze onder de gunstigste voorwaarden kan afnemen. Ik hecht er daarbij wel aan dat consumenten voldoende inzicht hebben in het hypothecaire krediet. Ik ben hierover in gesprek met de AFM.
Is het toegestaan dat banken bij het verlengen van een hypotheek een rente-aanbieding doen die hoger2 ligt dan bij nieuwe klanten (die overigens eenzelfde risicoprofiel hebben)? Zo ja, is dit naar uw mening strijdig met het beginsel «gelijke monniken, gelijke kappen»? Zo nee, onderschrijft u dat kortingen – en het vervallen van kortingen bij verlenging van een hypotheekcontact – beter zichtbaar moet worden gemaakt voor de klant? Zo ja, hoe zou dit naar uw oordeel moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'De totale oorlog tegen de elite van 't volk' |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De totale oorlog van de elite tegen ’t volk?»1
Ja.
Wat is uw eerste reactie bij het horen van de uitspraken van uw gedoogpartner tijdens de regiezitting te Amsterdam van zeven februari 2011? Deelt u de mening dat «door heel Europa, niet alleen in Nederland, maar in heel Europa de multiculturalistische elites een totale oorlog uitvechten tegen hun bevolkingen, met als inzet de voortzetting van de massa-immigratie en de islamisering, uiteindelijk resulterend in een islamitisch Europa – een Europa zonder vrijheid: Eurabië?» Zo nee, waarom niet?
Zo min als parlementsleden in rechte ter verantwoording kunnen worden geroepen voor wat zij in het parlementaire debat zeggen, kunnen zij of de regering politiek verantwoordelijk gehouden worden voor wat zij voor de rechter zeggen. Zulks lijkt mij uit de scheiding der machten voort te vloeien.
Wat het beleid van de regering betreft bestaat er geen misverstand over dat de inzet een samenleving is waaraan alle burgers in Nederland deelnemen, ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging. De regering gaat daarbij niet uit van de gedachte dat de geschiedenis zich herhaalt. Of Nederlandse moslims een ontwikkeling zullen doormaken vergelijkbaar met de secularisering van Nederlandse christenen zal de toekomst uitwijzen.
Overigens wijs ik er op dat niet het christelijk geloof is geseculariseerd, maar dat in Europa de samenleving is geseculariseerd. Ik heb niet de indruk dat zulks verandert door de komst van moslims naar Nederland. Dat laat onverlet dat er rekening moet worden gehouden met fundamentalisten die zulks nastreven. En dat de samenleving daartegen moet worden beschermd.
Hoe oordeelt u over dit type oorlogsretoriek en angstpolitiek van uw gedoogpartner? Deelt u de mening dat deze manier van de stuipen op het lijf jagen van Nederlanders op geen enkele wijze bijdraagt aan het oplossen van reële problemen die gepaard gaan met immigratie en de permanente vestiging van moslims in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welk toekomstperspectief heeft u voor ogen als het gaat om de positie van moslims in Nederland? Deelt u de inschatting dat door de voortvarende secularisering Nederlandse moslims een soortgelijke ontwikkeling zullen meemaken als voorheen christenen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u sprake van de zogeheten «islamisering»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat verstaat u onder «islamisering»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke boodschap heeft u voor Nederlanders die zich zorgen maken om de invloed van de immigratie en de invloed van de islam op Nederland en op de verworven vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van kerk en staat en de gelijkheid van man en vrouw? Welke boodschap heeft u voor Nederlandse moslims die zich zorgen maken over hun toekomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid binnen afzienbare tijd uw toekomstvisie op de integratie te schetsen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze visie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat garant voor een rechtsstaat die beschermt en eisen stelt aan alle Nederlanders in gelijke mate. Aan verschillen wordt ruimte gegeven, maar noodzakelijkerwijs ook grenzen gesteld. Aan de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van kerk en staat, en gelijkheid van de sexen wordt niet getornd. De rechtsstaat geeft burgers de vrijheid om hun mening te uiten en hun geloof te beleven, maar stelt grenzen als het gaat om discriminatie, criminaliteit of geweld. Met een beleid gericht op kwalificatie en participatie biedt het kabinet kansen aan alle burgers in Nederland op volwaardige participatie. Religieuze denominatie speelt daarbij geen enkele rol.
Geweldadige radicale moslims in Indonesië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat radicale moslims in Indonesië steeds gewelddadiger optreden ten aanzien van andersdenkenden?
Indonesië is een seculiere staat, waar de verhouding tussen de verschillende religieuze groepen in de samenleving over het algemeen wordt gekenmerkt door onderlinge verdraagzaamheid. Dit neemt niet weg dat er sprake is van een toenemend aantal incidenten, met name in twee van de 33 provincies (te weten West-Java en Oost-Java), gericht tegen sommige christelijke kerkgemeenschappen, de Ahmadiyah, en van tijd tot tijd ook tussen soennieten en shiieten. Waar christelijke groepen betrokken zijn, gaat het vaak om gevallen waarbij lokale overheden, mede onder druk van islamitische groeperingen, geen bouwvergunningen verstrekken voor nieuwe kerken. Een enkele maal is overgegaan tot het sluiten van kerkgebouwen. Deze problematiek lijkt mede het gevolg te zijn van een in 2006 uitgevaardigd interministerieel decreet, dat voorschrijft dat de bouw van gebedshuizen voldoende ondersteund moet worden door de omwonenden. In sommige gevallen is sprake van intimidatie of verstoring van religieuze bijeenkomsten door radicale groeperingen. Het is aan de Indonesische autoriteiten om hier tegen op te treden en de vrijheid van religie te waarborgen. In de praktijk blijken met name de lokale autoriteiten en politie dit niet altijd in voldoende mate te doen. Vervolging en bestraffing van daders vindt nog nauwelijks plaats. De Indonesische regering heeft in toenemende mate oog voor deze problematiek. Het Indonesische parlement heeft aangegeven dit jaar prioriteit te geven aan het ontwerpen en aannemen van een wet ter bevordering van de tolerantie.
Deelt u de mening dat deze geweldsincidenten aantonen dat de godsdienstvrijheid voor christenen en andere religieuze minderheden in Indonesië steeds verder onder druk komt te staan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt dat het aantal geweldsincidenten in 2010 sterk is gestegen en dat de meeste van deze incidenten onbestraft blijven? Zo ja, hoe beoordeelt u de houding van de Indonesische overheid ten aanzien van godsdienstige minderheden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uw bezorgdheid over deze geweldsincidenten uit te spreken bij de Indonesische autoriteiten en hen op te roepen mensen te berechten die de vrijheid van godsdienst niet respecteren?
De Indonesische overheid heeft de recente incidenten veroordeeld en aangegeven dat opsporing en vervolging van de daders prioriteit heeft. Ik vind dit een belangrijk signaal. Mijn ministerie en de ambassade in Jakarta blijven verdere ontwikkelingen op de voet volgen. Daarbij wordt door de ambassade, ook in EU-verband, nauw contact onderhouden met de relevante Indonesische autoriteiten, vertegenwoordigers van de verschillende religieuze groeperingen en met mensenrechtenorganisaties. Ook tijdens de tweede EU-Indonesië mensenrechtendialoog, die wordt gehouden op 9 maart in Brussel, zal de positie van religieuze minderheden aan de orde worden gesteld.
Bent u bereid deze gewelddadigheden op korte termijn in EU-verband te bespreken met als doel te komen tot een gezamenlijke oproep aan de Indonesische autoriteiten om zich actiever in te zetten voor de bescherming van de vrijheid van godsdienst?1
Zie antwoord vraag 4.
Het versturen en ontvangen van processtukken op de Antillen |
|
Ronald van Raak |
|
Deelt u de mening dat processtukken altijd moeten kunnen worden verstuurd en ontvangen, zeker binnen het Koninkrijk?
Het in dit verband relevante criterium voor het doorgang vinden van civiele zaken waarbij de gedaagde zich bevindt in Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba is niet of deze de stukken heeft ontvangen, maar of de stukken rechtsgeldig zijn betekend. Uit praktische overwegingen beperk ik mij bij mijn verdere beschrijving tot de werkwijze zoals die gold en nog steeds geldt ten aanzien van Curaçao.
De werkwijze is dat de procespartij die zich in Nederland bevindt en een stuk wenst te laten betekenen, daartoe een deurwaarder inschakelt. Betekening kan plaatsvinden op grond van artikel 55, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarin is bepaald dat de deurwaarder een exploot betekent aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie (OM). Betekend dient te worden aan het parket bij het gerecht waar de zaak dient of moet dienen. Met de betekening aan het parket is de betekeningshandeling voltooid (Hoge Raad 30 december 1977, NJ 1978, 576). Om daarnaast te trachten de stukken daadwerkelijk te laten uitreiken aan degene voor wie ze zijn bestemd, is in hetzelfde artikel bepaald dat het parket een afschrift van het exploot naar het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van Curaçao (voor 10 oktober 2010: het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen) stuurt. Het is gebruikelijk dat van daaruit de stukken worden doorgezonden naar het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao (voor 10 oktober 2010: het Parket van de Procureur-Generaal van de Nederlandse Antillen). Het laatstgenoemde parket tracht de stukken te laten uitreiken. Bovendien is in artikel 55, eerste lid, Rv bepaald dat de in Nederland ingeschakelde deurwaarder een tweede afschrift van het exploot per aangetekende brief aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de gedaagde op Curaçao stuurt. Ook als gedaagde na inzet van beide methoden de stukken niet ontvangt en/of niet verschijnt bij de behandeling van de civiele zaak, kan die in beginsel doorgang vinden, aangezien rechtsgeldig is betekend aan het parket in Nederland. De zaak kan dan bij verstek worden behandeld.
Welke mogelijkheden zijn er om af te dwingen dat processtukken op de Antillen worden uitgereikt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de dagvaarding van het hoger beroep van mevrouw G. niet aankomt op de plaats van bestemming in Curaçao, met als gevolg dat het hoger beroep bij het Gerechtshof te Den Haag van de rol wordt gehaald?1
Zoals ik in antwoord op vragen 1, 2 en 7 heb aangegeven, is het criterium niet of gedaagde de stukken in handen krijgt, maar of er rechtsgeldig is betekend. Voor zover mij bekend is geworden, is in deze zaak de in dat antwoord geschetste werkwijze gevolgd. Het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao heeft mij meegedeeld dat in 2008 en 2010 geprobeerd is de stukken door middel van aangetekend versturen uit te reiken aan degene voor wie zij bestemd waren. Deze persoon heeft de stukken niet vrijwillig in ontvangst willen nemen. In de gevolgtrekking die het gerechtshof te Den Haag daaraan heeft verbonden kan ik niet treden.
Waarin zit volgens u de oorzaak van het niet uitreiken van de dagvaarding op Curaçao? Door wie wordt mevrouw G. gefrustreerd in haar pogingen in hoger beroep te komen tegen het vonnis van de rechtbank waar zij het mee oneens is?
Mij is geen informatie bekend geworden over de reden waarom gedaagde de stukken niet vrijwillig in ontvangst heeft willen nemen.
Heeft het niet uitreiken van de processtukken iets te maken kunnen hebben met het feit dat de geadresseerde op Curaçao, de gedaagde, relaties heeft met belangrijke figuren op Curaçao? Kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het nooit zo kan zijn dat een rechtszaak wordt geblokkeerd omdat een invloedrijk persoon achter de schermen aan de touwtjes trekt?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Welke oplossing kunt u bieden voor mevrouw G., en mogelijke anderen in een soortgelijke situatie? Hoe gaat u er voor zorgen dat processtukken ook op de Nederlandse Antillen altijd worden uitgereikt zodat rechtszaken niet geblokkeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Spoorwegincidenten in de gemeente De Bilt |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er een bijna-ongeluk op de spoorwegovergang aan de Leijenseweg in Bilthoven heeft plaatsgevonden op 2 februari jongstleden?1
Ja.
Is bij u bekend dat eerder genoemde gebeurtenis veel onrust heeft veroorzaakt onder de omwonenden en in de lokale politiek?
Ja, dat is mij bekend.
Hoe is het mogelijk dat in een weekend een veiligheidssysteem kan worden aangelegd dat al twee jaar beschikbaar is? Waarom is dit systeem niet eerder aangelegd? Bent u voornemens om in overleg te treden met ProRail om dit systeem ook bij andere overwegen te laten installeren?
Het betreffende incident werd veroorzaakt door een zogenaamde stoptonend sein passage (STS-passage). Uw Kamer is verschillende malen geïnformeerd over de aanpak van deze STS-passages. De laatste maal was op 14 januari 20112. Eén van de belangrijkste maatregelen bij het terugdringen van STS-passages is de implementatie van ATB-Vv3. Op 28 juni 20104 heeft mijn ambstvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de landelijke risico-inventarisatie, op basis waarvan een selectie en prioritering is gemaakt voor seinen die in aanmerking komen voor ATB-Vv. Elk sein heeft daarbij op basis van een aantal criteria risicopunten toegekend gekregen. Het onderhavige sein kwam op basis van de risicoscore niet in aanmerking voor ATB-Vv. ProRail heeft na het incident op 2 februari jl. besloten alsnog ATB-Vv aan te leggen.
ProRail voert momenteel nog een onderzoek uit naar dit incident. De Inspectie Verkeer en Waterstaat ziet hier op toe. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek worden eventueel vervolgacties bij andere overwegen uitgezet.
Werken de daar aanwezige beveiligingscamera's inmiddels 24 uur per dag? Zo nee, waarom niet?
De beveiligingscamera’s bij deze spoorwegovergang werken 24 uur per dag. Deze camera’s zijn echter aangelegd ten behoeve van de bestrijding van vandalisme en niet voor de spoorwegbeveiliging.
Is bij u bekend dat een trein kon passeren zonder dat de spoorbomen zich sloten en bellen en lichten in werking traden? Hoe beoordeelt u dit?
Het ontwerp bij deze overweg is zodanig dat als een trein voor een rood sein stopt de spoorbomen open blijven staan om doorgang te geven aan het wegverkeer. Als een trein, zoals in het onderhavige geval gebeurd is, niet stopt voor het rode sein treedt alsnog de sluitingsprocedure in werking. Gezien de korte afstand tussen het sein en de overweg zijn de spoorbomen niet gesloten vóór doorkomst van de trein. Door de extra maatregelen zoals beschreven bij het antwoord op vraag 6 is deze situatie nu niet meer mogelijk.
Is bij u bekend of ProRail voornemens is extra maatregelen te treffen om deze overgang nog veiliger te maken? Zo ja, om welke maatregelen gaat het?
ProRail heeft na het incident maatregelen getroffen om de situatie nog veiliger te maken. Bij het betreffende sein is ATB-Vv aangelegd. Daarnaast is de seinopstelling verbeterd. Dit houdt in dat indien dit betreffende sein rood toont, ook het voorafgaande sein in de stand rood gehouden wordt.
Heeft ProRail, gezien de uitspraak van een vertegenwoordiger van dit bedrijf in een uitzending1 van RTV Utrecht dat zij zich hard zullen maken voor en tunnel, reeds contact met u opgenomen? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Er vindt overleg plaats tussen de gemeente De Bilt, de provincie Utrecht, Bestuur Regio Utrecht en ProRail naar de mogelijkheid om de overgang ongelijkvloers te maken. Hierover is ook contact geweest met mijn ministerie. Op dit moment wordt onderzocht welke oplossing het meest kosteneffectief is.
Is er een incidentenregistratie van deze spoorwegovergang m.b.t. de laatste tien jaar? Zo ja, bent u bereid hierin inzage te (doen) geven? Zo nee, waarom bestaat een dergelijke registratie niet, overwegende dat deze overweg één van de gevaarlijkste van Nederland is?
Zowel ProRail als de Inspectie Verkeer en Waterstaat hebben een incidentenregistratie van deze spoorwegovergang. De afgelopen 10 jaar hebben zich hier 3 incidenten voorgedaan (inclusief het incident van 2 februari jongstleden).
U ontvangt als bijlage een uitdraai van de registratie van de inspectie.5
Bent u van mening dat een doorkomst tijd van 7 seconden na sluiting van de spoorbomen binnen de normen is en beoordeelt u deze situatie als veilig?
De sluiting van een overweg bestaat uit meerdere stappen:
De overweg op de Leijenseweg kent een dichtligtijd van 7 seconden vóór doorkomst van de trein. Dit is geen uitzonderlijke waarde. De waarde wordt bepaald door de specifieke oversteeklengte van een overweg, waarbij rekening wordt gehouden met de traagste weggebruiker. De overweg voldoet aan de normen en richtlijnen van ProRail.
Eventuele prijsverhoging naar aanleiding van surfgedrag op internet |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op conclusies die zijn getrokken tijdens een recent congres over «Bahavioural targeting and profiling», waarin onder andere wordt gewaarschuwd voor de praktijk van prijsdiscriminatie aan de hand van surfgedrag? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot prijsverhogingen gebaseerd op persoonlijk surfgedrag zoals bijvoorbeeld een herhaald bezoek aan dezelfde webwinkel?1
Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) heeft mij het volgende meegedeeld. Technisch bezien is het mogelijk om aan de hand van internetgedrag marketingtools in te zetten met het doel de eindgebruiker gericht te bedienen door het tonen van (advertenties van) producten en diensten die aansluiten bij zijn behoefte, en daarbij prijzen te variëren. Er zijn geen klachten bekend over prijsverhogingen naar aanleiding van een herhaald bezoek aan dezelfde webwinkel. De brancheorganisatie Thuiswinkel.org, de belangenvereniging voor ondernemers die producten en diensten via internet verkopen aan consumenten, heeft juist te kennen gegeven dat hun leden de prijzen verlagen bij herhaald bezoek om te voorkomen dat het vertrouwen van klanten zou worden geschaad. Overigens is prijsdiscriminatie niet verboden, tenzij sprake is van misbruik van een economische machtspositie.
Bent u bereid om te laten onderzoeken wat Nederlandse internetbedrijven doen met de gegevens die mensen al dan niet bewust beschikbaar stellen via hun IP-adres, surfgedrag en netwerk-pagina’s?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. Verder zie ik geen aanleiding voor een onderzoek onder alle Nederlandse internetbedrijven met een dergelijke brede vraagstelling.
Hoe dienen uw antwoorden op eerdere vragen te worden geïnterpreteerd?2 Hier stelt u aan de ene kant dat «Device fingerprinting geen gevolgen heeft voor de veiligheid van het internetgebruik of de internetgebruiker» en tegelijkertijd dat het «het onderwerp profiling hoog op de agenda staat van het college bescherming persoonsgegevens (CBP)». Kan er worden geconcludeerd dat u stelt dat er geen gevolgen zijn voor de veiligheid, terwijl de resultaten van een mogelijk onderzoek door het CBP nog bekend moeten worden? Op basis waarvan kunt uitsluiten dat er gevolgen zijn voor de veiligheid?
Ik heb in mijn antwoorden op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen 987) onderscheid gemaakt tussen een aantasting van de veiligheid en een aantasting van de privacy. Van een aantasting van de veiligheid in dit kader is sprake als inbreuk zou worden gemaakt op de goede en integere werking van een computer van een individuele gebruiker. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij echter meegedeeld dat device fingerprinting geen consequenties heeft voor de werking van een computersysteem. Om die reden heb ik aangegeven dat er voor GOVCERT.NL vanuit zijn taakopdracht geen aanleiding bestaat onderzoek te verrichten naar dit verschijnsel.
Als bij device fingerprinting sprake is van het verwerken van persoonsgegevens, kan sprake zijn van een aantasting van de privacy als daarbij de Wet bescherming persoonsgegevens niet zou worden nageleefd. Om die reden staat profiling hoog op de agenda van het College bescherming persoonsgegevens.
Klopt in juridische zin de constatering van één van de congresgangers dat wanneer een consument toestemming geeft voor het verzamelen van bepaalde informatie, hij/zij daarmee nog geen toestemming geeft voor het verzamelen van meerdere data in geaggregeerde databases en profiles?
Volgens de Wet bescherming persoonsgegevens wordt onder toestemming van de betrokkene verstaan: elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. In deze context is van belang dat de informatievoorziening die de betrokkene ontvangt, voorafgaand aan het geven van zijn toestemming, hem een voldoende duidelijk beeld verschaft van hetgeen de verantwoordelijke van plan is met zijn persoonsgegevens te gaan doen. Als de verantwoordelijke beoogt de verzamelde persoonsgegevens ook te gaan verwerken bij wijze van «profiling», brengt zijn informatieverplichting met zich mee dat hij de betrokkene daarover duidelijk inlicht.
Wilt u een onderzoek laten doen naar de juridische context van profiling en behavioural targeting, en daarbij ook de techniek van device fingerprinting betrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 3, 4 en 7 op de eerdergenoemde vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer voor de aandacht die al in Nederland en op Europees niveau wordt geschonken aan de (juridische aspecten van) dergelijke onderwerpen. Ik zie verder geen aanleiding voor het laten verrichten van onderzoek.
Overigens wordt bij behavioral targetting soms ook gebruik gemaakt van zogenoemde cookies. Het Ministerie van ELI heeft mij meegedeeld dat ter voorbereiding van de uitvoering van de nieuwe bepalingen in de Telecommunicatiewet inzake «het vertrouwelijke karakter van communicatie», de zogenoemde Cookiewetgeving (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 549, nrs. 2 en 3), de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit opdracht heeft gegeven aan IVIR/TNO om onderzoek te doen naar de stand van zaken rondom het plaatsen en het gebruik van cookies. Het onderzoeksrapport zal binnenkort gepubliceerd worden.
De bezuinigingen op het gemeentelijk veiligheidsbudget |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten krijgen minder rijksgeld voor veiligheid»?1
Ja.
Klopt het dat de gemeenten in 2012 94 miljoen euro per jaar minder ontvangen voor veiligheidsbeleid, waardoor vele lokale veiligheidsinitiatieven dreigen te sneuvelen?
Het bedrag van 94 miljoen euro komt mij niet bekend voor.
De besparing waartoe het kabinet in het kader van de noodzakelijke bezuinigingen op de rijksuitgaven heeft besloten, betreft het niet continueren van de tijdelijke, via de decentralisatie-uitkering Veiligheid en Leefbaarheid, extra toegekende middelen. De middelen zijn voor de jaren 2010 en 2011 toegekend aan 40 gemeenten in het kader van het manifest Bestrijding Overlast en Verloedering. Voor 2010 betrof het ca. € 89 miljoen, voor 2011 ca. € 64 miljoen. Bij brief van 24 november 2009 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 B, nr. 12) heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u hierover geïnformeerd.
De structurele middelen voor veiligheid, ten bedrage van ca. € 1,26 miljard, die gemeenten ontvangen via het gemeentefonds, lopen ook na 2011 door. De grootste 37 gemeenten ontvangen hieruit samen ongeveer € 600 miljoen. Dat biedt gemeenten ook na 2011 voldoende financiële ruimte om succesvolle veiligheidsmaatregelen te starten of voort te zetten.
Deelt u de mening van Venlose burgemeester Bruls dat het moeilijk uit te leggen is aan de samenleving dat dit kabinet de mond vol heeft van veiligheid, maar tegelijk minder geld geeft aan gemeenten om veiligheidsbeleid vorm te geven? Zo nee, hoe wilt u deze, voor de gemeenten enorm zure maatregelen dan uitleggen?
Zoals hierboven aangegeven, beëindigt het kabinet enkele tijdelijke geldstromen. Dat neemt niet weg dat veiligheid voor dit kabinet prioriteit heeft. Het kabinet zal ook de komende jaren gemeenten op allerlei manieren blijven ondersteunen bij het versterken van de veiligheid en leefbaarheid, onder meer door het vormgeven van wettelijk instrumentarium, het bevorderen van de lokale en regionale samenwerking (bijvoorbeeld door ondersteuning vanuit het Rijk van RIEC’s en veiligheidshuizen) en kennisdeling.
Klopt het dat uit onderzoek blijkt dat gemeentelijk veiligheidsbeleid effect heeft? Zo ja, deelt u de mening dat alles gedaan moet worden om dit beleid in stand te houden?
Succesvol veiligheidsbeleid uiteraard in belangrijke mate gestalte op lokaal niveau. Gezien de verantwoordelijkheid die de gemeenten hiervoor hebben, zijn zij naar mijn overtuiging zelf het beste in staat om te bepalen welke maatregelen nodig zijn, welke beëindigd moeten worden en welke voortgezet of gestart moeten worden.
Verwacht u dat door deze en andere bezuinigingsopdrachten die bij de gemeenten liggen veiligheidsbeleid stopgezet zal worden? Bent u bereid deze keuzes door gemeenten te inventariseren? Zo nee, waarom niet?
In tijden van budgettaire krapte staan Rijk en gemeenten samen voor de opdracht om met minder financiële middelen toch een maximale inspanning te leveren om de veiligheid en leefbaarheid te vergroten. Dat vraagt enerzijds om prioriteiten stellen, anderzijds om effectiever werken binnen de bestaande mogelijkheden, bijvoorbeeld door regionale samenwerking. Een inventarisatie acht ik in dit verband niet nodig. Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten er in zullen slagen om te doen wat nodig is.
Klopt het dat veel gemeenten hun inzet in het Veiligheidshuis bekostigen uit de middelen die nu wegbezuinigd worden? Zijn de ambitieuze plannen van het kabinet met de veiligheidshuizen te realiseren zonder de inzet van de gemeentes? Zo nee, hoe waarborgt u de deelname van gemeentes in de Veiligheidshuizen?
Voor de doorontwikkeling van Veiligheidshuizen stel ik jaarlijks 7,7 miljoen beschikbaar. Daarnaast investeer ik in 2011 3 miljoen voor de ontwikkeling van een casusondersteunend systeem voor de Veiligheidshuizen. Maar ook het lokale bestuur moet een bijdrage leveren. Om de middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten is mijn doel om meer focus aan te brengen in de doelen, functie en werkwijze van de Veiligheidshuizen. Door kennis en krachten te bundelen, verwacht ik dat het voor alle betrokken partijen effectief wordt (of blijft) om te investeren in een Veiligheidshuis.
Bent u van plan om uw beleid bij te stellen als op grond van veiligheidsstatistieken blijkt dat deze forse bezuinigingen leiden tot een verslechtering? Zo nee, waarom niet?
Het lijkt mij niet verstandig om van dergelijke veronderstellingen uit te gaan. De uitdagingen waarvoor wij de komende jaren staan zijn helder. Laten wij er vooral voor zorgen dat we samen met gemeenten de handen uit de mouwen blijven steken voor het verbeteren van de veiligheid in ons land. Ik heb er vertrouwen in dat dat lukt.
Deelt u de mening dat een regering die veiligheid als één van haar drie ambities gekozen heeft ook concrete doelen moet durven formuleren ten aanzien van de veiligheid die mensen in hun eigen omgeving ervaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wilt u dergelijke doelstellingen bepalen?
Die mening deel ik. De ambities van het kabinet op het gebied van Veiligheid en Justitie heb ik uitgewerkt in het Werkprogramma Nederland Veiliger verdeeld over de volgende thema’s:
De in mijn brief van 18 februari 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 628 en 30 880, nr. 237) genoemde landelijke politieprioriteiten zijn een onderdeel hiervan.
Het artikel "Beroering om beloning Joustra" |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Beroering om beloning Joustra»?1
Ja.
Klopt deze berichtgeving? Zo ja, kunt u inzicht geven in de bijzondere arbeidsvoorwaarden en extra faciliteiten die met de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid zijn overeengekomen?
De voorzitter is niet «in dienst» van de raad of het ministerie, waardoor geen sprake is van arbeidsvoorwaarden. Ter onderstreping van de onafhankelijke positie van de raad kent de op de Onderzoeksraad van toepassing zijnde regelgeving geen rechtspositie als rijksambtenaar (of vergelijkbaar) voor de voorzitter en de leden van de raad. Deze personen zijn dus niet «in dienst» van de raad en ontvangen voor hun lidmaatschap een vergoeding in plaats van een salaris.
De voorzitter van de Onderzoeksraad ontvangt voor zijn werkzaamheden bij de Onderzoeksraad voor veiligheid een vergoeding vergelijkbaar met het salaris van de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), zoals vermeld in Bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). De totale vergoeding bedraagt op basis van drie werkdagen in combinatie met een beschikbaarheid en bereikbaarheid van 24 uur per dag en zeven dagen per week, 75% (60% + 15%) van de voornoemde vergoeding van de voorzitter van de WRR (op basis van een 40-urige werkweek en verhoogd met vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) en ongeacht de vraag of er de facto drie of meer dagen per week wordt gewerkt. Dit bedrag is inclusief het werknemersdeel voor sociale lasten en van de pensioenpremie. Naast deze vergoeding ontvangt de voorzitter een bijdrage voor het werkgeversdeel voor sociale lasten en het werkgeversdeel van de pensioenpremie, die door hem – bij gebrek aan «werkgever» – zelf voldaan dienen te worden. Daarnaast komt de voorzitter in aanmerking voor een representatiekostenvergoeding, vergelijkbaar met de regeling voor de representatievergoeding conform het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel.
Hoe verhoudt de salariëring van deze functie zich tot een vergelijkbare functie binnen de rijksoverheid, daarbij in acht genomen het feit dat het enkel een adviesfunctie betreft en het zeer beperkt aantal personeel waar de voorzitter leiding aan geeft? Kunt u deze salariëring tevens hercalculeren naar een voltijd functie gezien het feit dat deze voorzitter kennelijk drie dagen in de week werkt?
Zowel bij de vorige als huidige voorzitter is sprake van een vergoeding op het niveau van een directeur-generaal/secretaris-generaal, schaal 19, waarbij bij de huidige voorzitter de vergoeding is gebaseerd op drie werkdagen. De vergelijking met de functie van voorzitter van de WRR is mijns inziens passend.
Een hercalculatie naar vijf dagen komt zoals hiervoor is uiteengezet neer op het salaris van schaal 19 bij een werktijd van 40 uur.
Kunt u aangeven hoeveel rampen in de week de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid nodig heeft om met zijn dienstauto naar toe te rijden? Wat is de meerwaarde dat deze voorzitter een dure dienstauto met chauffeur moet hebben? Bent u bereid dit te heroverwegen?
Een dienstauto met chauffeur is passend en functioneel bij dit type werk en de omstandigheden waaronder de voorzitter zijn functie uitoefent en overigens gebruikelijk bij functies op dit niveau binnen de rijksdienst. Ik zie derhalve geen reden voor heroverweging.
Omdat de vorige voorzitter in zijn hoedanigheid als lid van de Koninklijk Huis de beschikking had (en heeft) over een auto met chauffeur, was het in die situatie niet nodig om deze voorziening vanuit de Onderzoeksraad te treffen. De Onderzoeksraad ontvangt extra budget voor de kosten van de dienstauto met chauffeur, zodat deze onkosten niet ten koste gaan van de mogelijkheid van de raad om onderzoeken te verrichten.
Kunt u verzekeren dat de heer Joustra niet opnieuw voor veel geld zijn kantoor gaat verbouwen en dat enige gematigdheid van de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid in deze tijd van bezuinigingen gepast is?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de voorzitter voor veel geld een verbouwing heeft laten plaatsvinden, of daartoe een voornemen heeft geuit.
Het openstellen van data |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onlangs openstellen van data door het Britse DFID (Department for International Development) volgens de standaard van het International Aid Transparency Initiative (IATA)?1
Ja
Klopt het dat Nederland lid is van de stuurgroep van IATA en dat de stuurgroep op 9 februari 2011 afspraken heeft gemaakt over de implementatie van deze standaard voor het openstellen van data?
Ja
Hoe beoordeelt Nederland de standaard zoals die is gebruikt door het DFID?
Nederland beoordeelt deze internationaal overeengekomen standaard positief. Het beschikbaar stellen en toegankelijk maken van OS-gegevens stelt overheden in partnerlanden in staat om beter te plannen en te sturen. Ook stelt het de bevolking in ontwikkelingslanden in staat kennis te nemen van de ontvangen hulp zodat de eigen regering hierop aangesproken kan worden. In donorlanden kan het publiek zicht krijgen op de besteding van de gelden. Transparantie komt de effectiviteit en kwaliteit van onze inspanningen ten goede. Zoals ook door uw Kamer tijdens het wetgevingsoverleg en de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken in december 2010 is benadrukt, hecht ik hieraan bij de uitvoering van mijn beleid.
Wanneer kan Nederland een serieuze start maken met de implementatie van de IATA standaard voor het openstellen van ontwikkelingsdata?
Feitelijk heeft Nederland reeds een eerste stap gezet in de implementatie van de IATI standaard. De internationale onderhandelingen over de te hanteren standaard zijn afgerond. We kunnen nu een start maken met de implementatie van de IATI standaard. Hiertoe zullen allereerst de technische en organisatorische consequenties van de IATI standaard in kaart worden gebracht.
Op welke termijn is Nederland voor wat betreft het openstellen van data op het gebied van ontwikkelingssamenwerking op een vergelijkbaar niveau als het DFID?
Zo snel mogelijk. Dit is afhankelijk van bovengenoemde technische en organisatorische consequenties. Hierover zal ik u meer helderheid verschaffen in de Voorjaarsnota.
Bent u in staat om deze data volgens de IATA standaard open te stellen voorafgaand aan het Fourth High Level Forum in Busan van 29 november 2011? Zo nee, waarom niet?
Nederland zal alles in het werk stellen om voor de 4e High Level Forum in Busan van 29 november 2011 een substantieel deel van onze OS-gegevens open te stellen.
Het bericht 'Slachtoffers in de kou' |
|
Lilian Helder (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Slachtoffers in de kou»?1
Ja.
Klopt het dat ruim 15 000 slachtoffers jaarlijks hulp mislopen omdat het nieuwe computersysteem (BVH) van de politie slecht functioneert?
Uit de analyses die zijn gemaakt blijkt niet dat er sprake is van een fout in het systeem. De slachtoffergegevens worden automatisch doorgegeven aan Slachtofferhulp Nederland als de politieagent heeft aangevinkt dat de gegevens van het slachtoffer mogen worden doorgestuurd. Het invullen van deze vraag wordt in de praktijk niet altijd gedaan.
is het waar dat slachtoffers op het politiebureau de keuze voorgelegd horen te krijgen of hun gegevens mogen worden doorgespeeld aan Slachtofferhulp, die psychische, praktische en juridische hulp kan geven? Klopt het dat die hulpvraag standaard op «nee» staat en dat er geen automatische melding is waardoor agenten soms in aangiften vergeten op te nemen of mensen slachtofferhulp willen? Zo nee, wat is dan de reden dat slachtoffers hulp mislopen?
Slachtoffers krijgen de keuze voorgelegd of hun gegevens mogen worden doorgegeven aan Slachtofferhulp Nederland. Het antwoord op die vraag staat niet standaard op «nee». Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat slachtoffers die aangifte doen van bijvoorbeeld beroving, inbraak of geweld, altijd de keuze wel of geen slachtofferhulp krijgen voorgelegd?
Om ervoor te zorgen dat slachtoffers voortaan consequent slachtofferhulp krijgen aangeboden is het nodig dat standaard de gegevens van slachtoffers naar Slachtofferhulp Nederland worden doorgestuurd. Om te bezien of het standaard automatisch doorsturen van slachtoffergegevens naar Slachtofferhulp Nederland juridisch mogelijk is, heb ik laten onderzoeken of de Wet politiegegevens hieraan in de weg staat. Uit deze juridische analyse blijkt dat de Wet politiegegevens geen belemmeringen kent voor automatische doorverwijzing van alle slachtoffers aan Slachtofferhulp Nederland. De gegevens mogen ook worden doorgestuurd wanneer niet aan het slachtoffer is gevraagd of zijn gegevens mogen worden doorgegeven. Ik heb daarom aan de politie gevraagd om op zo kort mogelijke termijn een dergelijke 100%-doorverwijzing in het systeem in te voeren. De politieagent hoeft dan niet meer zelf in het systeem gegevens over het doorverwijzen in te voeren. Slachtoffers die geen prijs stellen op slachtofferhulp kunnen dat bij het eerste contact met Slachtofferhulp Nederland aangeven. Overigens behoudt de politie de ruimte om in individuele gevallen, bijvoorbeeld in geval van anonieme aangifte, de afweging te maken om slachtoffergegevens niet automatisch naar Slachtofferhulp Nederland door te laten sturen.
Daarnaast zijn er personen die niet zelf rechtstreeks slachtoffer zijn maar wel voor slachtofferhulp in aanmerking komen (bv. omstanders). De politieagent dient dit expliciet in het systeem aan te geven. Ik heb daarom aan de politietop gevraagd om te zorgen voor juiste invoer, op korte termijn en in alle korpsen.
Het onderzoek naar de onrust in de Koepelgevangenis in Breda |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het aantal van vier suïcides in één jaar in een inrichting opvallend veel is? Zijn er ook cijfers over het aantal pogingen tot zelfmoord in de Penitentiaire Inrichting (PI) Breda in het jaar 2010?1
Op welke wijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de vier suïcides in het jaar 2010 in de PI Breda precies onderzocht? Bent u bereid dit onderzoek naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat de IGZ op basis van intern onderzoek van de inrichting zelf heeft geconcludeerd dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de suïcides en het handelen van de instelling? Bent u het eens met de constatering dat door de IGZ niet is onderzocht wat dan wel de oorzaak is van deze suïcides en hoe het kan dat dit aantal zo hoog is in één inrichting?
Bent u bereid de IGZ en de Inspectie voor de Sanctietoepassing alsnog te verzoeken onverwijld een gezamenlijk onderzoek in te stellen naar de situatie in de PI Breda? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij vinden in het standpunt van de IGZ en de ISt. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 3 en de bovengenoemde brieven van de IGZ en de ISt. Ik acht het derhalve niet noodzakelijk de Inspecties alsnog te verzoeken een gezamenlijk onderzoek in te stellen.
Wat is volgens u de reden voor het gestegen aantal suïcides in gevangenissen van 10 in 2009 naar 18 in 2010? Bent u bereid dit nader te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Terugkijkend naar het verleden fluctueert het aantal suïcides voortdurend en zonder vast patroon. Door de relatief kleine aantallen kunnen deze fluctuaties procentueel groot zijn. De stijging van het aantal suïcides van 2010 is in die zin niet opvallend ten opzichte van fluctuaties die zich het afgelopen decennium binnen het gevangeniswezen hebben voorgedaan. Daarom is er op dit moment onvoldoende aanleiding te veronderstellen dat sprake is van een structurele stijging. Wel ben ik bereid een algemeen onderzoek uit te voeren om de belangrijkste determinanten van suïcide vast te stellen.
Natuurlijk ben ik van mening dat iedere suïcide binnen detentie er één te veel is en dat er alles aan moet worden gedaan om deze te voorkomen. Het suïcidepreventiebeleid van het gevangeniswezen houdt onder meer in dat naast het eerder beschreven onderzoek door de calamiteitencommissie, het executief personeel geschoold wordt in het vroegtijdig herkennen en signaleren van suïcidaliteit zodat de zorgprofessionals op adequate wijze kunnen interveniëren.