Het toetreden van buitenlandse zorgondernemers tot de Nederlandse thuiszorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Amerikaanse franchiseketen Home Instead Senior Care zijn oog heeft laten vallen op de Nederlandse thuiszorg? Vindt u dit een positieve ontwikkeling?1
Ik vind het een positieve ontwikkeling als cliënten uit voldoende aanbod kunnen kiezen voor de (thuis)zorg die het beste bij hen past.
Deelt u de mening dat, gelet op het feit dat van deze onderneming reeds in vijftien landen vestigingen bestaan, er hier sprake is van een heuse zorgmultinational? Vindt u dat dergelijke bedrijven in de Nederlandse zorg thuishoren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Doordat Home Instead Senior Care reeds in vijftien landen vestigingen heeft past de definitie van multinational bij deze onderneming. Ik vind dat echter op zichzelf geen reden om dit bedrijf en soortgelijke andere buitenlandse zorgaanbieders de toegang tot de Nederlandse zorg te ontzeggen.
Herinnert u zich dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) regelmatig heeft gewezen op het moeizame toezicht op nieuwe (binnenlandse) toetreders in de zorg? Welke gevolgen verwacht u voor de kwaliteit en het toezicht indien ook buitenlandse partijen toetreden?2
Als een buitenlandse zorgaanbieder in Nederland zorg gaat aanbieden, moet deze gewoon voldoen aan de Nederlandse wetgeving. Dus als het een zorgaanbieder betreft die zorg aanbiedt als bedoeld in de Kwaliteitswet zorginstellingen, moet aan deze wetgeving worden voldaan en valt de (nieuwe) aanbieder dus onder het toezicht van de IGZ.
Deelt u de analyse dat de Nederlandse zorg steeds meer gaat lijken op de Amerikaanse zorgmarkt en dat daar de verklaring ligt voor de belangstelling van dit Amerikaanse bedrijf? Wilt u uw antwoord toelichten?
Aan de vraagzijde verwacht ik dat er geen verschil is tussen de wensen van de ouderen in Amerika en die van de Nederlandse ouderen ten aanzien van goede zorg en dat het voor hen belangrijk is om zo lang mogelijk onafhankelijk te zijn en in hun eigen huis te kunnen blijven wonen. Wat betreft de aanbodzijde wil ik nogmaals benadrukken – zie ook mijn antwoord op vraag 3 – dat zorginstellingen en zorgorganisaties, van welke origine dan ook, dienen te voldoen aan de eisen die de Nederlandse wetgever stelt.
Deelt u de mening dat de toetreding van buitenlandse multinationals in onze zorg zich slecht verdraagt met de wens om de kleinschaligheid en menselijke maat in de zorg te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik vind het belangrijk dat de zorg op het niveau van de interactie tussen cliënt en medewerker kleinschalig en naar de menselijke maat georganiseerd is. Zo lang dit het geval is, is het feitelijk irrelevant hoe groot of internationaal de organisatie is die er achter ligt.
Herinnert u zich het uiteenspatten van grote Nederlandse zorgconcerns, zoals Meavita, en de geringe invloed van de overheid op deze gebeurtenissen? Deelt u de mening dat dit een nog groter probleem zal zijn indien het een buitenlands zorgconcern betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik herinner mij het faillissement van Meavita. Indien een in Nederland actieve vestiging van een buitenlandse onderneming in zwaar weer terecht komt zijn dezelfde regels van toepassing als in het geval waar een Nederlandse zorgaanbieder in die situatie terecht komt. De minister en ik sturen uw Kamer nog voor de zomer een brief over de beleidsvoornemens rondom faillissement en cruciale zorg.
Hoe groot is het risico dat delen van de Nederlandse gezondheidszorg in handen vallen van hedgefunds of vergelijkbare investeringsmaatschappijen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Private kapitaalverschaffers kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan investeren in de zorg. Daarbij is het onderscheid naar soort privaat kapitaalverschaffer niet relevant. Het gaat er om dat de publieke belangen zoals kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid zijn gegarandeerd. Nogmaals dient te worden benadrukt dat voldaan moet worden aan de Nederlandse wetgeving.
Kunt u uitsluiten dat de thuiszorg te maken zal krijgen met een import van onderbetaalde buitenlandse arbeidskrachten, zoals we reeds zien in talloze sectoren als de schoonmaak, de bouw en de groenteteelt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 4 al gezegd heb, moeten zorginstellingen die in Nederland werkzaam zijn, zich houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving. De regels die van toepassing zijn op zorgaanbieders met een buitenlandse moedermaatschappij zijn dezelfde als de regels die van toepassing zijn op zorgaanbieders met een Nederlandse moedermaatschappij. Niet alleen ten aanzien van de (kwaliteit van) zorg, maar ook op financieel en fiscaal terrein en het terrein van het arbeidsrecht en het sociaal-verzekeringsrecht. Dus geldt voor alle zorgaanbieders met een vestiging in Nederland dat zij daarmee ook vallen onder het toezicht van IGZ, NZa en NMa. Uw vrees voor «een import van onderbetaalde buitenlandse arbeidskrachten» bij zorginstellingen lijkt mij dus ongegrond, temeer daar het, aldus de berichtgeving van Home Instead Senior Care, in deze casus om een organisatie gaat die Nederlandse franchisenemers zoekt. Zie ook mijn antwoord op vraag 12.
Hoe kan effectief worden opgetreden tegen uitbuiting van thuiszorgwerkers, indien het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan financieel wanbeleid in een zorgorganisatie worden aangepakt, indien het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat elke thuiszorgorganisatie een ondernemingsraad moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet op de ondernemingsraden is een ondernemingsraad al verplicht bij zorginstellingen die meer dan 50 personen in dienst hebben. Ik deel de mening dat het belangrijk is dat het personeel vertegenwoordigd is bij de onderhandelingen op het hoogste niveau binnen de zorginstelling. Om die reden heb ik ook uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg arbeidsmarkt van 9 maart 2011 toegezegd om te onderzoeken hoe dit bewerkstelligd kan worden. Een mogelijkheid zou de Verzorgende Advies Raad (VAR) kunnen zijn. De manieren waarop dit doel kan worden bereikt zullen worden onderzocht.
Vergroot de toetreding van buitenlandse franchiseketens naar uw oordeel het risico op voor de zorg en het personeel schadelijke faillissementen of overnames? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kenmerkend voor franchise is dat de franchisenemer een contract sluit met de eigenaar van een handelsnaam (de franchisegever) die de franchisenemer het recht geeft om tegen betaling een zaak met die handelsnaam te exploiteren. Veelal zijn daaraan regels verbonden over kwaliteit van dienstverlening en merkherkenbaarheid. Buitenlandse franchiseketens zullen contracten afsluiten met Nederlandse franchisenemers die hun zorgaanbod voor eigen risico en erkenning exploiteren en geen dochter zijn van de franchisegever. Op de Nederlandse franchisenemer zijn dezelfde regels van toepassing als op elke andere Nederlandse zorgaanbieder, ongeacht of de franchisegever buitenlands is of niet.
Hoeveel gemeenten en hoeveel zorgkantoren hebben thans interesse getoond voor deze Amerikaanse franchiseketen of andere buitenlandse aanbieders? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van verdere ontwikkelingen op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de interesses van gemeenten en zorgkantoren voor deze Amerikaanse franchiseketen of andere buitenlandse aanbieders. Ik kan u daarom dan ook niet toezeggen de Kamer op de hoogte te houden van enige ontwikkeling op dit gebied.
Nederlandse wapenexport naar Bahrein |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bloody crackdown smashes Bahrain protesters»1 en beelden op YouTube en via Twitter?2
Ja.
Klopt dat in de periode tussen 1994–1997 Nederland 35 M-113 en 25 YPR pantservoertuigen aan Bahrein heeft geëxporteerd?
In de jaren negentig is meermaals overtollig defensie materieel geleverd aan Bahrein. Hier behoorden ook 35 M-113 en 25 YPR-pantservoertuigen toe.
Klopt het dat de Nederlandse regering de wapenexport van voornamelijk overtollig defensie-materieel destijds verantwoord vond?
Nederland voert alleen overtollig defensiematerieel uit als dit verantwoord wordt bevonden. Dit wordt bepaald aan de hand van een zorgvuldige toets aan acht criteria, die oorspronkelijk zijn vastgesteld door de Europese Raden van Luxemburg (1991) en Lissabon (1992), en sinds die tijd worden gehanteerd. In 2008 is de Gedragscode inzake wapenexport, waarin deze criteria lagen vastgelegd, omgezet in een juridisch bindend EU Gemeenschappelijk Standpunt. De criteria hebben onder andere betrekking op de mensenrechtensituatie, en de binnenlandse en regionale stabiliteit van het land van eindbestemming.
Welke garanties heeft de regering dat door Nederland geleverd militair materieel niet wordt ingezet voor schendingen van mensenrechten?
De regering kan nooit de garantie krijgen dat door Nederland geleverd militair materieel niet wordt ingezet voor schendingen van mensenrechten. Om deze reden toetst Nederland zeer sterk aan het mensenrechtencriterium (criterium 2 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Als een risico wordt voorzien dat de goederen worden ingezet bij eerder in het land van eindbestemming geconstateerde mensenrechtenschendingen, zullen de goederen niet worden uitgevoerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de aard van het goed, de eindgebruiker en de mensenrechtensituatie in het land van eindbestemming.
Deelt u de mening dat, gezien de ontwikkelingen in het Midden-Oosten, wapenexportbeleid naar Noord-Afrika en het Midden-Oosten moet worden herzien?
Elke individuele aanvraag voor de export van militair materieel naar Noord-Afrika en het Midden-Oosten wordt, als altijd, zorgvuldig getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Bij nieuwe vergunningaanvragen voor uitvoer van militair materieel naar landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, zal in het licht van de huidige ontwikkelingen worden gekeken of er een risico bestaat dat het uit te voeren materieel gebruikt zal worden voor mensenrechtenschendingen of binnenlandse onderdrukking. In veel gevallen zal dit op basis van de criteria tot een afwijzing leiden. Inmiddels is zowel in VN- als in EU-verband een wapenembargo ten aanzien van Libië afgekondigd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg wapenexport op 16 maart 2011?
Ja.
Euroterminal Coevorden en spoorcapaciteit Zwolle-Coevorden-Emmen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Heeft ProRail op grond van artikel 8 van het Besluit Capaciteitsverdeling Hoofdspoorweginfrastructuur wel de bevoegdheid gedurende zo’n groot deel van de dag een spoorverbinding te sluiten voor goederenvervoer?1
Nee. ProRail heeft niet de bevoegdheid om een baanvak te sluiten op grond van artikel 8. ProRail heeft het baanvak ook niet gesloten; er waren in de jaardienst voor overdag (7.00 – 20.30 uur), m.u.v. zondag, geen goederentreinen aangevraagd. De ad-hoc aanvraag van deze vervoerder kan, gegeven de in de jaardienst reeds verdeelde capaciteit, niet overdag worden ingepast. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 2 van de heer Haverkamp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1712).
Hoeveel goederentreinen kunnen nu niet rijden op de gewenste tijden? Is het waar dat deze goederentreinen niet kunnen rijden omdat de nieuwe vervoerder niet twee maar één locomotief per trein inzet?
In eerste aanleg betrof dit 3 treinen die in de ad-hoc fase zijn aangevraagd. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 van de heer Haverkamp.
Afhankelijk van het gewicht van de trein zal de vervoerder één of twee locomotieven moeten inzetten om voldoende snelheid te kunnen halen om binnen de beschikbare tijdsperiode te rijden. Hierbij gelden de definities van de verschillende soorten goederenvervoer zoals opgenomen in het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur. Voor conventioneel vervoer wordt uitgegaan van een dienstregeling waarin treinen van 1 600 ton met een kruissnelheid van 85 km/u kunnen rijden. Indien de vervoerder op een trein onvoldoende locomotieven inzet, kan dit tot gevolg hebben dat zijn aanvraag niet past.
Deelt u de mening dat de capaciteit op een spoorverbinding te krap is, als blijkbaar het inzetten van twee locomotieven noodzakelijk is om de dienstregeling te kunnen rijden; en dat de uitvoering van de dienstregeling bij zo’n krappe marge wel erg gevoelig wordt voor vertragingen?
Ik deel die mening niet. Het is niet ongebruikelijk om met meer dan één locomotief te rijden. In het onderhavige geval rijdt de vervoerder met een type locomotief waarmee de dienstregeling niet gehaald kan worden met de inzet van één locomotief. Er zijn ook typen locomotieven in Nederland toegelaten die over voldoende trekkracht beschikken om de dienstregeling met één locomotief te rijden. Die keuze ligt bij de vervoerder.
Deelt u de mening dat op grond van de regelgeving over spoorcapaciteit niet van een goederenvervoerder kan worden gevraagd twee locs in te zetten en dat railterminal Coevorden zich uit de markt zou prijzen als dit wel zou worden geëist?
De regelgeving stelt geen eisen aan het aantal locs. Dit aantal is van meerdere factoren afhankelijk zoals type materieel, lading en snelheid. De businesscase is per vervoerder anders en onder andere afhankelijk van lading en inzet van materieel. Op basis van deze case is dan ook geen algemene uitspraak te doen over de marktomstandigheden voor de railterminal Coevorden.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de spoorcapaciteit Zwolle-Herfte Aansluiting-Emmen van 17 november 2010?2
Ja, ik herinner mij die antwoorden.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk is gebleken om alle capaciteitsaanvragen op deze spoorverbinding naar tevredenheid van de gebruikers af te handelen?
Ik deel die mening niet. In de jaardienst zijn alle aanvragen naar tevredenheid van alle gebruikers afgehandeld. Ook in de ad-hoc fase is in overeenstemming met de vervoerder een oplossing gevonden voor gewenste wijzigingen.
Is de spoorverbinding Zwolle–Coevorden–Emmen op grond van de recente besluiten over het beperken van het goederenvervoer inmiddels overbelast verklaard? Zo nee, waarom niet? Kunt u in dat geval onderbouwen dat u hiermee nog handelt binnen de kaders van de Europese richtlijnen op dit punt en wat er dan wel moet gebeuren om deze spoorlijn overbelast te verklaren nu al jaren bekend is dat er een capaciteitsknelpunt is?
Deze verbinding is niet overbelast verklaard omdat alle aanvragen in de jaardienst van 2011 naar tevredenheid van de aanvragers (conform artikel 22 van Europese Richtlijn 2001/14) konden worden afgehandeld. In de komende jaardienstverdeling zal blijken of er sprake is van een situatie waarin voor 2012 of in de nabije toekomst niet alle aanvragen naar tevredenheid kunnen worden afgehandeld. In dat geval zal ProRail tot een overbelastverklaring moeten overgaan.
Is de spoorverbinding Zwolle–Coevorden–Emmen in uw ogen robuust? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Ja, ProRail is er tot heden in geslaagd om in de jaardienstfase binnen de dienstregelingsontwerpnormen (die de robuustheid borgen) de aanvragen voor capaciteit op deze verbinding in te plannen.
De ondertunneling van de A9 bij Amstelveen |
|
Farshad Bashir |
|
Wat is uw mening over het bericht dat Amstelveen het akkoord over de tunnel in de A9 opblaast?1
Zoals uit de bestuursovereenkomst blijkt kan Amstelveen niet eenzijdig de bestuursovereenkomst over het Stroomlijnalternatief planstudie SAA van 29 oktober 2007 opzeggen. De gemeente Amstelveen heeft aan mij aangegeven met de betrokken partijen opnieuw te willen onderhandelen over de hoogte van de bijdrage van Amstelveen.
Kunt u aangeven hoe de uitspraken van het Amstelveense stadsbestuur over de economische crisis en de dalende huizenprijzen zich verhouden tot uw eerdere opmerking dat de netto investering van Amstelveen uitkomt op 0 euro?2 Deelt u de opvatting van de gemeente Amstelveen dat zij een bijdrage van 100 miljoen niet kan opbrengen omdat zij dit niet meer terugverdienen?
Amstelveen wil door middel van gebiedsontwikkeling rond de A9 hun bijdrage aan de tunnel financieren. Inmiddels heeft Amstelveen aangegeven dat door diverse recente ontwikkelingen de gebiedsontwikkeling minder zal gaan opbrengen dan eerder verwacht. Ik kan op basis van de mij beschikbare informatie geen goed beeld vormen over de recente verwachtingen ten aanzien van de opbrengsten van de gebiedsontwikkeling in zijn huidige vorm. Ik doe hier dus ook geen uitspraken over.
Is het feitelijk mogelijk dat de Stroomlijnovereenkomst3 opgezegd wordt doordat één van de ondertekenende partijen zich terugtrekt? Zo ja, wat betekent de (eventuele) terugtrekking van Amstelveen voor het restant van deze overeenkomst? Zo nee, hoe kunnen nieuwe inzichten dan tot nieuwe maatregelen leiden?
Zoals ook uit mijn antwoord op vraag 1 blijkt, kan Amstelveen niet eenzijdig de bestuursovereenkomst over het Stroomlijnalternatief planstudie SAA van 29 oktober 2007 opzeggen. Wel kan de bestuursovereenkomst worden aangepast indien alle betrokken partijen het hier over eens zijn.
Deelt u het uitgangspunt dat waar het Rijkswegen betreft het ook een Rijksverantwoordelijkheid is om te zorgen voor een goede inpassing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u zorgen voor de gewenste inpassing nu Amstelveen niet bereid is om 100 miljoen euro mee te betalen?
Het is een rijksverantwoordelijkheid om bij rijksinfrastructuurprojecten voor een zodanige inpassing te zorgen dat aan de wettelijk verplichte milieunormen wordt voldaan. Volgens het Regeerakkoord betaalt het Rijk bij de inpassing van rijksinfrastructuur alleen de meest kosteneffectieve maatregelen om te voldoen aan de wettelijke vereisten. Daarnaast staat er in het Regeerakkoord dat er afspraken komen met provincies en grote gemeenten over het meebetalen aan infrastructuur, in elk geval voor bovenwettelijke inpassingen. Ten aanzien van de tunnel in de A9 zijn in een bestuursovereenkomst de oplossingsrichting en de kostenverdeling vastgelegd. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om deze bestuursovereenkomst te herzien.
Deelt u de mening dat een wegverbreding zonder een goede inpassing geen doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vertraging loopt de wegverbreding nu op?
Ik ben van mening dat de inwoners van Nederland een inpassing dienen te krijgen die voldoet aan de wettelijke (milieu)normen. Het ontwerp van de tunnel in de A9 door Amstelveen voldoet hier ruimschoots aan. De discussie met de gemeente Amstelveen richt zich op de hoogte van de financiële bijdrage van Amstelveen aan de tunnel in de A9. Daarom beïnvloed deze discussie de planning van het project niet.
Kunt u bevestigen dat u zich onverkort houdt aan het Meest Milieuvriendelijke Alternatief, zodat de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in Amstelveen verbeteren?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn eerdere antwoorden ook blijkt, ben ik zoals de zaken er nu voor liggen niet voornemens om in te zetten op een aanpassing van de huidige afspraken in de Bestuursovereenkomst.
Kunt u de bewoners in Amstelveen garanderen dat er geen wegverbreding van de A9 komt die tot meer overlast leidt? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe tunnel in de A9 betekent een grote verbetering van de leefbaarheid in Amstelveen. Veel mensen in Amstelveen zullen profiteren van het feit dat de A9 straks niet meer dwars door Amstelveen loopt. Echter bij een project met de omvang van de Wegverbreding Schiphol-Amsterdam-Almere kan ik niet garanderen dat niemand er op achteruit zal gaan. Uiteraard wordt aan de wettelijke vereisten voldaan.
Bent u bekend met artikel 54 van de Pensioenwet waarin ex-werknemers de mogelijkheid geboden wordt om hun pensioenregeling vrijwillig voort te zetten?
Ja.
Als civielrechtelijk een Zzp’er nog tien jaar pensioen mag opbouwen en fiscaal maar drie jaar wordt gefaciliteerd, deelt u de mening dat de civiele regeling voor zeven jaar effectief daarmee een «wassen neus» is en dat fiscale en civiele regelingen parallel dienen te lopen, in lijn met het SER-advies?1
Ik deel uw mening dat het ophouden van de fiscale facilitering na 3 jaar, niet bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de voortzetting van de pensioenopbouw bij de oude pensioenuitvoerder. Hoewel er vanuit de fiscaliteit goede redenen bestaan om grenzen te stellen aan de mate waarin van de omkeerregel gebruik kan worden gemaakt, vind ik het in deze situatie wenselijk om te faciliteren wat op grond van de Pensioenwet mogelijk is.
Kunt u nog vóór de kabinetsreactie op het SER-advies aangeven of u van plan bent om de voorgestelde verlenging daadwerkelijk te realiseren? Zo ja, wanneer?
Ik ben bereid de fiscale begeleiding van vrijwillige voortzetting te verlengen van 3 naar 10 jaar, zodat de in de Pensioenwet genoemde mogelijkheid ook fiscaal wordt gefaciliteerd. Voor de budgettaire dekking van deze maatregel, die ik met het Belastingplan 2012 wil realiseren, heb ik wel de steun nodig van uw Kamer.
Bij de invulling van de verlenging van de vrijwillige voortzetting wil ik nog onderzoeken of mogelijk is de pensioengrondslag na het derde jaar te maximeren op het actuele inkomen en met als bovengrens het laatstverdiende loon van de gewezen werknemer.
Het is de bedoeling dat vanaf 2012 gebruik kan worden gemaakt van de uitbreiding van de fiscale facilitering bij vrijwillige voortzetting.
Plannen voor een nieuwe afvaloven |
|
Geert Wilders (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het Friese afvalverwerkingsbedrijf Omrin plannen heeft om binnenkort een afvaloven in gebruik te nemen?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er nog tal van procedures lopen tegen de afvaloven van Omrin en dat de milieuvergunning vernietigd is? Bent u van mening dat er sowieso geen subsidie verstrekt mag worden, zolang er nog procedures lopen en er geen geldige milieuvergunning voor de afvaloven is? Zo nee, waarom niet?
Op 5 oktober 2010 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân aan Omrin/Afvalsturing Friesland N.V. te Leeuwarden de gevraagde vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, voor een Reststoffen Energie Centrale (REC).
Naar aanleiding van deze vergunning zijn vijf beroepschriften bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de afdeling) ingediend.
De Stichting Afvaloven Nee heeft toen tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (schorsingsverzoek) ingediend. Op 13 december 2010 is het betreffende verzoek om voorlopige voorziening van de stichting ter zitting behandeld door de afdeling, waarna de afdeling op 24 december 2010 het verzoek heeft afgewezen. Dit houdt in dat de milieuvergunning in werking is getreden en Omrin kan beginnen met de vergunde activiteiten.
De vijf beroepschriften worden in de bodemprocedure door de afdeling behandeld. De zitting waarin deze behandeling plaatsvindt, moet nog plaatshebben. De uitspraak in de bodemprocedure is bepalend voor het al dan niet onherroepelijk worden van de milieuvergunning.
Voor wat betreft de subsidie aan de REC: zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat er zes miljoen euro rijkssubsidie wordt verstrekt voor deze afvaloven? Zo ja, kunt u aangeven wat de motivatie hiervoor was en bent u bereid om de subsidie niet te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Door het voormalig ministerie van Economische Zaken is een subsidie toegezegd van 6 miljoen euro voor de bouw van de REC in Harlingen. De subsidie is verstrekt op grond van het Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (BSRI).
Aan de subsidieverlening is de verplichting gekoppeld om de REC in gebruik te nemen binnen de in de subsidieverlening opgenomen realisatietermijn van 1 mei 2011. Als de REC niet in gebruik kan worden genomen als gevolg van het ontbreken van een milieuvergunning, zal de subsidie op nihil worden vastgesteld. Eventueel betaalde subsidie zal dan terug moeten worden betaald.
Overigens kan de realisatiedatum van 1 mei 2011 op verzoek van de subsidieontvanger, onder opgave van redenen van de termijnoverschrijding, vóór het verstrijken van de realisatietermijn door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie worden verlengd.
Deelt u de mening dat er momenteel sprake is van een surplus aan afvalverbrandingscapaciteit en dat het, mede gezien het ontbreken van lokaal draagvlak, zinloos is om als overheid mee te betalen aan nieuwe verbrandingsovens?
Over de verhouding tussen de beschikbare verbrandingscapaciteit in Nederland en het aanbod aan brandbaar afval, is de afgelopen jaren veel met de Kamer gecommuniceerd. Zie onder meer de brief van de voormalig minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijk Ordening en Milieubeheer van 18 maart 2010 (30872, nr. 53).
Op dit moment is het aanbod aan brandbaar restafval kleiner dan het volgens de prognoses uit het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) zou zijn. Dat is met name het gevolg van de economische crisis. De verwachting is dat het aanbod brandbaar afval zal toenemen als de crisis minder wordt. Of het aanbod uitkomt op de hoeveelheid die in de oorspronkelijke prognoses is opgenomen en of er dan evenwicht zal ontstaan tussen de beschikbare capaciteit en het aanbod brandbaar afval, is nu niet te zeggen.
Overigens zijn er enkele verbrandingsinstallaties die brandbaar afval invoeren om het tekort aan Nederlands brandbaar afval op te vangen.
Voor wat betreft de subsidie aan de REC: zie het antwoord op vraag 3.
Het verband tussen narcolepsie en vaccinatie tegen Mexicaanse griep |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een verband tussen vaccinatie tegen Mexicaanse griep en het voorkomen van narcolepsie bij kinderen en jongeren?1 Kunt u zich voorstellen dat mensen zich ongerust maken over deze mogelijke bijwerking van een vaccin dat werd aangeraden door de Nederlandse overheid?
Ja. De resultaten van onderzoek in Zweden en Finland naar narcolepsie (slaapziekte) laten een mogelijk verband zien met het gebruik van het pandemisch vaccin Pandemrix in de leeftijdsgroep 4 t/m 19 jaar.
In Finland wordt narcolepsie negen keer vaker gerapporteerd in de gevaccineerde groep (een toename van 1 naar 9 gevallen per 100 000). Ook in Zweden is een verhoogd risico op narcolepsie gevonden bij de leeftijdsgroep tussen 4 en 19 jaar die met Pandemrix gevaccineerd is. De resultaten zijn in lijn met de Finse data, maar met een kleinere omvang; er is een toename van 1 naar 4 gevallen per 100 000. In totaal zijn 229 gevallen van narcolepsie na vaccinatie gemeld in Europa2.
Het Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP), het wetenschappelijke comité van het EMA, adviseert voorschrijvers bij deze leeftijdsgroep rekening te houden met de voorlopige resultaten uit Finland en Zweden en om een individuele baten/risico analyse te maken.
Zowel het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) als het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) doen studie naar het verband tussen vaccinatie met Pandemrix en het voorkomen van narcolepsie3.
In een brief van het ECDC aan de EMA vraagt de directeur aan het EMA o.a. om het gebruik van Pandemrix voorlopig op te schorten, wachtend op definitieve resultaten en om een validatie van de Finse, Zweedse en VAESCO studie. De directeur van het ECDC wijst erop dat er nu geen reden voor gebruik van Pandemrix meer is. Dit vaccin is alleen tegen Nieuwe Influenza A (H1N1) gericht en was dus vooral bruikbaar tijdens de pandemie in 2009. Nu hebben we – zoals altijd – een seizoensgriepvaccin dat uit drie vaccinstammen bestaat, waaronder het Nieuwe Influenza A (H1N1) virus.
In Nederland is Pandemrix in 2009 gebruikt ter voorkoming van de Mexicaanse griep, met name bij kinderen tussen 0 t/m 5 jaar oud. Een signaal zoals gezien in Zweden en Finland wordt in Nederland niet gezien.
Ik kan mij goed voorstellen dat een bijwerking als gevolg van vaccinatie mensen die vaccinatie ontvangen hebben ongerust kan maken.
Is het waar dat onderzoeken er op wijzen dat het verband tussen het optreden van narcolepsie en vaccinatie tegen Mexicaanse griep naar alle waarschijnlijkheid wordt veroorzaakt door de toevoeging van de stof adjuvans aan het vaccin?
Het toevoegen van een adjuvans (een hulpstof) aan een vaccin wordt gedaan om het vaccin «sterker» te maken. In Pandemrix is een dergelijk adjuvans verwerkt. Op dit moment is het nog te vroeg om een definitieve conclusie te kunnen trekken over een mogelijk verband tussen vaccinatie met Pandemrix en het optreden van narcolepsie. Het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) houdt voortdurend, samen met haar Europese collega registratieautoriteiten, de vinger aan de pols.
Is het waar dat in Nederland gekozen is voor vaccinatie met het vaccin met adjuvans, op aanbeveling van de heer Osterhaus? In hoeverre was de bemoeienis van de heer Osterhaus van doorslaggevend belang bij de keuze voor een vaccin met adjuvans? Kan precies worden toegelicht op welke gronden de keuze voor dit vaccin tot stand is gekomen?
De beslissing om – wanneer tot aanschaf van vaccins over zou worden gegaan – geadjuveerde vaccins aan te kopen is gedaan op basis van een advies van de Gezondheidsraad4. Over de rol van prof. dr. Osterhaus bij de totstandkoming van dit advies van de Gezondheidsraad heb ik u op 30 september 2009 een brief5 gestuurd waarnaar ik u verwijs.
De Gezondheidsraad onderbouwt het advies als volgt:
Is het waar dat de heer Osterhaus heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een adjuvans en adjuvantia voor tal van bedrijven, waaronder GlaxoSmithKline (GSK), het bedrijf dat het geadjuveerde vaccin tegen de Mexicaanse griep maakte dat in Nederland en België werd gebruikt?
Prof. Osterhaus is in de wetenschappelijke wereld bekend om zijn bijdragen aan de ontwikkeling van alternatieve klassen adjuvantia. Dit werk bevindt zich nog in het experimentele stadium, het heeft nog niet tot producten op de markt geleid. Dit laatste is ook niet op korte termijn te verwachten. Hoewel enige bemoeienis met de ontwikkeling van adjuvantia door anderen dus niet in zijn eigen wetenschappelijke – en commerciële – belang is, heeft hij zonder twijfel door middel van bezoek aan congressen en vergaderingen kennis gedeeld met andere onderzoekers en bedrijven.
Is het waar dat het Europees Agentschap dat het vaccin met adjuvans goedkeurde wist dat er geen klinisch onderzoek bekend was bij kinderen, jongeren en ouderen, precies de groep die gevaccineerd is? Was bij de Nederlandse overheid bekend dat het vaccin onvoldoende getest was, toen de keuze voor dit vaccin werd gemaakt? Zo ja, waarom is deze keuze toch gemaakt? In hoeverre speelden financiële afwegingen daarbij een rol? Zo nee, waarom niet?
Pandemrix is gebaseerd op een zogenaamd «mock-up vaccin». Deze vaccins zijn gebaseerd op de formulering van de al jarenlang gebruikte seizoensgriepvaccins. Hieraan zijn geregistreerde adjuvantia toegevoegd. Deze mock-up vaccins zijn o.a. bij meer dan 8 000 proefpersonen getest, waaronder volwassenen, ouderen en kinderen. Op basis hiervan en op basis van jarenlange ervaring met het registeren en gebruiken van de seizoensgriepvaccins zijn deze vaccins in de Europese Unie goedgekeurd. Tijdens de pandemie is het specifieke vaccindeel voor het Nieuwe Influenza A (H1N1) virus aan het mock-up vaccin toegevoegd.
Financiële afwegingen spelen geen rol bij de toelating van geneesmiddelen tot de Europese markt. Het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) heeft een onafhankelijke positie en besluit, evenals het CBG, dat in de EMA is vertegenwoordigd, louter op basis van wetenschappelijke afwegingen tot registratie.
De registratiestatus was de Gezondheidsraad bij advisering bekend.
Deelt u de mening dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft burgers te informeren en zo nodig gerust te stellen, nu het gaat om een ernstige bijwerking van een vaccin dat op aanraden van de overheid werd toegediend? Zo ja, op welke wijze heeft voorlichting en communicatie plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Het CBG heeft via zijn website burgers, maar daarmee ook artsen en apothekers, vanaf 10 september 2010 bij herhaling geïnformeerd over het mogelijk optreden van narcolepsie bij het gebruik van Pandemrix. Op maandag 14 februari heeft de voorzitter van het CBG, Bert Leufkens, in het televisieprogramma ÉénVandaag een toelichting gegeven op de stand van zaken. Daarbij is bevestigd dat er op dat moment geen reden tot zorgen zouden zijn ten aanzien van de Nederlandse situatie betreffende Pandemrix en narcolepsie.
Het Nederlands bijwerkingen centrum Lareb plaatste op 3 februari 2011 een bericht op de website6.
Deelt u de mening dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft alle artsen in Nederland er op te wijzen alert te zijn op verschijnselen van narcolepsie bij risicogroepen en dat het optreden van narcolepsie centraal gemeld moet worden? In hoeverre gebeurt dat op dit moment? Welke stappen zijn ondernomen om artsen in Nederland te informeren? Op welke wijze worden nieuwe gevallen geregistreerd en opgespoord?
Via de CBG-website en door alle aandacht in de media (televisie en schrijvende [vak-]pers) zijn de verschijnselen van narcolepsie en het optreden hiervan in mijn ogen voldoende bekend geraakt bij de artsen in Nederland. De belangrijkste reden om hier niet actief de aandacht op te vestigen is dat het vaccin in Nederland éénmalig is gebruikt en nu niet meer wordt toegepast. Daarnaast is de leeftijdsgroep waarin in het buitenland de vermeende bijwerking gevonden wordt (5 t/m 19 jaar) een andere dan waarin het vaccin in Nederland is toegepast (0 t/m 4 jaar). Een signaal zoals gezien in Zweden en Finland wordt in Nederland niet gezien.
Meldingen van narcolepsie gebeuren centraal bij het Nederlands bijwerkingencentrum Lareb. Er kan daar zowel worden gemeld door artsen, apothekers als patiënten. Lareb heeft hiervoor een meldingenformulier op de website geplaatst7.
Daarnaast bestaat er het systeem van de zogenaamde «industriemeldingen»: farmaceutische bedrijven zijn verplicht bijwerkingen op hun geneesmiddelen te melden in Europees verband. Nieuwe gevallen worden geregistreerd en voortdurend wordt bekeken of de voordelen van een vaccin nog opwegen tegen de mogelijke nadelen.
Deelt u de mening dat er nog veel onduidelijk is over de hele gang van zaken rond Mexicaanse griep en dat het aanbeveling verdient dat een onafhankelijke onderzoekscommissie de hele gang van zaken in kaart brengt? Zo ja, bent u bereid een commissie in te stellen die de Kamer bericht welke invloeden ten grondslag lagen aan de beslissing van de World Health Organization (WHO) om de uitbraak van Mexicaanse griep tot een pandemie te verklaren, hoe vervolgens de besluitvorming in Nederland precies tot stand is gekomen, wie daar een rol in hebben gespeeld en in welke mate daarbij sprake was van belangenverstrengeling of financiële overwegingen? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich voorstellen dat deze kennis van belang kan zijn voor de toekomst?
Op 14 maart jl. heb ik de Tweede Kamer het rapport gezonden van de Evaluatie Nieuwe Influenza A (H1N1), uitgevoerd door bureau Berenschot. In mei zullen wij een inhoudelijke reactie daarop aan de Tweede Kamer sturen.
In april 2010 is een omvangrijke, onafhankelijke evaluatie gestart naar de mondiale reactie op de pandemie, inclusief de rol van de World Health Organization (WHO) hierbij. Het definitieve rapport wordt gepresenteerd tijdens de World Health Assembly van mei 2011. Één van de onderzoeksvragen van deze evaluatie is of commerciële belangen een rol hebben gespeeld in de besluitvorming van de WHO.
Deze evaluaties leveren voldoende antwoord op de door u gestelde vragen. Ik zie daarom geen toegevoegde waarde in het instellen van een nieuwe commissie om deze vragen nogmaals te beantwoorden.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk berichten wanneer en op welke wijze de motie-Arib inzake een wettelijk register met banden tussen de farmaceutische industrie en artsen/onderzoekers, wordt uitgevoerd?2
Samenwerking tussen artsen en de farmaceutische industrie is noodzakelijk in het kader van de ontwikkeling en toepassing van geneesmiddelen. In het kader van deze samenwerking zijn er banden tussen artsen en farmaceutische bedrijven. Op 3 november 2009 is een motie9 van Kamerlid Arib aangenomen die verzoekt om te komen tot volstrekte helderheid over de banden die er zijn tussen artsen/
onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Mijn beleid is er ook op gericht om tot deze transparantie te komen. De stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) waarin de farmaceutische industrie, artsen en apothekers vertegenwoordigd zijn, legt momenteel de laatste hand aan een regeling om tot deze transparantie te komen. Ik heb begrepen dat deze regeling volgende maand gereed zal zijn. Ik vind het een groot voordeel dat partijen zelf met een dergelijke regeling komen. Dit betekent dat er draagvlak voor bestaat en dat de regeling in de praktijk voor partijen uitvoerbaar zal zijn. Mogelijk hadden partijen meer vaart in het tot stand komen van deze regeling mogen zetten. De materie is echter ingewikkeld, mede met het oog op de bepalingen van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) en de internationale context waarin de farmaceutische bedrijven opereren. Ik zal de Tweede Kamer de regeling toesturen zodra ik daarover beschik.
De financiële schade voor waterschap Brabantse Delta vanwege de brand bij Chemie-Pack |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Inwoners West-Brabant betalen kosten reinigen brand Chemie-Pack»?1 Kloppen de beschreven feiten?
Op beide vragen luidt het antwoord ja.
Onderschrijft u de stelling dat door snel en adequaat handelen van het waterschap veel schade aan bodem en grond- en oppervlaktewater in de omgeving van Moerdijk en aan het riool is voorkomen?
Op dit moment worden verschillende onderzoeken naar de brand bij Chemie-Pack te Moerdijk uitgevoerd. Voordat ik oordeel over het optreden, wacht ik de uitkomsten van deze onderzoeken af.
Onderschrijft u de stelling dat dit snelle en adequate handelen onvermijdelijk was en dat wachten op duidelijkheid over eventuele financiële vergoedingen ernstige gevolgen voor natuur, milieu en volksgezondheid had opgeleverd?
Zie de beantwoording bij de vorige vraag.
Acht u het eerlijk dat het waterschap zelf voor de financiële consequenties van dit snelle en adequate handelen moet opdraaien?
Waterschappen zijn binnen hun beheergebied belast met onder meer de zorg voor de kwaliteit van oppervlaktewater- en grondwater. Zij kunnen de kosten daarvan omslaan over de belastingplichtigen in dat gebied. Dus in algemene zin en in beginsel past het binnen het stelsel dat het waterschap voor de financiële consequenties opdraait. Daarbij geldt dat het waterschap een verhaalsmogelijkheid heeft (en zelfs een verhaalsplicht op grond van artikel 17.16 Wet milieubeheer voor zover het milieuschade in de zin van artikel 17.6 Wet milieubeheer betreft) op de veroorzaker van de schade. Dit moet de inzet zijn. Als dat niet lukt, is er reden voor nader overleg.
Deelt u de mening dat het een staaltje «stank voor dank» zou zijn als het waterschap voor zijn goede gedrag de rekening gepresenteerd krijgt, indien zou blijken dat Chemie-Pack de financiële schade niet (volledig) kan compenseren waardoor de ingezetenen met een verhoging van de waterschapslasten met 40% worden geconfronteerd? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat die financiële compensatie anderszins plaats vindt?
Allereerst zal moeten worden vastgesteld wat de daadwerkelijke kosten voor het Waterschap Brabantse Delta zijn. Daarna moet worden bezien of door verhaal en eventueel bestaande regelingen deze kosten kunnen worden gedekt. Voor het restantschadebedrag geldt dan dat indien dit leidt tot een (eenmalige) extreme verhoging van de waterschapslasten in het waterschap Brabantse Delta, dit aanleiding kan zijn om te kijken welke mogelijkheden er zijn voor financiële compensatie. Ik zal hierover dan met de ministers van Veiligheid en Justitie en Financiën in overleg treden.
Kwaliteit van inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Uitkeringstrekker duikt onder»1 en van de brief van burgemeester Van der Laan van Amsterdam omtrent de kwaliteit van inschrijvingen GBA?2
Ja.
Is het waar, dat bijvoorbeeld in Amsterdam bij vergelijking van de adresgegevens in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) met de door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) beheerde polisadministratie blijkt, dat meer dan 30 000 personen onjuist in de GBA staan ingeschreven of helemaal niet staan ingeschreven, maar wel in Nederland verblijven en werken?
Op basis van de mij beschikbare informatie herken ik de genoemde cijfers niet. Uit de verkenning die UWV heeft uitgevoerd bleek dat er 40 000 adresverschillen waren en dat 5000 van deze verschillen een nog niet verklaarbare reden hadden. Het hoeft daarbij niet, zoals gesuggereerd, om fraude of onjuiste inschrijving in de GBA te gaan, zelfs niet om uitkeringsgerechtigden.
Klopt het dat in alle gemeenten in Nederland vergelijkbare verschillen aan de orde kunnen zijn?
Dat klopt.
Is het terecht, dat het UWV zich erop beroept dat de Wet structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) geen wettelijke basis biedt voor een nadere analyse van de geconstateerde verschillen? Zo ja, bent u bereid op dit punt wijziging van de Wet SUWI te bepleiten bij uw collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van vragen 2,3 en 4 van de leden Heijnen en Vermeij (nr. 2011Z03490). Op dit moment is er geen aanleiding om de Wet SUWI op dit punt te wijzigen.
Hoe verhoudt zich dit tot de terugmeldplicht voor afnemers op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om burgers te attenderen op hun plicht om goed ingeschreven te staan in de gemeentelijke basisadministratie?
Burgers hebben een relatie of direct contact met de gemeente of andere afnemers van de GBA. Dat betekent dat communicatie richting burgers over hun rechten en plichten ten aanzien van hun inschrijving in de GBA in eerste instantie via de gemeente of die afnemer loopt. Mede om die reden komt dit onderwerp ook altijd aan bod tijdens voorlichting van het Agentschap BPR aan gemeenten en afnemers over de invoering van de GBA als basisregistratie. Het Agentschap BPR wijst gemeenten en afnemers er altijd op dat de GBA als basisregistratie niet alleen rechten en plichten meeneemt voor bestuursorganen, maar ook voor burgers. En dat het mede aan deze bestuursorganen is om burgers hier op te wijzen. Bestuursorganen worden hierin verder ondersteund doordat het Ministerie van BZK een brochure met de relevante informatie over de GBA als basisregistratie ter beschikking stelt. Gemeenten en afnemers van de GBA kunnen deze brochure gebruiken in hun voorlichting richting burgers. In het najaar van 2010 zijn er gericht een aantal afnemers benaderd. Zo heeft het UWV ermee ingestemd om een groot aantal van die brochures te verspreiden via haar kantoren. Dit initiatief wordt zeer gewaardeerd door afnemers van de GBA.
Welke maatregelen neemt u om calculerend handelen van burgers met hun inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie tegen te gaan?
De ambtenaar burgerzaken van de gemeente zal zich ervan dienen te vergewissen dat de gegevens in de aangifte die een burger doet juist zijn alvorens hij deze gegevens in de GBA opneemt. Ingeval de ambtenaar twijfelt aan de juistheid kan hij de burger om nadere informatie vragen. Door de positionering van de GBA als basisregistratie en daarmee het verplichte gebruik en verplichte terugmelding wordt tevens opgetreden tegen calculerend handelen.
Welke maatregelen neemt u om wettelijke, technische en culturele belemmeringen voor het gebruik van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens door overheidsinstanties weg te nemen?
De Staatssecretaris van BZK heeft in juni 2008 het actieplan Kwaliteit GBA gepresenteerd om de betrouwbaarheid van de GBA op het gewenste niveau te brengen. In de komende periode zal ik het actieplan evalueren. Onderdeel van deze evaluatie is dat in nauwe samenwerking met VNG, NVVB, gemeenten en afnemers wordt vastgesteld wat het actieplan aan resultaten heeft opgeleverd. Onderdeel van de evaluatie is ook de stand van de invoering van de GBA als basisregistratie en de betrouwbaarheid daarvan. Ik zal uw Kamer uiterlijk december 2011 over de uitkomsten van de evaluatie en eventuele vervolgstappen informeren.
Deelt u de mening, dat grote uitvoeringsorganisaties zoals UWV, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Sociale Verzekeringsbank (SVB), Rijksdienst Wegverkeer (RDW) en andere, mede verantwoordelijk zijn voor verbetering van de kwaliteit van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de medewerking van deze organisaties te waarborgen?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 van de leden Heijnen en Vermeij (nr. 2011Z03490) melden overheidsorganisaties terug. Op deze wijze dragen overheidsorganisaties bij aan de verbetering van de kwaliteit van de GBA.
Is het waar, dat overheidsorganisaties nog steeds hun eigen persoonsadministratie (incl. adressen) bijhouden? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het principe van het stelsel van basisregistraties: enkelvoudig vastleggen en meervoudig gebruiken van gegevens door de overheid?
Het uitgangspunt is dat een afnemer van de GBA zijn werkprocessen efficiënt inricht, daarbij gebruik maakt van gegevens uit de GBA en terugmeldt ingeval van gerede twijfel aan de juistheid van die gegevens. Vanuit de specifieke taakuitvoering van overheidsorganisaties is het mogelijk dat aanvullende of andere gegevens worden vastgelegd. Zo heeft het UWV bijvoorbeeld verblijfadressen of verpleegadressen nodig voor de uitvoering van bepaalde taken.
Het Europees verzuringsbeleid |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Europees verzuringsbeleid kwam door «paniekverhaal» tot stand»1 en »kwaliteitscontrole nodig van planbureau voor de leefomgeving»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het PBL in haar rapport «Zure Regen,een analyse van 30 jaar verzuringsproblematiek in Nederland» wetenschappelijk weerlegde en onjuiste informatie verstrekt over de invloed van stikstofdepositie op menselijke gezondheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het PBL-rapport is een terugblik en beschrijft de ontwikkelingen in de wetenschap en het beleid op het gebied van zure regen en verzuring. Het beleid voor zure regen in de jaren ’80 was vooral gericht op de bescherming van natuur. De gezondheidseffecten van verzurende stoffen en verzuring komen in de publicatie dan ook amper aan de orde, waar dit wel gebeurt worden referenties gegeven.
Deelt u de mening dat er afgezien van enkele natuurdoelen geen wetenschappelijke reden is voor nog strenger stikstofbeleid via het Gothenburg-protocol, dat boerenbedrijven voor miljarden dupeerde vanwege de fabel van «Das Grosse Waldsterben»? Bent u bereid dit beleid te wijzigen zodat boeren financieel niet verder worden uitgekleed als gevolg van de milieuhype van «zure regen»?
Luchtverontreiniging geeft ecologische schade en gezondheidsschade. De verzurende en vermestende effecten van stikstof zijn vooral schadelijk voor biodiversiteit. Er was rond 1980 terecht ongerustheid over schade aan bossen en meren als gevolg van verzuring. Maatregelen worden altijd op kosteneffectiviteit beoordeeld. Mede door het toen ingezette beleid is de problematiek sterk verminderd en beheersbaar geworden. De stikstofdepositie op Nederland is nog steeds te hoog om de biodiversiteitsdoelen te kunnen realiseren. Door in de PAS afspraken te maken over de vermindering van de stikstofdepositie kan juist voorkomen worden dat maatschappelijk gewenste ontwikkelingen of projecten worden geblokkeerd.
Bent u bereid om kwaliteitscontrole voor rapporten aan PBL op te zeggen? Zo ja, wat voor kwaliteitscontrole?
Nee. De kwaliteitscontrole door het PBL zelf acht ik voldoende, mede gelet op de door het PBL gehanteerde interne wetenschappelijke kwaliteitsborging en certificeringsprocedures. In 2011 zal het PBL voorbereidende werkzaamheden uitvoeren voor een internationale wetenschappelijke audit in 2012, gevolgd door een internationale visitatie.
Kunt u garanderen dat fabeltjes over ecologische schade en schade aan menselijke gezondheid door zure regen voorgoed uit de kabinetsplannen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
De handel in jonge voetballers |
|
|
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw standpunt ten aanzien van de aan- en verkoop van jong voetbaltalent door, voor en tussen Nederlandse en buitenlandse profclubs?1
Mijn standpunt heb ik eveneens weergegeven in de beantwoording van vragen van het Kamerlid T.R. van Dekken (PvdA) over het vrijgeven van de voetbal makelaars-markt en de gevolgen die dit heeft voor jonge talenten (2011Z01615) van 16 februari 2011. Dit standpunt is niet gewijzigd in de tussentijd en luidt als volgt:
Profvoetballer worden is voor velen een droom. Als je als talentvolle voetballer opgenomen wordt in de selectie van een goede club kan dat veel kansen bieden. Maar clubs, begeleiders, ouders en makelaars moeten verantwoord en zorgvuldig met jonge talenten omgaan. Ik begrijp dan ook de zorgen die bestaan rondom transfers van minderjarige spelers en dan vooral van spelers onder de 16 jaar.
Deelt u de mening dat, ondanks de titel «Zaakwaarnemers» ook de aan- en verkopende voetbalclubs een grote verantwoordelijkheid hebben bij het voorkomen van de handel in (te) jonge voetballers, en dat de stelregel zou moeten zijn «Bij twijfel niet doen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet zij vanuit haar functie om deze ongewenste praktijken aan te pakken?
Zoals gezegd tijdens het AO van 17 februari 2011 over de informele EU Sportraad deel ik de notie dat voetbalclubs een eigen verantwoordelijkheid hebben in het naleven van de regels en zorgvuldig moeten omgaan met jonge voetbaltalenten. In dit licht bezien onderschrijf ik de stelregel dat clubs als zij gerede twijfels hebben bij de legitimiteit van een transactie, af zouden moeten zien van deze transactie. Als bedoeld wordt met «Bij twijfel niet doen» dat clubs moeten aantonen dat een transactie legitiem is voordat zij een contractuele verplichting mogen aangaan en dat als zij dat niet doen de transactie als illegaal wordt beschouwd, ben ik het niet met deze stelregel eens. Een dergelijke redenering wordt niet in het overeenkomstenrecht gehanteerd en implementatie hiervan zou betekenen dat voor de sportsector een omgekeerde bewijslast van kracht is. Dat is onwenselijk.
Ik ga echter niet over de spelregels in de sport en kan bestuurders van sportclubs geen gedragsregels opleggen. Vanuit mijn functie zie ik geen mogelijkheid om overtredingen van clubs ten aanzien van de geldende regels binnen de voetballerij aan te pakken. Dit kan alleen via het tuchtrecht. Alleen als het hier geldende arbeidsrecht wordt overtreden, kan de overheid ingrijpen.
Welke rol hebben de KNVB, UEFA en FIFA in de controle en handhaving van regels in de handel van (te) jonge voetballers? Voeren zij deze naar behoren uit? Zo nee, waarom niet?
De FIFA, UEFA en de KNVB hanteren regels voor de transfers van minderjarige voetballers. Deze regels zijn opgenomen in een licentiesysteem voor spelers-makelaars. Overtredingen van deze regels door spelersmakelaars worden geadresseerd in het tuchtrecht.
Naar mijn weten wordt het toezicht hierop naar behoren uitgevoerd.
Eind 2011 organiseert de Europese Commissie een conferentie om na te gaan hoe de EU-instellingen en de vertegenwoordigers van de sportbeweging (bonden, liga’s, de clubs, spelers en makelaars) de situatie ten aanzien van de activiteiten van spelersmakelaars kunnen verbeteren. Ik verwacht dat tijdens deze conferentie ook besproken wordt of de bestaande licentiesystemen goed werken en hoe, indien nodig, het toezicht op de transfers van jonge spelers verbeterd kan worden.
Banken die olie -en mijnbouwbedrijven onvoldoende aanspreken over hun betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vierde editie van de «Eerlijke Bankwijzer» van Amnesty International, FNV Mondiaal, Oxfam Novib, Milieudefensie en de Dierenbescherming?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse banken investeren in bedrijven die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen?
Het spreekt voor zich dat elke schending van mensenrechten onwenselijk is. Het is een goede zaak dat over maatschappelijk verantwoord ondernemen (hierna: MVO) een maatschappelijke discussie plaatsvindt.
De opzet en omvang van het onderzoek waaraan wordt gerefereerd vormen naar mijn oordeel echter geen aanleiding om hieraan vergaande conclusies te verbinden over het MVO-beleid of de investeringsbeslissingen van de Nederlandse banken. Elke bank heeft zijn eigen MVO-beleid en maakt in het kader daarvan keuzes om bepaalde acties wel of niet te ondernemen. Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van vraag 5.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat drie grondstofwinnende bedrijven (Shell, Vedanta Resources en Barrick Gold) de laatste jaren systematisch betrokken geweest zijn bij schendingen van mensenrechten, maar het merendeel van de ondervraagde banken deze bedrijven onvoldoende hebben aangesproken over deze ongewenste praktijkuitvoering?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat financiële instellingen volledig en genoeg rapporteren over maatschappelijk verantwoord ondernemen en investeren?
Voor een oordeel over de vorm en mate waarin onder meer financiële instellingen rapporteren over MVO verwijs ik naar de Transparantiebenchmark die jaarlijks in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt uitgevoerd. Uit het laatste onderzoek van deze benchmark over het boekjaar 2009 kwam naar voren dat de sector «banken en verzekeraars» gemiddeld het beste scoort van alle deelnemende sectoren als het gaat om transparantie in de verslaggeving over MVO.
Herinnert de minister van Financiën zich zijn uitspraak: «Banken zijn geen gewone bedrijven, banken hebben een publieke functie en daardoor ook een publieke, maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daar spreek ik hen op aan, daar spreekt het kabinet hen op aan, maar ook hun klanten en ook maatschappelijke organisaties zoals de initiatiefnemers van de Eerlijke Bankwijzer.2 Op welke wijze spreekt u banken hierop aan en welke concrete sancties zijn verbonden indien zij niet voldoen aan de door u gewenste transparantie?
Ja. Ik vind het van belang dat ondernemingen, waaronder banken, een bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid voelen en daaraan concrete invulling geven. Op welke wijze die verantwoordelijkheid wordt ingevuld, is in de eerste plaats aan de onderneming zelf. Ondernemingen dienen een eigen afweging te maken en daarover transparant te communiceren met hun stakeholders. Het is vervolgens aan de stakeholders om te bepalen of zij dit voldoende vinden en zo niet, welke consequenties ze hieraan verbinden. Zo spreek ik banken in mijn hoedanigheid van aandeelhouder aan op de aanwezigheid van concreet MVO-beleid en transparante communicatie op dit gebied. Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van vraag 6.
Voor het overige merk ik op dat banken in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een belangrijke stap hebben gezet met de Code Banken. Deze code bevat principes voor prudent en duurzaam bankieren in de toekomst onder meer op het terrein van risicomanagement en beloningen. Banken leggen in hun jaarverslag verantwoording af over de naleving van deze code. Ik vind het van belang dat banken laten zien dat ze daadwerkelijk hun (maatschappelijke) verantwoordelijkheid nemen door de bepleite cultuur- en gedragsverandering kracht bij te zetten. Indien mocht blijken dat de naleving van de code onder de maat is, zal ik nadere (wettelijke) maatregelen treffen.
Wat vindt u van het feit dat in de rangschikking van de «Eerlijke Bankwijzer» ABN AMRO het slechts scoort? Herinnert u zich uw pleit dat «in de verslaglegging over 2010 ABN AMRO meer aandacht moet besteden aan MVO»2 en dat u als aandeelhouder de bank hierop zou aanspreken? Heeft u dit inmiddels gedaan? Zo niet, waarom niet?
In hoedanigheid van aandeelhouder heb ik het belang van transparantie over MVO bij ABN AMRO onder de aandacht gebracht.
ABN AMRO heeft van oudsher een naam hoog te houden op dit gebied en zal separaat rapporteren over dit onderwerp. Wel moet bedacht worden dat ABN AMRO in haar huidige vorm pas bestaat sinds juli 2010. De bank heeft de ambitie uitgesproken om op MVO-gebied een leidende rol te spelen.
Bezuinigingen op bibliotheken |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Sluiting bibliotheken is een sociale ramp»?1
Het betreffende artikel in het Algemeen Dagblad beschrijft mogelijke effecten op het bibliotheekwerk van voornemens tot bezuiniging op kunst en cultuur in de gemeentebegrotingen 2011. Zoals ik op 2 december 2010 in antwoorden op schriftelijke vragen van mw. Klijnsma (PvdA) al meldde, valt op dit moment nog geen uitspraak te doen over de exacte omvang van deze gemeentelijke bezuinigingen en over de wijze waarop gemeenten deze invullen. Wel kan uit onderzoek van de branchevereniging openbare bibliotheken (VOB) en het sectorinstituut openbare bibliotheken (SIOB) de conclusie worden getrokken dat vrijwel alle openbare bibliotheken (93%) in de raadsperiode 2010–2014 in meer of mindere mate te maken zullen krijgen met bezuinigingen.2 Onderzoek over bezuinigingen op kunst en cultuur bij gemeenten en provincies, dat ik op 14 februari naar de Tweede Kamer stuurde, bevestigt dit beeld.3
Deelt u de mening dat bibliotheken belangrijke ontmoetingsplaatsen zijn die bijdragen aan publieke vertrouwdheid?
Het is evident dat de openbare bibliotheek in veel gevallen ook een ontmoetingsfunctie vervult. Dat blijkt ook uit de Richtlijn basisbibliotheken die vijf kernfuncties onderscheidt: lezen en literatuur, ontwikkeling en educatie, kennis en informatie, kunst en cultuur, ontmoeting en debat. Van het lokale bestuur mag verwacht worden dat het de sociale effecten van voorgenomen bezuinigingen laat meewegen.
Is het voor u aanvaardbaar dat er van de duizend bibliotheken ruim driehonderd worden gesloten, zoals de Vereniging van Openbare Bibliotheken verwacht? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Er zijn nog geen harde cijfers over de omvang en invulling van gemeentelijke bezuinigingen op het bibliotheekwerk. Beschouwingen over de mogelijke effecten op het bibliotheekaanbod hebben daarmee een speculatief karakter.
Wat is – gezien de enorme bezuinigingen – de waarde van de passage in het Regeerakkoord dat bibliotheken «zoveel mogelijk worden ontzien»? Deelt u de mening dat dit een lege huls is als u geen maatregelen neemt?
Op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid is het lokale bibliotheekwerk decentraal beleid dat behoort tot de bevoegdheid van de lokale overheid. Daarnaast zijn er taken voor de provincies en de rijksoverheid. In 2009 besteedden de drie overheden gezamenlijk circa € 530 mln. aan het bibliotheekwerk. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: gemeenten circa € 450 mln., provincies circa € 40 mln. en rijksoverheid circa € 40 mln. De genoemde passage in het Regeerakkoord heeft betrekking op de uitgaven van de rijksoverheid. Zoals ik in mijn brief «Uitgangspunten cultuurbeleid» van 6 december 2010 heb gemeld, zal ik het budget voor bibliotheekwerk op de OCW-begroting conform het Regeerakkoord zo veel mogelijk ontzien.
Hoe kan de bibliotheek bij gemeenten op nummer één staan als post om op te bezuinigen, terwijl u bibliotheken zegt te willen ontzien?2
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u al in gesprek gegaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met als inzet dat bibliotheken zoveel mogelijk worden ontzien bij de bezuinigingen, zoals gevraagd in de motie van 13 december 2010?3 Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, wanneer gaat u de motie uitvoeren?
Ik zal dit onderwerp bij het eerstvolgende bestuurlijk overleg met de VNG aan de orde stellen en de Kamer over de uitkomsten informeren. In aanvulling hierop kan ik melden dat de VNG in november/december 2010 voor haar leden regionale bijeenkomsten over de toekomst van het bibliotheekwerk heeft georganiseerd. Daarin zijn actuele vraagstukken, zoals lokale bezuinigingen en de ontwikkeling van de digitale bibliotheek, in samenhang besproken.
Het bericht 'Duitse veroordeling gehalveerd' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Duitse veroordeling gehalveerd.» «Politie boos om strafvermindering drugssmokkelaar»?1
Ja.
Klopt het dat een Nederlandse hoofdverdachte in Duitsland tot bijna zeven jaar is veroordeeld in verband met een internationale wietsmokkelzaak en dat de Nederlandse rechter deze straf heeft doen verdampen tot 36 maanden?
Betrokkene is door een Duitse rechter veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar en tien maanden. Deze straf is door de Nederlandse rechter omgezet in een Nederlandse onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. Bij de tenuitvoerlegging in Nederland wordt vervolgens de tijd die veroordeelde voor deze zaak al in Nederland en Duitsland in detentie heeft doorgebracht, in mindering gebracht.
Deelt u de mening dat dit voor politie en justitie, welke ruim twee jaar aan de zaak gewerkt hebben, op zijn zachts gezegd frustrerend is, zeker gezien het feit dat de hoofdverdachte door deze beslissing al over negen maanden weer vrij kan komen? Zo nee, waarom niet?
De gang van zaken in deze zaak kan voor de betrokkenen in Nederland en de Duitse collega’s geen verrassing zijn geweest. Dit houdt nauw verband met de omstandigheden van de zaak. De zaak betreft de overlevering van een Nederlandse onderdaan aan Duitsland. Op grond van zijn Nederlanderschap kon hij voor de in het Europees aanhoudingsbevel opgenomen strafbare feiten ook in Nederland worden vervolgd. Nederland levert desondanks Nederlanders meestal over aan het buitenland, omdat door een berechting aldaar de waarheidsvinding wordt bevorderd. Tegelijkertijd eist Nederland voorafgaand aan de overlevering conform de Overleveringswet de garantie dat een Nederlander die na zijn overlevering wordt veroordeeld tot een vrijheidsstraf, naar Nederland kan terugkeren om de straf te ondergaan. In die garantie moet de buitenlandse autoriteit ook aangegeven dat ermee wordt ingestemd dat voorafgaand aan de executie in Nederland de straf zal worden omgezet naar een straf die in Nederland voor een soortgelijk feit gebruikelijk is. Bij de omzetting wordt een Nederlandse straf bepaald aan de hand van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De redenen voor die strafaanpassing zijn dat betrokkene bij berechting in Nederland, waarvoor niet is gekozen, ook een Nederlandse straf zou hebben gekregen en dat de enkele overlevering en berechting in het buitenland er niet toe dient dat betrokkene een zwaardere straf krijgt.
Ook in deze zaak is een dergelijke terugkeergarantie gevraagd en door de Duitse autoriteiten afgegeven. De Nederlandse rechtbank heeft dus niets anders gedaan dan wat voorafgaand aan de overlevering al bekend was. Bovendien is het bij de Duitse autoriteiten algemeen bekend dat in Nederland de straf voor een drugsdelict anders kan uitvallen. Er is dan ook geen sprake van dat Nederland internationaal te kijk staat.
Hoe beoordeelt u het commentaar van politie en justitie in IJsselland dat ze bij hun Duitse collega’s een modderfiguur slaan en dat de Duitse collega’s straks misschien liever niet meer samenwerken met Nederland indien er Nederlanders daarbij betrokken zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het op zijn zachtst gezegd zuur is wanneer er veel tijd en werk in een zaak zit, en de straf na overname van de zaak door Nederland een stuk korter wordt waardoor Nederland dan internationaal te kijk staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de overwegingen van de rechter die ten grondslag lagen aan de beslissing om de straf van de hoofdverdachte met een dergelijke omvang te verlagen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) eens kritisch tegen het licht te houden? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn antwoorden op vragen 3 tot en met 6 volgt dat ik daartoe geen aanleiding zie.
De kwaliteit van inschrijvingen in de Gemeentelijke Basis Administratie |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van de burgemeester van Amsterdam van 5 januari 2011 waarin deze wijst op 90 000 adresverschillen tussen de polisadministratie van het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) en de basisregistratie van de gemeente?
Ja.
Is het waar dat het UWV van oordeel is dat deze verschillen niet geanalyseerd mogen worden omdat de wet SUWI hiervoor geen wettelijke basis biedt?
Het kabinet zet in op een hardere aanpak van fraude met uitkeringen. Daarvoor is het mede van belang dat de administraties van de overheid betrouwbaar zijn, ook de GBA. Het is van belang dat bestuursorganen in de uitvoering van hun wettelijke taken bij gerede twijfel over de juistheid van een gegeven in de GBA dit terugmelden aan de desbetreffende gemeente. Het UWV gebruikt de GBA in het proces van uitkeringsverstrekking. Als daarbij gerede twijfel ontstaat over de juistheid van een GBA-gegeven dan meldt het UWV dit elektronisch terug aan de Terugmeldvoorziening (TMV) van de GBA via Digimelding. Hiermee voldoet het UWV aan alle eisen die de invoering van de basisregistratie personen aan bestuursorganen stelt. Zolang het gaat om vanuit de loonaangifte in de polisadministratie opgeslagen adresgegevens die (nog) niet in de primaire processen van de uitvoeringsorganisaties worden gebruikt, kan geen sprake zijn van gerede twijfel en is er inderdaad geen wettelijke basis voor terugmelding of verschillenanalyse.
In het belang van kwaliteitsverbetering van de GBA waardeer ik het dat de gemeente Amsterdam en het UWV een eerste verkenning hebben uitgevoerd naar de vergelijking van de GBA met de polisadministratie om te bezien of hiermee aanvullend bijgedragen kan worden aan kwaliteitsverbetering. Uit gegevens van het UWV blijkt dat van het totaal van circa 580 000 vergeleken adressen 540 000 adresgegevens in de polisadministratie overeenkwamen met de adresgegevens in de GBA. Adressen in de polisadministratie kunnen afwijken van adressen in de GBA, omdat de werknemer niet verplicht is het GBA-adres aan de werkgever door te geven. Een werknemer kan bijvoorbeeld ook een verblijfsadres opgeven. Het UWV heeft 35 000 te verklaren verschillen onderkend. Deze verschillen worden in hoofdzaak veroorzaakt door invoerfouten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het omdraaien van de cijfers van het huisnummer of het omdraaien van letters en cijfers van de postcode. Voorts geldt ten aanzien van deze verschillen dat adreswijzigingen niet in alle gevallen tijdig door de burger zijn doorgegeven of nog niet zijn verwerkt. Het UWV heeft aangegeven dat 5000 adressen nadere analyse behoeven ter verklaring van de geconstateerde verschillen. Het hoeft daarbij niet, zoals gesuggereerd, om fraude of onjuiste inschrijving in de GBA te gaan, zelfs niet om uitkeringsgerechtigden.
De Minister van SZW zal de gemeente Amsterdam in het kader van fraudebestrijding vragen een plan van aanpak op te stellen voor nader onderzoek van de 5 000 adressen en het College bescherming persoonsgegevens hierbij te betrekken. Op basis daarvan zal de Minister van SZW het UWV vragen de 5000 adresgegevens voor dit onderzoek eenmalig aan de gemeente Amsterdam ter beschikking te stellen. Op basis van de uitkomsten wordt dan bezien of en op welke wijze een efficiënte en effectieve gegevensuitwisseling vorm kan krijgen en bijdraagt aan fraudebestrijding.
Zo ja, beroept het UWV zich naar uw oordeel terecht op de SUWI bij de weigering mee te werken aan de verschillenanalyse?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, is er dan sprake van tegenstrijdige wetgeving tussen de Wet op de Gemeentelijke Basisadministratie en de wet SUWI?
Het UWV meldt terug bij gerede twijfel en de gemeente onderzoekt het betreffende GBA-gegeven en kan indien nodig ambtshalve het GBA-gegeven wijzigen. Er is derhalve geen sprake van tegenstrijdige wetgeving. Er is wel sprake van een taak- en verantwoordelijkheidsverdeling.
Is het waar dat er meer bestuursorganen zijn die nog geen uitvoering geven aan het verplichte gebruik van en terugmelding aan de Gemeentelijke Basisadministratie, zoals de RDW en de Belastingdienst? In hoeverre speelt hierbij divergerende wetgeving een rol?
Uit de praktijk blijkt dat bestuursorganen invulling geven aan hun terugmeldplicht. In 2010 waren er in totaal 26 137 terugmeldingen en in 2011 waren er tot en met 22 februari 3449 terugmeldingen. Het gemiddeld aantal terugmeldingen per maand bedraagt 2000. Ook de Belastingdienst en de RDW dragen hier volop aan bij. Zoals eerder aangegeven meldt ook het UWV terug aan de GBA in het proces van uitkeringsverstrekking.
Op dit moment kunnen 611 gemeenten en andere afnemers van de GBA elektronisch terugmelden via de TMV. Nog steeds sluiten meer bestuursorganen aan op de TMV. Uit de Momentopname Kwaliteit GBA 2010 blijkt verder dat het percentage correcte registraties in de GBA 94,5% bedraagt.
Ik zal in de komende periode het actieplan Kwaliteit GBA – zoals dat in juni 2008 is gelanceerd – evalueren. Onderdeel van deze evaluatie is dat in nauwe samenwerking met VNG, NVVB, gemeenten en andere afnemers wordt vastgesteld wat het actieplan aan resultaten heeft opgeleverd. Onderdeel van de evaluatie is ook de stand van de invoering van de GBA als basisregistratie en de betrouwbaarheid daarvan. Ik zal uw Kamer uiterlijk december 2011 over de uitkomsten van de evaluatie en eventuele vervolgstappen informeren.
Waarom slagen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) er wel in om aan de verplichtingen ten aanzien van de GBA te voldoen? Is het wettelijk kader voor deze instellingen wel aangepast?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat pas na aandringen van de Tweede Kamer de DUO met succes is gaan samenwerken met gemeenten om fraude met studiefinanciering te bestrijden? Waarom hebben andere bestuursorganen en u daarvan niet geleerd en is er wederom actie uit de Tweede Kamer nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt zich deze opstelling met de verplichting van bestuursorganen om per 1 januari 2010 gebruik te maken van, en terug te melden aan, de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), zoals gemeld in onder meer de brief van de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 9 juni 2010?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe denkt u effectief fraude te kunnen bestrijden als u de bestuursorganen niet daadwerkelijk dwingt mee te werken aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wetgeving op de Gemeentelijke Basisadministratie?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat problemen met de gezondheid Turkse en Marokkaanse vrouwen belemmeren om te werken |
|
Joram van Klaveren (PVV), Ino van den Besselaar (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Slechte gezondheid speelt Turkse vrouw parten bij werk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat participatie, waaronder op de arbeidsmarkt, van Turkse en Marokkaanse vrouwen van belang is om de gelijkheid tussen man en vrouw te bewerkstelligen en hun integratie in de Nederlandse samenleving te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Zo ja, wat zijn de kabinetsplannen om dit aan te pakken, mede naar aanleiding van het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), en binnen welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het kabinet kiest voor generieke maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zo veel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. Een van de centrale doelen van het huidige emancipatiebeleid is het vergroten van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Met dit beleid, dat is gericht op zowel autochtone als allochtone vrouwen, wordt de financiële afhankelijkheid van een partner niet langer ondersteund en geeft het kabinet het signaal af dat vrouwen de verzorging van jongere kinderen best kunnen combineren met betaalde arbeid. Specifieke maatregelen gericht op de Turkse en Marokkaanse vrouwen passen niet bij dit beleid.
Deelt u de mening dat binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap de vrouw doorgaans één recht heeft, namelijk het aanrecht? Zijn de bewindslieden zich ervan bewust dat de rol van de vrouw binnen die gemeenschappen aanzienlijk afwijkt van de rol van de vrouw in de westerse samenleving? Zo nee, waarom niet?
De arbeidsparticipatie van Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse vrouwen ligt nog op een relatief laag niveau, maar vertoont een positieve trend. De stijging van de netto arbeidsdeelname van vrouwen in de afgelopen periode deed zich het sterkst voor bij deze groepen. Bij de Turks-Nederlandse vrouwen is deze van 32 procent in 2006 gestegen naar 39 procent in 2010; bij de Marokkaans-Nederlandse is er sprake van een stijging van 29 naar 37 procent. Hiermee maakt de arbeidsparticipatie van deze vrouwen dezelfde ontwikkeling door als die van autochtone Nederlandse vrouwen eerder. De arbeidsparticipatie van alle vrouwen in Nederland steeg bijvoorbeeld van 31 procent in 1981 naar 39 procent in 1990.
Het is uit onderzoek reeds bekend dat met name bij de eerste generatie vrouwelijke migranten er een samenhang is tussen gezondheidsproblemen en weinig steun uit hun omgeving om buitenshuis te gaan werken. Positief is dat die steun uit hun omgeving de afgelopen jaren is toegenomen: onderzoek (SCP jaarrapport Integratie) toont aan dat niet-westerse allochtonen in betrekkelijk korte tijd (1998–2006) vaker geëmancipeerde opvattingen over de rolverdeling tussen vrouwen en mannen zijn gaan aanhangen. Dit heeft ertoe geleid dat vrouwen vaker buitenshuis zijn gaan werken.
In de Hoofdlijnenbrief Emancipatie, die naar verwachting in april 2011 naar de Kamer gaat, zal het kabinet nader ingaan op het bevorderen van de maatschappelijke participatie van niet-werkende laagopgeleide vrouwen, waaronder Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse vrouwen, om de stap naar betaald werk te verkleinen. De activiteiten worden mede gericht op de sociale omgeving van de vrouwen.
De lage arbeidsdeelname van Turkse en Marokkaanse vrouwen wordt behalve door grotere gezondheidsproblemen, volgens het SCP-onderzoek ook veroorzaakt door gebrek aan steun uit hun omgeving.
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een nader onderzoek te doen naar een mogelijke correlatie tussen deze beide oorzaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De componist die zijn eigen zak spekt dankzij Buma/Stemra |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de het artikel «Componist spekt eigen zak dankzij Buma/Stemra»?1
Ja.
Is het waar dat een componist onder valse naam in 2009 ruim 2 miljoen euro heeft ontvangen van Buma/Stemra?
Buma heeft aangegeven dat in de periode 2007–2009 er 2 deelnemers een bedrag van meer dan 1 miljoen euro hebben ontvangen. Het gebruik van de term «valse naam» wekt een verkeerde indruk. Het is niet ongebruikelijk dat componisten artiestennamen of pseudoniemen gebruiken. De website van Buma geeft zelfs informatie over hoe iemand zich onder een pseudoniem kan aanmelden.
Waarom heeft Buma/Stemra onmiddellijke actie ondernomen toen bleek dat er substantieel meer dan de gehanteerde bovengrens € 500 000 was uitgekeerd?
Voor de uitkering aan een rechthebbende wordt geen bovengrens gehanteerd. De geïncasseerde gelden worden bij radio en televisie uitgekeerd aan de hand van een fingerprintingsysteem. Dat systeem registreert softwarematig de seconden gedurende welke bepaalde muziek wordt gedraaid. De hoogte van het secondenbedrag verschilt per categorie. De uitkering is dus rechtstreeks gerelateerd aan het aantal seconden muziekgebruik.
De besturen van Buma/Stemra hebben twee bestuurscommissies die permanent de bestaande repartitieregelingen doorlichten en waar nodig verbetervoorstellen doen. Buma heeft aangegeven dat de secondewaarde van muziekgebruik bij tekst-tv is gehalveerd nadat uit analyse van de jaarlijkse uitkeringen was gebleken dat er in het type muziekgebruik aanmerkelijke verschuivingen plaatsvonden – van gebruik van traditionele muziek naar gebruik van jingles en tunes en van gebruik overdag naar gebruik ’s nachts. Het College van Toezicht heeft aangekondigd nader te zullen onderzoeken of het aangebrachte onderscheid tussen jingles en tunes enerzijds en andersoortige muziek anderzijds noodzakelijk is vanuit het vereiste van een rechtmatige repartitie.
Waarom is het onderzoek van KPMG niet openbaar gemaakt? Gaat u dat alsnog eisen van Buma/Stemra?
Het is de verantwoordelijkheid van Buma/Stemra om de in haar opdracht gedane onderzoeken al dan niet openbaar te maken. Voor mij is van belang dat het College van Toezicht Auteursrechten over het onderzoek beschikt.
Heeft Buma/Stemra naar uw oordeel voldoende maatregelen getroffen naar aanleiding van de uitkomsten van het KPMG-onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de Minister van Justitie om een oordeel te vellen over de vraag of een vereniging voldoende maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van een bepaald onderzoek.
Buma geeft aan dat in het onderzoek geen onrechtmatigheden zijn vastgesteld en dat er dus geen aanleiding was voor het nemen van maatregelen. Het College van Toezicht meldt dat in het rapport een aantal risico’s zijn onderkend maar dat niet is vastgesteld dat de risico’s zich daadwerkelijk hebben verwezenlijkt. De aanbevelingen inzake Buma over het bij een aantal werkprocessen op een andere wijze verdelen van bevoegdheden, dan wel nadere controle in te voeren (vier-ogen-principe) zijn naar het oordeel van het College van Toezicht door Buma overgenomen.
Is het waar dat componisten substantieel minder geld krijgen uitgekeerd en dat klachten daarover worden genegeerd door Buma/Stemra?
Buma geeft aan dat invoering van het fingerprinting systeem heeft geleid tot een nauwkeuriger meting van het muziekgebruik. Voorheen werd de repartitie gebaseerd op een logboekadministratie door de omroepen. Een manuele logboekadministratie is minder accuraat dan een geautomatiseerd fingerprintingsysteem waarmee per seconde wordt gedetecteerd welke muziek wordt gebruikt en wie de auteur daarvan is. De introductie van het systeem heeft ertoe geleid dat sommige componisten minder kregen uitgekeerd en anderen juist meer. Het Platform Makers merkt op dat in eerste instantie bij de invoering problemen zijn gerezen omdat niet alle fingerprints van muziek voorhanden waren in het systeem.
Buma erkent dat de huidige procedure van klachtverwerking niet voldoet en de directie heeft een project ingericht om de snelheid en de kwaliteit van de klachtafhandeling te verbeteren. Het College van Toezicht Auteursrechten heeft aangegeven bekend te zijn met de jarenlange achterstand in de klachtafhandeling maar meent dat Buma de juiste stappen heeft gezet om het probleem te ondervangen. Buma heeft aangegeven te verwachten de achterstand dit jaar volledig te hebben weggewerkt zodat nieuwe klachten direct in behandeling kunnen worden genomen.
Deelt u de mening dat de «financiële black-box», die Buma/Stemra volgens diverse componisten is, zo spoedig mogelijk moet leiden tot concrete verbetering van de transparantie naar de componisten?
Buma stelt jaarlijks een jaarrekening op die door een accountant wordt gecontroleerd. De leden van de vereniging Buma krijgen een jaarlijkse presentatie van de cijfers en tijdens de ledenvergadering worden ze in de gelegenheid gesteld vragen te stellen over de jaarrekening.
De vereniging Buma en de stichting Stemra beschikken over repartitiereglementen waarin in detail wordt aangegeven hoe de geïnde gelden moeten worden verdeeld over de rechthebbenden (componisten, tekstdichters en
uitgevers). De reglementen zijn vastgesteld (en kunnen alleen worden gewijzigd) door de ledenvergadering van de vereniging Buma en de vergadering van aangeslotenen van de stichting Stemra. Het reglement, de aanhangsels en de toelichting worden ter hand gesteld van alle aangeslotenen en zijn daarnaast beschikbaar op de website van Buma/Stemra. Buma erkent dat het repartitieproces een gecompliceerd proces is en derhalve niet voor eenieder eenvoudig te volgen is. Buma zendt bij de repartitie aan deelnemers een schriftelijke toelichting waarin uitleg wordt gegeven over hoe de uitkering is samengesteld en een verklaring wordt gegeven voor mogelijke verschillen met eerdere uitkeringsjaren.
Het College van Toezicht Auteursrechten ziet toe op de rechtmatige verdeling van de geïnde vergoedingen aan de rechthebbenden overeenkomstig het repartitiereglement. Het College heeft gemeld geen klachten te hebben ontvangen van rechthebbenden met betrekking tot de repartitie.
Welke maatregelen treft u om de componisten te garanderen dat ze het geld krijgen via Buma/Stemra waar ze recht op hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Had de situatie met een componist onder valse naam voorkomen kunnen worden als er sprake was geweest van een sterk aangescherpt toezicht conform de voorgestelde wijziging van de wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten?2
Nee, er is gereparteerd conform het toentertijd geldende repartitiereglement. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het hanteren van een artiestennaam of pseudoniem niet ongebruikelijk.
Over operatie in de baarmoeder bij kinderen met een ernstige vorm van spina bifida |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Operatie open rug bij foetus succes»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit Amerikaanse onderzoek?2
Dit zijn de uitkomsten van één eerste gerandomiseerde trial. Het gaat hier dus om de eerste experimentele behandelingen waarvan de langetermijngevolgen nog niet goed te overzien zijn, zoals complicaties bij kind, moeder en latere zwangerschappen. De uitkomsten bieden perspectief, maar nieuwe ontwikkelingen moeten zorgvuldig in het kader van wetenschappelijk onderzoek tot stand komen, waarbij ook die langetermijngevolgen meegenomen moeten worden.
In Nederland is voor dergelijk onderzoek op basis van de Embryowet een positief oordeel van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) nodig.
Wat betekent deze medische ontwikkeling voor de informatievoorziening en het behandelingsperspectief wanneer bij een 20-wekenecho een spina bifida wordt gediagnosticeerd?
Zoals aangegeven, is de ingreep experimenteel en wordt in Nederland niet uitgevoerd. Voor Nederlandse patiënten betekent dit dat zij dezelfde keuzen houden als voorheen. Het behandelingsperspectief verandert op korte termijn dus niet.
Bent u ervan op de hoogte dat deze complexe foetale chirurgie een zeer geavanceerd multidisciplinair team vereist,dat Children’s Hospital of Philadelphia werkte met een team van specialisten in foetale chirurgie, neuochirurgie, verloskunde, maternale-foetale geneeskunde, cardiologie, anesthesiologie en intensive care, neonatologie en verpleging en dat chirurgen een techniek gebruikten om de myelomeningocele met meerdere lagen van de eigen foetus weefsel te dekken?3 Zo ja, is deze foetale chirurgie ook in Nederland mogelijk? Zo nee, deelt u de mening dat op grond van de uitkomsten van dit Amerikaanse onderzoek het van belang is dat een operatie in de baarmoeder bij kinderen met een ernstige vorm van spina bifida ook in Nederland mogelijk wordt?
Zie ook mijn antwoord bij vraag 3. Het gaat om een experimentele behandeling in een vroeg stadium van technische ontwikkeling. De langetermijngevolgen van de ingreep, zoals complicaties bij kind, moeder en latere zwangerschappen, zijn nog niet goed te overzien. Nieuwe ontwikkelingen hebben tijd nodig. Wanneer de techniek blijvend veelbelovend en ook technisch overdraagbaar is, zullen op enig moment in tijd ook Europese zorginstellingen expertise gaan ontwikkelen. Momenteel wordt deze behandeling niet in Nederland aangeboden. Er kan niet gesproken worden van een voldoende stand van wetenschap en evenmin van een gegroeide praktijk om deze zorg aan te bieden. Op het moment dat daar wel sprake van is zal het College voor Zorgverzekeringen de vraag beantwoorden of er sprake kan zijn van verzekerde zorg. Voorzienbaar is dat deze behandeling ook na het verlaten van de experimentele fase verregaande specialisatie in een hoogtechnologisch centrum vraagt. In dat licht is de komst van een «centre of reference» aannemelijk omdat zoiets waarschijnlijk specialisatie in Europese context vergt.
Buma/Stemra |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schrille wanklanken in de muziekindustrie»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat de belangen van de muziekuitgevers en indirect de omroepen in het bestuur van Buma/Stemra dominant zijn geworden?
De vereniging Buma en de stichting Stemra zijn twee separate organisaties die samen een directie en ondersteunende organisatie delen. Op grond van de statuten van de vereniging Buma bestaat het bestuur uit twaalf personen waarvan er acht auteur en vier uitgever zijn. De auteursleden zijn onderverdeeld in vier componisten/tekstdichters van lichte muziek, twee componisten van ernstige muziek, een tekstdichter en een componist van mediamuziek. Op grond van de statuten van de Stichting Stemra bestaat het bestuur uit twaalf personen waarvan zeven auteur en vier uitgever zijn en een natuurlijk persoon die benoemd wordt door Buma. Voor zover er sprake zou zijn van een dominante positie van de muziekuitgevers, volgt dat niet uit de wijze waarop het bestuur is samengesteld. Voorts wijs ik u op artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek waaruit volgt dat elke bestuurder jegens de rechtspersoon, in casu de vereniging Buma dan wel de stichting Stemra, gehouden is tot een behoorlijke vervulling van de hem opgelegde taak. Een bestuurder dient dus niet slechts op te komen voor een deelbelang.
De omroepen hebben geen formele positie binnen Buma. Wel zijn de omroepen een belangrijke onderhandelingspartner van Buma aangezien de omroepen veel muziek gebruiken.
Deelt u de mening dat Buma/Stemra primair bedoeld is om de belangen te vertegenwoordigen van de creatieven die de muziek schrijven en alleen secundair van de uitgeverijen die de rechten op de muziek exploiteren?
Buma heeft op grond van artikel 30a Auteurswet een vergunning voor het verlenen van bemiddeling inzake muziekauteursrecht. Volgens het tweede lid van dat artikel wordt onder muziekbemiddeling verstaan het ten behoeve van makers van muziekwerken of hun rechtverkrijgenden sluiten of ten uitvoer leggen van overeenkomsten betreffende de uitvoering in het openbaar of de uitzending in een radio- of televisieprogramma. De wet brengt derhalve geen rangorde aan tussen auteurs en latere rechtverkrijgenden (zoals muziekuitgevers). Een collectieve beheersorganisatie (cbo) dient representatief te zijn voor de rechthebbenden wiens rechten door de cbo worden beheerd. Door de wijze waarop de bestuurssamenstelling is geregeld in de statuten, is ervoor gekozen het primaat bij de auteur te leggen nu het bestuur voor tweederde uit componisten en tekstdichters bestaat en voor een derde uit muziekuitgevers.
Hoe wordt het bestuur van Buma/Stemra samengesteld? Klopt het dat muziekuitgevers niet alleen stemrecht hebben voor de aan hen toegewezen bestuursplaatsen, maar ook voor de bestuursplaatsen die bestemd zijn voor auteursvertegenwoordigers? Welke andere organen binnen Buma/Stemra zijn er die belangrijke besluiten kunnen nemen of beïnvloeden?
Bestuursleden worden verkozen door stemgerechtigde leden. Buma heeft aangegeven dat er circa 20 000 leden zijn waarvan circa 4600 stemgerechtigd. Van deze leden zijn er circa 4450 auteur en circa 150 uitgever. Een auteur is stemgerechtigd indien hij gedurende 3 jaar gemiddeld ten minste € 250 per jaar aan Buma uitkering heeft ontvangen. Een uitgever is stemgerechtigd indien hij gedurende 3 jaar gemiddeld ten minste € 2500 per jaar aan Buma uitkering heeft ontvangen. Bij de verkiezingen komen aan auteurs en uitgevers gelijke stemrechten toe. Bij Buma stemmen uitgevers mee over auteurskandidaten en stemmen auteurs mee over uitgeverskandidaten. Bij Stemra stemmen auteurs alleen op auteursvertegenwoordigers en uitgevers op uitgeversvertegenwoordigers. Kandidaten voor het bestuur dienen te worden voorgedragen door statutair erkende beroepsverenigingen. Daarnaast kunnen leden zich kandidaat stellen mits zij gesteund worden door minimaal 10 leden (idem Stemra).
De organen van de vereniging Buma en de stichting Stemra zijn de algemene ledenvergadering (Buma) of vergadering van aangeslotenen (Stemra), het bestuur en de gezamenlijke Raad van Toezicht. Verder zijn er diverse commissies, zoals de bestuurscommissie repartitiestromen.
Welke extra bevoegdheden krijgt het College van Toezicht Collectieve Beheersorganisaties in de voorgestelde wijziging van de wet houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31 766) om in te grijpen in de samenstelling van het bestuur van Collectieve beheersorganisaties (CBO’s)? Acht u deze extra bevoegdheden voldoende voor het kunnen doorbreken van de ongewenste dominante invloed van muziekuitgevers in het bestuur van Buma/Stemra? Zo nee, welke aanvullende maatregelen stelt u voor om het College alsnog afdoende bevoegdheden te geven?
Allereerst merk ik op dat ik de statutaire zetelverdeling zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 niet onevenwichtig acht. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31 766) is bepaald dat het College van Toezicht voorafgaand aan een statutenwijziging schriftelijk instemming dient te verlenen. Ook kan het College advies geven over een besluit tot statutenwijziging.
Voorts is in het wetsvoorstel opgenomen dat directie, bestuur en raad van toezicht hun nevenfuncties openbaar dienen te maken en opgave dienen te doen van hun bezoldiging. Buma heeft aangekondigd hier al toe te zullen overgaan in het jaarverslag 2010. Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in een grondslag voor het opstellen van een algemene maatregel van bestuur inzake de inrichting en het bestuur van een cbo en over de hoogte en de vorm van de bezoldiging van bestuurders, de raad van toezicht en degene die zich met de dagelijkse leiding bezig houden.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de verstrengeling van de belangen van muziekuitgevers met het bestuur van Buma/Stemra en andere CBO’s en mogelijke onregelmatigheden in het uitkeren van subsidies via Buma Cultuur? Zo nee, waarom niet?
Indien er klachten bestaan over belangenverstrengeling van bestuurders van Buma/Stemra kunnen deze worden voorgelegd aan het College van Toezicht. Het College van Toezicht heeft in 2010 een beleidsnotitie Integer bestuur opgesteld waarin het belang van een betere en transparante besturing van cbo’s uiteen wordt gezet. Het College beveelt onder meer aan een onafhankelijk voorzitter te benoemen die erop kan toezien dat specifieke belangen niet het overwicht kunnen krijgen binnen het bestuur. Ik zal het College van Toezicht verzoeken genoemde notitie op de website te publiceren.
Het College van Toezicht is in de notitie socu-beleid 2010 in algemene zin nader ingegaan op de zogeheten socugelden mede naar aanleiding van opmerkingen hierover in haar laatste financieel rapport collectief beheer uit 2009. In het rapport en de notitie wordt onder andere aanbevolen de leden mee te laten beslissen over collectieve bestemming van de gelden.
Tot besluit vermeld ik hier het enquêterecht (artikel 2:344 BW e.v.) op grond waarvan een groep leden van een vereniging de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam kan verzoeken een of meer personen te benoemen tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon.
Bent u bereid te onderzoeken of het wenselijk is de wettelijke monopoliepositie van Buma/Stemra te beëindigen? Hoe ziet u de wettelijke monopoliepositie van de CBO’s in een Europees perspectief? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Op grond van artikel 30a Auteurswet kan de vergunning voor muziekbemiddeling in beginsel aan meer dan een organisatie worden toegekend. De Europese Commissie heeft in haar Digitale Agenda aangekondigd met een richtlijnvoorstel te komen over het collectief beheer van auteursrechten in de EU. In dat voorstel zullen naar verwachting transparantie-eisen gesteld worden aan cbo’s en zullen bepalingen worden opgenomen over grensoverschrijdende licentieverlening. Afhankelijk van de uitkomst van de bespreking van het richtlijnvoorstel zal moeten worden bezien of de nationale regelgeving inzake collectieve beheersorganisaties aanpassing behoeft. Ik zal nader op dit onderwerp ingaan in de binnenkort door de Kamer te ontvangen speerpuntenbrief auteursrecht.
Acht u het nodig om van Buma/Stemra en andere CBO’s te verlangen in veel meer detail te rapporteren over inkomsten en uitgaven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31 766) biedt deze mogelijkheid. Op basis van het wetsvoorstel zullen cbo’s jaarverslagen en jaarrekeningen moeten opstellen en deze openbaar moeten maken overeenkomstig boek 2 titel 9 van het Burgerlijk Wetboek. Voorts zullen de beheerskosten in het jaarverslag moeten worden opgenomen en de wijze van beheer en verdeling van de gelden moeten worden toegelicht. De bestuurders, leden van de raad van toezicht en degenen die met de dagelijkse leiding van een cbo zijn belast dienen hun nevenfuncties openbaar te maken en opgave te doen van hun bezoldiging. Cbo’s dienen de volgende stukken openbaar te maken: de statuten, geschillenregeling repartitiereglement, tarieven, tariefgrondslagen, licentievoorwaarden, kortingsregelingen, de mate van representativiteit en de wijze waarop wel of niet vrijwaring wordt gegeven voor claims van niet-vertegenwoordigde rechthebbenden.
Het College van Toezicht Auteursrechten heeft een eigen financieel rapportagesysteem ontworpen, het zogenaamde template. In dit template wordt meer informatie gevraagd dan wordt gepubliceerd in de jaarverslagen van de cbo’s. Alle cbo’s gaan met ingang van 2011 met terugwerkende kracht conform dit template aan het College van Toezicht Auteursrechten rapporteren. Naar verwachting zal het College hiermee beter in staat zijn de toezichtstaak te vervullen.
Bent u bereid met spoed het wetsvoorstel voor auteurscontractenrecht naar de Kamer te sturen?
Ik verwijs u hiervoor naar de speerpuntenbrief auteursrecht welke binnen afzienbare termijn naar de Kamer zal worden gezonden.
Uitspraken van de premier met betrekking tot de hoogte van overhead bij hoger onderwijsinstellingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over de onjuistheid van eerdere uitspraken door de premier met betrekking tot de gemiddelde procentuele hoogte van overheadkosten bij hoger onderwijsinstellingen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie in dit bericht dat de overhead in het hoger onderwijs niet tot zeker 40% kan oplopen, maar dat deze volgens recenter onderzoek maximaal 25 tot 26% bedraagt?
Dat beoordeel ik als een misverstand. Beide percentages betreffen verschillende onderwerpen en zijn onderling niet vergelijkbaar. Het percentage van 40% betreft de totale uitgaven aan zogenaamde secundaire onderwijsprocessen ten behoeve van het gehele hoger onderwijs. Het percentage zelf is gebaseerd op de uitkomsten van een onderzoek van het IOO (instituut onderzoek overheidsuitgaven) naar de uitgaven aan secundaire onderwijsprocessen. Hierin zijn naast de uitgaven aan administratief en ondersteunend personeel, o.a. ook de Rijksuitgaven aan studiefinanciering en de ov-kaart opgenomen.
Het percentage van 25 tot 26% is vermoedelijk gebaseerd op de rapportage benchmark overhead universiteiten en hogescholen, opgesteld door de VSNU en de HBO-raad in samenwerking met Berenschot. Dit percentage betreft de omvang van de overhead bij onderwijsinstellingen. Onder overhead wordt verstaan het College van Bestuur en lijnmanagement, personeel en organisatie, financiën en control, informatisering en automatisering, marketing en communicatie, facilitaire zaken, juridische zaken en secretariaten.
Bent u het met mij eens dat hiermee onjuiste en nadrukkelijk afwijkende informatie wordt verspreid over de mate van overhead bij hoger onderwijsinstellingen en dat daarmee de discussie over effecten van bezuinigingen in het hoger onderwijs op niet-correcte wijze gevoerd wordt?
Ik deel deze opvatting niet. Zoals gezegd zijn de genoemde percentages van de overhead in het hoger onderwijs gebaseerd op verschillende onderwerpen, waardoor deze onderling niet vergelijkbaar zijn.
Wat betreft de bezuinigingen in het hoger onderwijs merk ik het volgende op. Het kabinet kiest ervoor om de kwaliteit en het rendement van het hoger onderwijs te verbeteren. Om dit te realiseren is een aantal maatregelen noodzakelijk.
Studenten en instellingen hebben hier een gedeelde verantwoordelijkheid. De instellingen staan voor de opgave de doelmatigheid te vergroten, van de studenten wordt verwacht dat zij een bewustere studiekeuze zullen maken en hun eigen studievoortgang beter zullen bewaken.
Voor de kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs trekt het kabinet een bedrag uit van € 50 miljoen in 2012, oplopend tot € 230 miljoen in 2015. In de daaropvolgende jaren zal dit verder oplopen tot € 300 miljoen structureel.
Rekening houdend met de ombuigingen hebben de instellingen in totaliteit in 2012 en 2013 minder financiële middelen ter beschikking. In 2014 verandert dit beeld. Vanaf 2016 zijn de investeringen in het hoger onderwijs substantieel.
Deelt u de opvatting dat dit de mate waarin hoger onderwijsinstellingen in eigen vlees kunnen snijden door de opgelegde rijksbezuinigingen aanzienlijk vermindert en dat daarmee wel onderdelen van de primaire onderwijsorganisatie (en dus de onderwijskwaliteit) onder druk komen te staan?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, wat betekent dit concreet voor de op stapel staande bezuinigingen? Zo nee, waarom niet kunt u toezeggen dat u zich in de toekomst wel op actuele gegevens zult baseren voordat u publiek uitspraken doet die niet overeen komen met recentere gegevens?
Zie het antwoord op vraag 4. Het kabinet baseert zich op de meest actuele gegevens. De meest recente meting van uitgaven aan secundaire onderwijsprocessen is gebaseerd op cijfers uit 2000.