De voortgaande straatterreur door Marokkanen |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Groep slaat jongen (17) bewusteloos»?1
Ja.
Deelt u de visie dat alles op alles moet worden gezet om dit laffe tuig achter de tralies te krijgen en niet weg te laten komen met een taakstrafje? Zo nee, waarom niet?
Het vertoonde gedrag is ontoelaatbaar. Momenteel is nog niet bekend door wie de jongen geslagen is. Indien tot vervolging wordt overgegaan is het aan het OM welke strafvordering wordt gedaan, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. Op grond van de individuele feiten en omstandigheden zoals deze door de rechtbank worden vastgesteld, zal straftoemeting plaatsvinden.
In hoeverre bent u van mening dat de enige structurele oplossing van het Marokkaans straatterrorisme het denaturaliseren en uitzetten van de daders is?
Ik deel uw mening niet. Sinds 1 oktober 2010 maakt de Rijkswet op het Nederlanderschap het mogelijk om de Nederlandse nationaliteit in te trekken van personen met een dubbele nationaliteit die veroordeeld zijn voor misdrijven die tegen de veiligheid van de staat zijn gericht. Het kabinet spreekt met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit. Ik verwacht dat daarover komend najaar duidelijkheid zal ontstaan en kan daar dus niets over zeggen.
Het kabinet noemt hierbij misdrijven waarvoor een gevangenisstraf van 12 jaar of meer opgelegd kan worden. Hoewel nog niet vaststaat wat de daders in het bovengenoemde geval ten laste zal worden gelegd, moet hier worden opgemerkt dat, als het gaat om eenvoudige mishandeling als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, deze misdrijven niet binnen de termen van de voorgenomen maatregelen vallen en dus ook na wijziging van de Rijkswet Nederlanderschap in bedoelde zin geen aanleiding zullen kunnen zijn tot intrekking van de Nederlandse nationaliteit.
Welke maatregelen gaat u treffen teneinde het straatterrorisme uit te bannen? Op welke termijn?
Er zijn verschillende instrumenten beschikbaar die bijdragen aan het tegengaan van overlast en handhaving van de openbare orde en veiligheid. Enkele voorbeelden hiervan: APV-bepalingen, artikel 172 Gemeentewet, gebiedsverboden op grond van voorgaande instrumenten, toepassing van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast. Verder verwijs ik naar de brief over de aanpak van criminele jeugdgroepen van 18 mei 2011.
Hoe duidt u de conclusie van het onderzoek van de heer Pfeiffer (van het criminologisch onderzoeksinstituut Niedersachsen) dat er een relatie bestaat tussen agressief gedrag en de islam?
De heer Pfeiffer ondervroeg voor dit onderzoek 45 000 tieners uit 61 steden en regio’s in Duitsland. De resultaten geven volgens hem aan dat moslimjongens uit allochtone gezinnen vaker kans hadden om in te stemmen met de voorgelegde uitspraken, dan jongens uit gezinnen van christelijke immigranten. Volgens de onderzoeker is er geen sprake van een rechtstreeks verband tussen het islamitisch geloof en geweld – maar mogelijk wel een indirect verband. De onderzoeker legt onder meer een relatie met de integratie van deze jongeren in de Duitse samenleving. Zover mij bekend is er geen vergelijkbaar onderzoek gedaan in hoeverre Nederlandse moslimjongeren instemmen met voorgelegde uitspraken. Ik kan in die zin ook geen verband leggen met het door u aangehaalde incident.
Gemeenten die mantelzorgers aan hun lot overlaten |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de voorlopige resultaten van de barometer basisfuncties van mantelzorgorganisatie Mezzo?12
Wat is uw reactie op het feit dat slechts 6,5% van de gemeenten een voldoende scoort voor hun aanbod, beleid en uitvoering wat betreft de basisfuncties mantelzorg en vrijwilligerszorg?3
Onderschrijft u de ambitie van uw ambtsvoorganger dat in 2012 75% van de gemeenten de basisfuncties mantelzorg dient te hebben opgenomen in het Wet maatschappelijke Ondersteuning (Wmo)-beleid? Hoe verhoudt deze ambitie zich met de uitslagen van de barometer basiszorg, waaruit blijkt dat in maart 2011 pas 10,5% van de gemeenten een voldoende scoort voor het opnemen van mantelzorg en vrijwilligerszorg in het beleid?
Vindt u het niet schrikbarend dat slechts 2,5% van de gemeenten een voldoende scoort voor het aanbod en uitvoering van de basisfuncties mantelzorg?
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts 2,5% van de gemeenten een voldoende scoort op een cruciale voorziening als respijtzorg? Vindt u het aanvaardbaar dat het overgrote deel van de mantelzorgers niet naar behoren gebruik kan maken van respijtzorg?
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts 2% van de gemeenten de educatie van mantelzorgers voldoende op orde heeft?
Bent u ervan op de hoogte dat veel gemeenten op dit moment bezuinigen op ondersteuning van informele zorg, waardoor de bovengenoemde resultaten niet snel zullen verbeteren? Wat is hierop uw reactie?
Bent u ervan op de hoogte dat er gemeenten zijn waar de mantelzorgondersteuning en vrijwilligerszorg niet door specialisten wordt gedaan, maar is ondergebracht bij het Wmo-loket?4 Bent u van mening dat de bovenstaande onderzoeksresultaten mede worden veroorzaakt doordat gemeenten goedkope oplossingen verkiezen boven goede oplossingen?
Kunt u een overzicht geven van de gemeenten die ernstig tekort komen in de uitvoering van basisfuncties lokale ondersteuning vrijwilligerswerk en mantelzorg? Kunt u ook een overzicht geven van de gemeenten die deze basisfuncties wel goed uitvoeren, als stimulans en beloning voor hun goede beleid?
Wat gaat u doen om de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerszorg te verbeteren?
Bent u er nog steeds van overtuigd dat het onderbrengen van de ondersteuning van informele zorg in de Wmo met veel beleidsvrijheid voor gemeentes, de beste manier is om de steeds verder groeiende groep mantelzorgers te ondersteunen? Zijn bovenstaande onderzoeksresultaten geen bewijs van de stelling dat te veel beleidsvrijheid voor gemeenten zorgt voor onvoldoende uitvoering van de gemaakte afspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wegjagen van jong talent bij de overheid |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Bezuinigingen en baantevredenheid bij de overheid» dat is gehouden onder 1809 (leidinggevende) ambtenaren door Binnenlands Bestuur en Hay Group?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ernstige zorgen die ambtenaren hebben over de continuïteit van de bedrijfsvoering in hun organisatie?
Het is begrijpelijk, dat de diverse bezuinigingen en de mogelijke impact die dit heeft op hun werkzaamheden, leiden tot zorgen bij ambtenaren. Ik ben van mening dat er geen reden is tot zorg over de continuïteit in de bedrijfsvoering. Bij de uitvoering van de reorganisatieprocessen bij de (rijks)overheid is nadrukkelijk aandacht voor de borging van de continuïteit.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat medewerkers van het Rijk vrezen dat vooral jonge medewerkers de overheid de rug toe zullen keren? Wat gaat u concreet doen om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Tot op heden kunnen wij op basis van cijfers niet concluderen dat vooral jongeren de rijksdienst de rug toe keren. De instroommogelijkheden waren in algemene zin, mede als gevolg van de afgelopen taakstellingen, beperkt. Met uw instemming is onlangs besloten het fte-slot per 2012 los te laten. Dit biedt het Rijk ook de mogelijkheid om, in specifieke gevallen, jonge medewerkers in- en doorstroomkansen te bieden binnen het Rijk.
De verwachting is dat vanaf 2015 een toenemende uitstroom van medewerkers bij het Rijk op gang zal komen, waardoor het Rijk te maken krijgt met een toenemende vervangingsvraag en weer meer jonge hoogopgeleide talenten kan binnenhalen en -houden. Daarom blijft het Rijk investeren in de instroom van jongeren, onder andere door het aanbieden van stages, (betaalde) opdrachten, leer-arbeidsplaatsen en traineeplaatsen wordt gewerkt aan het structureel kleiner maken van de overheid zodat die met een kleiner personeelsbestand toe kan.
Hoe kan het dat er binnen de overheid zoveel onduidelijkheid bestaat over waar de bezuinigingen op het personeel zullen neerslaan? Wat kan en gaat u hieraan doen?
In het algemeen is bekend waar de bezuinigen in de overheid neerslaan. In de diverse bestuurslagen wordt gewerkt aan de nadere invulling van de besparingsopdracht. De uitwerking is afhankelijk van de nieuwe financiële kaders, beleidsmatige keuzes en de mogelijke winst die kan worden behaald uit vergroting van efficiency. Deze stappen zijn nodig om de precieze personele gevolgen in kaart te brengen. De verschillende gemeenten, provincies en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk om dit te doen.
Voor het Rijk geldt dat de verschillende departementen voor de begroting van 2012 zullen aangeven hoe zij invulling gaan geven aan de hen opgelegde taakstelling. De medewerkers worden via informatiebijeenkomsten hierover geïnformeerd.
Wat is uw visie ten aanzien van het personeelsbestand van de overheid over vier jaar? Kunt u een evenwichtig personeelsbestand garanderen voor de toekomst?
Het rapport «De grote uittocht» (BZK/VSO/SCO, april 2010) laat de effecten van de vergrijzing zien: tot 2020 zullen drie op de tien medewerkers uitstromen naar pensioen. Het is de ambitie van dit kabinet om te komen tot een kleinere en efficiëntere overheid, die daarmee in de toekomst ook een kleiner beroep zal doen op het beschikbare personeel. Het is echter belangrijk dat tegenover de uitstroom, voldoende en de juiste instroom komt te staan. Dit kwalitatieve vraagstuk heeft mijn aandacht en staat ook op de agenda bij het overleg met de bonden over een nieuwe CAO. In de kabinetsreactie op de Grote Uittocht, die reeds aan u is toegezegd, ga ik nader op dit vraagstuk in.
Bestaat er een strategisch personeelsplan om talentvolle opvolgers voor sleutelposities binnen de overheidsorganisatie zeker te stellen? Kunt u dit nader toelichten?
Op regionaal niveau bestaan activiteiten rond strategische personeelsplanning. Zo ontplooit Empower Limburg (regionaal arbeidsnetwerk) meerdere activiteiten, waaronder een samenwerking met de Open Universiteit ten aanzien van strategische personeelsplanning in een masterclass HRM.
Bij gemeenten liep tot eind 2010 de (verlengde) impulsregeling Strategische personeelsplanning. Deze regeling was bedoeld om gemeenten te ondersteunen bij het uitvoeren van een analyse, het opstellen van een strategisch personeelsplan en het uitvoeren van interventies uit dit plan. Het ging erom de implementatie van strategische personeelsplanning in de gemeentelijke bedrijfsvoering te bevorderen en uitwisseling van kennis en ervaring tussen gemeenten onderling te stimuleren. Ook bij de waterschappen loopt tot en met juni 2011 een impulsregeling Strategische personeelsplanning met hetzelfde doel: om waterschappen te ondersteunen bij het opstellen en implementeren van een strategische personeelsplanning.
Het Rijk kent meerdere management-development trajecten voor verschillende schaalniveau’s, waarin medewerkers met managementpotentieel worden voorbereid voor leidinggevende- of sleutelfuncties.
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de moties van de leden Hachchi en Heijnen2 en de motie van de leden Hachchi en Koopmans3 met betrekking tot de vernieuwing van de Rijksdienst?
Met betrekking tot de motie van de leden Hachchi en Heijnen kan ik u melden dat ik de geldende afspraken over de status van trainees als interne kandidaat (rijksbreed) bij sollicitaties nogmaals onder de aandacht heb gebracht van de ambtelijke top van de ministeries.
Met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Hachchi en Koopmans laat ik u weten dat in het kader van het CAO-overleg met de bonden, het behoud van jongeren onderwerp van gesprek is.
Bent u bereid ook de lokale overheden te stimuleren meer prioriteit te geven aan het bewerkstelligen van een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De aanstelling van het personeel bij de lokale overheden is de verantwoordelijkheid van individuele organisaties. Vanuit mijn hoedanigheid als coördinerend bewindspersoon voor het Openbaar Bestuur hebben vraagstukken van arbeidsmarktbeleid, waaronder de positie van jongere ambtenaren, mijn aandacht. Het is mijn voornemen om hierover met partijen in het openbaar het gesprek aan te gaan om te komen tot gezamenlijke activiteiten op het terrein van arbeidsmarkt.
De koraalriffen bij Saba |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
|
|
|
Kent u de berichten over het afsterven van het grootste koraalrif in Nederland bij Saba?1 Wat is uw reactie op het onderzoek van het wetenschappelijk instituut Imares (Universiteit Wageningen)?
Ja, ik heb kennis genomen van de berichtgeving. Het betreft een beperkt onderzoek dat in mijn opdracht is uitgevoerd door het instituut IMARES. Door aansluiting bij een groter, door de EU ondersteund onderzoek kon inzicht worden gekregen in de gezondheidstoestand van het koraal op de Sababank. Op grond van eerdere observaties in 1972, 1996 en 2002 kan geconcludeerd worden dat het koraalrif op de Sababank is verslechterd. De oorzaak is echter niet eenduidig te benoemen. Ik deel de uiteindelijke conclusie in het rapport dat er zo snel mogelijk een goed monitoringsysteem moet komen voor de Sababank.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om dit proces van afsterven van het koraalrif bij Saba te stoppen en in te zetten op herstel? Wat gaat u daarvoor doen?
Het is inderdaad van belang dat het proces van afsterven van het koraalrif wordt tegengegaan, zodat herstel van het koraalrif mogelijk is. Voor de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van het Koninkrijk in het Caribisch gebied is in samenwerking met de openbare lichamen Bonaire, Saba en St. Eustatius en de andere landen van het Koninkrijk (Aruba, St.Maarten en Curaçao) een beheerplan opgesteld voor mariene biodiversiteit en visserij. Op dit moment wordt onderhandeld over een schriftelijke overeenkomst om te komen tot uitvoering van het beheerplan. De overeenkomst is inmiddels ondertekend door Nederland, Bonaire, Saba en St Eustatius waarmee gestart kan worden met de uitvoering. Het verzoek ligt nu bij de andere landen om mede te ondertekenen.
Gaat u zich nationaal en internationaal sterk maken om klimaatverandering te stoppen aangezien dit verdergaande gevolgen heeft onder andere voor de koraalriffen bij Saba door periodes van warm zeewater, dat te wijten is aan klimaatverandering?
Klimaatverandering – temperatuurstijging, verzuring oceanen, verandering krachtfrequentie en patroon orkanen – is een belangrijke bedreiging voor de biodiversiteit op de Sababank, in het bijzonder voor het koraal (koraalverbleking en ziekten). Vooralsnog zijn internationaal bindende afspraken over de beperking van CO2 emissie een van de weinige mogelijkheden om het verder afsterven van koraal tegen te gaan. De inzet van het kabinet blijft met betrekking tot klimaatverandering gericht op het implementeren en uitwerken van de afspraken die in Cancun zijn gemaakt (Conference of the Parties 16).
Kunt u verzekeren dat het beheer en toezicht van de koraalriffen bij Saba op een juiste en goede manier plaatsvinden? Kunt u precies aangeven op welke wijze dat nu gebeurt?
Het beheerplan voor mariene biodiversiteit en visserij voor de EEZ van het Koninkrijk in het Caribisch gebied geeft een overzicht van maatregelen en acties die ondernomen zijn of gaan worden om de EEZ en de Sababank te beschermen. Hierna volgt een overzicht van de acties en maatregelen ter bescherming van de Sababank:
Het gebied sluit aan bij het door Frankrijk in 2010 aangewezen gebied. Aanwijzing als reservaat is gericht op monitoring en onderzoek;
Kunt u ook aangeven hoe het ervoor staat met de andere koraalriffen bij de Antilliaanse eilanden behorende tot het Koninkrijk der Nederlanden? Kunt u aangeven hoe daar het beheer en toezicht zijn geregeld?
In Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) worden door de beheersinstanties op dit moment gegevens verzameld over de gezondheid van het koraal. Het bestuur van de hiervoor genoemde openbare lichamen heeft het beheer over de onderwaterparken gemandateerd aan stichtingen; op Bonaire, is dit de Stichting Nationale Parken (Stinapa) Bonaire, op St. Eustatius en Saba zijn dit respectievelijk de St. Eustatius National Park Foundation (Stenapa) en de Saba Conservation Foundation (SCF). Op de Bovenwindse eilanden is sprake van een soortgelijke situatie als op de Sababank, met veel koraalsterfte. Voor de andere landen van het Koninkrijk in het Caribisch gebied heb ik op dit moment geen informatie beschikbaar. Wanneer ook Aruba, St. Maarten en Curaçao de overeenkomst over het beheer van de EEZ hebben ondertekend, ligt een gezamenlijke en gecoördineerde aanpak van het beheer in het verschiet.
Het bericht dat stateloze Roma met kinderen naar Ter Apel worden gestuurd zonder dat zij kunnen worden uitgezet |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe geeft u bij stateloze romakinderen invulling aan de verplichting uit artikel 7 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) om kinderen te helpen bij het verwerven van een nationaliteit?1
Artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) kent het recht toe aan kinderen om een nationaliteit te verwerven. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 IVRK dient de verwezenlijking van dit recht gewaarborgd te worden in overeenstemming met het nationale recht en internationale verplichtingen. De verwerving van het Nederlanderschap is uitgewerkt in de Rijkswet op het Nederlanderschap, waarbij staatlozen een gunstiger positie hebben dan andere vreemdelingen. Voor staatlozen geldt dat zij een optierecht kunnen uitoefenen na drie jaar toelating en hoofdverblijf op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), mits zij in het Koninkrijk als staatloze zijn geboren. Indien zij niet in het Koninkrijk zijn geboren als staatloze, dan kunnen zij, in afwijking van de gebruikelijke termijn van vijf jaar toelating en hoofdverblijf, reeds na drie jaar toelating en hoofdverblijf naturaliseren op grond van artikel 8, vierde lid RWN. Het recht om een nationaliteit te verwerven is hiermee voor zowel staatloze binnen het Koninkrijk geboren vreemdelingen, als voor staatloze immigranten voldoende gewaarborgd.
Op welke wijze heeft u zich ingezet te voldoen aan de oproep van de Raad van Europa om de stateloosheid onder Roma te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken of aan stateloze Roma binnen de EU een vorm van EU burgerschap verleend kan worden als zij er niet in geslaagd zijn om binnen vijf jaar verblijf in een EU-lidstaat een nationaliteit te verwerven? Zo nee, waarom niet?
Het nationaliteitsrecht is een bevoegdheid van de nationale staat. De bevoegdheid wordt uitgeoefend met inachtneming van ter zake geldende volkenrechtelijke en internationale verplichtingen, alsmede de algemene en nationaliteitsrechtelijke rechtsbeginselen. Bezit van een nationaliteit van een EU-lidstaat betekent tevens EU-burgerschap. Het Europese recht kent geen grondslag een binnen de EU geboren staatloze een EU-burgerschap te laten verkrijgen.
Waarom vindt u het nodig stateloze romakinderen naar Ter Apel te sturen?
Indien een vreemdeling geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in Nederland, kan een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Ook in het geval van Roma kinderen en hun ouder(s) kan het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de VBL geïndiceerd zijn.
Met het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel in combinatie met een meldplicht in de VBL wordt beoogd om de betreffende vreemdeling in het zicht van de overheid te houden, om zodoende langer door middel van individueel casemanagement aan de terugkeer te kunnen werken en meer tijd te hebben voor het verkrijgen van vervangende reisdocumenten.
Het komt voor dat in de VBL vreemdelingen verblijven die stellen dat zij staatloos zijn. Ten aanzien van deze vreemdelingen wordt ingezet op de vaststelling van de nationaliteit, aangezien dit een voorwaarde is om de desbetreffende vreemdelingen te laten terugkeren of te kunnen uitzetten naar het land van herkomst, dan wel een land waar de toegang van de vreemdeling is gewaarborgd. In de praktijk blijkt dat ook vreemdelingen van Roma-afkomst kunnen terugkeren naar een herkomstland.
Welke meerwaarde heeft het verblijf daar voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in situaties waarin de voorziene voorbereidingstijd voor vertrek de gebruikelijke twaalf weken overschrijdt, af te zien van het verplaatsen van kinderen naar Ter Apel?
Nee. Het realiseren van het (gedwongen) vertrek van vreemdelingen is een gecompliceerd proces waarbij vele factoren een rol spelen. Sommige van deze factoren kunnen maar in beperkte mate door de Nederlandse overheid beïnvloed worden, zoals de bereidheid van de vreemdeling om mee te werken aan het vertrek en de mogelijkheid van landen van herkomst om (tijdig) een (vervangend) reisdocument af te geven. Gedurende de twaalf weken in de VBL wordt de uitvoering van het vertrektraject geïntensiveerd. Afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen die zich in dit complexe traject voordoen, zal blijken of de termijn van twaalf weken in de VBL al dan niet voldoende is om het vertrek te realiseren. Ik ben van mening dat de inschatting of de voorbereidingstijd voor vertrek de gebruikelijke twaalf weken zal overschrijden, derhalve niet op voorhand kan worden gemaakt.
Het bericht "Actiz adviseert tegen zzp'ers" |
|
Linda Voortman (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Actiz adviseert tegen inzet zzp’ers»?12 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja. In het bericht wordt doorcontractering door zorginstellingen naar zzp’ers en directe contractering van zzp’ers met een zorgkantoor door elkaar gehaald.
Kunt u verklaren waarom ActiZ haar leden adviseert geen zzp’ers in te zetten?
Ik onthoud mij van een oordeel over de motieven van ActiZ. Het lijkt legitiem voor een brancheorganisatie om leden over fiscale aspecten van hun handelen, in dit geval doorcontractering van zorg, te informeren.
Wat vindt u ervan dat actiz zzp’ers aan de kant laten staan terwijl we nu juist iedereen die in de «zorg wil werken hard nodig hebben?
Bij doorcontractering van zorg bestaat in de huidige situatie het risico van door partijen ongewenste fiscale consequenties. De staatssecretaris van Financiën heeft dit onlangs in zijn antwoorden bij het VSO «Zzp’ers in de zorg», mede namens mij, nader toegelicht. ActiZ oordeelt negatief over de toekomstige mogelijkheden van directe contractering met het zorgkantoor. Mijn verwachtingen zijn veel positiever.
Deelt u de mening van ActiZ dat zelfs ondanks de recente aanpassing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) de inzet van zzp-ers praktisch onmogelijk blijft? Zo nee, kunt u deze kritiek weerleggen? Zo ja, bent u bereid de AWBZ verder aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen?
Neen. De AWBZ wordt niet gewijzigd maar het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Dit maakt directe contractering tussen zorgkantoor en zzp’er mogelijk. Uit experimenten moet blijken of en welke belemmeringen er bij feitelijke contractering optreden en hoe die uit de weg geruimd kunnen worden. Ik begrijp niet op welke aanpassingen van de AWBZ gedoeld wordt. Een beslissing over aanpassingen van regelgeving zal ik pas nemen na rapportage over de experimenten. Dat zal waarschijnlijk in de loop van 2012 zijn.
Deelt u de kritiek van ActiZ, dat betwijfelt of de Wet Cliëntenrechten Zorg (WCZ) daadwerkelijk tot stand gaat komen en daarbij verwacht dat AWB-zorg via een instelling zelfs na invoering van de WCZ voor zelfstandigen ontoegankelijk blijft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om de WCZ te verbeteren?
Het voorstel voor de Wcz is op dit moment in behandeling bij uw kamer. Het is aan het parlement om te besluiten tot aanname van wetsvoorstel.
In dit kader spreekt ActiZ niet over directe contractering zoals in vraag 4, maar over het doorcontracteren van zorg van een zorginstelling naar een zzp’er en de mogelijke fiscale consequenties daarvan. Dat heeft niet te maken met de regelingen in de Wcz, maar met het oordeel van de Belastingdienst over de arbeidsrelatie.
Het grootschalig afschieten van ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het advies dat oproept tot grootschalig afschot van ganzen?1
Ik heb kennisgenomen van de visie van zeven maatschappelijke organisaties over de toekomst van het ganzenbeleid.
Onderschrijft u dat de overbemesting van arme zandgronden veroorzaakt wordt door te hoge stikstofdeposities waarbij de veehouderij een belangrijke bron vormt? Zo ja, kunt u de bijdrage van respectievelijk de veehouderij en de ganzen aan deze overbemesting kwantificeren? Zo nee, waar baseert u zich dan op binnen dit beleidskader?
Over de bijdrage van de mest van ganzen aan de fosfaat- en nitraatgehaltes in water verwijs ik u naar de brief van 16 maart 2009 aan uw Kamer (TK, 28 385, nr. 131). De periodieke evaluaties van het mestbeleid geven aan dat het nitraatgehalte van het grondwater in de zandgebieden de afgelopen jaren sterk is teruggedrongen.
Welke maatregelen worden er genomen om andere bronnen die voor bemesting van arme zandgronden zorgen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het grootschalig mestgebruik in de landbouw zeer eiwitrijke graslanden ontstaan die de ganzen aantrekken? Zo ja, bent u bereid dit mestgebruik te reduceren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat populatieomvang bepaald wordt door de mate van voedselaanbod en afschot geen duurzame oplossing hiervoor vormt? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u dit?
In meerdere wetenschappelijke publicaties is aangegeven, dat afschot een effectief instrument kan zijn voor populatiebeheer.2 Ik zie derhalve geen reden om nieuw onderzoek te entameren.
Deelt u de mening dat afschot hooguit een laatste middel zou mogen zijn en dat eerst diervriendelijke alternatieven onderzocht zouden moeten worden, zoals diervriendelijke preventie op akkers en het inzaaien van gronden met witte klaver? Zo ja, bent u bereid deze alternatieven in te zetten en provincies op te roepen deze te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De Gedeputeerde Staten van de provincie zijn verantwoordelijk voor het faunabeheer en de afweging welke beheersinstrumenten worden ingezet.
In de voortgangsrapportages betreffende Nota Dierenwelzijn en Nationale agenda Diergezondheid heb ik u geïnformeerd over alternatieven voor afschot om de schade te beperken (TK, 28 286, nrs. 259 en 381). Ook het Faunafonds heeft onderzoekresultaten openbaar en toegankelijk gemaakt. Op hun website () zijn meerdere onderzoeken te vinden over alternatieve beheermethoden om de ganzenschade te verminderen.
Kunt u aangeven welke onafhankelijke onderzoeken naar diervriendelijke preventiemethoden tegen ganzenoverlast in de afgelopen 5 jaar hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat onderzoek naar diervriendelijke preventiemethoden prioriteit zou moeten krijgen boven afschot?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat ganzen langdurige monogame verbintenissen aangaan en dat grootschalig afschot dientengevolge voor grote verstoring van familiebanden zal zorgen binnen de ganzenpopulatie? Zo ja, kunt u aangeven welke rol dit in de ethische afweging tot het plegen van grootschalig afschot heeft gespeeld?
Voor de vraag over monogame familieverbanden verwijs ik naar eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp (TK, 2007–2008, Aanhangsel, nr. 3468).
Klopt het dat grote aantallen ganzen met kogels in het lijf leven als gevolg van het massale gebruik van hagel bij het afschot van hoog overvliegende ganzen? Zo ja, vindt u het ethisch verantwoord om massale verwonding van wettelijk beschermde vogels toe te staan om economische redenen? Zo nee, waarop baseert u zich?
Mij is een onderzoek bekend naar ganzentrek en het voorkomen van vogelgriep (Alterra-rapport 2055) waaruit blijkt dat van de onderzochte ganzen ongeveer één vijfde hagelkorrels in het lichaam hadden. Volgens de onderzoeker zou vooral de voorjaarsjacht in Rusland een belangrijke oorzaak kunnen zijn voor het feit dat een kwart van de volwassen kolganzen een of meer hagelkorrels in zijn spierweefsel blijkt te dragen. Waar mogelijk dient te worden voorkomen dat ganzen niet-dodelijk aangeschoten worden. De gedrags- en weidelijkheidsregels van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging roepen de jagers in Nederland daar ook toe op.
Kent u het rapport «winterganzen, het roer moet om» van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) waarin gesteld wordt dat het stoppen met het afschieten van winterganzen en het compenseren van boeren de goedkoopste oplossing zou zijn voor door ganzen veroorzaakte problemen? Kunt u aangeven hoe de conclusies uit dit rapport zich verhouden tot de nu voorgestelde maatregelen tot massaal afschot?
Het rapport is bij mij bekend. Het laat ook zien dat de kosten van het ganzenbeleid in de in de vraag genoemde variant alsnog oplopen naar ruim
€ 20 miljoen in 2015. Er zal daarom naar een combinatie van maatregelen gekeken moeten worden door de provincies, opdat het ganzenbeheer aanzienlijk goedkoper wordt. Gedacht kan worden aan populatiebeheer van de schadeveroorzakende ganzen en een stelselwijziging van de tegemoetkomingen. Het voorstel «Nederland Ganzenland» van de zeven maatschappelijke organisatie zal worden doorberekend om na te gaan of het aansluit bij de taakstelling van het regeerakkoord.
Kunt u aangeven op basis van welk onafhankelijk onderzoek u van mening bent dat massaal afschot van ganzen duurzaam effect zou hebben op de omvang van de ganzenpopulatie? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek in te laten stellen voorafgaand aan de maatregel?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht "Te lange wachtlijsten voor transgenderzorg" |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Te lange wachtlijsten voor transgenderzorg»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de wachtlijsten bij het VUmc voor Genderdysforie zo lang zijn?
Het VUmc, aan wie ik deze vraag heb voorgelegd, geeft zelf aan dat er
vijf concrete oorzaken zijn voor de wachtlijsten:
Deelt u de mening van het Transgender Netwerk Nederland (TNN) dat lange wachtlijsten kunnen leiden tot ernstige problemen als depressies, zelfmoordgedachten, terugvallende schoolprestaties en werkloosheid? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om de wachtlijsten terug te dringen? Zo ja, welke maatregelen zullen dit zijn? Zo nee, welke concrete beleidsvoornemens heeft u dan om hetgeen u in het regeerakkoord belooft inzake transgenderzorg na te komen? Welke afrekenbare doelen stelt u zichzelf inzake transgenderzorg?
Ik beschik niet over voldoende informatie om de genoemde consequenties in detail te overzien. Dat er consequenties zijn door wachtlijsten voor betrokkenen en hun professionele omgeving wordt mij evenwel van de zijde van VUmc bevestigd en ik betreur dat. Omdat de problematiek, zoals geschetst door TNN en VUmc, meervoudige oorzaken heeft die geen van allen simpel te remediëren zijn, wil ik hier geen beloften doen waarvan de inlossing niet exclusief mijn systeemverantwoordelijkheid betreft. Ik zal vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid meewerken aan een toekomstbestendige transgenderzorg in Nederland, zoals deze is uitgewerkt in een voorstel van VUmc en de zelfhulpvereniging Transvisie. Ik wil met deze partijen bezien of en zo ja hoe dit gerealiseerd kan worden. Hiertoe zal ik op korte termijn nader overleg plannen. Hangende de inhoudelijke discussie wil ik niet vooruitlopen op de gewenste doelstellingen.
De toenemende besmetting van voedsel met ESBL en het gevaar voor de volksgezondheid |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de Zembla uitzending, waarin gewezen wordt op het toenemende gevaar van ESBL-besmetting van voedsel ten gevolge van het overmatige antibioticagebruik in de intensieve veehouderij?1 Wat is uw reactie op dit bericht en op het feit dat ESBL zowel in vlees als ook in groente wordt gevonden?
Ja. In eerdere brieven hebben ik en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gewezen op het mogelijk verband tussen consumptie van met ESBL-producerende bacteriën besmet voedsel en de aanwezigheid van deze bacteriën bij mensen. Deskundigen geven aan dat de ESBL-problematiek gedeeltelijk kan worden toegeschreven aan resistentievorming in de veterinaire sector. Direct contact met levende dieren is de belangrijkste transmissieroute van veegerelateerde MRSA (TK 29 683, nr. 70).
In het mondelinge vragenuur van 19 april 2011 over de aanwezigheid van ESBL-producerende bacteriën op groenten heb ik toegezegd dat ik vragen over transmissieroutes toevoeg aan het rapport dat de Gezondheidsraad opstelt.
Dit rapport gaat over de risico’s van het gebruik van antibiotica in de veehouderij voor de volksgezondheid. Dit rapport verschijnt deze zomer.
Daarnaast heeft VWS naar aanleiding van dit vragenuur het RIVM gevraagd met een consumentenadvies te komen over het eten van (rauwe) groenten. Dit advies is op vrijdag 22 april jl. gegeven. Het RIVM adviseert de consument om groenten voor consumptie goed te wassen, eventueel te schillen en waar mogelijk te koken of te bakken. Volgens het RIVM heeft het geen zin om minder groenten te gaan eten uit angst voor een mogelijke besmetting met resistente bacteriën. Groenten zijn gezond en bij naleving van het advies zijn de risico's voor de gezondheid minimaal.
Onderschrijft u de stelling dat er een rechtstreeks verband is tussen het royale gebruik van antibiotica in de veehouderij en de volksgezondheid (MRSA- en ESBL-bacterie) en dat de volksgezondheid in gevaar is door de huidige werkwijze in de intensieve veehouderij omdat buitensporig gebruik van antibiotica leidt tot antibioticaresistentie bij dieren en mensen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de overheid al meer dan 30 jaar regelmatig ernstige waarschuwingen heeft gekregen over de gevaren voor de volksgezondheid van het antibioticagebruik in de intensieve veehouderij, maar dat geen concrete actie is ondernomen?
In de brief van 8 december 2010 heb ik, mede namens de minister van VWS, onze aanpak uiteengezet om het gebruik van antibiotica in 2013 met 50% te verminderen (TK 29 683, nr. 65). De stuurgroep antibioticaresistentie dierhouderij heeft zich gecommitteerd aan het realiseren van de reductie van het antibioticagebruik en heeft diverse instrumenten ingezet om deze doelstelling te bereiken.
Ik heb er vooralsnog vertrouwen in dat de sectoren en beroepsgroep van dierenartsen de afgesproken reductiedoelstellingen behalen. Bij brief van 14 april jl. heeft de minister van VWS, mede namens mij, de stand van zaken over de reductie van het antibioticagebruik in de dierhouderij geschetst (Kamerstukken 29 683, nr. 70). De Fidin (overkoepelende organisatie van producenten en handelaren van diergeneesmiddelen) signaleerde over een 2010 een afname van de verkoop van antibiotica van 12%. Als blijkt dat de sectoren en de beroepsgroep van dierenartsen zich niet aan de afgesproken reductie-doelstellingen houden, dan zal ik vergaande maatregelen nemen, waaronder het ontkoppelen van de dierenarts- en apothekerfunctie. De voorbereidingen hiervoor zet ik thans in gang. Daarbij betrek ik de wijze waarop in Denemarken deze functies zijn ontkoppeld.
Het advies van het Bureau Berenschot toont aan dat ontkoppeling onbedoelde effecten heeft. Berenschot concludeert dat ontkoppeling alleen haalbaar is als tevens aanvullende maatregelen worden genomen om de onbedoelde effecten tegen te gaan (TK, 29 683, nr. 42). De uitvoering van een eventuele ontkoppeling dient daarom zorvuldig te worden voorbereid.
Ik heb recent een brief van de KNMvD ontvangen waarin voorstellen staan om de financiële afhankelijkheid van de dierenarts ten aanzien van de verkoop van diergeneesmiddelen terug te dringen. Deze voorstellen zal ik beoordelen op hun concrete bijdrage aan deze problematiek.
Waarom wordt het terugdringen van antibioticagebruik niet krachtiger aangepakt gezien het reële gevaar dat dreigt en het feit dat deskundigen aangeven dat we misschien zelfs al te laat zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de in de uitzending besproken gevaren voor de volksgezondheid voor de regering aanleiding zouden moeten zijn om onmiddellijk actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om het gevaar van besmetting van voedsel door ESBL terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garantie heeft de overheid dat de doelstelling om in 2011 20% minder antibiotica voor te schrijven en in 2013 50% minder, wordt behaald, terwijl dit niet wordt afgedwongen en de verkoop van antibiotica soms voor 75% van het inkomen van dierenartsen zorgt?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer kunnen de concrete voorstellen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) om de financiële afhankelijkheid van het verkopen van medicijnen terug te dringen precies worden verwacht? Aan welke voorwaarden moeten deze voorstellen volgens u voldoen en welke ambitie en garantie van slagen zullen deze voorstellen volgens u moeten bevatten en komt u zelf met maatregelen wanneer de voorstellen van de KNMvD niet voldoende zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt het advies van bureau Berenschot niet meteen overgenomen om voorschrijven en verkoop bij dierenartsen los te koppelen? Ligt het in de lijn der verwachting dat de KNMvD met alternatieve voorstellen zal komen die een zelfde effect zullen garanderen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de overheid het antibioticagebruik zelf dient te registreren? Op welke wijze kan dit worden vormgegeven en per wanneer?
Nee. Die taak ligt volgens het convenant Antibioticaresistentie bij de diersectoren. Die beschikken over de benodigde infrastructuur en ze zijn in staat op doelmatige wijze de gegevens van de veehouderijbedrijven en de dierenartspraktijken te verzamelen. De in maart 2011 opgerichte onafhankelijke Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDA), die tot doel heeft volledige transparantie in het voorschrijven en gebruik van diergeneesmiddelen en een verantwoord gebruik van antibiotica te realiseren, valideert middels een data-audit deze gegevens.
Zij stelt vervolgens normen op voor verantwoord gebruik van antibiotica. De SDA zal aan de ministeries van EL&I en VWS rapporteren over de tendensen in het gebruik in de diverse sectoren.
Kan precies worden aangegeven op welke wijze en per wanneer in Nederland overgegaan zou kunnen worden naar een systeem zoals in Denemarken, waarbij de dierenarts gecontroleerd voorschrijft en er sprake is van een stevige overheidscontrole?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een overzicht gegeven worden van de rapporten van de Gezondheidsraad en andere nationale en internationale instanties, die op het gevaar van antibioticagebruik in de diergezondheidszorg hebben gewezen, en kan daarbij worden aangegeven wat er concreet met (de aanbevelingen in) het betreffende rapport is gebeurd?
In de loop der jaren zijn in ons land meerdere rapporten verschenen over de (eventuele) gevolgen van antibioticumgebruik in de veehouderij. Ik noem de belangrijkste. In 1998 adviseerde de Gezondheidsraad over het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar. De aanbevelingen van toen (verbod enkele specifieke antibiotica, stoppen met toepassen als groeibevorderaar en surveillance van resistentie op EU-niveau) zijn in de EU alle opgevolgd. In 2009 verscheen het rapport «veegelateerde MRSA» van een consortium van onderzoeksinstellingen. Daarin stonden veel aanbevelingen voor nader onderzoek en aanpassingen in diermanagement. Veel van die aanbevelingen zijn meegenomen bij de uitwerking van de plannen van aanpak in het kader van het convenant Antibioticum-resistentie Veehouderij. In 2011 volgde het RIVM-rapport «risk profile on antimicrobial resistance» met inbreng van meerdere andere onderzoeks-instellingen. Daarin worden aanbevelingen gedaan op het gebied van monitoring en risicoschatting.
Bent u bereid deze vragen vóór het algemeen overleg «Dierziekten en antibioticagebruik in de veehouderij» van 26 mei 2011 te beantwoorden?
Ja.
Uitkering van havenpensioenen door Aegon |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Havenwerkers willen snel opheldering pensioenen» (Algemeen Dagblad, vrijdag 6 mei)?
Ja
Is het waar dat het beklemde vermogen van de havenpensioenen bij Aegon niet aan de aandeelhouders kan worden uitgekeerd zonder toestemming van de rechter en niet aan de gepensioneerde havenarbeiders wordt uitgekeerd omdat Aegon daartoe geen besluit neemt?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik verwijzen naar de uitvoerige antwoorden van mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van vragen van leden van de Tweede Kamer over deze kwestie (Verslag van een schriftelijk overleg van 10 maart 2008, Kamerstukken II 2007/08, 28 294, nr. 33, p. 7–14). Daarin is onder meer het volgende gesteld:
«Er bestaat inderdaad geen wettelijke verplichting tot aanwending van buffers van pensioenuitvoerders. Eventuele buffers zijn net als het overige pensioenvermogen eigendom van de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder beslist daarom over de aanwending van het vermogen, met inachtneming van de gemaakte afspraken met werkgevers en werknemers zoals vastgelegd in het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst en met inachtneming van de wettelijke vereisten.» (p. 8). Ik wil in dat verband voorts wijzen op de brief van 10 maart 2008 (kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 35), waarin is ingegaan op het vraagstuk van eigendom bij een pensioenuitvoerder.
«Zowel het beklemde vermogen als de pensioenaanspraken van de voormalige deelnemers van PVH bevindt zich in Optas Pensioenen NV. Dat is van rechtswege gebeurd op het moment dat PVH werd omgezet in Optas Pensioenen II NV, die vervolgens fuseerde met het al bestaande Optas Pensioenen NV. Het beklemd vermogen fungeert als solvabiliteitsbuffer voor de nakoming van de pensioenverplichtingen van PVH ten tijde van de omzetting, waaruit geput kan worden bij tegenvallende ontwikkelingen. Optas Pensioenen NV beslist over eventuele aanwending ervan. Er bestaat geen verplichting tot aanwending van dit vermogen. Overigens bestaat ook bij een pensioenfonds geen verplichting tot aanwending van de buffers.» (p. 11)
Op 21 januari 2011 heeft de Hoge Raad, naar aanleiding van een cassatieberoep door Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden Vervoer- en Havenbedrijven tegen een beschikking van de Ondernemingskamer over deze kwestie, bevestigd dat het wettelijk beklemde vermogen van Optas inderdaad aan Aegon toebehoort (LJN BN 8852) en dient als solvabiliteitsbuffer voor de nakoming van de pensioenverplichtingen van Optas Pensioenen. Eerder (op 9 augustus 2009) was de Ondernemingskamer tot die conclusie gekomen (LJN BJ4684).
Is het waar dat ook het beklemde vermogen gewoon de premies (en hun rendementen) zijn die werkgevers en werknemers in de havens hebben opgebracht, omdat zij door u verplicht waren deel te nemen aan het pensioenfonds?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat pensioenpremies en hun rendementen (na aftrek van kosten) gebruikt worden voor andere zaken dan pensioenuitkeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de stichting OPTAS uiteindelijk € 500 miljoen overgemaakt heeft naar de (gepensioneerde) havenarbeiders en daarmee erkend heeft dat pensioengeld pensioengeld moet zijn?
Ik heb kunnen vaststellen dat de Stichting Optas en de Vereniging Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden van de Vervoer- en Havenbedrijven (SBPVH)een overeenkomst hebben gesloten, waarbij door de Stichting Optas een bedrag van € 500 miljoen is overgemaakt aan SBPVH ener aldus eenoplossing is gekomen voor het slepende conflict over zeggenschap van pensioengeld van de werknemers in de vervoer- en havenbedrijven tussen de Stichting Optas en SBPVH.
Ziet u mogelijkheden om net als uw voorganger een bemiddelingspoging te ondernemen, temeer daar beide partijen aangeven dat in de eerdere bemiddelingspoging het obstakel niet in de relatie tussen Aegon en de Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden van Vervoer- en Havenbedrijven (BPHV) zat?
Ik zie daartoe geen reden. Het gaat in dit geval niet alleen om een zaak tussen private partijen: één van de partijen staat bovendien onder overheidstoezicht. Daarnaast wil ik erop wijzen dat de Hoge Raad heeft bevestigd dat het wettelijk beklemde vermogen van Optas toebehoort aan Aegon. Er bestaat geen juridische verplichting tot aanwending of besteding van het beklemde vermogen ten behoeve van derden.
Radioactief besmette zeecontainers |
|
Sadet Karabulut |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het bericht waar dat er vijf radioactief besmette zeecontainers in de haven van Rotterdam zijn doorgelaten? Zo ja, hoe kan het dat deze zeecontainers per ongeluk worden doorgelaten? Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?1
Het bericht waarnaar u verwijst betreft een bekend incident met één container in de haven van Rotterdam. Daarbij heeft het controlesysteem voor de detectie van besmette containers uit Japan, dat is afgesproken tussen de overheid en de publieke sector, goed gewerkt. De detectiepoort heeft namelijk bij deze container het alarm afgegeven dat er sprake is van te hoge straling. Echter, door een menselijke fout is deze container niet gelijk bij de poort gestopt en grondig gecontroleerd.
Naar aanleiding van dit incident heeft de Douane toen de werkinstructie aangescherpt. Containers die zijn stopgezet omdat het poortalarm afgaat worden op de volgende wijze gecontroleerd. Aan de hand van de meetresultaten van de detectiepoort en de goederenomschrijving wordt beoordeeld of een tweede meting door de Douane met handapparatuur noodzakelijk is. Er zijn namelijk producten zoals broccoli en porselein die van nature straling afgeven. Indien de handmeting daartoe aanleiding geeft, wordt de Kernfysische Dienst ingeschakeld voor een uitgebreid onderzoek op besmetting.
Verder is ons bekend dat bij twee containers de besmetting zodanig was, dat deze bij het verlaten van het haventerrein niet door de detectiepoort van de Douane is gedetecteerd, terwijl bij een controle achteraf bij het ontvangende bedrijf de straling boven de norm lag. De straling lag hierbij niet zodanig ver boven de norm dat de volksgezondheid in het geding was, zie verder het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de aangetroffen hoeveelheid radioactiviteit hoger is dan de daarvoor geldende veiligheidsnormen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor het havenpersoneel en de volksgezondheid? Zo nee, kunt u veiligheidsrisico’s uitsluiten?
Op basis van metingen door de Kernfysische Dienst is vastgesteld dat op een beperkt aantal containers de vervoersnorm is overschreden. Het betrof in alle gevallen een kleine overschrijding en dan veelal op kleine plekjes op de containers. Aangezien de radioactiviteit laag is en de besmetting vast op de container zit, zijn er geen consequenties voor de werknemers en de volksgezondheid. Besmette containers boven de norm worden schoongemaakt door een daartoe erkend bedrijf op basis van een plan van aanpak dat is goedgekeurd door de Kernfysische Dienst .
Wat gebeurt er met de containers en het radioactieve afval nadat radioactieve besmetting geconstateerd is?
De containers worden schoongemaakt door een gespecialiseerd en bevoegd bedrijf(zie ook antwoord op vraag 2). Het (overigens weinige) afval dat daarbij vrijkomt wordt volgens de reguliere regels voor radioactief afval behandeld.
Bestaat het risico dat ook de lading in zeecontainers uit Japan radioactief besmet is? Zo ja, hoe wordt dit gecontroleerd en tegengehouden? Zo nee, kunt u dit garanderen?
Indien de lading besmet is met radioactiviteit afkomstig van de Centrale in Fukushima dan wordt deze activiteit ook door het detectiesysteem in de haven opgemerkt. Indien een container dan na het schoonmaken nog steeds positief bevonden wordt, wordt de lading verder gecontroleerd. Tevens zijn alle etenswaren en diervoeders in Japan in een laboratorium gecontroleerd en zijn de verplichte certificaten met laboratoriumuitslagen bij de lading aanwezig. Daarnaast doet de VWA laboratoriumonderzoek op 10 tot 20 % van deze producten. Van andere zendingen wordt een kleinere steekproef genomen.
Deelt u de mening dat gezien het verhoogde risico het noodzakelijk is dat iedere container uit de omgeving van de ontplofte kerncentrale Fukushima bij binnenkomst in de Nederlandse haven gecontroleerd moet worden?
Deze mening deel ik niet. In de eerste plaats worden bijna alle containers door middel van detectiepoorten aan een screening onderworpen. Daarnaast blijkt uit het nader onderzoek van de besmette containers dat het radiologische risico zeer beperkt is. Dat komt omdat het stralingsniveau laag is en de radioactieve besmetting redelijk vast gehecht zit aan het oppervlak, waardoor de radioactiviteit niet snel los laat. De besmettingskans voor personen is daardoor verwaarloosbaar. Voor uitbreiding van de controles zou de logistieke afhandeling ingrijpend moeten worden aangepast. De kosten hiervan wegen niet op tegen de hoogstens zeer kleine beperking van het risico.
De verwarring rondom het gebruik van de studenten-ov op 5 mei. |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Verwarring rond gebruik studenten-ov op 5 mei»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij de jaarlijkse verwarring over het gebruik van de studenten OV-kaart op Bevrijdingsdag telkens de studenten ten onrechte de dupe zijn?
Het is vervelend wanneer studenten zich niet goed geïnformeerd voelen over, of vergissen in, de voorwaarden die verbonden zijn aan hun reisproduct. Studenten zijn echter niet ten onrechte de dupe. Zij zijn er zelf verantwoordelijk voor om zich goed te informeren over reisvoorwaarden zoals de dagen waarop vrij gereisd kan worden. De reisvoorwaarden zijn vindbaar op de website van DUOen www.studentenov-chipkaart.nl, alsmede in een door DUO beschikbaar gestelde brochure.
Waarom is er door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) bij de bepaling van de feestdagen niet eensgezind aangesloten bij de lijst van officiële nationale feestdagen?
In het contract tussen de Staat en de vervoerbedrijven is aangesloten op de Algemene Termijnenwet waarin 5 mei als algemeen erkende feestdag is opgenomen.
Studenten met een weekendkaart mogen op die dag vrij reizen. Studenten met een weekkaart hebben op die dag recht op reizen met korting.
In de cao’s van hbo en universiteiten is 5 mei aangemerkt als vrije dag.
Op welke manier is er is de afgelopen jaren voorlichting gegeven over het gebruik van de weekkaarthouders en weekendkaarthouders tijdens (nationale) feestdagen ?
De reisvoorwaarden en feestdagen zijn net als voorgaande jaren vindbaar op de website van DUO en www.studentenov-chipkaart.nl, alsmede in een door DUO beschikbaar gestelde brochure.
Hoe gaan de NS en de DUO in het vervolg de voorlichting onder studenten verbeteren?
DUO en de vervoerbedrijven zullen in overleg treden over hoe de voorlichting aan studenten kan worden verbeterd. Een relatief eenvoudige mogelijkheid is bijvoorbeeld de informatievoorziening op de websites van de vervoerbedrijven nog beter te laten aansluiten op de informatievoorziening van DUO.
Mogelijk is bij sommige studenten verwarring ontstaan doordat op de website van NS informatie stond voor overige abonnementhouders (niet-studenten) over feestdagen. In dat overzicht ontbreekt 5 mei als feestdag en werden studenten tijdelijk niet doorverwezen naar de website van DUO.
Bent u bereid een eind te maken aan de jaarlijkse verwarring en onduidelijkheid en in overleg met de NS en de DUO ervoor te zorgen dat alle houders van een studenten-ov op Bevrijdingsdag vrij kunnen reizen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet nodig om vrij reizen op 5 mei voor alle houders van een Studenten OV-chipkaart mogelijk te maken omdat de bepalingen rond vrij reizen aansluiten op de Algemene Termijnenwet.
Het vrij laten reizen van alle houders van een Studenten OV-chipkaart op 5 mei, heeft bovendien financiële consequenties. Binnen de begroting van OCW zijn de hiervoor noodzakelijke financiële middelen niet beschikbaar.
Studiefinanciering in combinatie met een WIJ-uitkering |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Weet u dat de gemeente Heerhugowaard een broer van een WIJ-gerechtigde1 verplicht om een maximale lening af te sluiten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), omdat zij een gezamenlijke huishouding voeren? Op basis van welke wetsartikelen en jurisprudentie kan een gemeente een broer van een WIJ-gerechtigde verplichten om zich voor het levensonderhoud van zijn broer in de schulden te steken?
De verantwoordelijkheid voor individuele gevallen ligt bij de betreffende gemeente. Uw vraag beantwoord ik dan ook in algemene zin. Wanneer personen een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, derde lid Wet investeren in jongeren (WIJ) voeren worden zij gelijkgesteld met gehuwden op grond van het tweede lid van datzelfde artikel. Dan wordt het inkomen en het vermogen van beide partners bij het bepalen van het recht op en de hoogte van de inkomensvoorziening in aanmerking genomen. Ook inkomen uit studiefinanciering wordt meegenomen, maar alleen voor het deel dat bedoeld is om te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud. De normbedragen hiervoor zijn vastgesteld in artikel 7 (WIJ) jo artikel 33 Wet werk en bijstand (WWB). Het betreft voor thuiswonende studerenden € 310,23 per maand en voor uitwonende studerenden € 557,27 per maand. Gemeenten zijn verplicht om deze bedragen bij de bepaling van het recht op en de hoogte van de inkomensvoorziening in aanmerking te nemen. Niet van belang is of en op welke wijze de studerende zijn aanspraken op studiefinanciering te gelde maakt2. Het bedrag dat de studerende kan bijlenen wordt beschouwd als inkomensbestanddeel waarover redelijkerwijs beschikt kan worden3. Het afsluiten van een lening is een keus van de student en geen verplichting op grond van de wet.
Vindt u het een wenselijke situatie dat een broer van een WIJ-gerechtigde wordt verplicht om zich voor het levensonderhoud van zijn broer in de schulden te steken, omdat zij een gezamenlijke huishouding voeren? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uw doelstelling om het aantal mensen met schulden tegen te gaan? Zo nee, wat gaat u doen om dit te stoppen?
De WIJ is voor jongeren tot 27 jaar het laatste vangnet van de sociale zekerheid, net zoals de WWB dat is voor burgers van 27 jaar en ouder. Hierdoor staat in de WIJ, net als in de WWB, de eigen verantwoordelijkheid van de jongere centraal om alles te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Het complementaire karakter van de inkomensvoorziening brengt mee dat deze altijd aanvullend is op de eigen middelen. Hieruit volgt dat in beginsel alle middelen van de WIJ-gerechtigde en zijn partner meetellen bij het vaststellen van het recht op en de hoogte van de uitkering, met inachtneming van hetgeen is gesteld in het antwoord op vraag 1 met betrekking tot het inkomen uit studiefinanciering. De inkomensvoorziening vult de eigen inkomsten aan tot het niveau van het van toepassing zijnde sociaal minimum.
Is het ook mogelijk dat een familielid van een WWB-gerechtigde2 verplicht wordt om een maximale lening af te sluiten bij de DUO omdat zij een gezamenlijke huishouding voeren? Zo ja, op basis van welke wetsartikelen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoeveel familieleden die een gezamenlijke huishouding voeren met een WIJ-gerechtigde worden door gemeenten verplicht om zich bij de DUO in de schulden steken om in het levensonderhoud te voorzien van de WIJ-gerechtigde?
Het is mij niet bekend hoeveel WIJ-gerechtigden een gezamenlijke huishouding voeren met een familielid dat recht heeft op studiefinanciering.
Is de studielening van de DUO primair bedoeld om uitkeringsgerechtigde familieleden te ondersteunen in hun middelen van bestaan? Zo nee, wat is wel de primaire doelstelling van de studielening? Zo ja, waar en wanneer is dat vastgelegd?
Doel van de Wet studiefinanciering 2000 is het waarborgen van de financiële toegankelijkheid tot het onderwijs. De overheid biedt daartoe studerenden een basisbeurs, een reisvoorziening, eventueel een aanvullende beurs en de mogelijkheid om een studielening af te sluiten. Daarin wordt rekening gehouden met de woonsituatie van de studerende (uit- of thuiswonend) en de schoolsoort (middelbaar beroeps onderwijs (mbo) of hoger onderwijs (ho)). Het complementaire karakter van de WWB/WIJ brengt mee dat een ruime definitie van het begrip middelen wordt gehanteerd. Dit uitgangspunt wordt geëxpliciteerd door te bepalen dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de middelen worden gerekend. Daarbij is, gelet op het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, tevens aangegeven dat naast de middelen waarover de belanghebbende feitelijk de beschikking heeft, mede in aanmerking dienen te worden genomen de middelen, waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Dit brengt met zich mee dat de WWB/WIJ rekening houdt met het normbedrag voor levensonderhoud dat in de studiefinanciering is begrepen.
De mediasituatie in Arabische landen, en in Jemen en Bahrein in het bijzonder |
|
Frans Timmermans (PvdA), Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66), Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Deelt u de zorgen dat nu ook in Jemen en Bahrein in reactie op de betogingen het internet van overheidswege zwaar wordt beperkt qua bandbreedte en toegang? Deelt u de zorgen dat burgers en betogers als gevolg daarvan nauwelijks toegang tot informatie meer hebben en nauwelijks meer video en beelden kunnen uploaden, terwijl steeds gewelddadiger op hen wordt ingegrepen1
Wij delen uw zorgen over de beperkingen op toegang tot vrije media en de mogelijkheden tot vrije nieuwsgaring die in verschillende Arabische landen worden opgelegd.
Deelt u de zorgen dat lokale en onafhankelijke media in Jemen en Bahrein steeds minder in staat zijn de betogingen en gewelddadige overheidsreacties te verslaan, nu mediastations uit de lucht worden gehaald?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over de beperkingen voor internationale media, nu in Jemen Westerse journalisten en journalisten van Al Jazeera het land worden uitgezet?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het gewelddadige ingrijpen en de mediarestricties in Bahrein en Jemen net zo scherp te veroordelen als in het geval van Libië? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het gewelddadig ingrijpen tegen vreedzame demonstranten, het opleggen van mediarestricties en het beperken van internetvrijheid zijn zware inbreuken op de vrijheid van meningsuiting. Wij veroordelen deze inbreuken waar ze ook ter wereld plaatsvinden.
De verslechtering van de mediavrijheid in Jemen baart niet alleen Nederland maar ook de EU zorgen. Dit is zowel bilateraal als in EU-kader aan de orde gesteld bij de Jemenitische overheid. Zo heeft Nederland, bijvoorbeeld, zorg uitgesproken bij de Jemenitische autoriteiten over een voorstel voor een restrictievere nieuwe mediawet. Naar aanleiding van diezelfde wet heeft de EU later gedemarcheerd om zijn zorg te uiten.
De EU ministers van Buitenlandse Zaken hebben zich meerdere malen publiekelijk uitgesproken over de situatie in Bahrein, meest recentelijk op 23 mei jl. Onze collega’s en wij hebben onze zorgen uitgesproken over de arrestaties van personen die hun recht op vrijheid van meningsuiting vreedzaam hebben gebruikt. De autoriteiten zijn opgeroepen hen direct vrij te laten en de mensenrechten te respecteren, inclusief de vrijheid van meningsuiting. Op 15 mei jl. heeft de EU een demarche uitgevoerd bij de Onderminister voor Buitenlandse Zaken, waarbij de zorgen van de EU over mensenrechtenschendingen aan de orde zijn gesteld. Op ons verzoek zijn dezelfde grote zorgen ook bilateraal overgebracht door de Nederlandse ambassadeur te Koeweit in een gesprek met de Onderminister voor Buitenlandse Zaken op 19 mei jl.
Op welke wijze zullen de Verenigde Staten de vrije toegang tot internet in het Midden-Oosten bevorderen, nu minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton middelen heeft vrijgemaakt voor het ondersteunen van internettechnologie en het omzeilen van internetcensuur in onder andere Egypte en Iran?4
Op welke wijze bent u van plan u in te zetten voor het veiligstellen van toegang tot internet in de regio en met name in partnerland Jemen, waar Nederland zich inzet voor democratisering en mensenrechten? Bent u bereid hier met urgentie stappen te ondernemen, voordat de situatie in deze landen verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
Persvrijheid is een belangrijke prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In Jemen wordt gewerkt aan een project ter ondersteuning van de media, gericht op de versterking van een journalistensyndicaat en training van journalisten en NGOs. De voorbereidingen voor dit project worden sinds de repatriëring van de ambassadestaf vanwege de veiligheidssituatie voor zover mogelijk vanuit Den Haag voortgezet.
Daarnaast worden in de regio uit het Mensenrechtenfonds projecten ondersteund gericht op bevordering van mediadiversiteit en internetvrijheid. Voor de bredere inzet van Nederland op de bevordering van internetvrijheid verwijzen wij u naar de Kamerbrief die u over dit onderwerp zult ontvangen.
Bent u bereid initiatieven voor het ter beschikking stellen van satellietmodems aan burgerjournalisten in die landen te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de Arabische regio op 28 juni 2011?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Doden die zijn gevallen op Papoea als gevolg van ingrijpen door de lokale politie |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de doden die zijn gevallen op Papoea als gevolg van ingrijpen door de lokale politie?1
Ja, ik heb daar met zorg kennis van genomen.
Hoe beoordeelt u de oproep van Amnesty om een effectief en onafhankelijk onderzoek te doen naar deze gebeurtenissen?2 Bent u van mening dat de Indonesische autoriteiten hieraan hebben voldaan? Zo nee, op welke manier zult u de start van een dergelijk onderzoek bevorderen?
Ik onderschrijf het belang van effectief en onafhankelijk onderzoek naar de gebeurtenissen. Ik heb vernomen dat de Indonesische politie een onderzoek is gestart naar deze kwestie. Daarnaast heeft het provinciale parlement, in samenwerking met de officiële mensenrechtencommissie Komnasham Papua, het Dogiyai district bezocht om de gebeurtenissen te onderzoeken. Beide onderzoeken zijn nog niet afgerond. Ik heb de Nederlandse ambassade in Jakarta opdracht gegeven dit op de voet te blijven volgen.
Deelt u de mening dat de politie op Papoea een cruciale functie heeft bij de verbetering van de mensenrechtensituatie op Papoea? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier krijgt deze gedachte vorm in de toekomstige ontwikkelingsrelatie met Indonesië?
Ik deel de mening dat het correct functioneren van de politie van groot belang is voor verbetering van de mensenrechtensituatie in Papoea. Om deze reden heeft de Nederlandse ambassadeur in Indonesië tijdens een recent bezoek aan Papua dan ook met het hoofd van de politie gesproken over de mensenrechtensituatie en het optreden van de politie. Daarnaast vonden gesprekken plaats met de legercommandant en de lokale mensenrechtenorganisatie Komnasham Papua.
Op dit moment wordt onderzocht in hoeverre Nederland steun kan blijven geven aan de hervormingen van de politie in Indonesië.
Welke initiatieven heeft u inmiddels ondernomen om tot een open en constructief overleg over Papoea met Indonesië te komen, waartoe u werd opgeroepen in de motie Van der Staaij c.s.?3
Mede op Nederlands initiatief is tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog van 9 maart jl. gesproken over mensenrechtenschendingen in Papua. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Van der Staaij om in internationaal verband te streven naar een open en constructieve dialoog over Papoea met Indonesië.
Het doden van duizenden in beslag genomen hamsters, muizen, ratten en andere knaagdieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving over het lot van de duizenden hamsters, muizen en ratten, die de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) op 4 april jl. zonder eten en drinken in een loods van een dierenhandelaar in Sint Anthonis (Noord-Brabant) heeft aangetroffen?1 Is het waar dat de LID 5 900 hamsters, muizen en ratten en 4 ara’s in beslag heeft genomen?2 Zo nee, om wat voor aantallen gaat het dan? Kunt u bevestigen dat deze knaagdieren door de LID naar het papegaaienpark te Veldhoven zijn gebracht?
Ja, ik ben van deze berichtgeving op de hoogte. Nadat de LID had geconstateerd dat het welzijn van de dieren ernstig te wensen overliet, heeft Dienst Regelingen (DR) de dieren op 1 april 2011 bestuursrechtelijk in bewaring genomen.
Het betrof ca. 5900 knaagdieren (ratten, muizen, hamsters, gerbils en degoe’s), 5 ara’s en 1 grijze roodstaartpapegaai. De dieren zijn naar het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien (N.O.P.) gebracht.
Zijn de LID en de Algemene Inspectiedienst (AID) verplicht in beslag genomen dieren onder te brengen bij een van de opslaghouders waarmee de overheid (Dienst Regelingen) een contract heeft afgesloten? Wie beslist bij welke opslaghouder in beslag genomen dieren worden ondergebracht?
Op grond van de bevindingen van de nVWA en de LID neemt Dienst Regelingen of het Openbaar Ministerie (OM) dieren in bewaring/in beslag. Deze dieren worden door DR ondergebracht bij opslaghouders waarmee een overeenkomst is gesloten.
Is het waar dat er inmiddels al een groot aantal hamsters, muizen en ratten zijn afgemaakt? Zo ja, hoeveel dieren zijn er afgemaakt? Waarom en wanneer zijn deze dieren afgemaakt en op welke wijze? Hebben deze dieren veterinaire zorg gekregen van een onafhankelijke dierenarts? Zo nee, waarom niet?
Zoals gebruikelijk zijn de dieren bij de opslaghouder direct door een dierenarts geïnspecteerd. De conditie van de dieren was slecht bij binnenkomst. Tijdens de periode van bewaring zijn er 35 knaagdieren gestorven. Er zijn geen dieren gedood.
Het wettelijk kader voorziet in het verkopen van de in bewaring genomen dieren zodra de kosten van bewaring in verhouding tot de waarde van de dieren onevenredig hoog worden, maar niet eerder dan twee weken nadat de dieren in bewaring zijn genomen. In dit geval heeft DR besloten dat de bewaring kon worden beëindigd. In overleg met de opslaghouder is vervolgens voor de verschillende categorieën dieren een bestemming gezocht.
Eén van de eigenaren heeft na betaling van de bestuursdwangkosten 503 knaagdieren en 6 papegaaien teruggekregen. Daarnaast zijn alle daarvoor geschikte knaagdieren (ca. 1700 incl. jongen) bij particulieren herplaatst. Het resterend aantal knaagdieren was niet voor plaatsing geschikt (het merendeel had een neurologische afwijking) en is als voedseldier verkocht. Of dieren voor plaatsing geschikt waren is mede door een dierenarts bepaald.
Volgens de overeenkomst die DR met het N.O.P. heeft afgesloten, dient zij zich te houden aan de wettelijke gestelde eisen. Hierbij moet u denken aan de Flora- en faunawet, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en aan milieueisen. Hier voldoet het N.O.P. aan.
Het N.O.P. wordt periodiek bezocht door zowel de nVWA als DR. Uit deze controlebezoeken blijkt dat de opslaghouder aan de wettelijke voorschiften voldoet.
Hoe verklaart u dat er bij de opslaghouder binnen vier weken meer dieren zijn gedood dan her- of geplaatst? Welke afspraken heeft Dienst Regelingen (DR) met deze opslaghouder gemaakt en op welke wijze wordt gecontroleerd of de afspraken worden nageleefd? Kunt u uiteenzetten hoe de beslissing om de dieren af te maken tot stand is gekomen en hoe deze zich verhoudt tot de wettelijke en contractuele dierenbeschermingsnormen waaraan een opslaghouder zich dient te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het omstreden imago van deze papegaaienopvang en de misstanden die over dit centrum naar buiten zijn gekomen? Erkent u dat het onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar aanleiding van deze gebeurtenissen niet onafhankelijk is geweest en dat uw voorganger een toezegging aan de Kamer om een onafhankelijke deskundige toe te voegen aan de onderzoekscommissie niet is nagekomen? Waarom heeft u nog steeds een contract met dit opvangcentrum voor (betaalde) opvang van in beslag genomen dieren, terwijl de opvangvereniging waarbij deze papegaaienopvang is aangesloten (Vereniging Opvang Niet-gedomesticeerde Dieren) het vertrouwen in dit opvangcentrum allang heeft opgezegd?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vorige vraag geven de controles bij het N.O.P mij geen reden te twijfelen aan de naleving van de welzijnsregelgeving aldaar. Mijn voorganger twijfelde niet aan de kwaliteit of de integriteit van het destijds uitgevoerde onderzoek. Ik heb geen aanleiding hier wel aan te twijfelen. Ten aanzien van uw overige vragen verwijs ik u naar het destijds gegeven antwoord in een brief aan uw Kamer (TK 28 286, nr. 290).
Is het waar dat deze papegaaienopvang heeft gezegd dat als geen veilig onderkomen voor 1 500 hamsters en knaagdieren wordt gevonden, deze dieren binnen 24 uur worden gedood om gebruikt te worden als voer voor roofvogels en slangen in andere dierenparken? Zo ja, heeft de papegaaienopvang de bevoegdheid om een dergelijke beslissing te nemen volgens het contract dat u met ze gesloten heeft en hoe verhoudt dit besluit zich tot de wettelijke verplichtingen waaraan het opvangcentrum zich moet houden? Staat u achter deze beslissing? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u het afmaken van deze dieren acceptabel vindt? Zo nee, mag de Kamer erop rekenen dat u deze papegaaienopvang tijdig tot de orde roept om het afmaken van deze dieren te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom u voor de opvang van knaagdieren een contract heeft gesloten met een opvangcentrum voor niet-gedomesticeerde dieren, terwijl er al jarenlang gespecialiseerde knaagdierenopvangcentra zijn in Nederland? Erkent u dat de eerder door ons geuite zorg dat er zowel in kwalitatieve (expertise) als kwantitatieve zin te weinig opvangplaatsen beschikbaar zijn, terecht is gebleken? Zo ja, wat gaat u doen om de opvangcapaciteit te vergroten, mede gelet op de komst van een dierenpolitie waarmee te verwachten valt dat jaarlijks een groter aantal dieren in beslag zal worden genomen en dus opvang behoeft? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan dat opslaghouders overgaan tot het afmaken van dieren wegens plaatsgebrek?
DR heeft met een aantal opslaghouders een contract afgesloten om knaagdieren op te vangen. Op het moment dat de inbewaringneming zich voordeed hadden deze opslaghouders onvoldoende capaciteit om de gehele groep dieren op te vangen. Het N.O.P daarentegen beschikte wel over de benodigde capaciteit om de dieren op te vangen.
Er is op dit moment noch in kwalitatieve zin, noch in kwantitatieve zin sprake van een gebrek aan opvangcapaciteit. DR maakt geen dieren af wegens plaatsgebrek.
Hoe verhoudt het doorplaatsen van dieren door de papegaaienopvang naar andere opvangcentra (en particulieren) zich tot de vergoedingen die deze opslaghouder ontvangt van DR? Kunnen opvangcentra die een deel van de dieren opnemen aanspraak maken op een evenredig deel van de vergoeding die DR verstrekt voor de opvang van deze in beslag genomen dieren? Zo ja, op welke wijze wordt hier uitvoering aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Na het vrijgeven van de dieren zijn deze herplaatst of verkocht. Na herplaatsing van de dieren stopt de vergoeding door DR. De dieren zijn niet elders tegen vergoeding opgevangen.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor de opvang van de in beslag genomen dieren zullen worden verhaald op de betreffende handelaar? Zo ja, onderschrijft u dat financiële overwegingen hier in elk geval geen rol kunnen spelen bij de beslissing over de toekomst van deze dieren? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij bestuursrechtelijke handhaving worden de gemaakte kosten verhaald op de overtreder(s). Uit de toepasselijke wetgeving volgt dat bij het in bewaring nemen van de dieren de verhouding tussen de kosten van opvang en de waarde van de dieren een rol speelt. Dat betekent dat wanneer de kosten van opvang in relatie tot de waarde van de dieren onevenredig hoog worden in voorkomende gevallen dieren eerder worden herplaatst of verkocht dan de gebruikelijke termijn van 13 weken. Dieren worden niet om financiële motieven geëuthanaseerd.
Kunt u een uitvoerige uiteenzetting geven van de stand van zaken in het opslaghoudersbeleid, zodat de Kamer kan nagaan hoeveel en welke opslaghouders worden ingeschakeld door DR, welke capaciteits- en expertisegaranties er zijn en welke afspraken er zijn gemaakt met betrekking tot de vergoedingen en de uitvoering van en verantwoordelijkheid voor het te voeren dierenwelzijnsbeleid?
DR heeft voor het opvangen van dieren met 24 opslaghouders regelmatig contact.
Een opslaghouder moet aan alle wettelijke, administratieve en extra welzijnseisen voldoen die gesteld zijn in het bestek «Opvang en verzorging van gezelschapdieren» en het bestek «Opvang en verzorging van landbouwhuisdieren en paarden». Als gevolg van de aanbesteding «Opvang en verzorging van in- en uitheemse levende (beschermde) dieren» zullen deze eisen binnenkort ook voor de categorie in- en uitheemse dieren gaan gelden.
Opslaghouders krijgen per dier een startvergoeding. Deze is bedoeld voor kosten voor verplichte vaccinaties, chippen/I&R, arbeid en een dierenartsconsult dat in de eerste 48 uur plaats moet vinden. Daarna geldt een dagvergoeding waarmee voer, water, strooisel, arbeid, onderdak, verplichte herhalingsvaccinaties en lichte medische zorg worden vergoed. Voor overige noodzakelijke kosten moet vooraf toestemming gevraagd worden aan DR.
Kunt u uiteenzetten hoe het zover heeft kunnen komen dat duizenden knaagdieren onder deze erbarmelijke omstandigheden zijn aangetroffen? Welke hiaten signaleert u in het tot nu toe gevoerde beleid op het gebied van de handel in gezelschapsdieren?
De overheid kan niet ten alle tijde voorkomen dat een dergelijke situatie zich voordoet omdat er dan achter elke houder een handhaver zou moeten staan. De primaire verantwoordelijkheid voor het goed omgaan met dieren ligt bij de houder van dieren.
Wel ben ik bezig met het opstellen van welzijnsregels voor de handel in gezelschapsdieren waarmee o.a. een bewijs van vakbekwaamheid zal worden geëist van de beheerder van de inrichting en waarmee regels worden gesteld aan de verzorging en het houden van gezelschapsdieren. Ik ga er vanuit dat met de te stellen eisen aan de deskundigheid van de handelaar en het verzorgen van de dieren in de handel de kans op misstanden bij handelaren kleiner wordt.
Is het u bekend voor welke bestemming deze knaagdieren werden gefokt en via welke kanalen ze zouden worden verhandeld? Zo nee, waarom heeft u daar geen zicht op? Is u bekend dat de handel in knaagdieren voor gezelschap nauw verbonden is met de handel in knaagdieren als voedsel voor o.a. reptielen en roofvogels? Deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Bent u bereid mede in dit licht stappen te nemen naar een verbod op het houden van reptielen en roofvogels in Nederland?
De onderhavige knaagdieren zijn gefokt als voedsel- en huisdier. Omdat er op dit moment geen registratieplicht geldt voor handelaren in gezelschapsdieren heb ik geen zicht op alle kanalen via welke deze dieren worden verhandeld en het exacte doel van deze handel.
Indien een bepaald dier, zoals een roofvogel of een reptiel, mag worden gehouden dan moet dit dier ook geschikt voedsel kunnen krijgen. Ten aanzien van voedseldieren gelden het verbod op dierenmishandeling en de algemene bepalingen van het besluit doden van dieren.
Wanneer stuurt u de AMvB gezelschapsdieren naar de Kamer, waarin u zoals toegezegd op onze eerdere vragen een aanmeldplicht gaat opnemen voor bedrijfsmatige handelaren en fokkers van gezelschapsdieren? Op welke termijn denkt u eindelijk zicht te kunnen krijgen op de fok van en handel in gezelschapsdieren in ons land?
De AMvB gezelschapsdieren is onlangs aangeboden ter internetconsultatie.
Op dit moment worden de geplaatste reacties geïnventariseerd. Het concept-besluit zal naar verwachting in de tweede helft van dit jaar aangeboden worden aan de Kamers conform de procedure op grond van artikel 110, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (de zgn. nahangprocedure).
Bent u bereid lering te trekken uit deze gebeurtenissen en deze mee te nemen bij de uitvoering van de motie Ouwehand3 voor een plan van aanpak voor de opvang van gezelschapsdieren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De motie Ouwehand gaat over het verminderen van zwerfdieren en de opvang van gevonden dieren door de gemeente. De onderhavige casus betreft de bestuursrechtelijke in bewaring neming en plaatsing van een groep, door de eigenaar verwaarloosde, knaagdieren waarvoor DR een vergoeding betaalt aan de opslaghouder. Zoals hiervoor uiteen gezet voldoet de genoemde opslaghouder aan de welzijnseisen welke ingevolg de wet zijn gesteld.
Om situaties zoals de onderhavige tegen te gaan ben ik bezig, zoals hiervoor aangegeven, met het Besluit Gezelschapsdieren. In dit besluit worden onder anderen eisen gesteld aan de verzorging van dieren maar ook aan de vakbekwaamheid van handelaren in dieren.
Ik verwacht dat met de toename van kennis bij handelaren en verzorgingsnormen voor dieren die worden verhandeld ook de kans op misstanden zal afnemen.
Hogere instroom in WIA |
|
|
|
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Is het waar dat het zeer eenvoudig is om de budgettaire tegenvaller van een hogere instroom in de WIA1 te berekenen als de omvang van deze hogere instroom bekend is?2
Het is op zich correct dat een hoger dan geraamde instroom in de Wet WIA kan duiden op een budgettaire tegenvaller. Het budgettaire beslag van de Wet WIA wordt echter ook door andere factoren bepaald, zoals de gemiddelde hoogte van WIA-uitkering, de gemiddelde mate waarin de resterende verdiencapaciteit wordt benut, de gemiddelde mate van arbeidsongeschiktheid en de omvang van de uitstroom. Deze factoren dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
Voelt u zich geroepen om relevante informatie te delen met Kamerleden, zeker als zij hier specifiek om vragen?
Uiteraard ben ik bereid om alle relevante informatie te delen met de Kamer. De geëigende weg voor het delen van budgettaire mee- en tegenvallers in het lopende jaar loopt via de Voorjaars- en Najaarsnota. De Voorjaarsnota wordt vóór 1 juni aan de Tweede Kamer aangeboden.
Bent u bereid om alsnog inzicht te geven in de budgettaire tegenvaller die gemoeid is met de hoger dan verwachte instroom in de WIA?
Via de Voorjaarsnota krijgt u inzicht in de omvang en de reden van de budgettaire mutaties in de WIA in 2011.
De inzet van Poolse immigranten door Oranjeverenigingen |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat Oranjeverenigingen kampen met een teruglopend aantal leden en vrijwilligers?1
Ja.
Hebt u zich ook verbaasd over de oplossing van de Oranjevereniging in Lienden om bij gebrek aan vrijwilligers tegen betaling Poolse immigranten in te zetten?
Oranjeverenigingen zijn onafhankelijke verenigingen, die zelf verantwoordelijk zijn voor de organisatie van hun activiteiten. Het is derhalve aan deze verenigingen om te bepalen welke activiteiten de vereniging organiseert, op welke wijze zij dat doet en wie zij hiervoor inzet. Dit geldt ook voor het besluit van de Oranjevereniging in Lienden om Poolse immigranten tegen betaling in te zetten. Gelet op de onafhankelijke status van de Oranjeverenigingen is het niet aan mij om daar een oordeel over uit te spreken.
Zijn er nog meer gemeenten in Nederland die gekozen hebben voor een soortgelijke oplossing als Lienden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het belang van de viering van Koninginnedag en 4 en 5 mei mede tot uiting komt in de betrokkenheid van tal van vrijwilligers?
De viering van Koninginnedag en 4 en 5 mei is zeer divers van karakter en loopt uiteen van grote nationale evenementen tot betrekkelijk kleinschalige vieringen in lokale gemeenschappen. Bij de nationale vieringen is de rijksoverheid vanzelfsprekend betrokken, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties levert in dit kader bijvoorbeeld een financiële en inhoudelijke bijdrage aan de organisatie van de Bevrijdingsfestivals.
Naast de nationale vieringen zijn er door het hele land heen talloze lokale vieringen die elk hun eigen tradities en gebruiken kennen. De kracht van deze vieringen ligt voor een belangrijk deel in dit specifieke plaatselijke karakter. Betrokkenheid van de rijksoverheid past hier niet in.
Bent u bereid in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten partijen bij elkaar te brengen om mensen te motiveren zich als vrijwilliger in te zetten voor de viering van Koninginnedag en 4 en 5 mei?
Zie antwoord vraag 4.
De onterechte bijdragen aan het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat in 1997 Vebidak, de vereniging van bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven, een verzoek heeft gedaan tot aansluiting bij het HBA voor de aangesloten 160 leden?
De dakenbranche valt reeds sinds de instelling van het HBA op 15 augustus 1956 onder de werkingssfeer van het HBA. Alle leden van VEBIDAK vielen voor 1997 dus al onder de werkingssfeer van het HBA. In 1997 heeft de branche wel, bij monde van VEBIDAK, verzocht een bestemmingsverheffing in te stellen.
Bent u bekend met het feit dat als publiekrechtelijk bedrijfsorgaan het HBA als gevolg van deze aansluiting ook heffingen kan opleggen aan ondernemingen in de branche die niet zijn aangesloten bij Vebidak, maar die wel geregistreerd zijn bij de Kamer van Koophandel met dakwerk als beperkte nevenactiviteit?
Publiekrechtelijke bedrijfslichamen kunnen aan alle ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen heffingen opleggen. Dat geldt ook voor ondernemingen die de desbetreffende activiteit als nevenactiviteit uitvoeren. Het HBA heeft zijn heffingsstructuur afgestemd op het aantal werkzame personen in een onderneming die zich bezighouden met de desbetreffende (neven)activiteit. Installatiebedrijven die zich slechts in beperkte mate bezighouden met het dakdekkingsbedrijf kunnen vrijstelling van heffing krijgen. Het HBA geeft kleine installateurs volledige vrijstellingen van de heffingen. Ook grotere installateurs die op kleine schaal het dakdekkingsbedrijf uitoefenen krijgen vrijstelling.
Bent u bekend met het feit dat hierdoor maar liefst 2500 andere bedrijven, die zich primair bezighouden met installatiewerk, maar daarnaast in beperkte mate dakwerk uitvoeren, ook een heffing van het HBA ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat deze 2500 bedrijven de rekening betalen voor de aansluiting van 160 Vebidak-leden?
Een belangrijk kenmerk van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is dat een product- of bedrijfschap alleen wordt ingesteld als een meerderheid van de branche dat wil. Eenmaal ingesteld, hebben publiekrechtelijke bedrijfslichamen bij wet de mogelijkheid om heffingen op te leggen aan alle ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen. Volgens het laatste representativiteitsonderzoek bedraagt de representativiteit van de totale dakdekkersbranche 57% op grond van het aantal werkzame personen en 62% op grond van de omzet. Indien een ondernemer het niet eens is met de (hoogte van de) heffing, kan hij bezwaar indienen. Op dit moment ligt een dergelijk bezwaar bij de rechter: UNETO-VNI heeft namens een aantal van haar leden een rechtszaak aangespannen over de bestemmingsheffing van het HBA. Het is goed gebruik dat er geen uitspraken over een zaak worden gedaan zolang deze onder de rechter is.
Deelt u de mening dat via deze HBA-heffing bedrijven betalen voor dienstverlening waar zij niet om gevraagd hebben en waaraan zij geen behoefte hebben? En dat dit nog eens versterkt wordt, doordat van deze 2500 bedrijven er 600 lid zijn van Uneto-VNI, dat vergelijkbare diensten aanbiedt als het HBA?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u een mogelijkheid om deze onwenselijke situatie op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat alle heffingen van de product- en bedrijfschappen vrijwillig gemaakt dienen te worden?
Op dit moment wordt het PBO-stelsel onder de loep genomen naar aanleiding van de Motie Aptroot c.s. Voor 1 september 2011 zal ik de Tweede Kamer een kabinetsstandpunt doen toekomen, waarin een toekomstvisie voor de product- en bedrijfschappen uiteen wordt gezet.
Oost-Europeanen die frauderen om een uitkering te krijgen |
|
Malik Azmani (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat in België tweederde van de Roemenen, Polen en Bulgaren die een werkvergunning als zelfstandig ondernemer aanvragen, dat doen om vervolgens een uitkering aan te vragen?12
Ja.
Zijn er aanwijzingen dat dit ook in Nederland het geval zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet, wat maakt Nederland anders dan België?
Op 1 januari 2011 stonden er 18 227 personen uit Midden- en Oost-Europa ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, waarvan 7 831 uit Bulgarije en Roemenië. Inschrijving bij de Kamer van Koophandel is echter geen voorwaarde om als zelfstandige actief te zijn in Nederland: men kan ook zijn ingeschreven in het land van herkomst. Het werkelijke aantal zelfstandigen uit Midden- en Oost-Europa is niet exact bekend. De laatste schatting dateert van 1 januari 2009 en bedroeg toen 23 300.3
Uit de momenteel beschikbare CBS-cijfers blijkt dat ultimo 2009 690 bijstandsontvangers afkomstig waren uit Midden- en Oost-Europa. Dit is 0,22% van het totaal. Deze cijfers bevatten geen onderscheid naar ex-werknemers en ex-zelfstandigen. Naar verwachting komen in de loop van de zomer de CBS-cijfers over 2010 beschikbaar.
Gedurende de eerste 3 maanden van verblijf hebben EU-burgers in Nederland geen recht op bijstand. Na deze periode van 3 maanden geldt het volgende. Een EU-burger komt alleen in aanmerking voor bijstand als hij rechtmatig (dus: met een EU-verblijfsrecht) in Nederland woont en dus ingezetene van Nederland is. Dit betekent dat EU-burgers die tijdelijk naar Nederland komen om te werken, hoe dan ook niet in aanmerking komen voor bijstand.
Verder kan een beroep op bijstand gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. In mijn brief ´Maatregelen arbeidsmigratie Midden- en Oost-Europa´ van 14 april jl.4 is een aantal maatregelen opgenomen ter aanscherping van zowel de toegang tot de bijstand als de verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand door EU-burgers die niet (meer) economisch actief zijn, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000.
Een belangrijk verschil tussen Nederland en België is dat sommige Belgische steden al vanaf de eerste dag dat een EU-burger zich meldt bij de gemeente een financiële voorziening toekennen die vergelijkbaar is met bijstand.
In Nederland vergroot het ingeschreven staan als zelfstandige op zichzelf niet de kans op een toekenning van een bijstandsuitkering. Op dit moment herken ik dan ook niet het misbruik zoals dat in België mogelijk voorkomt. Ik zie geen aanleiding hier nu onderzoek naar te doen.
Bent u bereid te onderzoeken of dit in Nederland voorkomt? Zo ja, op welke schaal denkt u dat misbruik voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat EU burgers zich inschrijven in Nederland als zelfstandige om vervolgens een uitkering aan te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hard optreden, zoals dat succesvol plaatsvindt in België, van belang is om een einde te maken aan dit soort praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Oost-Europeanen schrijven zich per jaar in als zelfstandige in Nederland? Wanneer kunnen zij aanspraak maken op de bijstand? Op welke schaal maken zij gebruik van dit recht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt de controle op de als zelfstandig ingeschreven Oost-Europeanen? Bent u van mening dat het hier een risicogroep betreft? Zo ja, hoe wordt hier in de controle rekening mee gehouden?
Sinds de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie op 1 januari 2007 kunnen Bulgaren en Roemenen wel zonder beperking als zelfstandige werken in Nederland, maar niet als werknemer. Werkgevers hebben voor Bulgaren en Roemenen een tewerkstellingsvergunning nodig. Het komt voor dat Bulgaren en Roemenen zich als zelfstandige voordoen, terwijl zij dit feitelijk niet zijn. Hier treedt het kabinet tegen op met een aantal maatregelen. Voor een overzicht van deze maatregelen verwijs ik u kortheidshalve naar mijn eerder genoemde brief over arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa van 14 april jl.