De kaalslag op de scholen in Noord Nederland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kaalslag op lagere scholen in Noorden»? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja, zie voor mijn reactie de beantwoording van de volgende vragen.
Deelt u de mening dat krimp in veel gemeenten in Nederland een groot probleem betekent voor het onderwijs en de kwaliteit van het onderwijs?
Door de krimp in een aantal gemeenten in Nederland zal het aantal leerlingen afnemen, wat merkbaar wordt voor de onderwijsvoorzieningen. Wanneer scholen te klein worden kan de onderwijskwaliteit in gevaar komen. Vanuit het ministerie van OCW wordt gestimuleerd dat de betreffende regio’s tijdig passende maatregelen nemen om ook in krimpgebieden de kwaliteit, toegankelijkheid en diversiteit van het onderwijsaanbod te garanderen.
Is het waar dat in het Noorden van het land de komende jaren vijfduizend arbeidsplaatsen in het basisonderwijs zullen verdwijnen, zoals de OSG groep in haar onderzoek stelt? Hoe kijkt u hier tegen aan?
Uit het onderzoek van de OSG groep blijkt dit niet. Een aantal schoolbesturen in het noorden heeft blijkbaar deze conclusie getrokken. Als het aantal leerlingen daalt, zijn er natuurlijk minder leraren nodig. Hoeveel arbeidsplaatsen er in krimpgebieden verloren zullen gaan is niet precies te bepalen en is sterk afhankelijk van de gehanteerde prognosemodellen. Het is wel te verwachten dat de komende jaren een aantal arbeidsplaatsen in het basisonderwijs verloren zal gaan als gevolg van de krimp. Dit betekent echter niet automatisch dat dit met gedwongen ontslagen gepaard zal gaan. Door de vergrijzing van het lerarenbestand zal volgens de prognoses ook in de krimpgebieden voldoende werkgelegenheid blijven bestaan voor zittende en nieuwe leraren.
Is het waar dat de exploitatie van kleine scholen duurder is dan van grotere scholen, is hierover onderzoek verricht, zo ja welk onderzoek en wat zijn hiervan de conclusies?
In het algemeen is het waar dat de kosten per leerling van kleine scholen hoger zijn dan van grotere scholen. Kleine scholen worden voor deze kosten gecompenseerd door de vaste voet in de bekostiging van basisscholen en door de kleinescholentoeslag. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de zogenaamde kostenremanentie bij kleine scholen. De vraag staat daarbij centraal of de toename van de bekostiging per leerling voldoende is om de (verwachte) stijging van de kosten per leerling te accommoderen. Het onderzoek wordt binnenkort afgerond.
Bent u van mening dat de huidige manier van bekostiging onvoldoende rekening houdt met het specifieke karakter van scholen in het Noorden en krimpgebieden?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4 wordt in de huidige bekostigingssystematiek rekening gehouden met het specifieke karakter van deze scholen. Het bovengenoemde onderzoek zal moeten uitwijzen of het stelsel voldoende is ingericht op krimp.
Is het binnen de huidige wetgeving mogelijk om de financiering van scholen, zoals bijvoorbeeld in krimpgemeenten, anders en gedifferentieerder te regelen? Zo ja op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het al mogelijk om aan een kleinescholentoeslag te verstrekken aan scholen in krimpgebieden. Verder werkt de daling van het aantal leerlingen met vertraging door in de bekostiging. Ook worden de opheffingsnormen verlaagd als het aantal leerlingen daalt. Er hebben al aanpassingen in het stelsel plaatsgevonden. Het is nu mogelijk scholen tijdelijk onder de absolute norm van 23 leerlingen in stand te houden. De samenwerkingsschool die een oplossing kan zijn in krimpgebieden is wettelijk geregeld. Er komt nog een wetsvoorstel dat het scholen mogelijk maakt vijf jaar in plaats van drie jaar onder de opheffingsnorm te zitten. De komende periode wordt nagegaan op welke wijze de kwaliteit van het onderwijs in krimpgebieden verder gewaarborgd kan blijven.
Deelt u de mening dat door het verdwijnen van onder andere conciërges op kleine scholen de werkdruk van leerkrachten hoger wordt, waardoor door allerlei neventaken de leerkracht minder aandacht kan geven aan de leerlingen, met als gevolg een teruglopende kwaliteit van het onderwijs?
In het algemeen kunnen grotere scholen over een gevarieerder personeelsbestand beschikken dan kleine scholen. Ook de functie van conciërge valt daar onder. Bij kleine scholen kan de kwaliteit onder druk komen te staan wat ook blijkt uit het relatieve grote aantal zwakke en zeer scholen. Dat heeft vooral te maken met de noodzaak combinatieklassen te vormen. Deze klassen vragen een andere vaardigheid van leraren.
Houdt de onderwijsinspectie voldoende rekening met regionale verschillen in haar beoordeling van scholen, specifiek met de beoordeling van plattelandsscholen in relatie tot minder financiën?
De onderwijsinspectie beoordeelt de scholen uitsluitend op de onderwijskwaliteit ongeacht de grootte van de school.
Het kansspelbeleid |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u op korte termijn al licenties voor internetgokken gaat veilen?1 Zo nee, op welke termijn dan wel?
Bij brief van 19 maart 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 557, nr. 124) heb ik de Tweede Kamer, mede namens de staatssecretaris van Financiën, mijn visie op het kansspelbeleid doen toekomen. In die brief heb ik de verwachting uitgesproken dit najaar een voorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen ter advies voor te leggen aan de Raad van State, dat voorziet in de invoering van een vergunningstelsel voor kansspelen via internet. Uit dat voorstel zal blijken op welke wijze dergelijke vergunningen zullen worden verleend. Voorts heb ik in die brief aangegeven een onderzoek te zullen instellen naar de mogelijkheden meer marktwerking in te voeren bij (onder andere) speelcasino’s. Bij Holland Casino zal ook het pseudo-staatsaandeelhouderschap onderwerp van onderzoek zijn.
Zijn er door u, of namens u, gesprekken gevoerd over het vrijgeven van internetgokken met de lobbyorganisatie Stichting Online Gaming Nederland onder leiding van de heer Linschoten? Zo ja, wanneer en hoe vaak? Zo nee, met wie zijn er wel gesprekken gevoerd over dit onderwerp?
Ten behoeve van de voorbereiding van nieuw beleid, onder andere op het gebied van kansspelen via internet, hebben ambtenaren van mijn ministerie de afgelopen maanden gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders op het gebied van kansspelen. In dat kader is ook gesproken met vertegenwoordigers van genoemde organisatie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot aangiftes die door het ministerie van Veiligheid en Justitie zijn gedaan tegen de aanbieders van illegale goksites?
In dit soort zaken is bijna altijd sprake van een internationale component waardoor het Openbaar Ministerie (OM) afhankelijk is van internationale rechtshulp. Het ontbreken van rechtshulpverdragen en/of de dubbele strafbaarheid staat succesvolle vervolging echter veelal in de weg. Het OM heeft de toenmalige minister van Justitie daarom eind 2009 laten weten de aangiften, mede gelet op de beperkt beschikbare opsporingscapaciteit, niet verder in behandeling te nemen.
Wat is de stand van zaken in de gesprekken met in Nederland opererende banken om te stoppen met het faciliteren van illegale kansspelen via internet en het daarmee overtreden van de Wet op de kansspelen?
Het overleg over het beëindigen van het faciliteren van illegale kansspelen via internet wordt niet met individuele banken maar met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) gevoerd. Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt. Ik heb geen reden aan te nemen dat individuele banken – waaronder ABN AMRO Bank – of iDEAL – dat bestaat uit een samenwerkingsverband van verschillende banken – zich niet zullen houden aan de met de NVB gemaakte spraken. Overigens nemen banken waarvan de Staat in het kapitaal deelneemt geen bijzondere positie in ten opzichte van andere banken; wet- en regelgeving gelden in gelijke mate voor alle ondernemingen.
Heeft de ABN AMRO-bank inmiddels alle medewerking aan het faciliteren van illegale kansspelen op internet beëindigd, zowel van aanbieders als van spelers? Zo nee, hoe is het mogelijk dat een bank die volledig in handen is van de Nederlandse Staat de Wet op de kansspelen blijft overtreden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het nog steeds mogelijk om via Ideal deel te nemen aan illegale kansspelen via internet? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen door het vorige kabinet om hier een eind aan te maken en wat is de stand van zaken in dezen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn zal u duidelijkheid geven over de mogelijke verkoop van Holland Casino?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de aftrekbaarheid van dieetkosten in het kader van de BU-regeling is gewijzigd? Waarom is hierover noch de Kamer, noch de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad (CG-Raad) geïnformeerd?
Binnen de regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn dieetkosten aftrekbaar voor diëten die voorkomen in de zogenoemde dieetkostentabel voor het in die tabel opgenomen forfaitaire bedrag. Deze dieetkostentabel wordt opgesteld door het Nibud en jaarlijks aangepast aan de prijsontwikkeling van voedingsproducten. Met ingang van het jaar 2010 is de tabel ook inhoudelijk herzien. Deze herziening heeft plaatsgevonden door het Nibud in samenwerking met het Voedingscentrum en in overleg met de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD) en andere specialisten op het gebied van diëtetiek. In de brief aan de Tweede Kamer van 13 april 20101 is de Kamer geïnformeerd over de invoering en achtergrond van de nieuwe dieetkostentabel.
Kunt u de argumenten voor dit besluit noemen en toelichten?
Nieuwe kennis en inzichten hebben geleid tot wijzigingen in de uitgangspunten voor dieetadvisering en productkeuzes. De meerkosten van dieetvoeding worden bepaald aan de hand van de methode voor het berekenen van meer- of minderkosten van dieetadviezen ten opzichte van een referentievoeding. Het nieuwe uitgangspunt is dat wordt uitgegaan van een gezonde voeding als referentievoeding. Deze referentievoeding die is opgesteld door het Voedingscentrum heeft als basis de aanbevolen hoeveelheden voeding per dag voor een volwassen man in de leeftijd van 19 tot 50 jaar (de groep met de hoogste meerkosten). Het Voedingscentrum baseert zich hierbij op de Richtlijnen Voedselkeuze (Voedingscentrum 2009) die zijn afgeleid van de Richtlijnen Goede Voeding (Gezondheidsraad 2006). De nieuwe referentievoeding is dus een gezonde voeding waarbij rekening is gehouden met het Nederlandse voedingspatroon. Dat is nieuw ten opzichte van de methodiek die voorheen werd gehanteerd, waarbij voor de referentievoeding werd uitgegaan van het eetpatroon van de gemiddelde Nederlander, zowel wat betreft productkeuzes als wat betreft hoeveelheden. Aangezien een gezonde voeding in het algemeen het uitgangspunt is in de dieetadvisering ligt het voor de hand dat de referentievoeding eveneens een gezonde voeding representeert. Budgettaire aspecten hebben op geen enkele wijze een rol gespeeld in de overwegingen om over te gaan naar de nieuwe systematiek. De wijziging in systematiek is dan ook niet ingegeven met het oog op besparing, maar met het oog op het zo juist mogelijk vaststellen van de daadwerkelijke meerkosten die het volgen van een dieet met zich meebrengt.
Welke diëten of dieetlijsten zijn in de BU-regeling gewijzigd en/of verwijderd? Kunt u aangeven wat het aandeel van de diëten in de BU-regeling is?
Welke patiëntengroepen worden hierdoor geraakt en kunt u voor elk van deze patiëntengroepen het financiële nadeel aangeven? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat voor sommige diëten voortaan € 50 in plaats van € 600 kan worden afgetrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke wijzigingen doen zich als gevolg van dit besluit voor in het verzamelinkomen van de verschillende betrokkenen? Welke gevolgen hebben deze wijzigingen voor de hoogte van de zorg- en huurtoeslag? Zijn de betrokkenen hierover geïnformeerd?
Hoeveel verwacht het kabinet te besparen met de genoemde maatregelen in het kader van de BU-regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zowel de Kamer als de CG-Raad te informeren over wijzigingen in de BU-regeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De hoogspanningsverbinding Beverwijk-Bleiswijk |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rijk stelt beslissing over hoogspanningstracé uit»1 en «Nieuw 380 kV tracé komt zo goed als zeker in Westflank»?2
Ja.
Wat is de reden voor het inlassen van hernieuwd bestuurlijk overleg over het tracé van de 380 kV verbinding bij Haarlemmermeer? Zijn er nieuwe feiten aan het licht gekomen? Zo ja, welke?
Gedurende het gehele proces vanaf de terinzagelegging van de startnotitie eind 2007 tot aan heden is er geregeld gesproken met de omwonenden en met de betrokken bestuurders. Ook het bestuurlijk overleg van 11 maart 2011 moet in dat licht bezien worden. Wij hechten groot belang aan de samenwerking met de regio.
Sinds 24 november 2010 is er een nieuw voorbereidingsbesluit van kracht. Op 9 november 2009 is voor dit project al eerder een voorbereidingsbesluit genomen. Dit besluit was echter één jaar geldig en inmiddels verlopen. Daarom is op 24 november 2010 door ons een nieuw voorbereidingsbesluit genomen.
In het nieuwe voorbereidingsbesluit ligt het zoekgebied, anders dan in het eerdere voorbereidingsbesluit, aan de west- én oostkant van Hoofddorp. De reden hiervoor is dat er ter hoogte van Hoofddorp aan de oostkant enerzijds diverse aandachtspunten, waaronder de nabijheid van Schiphol, bleken te zijn die om een oplossing vragen. En anderzijds staat het denken over de woningbouw-, groen- en wateropgave in de Westflank niet stil. Om te voorkomen dat een mogelijke keuze voor een westelijk tracé onmogelijk wordt gemaakt door onvoorziene ontwikkelingen in de Westflank, is ervoor gekozen om, naast een oostelijk, ook een westelijk tracé in dit voorbereidingsbesluit op te nemen. Zo wordt ook in dit gebied voorlopig ruimte gereserveerd voor een eventuele hoogspanningsverbinding.
Wij hebben nog geen definitieve keuze gemaakt voor een westelijk tracé, we komen nu wel in de fase waarin een keuze gemaakt moet worden. Dit is in het overleg van 11 maart jl. besproken.
Herkent u de onzekerheid die uitstel van de informatieavond bij bewoners teweeg brengt omdat dat zij nog langer in onzekerheid zitten over het tracé dat gekozen gaat worden?
Ja. We erkennen dat het een lang proces is waarbij alle betrokken partijen geraadpleegd dienen te worden. Deze zorgvuldigheid leidt er soms toe dat de planning uitloopt. Een van de redenen om de informatieavond uit te stellen is dat bij ons de wens bestaat op die avond duidelijkheid te geven over het beoogde tracé ter hoogte van de gemeente Haarlemmermeer, dus om de onzekerheid weg te nemen. Wij hebben daarom besloten om de informatieavond uit te stellen tot na het moment dat de keuze bekend is.
Bent u bereid om zorg te dragen voor een zorgvuldig afwegings- en besluitingvormingstraject waarbij alle partijen optimaal betrokkenen worden en de Kamer hierover tevens te informeren?
Reeds vanaf de start van het proces in 2007 worden besluiten en afwegingen met grote zorgvuldigheid genomen. De bestuurders van provincies en gemeenten en de omwonenden zijn in de afgelopen jaren meerdere malen betrokken bij het proces. Via informatieavonden, inspraakmogelijkheden, nieuwsbrieven en bestuurlijke overleggen is informatie gegeven over de Randstad 380 kV-verbinding en hebben de besturen en omwonenden hun mening kunnen geven. Ook uw Kamer is doorlopend op de hoogte gehouden.
Zoals eerder ook het geval, zullen wij de Kamer informeren over de uitkomsten van het proces. Binnenkort zal ons definitieve tracébesluit te verwachten zijn. Hierover zullen wij uw Kamer per brief informeren. Vervolgens zal door ons het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage worden gelegd. Hiertegen kunnen door een ieder zienswijzen worden ingediend.
Het verbod om 's nachts snel te varen met motorboten in de hoofdvaarwaters tussen het vaste land en de Waddeneilanden en of tussen de Waddeneilanden onderling |
|
Matthijs Huizing (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Leeuwarder Courant van 27 januari 2011 getiteld «Snelvaren taxi ook ’s nachts toestaan»?
Ja.
Bent u bekend met de situatie dat varen met een snelheid hoger dan 20 km/uur door snelle motorboten overdag wordt toegestaan in vaargeulen, maar ’s nachts beperkt is? Is het waar dat er tegen de nachtelijke beperking bezwaar is aangetekend?
Deze situatie is formeel geregeld in de Regeling snelle motorboten Rijkswateren 1995. In deze regeling zijn de gebieden opgenomen, waar overdag of ’s nachts sneller mag worden gevaren dan 20 km per uur. Hierin is ten aanzien van de vaart op de Waddenzee opgenomen, dat in de vaargeulen alleen overdag sneller mag worden gevaren dan 20 km per uur. Het is mij bekend, dat eind november 2010 een aanvraag is ingediend om op de trajecten Holwerd/Ameland en Lauwersoog/Schiermonnikoog sneller dan 20 kilometer per uur te mogen varen met watertaxi's in de nachtelijke uren.
Is het waar dat de regeling snelle motorboten eigenlijk is ingevoerd om meer grip te krijgen op de snelle (motor) plezierjachten op de Nederlandse binnenwateren?
De regeling geldt voor alle snelle motorboten, maar was oorspronkelijk ingevoerd om grip te krijgen op het recreatieve gebruik van speedboten, waterscooters etc. In loop der tijd zijn nieuwe vormen van vervoer gegroeid, (waaronder watertaxi’s), waardoor meer beroeps- en bedrijfsvaartuigen onder de definitie van een snelle motorboot zijn gaan vallen en daarmee ook onder dezelfde eisen en beperkingen.
Deelt u de mening dat watertaxi’s bedrijfsvaartuigen zijn, die adequaat zijn toegerust en daarom gelijk geschakeld kunnen en moeten worden met andere bedrijfs- en beroepsvaartuigen? Zo nee, hoe verklaart u dat de watertaxi’s in de regio Rotterdam wel zijn vrijgesteld van deze regeling en dat deze ook ’s nachts met hogere snelheid mogen varen?
In de verkeersregelgeving – waarin het al dan niet nachtelijk snelvaren is geregeld – wordt geen onderscheid gemaakt tussen recreatief gebruikte snelle motorboten en bedrijfs- en beroepsvaartuigen. Ongeacht de vraag, of watertaxi’s bedrijfsvaartuigen zijn, vallen ze onder de definitie van snelle motorboten.
Om snel vervoer ’s nachts per watertaxi in Rotterdam mogelijk te maken, is aldaar via een aanpassing van de verkeersregelgeving de mogelijkheid geboden voor álle snelle motorboten om 's nachts te varen.
Deelt u de mening dat watertaxi’s ieder moment van de dag, ook ‘s nachts en zeker in urgente situaties, snel moeten kunnen varen?
Of een watertaxi ook ’s nachts snel kan varen, hangt af van de specifieke omstandigheden van de vaarweg, de kwalificatie van de bemanning en de uitrusting van de motorboot. Overigens zijn specifiek voor calamiteiten ook vaartuigen van hulpdiensten beschikbaar.
Bent u bereid tot een herziening van de regelgeving ten aanzien van de vaarsnelheid van snelle bedrijfsvaartuigen in de vaargeulen op de Waddenzee, in die zin dat het begrip bedrijfsvaartuig zodanig wordt aangepast dat watertaxi’s hier ook onder worden verstaan?
Ik ben bereid om op korte termijn te onderzoeken, hoe en onder welke voorwaarden het snel varen met watertaxi's en andere snelle bedrijfsvaartuigen in de nachtelijke uren mogelijk gemaakt kan worden in de gebieden/vaargeulen waar nu reeds overdag snel gevaren mag worden. Concreet zal ik onderzoeken, of uitbreiding van het snelvaren naar de nacht mogelijk is binnen de regelgeving omtrent natuurbescherming. De Waddenzee is een beschermd natuurgebied. Of het snel varen in de nacht verstorend is voor de aanwezige habitats en diersoorten, en welke maatregelen daarbij passen, moet mede worden bepaald door het bevoegd gezag van de Natuurbeschermingswet 1998. Voor de Waddenzee zijn dat de provincies Fryslân en Groningen en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De natuurbeschermingsregelgeving zou er toe kunnen leiden, dat op sommige delen van het traject toch ’s nachts niet sneller gevaren kan worden. In het onderzoek zal ik tevens de consequenties voor de nautische veiligheid betrekken.
Het onderzoek zal zich concentreren op de relatief kleine groep bedrijfs- en beroepsvaartuigen, inclusief watertaxi’s. Het uitbreiden van het nachtelijk snel varen voor álle snelle motorboten, dus ook de recreatieve, acht ik onwenselijk gezien het kwetsbare karakter van het Waddengebied.
Indien op basis van het onderzoek zal worden besloten tot het toestaan van het snel varen voor watertaxi's en andere snelle bedrijfsvaartuigen in de nachtelijke uren, dan zal een aanpassing van het Binnenvaartpolitiereglement (een AMvB) nodig zijn. Dit om binnen de categorie snelle motorboten onderscheid aan te brengen tussen bedrijfs- en beroepsvaartuigen en recreatief gebruikte snelle motorboten. Zo'n aanpassing van een AmvB, maar ook de toetsing aan de natuurwetgeving duurt enige tijd.
Bent u bereid om, vooruitlopend op een mogelijke wijziging van de regelgeving, de watertaxi’s van en naar de Friese eilanden een ontheffing te verlenen van de snelheidsbeperking in de nacht conform de ontheffing die is verleend aan de watertaxi’s in de regio Rotterdam?
Het instrument ontheffing is in de huidige regelgeving niet beschikbaar voor het toestaan van snel varen. Het mogelijk maken van snel varen in de nacht vergt een wijziging van de regelgeving, zoals aangegeven bij vraag 6. Het is niet wenselijk, hierbij op het bij vraag 6 genoemde onderzoek vooruit te lopen.
Bent u tevens bereid de handhaving ten aanzien van de vaarsnelheid ’s nachts door de watertaxi’s van en naar de eilanden op te schorten totdat helderheid is ontstaan over de mogelijkheden om de regelgeving aan te passen en hierover een besluit is genomen?
Nee, ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het bij vraag 6 aangekondigde onderzoek.
Gebrek aan toezicht op onderbetaling van werknemers |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsinspectie mist zicht op onderbetaling»?1
Ik heb kennisgenomen van het vermelde krantenartikel. De opvattingen die worden beschreven waarbij de suggestie wordt gewekt dat de Arbeidsinspectie te weinig handhavend optreedt, deel ik niet.
Wat is uw opvatting over het in dit bericht geconstateerde gebrek aan toezicht?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet meer dan redelijk is dat werknemers het loon krijgen dat zij volgens hun cao verdienen, ook als zij niet oorspronkelijk uit Nederland komen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is ook vastgelegd in de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga).
Heeft u zicht op het aantal werknemers dat in Nederland onder het wettelijk minimumloon wordt uitbetaald? Zo nee, worden er schattingen gedaan?
Het percentage van alle werknemers (15 tot en met 64 jaar) werkzaam in het Nederlandse bedrijfsleven dat onder minimumloonniveau werd betaald bedroeg bij de laatst uitgevoerde monitor 0,3% (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XV, nr. 84. Uit de handhavingsinformatie van de Arbeidsinspectie blijkt dat er bij de uitgevoerde inspecties waarbij zo’n 12 000 werkgevers per jaar zijn gecontroleerd, in 2009 in 84 zaken 540 onderbetaalden en in 2010 bij 127 zaken een kleine 600 onderbetaalden zijn aangetroffen waarvoor een boete is opgelegd.
Deelt u de mening dat dit bericht wederom aantoont dat de capaciteit van de Arbeidsinspectie ernstig tekort schiet? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet en dat blijkt ook niet uit de cijfers inzake de handhaving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Het aantal opgemaakte boeterapporten WML is in 2010 ten opzichte van 2009 gestegen, van 84 in 2009 naar 127 in 2010. Het totaal aan opgelegde boetebedragen is in 2010 verdubbeld. Daaruit blijkt dat de bestuurlijke handhaving van de WML steeds beter ingebed raakt in de werkwijze van de Arbeidsinspectie en dat de risicoanalyse steeds beter gerichte controles mogelijk maakt. Van het aantal aangetroffen werknemers dat onder het minimumloon betaald werd was bijna 40% afkomstig uit een van de nieuwe lidstaten van de Europese Unie (inclusief Bulgarije en Roemenië).
Voert de Arbeidsinspectie herhalingsinspecties uit bij beboete bedrijven? In hoeverre hebben de sancties tot gevolg dat bedrijven zicht beter aan de wet houden en werknemers niet meer onder het wettelijk minimumloon worden uitbetaald? Welke conclusies trekt u hieruit?
De Arbeidsinspectie bezoekt een onderneming waartegen een boeterapport is opgemaakt, in principe opnieuw binnen 3 maanden voor een hercontrole. Indien sprake is van recidive worden de boetes voor geconstateerde overtredingen met 50% verhoogd, maar voor de Wml speelt dit nauwelijks, omdat de werkgever bij een eerste boete al via een last onder dwangsom tot nabetaling van het te weinig betaalde loon verplicht kan worden.
Ik ben van oordeel dat bedrijven die de wet overtreden hard moeten worden aangepakt. Oneerlijke concurrentie door onderbetaling en illegale tewerkstelling, welke vaak gepaard gaan met slechte werkomstandigheden en uitbuiting is ontoelaatbaar en dient krachtig bestreden te worden. Zeker als blijkt dat zij zich na een overtreding kennelijk niets lijken aan te trekken van opgelegde boetes. Ik bereid een fors strengere aanpak van fraude voor, inclusief hogere boetes voor overtredingen van de arbeidswetgeving.
Zijn er bepaalde sectoren waarin onderbetaling relatief vaker voorkomt dan andere? Wordt in deze sectoren extra geïnspecteerd op naleving van de wet naleving minimum loon? Zo nee, bent u bereid in deze sectoren extra inspectie in te zetten?
Onderbetaling komt in alle sectoren voor waar de Arbeidsinspectie inspecteert.
De meeste overtredingen van onderbetaling worden aangetroffen in de uitzendsector. Ook in de sectoren land- en tuinbouw, detailhandel en horeca komt onderbetaling verhoudingsgewijs vaak voor. In deze sectoren wordt dan ook gericht geïnspecteerd.
Kunt u aangeven om welke reden de Arbeidsinspectie wel kan handhaven op betaling van minimumloon, maar niet op cao-loon? Bent u van mening dat er ook op naleving van cao-afspraken meer zou moeten worden gehandhaafd?
Het is geen taak van de Arbeidinspectie om handhavend op te treden bij civielrechtelijke loonafspraken die cao-partijen overeenkomen.
Voor het toezicht op de juiste naleving van cao-afspraken dienen cao partijen elkaar aan te spreken. Voor meer informatie over de handhaving van cao’s verwijs ik naar de eerdere Kamerbrief over dit onderwerp (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 544 en 32 123 XV, nr. 219).
Voor de uitzendsector ziet overigens de Stichting Naleving cao voor Uitzendkrachten (SNCU) toe op de juiste naleving van de cao’s in de uitzendbranche. Blijkens de resultaten die de SNCU over 2010 meldt, zijn in 2010 ca. 800 klachten over niet naleving van cao-bepalingen ontvangen, voornamelijk afkomstig van Poolse werknemers (80%).
Op welke manier worden (niet Nederlandse) werknemers ingelicht over hun rechten als het gaat om cao-afspraken? Bent u van mening dat deze informatie alleen voldoende is om onderbetaling tegen te gaan? Zo nee, welke stappen bent u bereid te nemen om op te treden tegen betaling onder het wettelijk minimumloon, dan wel cao-loon?
Er wordt op verschillende wijze, via voorlichtingsites van SZW en de Arbeidinspectie, via ambassades in Nederland en in de MOE-landen en via de netwerken van organisaties als SNCU, BlinN en UWV Werkbedrijf, informatiemateriaal verstrekt om werknemers én werkgevers te informeren over hun rechten en plichten bij het verrichten van arbeid in Nederland. Heel praktisch worden ook folders met verwijzing naar de informatie op de website verspreid op plekken waar de doelgroepen te vinden kunnen zijn, zoals op bouwplaatsen en in bepaalde wijken in de grote steden. Daarbij gaat het om informatie over zaken als wanneer en onder welke voorwaarden mag een vreemdeling hier arbeid verrichten en wat zijn de regels voor betaling van het minimumloon en andere arbeidsvoorwaarden, en welke regels gelden er voor arbeidstijden en voor arbeidsomstandigheden. Hoewel ook werkgevers via voorlichtingsmateriaal en -campagnes worden geïnformeerd, zal het naar mijn oordeel nodig blijven dat er vanuit de overheid tegen onderbetaling onder minimumloonniveau opgetreden wordt om oneerlijke concurrentie en onderbetaling van werknemers tegen te gaan.
Zie ook het antwoord bij 10 en 11.
Bent u bereid de capaciteit van de Arbeidsinspectie uit te breiden naar een adequaat niveau, zoals eerder voorgesteld in het amendement-Spekman (32 123 XV, nr. 42)? Zo nee, waarom niet?
Mijn analyse is vooral dat de problematiek hardnekkig is. Meer inspectiecapaciteit is daarop niet het antwoord. Zoals aangegeven in het Regeerakkoord wil dit kabinet zich sterk maken om fraude op een harde wijze te bestrijden. Binnenkort zal ik daarvoor nadere voorstellen doen.
Deelt u de mening dat een vorm van «naming and shaming», waarbij de namen van herhaaldelijke overtreders van arbeidswetgeving dan wel cao-verplichtingen gepubliceerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen kan de Kamer op korte termijn van de regering verwachten om uitvoering te geven aan dit voorstel?
Zie antwoord vraag 10.
Herkent u het beeld dat de Arbeidsinspectie buitenlandse werknemers gemakkelijk als zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) erkent waardoor ze vaak onderbetaald worden? Zo nee, hoeveel zzp’ers afkomstig uit de Midden en Oost Europese (MOE-)landen zijn in Nederland actief?
Voor zelfstandig werkende onderdanen uit de EU-landen is de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag niet van toepassing. Ook gelden er voor zzp- ers geen cao’s.
Dit stelt de zelfstandig werkende in staat om zelf zijn uurloon en de gemiddelde arbeidsduur vast te stellen.
De Belastingdienst bepaalt of een zzp-er aan de voorwaarden voor zelfstandig ondernemerschap voldoet.
De Arbeidsinspectie controleert of vreemdelingen die geen vrije toegang tot de arbeidsmarkt hebben, zich niet door middel van (schijn)constructies op oneigenlijke wijze alsnog op de Nederlandse arbeidsmarkt begeven en treedt zo nodig op als daartoe aanleiding is. Tot aan november 2010 heeft de Arbeidsinspectie in 2010 637 zzp’ers aangetroffen waarvan er 198 als schijn-zzp’er zijn aangemerkt. Tegen de werkgevers van deze schijn-zzp’ers heeft de Arbeidsinspectie een boeterapport opgemaakt voor het ontbreken van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Van deze schijn-zelfstandigen was 86% afkomstig uit Bulgarije.
Uit het in september 2009 aan de Tweede Kamer aangeboden Risbo-onderzoek naar de aard en omvang van arbeidsmigratie uit de MOE-landen blijkt dat er per 1-1-2009 15 600 zzp’ers uit de MOE-landen, waaronder 5700 Bulgaren en Roemenen, stonden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast schatten de onderzoekers het aantal zzp’ers uit de MOE-landen in Nederland, dat niet staat ingeschreven in de Kamer van Koophandel op 7700. Daarmee schatten de onderzoekers het totaal op 23 300.
Er is geen nieuw onderzoek gedaan naar het totaal aantal zzp’ers uit de MOE-landen. Wel zijn nieuwe cijfers bekend voor het aantal inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel.
Op 1-1-2011 stonden er 18 227 zzp’ers uit de MOE-landen, waaronder 7831 Bulgaren en Roemenen, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
De Stichting Naleving cao voor Uitzendkrachten (SNCU) geeft aan dat zij uitzendbureaus die niet in Nederland zijn gevestigd niet kunnen controleren; controleert de Arbeidsinspectie deze bureaus wel? Zo ja, hoe vaak is dat in de afgelopen jaren gebeurd?
Indien bij controles van de Arbeidinspectie buitenlandse bedrijven betrokken zijn bestaat de mogelijkheid om over deze bedrijven gegevens op te vragen via buitenlandse liaisonbureaus. In de afgelopen jaren (2008–2010) zijn 149 verzoeken gedaan in het kader van controle van buitenlandse bedrijven.
De schade die is veroorzaakt door vuurwerkvandalisme |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten lijden meer schade door vuurwerk»?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het in het bericht genoemde onderzoek waaruit blijkt dat gemeenten gemiddeld ruim een derde meer schade door vuurwerkvandalisme hebben opgelopen dan in het voorgaande jaar? Zo ja, hoe verklaart u deze toename? Zo nee, waarom niet en wat zijn dan wel de juiste gegevens?
Cijfers over schade geleden door gemeenten door vuurwerkvandalisme zijn mij niet bekend. Ik kan daarom geen oordeel geven over het in het bericht in het Reformatorisch Dagblad (28 januari 2011) genoemde onderzoek. Uit een schatting van het Centrum voor Verzekeringsstatistiek van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat er tijdens de afgelopen jaarwisseling voor een bedrag van circa 10 miljoen Euro schade is geleden door particulieren. Het gaat daarbij om schade aan woningen en auto’s door brand. Het jaar ervoor werd de door particulieren geleden schade tijdens de jaarwisseling vastgesteld op 12 miljoen Euro. Het Verbond van Verzekeraars ziet deze daling als een resultaat van het zero-tolerance beleid van de overheid tegen vandalen en andere raddraaiers.
Hoe verklaart u het gegeven dat in de Biblebelt relatief meer schade, zowel ten opzichte van het vorig jaar als ten opzichte van andere gemeenten, door vuurwerk wordt veroorzaakt?
In het Politieacademie-onderzoek naar het verloop van de jaarwisselingen in Nederland, uitgebracht in 2007 na de jaarwisseling 2006–2007, werd geconstateerd dat er tijdens de jaarwisseling opvallend veel problemen in kleine gemeenten en dorpskernen in de zogeheten «biblebelt» waren. Volgens de onderzoekers wortelen de ongeregeldheden bij de jaarwisseling in dat gebied meer in structurele problemen – zoals overlast, criminaliteit, regelontduiking en alcoholgebruik – dan dat het incidentele uitingen zijn (Adang & Van der Torre, 2007).
Deelt u de mening dat het onbevredigend is dat er al jarenlang geen sprake is van een substantiële vermindering van schade in de openbare ruimte rond Oud en Nieuw? Zo ja, wat gaat u doen om dit tij te keren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kan ik geen uitspraken doen over de omvang van de schade in de openbare ruimte.
Ofschoon tijdens de laatste jaarwisseling sprake was van een afname van het totale aantal incidenten (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 76 en de geschatte schade geleden door particulieren met bijna 20 procent gedaald is, kan het nog beter. Daarom ga ik onverminderd door met het aandacht vragen bij gemeenten voor dit onderwerp. Ieder jaar in september wordt een brief met aandachtspunten met betrekking tot de jaarwisseling verstuurd aan alle korpsbeheerders, korpschefs, burgemeesters, hulpdiensten en andere betrokken partijen. Daarin wordt ook aandacht geschonken aan het verhalen van schade op vandalen. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heeft in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en gemeenten een toolkit ontwikkeld. Daarin zijn onder andere de juridische mogelijkheden voor het verhalen van schade en de bijbehorende richtlijnen en procedures te vinden. Het initiatief om dit instrument toe te passen ligt bij de gemeenten.
Kunt u aan de hand van evaluaties van eerdere ongeregeldheden rondom Oud en Nieuw een beeld schetsen van de groep vandalen die dan actief zijn? Zo ja, waarom slaagt u er niet in deze groep beter in de greep te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Uit het Rapport Commissie overlast jaarwisseling (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 VII, nr. 47) blijkt dat het voornamelijk om mannen gaat van 18–30 jaar. Op gemeentelijk niveau bestaat een meer gedetailleerd beeld van de vandalen en dienen maatregelen te worden genomen. Zo heeft een aantal gemeenten de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast toegepast op personen die in beeld waren. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw mening over het pleidooi van zes burgemeesters van gemeenten in de Betuwe en de Liemers om een schadetaks op vuurwerk in te stellen waardoor de koper van vuurwerk standaard een heffing moet betalen die kan dienen voor het betalen van het herstel van vuurwerkschade?2
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft mij bericht dat de consequenties van het invoeren van een heffing op vuurwerk al in 2002 in kaart zijn gebracht door het Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf (EIM; het onderzoeksrapport is op 12 november 2002 aan uw Kamer aangeboden). Een heffing op vuurwerk om schade als gevolg van vuurwerkvandalisme te bekostigen kan leiden tot een toename van de hoeveelheid illegaal vuurwerk, waarvoor geldt dat zowel geen heffing wordt betaald als de kwaliteit niet wordt gecontroleerd. Een toename van het aantal letselgevallen is te verwachten. Een dergelijke heffing kan gelijkertijd leiden tot een toename van de aanschaf van het goedkopere knalvuurwerk waarmee het merendeel van het vandalisme wordt gepleegd. Volgens het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is de situatie sinds die tijd niet zodanig gewijzigd dat het rapport zijn geldigheid heeft verloren.
Het splitsen van woningen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeenten pakken woningsplitsers aan»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat gemeenten, zoals Enschede en Arnhem het splitsen van woonhuizen of appartementen een halt toeroepen?
De Huisvestingswet geeft gemeenten de mogelijkheid een vergunningplicht in te stellen voor het juridisch en kadestraal splitsen van woningen. Niet elke gemeente maakt hier gebruik van. Wanneer gemeenten wel een vergunningplicht instellen voor het splitsen zijn zij daarbij vrij om binnen de kaders van de wet hierop een beleid te formuleren. Dit kan lokaal betekenen dat voor sommige gebieden geen splitsingsvergunning (meer) afgegeven wordt. Wanneer er wel een vergunningplicht is en de splitsingsvergunning wordt niet verkregen kan de woning niet juridisch worden gesplitst.
Kunnen gemeenten het splitsen van woningen en appartementen door onder andere particuliere eigenaren (juridisch) tegenhouden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat woningcorporaties een monopoliepositie krijgen bij de ontwikkeling van kleine en betaalbare wooneenheden? Zo nee, waarom niet?
De markt vraagt om een gevarieerd aanbod in woningtypen en prijsklassen voor de verschillende doelgroepen. Het splitsen van woningen kan daarbij bijdragen aan het vergroten van het woningaanbod voor minder draagkrachtige doelgroepen. Naast een gevarieerd aanbod in woningtype en prijsklasse is het ook wenselijk dat zich op de woningmarkt meerdere aanbieders bevinden.
Zijn bij u ook landelijke cijfers bekend op het gebied van splitsing van woningen en appartementen? Om hoeveel woningen gaat het hier?
In 2009 waren er 1996 woningsplitsingen, in 2008 waren dit er 2670 en in 2007 2459, de cijfers over 2010 zijn nog niet bekend. Over het aantal splitsingsvergunningen zijn geen landelijke cijfers bekend. De afweging voor het wel of niet invullen van een vergunningplicht voor het splitsen vindt op lokaal niveau plaats.
Zou het splitsen van woningen en appartementen op een behoefte in de markt kunnen wijzen voor bijvoorbeeld minder daadkrachtige alleenstaanden en studenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De islamisering van de omgangsvormen op de Hogeschool van Amsterdam |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Handenschudden hoeft niet»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de acceptatie van vrouwendiscriminatie door het College van Bestuur van de Hogeschool van Amsterdam alle perken te buiten gaat?
Zowel de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen als de vrijheid van godsdienst zijn in onze maatschappij fundamentele waarden, die in de Grondwet en in de wetgeving zijn vastgelegd. Het College van Bestuur van de Hogeschool Amsterdam heeft in eerste instantie besloten de beslissing van een leraar om uit geloofsovertuiging vrouwen niet de hand te schudden, te eerbiedigen. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de gang van zaken op de Hogeschool en is mitsdien bevoegd in deze een beslissing te nemen. De hogeschool mag daarbij noch als werkgever verboden onderscheid maken op grond van godsdienst, noch als aanbieder van onderwijs (tegenover haar studenten) verboden man/vrouw onderscheid maken. Verder is het schudden van handen een algemene omgangsvorm waarvan de naleving door de school wenselijk kan worden geacht in verband met een goede voorbereiding op de maatschappij.
Het College van Bestuur heeft gezocht naar een oplossing voor de ontstane situatie en recent geconstateerd dat een terugkeer van de docent geen reele optie is. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden. Binnenkort zal binnen de instelling de discussie gevoerd worden om te komen tot een handelwijze in aangelegenheden als deze,die recht doet aan de HvA als gemeenschap van medewerkers en studenten met een diversiteit aan opvattingen en professionele standaarden. Daarbij zullen de hierboven genoemde uitgangspunten ongetwijfeld leidend zijn.
Deelt u de mening dat de islamisering van de omgangsvormen in het onderwijs, op alle niveaus, zo snel mogelijk een halt moet worden toegeroepen? Zo nee, waarom niet?
De eerbiediging van de vrijheid van godsdienst en het respecteren van ieders geloofsovertuiging zijn fundamentele waarden van de westerse samenleving. Toepassing van die waarden kan moeilijk als islamisering worden beschouwd. Dat laat onverlet dat begroeting door onderwijsgevend personeel waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen vrouwen en mannen, in onderwijsinstellingen een verkeerd voorbeeld kan bieden met betrekking tot de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. Of dit het geval is, dient in eerste instantie beoordeeld te worden door het College van Bestuur. Verder vind ik het van groot belang dat het onderwijsgevend personeel, dat een voorbeeldfunctie vervult voor de studenten, respectievelijk leerlingen, in spreken en handelen uitdraagt dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn en in beginsel op eenzelfde respectvolle wijze behandeld moeten worden. Een docent vertegenwoordigt immers de school en de school mag als aanbieder van onderwijs geen verboden man/vrouw-onderscheid maken ten opzichte van de onderwijsdeelnemers.
Op welke termijn denkt u dit dhimmibestuur ter verantwoording te roepen en te bewerkstelligen dat deze vorm van vrouwendiscriminatie niet langer geaccepteerd wordt?
De vraag is onduidelijk gegeven de onbepaalde aanduiding van het directe object.
Verhoging van de EMU (Europese Monetaire Unie)-schuld door garantiestelling aan het Europees noodfonds |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Bureau Eurostat heeft besloten garanties aan het Europees noodfonds mee te tellen als EMU-schuld?1
Ja.
Wie is politiek verantwoordelijk voor het wel of niet meetellen van garanties e.d. als EMU-schuld?
Eurostat is een onafhankelijke organisatie die volgens de internationaal afgesproken regels en procedures een afweging heeft gemaakt over de gevolgen van de EFSF-lening voor de bruto schuld van de in het EFSF participerende landen.
Met welk bedrag zou de Nederlandse EMU-schuld stijgen als de reeds verstrekte garantie uit het noodfonds inderdaad zou meetellen als EMU-schuld? Tot welke percentage van het BBP zou die schuld kunnen oplopen binnen de huidige afspraken en omvang van het noodfonds?
Voor de antwoorden op deze vragen wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Harbers en Ten Broeke (kenmerk 2011Z01752), welke ik tegelijkertijd heb beantwoord.
Wat betekent het meetellen van garanties als EMU-schuld voor het bereiken van de signaalwaarden van het Stabiliteits- en Groeipact? Vindt u dat wenselijk? Zo ja, waarom? Zo neen, welke actie gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het aantal lang verblijvende, verwesterde Afghaanse meisjes in Nederland, vergelijkbaar met Sahar |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van uw brief aan de Tweede Kamer van donderdag 27 januari 2011 over het Afghaanse meisje Sahar Hbrahimgel, aangeven hoeveel Afghaanse vrouwen en meisjes er de afgelopen tien jaar zijn uitgezet naar Afghanistan?1
Sinds 2000 tot en met 2010 zijn er circa 200 Afghaanse vrouwen en meisjes onder toezicht vertrokken naar Afghanistan, van wie het overgrote deel in de periode voor 2007. Voor zover valt na te gaan, zijn zij allen via IOM vertrokken.
Hoeveel Afghaanse vrouwen en meisjes verblijven er zonder verblijfstitel in Nederland?
Deze vraag ziet (deels) op verblijf van personen in de illegaliteit. Zoals uw Kamer bekend is, kunnen geen betrouwbare kwantitatieve gegevens worden gegeven over personen die in de illegaliteit buiten het zicht van de overheid verblijven. De IND is verantwoordelijk voor de behandeling van toelatingsvragen en beschikt over informatie betreffende de aantallen vreemdelingen die zijn toegelaten of afgewezen en de aantallen van vreemdelingen die een verblijfsprocedure hebben lopen die al dan niet in Nederland mag worden afgewacht. In het landgebonden asielbeleid Afghanistan is de (zorgwekkende) situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan verwerkt. Hierdoor wordt aan een belangrijk deel van de vrouwelijke Afghaanse asielzoekers een asielvergunning verleend.
In het systeem van de IND (INDIS) staan op dit moment circa 830 Afghaanse meisjes en 2600 meerderjarige vrouwen geregistreerd omdat ze een toelatingsprocedure voeren of ooit hebben gevoerd in Nederland die niet tot vergunningverlening heeft geleid. Van hen mogen 110 meisjes en 360 vrouwen een lopende procedure afwachten. De overige 720 meisjes en 2240 vrouwen hebben de vermelding in INDIS dat zij geen rechtmatig verblijf (meer) hebben in Nederland, in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet. Dit betekent dat zij niet meer in Nederland mogen verblijven.
Ik acht het niet onaannemelijk dat meisjes en vrouwen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben en samen met gezinsleden een verblijfsvergunning hebben aangevraagd, de verblijfsprocedure van hun overige gezinsleden (illegaal) in Nederland afwachten. Op basis van een dergelijke aanname heb ik eerder de inschatting gemaakt dat er ongeveer 400 meisjes zijn die in vergelijkbare omstandigheden als Sahar Hbrahimgel in Nederland verblijven.
Er moet voorts nog rekening mee worden gehouden dat de cijfers hoger kunnen liggen. Gezinnen kunnen zich hebben uitgebreid, nadat een asielaanvraag was afgewezen, met in Nederland geboren of met later nagereisde meisjes. Als voor hen niet alsnog een aanvraag is ingediend, zijn zij niet in de registratie van de IND opgenomen.
Hoeveel van hen verblijven reeds meer dan tien jaar in Nederland?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, kunnen geen betrouwbare kwantitatieve gegevens worden gegeven over personen die in de illegaliteit buiten het zicht van de overheid verblijven. Het genoemde aantal van ongeveer 400 meisjes is niet afkomstig uit de registratiesystemen, maar is een inschatting gebaseerd op aannames. Het nader specificeren van deze groep zou een aanname op een aanname vragen en daarmee geen voldoende betrouwbare uitkomst meer (kunnen) opleveren.
Voor de volledigheid merk ik op dat uit het beleid noch uit de jurisprudentie voortvloeit dat een verblijfstermijn van 10 jaar, zoals in de vraagstelling is genoemd, een relevant onderscheidend criterium is.
Hoe beoordeelt u de zaak van het meisje Sahar in het licht van de Eligibility Guidelines van UNHCR van 17 december 2010?
De asielaanvragen van de de familie Hbrahimgel, waar het meisje Sahar deel van uit maakt, zijn getoetst aan het geldende beleid voor Afghaanse asielzoekers. Dit beleid is gestoeld op de algemene ambtsberichten over Afghanistan, opgesteld door de minister van Buitenlandse Zaken. Zoals ik in mijn brief van 27 januari jl.2 heb meegedeeld heb ik inmiddels, vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid, de minister van Buitenlandse Zaken gevraagd om, in aanvulling op alle vragen die ik al had gesteld over de situatie in Afghanistan, ook specifiek te rapporteren over de situatie van schoolgaande meisjes in Afghanistan. Dit omdat de informatie die hierover nu beschikbaar is, niet eenduidig is en de minister van Buitenlandse Zaken al bezig was met een update van het ambtsbericht inzake Afghanistan. Ik verbind hieraan overigens, evenals aan de Guidelines van de UNHCR van december 2010, nadrukkelijk op dit moment geen (beleids)consequenties voor lopende zaken.
Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen van het feit dat dit meisje herhaaldelijk in het nieuws is geweest voor haar kansen op verblijf? Wilt u daarbij betrekken dat u de zaak van Sahar zelf in de media hebt opgevoerd?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik alleen in reactie op vragen van diverse media mij genoodzaakt zag te reageren over het verloop van de procedure in deze individuele zaak. Ik heb derhalve niet het initiatief genomen om deze zaak in de media te brengen.
Zoals aan u meegedeeld in mijn brief 27 januari jl., zie ik momenteel geen feiten en omstandigheden die maken dat deze zaak nu zo uitzonderlijk is dat ik gebruik moet maken van mijn discretionaire bevoegdheid. Dat de zaak veel aandacht in de media heeft gekregen, maakt de weging van deze feiten en omstandigheden niet anders.
Het bericht dat de Nederlandse afgeschreven detentieboten mogelijk in Griekenland worden ingezet |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Greece May Use Dutch Ships to Detain Migrants»?1
Ja.
Is het waar dat er plannen bestaan om de afgeschreven detentieboten van Nederland beschikbaar te stellen aan Griekenland voor de problemen met migranten aldaar? Zo ja, bent u van plan om dit voornemen daadwerkelijk uit te voeren?
Nee. De Griekse autoriteiten hebben belangstelling getoond voor de wijze waarop vreemdelingenbewaring in Nederland ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij hebben zij zich tevens georiënteerd op de boten die voorheen in Nederland als detentiefaciliteit in gebruik waren. Van concrete plannen van Griekse zijde is mij niets bekend. Mocht de belangstelling van Griekenland voor het gebruik van de boten op enig moment concreet worden, dan ben ik bereid om in Nederland opgedane kennis over het gebruik van de boten over te dragen aan de Griekse autoriteiten. De boten zijn overigens eigendom van een particulier bedrijf en van ter beschikking stelling door Nederland is dus geen sprake.
Staat u achter het genomen besluit om de detentieboten in Nederland te sluiten als verblijfplaats voor vreemdelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat een vreemdeling in Griekenland ook niet moet worden opgevangen in een detentieboot?
De detentieboten zijn in Nederland buiten gebruik genomen omdat met de ingebruikname van permanente capaciteit geen behoefte meer bestond aan deze tijdelijke faciliteiten. Ik sta achter dit besluit. De detentieboten boden een naar Nederlandse maatstaven volwaardige detentiecapaciteit. Ik zie geen aanleiding te veronderstellen dat dit in Griekenland anders zou zijn.
Is het weggeven van de Nederlandse afgeschreven detentieboten aan Griekenland één van de praktische maatregelen die u aan Griekenland hebt beloofd bij de oplossing van het migrantenprobleem aldaar?
Nee. De boten zijn geen eigendom van de Nederlandse Staat, maar door de Staat gehuurd van particuliere eigenaren. Inmiddels is het huurcontract beëindigd. Van weggeven door de Staat kan derhalve geen sprake zijn. Indien de Griekse overheid gebruik van de boten wenst te maken, zal zij dit moeten afhandelen met de eigenaar. De Nederlandse overheid heeft daarin geen rol.
Ziet u geen alternatieve praktische oplossingen die u aan Griekenland kan bieden?
Zoals gemeld in eerdere antwoorden op soortgelijke vragen (Kamervragen (Aanhangsel) 2010–2011, 732 en 739), hecht ik er aan dat wij ons, in onze ondersteuning van Griekenland, richten op het Griekse actieplan («Greek Action Plan on Migration Management and Asylum Reform»), omdat dit bij een goede implementatie de asiel- en migratiesituatie in Griekenland structureel kan verbeteren. Daarbij heeft het plan brede Europese en UNHCR ondersteuning. Het ligt voor de hand dat de op Griekenland toegesneden operationele steun via het nieuwe Europees Asielagentschap (EASO) wordt verleend. Langs deze weg kan de inzet van de EU-lidstaten, de Europese Commissie en de UNHCR worden gebundeld. Indien de Griekse regering een verzoek indient bij het EASO, kunnen via het EASO asiel-ondersteuningsteams worden ingezet op het Griekse grondgebied. Deze teams bestaan uit asiel- en opvangdeskundigen uit de verschillende lidstaten. Ik heb de Commissie en EASO aangeven dat wij als Nederland een substantiële bijdrage willen leveren aan deze asiel-ondersteuningsteams en heb een «nationale expert-pool» aangeboden. Dit betreft een lijst met daarop Nederlandse experts op het gebied van asiel en migratie, variërend van experts op het gebied van horen en beslissen in asielzaken en informatie over landen van herkomst tot experts op het gebied van opvang en projectmanagement. Deze experts kunnen naar behoefte worden ingezet. Het is uiteindelijk aan het EASO om aan te geven aan welke expert op welk moment behoefte is.
Om bij te dragen aan een snelle en goed op de Griekse noden toegesneden inzet van deze teams, zal na de ontvangst van een procedureel correct ingediend Grieks verzoek om ondersteuning via het EASO een coördinatieteam naar Griekenland afreizen. Dit team zal bestaan uit vijf à zeven asiel- en opvangexperts. Ook Nederland is bereid een expert voor dit team beschikbaar te stellen. Het team zal de Griekse autoriteiten ondersteunen bij het in kaart brengen van de specifieke behoeftes en mogelijkheden bij de implementatie van het actieplan. Nadrukkelijk merk ik hierbij op dat Griekenland zelf verantwoordelijk blijft voor het oplossen van de problemen en het ontwikkelen van een deugdelijke procedure, waarbij het Kabinet bereid is uit solidariteit (praktische) ondersteuning aan Griekenland te bieden.
Genderselectie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de activiteiten van zakenman Van D. die kennelijk mensen, die genderselectie willen bij het krijgen van een kind, verwijst naar een kliniek in Antwerpen en daar zelf betrokken is bij de behandeling van mensen?1
Ik vind de berichten in de media over de activiteiten van de heer Van D. zorgelijk. Embryologen en gynaecologen geven immers aan dat er vanuit de wetenschappelijke literatuur geen aanwijzigen zijn dat de methode van geslachtsselectie waaraan de heer Van D. refereert een betrouwbare methode is om het geslacht van het kind te kunnen bepalen.
Wat vindt u ervan dat mensen enkele duizenden euro’s kwijt zijn aan een wetenschappelijk niet bewezen methode voor genderselectie?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de activiteiten in Nederland strafbaar? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, kunt u dit toelichten?
In zijn algemeenheid geldt dat het op grond van artikel 26 van de Embryowet verboden is om op niet-medische gronden handelingen met geslachtscellen of embryo’s te verrichten met het oogmerk het geslacht van een toekomstig kind te kunnen bepalen. Het enkel adviseren hierover en verwijzen is niet strafbaar.
Artikel 26 verbiedt tevens het aanbieden van diensten, die bestaan uit dergelijke handelingen. Indien iemand in strijd handelt met deze verboden, is hij strafbaar op grond van artikel 28, eerste lid, van de Embryowet.
Van strafbaarheid kan ook sprake zijn als een persoon de organisatie van de op grond van de Embryowet strafbare handelingen voor zijn rekening neemt en dit deels in Nederland doet. Ten aanzien van die persoon kan gesproken worden van medeplegen van overtreding van artikel 26 Embryowet.
Verder geldt dat op grond van artikel 96, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) andere personen dan artsen die handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg uitvoeren of artsen die niet staan ingeschreven in het BIG-register of wel staan ingeschreven, maar buiten hun deskundigheid treden, strafbaar kunnen zijn. Voorwaarde daarvoor is dat door deze handelingen, waaronder begrepen het geven van raad, schade of de aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander is veroorzaakt.
Tenslotte kan iemand die, met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, een ander beweegt een geldbedrag te betalen of een schuld aan te gaan voor een behandeling die tot doel heeft het geslacht van een toekomstig kind te bepalen, en die behandeling als wettelijk toegestaan aanprijst, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die behandeling buitenwettelijk is, indien de feiten daar aanleiding toe geven vervolgd kunnen worden wegens oplichting als bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht.
Overigens merken wij op dat om strafrechtelijk te kunnen optreden tegen feiten gepleegd in het buitenland gelet op artikel 5, eerste lid, onder 2, WvSr sprake moet zijn van dubbele strafbaarheid. Dat betekent dat de gewraakte handeling ook in dat land strafbaar moet zijn gesteld, wil het Openbaar Ministerie in Nederland iemand kunnen vervolgen.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Zijn de activiteiten in België strafbaar? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ook in België is geslachtsselectie om niet-medische redenen strafbaar. In de Wet betreffende het onderzoek op embryo's in vitro van 11 mei 2003 en de Wet betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en gameten van 6 juli 2007 is bepaald dat het verboden is onderzoek of behandelingen uit te voeren die gericht zijn op geslachtsselectie, met uitzondering van de selectie ter voorkoming van geslachtsgebonden ziekten (artikel 5) respectievelijk dat het verboden is embryo’s of gameten te doneren dan wel pre-implantatie genetische diagnostiek te verrichten met het oog op geslachtsselectie (artikelen 23, 52 en 67).
Wat gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voor activiteiten ondernemen om te voorkomen dat de heer Van D. nog dergelijke activiteiten in Nederland dan wel België ontplooit? Wordt actief contact opgenomen met de Belgische toezichtsautoriteit?
De Belgische inspectie is bezig met een onderzoek. De Nederlandse Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft contact met de Belgische toezichtsautoriteit opgenomen en haar medewerking – indien nodig – toegezegd.
Is het Openbaar Ministerie bereid om opnieuw strafrechtelijk onderzoek te doen naar de activiteiten van de directeur van de genderkliniek dan wel te bevorderen dat het OM in België de zaak onderzoekt en zo mogelijk tot vervolging overgaat?2
Van het Openbaar Ministerie heb ik vernomen dat er thans geen aanwijzingen zijn dat betrokkene zelf handelingen verricht met geslachtscellen of embryo’s conform artikel 26 Embryowet.
Met betrekking tot het aanbieden van diensten die bestaan uit dergelijke handelingen (art. 26 lid 3 Embryowet, medeplegen) heeft het Openbaar Ministerie het niet opportuun geacht in Nederland vervolging in te stellen. De reden hiervoor is dat het mogelijke strafbare feit niet in Nederland lijkt te zijn gepleegd en het zwaartepunt van de mogelijke strafbare handelingen met de geslachtscellen en embryo’s in het buitenland ligt.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie beoordeeld of sprake kan zijn van strafbaarheid op basis van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en op basis van artikel 326 Wetboek van Strafrecht (WvSr; oplichting). Verdenking van artikel 326 WvSr is niet aan de orde gelet op het feit dat er geen aangiften bekend zijn van mensen die menen dat zij gedupeerd of opgelicht zijn door betrokkene. Voorts zijn er geen aanknopingspunten voor verdenking van overtreding van de Wet BIG.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft van de Belgische Zorginspectie vernomen dat de zaak in België in handen van de politie is gegeven, zodat er geen noodzaak is te bevorderen dat het Openbaar Ministerie in België de zaak onderzoekt.
Kunt u specifiek aangeven hoeveel de Koninklijke Marine in totaal heeft uitgegeven aan deze nieuwe dienstauto, die alleen «kaal» al een consumentenprijs van bijna 90 000 euro heeft? Zo nee, waarom niet?1
Bij de verwerving van dienstauto’s wordt zo nodig rekening gehouden met specifieke arbeidsomstandigheden en de fysieke kenmerken van de desbetreffende functionaris. In het geval van de dienstauto van de commandant zeestrijdkrachten heeft de arbodienst geadviseerd rekening te houden met de lengte van de vice-admiraal om gezondheidsklachten te voorkomen. Er is gekozen voor de Mercedes R350 CDI omdat deze auto voldoet aan de arbo-eisen. Defensie hanteert bij de verwerving van dienstauto’s de regeling «Normering Rijkspersonenauto’s» van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De aanschafkosten van de dienstauto – € 62 581,40 inclusief btw – zijn verenigbaar met deze regeling. Ik zie daarom geen aanleiding de aankoop ongedaan te maken.
Deelt u de mening dat er veel goedkopere alternatieven zijn die ook geschikt zijn voor deze lange vice-admiraal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe het bovenstaande bericht zich verhoudt tot de bezuinigingen op Defensie? Kunt u in uw antwoord daarbij specifiek aandacht geven aan de motie-Hernandez over de reductie van o.a. een groot deel van de 37 luxe personenauto’s met chauffeur, die door de Tweede Kamer op 14 december 2010 met algemene stemmen is aangenomen?2 Zo nee, waarom niet?
Tijdens het wetgevingoverleg Personeel van 22 november 2010 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 3 heb ik uiteengezet dat de dienstauto’s deel uitmaken van de ombuigingsoperatie bij Defensie. Ik wil niet vooruitlopen op de beleidsbrief die ik naar de Kamer zal sturen.
Kunt u deze aankoop nog terugdraaien? Zo nee, kunt u ervoor zorgen dat deze dure aankopen in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 1.
Doorverwijzing naar het buitenland voor geslachtsselectie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de uitzending Uitgesproken EO over de betrokkenheid van een Nederlander bij geslachtsselectie door gebruik te maken van een kliniek in België?1
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 1 en 2 van Van Gerven (SP) over genderselectie (2011Z01883).
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bezig is met een onderzoek naar de mogelijkheden om hiertegen op te treden? Kan de Kamer op de hoogte worden gesteld van de resultaten van het onderzoek?
De Belgische inspectie is bezig met een onderzoek. De Nederlandse IGZ heeft contact met hen opgenomen en haar medewerking – indien nodig – toegezegd.
Is het in België toegestaan om op enigerlei wijze betrokken te zijn bij geslachtsselectie, anders dan om medische redenen? Hoe is dit geregeld in andere Europese landen?
In veel landen, waaronder België, geldt een verbod op geslachtsselectie om niet-medische redenen.
In België is in de Wet betreffende het onderzoek op embryo's in vitro van 11 mei 2003 en de Wet betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en gameten van 6 juli 2007 bepaald dat het verboden is onderzoek of behandelingen uit te voeren die gericht zijn op geslachtsselectie, met uitzondering van de selectie ter voorkoming van geslachtsgebonden ziekten (artikel 5) respectievelijk dat het verboden is embryo’s of gameten te doneren dan wel pre-implantatie genetische diagnostiek te verrichten met het oog op geslachtsselectie (artikelen 23, 52 en 67).
Is het op basis van de huidige Nederlandse wetgeving toegestaan om in Nederland voorlichting te verschaffen over geslachtsselectie anders dan om medische redenen, ertoe uit te nodigen, ertoe aan te zetten of eraan mee te werken?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3 van Van Gerven (SP) over genderselectie (2011Z01883).
Is het mogelijk om strafrechtelijk of tuchtrechtelijk op te treden tegen een persoon of organisatie die over de mogelijkheden voor geslachtsselectie in het buitenland anders dan om medische redenen voorlichting verschaft, dan wel ertoe uitnodigt, ertoe aanzet, doorverwijst of op een andere manier eraan meewerkt? Maakt het hierbij uit of deze betrokkenheid bij geslachtsselectie plaats vindt in een land waar dit ook verboden is?
Voor de mogelijkheden tot strafrechtelijke vervolging verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3, 5 en 6 van het Kamerlid Van Gerven (SP) over genderselectie (2011Z01883).
Bent u bereid om, voor zover er geen wettelijk verbod is om via voorlichting of op andere wijze betrokken te zijn bij geslachtsselectie in Nederland of in het buitenland, hiervoor de noodzakelijke maatregelen te treffen om dit alsnog te bewerkstelligen?
De reikwijdte van het verbod in de Embryowet vind ik passend, verbreding van het verbod naar het geven van informatie of voorlichting over mogelijkheden van geslachtskeuze elders in de wereld acht ik niet nodig. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 van Van Gerven (SP) over genderselectie (2011Z01883) zijn er mogelijkheden om zonodig in te grijpen op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of het Wetboek van Strafrecht.
De loonsverlaging van 650 thuiszorgmedewerkers van Viva zorggroep |
|
Renske Leijten |
|
Wat vindt u ervan 650 thuiszorgmedewerkers van Viva zorggroep loonsverlaging krijgen, omdat het anders «over en uit» is?1
Het gaat hier om ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Gemeenten zijn daarbij de primair verantwoordelijke overheid.
Het is primair aan ViVa! zorggroep, vakbonden en gemeenten om ieder hun verantwoordelijkheid te nemen en om hier goede afspraken over te maken.
Vindt u het terecht dat de medewerkers de rekening gepresenteerd krijgen omdat de gemeenten in Kennemerland te lage prijzen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien een instelling, om wat voor redenen dan ook, continuïteitsproblemen kent, kan dit consequenties hebben voor het betrokken personeel. In dit geval heeft ViVa! Zorggroep zelf een tarief geoffreerd en is er geen tarief door de gemeenten «neergezet». De gecontracteerde tarieven lijken daarbij niet uit de pas te lopen bij de gemiddelde tarieven elders in het land.
Wat betalen de gemeenten (Velsen, IJmond, Haarlem en anderen) voor de thuiszorg? Wat is uw oordeel over hun prijs?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juridisch juist dat alle medewerkers, ongeacht hun werkgebied en ongeacht de prijzen die gemeenten betalen, loon inleveren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat gemeenten in hun bestek een juiste Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG)-inschaling moeten opnemen wanneer zij besluiten openbaar aan te besteden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, werkgevers en werknemers hebben gezamenlijk afspraken gemaakt over de wijze waarop werkzaamheden en beloning gekoppeld zijn. De medewerkers van ViVa! Zorggroep vallen onder de CAO voor Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT). Deze medewerkers dienen dus, zelfs zonder dat gemeenten dit in hun bestek opnemen, conform deze CAO beloond te worden.
Bent u het eens met de interpretatie van de gemeente Haarlem dat de aanbestedingsregels verhinderen dat een te lage prijs in een contract wordt omgezet in een redelijke (kostendekkende) prijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een gemeente moet vooraf sturen op de beleidsdoelen die ze wil bereiken. Aanbesteden is een instrument om deze doelen te realiseren. De aanbestedingsregels zorgen er voor dat aanbestedende diensten op transparante wijze inkopen en bepaalde marktpartijen niet worden bevoordeeld. Dit betekent ook dat gemaakte afspraken tijdens de contractperiode niet zomaar kunnen worden gewijzigd. Een wezenlijke wijziging van de afspraken, bijvoorbeeld een forse verhoging van het tarief, zou kunnen leiden tot een dergelijke bevoordeling en voor andere marktpartijen (zoals andere geïnteresseerde marktpartijen) een reden kunnen zijn een juridisch procedure te starten wegens inbreuk op het aanbestedingsrecht.
Bent u zich er van bewust dat de boete van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) zorggeld onttrekt aan de zorg? Bent u bereid de NMa te verzoeken de boetes niet te innen?
Over de boetes en het boetebeleid van de NZa heeft de minister van VWS begin november schriftelijke vragen van u beantwoord (TK 2010–2011, Aanhangsel 599). Ik verwijs u daar naar, in het bijzonder naar het antwoord op uw vraag 11.
Bent u van mening dat het werken in de zorg op deze manier aantrekkelijk wordt gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, arbeidsonrust is nooit bevorderlijk voor een goed klimaat op de arbeidsmarkt van een sector. Ik heb er echter vertrouwen in – gezien hetgeen dat in gang gezet is – dat betrokken partijen deze kwestie zo spoedig mogelijk op een voor iedereen zo acceptabel mogelijke wijze zullen oplossen.
Concurrentie op de parkeermarkt |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Conflict over parkeermarkt»?1
Ja.
Voldoet het in het artikel omschreven model, waarbij gemeenten een coöperatie oprichten om parkeerbeheer uit te voeren, aan de mededingingseisen? Bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) hierover om advies te vragen?
Het is niet aan mij om in individuele gevallen over de toepasselijkheid van en de verenigbaarheid met het mededingingsrecht een uitspraak te doen. Die beoordeling is in eerste instantie aan de partijen zelf aan de hand van de geldende wetgeving, de beleidsregels die op de NMa van toepassing zijn en de uitvoeringsregels van de NMa en de Europese Commissie. De NMa, die op de hoogte is van de berichtgeving, is de bevoegde instantie om tegen overtredingen van de mededingingsregels op te treden. Hiertoe heeft zij een zelfstandige onderzoeks- en handhavingsbevoegdheid. Bij de keuze ten aanzien van mededingingsonderzoeken baseert zij zich op verschillende signalen, waaronder formele klachten van gedupeerde marktpartijen. Vooralsnog zijn er geen formele klachten over deze kwestie bij de NMa binnengekomen. De NMa is op de hoogte van de berichtgeving en blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Als zij daartoe aanleiding ziet, kan zij een mededingingsrechtelijk onderzoek starten.
In hoeverre is het gunnen door gemeenten van het parkeerbeheer aan een coöperatie waarvan zij zelf lid zijn strijdig met marktwerking? Krijgen andere marktspelers volgens u een eerlijke kans?
Er kan niet in algemene zin worden gesteld dat dit in strijd is met wet- en regelgeving die een goede marktwerking beoogt, te weten de mededingingsregels, de aanbestedingsregels en de staatssteunregels. Voor de verenigbaarheid met de mededingingsregels verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Uit het krantenartikel blijkt dat de parkeerbedrijven zich verzetten tegen het feit dat bij het op afstand plaatsen van het parkeerbeheer door de betrokken gemeenten geen aanbestedingsprocedure is georganiseerd. Volgens de aanbestedingsregels is het onder voorwaarden mogelijk dat gemeenten ervoor kiezen bepaalde taken van algemeen belang uit te voeren met eigen middelen zonder dat zij via een aanbestedingsprocedure een beroep doen op marktpartijen («inbesteden»). In dat verband kan het voor gemeenten mogelijk zijn het parkeerbeheer over te dragen aan een gezamenlijke coöperatie. De vraag of sprake is van overtreding van de aanbestedingsregels kan alleen door de burgerlijke rechter worden bepaald. Het krantenartikel meldt ook dat de parkeerbedrijven een kort geding tegen de betreffende gemeente overwegen.
Voorts mag een gemeente de concurrentie niet verstoren door haar eigen coöperatie in een gunstigere positie te brengen dan marktondernemingen, door middel van een steunmaatregel die in strijd komt met de staatssteunregels. Bij een vermoeden van overtreding van de staatssteunregels kan een klacht worden ingediend bij de Europese Commissie.
In hoeverre hebben gemeenten die parkeerbeheer laten uitvoeren door henzelf opgerichte coöperaties invloed op het door de coöperatie gevoerde beleid, in het bijzonder het prijsbeleid? Beschikt u over gegevens waaruit blijkt dat parkeertarieven toe- dan wel afgenomen zijn ten opzichte van gemeenten die parkeerbeheer niet door een coöperatie laten uitvoeren?
De zeggenschap van de gemeenten in coöperaties hangt af van de wijze waarop dit in de statuten van de coöperatie is geregeld. Dit kan van geval tot geval verschillen. Over gegevens waaruit blijkt de parkeertarieven toe- dan wel afgenomen zijn ten opzichte van gemeenten die parkeerbeheer niet door een coöperatie laten uitvoeren, beschik ik niet.
Wat is uw opvatting over de in het artikel gesignaleerde tendens dat gemeenten steeds meer diensten uitbesteden? Bent u het met ons eens dat bepaalde kerntaken, zoals het innen van belastingen, niet op afstand zou moeten worden geplaatst omdat gemeenten hier direct op aanspreekbaar moeten zijn en blijven? Zo ja, kunt u deze taken omschrijven?
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om taken op afstand te plaatsen. Veel gemeenten besteden bijvoorbeeld om efficiencyredenen het heffen en invorderen van belastingen uit aan een samenwerkingsverband. Daar is niets op tegen, zolang de wijze waarop dat gebeurt in lijn is met de daarvoor geldende regelgeving, zoals de hierboven bedoelde regelgeving op het gebied van aanbesteding, mededinging en staatssteun. Het al dan niet op afstand plaatsen van taken valt onder de autonome bevoegdheid van de gemeenten. Ook als een gemeente taken op afstand plaatst, blijft deze direct aanspreekbaar. De gemeente blijft verantwoordelijk voor de taakuitvoering. Daarom acht ik beleid vanuit de Rijksoverheid op dit punt dan ook niet nodig en niet wenselijk.
De doorgifte van de programmering van BVN (Beste Vlaanderen en Nederland) in Zuid-Afrika |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Is het correct dat BVN1 de uitzendingen via MultiChoice wilde beëindigen omdat MultiChoice niet had deelgenomen aan de aanbesteding?2
BVN heeft een aanbesteding gedaan voor free-to-air (gratis) ontvangst voor Midden- en West- Afrika. De winnaar van die aanbesteding bedient dat gebied, waarbij gelijktijdig dekking van het signaal voor zuidelijk Afrika ontstaat. MultiChoice heeft bereik in beide gebieden, was op de hoogte, maar heeft niet ingeschreven op de aanbesteding. Bij voortzetting van het contract met MultiChoice ontstaat dubbele dekking en dubbele kosten. Daarom heeft BVN er voor gekozen het bestaande contract met MultiChoice niet te verlengen.
Betreft de distributie van het signaal van BVN in zuidelijk Afrika werkelijk een opdracht die onder de aanbestedingsplicht valt? Zo ja, waarom?
Ja. BVN is een aanbestedende dienst in de zin van de Richtlijn 2004/18/EG en het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao) waarmee deze Richtlijn in Nederland is geïmplementeerd. De onderhavige opdracht tot satelliet-distributie is aan te merken als een overheidsopdracht voor diensten op grond van het Bao. Aanbestedende diensten dienen overheidsopdrachten voor diensten aan te besteden wanneer bij de raming van de contractwaarde van de opdracht de vigerende aanbestedingsdrempel wordt overschreden, wat hier het geval is.
Kan de distributie van dit signaal niet gewoon gegund worden aan partijen met een aantoonbaar groot bereik onder Nederlanders in de betreffende landen? Klopt het dat andere EU-landen de distributie van hun omroepsignaal in het buitenland wel gewoon gunnen en niet aanbesteden?
De keuze voor doorgifte van signaal in een gebied vindt plaats op basis van het bereik onder Nederlandssprekenden. Zoals aangegeven bij vraag 2 is BVN gehouden dergelijke opdrachten aan te besteden. Deze verplichting geldt ook voor andere EU-lidstaten en die passen de Europese aanbestedingsregels ook toe.
Kunt u uitleggen waarom het mogelijk is dat de doorgifte wel verlengd kon worden tot mei, maar dat er geen garantie gegeven kan worden voor doorgifte daarna? Waarom werd de verlenging van de doorgifte pas zo laat (21 januari) bekend gemaakt, waardoor wellicht mensen nu al een nieuwe satelliet hebben aangeschaft omdat ze dachten het signaal anders per 1 februari niet meer te kunnen ontvangen?
Het late tijdstip van de verlenging hangt samen met een onverwacht aantal negatieve reacties van kijkers. Zij bleken niet snel te kunnen of willen wijzigen van het huidige betaalpakket naar een nieuwe situatie met free-to-air ontvangst, lage eenmalige kosten ten spijt. BVN heeft binnen het bestaande contract gekozen voor een verlenging van doorgifte van het signaal tot 1 mei 2011. Met deze verlenging wordt de kijkers tijd gegund om hun ontvangstapparatuur aan te passen en wordt beoogd de introductie soepeler te laten verlopen.
Bent u het met mij eens dat het zeer onwenselijk is dat Nederlanders in zuidelijk Afrika gedwongen worden een nieuwe satellietschotel aan te schaffen waarmee ze de Astra 4A-satelliet kunnen ontvangen, terwijl ze via het bestaande Multichoice-abonnement waarmee nu BVN kan worden ontvangen, ook alle andere relevante zenders kunnen ontvangen?
De kosten voor de eenmalige aanschaf of aanpassing van de schotel en toebehoren, van ca. € 150 wegen op tegen de jaarlijks terugkerende abonnementskosten van het pluspakket van MultiChoice. Na enige tijd is deze investering terugverdiend en is dit een goedkoper alternatief voor de doelgroep.
Kunt u toezeggen zich tot het uiterste te zullen inspannen om te zorgen dat Nederlanders in zuidelijk Afrika gewoon via MultiChoice BVN kunnen blijven kijken?
Gezien bovenstaande informatie kan ik dit niet toezeggen.
De moord op een Oegandese homoactivist |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een Oegandese homoactivist recent is vermoord?1
Ja.
Kunt u aangeven of de negen personen die op de lijst van de lokale krant Rolling Stone staan moeten vrezen voor hun leven? Als ze voor hun leven moeten vrezen, kunt u aangeven welke rol u voor de Nederlandse ambassade ziet weggelegd om deze mensen te beschermen?
In de publicaties van de Ugandese krant Rolling Stone Magazine zijn enkele tientallen namen van (vermeende) homoseksuelen genoemd. Nederland heeft naar aanleiding van de moord op mensenrechtenactivist David Kato reeds bij de Ugandese autoriteiten aangedrongen op adequate beveiliging van activisten op het gebied van de rechten van seksuele minderheden.
Nederland financiert daarnaast de organisatie East and Horn of Africa Human Rights Defenders Project (EHAHRDP). Deze organisatie gaat momenteel na wat de acute behoeften zijn van een veertigtal bedreigde homoseksuelen in Uganda, op basis waarvan maatregelen zullen worden genomen om hen te beschermen.
Deelt u de mening dat de zogenaamde Anti-homoseksualiteitswet in strijd is met de fundamentele rechten van de mens? Heeft u uw zorgen geuit richting de Oegandese autoriteiten dat de uitwerking van deze wet haatzaaiend is? Zo ja, kunt u de Kamer van die inspanningen op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Sinds het betreffende wetsvoorstel, de zogenaamde Bahati-Bill, voor het eerst werd bekendgemaakt in oktober 2009 heeft Nederland bilateraal en in EU-verband bij herhaling en op politiek niveau ernstige zorgen geuit over de voorgestelde wetgeving. Daarbij is Uganda eveneens op zijn verplichtingen gewezen onder de door dat land geratificeerde verdragen op mensenrechtengebied.
De Bahati-Bill was een initiatief van een individueel parlementslid en is tot op heden niet in behandeling genomen door het Oegandese parlement. De Oegandese regering heeft afstand genomen van het wetsvoorstel.
Deelt u de mening dat er druk moet worden uitgeoefend op de Oegandese regering om duidelijk te maken dat het aannemen van deze wet bijdraagt aan een klimaat van onderdrukking tegen homo's? Zo ja, ziet u hier een rol weggelegd om dit zelf aan te kaarten of anders in EU verband aan te kaarten bij de Oegandese regering?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe Nederland staat tegenover mogelijke asielaanvragen van Oegandese homoseksuelen?
Nederland behandelt asielaanvragen op individuele basis en zal eventuele aanvragen van Oegandese homoseksuelen op hun specifieke merites beoordelen.
De zaak C. |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos over de zaak C?1
Ja.
Wat is uw algemene mening over de inhoud van deze uitzending?
Nederland heeft medewerking verleend aan verzoeken van de Italiaanse autoriteiten in deze strafzaak, en blijft dat doen, voor zover de toepasselijke wet- en regelgeving daartoe mogelijkheden biedt.
Verder verwijs ik naar de antwoorden op onderstaande vragen.
Klopt het dat in juni 2010 Italië Nederland heeft verzocht om C. aan te houden? Wat is er sinds die tijd met dat verzoek gebeurd en waarom is C. tot op de dag van vandaag nog steeds niet aangehouden en gedetineerd?
Opgelegde straffen dienen tenuitvoer gelegd te worden, ook als het gaat om straffen die in het buitenland zijn opgelegd. Daarbij dient uiteraard te worden gehandeld conform de wettelijke bepalingen, waaronder die uit de Uitleveringswet, de Overleveringswet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS).
Naar aanleiding van een verzoek van de Italiaanse autoriteiten is betrokkene in maart 2010 aangehouden en voorgeleid aan de rechter-commissaris te Amsterdam. Deze heeft de detentie van betrokkene geschorst vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden. Pas nadien is bekend geworden dat het Italiaanse vonnis tegen betrokkene onherroepelijk was. Dat had tot gevolg dat aan het verzoek om overlevering van Italië niet kon worden voldaan, omdat Nederland geen eigen onderdanen overlevert voor de executie van een onherroepelijk vonnis.
Zoals wettelijk verplicht heeft Nederland vervolgens Italië aangeboden de tenuitvoerlegging van het vonnis over te nemen. In juni 2010 heeft Nederland een daartoe strekkend verzoek ontvangen van de Italiaanse autoriteiten. Op het ontvangen verzoek is de WOTS van toepassing. Het verzoek bleek echter incompleet. Er is om aanvulling gevraagd en in januari 2011 is nog een aanvulling ontvangen. Het verzoek is op dit moment in behandeling bij het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat een veroordeelde wapenhandelaar niet op vrije voeten zou mogen zijn? Zo ja, binnen welke termijn kan de aanhouding van C. plaatsvinden? Is de overheid bekend met de verblijfplaats van C?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat C. gesignaleerd staat? Zo ja, wat heeft Nederland gedaan met dit opsporingsbevel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verlopen de contacten met het buitenland als het gaat om verzoeken van het buitenland aan Nederland om veroordeelden te detineren in Nederland? Klopt de uitspraak die in de uitzending wordt geuit dat Nederland zeer traag omgaat met dergelijke verzoeken uit het buitenland? Hoe zit dat in deze zaak?
Verzoeken tot overdracht van de tenuitvoerlegging van onherroepelijke strafvonnissen worden gedaan van centrale autoriteit aan centrale autoriteit, meestal de ministeries van Justitie. De verdere procedure is afhankelijk van het toepasselijke verdrag. Nederland gaat zo voortvarend mogelijk met deze verzoeken aan de slag en is daarbij gebonden aan de vereisten die het toepasselijke verdrag en de WOTS hieraan stellen.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Bent u nog steeds van mening dat de Kamervragen van 24 september 2010 over de contacten tussen een ambtenaar van Buitenlandse Zaken en de voortvluchtige C. nog vertrouwelijk moeten blijven?2 Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid die antwoorden op de vragen alsnog in de openbaarheid brengen?
Ik ben bereid de beantwoording van de eerdere Kamervragen (ingezonden op 27 april 2010 en beantwoord op 28 juni 2010) over dit onderwerp openbaar te maken en voeg deze als bijlage toe bij de huidige beantwoording.
Wat zijn de regels waaronder schriftelijke vragen van de leden van de Kamer vertrouwelijk worden beantwoord?
Of schriftelijke vragen van leden van de Kamer vertrouwelijk worden beantwoord is niet aan vaste regels gebonden. Van geval tot geval dient immers te worden bezien of de gevraagde informatie zonder of met een voorbehoud van vertrouwelijkheid aan de Kamer kan worden verstrekt. Als de normale beantwoording van Kamervragen, die volledige openbaarmaking
impliceert, door die openbaarmaking schade toebrengt aan andere gewichtige belangen, dan kan worden gekozen voor vertrouwelijke overlegging.
Heeft de toenmalige viceconsul van elk bezoek die hij heeft gebracht aan C. een aantekening gemaakt in het dossier? Zo nee, deelt u de mening dat als de toenmalige viceconsul wel een aantekening zou hebben gemaakt van zijn laatste bezoek, justitie niet zoveel probleem zou hebben om hem te vinden?
Alle bezoeken die de viceconsul in zijn professionele hoedanigheid heeft gebracht aan betrokkene tijdens diens detentie in Italië, zijn in het consulaire dossier over betrokkene vermeld. Indien met »zijn laatste bezoek» wordt bedoeld het eenmalige bezoek dat aan betrokkene is gebracht door de ambtenaar in een privéhoedanigheid, geldt dat vanwege de aard van dat bezoek geen verslag daarvan in het dossier is opgenomen. Zie daartoe ook de antwoorden op de vragen van 27 april 2010. Zou dat wel zijn gebeurd, dan is daarmee niet gezegd dat het ministerie van Veiligheid en Justitie over de gegevens had beschikt. In de regel heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie namelijk geen inzage in de consulaire dossiers die op de ambassades en consulaten in het buitenland bewaard worden.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Deelt u de mening van collega-diplomaten van de toenmalige viceconsul dat het ongebruikelijk is dat iemand contact met een (ex-)gedetineerde heeft zonder daarvan een aantekening in het dossier te maken? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een privébezoek dat geen functionele noodzaak, doel of inhoud had. Tegen deze achtergrond is het gebruikelijk dat er geen aantekening in het dossier is opgenomen.