Kwaliteit van inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Uitkeringstrekker duikt onder»1 en van de brief van burgemeester Van der Laan van Amsterdam omtrent de kwaliteit van inschrijvingen GBA?2
Ja.
Is het waar, dat bijvoorbeeld in Amsterdam bij vergelijking van de adresgegevens in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) met de door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) beheerde polisadministratie blijkt, dat meer dan 30 000 personen onjuist in de GBA staan ingeschreven of helemaal niet staan ingeschreven, maar wel in Nederland verblijven en werken?
Op basis van de mij beschikbare informatie herken ik de genoemde cijfers niet. Uit de verkenning die UWV heeft uitgevoerd bleek dat er 40 000 adresverschillen waren en dat 5000 van deze verschillen een nog niet verklaarbare reden hadden. Het hoeft daarbij niet, zoals gesuggereerd, om fraude of onjuiste inschrijving in de GBA te gaan, zelfs niet om uitkeringsgerechtigden.
Klopt het dat in alle gemeenten in Nederland vergelijkbare verschillen aan de orde kunnen zijn?
Dat klopt.
Is het terecht, dat het UWV zich erop beroept dat de Wet structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) geen wettelijke basis biedt voor een nadere analyse van de geconstateerde verschillen? Zo ja, bent u bereid op dit punt wijziging van de Wet SUWI te bepleiten bij uw collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van vragen 2,3 en 4 van de leden Heijnen en Vermeij (nr. 2011Z03490). Op dit moment is er geen aanleiding om de Wet SUWI op dit punt te wijzigen.
Hoe verhoudt zich dit tot de terugmeldplicht voor afnemers op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om burgers te attenderen op hun plicht om goed ingeschreven te staan in de gemeentelijke basisadministratie?
Burgers hebben een relatie of direct contact met de gemeente of andere afnemers van de GBA. Dat betekent dat communicatie richting burgers over hun rechten en plichten ten aanzien van hun inschrijving in de GBA in eerste instantie via de gemeente of die afnemer loopt. Mede om die reden komt dit onderwerp ook altijd aan bod tijdens voorlichting van het Agentschap BPR aan gemeenten en afnemers over de invoering van de GBA als basisregistratie. Het Agentschap BPR wijst gemeenten en afnemers er altijd op dat de GBA als basisregistratie niet alleen rechten en plichten meeneemt voor bestuursorganen, maar ook voor burgers. En dat het mede aan deze bestuursorganen is om burgers hier op te wijzen. Bestuursorganen worden hierin verder ondersteund doordat het Ministerie van BZK een brochure met de relevante informatie over de GBA als basisregistratie ter beschikking stelt. Gemeenten en afnemers van de GBA kunnen deze brochure gebruiken in hun voorlichting richting burgers. In het najaar van 2010 zijn er gericht een aantal afnemers benaderd. Zo heeft het UWV ermee ingestemd om een groot aantal van die brochures te verspreiden via haar kantoren. Dit initiatief wordt zeer gewaardeerd door afnemers van de GBA.
Welke maatregelen neemt u om calculerend handelen van burgers met hun inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie tegen te gaan?
De ambtenaar burgerzaken van de gemeente zal zich ervan dienen te vergewissen dat de gegevens in de aangifte die een burger doet juist zijn alvorens hij deze gegevens in de GBA opneemt. Ingeval de ambtenaar twijfelt aan de juistheid kan hij de burger om nadere informatie vragen. Door de positionering van de GBA als basisregistratie en daarmee het verplichte gebruik en verplichte terugmelding wordt tevens opgetreden tegen calculerend handelen.
Welke maatregelen neemt u om wettelijke, technische en culturele belemmeringen voor het gebruik van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens door overheidsinstanties weg te nemen?
De Staatssecretaris van BZK heeft in juni 2008 het actieplan Kwaliteit GBA gepresenteerd om de betrouwbaarheid van de GBA op het gewenste niveau te brengen. In de komende periode zal ik het actieplan evalueren. Onderdeel van deze evaluatie is dat in nauwe samenwerking met VNG, NVVB, gemeenten en afnemers wordt vastgesteld wat het actieplan aan resultaten heeft opgeleverd. Onderdeel van de evaluatie is ook de stand van de invoering van de GBA als basisregistratie en de betrouwbaarheid daarvan. Ik zal uw Kamer uiterlijk december 2011 over de uitkomsten van de evaluatie en eventuele vervolgstappen informeren.
Deelt u de mening, dat grote uitvoeringsorganisaties zoals UWV, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Sociale Verzekeringsbank (SVB), Rijksdienst Wegverkeer (RDW) en andere, mede verantwoordelijk zijn voor verbetering van de kwaliteit van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de medewerking van deze organisaties te waarborgen?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 van de leden Heijnen en Vermeij (nr. 2011Z03490) melden overheidsorganisaties terug. Op deze wijze dragen overheidsorganisaties bij aan de verbetering van de kwaliteit van de GBA.
Is het waar, dat overheidsorganisaties nog steeds hun eigen persoonsadministratie (incl. adressen) bijhouden? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het principe van het stelsel van basisregistraties: enkelvoudig vastleggen en meervoudig gebruiken van gegevens door de overheid?
Het uitgangspunt is dat een afnemer van de GBA zijn werkprocessen efficiënt inricht, daarbij gebruik maakt van gegevens uit de GBA en terugmeldt ingeval van gerede twijfel aan de juistheid van die gegevens. Vanuit de specifieke taakuitvoering van overheidsorganisaties is het mogelijk dat aanvullende of andere gegevens worden vastgelegd. Zo heeft het UWV bijvoorbeeld verblijfadressen of verpleegadressen nodig voor de uitvoering van bepaalde taken.
Het Europees verzuringsbeleid |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Europees verzuringsbeleid kwam door «paniekverhaal» tot stand»1 en »kwaliteitscontrole nodig van planbureau voor de leefomgeving»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het PBL in haar rapport «Zure Regen,een analyse van 30 jaar verzuringsproblematiek in Nederland» wetenschappelijk weerlegde en onjuiste informatie verstrekt over de invloed van stikstofdepositie op menselijke gezondheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het PBL-rapport is een terugblik en beschrijft de ontwikkelingen in de wetenschap en het beleid op het gebied van zure regen en verzuring. Het beleid voor zure regen in de jaren ’80 was vooral gericht op de bescherming van natuur. De gezondheidseffecten van verzurende stoffen en verzuring komen in de publicatie dan ook amper aan de orde, waar dit wel gebeurt worden referenties gegeven.
Deelt u de mening dat er afgezien van enkele natuurdoelen geen wetenschappelijke reden is voor nog strenger stikstofbeleid via het Gothenburg-protocol, dat boerenbedrijven voor miljarden dupeerde vanwege de fabel van «Das Grosse Waldsterben»? Bent u bereid dit beleid te wijzigen zodat boeren financieel niet verder worden uitgekleed als gevolg van de milieuhype van «zure regen»?
Luchtverontreiniging geeft ecologische schade en gezondheidsschade. De verzurende en vermestende effecten van stikstof zijn vooral schadelijk voor biodiversiteit. Er was rond 1980 terecht ongerustheid over schade aan bossen en meren als gevolg van verzuring. Maatregelen worden altijd op kosteneffectiviteit beoordeeld. Mede door het toen ingezette beleid is de problematiek sterk verminderd en beheersbaar geworden. De stikstofdepositie op Nederland is nog steeds te hoog om de biodiversiteitsdoelen te kunnen realiseren. Door in de PAS afspraken te maken over de vermindering van de stikstofdepositie kan juist voorkomen worden dat maatschappelijk gewenste ontwikkelingen of projecten worden geblokkeerd.
Bent u bereid om kwaliteitscontrole voor rapporten aan PBL op te zeggen? Zo ja, wat voor kwaliteitscontrole?
Nee. De kwaliteitscontrole door het PBL zelf acht ik voldoende, mede gelet op de door het PBL gehanteerde interne wetenschappelijke kwaliteitsborging en certificeringsprocedures. In 2011 zal het PBL voorbereidende werkzaamheden uitvoeren voor een internationale wetenschappelijke audit in 2012, gevolgd door een internationale visitatie.
Kunt u garanderen dat fabeltjes over ecologische schade en schade aan menselijke gezondheid door zure regen voorgoed uit de kabinetsplannen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
De componist die zijn eigen zak spekt dankzij Buma/Stemra |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de het artikel «Componist spekt eigen zak dankzij Buma/Stemra»?1
Ja.
Is het waar dat een componist onder valse naam in 2009 ruim 2 miljoen euro heeft ontvangen van Buma/Stemra?
Buma heeft aangegeven dat in de periode 2007–2009 er 2 deelnemers een bedrag van meer dan 1 miljoen euro hebben ontvangen. Het gebruik van de term «valse naam» wekt een verkeerde indruk. Het is niet ongebruikelijk dat componisten artiestennamen of pseudoniemen gebruiken. De website van Buma geeft zelfs informatie over hoe iemand zich onder een pseudoniem kan aanmelden.
Waarom heeft Buma/Stemra onmiddellijke actie ondernomen toen bleek dat er substantieel meer dan de gehanteerde bovengrens € 500 000 was uitgekeerd?
Voor de uitkering aan een rechthebbende wordt geen bovengrens gehanteerd. De geïncasseerde gelden worden bij radio en televisie uitgekeerd aan de hand van een fingerprintingsysteem. Dat systeem registreert softwarematig de seconden gedurende welke bepaalde muziek wordt gedraaid. De hoogte van het secondenbedrag verschilt per categorie. De uitkering is dus rechtstreeks gerelateerd aan het aantal seconden muziekgebruik.
De besturen van Buma/Stemra hebben twee bestuurscommissies die permanent de bestaande repartitieregelingen doorlichten en waar nodig verbetervoorstellen doen. Buma heeft aangegeven dat de secondewaarde van muziekgebruik bij tekst-tv is gehalveerd nadat uit analyse van de jaarlijkse uitkeringen was gebleken dat er in het type muziekgebruik aanmerkelijke verschuivingen plaatsvonden – van gebruik van traditionele muziek naar gebruik van jingles en tunes en van gebruik overdag naar gebruik ’s nachts. Het College van Toezicht heeft aangekondigd nader te zullen onderzoeken of het aangebrachte onderscheid tussen jingles en tunes enerzijds en andersoortige muziek anderzijds noodzakelijk is vanuit het vereiste van een rechtmatige repartitie.
Waarom is het onderzoek van KPMG niet openbaar gemaakt? Gaat u dat alsnog eisen van Buma/Stemra?
Het is de verantwoordelijkheid van Buma/Stemra om de in haar opdracht gedane onderzoeken al dan niet openbaar te maken. Voor mij is van belang dat het College van Toezicht Auteursrechten over het onderzoek beschikt.
Heeft Buma/Stemra naar uw oordeel voldoende maatregelen getroffen naar aanleiding van de uitkomsten van het KPMG-onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de Minister van Justitie om een oordeel te vellen over de vraag of een vereniging voldoende maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van een bepaald onderzoek.
Buma geeft aan dat in het onderzoek geen onrechtmatigheden zijn vastgesteld en dat er dus geen aanleiding was voor het nemen van maatregelen. Het College van Toezicht meldt dat in het rapport een aantal risico’s zijn onderkend maar dat niet is vastgesteld dat de risico’s zich daadwerkelijk hebben verwezenlijkt. De aanbevelingen inzake Buma over het bij een aantal werkprocessen op een andere wijze verdelen van bevoegdheden, dan wel nadere controle in te voeren (vier-ogen-principe) zijn naar het oordeel van het College van Toezicht door Buma overgenomen.
Is het waar dat componisten substantieel minder geld krijgen uitgekeerd en dat klachten daarover worden genegeerd door Buma/Stemra?
Buma geeft aan dat invoering van het fingerprinting systeem heeft geleid tot een nauwkeuriger meting van het muziekgebruik. Voorheen werd de repartitie gebaseerd op een logboekadministratie door de omroepen. Een manuele logboekadministratie is minder accuraat dan een geautomatiseerd fingerprintingsysteem waarmee per seconde wordt gedetecteerd welke muziek wordt gebruikt en wie de auteur daarvan is. De introductie van het systeem heeft ertoe geleid dat sommige componisten minder kregen uitgekeerd en anderen juist meer. Het Platform Makers merkt op dat in eerste instantie bij de invoering problemen zijn gerezen omdat niet alle fingerprints van muziek voorhanden waren in het systeem.
Buma erkent dat de huidige procedure van klachtverwerking niet voldoet en de directie heeft een project ingericht om de snelheid en de kwaliteit van de klachtafhandeling te verbeteren. Het College van Toezicht Auteursrechten heeft aangegeven bekend te zijn met de jarenlange achterstand in de klachtafhandeling maar meent dat Buma de juiste stappen heeft gezet om het probleem te ondervangen. Buma heeft aangegeven te verwachten de achterstand dit jaar volledig te hebben weggewerkt zodat nieuwe klachten direct in behandeling kunnen worden genomen.
Deelt u de mening dat de «financiële black-box», die Buma/Stemra volgens diverse componisten is, zo spoedig mogelijk moet leiden tot concrete verbetering van de transparantie naar de componisten?
Buma stelt jaarlijks een jaarrekening op die door een accountant wordt gecontroleerd. De leden van de vereniging Buma krijgen een jaarlijkse presentatie van de cijfers en tijdens de ledenvergadering worden ze in de gelegenheid gesteld vragen te stellen over de jaarrekening.
De vereniging Buma en de stichting Stemra beschikken over repartitiereglementen waarin in detail wordt aangegeven hoe de geïnde gelden moeten worden verdeeld over de rechthebbenden (componisten, tekstdichters en
uitgevers). De reglementen zijn vastgesteld (en kunnen alleen worden gewijzigd) door de ledenvergadering van de vereniging Buma en de vergadering van aangeslotenen van de stichting Stemra. Het reglement, de aanhangsels en de toelichting worden ter hand gesteld van alle aangeslotenen en zijn daarnaast beschikbaar op de website van Buma/Stemra. Buma erkent dat het repartitieproces een gecompliceerd proces is en derhalve niet voor eenieder eenvoudig te volgen is. Buma zendt bij de repartitie aan deelnemers een schriftelijke toelichting waarin uitleg wordt gegeven over hoe de uitkering is samengesteld en een verklaring wordt gegeven voor mogelijke verschillen met eerdere uitkeringsjaren.
Het College van Toezicht Auteursrechten ziet toe op de rechtmatige verdeling van de geïnde vergoedingen aan de rechthebbenden overeenkomstig het repartitiereglement. Het College heeft gemeld geen klachten te hebben ontvangen van rechthebbenden met betrekking tot de repartitie.
Welke maatregelen treft u om de componisten te garanderen dat ze het geld krijgen via Buma/Stemra waar ze recht op hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Had de situatie met een componist onder valse naam voorkomen kunnen worden als er sprake was geweest van een sterk aangescherpt toezicht conform de voorgestelde wijziging van de wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten?2
Nee, er is gereparteerd conform het toentertijd geldende repartitiereglement. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het hanteren van een artiestennaam of pseudoniem niet ongebruikelijk.
Het ontslag van conciërges op basisscholen |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgwekkende signalen uit het onderwijsveld dat mogelijk op korte termijn massaontslagen zullen vallen bij conciërges?
Ik heb vernomen dat enkele gemeenten het voornemen hebben om de subsidies voor o.a. ID banen stop te zetten. Het gaat hier om gemeentelijk beleid.
Bent u ervan op de hoogte dat dit voor een groot deel wordt veroorzaakt doordat de huidige financiële regeling waarmee conciërges op verschillende scholen worden betaald, spoedig zal verdwijnen?
Scholen financieren hun conciërges vanuit twee geldstromen: een vanuit de gemeente en een vanuit OCW.
Het is mij bekend dat een aantal gemeenten de inzet van hun middelen voor de ID-banen heroverwegen of reeds gestopt hebben.
De door OCW beschikbaar gestelde conciërge regeling eindigt in augustus 2012.
Binnenkort ontvangt u een brief over de herziening van het subsidiebeleid. Hierin worden ook voorstellen geformuleerd over het inzetten van middelen ten behoeve van de conciërgeregeling.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat het aantal ondersteunende functies binnen het primair onderwijs is toegenomen? Kunt u aangeven welk soort ondersteunende functies het betreft en welke werkdruk die functies opleveren en bij wie?
De scholen in het primair onderwijs bepalen zelf hun personeelsbeleid en naar welke ondersteunende functies hun prioriteit uitgaat. Dit is met de introductie van de lumpsum financiering ook zo geregeld. Het benaderen van de scholen voor specifieke informatie hierover zou leiden tot ongewenste toename van administratieve lastendruk en ligt niet voor de hand.
Denkt u dat de toename van de ondersteunende functies ligt aan het feit dat de administratieve lastendruk van de leerkrachten is toegenomen?
Ik heb geen indicatie dat dit het geval is.
Erkent u de meerwaarde van de ondersteunende functies binnen het primair onderwijs? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om het voor de scholen meer dragelijk te maken? Zo nee, wat gaat u ondernemen om de administratieve lasten te verlichten?
Ja, ik acht ondersteunende functies van belang, de scholen bepalen hier echter zelf hun eigen personeelsbeleid.
Overigens heeft het ministerie van OCW de afgelopen jaren actief ingezet op vermindering van de administratieve lasten voor scholen onder meer door invoering van het risicogericht inspectietoezicht, invoering van het Basisregister Onderwijsnummer en de versimpeling van de verzuimmelding.
Kunt u uitleggen waarom u in een reactie op eerdere vragen1 aangaf dat er fors wordt geïnvesteerd in extra conciërges en administratieve krachten terwijl in de praktijk, zo blijkt nu weer, ontslagen vallen of dreigen te vallen omdat er geen budget meer is voor de uitbetaling van salarissen voor de conciërges in bijvoorbeeld de gemeente Apeldoorn?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de dreigende massaontslagen van conciërges tegen te houden zodat zij binnen het onderwijs kunnen worden behouden?
In mijn antwoord op uw vraag 2 ben ik hier nader op ingegaan.
Banken die olie -en mijnbouwbedrijven onvoldoende aanspreken over hun betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vierde editie van de «Eerlijke Bankwijzer» van Amnesty International, FNV Mondiaal, Oxfam Novib, Milieudefensie en de Dierenbescherming?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse banken investeren in bedrijven die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen?
Het spreekt voor zich dat elke schending van mensenrechten onwenselijk is. Het is een goede zaak dat over maatschappelijk verantwoord ondernemen (hierna: MVO) een maatschappelijke discussie plaatsvindt.
De opzet en omvang van het onderzoek waaraan wordt gerefereerd vormen naar mijn oordeel echter geen aanleiding om hieraan vergaande conclusies te verbinden over het MVO-beleid of de investeringsbeslissingen van de Nederlandse banken. Elke bank heeft zijn eigen MVO-beleid en maakt in het kader daarvan keuzes om bepaalde acties wel of niet te ondernemen. Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van vraag 5.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat drie grondstofwinnende bedrijven (Shell, Vedanta Resources en Barrick Gold) de laatste jaren systematisch betrokken geweest zijn bij schendingen van mensenrechten, maar het merendeel van de ondervraagde banken deze bedrijven onvoldoende hebben aangesproken over deze ongewenste praktijkuitvoering?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat financiële instellingen volledig en genoeg rapporteren over maatschappelijk verantwoord ondernemen en investeren?
Voor een oordeel over de vorm en mate waarin onder meer financiële instellingen rapporteren over MVO verwijs ik naar de Transparantiebenchmark die jaarlijks in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt uitgevoerd. Uit het laatste onderzoek van deze benchmark over het boekjaar 2009 kwam naar voren dat de sector «banken en verzekeraars» gemiddeld het beste scoort van alle deelnemende sectoren als het gaat om transparantie in de verslaggeving over MVO.
Herinnert de minister van Financiën zich zijn uitspraak: «Banken zijn geen gewone bedrijven, banken hebben een publieke functie en daardoor ook een publieke, maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daar spreek ik hen op aan, daar spreekt het kabinet hen op aan, maar ook hun klanten en ook maatschappelijke organisaties zoals de initiatiefnemers van de Eerlijke Bankwijzer.2 Op welke wijze spreekt u banken hierop aan en welke concrete sancties zijn verbonden indien zij niet voldoen aan de door u gewenste transparantie?
Ja. Ik vind het van belang dat ondernemingen, waaronder banken, een bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid voelen en daaraan concrete invulling geven. Op welke wijze die verantwoordelijkheid wordt ingevuld, is in de eerste plaats aan de onderneming zelf. Ondernemingen dienen een eigen afweging te maken en daarover transparant te communiceren met hun stakeholders. Het is vervolgens aan de stakeholders om te bepalen of zij dit voldoende vinden en zo niet, welke consequenties ze hieraan verbinden. Zo spreek ik banken in mijn hoedanigheid van aandeelhouder aan op de aanwezigheid van concreet MVO-beleid en transparante communicatie op dit gebied. Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van vraag 6.
Voor het overige merk ik op dat banken in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een belangrijke stap hebben gezet met de Code Banken. Deze code bevat principes voor prudent en duurzaam bankieren in de toekomst onder meer op het terrein van risicomanagement en beloningen. Banken leggen in hun jaarverslag verantwoording af over de naleving van deze code. Ik vind het van belang dat banken laten zien dat ze daadwerkelijk hun (maatschappelijke) verantwoordelijkheid nemen door de bepleite cultuur- en gedragsverandering kracht bij te zetten. Indien mocht blijken dat de naleving van de code onder de maat is, zal ik nadere (wettelijke) maatregelen treffen.
Wat vindt u van het feit dat in de rangschikking van de «Eerlijke Bankwijzer» ABN AMRO het slechts scoort? Herinnert u zich uw pleit dat «in de verslaglegging over 2010 ABN AMRO meer aandacht moet besteden aan MVO»2 en dat u als aandeelhouder de bank hierop zou aanspreken? Heeft u dit inmiddels gedaan? Zo niet, waarom niet?
In hoedanigheid van aandeelhouder heb ik het belang van transparantie over MVO bij ABN AMRO onder de aandacht gebracht.
ABN AMRO heeft van oudsher een naam hoog te houden op dit gebied en zal separaat rapporteren over dit onderwerp. Wel moet bedacht worden dat ABN AMRO in haar huidige vorm pas bestaat sinds juli 2010. De bank heeft de ambitie uitgesproken om op MVO-gebied een leidende rol te spelen.
Het bericht 'Duitse veroordeling gehalveerd' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Duitse veroordeling gehalveerd.» «Politie boos om strafvermindering drugssmokkelaar»?1
Ja.
Klopt het dat een Nederlandse hoofdverdachte in Duitsland tot bijna zeven jaar is veroordeeld in verband met een internationale wietsmokkelzaak en dat de Nederlandse rechter deze straf heeft doen verdampen tot 36 maanden?
Betrokkene is door een Duitse rechter veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar en tien maanden. Deze straf is door de Nederlandse rechter omgezet in een Nederlandse onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. Bij de tenuitvoerlegging in Nederland wordt vervolgens de tijd die veroordeelde voor deze zaak al in Nederland en Duitsland in detentie heeft doorgebracht, in mindering gebracht.
Deelt u de mening dat dit voor politie en justitie, welke ruim twee jaar aan de zaak gewerkt hebben, op zijn zachts gezegd frustrerend is, zeker gezien het feit dat de hoofdverdachte door deze beslissing al over negen maanden weer vrij kan komen? Zo nee, waarom niet?
De gang van zaken in deze zaak kan voor de betrokkenen in Nederland en de Duitse collega’s geen verrassing zijn geweest. Dit houdt nauw verband met de omstandigheden van de zaak. De zaak betreft de overlevering van een Nederlandse onderdaan aan Duitsland. Op grond van zijn Nederlanderschap kon hij voor de in het Europees aanhoudingsbevel opgenomen strafbare feiten ook in Nederland worden vervolgd. Nederland levert desondanks Nederlanders meestal over aan het buitenland, omdat door een berechting aldaar de waarheidsvinding wordt bevorderd. Tegelijkertijd eist Nederland voorafgaand aan de overlevering conform de Overleveringswet de garantie dat een Nederlander die na zijn overlevering wordt veroordeeld tot een vrijheidsstraf, naar Nederland kan terugkeren om de straf te ondergaan. In die garantie moet de buitenlandse autoriteit ook aangegeven dat ermee wordt ingestemd dat voorafgaand aan de executie in Nederland de straf zal worden omgezet naar een straf die in Nederland voor een soortgelijk feit gebruikelijk is. Bij de omzetting wordt een Nederlandse straf bepaald aan de hand van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De redenen voor die strafaanpassing zijn dat betrokkene bij berechting in Nederland, waarvoor niet is gekozen, ook een Nederlandse straf zou hebben gekregen en dat de enkele overlevering en berechting in het buitenland er niet toe dient dat betrokkene een zwaardere straf krijgt.
Ook in deze zaak is een dergelijke terugkeergarantie gevraagd en door de Duitse autoriteiten afgegeven. De Nederlandse rechtbank heeft dus niets anders gedaan dan wat voorafgaand aan de overlevering al bekend was. Bovendien is het bij de Duitse autoriteiten algemeen bekend dat in Nederland de straf voor een drugsdelict anders kan uitvallen. Er is dan ook geen sprake van dat Nederland internationaal te kijk staat.
Hoe beoordeelt u het commentaar van politie en justitie in IJsselland dat ze bij hun Duitse collega’s een modderfiguur slaan en dat de Duitse collega’s straks misschien liever niet meer samenwerken met Nederland indien er Nederlanders daarbij betrokken zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het op zijn zachtst gezegd zuur is wanneer er veel tijd en werk in een zaak zit, en de straf na overname van de zaak door Nederland een stuk korter wordt waardoor Nederland dan internationaal te kijk staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de overwegingen van de rechter die ten grondslag lagen aan de beslissing om de straf van de hoofdverdachte met een dergelijke omvang te verlagen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) eens kritisch tegen het licht te houden? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn antwoorden op vragen 3 tot en met 6 volgt dat ik daartoe geen aanleiding zie.
Het bericht dat problemen met de gezondheid Turkse en Marokkaanse vrouwen belemmeren om te werken |
|
Ino van den Besselaar (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Slechte gezondheid speelt Turkse vrouw parten bij werk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat participatie, waaronder op de arbeidsmarkt, van Turkse en Marokkaanse vrouwen van belang is om de gelijkheid tussen man en vrouw te bewerkstelligen en hun integratie in de Nederlandse samenleving te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Zo ja, wat zijn de kabinetsplannen om dit aan te pakken, mede naar aanleiding van het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), en binnen welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het kabinet kiest voor generieke maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zo veel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. Een van de centrale doelen van het huidige emancipatiebeleid is het vergroten van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Met dit beleid, dat is gericht op zowel autochtone als allochtone vrouwen, wordt de financiële afhankelijkheid van een partner niet langer ondersteund en geeft het kabinet het signaal af dat vrouwen de verzorging van jongere kinderen best kunnen combineren met betaalde arbeid. Specifieke maatregelen gericht op de Turkse en Marokkaanse vrouwen passen niet bij dit beleid.
Deelt u de mening dat binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap de vrouw doorgaans één recht heeft, namelijk het aanrecht? Zijn de bewindslieden zich ervan bewust dat de rol van de vrouw binnen die gemeenschappen aanzienlijk afwijkt van de rol van de vrouw in de westerse samenleving? Zo nee, waarom niet?
De arbeidsparticipatie van Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse vrouwen ligt nog op een relatief laag niveau, maar vertoont een positieve trend. De stijging van de netto arbeidsdeelname van vrouwen in de afgelopen periode deed zich het sterkst voor bij deze groepen. Bij de Turks-Nederlandse vrouwen is deze van 32 procent in 2006 gestegen naar 39 procent in 2010; bij de Marokkaans-Nederlandse is er sprake van een stijging van 29 naar 37 procent. Hiermee maakt de arbeidsparticipatie van deze vrouwen dezelfde ontwikkeling door als die van autochtone Nederlandse vrouwen eerder. De arbeidsparticipatie van alle vrouwen in Nederland steeg bijvoorbeeld van 31 procent in 1981 naar 39 procent in 1990.
Het is uit onderzoek reeds bekend dat met name bij de eerste generatie vrouwelijke migranten er een samenhang is tussen gezondheidsproblemen en weinig steun uit hun omgeving om buitenshuis te gaan werken. Positief is dat die steun uit hun omgeving de afgelopen jaren is toegenomen: onderzoek (SCP jaarrapport Integratie) toont aan dat niet-westerse allochtonen in betrekkelijk korte tijd (1998–2006) vaker geëmancipeerde opvattingen over de rolverdeling tussen vrouwen en mannen zijn gaan aanhangen. Dit heeft ertoe geleid dat vrouwen vaker buitenshuis zijn gaan werken.
In de Hoofdlijnenbrief Emancipatie, die naar verwachting in april 2011 naar de Kamer gaat, zal het kabinet nader ingaan op het bevorderen van de maatschappelijke participatie van niet-werkende laagopgeleide vrouwen, waaronder Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse vrouwen, om de stap naar betaald werk te verkleinen. De activiteiten worden mede gericht op de sociale omgeving van de vrouwen.
De lage arbeidsdeelname van Turkse en Marokkaanse vrouwen wordt behalve door grotere gezondheidsproblemen, volgens het SCP-onderzoek ook veroorzaakt door gebrek aan steun uit hun omgeving.
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een nader onderzoek te doen naar een mogelijke correlatie tussen deze beide oorzaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Fraude in het Westland |
|
Hans Spekman (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kamp: nog te veel fraudeurs in het Westland»?1
Ja.
Wat gaat de regering, naast voortzetting van de inspecties door het Westland Interventie Team (WIT), ondernemen om het aantal fraudeurs verder terug te brengen?
Voor de beantwoording van de vragen 2 t/m 5 verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van de leden Spekman en Vermeij die door uw Kamer op 22 februari jl. zijn ontvangen. Zoals aangegeven in het Regeerakkoord wil dit kabinet zich sterk maken om fraude op krachtige wijze te bestrijden. Ik heb uw Kamer daarover op 10 maart een brief gezonden.
Bent u bereid de capaciteit van de Arbeidsinspectie uit te breiden naar een niveau waarop de slagkracht groter is, zoals eerder voorgesteld in het amendement-Spekman?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het tijd voor een zwarte lijst van herhaaldelijke overtreders van sociale wetgeving, in het Westland en daarbuiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het boeteniveau hoog genoeg? Deelt u de mening dat het verhogen van de boetes bij economische delicten als in het Westland vaak geconstateerd, bij kan dragen aan de oplossing van het probleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Autokredieten |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Tros Radar 14 februari 2011 over de financiering van auto’s?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het gedrag van de autohandelaren in hun rol als bemiddelaar tussen consument en kredietverlener? Hoe ziet u dit in het licht van de noodzaak dat de financiële markten het vertrouwen van de consument moeten terugverdienen?
Autohandelaren die ook adviseren en/of bemiddelen in krediet vallen onder gedragstoezicht, net als anderen die bemiddelen en/of adviseren of krediet aanbieden. Onderdeel van dit gedragstoezicht is dat getoetst moet worden of het krediet past bij de financiële positie van de consument. Ook moet op basis van het gedragstoezicht worden voldaan aan transparantievereisten. Deze normen bestaan om verantwoorde kredietverstrekking te waarborgen. Verantwoorde verstrekking van consumptief krediet is van groot belang. Dit onderwerp krijgt daarom veel aandacht van de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM). Zo heeft de AFM de afgelopen jaren twee keer marktbreed onderzoek gedaan naar verantwoorde consumptieve kredietverstrekking. In deze onderzoeken waren ook autofinancieringen betrokken. De onderzoeken hebben geleid tot diverse handhavingmaatregelen; waaronder verschillende aanwijzingen en vijf boetes. Ook een automerkgebonden financier is destijds beboet.
Deelt u de mening dat gedragstoezicht op deze tussenpersonen noodzakelijk is? Zo ja, gaat u de AFM opdracht geven dit nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een uitzondering in de wet ten aanzien van provisietransparantie voor consumptief krediet terwijl het, bijvoorbeeld bij de aankoop van een auto gaat het over consumptieve kredieten van een behoorlijke omvang? Zo ja, wat is de achterliggende reden om bij consumptief krediet, in tegenstelling tot bij complexe producten, de tussenpersoon niet te verplichten inzichtelijk te maken welke provisie hij/zij opstrijkt?
Op basis van evaluatie van de provisieregelgeving is uw Kamer op 12 oktober 2010 geïnformeerd over mijn inzet om per 1 januari 2013 een provisieverbod in te voeren voor complexe en impactvolle producten. Ik informeer u op korte termijn nader over de uitwerking.
Consumptief krediet valt op dit moment niet onder de regels met betrekking tot provisies bij complexe producten en ook zal consumptief krediet niet meegenomen worden in de reikwijdte van het provisieverbod. Voor consumptief krediet geldt op dit moment in de wet een verbod om de consument rechtstreeks om een vergoeding te vragen. Dit verbod is juist in het verleden ingevoerd om hit-and-run praktijken in de consumptief krediet markt te bestrijden. De komst van het provisieverbod voor complexe en impactvolle producten zorgt voor een verandering in de markt die mogelijk ook effect zal hebben op de advisering en bemiddeling in consumptief krediet.
Ik vind het daarom van belang om de marktontwikkelingen goed te volgen en zal onderzoeken of bij consumptief krediet aanvullende maatregelen nodig zijn. Daarbij zal ik onder andere onderzoek doen naar de door u genoemde transparantievoorschriften en andere maatregelen. Ik zal u later informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Overigens worden op dit moment in het effectieve kredietvergoedingspercentage bij consumptief krediet de totale kosten die de consument moet betalen weergegeven (uitgedrukt in een percentage). De provisies die door de aanbieder van krediet worden betaald zijn daar onderdeel van. De effectieve kredietvergoeding is gemaximeerd.
Deelt u de mening dat de consument hierdoor een informatieachterstand heeft, waardoor deze overgeleverd is aan de selectieve informatieverstrekking van de autoverkoper, die een belang heeft de lening te verstrekken waarop hij zelf het meeste verdient, zonder dit inzichtelijk te hoeven maken? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo niet, gaat u hier wat aan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw brief van 12 oktober 20102 waarin u schrijft dat het niet evident is hoe met consumptief krediet om te gaan inzake provisietransparantie en dat onderzoek noodzakelijk is? Wat is de voortgang van dit onderzoek en wordt in dit onderzoek specifiek meegenomen hoe met deze praktijken rondom de financiering van auto’s wordt omgegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wel evident is dat er misstanden zijn ten gevolge van het gebrek aan provisietransparantie? Bent u voornemens deze uitzondering op de provisietransparantie af te schaffen oftewel provisietransparantie voor tussenpersonen ook te verplichten bij consumptief krediet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe schat u het effect van de waarschuwing «geld lenen kost geld» bij reclame waarin gesteld wordt dat het «financieren» niets kost of tegen 0% geleend kan worden? Hoe staat dit in verhouding tot het risico dat de consument loopt op hoge financieringskosten, wanneer niet voldaan kan worden aan betalingsverplichtingen?
In algemene zin merk ik op dat uit consumentenonderzoek uit december 2009 blijkt dat de waarschuwingszin «Let op! Geld lenen kost geld» effectief is. Uit dat onderzoek blijkt dat 73% van de consumenten aangeeft dat de zin consumenten aanzet tot nadenken over de nadelige gevolgen van lenen. Ook bij kredieten waarbij daadwerkelijk 0% rente en € 0 kosten in rekening wordt gebracht, gelden de reclameregels en moet de waarschuwingszin worden vermeld. Juist omdat de consument wel gedurende de looptijd van het krediet betalingsverplichtingen heeft, die moeten passen bij zijn financiële positie, is het van belang dat bij deze kredieten dezelfde regels gelden. Wanneer de consument na de looptijd van het krediet de schuld nog niet heeft afgelost, kan een vertragingsvergoeding worden gevraagd. Deze vertragingsvergoeding is echter wel gemaximeerd op grond van het Besluit kredietvergoeding. Door deze maximering kunnen de kosten niet disproportioneel worden. Bij consumptief krediet wordt de waarschuwing door middel van genoemde waarschuwingszin verzorgd. Ook wordt de individuele risico-inschatting ingevuld door de wettelijk verplichte kredietwaardigheidstoets.
Bent voornemens te onderzoeken hoe verplicht kan worden dat bij reclame-uitingen vermelding wordt gemaakt welk risico er is bij financiering, opdat er wel een heldere waarschuwing is, bijvoorbeeld conform de vermelding van de financiële bijsluiter bij complexe producten en de daarin vermelde hoogte van het risico?
Zie antwoord vraag 8.
De kwaliteit van inschrijvingen in de Gemeentelijke Basis Administratie |
|
Roos Vermeij (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van de burgemeester van Amsterdam van 5 januari 2011 waarin deze wijst op 90 000 adresverschillen tussen de polisadministratie van het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) en de basisregistratie van de gemeente?
Ja.
Is het waar dat het UWV van oordeel is dat deze verschillen niet geanalyseerd mogen worden omdat de wet SUWI hiervoor geen wettelijke basis biedt?
Het kabinet zet in op een hardere aanpak van fraude met uitkeringen. Daarvoor is het mede van belang dat de administraties van de overheid betrouwbaar zijn, ook de GBA. Het is van belang dat bestuursorganen in de uitvoering van hun wettelijke taken bij gerede twijfel over de juistheid van een gegeven in de GBA dit terugmelden aan de desbetreffende gemeente. Het UWV gebruikt de GBA in het proces van uitkeringsverstrekking. Als daarbij gerede twijfel ontstaat over de juistheid van een GBA-gegeven dan meldt het UWV dit elektronisch terug aan de Terugmeldvoorziening (TMV) van de GBA via Digimelding. Hiermee voldoet het UWV aan alle eisen die de invoering van de basisregistratie personen aan bestuursorganen stelt. Zolang het gaat om vanuit de loonaangifte in de polisadministratie opgeslagen adresgegevens die (nog) niet in de primaire processen van de uitvoeringsorganisaties worden gebruikt, kan geen sprake zijn van gerede twijfel en is er inderdaad geen wettelijke basis voor terugmelding of verschillenanalyse.
In het belang van kwaliteitsverbetering van de GBA waardeer ik het dat de gemeente Amsterdam en het UWV een eerste verkenning hebben uitgevoerd naar de vergelijking van de GBA met de polisadministratie om te bezien of hiermee aanvullend bijgedragen kan worden aan kwaliteitsverbetering. Uit gegevens van het UWV blijkt dat van het totaal van circa 580 000 vergeleken adressen 540 000 adresgegevens in de polisadministratie overeenkwamen met de adresgegevens in de GBA. Adressen in de polisadministratie kunnen afwijken van adressen in de GBA, omdat de werknemer niet verplicht is het GBA-adres aan de werkgever door te geven. Een werknemer kan bijvoorbeeld ook een verblijfsadres opgeven. Het UWV heeft 35 000 te verklaren verschillen onderkend. Deze verschillen worden in hoofdzaak veroorzaakt door invoerfouten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het omdraaien van de cijfers van het huisnummer of het omdraaien van letters en cijfers van de postcode. Voorts geldt ten aanzien van deze verschillen dat adreswijzigingen niet in alle gevallen tijdig door de burger zijn doorgegeven of nog niet zijn verwerkt. Het UWV heeft aangegeven dat 5000 adressen nadere analyse behoeven ter verklaring van de geconstateerde verschillen. Het hoeft daarbij niet, zoals gesuggereerd, om fraude of onjuiste inschrijving in de GBA te gaan, zelfs niet om uitkeringsgerechtigden.
De Minister van SZW zal de gemeente Amsterdam in het kader van fraudebestrijding vragen een plan van aanpak op te stellen voor nader onderzoek van de 5 000 adressen en het College bescherming persoonsgegevens hierbij te betrekken. Op basis daarvan zal de Minister van SZW het UWV vragen de 5000 adresgegevens voor dit onderzoek eenmalig aan de gemeente Amsterdam ter beschikking te stellen. Op basis van de uitkomsten wordt dan bezien of en op welke wijze een efficiënte en effectieve gegevensuitwisseling vorm kan krijgen en bijdraagt aan fraudebestrijding.
Zo ja, beroept het UWV zich naar uw oordeel terecht op de SUWI bij de weigering mee te werken aan de verschillenanalyse?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, is er dan sprake van tegenstrijdige wetgeving tussen de Wet op de Gemeentelijke Basisadministratie en de wet SUWI?
Het UWV meldt terug bij gerede twijfel en de gemeente onderzoekt het betreffende GBA-gegeven en kan indien nodig ambtshalve het GBA-gegeven wijzigen. Er is derhalve geen sprake van tegenstrijdige wetgeving. Er is wel sprake van een taak- en verantwoordelijkheidsverdeling.
Is het waar dat er meer bestuursorganen zijn die nog geen uitvoering geven aan het verplichte gebruik van en terugmelding aan de Gemeentelijke Basisadministratie, zoals de RDW en de Belastingdienst? In hoeverre speelt hierbij divergerende wetgeving een rol?
Uit de praktijk blijkt dat bestuursorganen invulling geven aan hun terugmeldplicht. In 2010 waren er in totaal 26 137 terugmeldingen en in 2011 waren er tot en met 22 februari 3449 terugmeldingen. Het gemiddeld aantal terugmeldingen per maand bedraagt 2000. Ook de Belastingdienst en de RDW dragen hier volop aan bij. Zoals eerder aangegeven meldt ook het UWV terug aan de GBA in het proces van uitkeringsverstrekking.
Op dit moment kunnen 611 gemeenten en andere afnemers van de GBA elektronisch terugmelden via de TMV. Nog steeds sluiten meer bestuursorganen aan op de TMV. Uit de Momentopname Kwaliteit GBA 2010 blijkt verder dat het percentage correcte registraties in de GBA 94,5% bedraagt.
Ik zal in de komende periode het actieplan Kwaliteit GBA – zoals dat in juni 2008 is gelanceerd – evalueren. Onderdeel van deze evaluatie is dat in nauwe samenwerking met VNG, NVVB, gemeenten en andere afnemers wordt vastgesteld wat het actieplan aan resultaten heeft opgeleverd. Onderdeel van de evaluatie is ook de stand van de invoering van de GBA als basisregistratie en de betrouwbaarheid daarvan. Ik zal uw Kamer uiterlijk december 2011 over de uitkomsten van de evaluatie en eventuele vervolgstappen informeren.
Waarom slagen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) er wel in om aan de verplichtingen ten aanzien van de GBA te voldoen? Is het wettelijk kader voor deze instellingen wel aangepast?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat pas na aandringen van de Tweede Kamer de DUO met succes is gaan samenwerken met gemeenten om fraude met studiefinanciering te bestrijden? Waarom hebben andere bestuursorganen en u daarvan niet geleerd en is er wederom actie uit de Tweede Kamer nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt zich deze opstelling met de verplichting van bestuursorganen om per 1 januari 2010 gebruik te maken van, en terug te melden aan, de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), zoals gemeld in onder meer de brief van de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 9 juni 2010?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe denkt u effectief fraude te kunnen bestrijden als u de bestuursorganen niet daadwerkelijk dwingt mee te werken aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wetgeving op de Gemeentelijke Basisadministratie?
Zie antwoord vraag 5.
Bezuinigingen op bibliotheken |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Sluiting bibliotheken is een sociale ramp»?1
Het betreffende artikel in het Algemeen Dagblad beschrijft mogelijke effecten op het bibliotheekwerk van voornemens tot bezuiniging op kunst en cultuur in de gemeentebegrotingen 2011. Zoals ik op 2 december 2010 in antwoorden op schriftelijke vragen van mw. Klijnsma (PvdA) al meldde, valt op dit moment nog geen uitspraak te doen over de exacte omvang van deze gemeentelijke bezuinigingen en over de wijze waarop gemeenten deze invullen. Wel kan uit onderzoek van de branchevereniging openbare bibliotheken (VOB) en het sectorinstituut openbare bibliotheken (SIOB) de conclusie worden getrokken dat vrijwel alle openbare bibliotheken (93%) in de raadsperiode 2010–2014 in meer of mindere mate te maken zullen krijgen met bezuinigingen.2 Onderzoek over bezuinigingen op kunst en cultuur bij gemeenten en provincies, dat ik op 14 februari naar de Tweede Kamer stuurde, bevestigt dit beeld.3
Deelt u de mening dat bibliotheken belangrijke ontmoetingsplaatsen zijn die bijdragen aan publieke vertrouwdheid?
Het is evident dat de openbare bibliotheek in veel gevallen ook een ontmoetingsfunctie vervult. Dat blijkt ook uit de Richtlijn basisbibliotheken die vijf kernfuncties onderscheidt: lezen en literatuur, ontwikkeling en educatie, kennis en informatie, kunst en cultuur, ontmoeting en debat. Van het lokale bestuur mag verwacht worden dat het de sociale effecten van voorgenomen bezuinigingen laat meewegen.
Is het voor u aanvaardbaar dat er van de duizend bibliotheken ruim driehonderd worden gesloten, zoals de Vereniging van Openbare Bibliotheken verwacht? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Er zijn nog geen harde cijfers over de omvang en invulling van gemeentelijke bezuinigingen op het bibliotheekwerk. Beschouwingen over de mogelijke effecten op het bibliotheekaanbod hebben daarmee een speculatief karakter.
Wat is – gezien de enorme bezuinigingen – de waarde van de passage in het Regeerakkoord dat bibliotheken «zoveel mogelijk worden ontzien»? Deelt u de mening dat dit een lege huls is als u geen maatregelen neemt?
Op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid is het lokale bibliotheekwerk decentraal beleid dat behoort tot de bevoegdheid van de lokale overheid. Daarnaast zijn er taken voor de provincies en de rijksoverheid. In 2009 besteedden de drie overheden gezamenlijk circa € 530 mln. aan het bibliotheekwerk. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: gemeenten circa € 450 mln., provincies circa € 40 mln. en rijksoverheid circa € 40 mln. De genoemde passage in het Regeerakkoord heeft betrekking op de uitgaven van de rijksoverheid. Zoals ik in mijn brief «Uitgangspunten cultuurbeleid» van 6 december 2010 heb gemeld, zal ik het budget voor bibliotheekwerk op de OCW-begroting conform het Regeerakkoord zo veel mogelijk ontzien.
Hoe kan de bibliotheek bij gemeenten op nummer één staan als post om op te bezuinigen, terwijl u bibliotheken zegt te willen ontzien?2
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u al in gesprek gegaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met als inzet dat bibliotheken zoveel mogelijk worden ontzien bij de bezuinigingen, zoals gevraagd in de motie van 13 december 2010?3 Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, wanneer gaat u de motie uitvoeren?
Ik zal dit onderwerp bij het eerstvolgende bestuurlijk overleg met de VNG aan de orde stellen en de Kamer over de uitkomsten informeren. In aanvulling hierop kan ik melden dat de VNG in november/december 2010 voor haar leden regionale bijeenkomsten over de toekomst van het bibliotheekwerk heeft georganiseerd. Daarin zijn actuele vraagstukken, zoals lokale bezuinigingen en de ontwikkeling van de digitale bibliotheek, in samenhang besproken.
Het bericht 'Urk doet hasj en wiet in de ban' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht over het voornemen van de gemeenteraad van Urk om het gebruik van wiet onder jongeren aan te pakken?
Hoe kunt u de burgemeester van Urk helpen om het gebruik van wiet door jongeren te voorkomen, aangezien alcohol en drugsgebruik op Urk een groot probleem voor de gezondheid is?
Deelt u de mening dat vooraf voorkomen dat jongeren wiet kopen en gebruikers beter is en meer ellende voorkomt dan achteraf bestraffen?
Bent u nog steeds van mening dat kinderen die softdrugs gebruiken aan de schandpaal moeten worden genageld, zoals u in de discussie over drugs op scholen heeft gezegd? Deelt u de mening dat «naming en shaming» kan uitmonden in «naming en faming» omdat de jongeren dat stoer vinden?
Kunnen gemeenten ander beleid voeren ten aanzien van drugs dan landelijk is afgesproken, zoals de burgemeester en waarschijnlijk de gemeenteraad van plan zijn omdat zij het niet eens zijn met het landelijk beleid? Zo ja, geldt dat ook voor de wietpas?
Kan er een totaal verbod van gebruik van softdrugs in een gemeente via de Algemene Politie Verordening (APV) worden vastgelegd met doel de gezondheid van kinderen te beschermen? Zo ja, acht u dit effectief? Zo nee, op welke manier wilt u de gezondheid wel beschermen?
Berichten dat de vrouwenopvang in Afghanistan in gevaar is |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het plan van de Afghaanse regering om het beheer van de blijf-van-mijn-lijfhuizen over te nemen van non-gouvernementele organisaties?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van onder meer Human Rights Watch (HWR) dat vrouwen in Afghanistan door de maatregel een groter risico zullen lopen? Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u met de Afghaanse regering in gesprek over deze maatregel?
Het wetsvoorstel in de huidige opzet omvat, ondanks positieve elementen bijvoorbeeld met betrekking tot minimale levensstandaarden, een aantal stevige zorgpunten, met name daar waar de overheid het management van de opvangcentra over zou nemen van maatschappelijke organisaties.
De EU heeft in reactie op het wetsvoorstel, samen met Australië, Canada en de VS, op 20 februari jl. de Minister voor Vrouwenzaken Ghazanfar om uitleg gevraagd. Daarbij is met name aandrongen op het overnemen van de aanbevelingen van de «Criminal Law Reform Working Group» (CLRWG). Deze werkgroep, waarin onder andere de «Afghan Independent Human Rights Commission» zitting heeft, adviseert de Afghaanse regering over wetsvoorstellen op strafrechtelijk terrein. De CLRWG acht de huidige bepalingen in het wetsvoorstel m.b.t. beperkingen in de toelating, gedwongen vertrek, gedwongen afgifte van persoonlijke informatie en gedwongen medische onderzoeken onacceptabel. De CLRWG doet ondermeer de aanbeveling dat maatschappelijke organisaties in staat moeten blijven om op onafhankelijk wijze opvanghuizen te beheren.
Daarnaast stelt Nederland dit onderwerp, alsmede de situatie van vrouwen in Afghanistan, in coördinatie met EU-partners, actief aan de orde in bilaterale gesprekken met relevante Afghaanse autoriteiten.
Op 22 februari jl. heeft de Afghaanse regering, bij monde van de woordvoerder van de president, aangegeven dat de regering nooit het besluit heeft genomen de opvanghuizen te sluiten, danwel het werk van de betrokken NGO’s stop te zetten. Daarnaast heeft het Ministerie van Vrouwenzaken toegezegd in constante dialoog te blijven met het maatschappelijk middenveld over mogelijke verbeterpunten. Dit zijn positieve signalen, die hopelijk leiden tot wijziging van het wetsvoorstel.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van HRW dat de maatregel past in een trend van «Afghanisering», en dat de regering van president Hamid Karzai «steeds meer gedomineerd wordt door ultraconservatieven die vijandig staan ten opzichte van zelfs maar het idee van schuilplaatsen, aangezien deze aan vrouwen een bepaalde mate van autonomie bieden» ten opzichte van echtgenoten en familieleden die hen slecht behandelen? Deelt u deze mening? Zo ja, heeft dit gevolgen voor de samenwerking met de Afghaanse regering? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel lijkt te passen in een bredere trend van stigmatisering van de blijf-van-mijn-lijfhuizen door conservatieve krachten in Afghanistan. Er is in sommige media al langere tijd sprake van negatieve berichtgeving over de opvanghuizen. Nederland zal zich kritisch uitspreken over (concept-)wetgeving of beleid dat een bedreiging vormt voor de rechten van vrouwen of andere kwetsbare groepen in Afghanistan. Nederland zal daarbij zoveel mogelijk in internationaal verband optreden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke ngo’s beheren op dit moment de elf blijf-van-mijn-lijfhuizen in Afghanistan? Ontvangen deze ngo’s Nederlandse of Europese ontwikkelingsgelden, en zo ja hoeveel? Hoeveel vrouwen worden opgevangen in deze huizen? Zijn de vrouwen er veilig? Als u de blijf-van-mijn-lijfhuizen op dit moment (direct of via ngo’s) steunt, blijft u dit dan ook doen als de huizen door de Afghaanse regering worden overgenomen? Bent u bereid de ngo’s extra te ondersteunen als de continuïteit van hun werk in gevaar is?
De betreffende NGO’s zijn: «Afghan Women Skills Development Center», «Women for Afghan Women», «Humanitarian Assistance for Women and Children of Afghanistan», «Voice of Women Organization» en «Cooperation Center for Afghanistan».2 Volgens de gegevens van het Afghaanse Ministerie van Vrouwenzaken is de gezamenlijk capaciteit van deze organisaties ongeveer 175 vrouwen en kinderen.
Afghaanse vrouwen die bescherming zoeken in een van de blijf-van-mijn-lijf huizen in Afghanistan weten zich beschermd door de NGO’s die deze huizen beheren. Zij lopen geen risico teruggestuurd te worden naar hun (schoon)familie. Het bieden van een veilige omgeving voor deze vrouwen staat voorop in het beleid van de NGO’s.
De EU financiert met EUR 1 miljoen per jaar twee Afghaanse NGO’s, «Medica Mondiale» en «Women for Afghan Women». Deze NGO beheert 4 blijf-van-mijn-lijf huizen. Ook Finland (EUR 95 000) en Zweden (EUR 100 000) steunen «Women for Afghan Women» financieel. Duitsland verleent financiële steun (EUR 130 000) aan het «Cooperation Center for Afghanistan». Denemarken financiert via het «Elimination of Violence Against Women Special Fund» van UNIFEM een aantal NGO’s dat lijf-van-mijn-lijf huizen beheert. Nederland steunt, zoals bekend, UNIFEM met een bijdrage van EUR 2 miljoen ten behoeve van de bestrijding van geweld tegen vrouwen in Afghanistan.
Nederland onderhoudt nauw contact met diverse Afghaanse vrouwenorganisaties. Mocht via deze organisaties een beroep op Nederland gedaan worden voor ondersteuning dan zullen de mogelijkheden hiertoe serieus worden onderzocht.
Oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt |
|
Martijn van Dam (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat werkloze Polen al kunnen worden teruggestuurd, bijvoorbeeld als zij aanspraak maken op de bijstand, en dat er concreet ook al wordt teruggestuurd in enkele gemeenten?1
Op dit moment is het zo dat EU-burgers die langer dan drie maanden in Nederland verblijven en een onredelijke belasting vormen voor het sociale bijstandstelsel het rechtmatig verblijf kunnen verliezen en kunnen worden verwijderd. Het komt ook nu al voor dat van EU-burgers die een onredelijke belasting vormen voor het sociale bijstandstelsel het verblijf wordt beëindigd.
EU-burgers die langer dan drie maanden in Nederland verblijven moeten in hun eigen onderhoud kunnen voorzien en moeten over een ziektekostenverzekering beschikken. Voor werkzoekenden geldt een langere termijn, als ze tenminste kunnen aantonen daadwerkelijk op zoek te zijn naar werk en een goede kans maken dat te vinden. Als een EU-burger niet in het eigen onderhoud kan voorzien, bijvoorbeeld doordat hij tijdelijk zijn baan heeft verloren en een onevenredige belasting vormt voor het sociale bijstandstelsel (de WW valt hier niet onder), kan dat leiden tot verblijfsbeëindiging.
Dit onderwerp maakt onderdeel uit een samenhangend pakket van maatregelen om de problemen met migranten uit Midden- en Oost-Europa aan te pakken waarover ik u voor 15 april a.s. zal informeren (zie ook antwoord op vragen 3, 4, 5 en 6).
Is het terugsturen van alle Polen die tijdelijk hun baan verliezen mogelijk binnen de geldende Europese verdragen? Zo niet, moeten we uw uitspraken dan zo interpreteren dat u wat aan die verdragen wilt veranderen? Of wilde u slechts benadrukken dat u datgene wat nu al kan en nu ook al gebeurt ondersteunt en had u dus niks nieuws voor te stellen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom hebt u gekozen voor de nadruk in de publiciteit op terugsturen van Polen en niet op de oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt, aangezien Poolse werknemers door uitbuiting goedkoper en flexibeler kunnen worden ingezet dan Nederlandse werknemers?
Ik werk samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister voor Immigratie en Asiel en een aantal gemeentebestuurders aan een samenhangend pakket van maatregelen om de problemen met migranten uit Midden- en Oost-Europa aan te pakken. Rijk en gemeenten werken in verschillende werkgroepen maatregelen uit op de terreinen werk, onderwijs en inburgering, huisvesting, registratie en terugkeer. Maatregelen betreffen onder meer de aanpak van malafide uitzendbureaus, het tegengaan van onderbetaling, goede huisvesting voor arbeidsmigranten, het aanscherpen van registratie van arbeidsmigranten en, als sluitstuk, de terugkeer van EU-burgers die niet langer voldoen aan de voorwaarden voor verblijf van Richtlijn 2004/38/EG. Dit gaat dus ook in op de door u genoemde onderwerpen. Ik zal u hierover uiterlijk 15 april a.s. informeren.
Is u bekend dat veel Poolse werknemers hun huisvesting verliezen op de dag dat ze hun baan kwijtraken en daardoor op straat komen te staan? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat Poolse werknemers van hun minimumloon bij de werkgever vergoedingen moeten betalen voor huisvesting, eten en drinken en transport waardoor de werkgever (of de uitzendorganisatie) weer een deel van de loonkosten kan terugverdienen waardoor Poolse werknemers dus altijd goedkoper zijn dan Nederlandse werknemers en er dus sprake is van oneerlijke concurrentie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom u ervoor heeft gekozen deze oneerlijke praktijken niet te agenderen terwijl mensen dit wel mogen verwachten van in het bijzonder de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Bent u het met ons eens dat aanpak van deze praktijken voor zowel Nederlandse als Poolse werknemers veel belangrijker is dan een proefballonnetje in aanloop naar de verkiezingen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk voor 28 februari beantwoorden?
Deze antwoorden worden op 1 maart 2011 naar u verzonden.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de nota’s voor de heffing van de eigen bijdrage voor begeleiding maanden te laat worden verzonden en dat sommige cliënten, mensen met een lichamelijke beperking en/of psychiatrische problemen, zelfs op dit moment, acht maanden na de invoering van de eigen bijdrage voor begeleiding, geen enkele nota van de eigen bijdrage voor begeleiding hebben ontvangen?1
Ja, dat is mij bekend.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken onfatsoenlijk is, omdat de mensen die het betreft in grote onzekerheid leven omdat zij ten eerste geen, of pas heel laat, inzicht hebben gekregen in hun eigen financiële positie en ten tweede bij het ontvangen van achterstallige nota’s geen informatie hebben over mogelijke betalingsregelingen?
Ik betreur het dat mensen pas laat de eigen bijdrage opgelegd hebben gekregen. Daarentegen zijn mensen wel geïnformeerd over een mogelijke betalingsregeling. Deze staat op de factuur vermeld en op de website van het CAK.
Wat is de reden voor deze grote achterstanden bij het versturen van de nota’s voor de eigen bijdrage? Wat gaat u er aan doen om deze achterstanden weg te werken en te voorkomen dat een dergelijks situatie zich nogmaals voordoet? Wanneer krijgen deze mensen zekerheid?
De reden voor deze achterstanden is het niet of zeer laat aanleveren van gegevens door zorgaanbieders.
Om de eigen bijdrage op te leggen, is het noodzakelijk dat het CAK door de zorgaanbieder geïnformeerd wordt aan welke burgers zorg wordt verstrekt waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is en hoeveel zorg dat is. Vele zorgaanbieders hebben dat goed en op tijd gedaan, maar er is ook een groep die nog geen gegevens heeft aangeleverd of dat te laat heeft gedaan.
De invoeringsdatum van 21 juni 2010 voor de eigen bijdrage voor begeleiding in natura is met alle veldpartijen gekozen.
Het CAK is over het aanleveren van gegevens voor de eigen bijdrage sinds september 2009 in gesprek met de branches van zorginstellingen waarbij gevraagd is de leden te informeren over de verplichting om in het kader van de eigen bijdrage voor begeleiding gegevens aan te leveren aan het CAK. Ook zijn de branches maandelijks geïnformeerd over de voortgang. Begin november 2009, in december 2009 en in maart 2010 zijn vanuit het CAK brieven gestuurd naar de zorgaanbieders over deze maatregel en over het feit dat hiervoor gegevens moeten worden aangeleverd en de wijze waarop dit zou moeten gebeuren. In de eerste helft van 2010 is aan de zorgaanbieders op zeer regelmatige basis informatie verspreid over de maatregel en over de wijze van aanlevering, onder meer via nieuwsbrieven en via de relatiebeheerders van het CAK die zorginstellingen hebben bezocht. Zorgaanbieders die geen gegevens aanleverden zijn regelmatig door het CAK per brief verzocht dit alsnog te doen. Ook heeft het CAK Zorgverzekeraars Nederland gevraagd de zorgkantoren erop te wijzen dat een aantal zorgaanbieders de nodige gegevens niet of niet tijdig aanlevert. Doel hiervan was dat de zorgkantoren de desbetreffende zorgaanbieders daarop gingen aanspreken. Daarnaast zijn de vertegenwoordigers van zorgaanbieders gevraagd hun leden die nog geen gegevens aanleverden, aan te sporen om cliënten met begeleiding te informeren over het feit dat er nog een factuur voor de eigen bijdrage kon worden verwacht. Hiervoor is een standaardbrief ter beschikking gesteld.
Er is dus het nodige gedaan om problemen als de onderhavige te voorkomen en er wordt het nodige aangedaan om de achterstanden weg te werken en mensen de noodzakelijke zekerheid te geven.
Voor de toekomst blijft de les dat het belangrijk is dat alle partijen goed meewerken en hun verantwoordelijkheid nemen.
Is bekend hoeveel mensen die nu een eigen bijdrage voor begeleiding moeten betalen in financiële problemen raken? Hoeveel mensen hebben als gevolg hiervan bijzondere bijstand aangevraagd?
Of mensen in financiële problemen geraakt zijn, is mij niet bekend. De eigen bijdrage is inkomensafhankelijk en er wordt dus rekening gehouden met de draagkracht. Voor mensen met lage inkomens (inkomens op of onder 120% van het sociaal minimum) is de rekening, ook over een aantal maanden beperkt. Deze bedraagt, inclusief de Wtcg-korting, ongeveer € 12 per vier weken voor alleenstaanden en € 17 per vier weken voor gehuwden. Voor mensen met hogere inkomens zijn de bedragen hoger, maar is ook de draagkracht hoger.
Er is dus wat dat betreft geen aanleiding om door de eigen bijdrage in financiële problemen te komen. Of en hoeveel mensen bijzondere bijstand hebben aangevraagd, is mij niet bekend.
Klopt de conclusie van de vierde meldactie van de Cliëntenmonitor Langdurige Zorg van oktober 2010 dat een kwart van de mensen die een eigen bijdrage voor begeleiding moeten gaan betalen de begeleiding heeft stopgezet of overweegt deze stop te zetten? Hoeveel mensen zijn gestopt met ambulante begeleiding als gevolg van de invoering van een eigen bijdrage?
Door de methode waarop dit onderzoek is uitgevoerd, kunnen over de uitkomst geen conclusies worden getrokken voor de doelgroep als geheel, maar alleen voor de deelnemers aan het onderzoek.
Over de mensen die recent gestopt zijn met ambulante begeleiding zijn geen gegevens beschikbaar. Het feit dat de mensen die hebben deelgenomen aan dit onderzoek, hebben aangeven te overwegen van de begeleiding af te zien, houdt niet in dat ze dat dan ook daadwerkelijk zullen doen.
Waar zijn deze mensen die noodgedwongen moesten stoppen met begeleiding nu? Op welke andere plaatsen kloppen deze mensen aan voor hulp bij begeleiding? Welke gemeenten kent u die deze mensen een alternatief vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aanbieden? Welke alternatieven hebben gemeenten tot hun beschikking? Valt daaronder ook deskundige psychiatrische begeleiding? Hebben de gemeenten hiervoor voldoende expertise en middelen ter beschikking?
Voor mij staat voorop dat mensen die de zorg echt nodig hebben die ook kunnen ontvangen. De eigen bijdrage is bedoeld om mensen te stimuleren de afweging te maken of zij de zorg echt nodig hebben. In de memo met de vierde meldactie van de Cliëntenmonitor Langdurige Zorg wordt dan ook terecht geconcludeerd dat de eigen bijdrage door de overheid bewust is ingezet vanwege de remmende werking die er vanuit gaat. Daarnaast is het doel van de eigen bijdrage een gedeeltelijke medefinanciering van de zorg door gebruikers. Het heffen van een eigen bijdrage is redelijk, mede gelet op collectieve bijdrage in de kosten van de zorg. Voor mensen die zorg ontvangen, moet de verschuldigde bijdrage echter wel op te brengen zijn. Daarom is de hoogte van de bijdrage afhankelijk van het inkomen. Er wordt dus rekening gehouden met de draagkracht van betrokkenen. Voor mensen die de zorg nodig hebben en die er desondanks voor kiezen van de zorg af te zien, is een collectief geregeld alternatief dus niet aan de orde.
Ik ben van mening dat het heffen van een eigen bijdrage, een maatregel van de vorige staatssecretaris, verantwoord is. Ik zie geen aanleiding tot heroverweging van deze maatregel. Daarvoor zijn ook geen financiële middelen beschikbaar.
Deelt u de mening dat de eigen bijdrage voor begeleiding als bezuinigingsmaatregel onverantwoord is, dat deze niet geholpen zijn met het wegblijven van begeleiding omdat zij hierdoor op den duur meer kans hebben op terugval of onnodige complicaties?
Zie antwoord vraag 6.
Een militair complex in Zaanstad |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het Hembrugterrein, een voormalig militair complex dat deel uitmaakt van de Stelling van Amsterdam, aan de ZaanIJoevers van de gemeente Zaanstad?
Bent u voornemens om op dit, aan de Dienst Domeinen toebehorende terrein, nog Defensie activiteiten te gaan ontplooien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het Hembrugterrein, als onderdeel van «the European Route of Industrial Heritage», cultuurhistorisch, landschappelijk en ecologisch waardevol is, en dat de rijksmonumenten op dit terrein optimaal behandeld moeten worden?
Wat bent u voornemens op korte, middellange en lange termijn te gaan doen aan voorkoming van (verdere) verpaupering van het terrein, waaronder de rijksmonumenten?
Gaat u op de korte, middellange en lange termijn initiatieven ontplooien die tot doel hebben de zware bodemvervuiling te saneren? Zo nee, waarom niet?
Is het mogelijk het terrein te verkopen aan de gemeente Zaanstad, zodat deze het kan herbestemmen en ontwikkelen? Zo ja, bent u daartoe bereid?
De tarieven die Schiphol berekent aan luchtvaartmaatschappijen |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) u heeft verzocht te komen met extra regelgeving rondom de vaststelling van tarieven voor Schiphol vanwege de economische machtspositie van de luchthaven? Zo ja, kunt u aangeven welke extra regelgeving de NMa beoogt?1
In de brief van 14 januari 2011 aan uw Kamer in het kader van de actualisatie van de Luchtvaartnota (TK, vergaderjaar 2010–2011, 31 936, nr. 47) heb ik gewezen op de lopende evaluatie van deWet luchtvaart inzake de tariefsregulering.
In het kader van deze evaluatie heb ik de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) verzocht te onderzoeken of de N.V. Luchthaven Schiphol (Schiphol) nog altijd over een economische machtspositie (EMP) beschikt op één of meer markten voor luchtvaartactiviteiten en activiteiten nauw verbonden met luchtvaartactiviteiten.
In het verlengde daarvan heb ik de NMa advies gevraagd of voortzetting van het huidige sectorspecifiek toezicht gewenst is. Dit is beoordeeld door te bezien of er bij het sectorspecifieke toezicht sprake is van een blijvende verbetering van de marktuitkomsten (welvaart van consumenten), vergeleken met een situatie waarbij uitsluitend de Mededingingswet en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna VWEU) van toepassing zouden zijn.
De belangrijkste conclusies van de NMa in de rapportage van 15 november 2010 zijn:
Ten eerste heeft Schiphol nog altijd een structurele machtspositie voor de luchtvaartactiviteiten.
Daarnaast leidt deze structurele machtspositie zonder regulering tot blijvende inefficiënties die vervolgens met behulp van het mededingingsrecht niet goed kunnen worden aangepakt.
Het is dus wenselijk om de huidige sectorspecifieke regulering te continueren.
De NMa heeft voorts geconstateerd dat de baten van de huidige regulering hoger zijn dan de kosten. In dat verband adviseert de NMa dat er nog wel kan worden gezocht naar andere (mogelijk strengere) vormen van regulering, vooral voor wat betreft doelmatigheid, die nog beter uit de kosten/batentoets komen.
Dit advies zal worden meegenomen in het kader van de lopende evaluatie van het huidige reguleringssysteem in de Wet Luchtvaart door mijn ministerie. De NMa is daar nauw bij betrokken. Het streven is deze evaluatie eind 2011 af te ronden, zoals in de voornoemde brief d.d. 14 januari 2011aan uw Kamer is gemeld.
Ziet u, mede naar aanleiding van de signalen vanuit de NMa, reden om met extra regelgeving rondom de vaststelling van tarieven voor Schiphol te komen? Zo ja, welke regelgeving en op welke termijn? Zo nee, kunt u aangeven waarom u van mening bent dat de huidige regelgeving voldoet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe verklaart u dat het huidige systeem van tariefbepaling, waarbij de luchtvaartmaatschappijen inspraak hebben, telkens tot klachten van luchtvaartmaatschappijen leidt over de hoogte van de tarieven op Schiphol? Is de huidige procedure rondom het vaststellen van de tarieven volgens u voldoende transparant?
Het huidige reguleringssysteem in de Wet luchtvaart beoogt eventueel misbruik van de economische machtspositie door Schiphol tegen te gaan door een combinatie van regels vooraf, de verplichte consultatie van de gebruikers en de mogelijkheid van klachten bij de NMa/Vervoerkamer nadat Schiphol de tarieven en voorwaarden heeft vastgesteld.
In deze procedure dient Schiphol de tariefvoorstellen te onderbouwen en te motiveren waarom Schiphol bij het vaststellen van de tarieven eventueel afwijkt van de zienswijze van de gebruikers.
Dat er klachten worden ingediend is inherent aan het gekozen systeem. Daarbij zullen luchtvaartmaatschappijen redenerend vanuit eigen belangen de grenzen van het systeem opzoeken. Dit heeft met name in de eerste jaren waarin het systeem is toegepast tot relatief meer klachten geleid. Bovendien hebben niet alle luchtvaartmaatschappijen dezelfde belangen (bijvoorbeeld hub-carriers versus low cost carriers).
In het kader van de evaluatie van de Wet luchtvaart zal ook worden bezien of en in hoeverre de huidige procedure rondom het vaststellen van de tarieven voldoende transparant verloopt.
In dit verband wil ik benadrukken dat Schiphol op dit moment reeds in grote lijnen voldoet aan de Europese richtlijn nr. 2009/12/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese unie van 11 maart 2011 2009 inzake luchthavengelden (PbEG L 170). Via een aanpassing van de Wet luchtvaart zijn een aantal ondergeschikte punten geïmplementeerd waar Schiphol nog niet aan voldeed (Staatsblad 2011, 67).
Op welke manier bent u betrokken geweest bij het laatste geschil rondom de door Schiphol voorgenomen tariefverhoging? Is de constatering, dat de voorgenomen verhoging onder uw druk in de ijskast is gezet, juist? Zo ja, kunt u aangeven op welke gronden u die druk heeft uitgeoefend?
Schiphol heeft in een persbericht van 27 oktober 2010 de reden voor uitstel van de oorspronkelijk beoogde tariefvoorstellen toegelicht. Schiphol geeft daarin aan dat men met een substantieel aantal luchtvaartmaatschappijen van mening verschilt over de gevolgen van de voorstellen. Voorts meldt Schiphol dat men daarom besloten heeft de structuuraanpassing een half jaar uit te stellen en deze periode te benutten om, samen met KLM, een extern onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten op de mainport en het netwerk.
Zoals ook in mijn brief inzake de actualisatie van de Luchtvaartnota is aangegeven, hecht het kabinet groot belang aan de doelstelling van een optimale netwerkkwaliteit, ten dienste van de Nederlandse economie. Ik heb tegen die achtergrond van mijn kant dan ook bij de Schiphol-directie aangegeven dat ik meer inzicht in de mogelijke gevolgen van tariefvoorstellen belangrijk vind.
Schiphol en KLM hebben zelf het initiatief genomen om hier gezamenlijk onderzoek naar te doen. Dit past volledig in de beoogde werking van het reguleringssysteem. Daarnaast laat ik, zoals eveneens in de actualisatiebrief gemeld, zelf ook onderzoek naar de effecten uitvoeren om ervoor te zorgen dat de overheid tot een eigen onafhankelijke beoordeling kan komen.
Zo nee, kunt u exact omschrijven waaruit uw betrokkenheid dan wel heeft bestaan? Is de constatering juist dat het huidige systeem voor vaststelling van tarieven is ontworpen met het oog op een toekomstige privatisering van Schiphol, waarbij ook het instemmingsrecht vanuit het ministerie bij het vaststellen van de tarieven op Schiphol is komen te vervallen? Is de combinatie van het afzien van de privatisering van Schiphol, de blijvende betrokkenheid van het ministerie bij de vaststelling van de tarieven, de voortdurende klachten van vliegmaatschappijen over de tarieven op Schiphol en het advies van de NMa reden voor u om het huidige systeem te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Voor het antwoord op uw eerste vraag, inzake mijn betrokkenheid, verwijs ik naar vraag 4.
Wat betreft uw overige vragen, is het juist dat het huidig reguleringssysteem voor vaststelling van tarieven is opgesteld in het kader van de indertijd voorgenomen privatisering. Het formele instemmingsrecht vanuit het ministerie bij het vaststellen van de tarieven is toen komen te vervallen. De introductie van sectorspecifieke, mededingingsrechtelijke regulering vloeide met name voort uit de wens tot onafhankelijk toezicht, aansluiting bij de beginselen van het mededingingsrecht en de bevinding dat Schiphol over een economische machtspositie voor de luchtvaartactiviteiten beschikte.
In het kader van de lopende evaluatie van de Wet Luchtvaart ten aanzien van de tariefsregulering zal worden bezien of en in hoeverre aanpassing van het huidige systeem wenselijk is.
In hoeverre acht u verdere regelgeving en juridisering van de procedure voor vaststelling van de tarieven voor Schiphol, mede met het oog op voorgaande, wenselijk?
In het kader van de lopende evaluatie van de Wet luchtvaart ten aanzien van de tariefsregulering zal worden bezien of en in hoeverre aanpassing van het huidige systeem wenselijk is.
Overweegt u, mede naar aanleiding van de laatste inspraakronde over de tarieven, om via het aandeelhouderschap van de Staat structureel meer invloed uit te gaan oefenen op de vaststelling van de tarieven teneinde verdere juridisering tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Overweegt u in het bijzonder om het instemmingsrecht vanuit het ministerie opnieuw in te voeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u tevens aangeven in hoeverre een herinvoering van het instemmingsrecht bezwaren vanuit de NMa weg zou kunnen nemen?
In het kader van de lopende evaluatie van de Wet luchtvaart ten aanzien van de tariefsregulering zal worden bezien of en in hoeverre aanpassing van het huidige systeem wenselijk is.
Het is echter niet mogelijk om via het aandeelhouderschap direct en concreet invloed uit te oefenen op de vaststelling van de tarieven. Inmenging van de aandeelhouder met een dergelijke bedrijfsmatige aangelegenheid verhoudt zich immers slecht met het vennootschapsrecht. Het aandeelhouderschap kan uiteraard wel worden ingezet om via andere wegen het publieke belang van Schiphol mede te borgen, zoals door mee te praten over de strategie van de onderneming, bij de beoordeling van belangrijke investeringsbeslissingen en via het beloningsbeleid.
In dit verband wil ik ook verwijzennaar mijn toezegging in het kader van de behandeling van de Luchtvaartnota op 7 februari 2011 die inhoudt dat ik de Kamer vóór 1 oktober 2011 zal informeren over de publieke belangen in relatie tot het aandeelhouderschap van het Rijk in Schiphol. Ik zal dan, samen met de minister van Financiën, dieper ingaan op dit punt.
Commerciële zenders die FunX weren uit het radioluisteronderzoek |
|
Tofik Dibi (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NPO:1 Commerciële zenders houdt FunX buiten CLO?23
Ja.
Klopt het dat commerciële radiopartijen bewust verbeteringen van het Continu Luisteronderzoek saboteren? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen?
Dat klopt niet. Binnen het Continu Luisteronderzoek (CLO) is de afgelopen jaren een aantal verbeteringen aangebracht om moeilijk bereikbare doelgroepen zoals allochtonen en jongeren beter te kunnen werven. Het Radio Advies Bureau (RAB) is opdrachtgever van het CLO namens de publieke en commerciële radiozenders. Zij melden dat het aantal allochtone panelleden weliswaar is gestegen met 67% maar dat niet iedereen uiteindelijk actief meedoet. De afgelopen maanden is deze groep tijdens het onderzoek extra begeleid door onderzoeksbureau Intomart GfK. De ervaringen hiermee worden meegenomen in het nieuwe luisteronderzoek dat start in 2012. Op dit moment wordt het nieuwe luisteronderzoek samen opgezet met adverteerders, mediabureaus en radiostations. In de openbare tender hiervoor is veel aandacht besteed aan de representativiteit van allochtonen.4 Het nieuwe luisteronderzoek wordt eigendom van betrokken partijen waardoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid ontstaat voor het onderzoek. FunX kan hierin participeren.
Het luisteronderzoek is een verantwoordelijkheid van de radiozenders zelf. Ik heb daar geen directe invloed op. Wel hebben mijn voorgangers de afgelopen jaren bij gelegenheid opgeroepen tot een adequate vertegenwoordiging van minderheden in het reguliere kijk- en luisteronderzoek zodat effecten van programmatische inspanningen zichtbaar worden voor managers van mediabedrijven en voor adverteerders.5
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de «onzichtbare» stadsjongeren van 15 tot en met 34 jaar worden meegenomen in het luisteronderzoek? Hoe beoordeelt u in dat verband de aanbevelingen van de Universiteit Utrecht om de representativiteit te verbeteren?4
Het is voor alle betrokken partijen van belang dat zoveel mogelijk doelgroepen in de samenleving vertegenwoordigd zijn in het luisteronderzoek, ook jongeren in de leeftijd 15 tot 34 jaar.
Vanuit dat oogpunt vind ik dat er continu aandacht moet zijn voor de representativiteit van onderzoek, maar dat geldt voor elk onderzoek en niet alleen voor het luisteronderzoek. Ik realiseer mij ook dat het in de werkelijkheid een ingewikkelde opgave is om volledige representativiteit te realiseren. Daar spelen praktische afwegingen en een kosten/baten analyse ook een rol bij.
De aanbevelingen in het rapport van de Universiteit Utrecht zijn vooral methodologisch van aard. Het is aan de opdrachtgevers van het luisteronderzoek om deze aanbevelingen te betrekken bij de verbeteringen van het onderzoek.
Deelt u de mening dat het CLO zo snel mogelijk wel representatief dient te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen zodat we niet hoeven te wachten tot 2012?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 2 loopt er een openbare tender voor het luisteronderzoek 2012 waarin veel aandacht is voor representativiteit van jongeren en allochtonen. De NPO heeft het belang van een representatief CLO benadrukt en is op dit moment in gesprek met partijen om te bekijken of er eerder dan 2012 verbeteringen kunnen worden aangebracht. Het is daarbij wel belangrijk dat alle partijen zich hierin kunnen vinden zodat er één betrouwbare maatstaf is voor omroepen en adverteerders.
De mensenrechtensituatie van de Oeigoerse bevolkingsgroep in China |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het zeer wenselijk is om de mensenrechten van de Oeigoerse bevolkingsgroep in China tijdens de zestiende zitting van Mensenrechtenraad, in maart aanstaande, te agenderen? Zo ja, op welke wijze neemt u zich voor dat aan de orde te laten komen?
De EU heeft op 14 maart jl. tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad, mede op initiatief van Nederland, in haar verklaring China opgeroepen de rechten van etnische en religieuze minderheden, zoals de Oeigoeren en de Tibetanen, te respecteren en te handelen in overeenstemming met de Chinese grondwet en de internationale standaarden.
Indien nee, waarom niet? Deelt u in dat geval de mening dat het hoe dan ook noodzakelijk is de mensenrechtensituatie in China in het algemeen en die van de Oeigoerse bevolkingsgroep in het bijzonder onder de aandacht van de Chinese autoriteiten te brengen? Op welke wijze wilt u dat doen?
Ik heb kennisgenomen van het verzoek van het World Uyghur Congress. De EU heeft zowel de mensenrechtensituatie in China in het algemeen als die van de Oeigoerse bevolkingsgroep aan de orde gesteld. Naast de oproep aan China om de rechten van etnische en religieuze minderheden te respecteren heeft de EU China in haar verklaring aangemoedigd Speciale Rapporteurs van de VN uit te nodigen. Tevens is China opgeroepen de doodstraf af te schaffen en werd de recente vermindering van het aantal misdrijven waarop de doodstraf staat verwelkomd. De EU sprak verder zorg uit over het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering, alsmede over het toenemend gebruik van onwettige methoden om advocaten en mensenrechtenverdedigers beperkingen op te leggen. Ook werd zorg uitgesproken naar aanleiding van berichten over mishandeling en marteling van gevangenen. Ten slotte werd China aangemoedigd de inspanningen te intensiveren ten gunste van de ratificatie van het Convenant inzake Burgerlijke en Politieke Rechten.
Bovengenoemde punten sluiten aan bij de uitgangspunten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid die ik op 1 maart jl. in mijn toespraak tot de Mensenrechtenraad voor het voetlicht heb gebracht.
Op welke onderwerpen wenst u dat de nadruk wordt gelegd indien dit onderwerp tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad aan de orde komt? Hebt u kennisgenomen van het verzoek van het World Uyghur Congress?1 Kunt u aangeven welke van de tien afzonderlijke verzoeken u bij voorkeur aan de orde gesteld wenst te zien worden? Zijn er wellicht punten die u hieraan wilt toevoegen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Problemen bij de beheerder van elektronische patiëntendossiers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het faillissement van ICT bedrijf InfoTechnology dat onder meer 1,5 tot 2 miljoen elektronische patiëntendossiers (EPD’s) beheert?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de curator van InfoTechnology dat op korte termijn het doorleveren van diensten is gewaarborgd, omdat de schuldeisers het belang van de dienst zien, maar dat doorleveren op de middellange termijn afhangt van het vinden van een overnamepartner?
Gelet op de uitspraken van de curator ben ik van mening dat de continuïteit van de zorgverlening voldoende gewaarborgd is. Ik onderschrijf het belang van het op korte termijn doorleveren, gezien het belang van de dienst. Voor de middellange termijn zal dit afhangen van een eventuele overnamepartner, dan wel zullen de betreffende zorgaanbieders zelf kunnen overstappen naar een andere leverancier.
Hoe beoordeelt u berichten in de media dat de Belastingdienst al weken geleden op de hoogte was van de financiële problemen bij het bedrijf, een van de grote ICT-bedrijven in de zorg? Bent u hierover geïnformeerd door de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u actie ondernomen?
Ik ben hierover niet geïnformeerd door de Belastingdienst.
Wel ben ik geïnformeerd door de IGZ over de problemen bij InfoTechnology.
Uiteraard is het voor de continuïteit van zorg van belang dat een zorgaanbieder er voor zorgt dat noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn en blijven. Dit is echter de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder zelf. Daarom is het aan te bevelen dat de zorgaanbieder dit contractueel regelt met zijn leverancier.
De gebruikersverenigingen en Nictiz zullen de zorgaanbieder attenderen op het belang van het contractueel goed regelen van dergelijke zaken, zodat dit voor-komen kan worden.
Kunt u garanderen dat er geen data verloren zullen gaan en geen oneigenlijk gebruik zal worden gemaakt van de dossiers? Blijft de privacy van de 1,5 tot 2 miljoen EPD’s gewaarborgd?
Zoals gezegd is dit de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder zelf. Voor wat betreft de privacy, zal nog steeds gelden dat er passende waarborgen getroffen moeten worden. Ik heb geen signalen dat op dit gebied problemen te verwachten zijn. De huidige wet- en regelgeving blijft natuurlijk ook van toepassing op bedrijven die failliet gaan en de zorgvuldige overdracht van gegevens is ook dan aan de orde.
Is bekend om welke reden het bedrijf in financiële problemen is gekomen? Ziet u parallellen met de eerdere financiële problemen bij Famed en LHV Declaratie Direct, die net als InfoTechnology ook declaratiediensten voor de gezondheidszorg leverden?
Het is mij niet bekend wat de reden van de problemen is.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de voorlichter van het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz) dat een faillissement van InfoTechnology geen acute problemen oplevert, omdat er nog geen praktijken via InfoTechnology zijn aangesloten op het Landelijk Schakelpunt (LSP) van het EPD? Was het probleem wel acuut geweest als via InfoTechnology wél zorgverleners op het LSP waren aangesloten? Hoe schat u het risico in als bedrijven die al wel op het LSP zijn aangesloten, in financiële problemen komen?1
De dienstverlening van InfoTechnology wordt momenteel gecontinueerd. Gegevens blijven dus beschikbaar. De uitspraak doelt op de Zorg Service Provider (ZSP2)-dienstverlening van InfoTechnology. Hier maakten nog geen zorgverleners gebruik van. Het eventueel staken van deze dienstverlening heeft dus geen effect op beschikbaarheid van gegevens. Als de Application Service Provider (ASP)-dienstverlening van InfoTechnology of andere leveranciers niet gecontinueerd zou worden, zouden gegevens van zorgaanbieders die hier gebruik van maken ook niet meer beschikbaar zijn voor raadpleging via het LSP.
Controleert Nictiz bij verlening van het (Zorg Service Provider)-keurmerk (ZSP) ook of bij afsluiten van ICT-contracten afspraken over continuïteit worden vastgelegd en afspraken wat er met de data en diensten gebeurt bij faillissement? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was dit ook bij InfoTechnology het geval? Zo nee, waarom niet?
Nictiz controleert of aan de eisen wordt voldaan om te zorgen voor veilige uit-wisseling van gegevens en continuïteit in geval van technische storingen. Nictiz beoordeelt op dit moment niet of er afspraken gemaakt zijn over de continuïteit van de dienstverlening bij faillissement. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de zorgverlening richting de patiënt, Nictiz draagt zorg voor waarborgen ten aan-zien van een veilige uitwisseling via het landelijk schakelpunt, daar valt dit niet onder. Wel zullen Nictiz en de gebruikersverenigingen de zorgaanbieders attenderen op het belang van het contractueel goed regelen van dergelijke zaken, zodat dit voorkomen kan worden. Voorts wordt nagegaan of dergelijke eisen moeten worden toegevoegd aan de Goed beheerd zorgsysteem (GBZ3)-eisen.
Als InfoTechnology wordt overgenomen door een bedrijf dat het ZSP-keurmerk niet heeft of krijgt, hoe is dan de privacy geregeld? Wat zijn dan de gevolgen voor de zorgverleners die hun ICT-diensten hebben ondergebracht bij InfoTechnology?
Als InfoTechnology wordt overgenomen door een bedrijf zonder ZSP-keurmerk wil dat niet zeggen dat de privacy niet geregeld is. Het zal echter voor de betrokken zorgaanbieders niet mogelijk zijn om dan aan te sluiten op het Landelijk Schakel-punt, daar is immers een leverancier met een ZSP-keurmerk voor nodig.
Welke mogelijkheden ziet u voor een nieuw keurmerk voor application service providers (asp’s), waarnaar Nictiz nu een haalbaarheidsstudie doet? Aangezien het ZSP-keurmerk blijkbaar geen garantie is dat bedrijven omvallen, zal een nieuw keurmerk deze garantie dan wel geven? Wat zal de waarde zijn van een nieuw keurmerk?
Garanties voor het niet failliet gaan van bedrijven zijn niet te geven. Ook een nieuw keurmerk kan deze waarborgen niet bieden. Ik ben dan ook van mening dat de oplossing gevonden dient te worden in de contractuele afspraken die zorg-aanbieders met leveranciers maken. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de verlening van de zorg aan de patiënt. Zij dienen te waarborgen dat deze zorg niet in gevaar komt. Het verdient dan ook de aanbeveling dat zorgaanbieders in hun contracten met leveranciers afspraken maken over de continuïteit bij faillissementen. Nictiz onderzoekt of contractuele borging van de continuïteit van dienstverlening in geval van faillissement onderdeel kan en moet uitmaken van de GBZ-eisen.