De beveiliging van opinievormers en kunstenaars |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat kunstenares Sooreh Hera zich al drie jaar schuilhoudt sinds haar controversiële kunstwerk over de Islam en homoseksualiteit door het Haagse Gemeentemuseum is geweigerd?1
Ja
Klopt Hera’s relaas dat zij nooit heeft kunnen terugvallen op serieuze bescherming en dat haar zelfs is geadviseerd zolang in een daklozenopvang te schuilen?
Het kabinet betreurt het dat mevrouw Hera zich onvoldoende gesteund voelde. De bedreigingen zijn uiterst serieus genomen. Zo hebben zowel de decentrale als de centrale overheid aandacht gehad voor de veiligheidssituatie van mevrouw Hera. Met haar zijn verschillende gesprekken gevoerd en ook zijn er enige maatregelen getroffen die in overeenstemming waren met het gepercipieerde niveau van dreiging en risico. Er is nooit sprake geweest van een advies om in een daklozenopvang te schuilen.
Wat vindt u ervan dat Sooreh Hera nimmer de indruk heeft gekregen dat de centrale noch de decentrale overheid achter haar staan als ze door haar kunstwerken in de problemen komt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat opiniesite joop.nl na bedreigingen besloten heeft een cartoon van Adriaan Soeterbroek van haar website te verwijderen? Welke initiatieven zijn er genomen om dit soort bedreigingen te bestrijden?
Het kabinet betreurt dit soort voorvallen. Bedreiging met geweld is strafbaar gesteld in artikel 285 van het wetboek van Strafrecht. Het is aan de personen die bedreigd zijn om hiervan aangifte te doen bij de politie, waarna het OM zal bepalen of er strafrechtelijke vervolgstappen zullen worden gezet.
Deelt u de mening dat dit soort bedreigingen opinievormers onaanvaardbaar in hun vrijheden beknotten? Zo ja, vindt u ook niet dat juist ten aanzien van opinievormers, zoals Hera en Soeterbroek, het stelsel bewaken en beveiligen tekortschiet en uiteindelijk tot een onaanvaardbare vorm van zelfcensuur leidt?
Het kabinet vindt alle bedreigingen en uitingen van geweld tegen iedere persoon onacceptabel. Burgers en organisaties mogen van de overheid verwachten dat die hen te hulp schiet op het moment dat de aantasting van hun veiligheid zulke vormen dreigt aan te nemen, dat zij daar op eigen kracht geen weerstand meer tegen kunnen bieden. Dit geldt ook voor opinievormers. Voorkomen moet worden dat als gevolg van bedreigingen en uitingen van geweld in Nederland een klimaat van zelfcensuur ontstaat.
Wat vindt u ervan om het garanderen van de uitingsvrijheid voor opinievormers als prioriteit bij het ministerie van Algemene Zaken te beleggen? Bent u bereid om de effectuering van de grondwettelijke uitingsvrijheid tot uw beleidsprioriteiten als minister van Algemene Zaken te rekenen en, met het oog op het grote maatschappelijke belang van de uitingsvrijheid, de circulaire bewaking en beveiliging personen, objecten en diensten in die zin aan te passen dat opinievormers met landelijke bekendheid niet onder het decentrale maar onder het centrale beveiligingsstelsel vallen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om op het ministerie van Algemene Zaken een meldpunt in te richten voor bedreigingen aan het adres van opinievormers om, indien nodig, direct te kunnen ingrijpen, indien het stelsel bewaken en beveiligen te kort dreigt te schieten?
De grondwettelijke uitingsvrijheid is niet in het geding als de ene burger de ander bedreigt vanwege zijn mening. Het bedreigen van burgers, of die nu opiniemaker zijn of niet, door andere burgers, is strafbaar gesteld in het wetboek van Strafrecht.
Het kabinet ziet geen aanleiding om landelijk bekende opiniemakers als zodanig op voorhand toe te voegen aan het zogenoemde rijksdomein in het stelsel bewaken en beveiligen. Het maakt voor landelijk bekende en andere scherp geprofileerde opiniemakers, qua maatregelen geen verschil of zij wel of niet tot het rijksdomein gelden. Het bepalen van passende veiligheidsmaatregelen betreft nu eenmaal maatwerk. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het niveau van maatregelen ten aanzien van bedreigde personen in overeenstemming is met het niveau van dreiging. Het onderscheid tussen decentraal- en rijksdomein heeft bij het bepalen hiervan geen enkele invloed. Wel kan altijd indien daartoe aanleiding bestaat een persoon worden toegevoegd aan het rijksdomein. Tijdens de evaluatie van het stelsel bewaken en beveiligen van medio 2005 is hiervoor uitdrukkelijk aandacht geweest en zijn criteria geformuleerd voor het stelselmatiger bekijken of iemand toegevoegd dient te worden aan het centrale gedeelte van het stelsel. Het lokaal bevoegd gezag kan zich te allen tijde wenden tot de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding voor een verzoek tot overname van de verantwoordelijkheid. Ik zie geen aanleiding om een meldpunt in te richten.
De beantwoording van de minister op de eerder gestelde vragen over bouwregelgeving, brandveiligheid voor parkeergarages en andere grote bouwwerken |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
|
|
![]() |
Bent u op de hoogte van gerechtelijke uitspraken waaruit blijkt dat de NEN-normen niet als regelgeving kunnen worden aangemerkt? Deelt u de conclusie dat er feitelijk, als het gaat om landelijke regelgeving, niets verandert hiermee?12
Bent u van mening dat landelijke afdwingbare regelgeving noodzakelijk is en bent u bereid hiervoor nadere acties te ondernemen?
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot landelijke regelgeving ten aanzien van brandmeldinstallaties voor overige grote brandcompartimenten, dus buiten besloten parkeergarages onder woningbouw?
Deelt u de analyse dat zolang branden als de TU-Delft niet op prestaties van brandveiligheidsvoorzieningen en dergelijke onderzocht worden, eigenlijk niet gestart kan worden met risicogerichte regelgeving en dat er data bij vele branden verzameld moeten worden om een begin te maken met het toepassen van risicogerichte regelgeving?
Deelt u de mening dat om te komen tot «risk based design» het beleid zou moeten worden ondersteund met een programma om de betreffende kennis op te bouwen, aangezien deze kennis er niet vanzelf komt? Wat is uw beleid op dit gebied?
Het onteigenen van landerijen van het Mor Gabriel |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat voor de tweede keer in een maand tijd het Turkse hof een deel van de landerijen van het Mor Gabriel uit 397 onteigent?1
Is een vertegenwoordiger van de EU lidstaten aanwezig geweest bij het proces, zoals toegezegd in Kamervragen?2 Kunt u zijn/haar bevindingen over het verloop en de uitkomst van het proces delen met de Kamer?
Heeft u kennisgenomen van het artikel van professor Oran Baskin (http://www.suryoyo.uni-goettingen.de/news/morgabriel-Baskinoran.html), waarin hij helder stelt dat de Turkse staat alle mogelijke manieren gebruikt om de eigendommen van Mor Gabiel te confisceren? Deelt u die mening? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in de Raad van Ministers van de Raad van Europa Turkije te vragen de onteigening terug te draaien en binnen twee weken antwoord te geven op de vragen?3
Bent u bereid de Turkse ambassadeur in een onderhoud mee te delen dat de onteigening van het klooster Mor Gabriel voor Nederland onacceptabel is?
De MKZ-crisis in Zuid-Korea |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de Mond- en klauwzeer uitbraak (MKZ) in Zuid-Korea?
De massale MKZ-uitbraak in Zuid-Korea lijkt eindelijk onder controle. Er is op grote schaal beschermende vaccinatie toegepast en sinds 25 februari zijn er geen nieuwe gevallen van MKZ gemeld.
Worden in Zuid-Korea nog steeds varkens levend begraven? Om hoeveel dieren gaat het nu in totaal die levend begraven zijn?
Volgens de Koreaanse wet moeten dieren worden gedood of verdoofd voordat ze begraven worden. Ook ik ben geïnformeerd dat bij de bestrijding van MKZ dit in veel gevallen niet is gebeurd. In onze contacten met de Koreaanse overheid dringen we aan op diervriendelijke dodingmethoden. Daarnaast heb ik één miljoen vaccins vrijgegeven voor gebruik in Zuid-Korea, waardoor minder dieren gedood hoeven te worden.
Bent u bereid een Nederlandse expertteam naar Zuid-Korea te sturen om eraan bij te dragen dat het doden van de varkens op een humane wijze gebeurt? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Indien de regering van Zuid-Korea aangeeft behoefte te hebben aan Nederlandse MKZ-experts wil ik graag een dergelijke missie faciliteren.
Is het mogelijk om, in navolging van uw eerdere zending van vaccins, nog meer vaccins beschikbaar te stellen om ervoor te zorgen dat de Mkz-uitbraak wordt ingedamd? Zo ja, bent u bereid deze met spoed beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, helaas kan ik niet meer MKZ-vaccins beschikbaar stellen. Nederland heeft in januari één miljoen doses MKZ-vaccin uit de noodvoorraad geleverd aan Zuid-Korea. Deze voorraad is bedoeld om bij een uitbraak van MKZ in Nederland zo snel mogelijk beschermende vaccinatie te kunnen toepassen. Indien nog meer vaccin aan Zuid-Korea wordt afgestaan, is de bescherming van de Nederlandse veestapel niet meer gewaarborgd. Gelukkig kan inmiddels een farmaceutisch bedrijf voldoende vaccin leveren.
Het aantrekken van foute ondernemers naar aanleiding van het bericht "Britse BV-vorm snel misbruikt" |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Financieele Dagblad van 24 februari «Britse BV-vorm snel misbruikt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de het feit dat door middel van de buitenlandse rechtsvormen als Britse «limited companies» (Ltd’s) en euro-BV’s de strenge Nederlandse eisen aan het starten van een onderneming ontweken kunnen worden?
Vennootschappen die zijn opgericht in een lidstaat van de Europese Unie beschikken op grond van artikel 49 en 54 Verdrag betreffende werking van de EU (voorheen: artikel 43 en 48 EG-Verdrag) over het recht van vrijheid van vestiging. In het kader van de vrijheid van vestiging heeft het Europese Hof van Justitie in een aantal arresten (van 9 maart 1999, JOR 1999, 117 (Centros); 5 november 2002, JOR 2003/4 (Überseering) en 30 september 2003, JOR 2003 (Inspire Art)) bepaald dat lidstaten van de Europese Unie rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, moeten erkennen en accepteren dat die rechtspersonen worden beheerst door het recht van dat land. Aldus kunnen in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland opgerichte limiteds in Nederland ondernemingsactiviteiten ontplooien zonder dat zij aan de Nederlandse vereisten voor de oprichting van een vennootschap behoeven te voldoen. Dit betekent niet dat in het geval van faillissement van een limited de schuldeisers onbeschermd zijn. Het recht van het Verenigd Koninkrijk voorziet in een streng aansprakelijkheidsregime voor bestuurders indien komt vast te staan dat zij op enige wijze onbehoorlijk hebben gehandeld en de vennootschap of de crediteuren daardoor zijn gedupeerd. Dit regime geldt ook voor limiteds die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland uitoefenen en strekt dus mede ter bescherming van Nederlandse schuldeisers, naast de mogelijkheden tot het verkrijgen van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Overigens hechten wij er belang aan op te merken dat van de vrijheid van vestiging voor in de Europese Unie opgerichte vennootschappen niet alleen gebruik wordt gemaakt door buitenlandse ondernemingen die in Nederland zakelijke activiteiten willen verrichten. Ook Nederlandse ondernemingen profiteren van de vrijheid van vestiging. Zij kunnen daardoor immers gemakkelijker grensoverschrijdend zaken doen nu Nederlandse vennootschappen in de hele Europese Unie erkend moeten worden en door andere lidstaten niet telkens aan nieuwe of aanvullende voorschriften mogen worden onderworpen.
Kunt u een inschatting geven hoeveel schade deze Britse Ltd’s veroorzaken voor de Nederlandse economie door faillissementsfraude en wanbetaling aan bedrijven en aan hun eigen werknemers? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar in te stellen?
Uit gegevens van de Kamers van Koophandel blijkt dat limiteds in ongeveer 65% van de gevallen binnen 5 jaar na inschrijving weer van de markt verdwijnen. Bij Nederlandse ondernemingen is dat gemiddeld 50%. Daarmee is niet gezegd dat in het geval van limiteds in hogere mate sprake is van faillissementsfraude dan het geval is met BV’s. Over de omvang van faillissementsfraude waarbij de limited als rechtsvorm gebruikt wordt en de eventueel daaruit voortvloeiende schade, is geen specifieke informatie bekend. Deze informatie kan alleen worden verkregen door (een voldoende grote steekproef van) individuele dossiers te analyseren. Dit is uitermate arbeidsintensief en dus kostbaar. Gezien het zeer beperkte aandeel van limiteds op de Nederlandse markt, het betreft ongeveer 700 limiteds tegenover ruim 780 000 BV’s, en in het licht van de aanstaande invoering van een nieuw toezichtmodel dat wél vat heeft op buitenlandse rechtspersonen, achten wij een onderzoek op dit moment niet aangewezen.
Is Nederland het enige land dat de dupe is van deze Britse BV-vorm, waarbij de screening door Justitie wordt omzeild? Hoe gaan andere landen hiermee om? Hoe verhoudt de Nederlandse faillissementsfraude zich tot de faillissementsfraude in andere landen?
Wij zetten hierboven in het antwoord op vraag 2 reeds uiteen dat op grond van de vestigingsvrijheid van artikel 43 en 48 EU-Verdrag en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie lidstaten van de Europese Unie gehouden zijn om rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, te erkennen. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar voor alle lidstaten van de Europese Unie. De oprichtingsvereisten voor vennootschappen zijn in de Europese Unie niet geharmoniseerd. Zij verschillen daarom per lidstaat. Niet alle lidstaten kennen een voorafgaande screening, een minimumkapitaal of een uitkeringstoets. De lidstaten die dergelijke voorschiften niet kennen, leggen ter bescherming van diegenen die met de vennootschap zaken doen veeleer de nadruk op de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders of feitelijk leidinggevenden, die intreedt indien de vennootschap binnen afzienbare tijd na oprichting failliet gaat. Ons is geen specifieke informatie bekend waaruit volgt dat limiteds in Nederland of in andere landen van de Europese Unie in hogere mate bij faillissementsfraude zijn betrokken dan nationale rechtsvormen.
Wat kunt u doen om deze internationale witteboordencriminaliteit aan te pakken? Is hiervoor aanpassing van Europese regelgeving nodig? Zo ja, bent u bereid uw Europese collega’s hierop aan te spreken? Zo nee, bent u bereid nationale wetgeving te ontwikkelen waardoor dit voorkomen kan worden?
Wij gaven in het antwoord op vraag 6 al aan dat uit cijfers van de Kamers van Koophandel niet blijkt van een groeiend aantal limiteds. Nu daarnaast geen specifieke kwantitatieve informatie bekend is waaruit volgt dat limiteds in Nederland of in andere landen van de Europese Unie in hogere mate bij faillissementsfraude zijn betrokken dan nationale rechtsvormen, zien wij vooralsnog geen reden om dit punt specifiek aan de orde te stellen. In voorkomende gevallen van fraude bestaan bovendien zowel op nationaal als op Europees en internationaal niveau al samenhangende beleidsprogramma’s om financieel economische fraude te bestrijden. Ook vindt ten aanzien van het probleem van de faillissementsfraude thans al onderzoek plaats. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie draagt bij aan de financiering van de leerstoel «Faillissementsfraude» die onlangs door de Radboud Universiteit Nijmegen is ingesteld. De leeropdracht van de betreffende leerstoelhouder is te onderzoeken wat de oorzaken van faillissementsfraude zijn en wat de indicatoren van faillissementsfraude zijn alsmede hoe faillissementsfraude zo efficiënt mogelijk kan worden bestreden. Bij het onderzoek zal worden samengewerkt met deskundigen uit de praktijk, de overheid en verschillende wetenschappelijke disciplines, waaronder de juridische en de accountancy.
Verwacht u dat aanpassing van de Nederlandse kapitaaleisen voor BV’s ertoe leidt dat het aantal Britse Ltd’s zal afnemen? Welke andere mogelijkheden ziet u om de wildgroei aan Ltd’s een halt toe te roepen?
Wij zouden willen benadrukken dat naar onze mening niet kan worden gesteld dat sprake is van een wildgroei aan limiteds. Het aantal bij de Kamer van Koophandel geregistreerde limiteds was in het afgelopen jaar immers het laagste in de laatste 7 jaren. Een van de belangrijkste redenen waarom startende ondernemers er nu in voorkomende gevallen voor kiezen om een limited op te richten in plaats van een BV, is dat voor de oprichting van een limited geen minimumkapitaal nodig is. Thans is voor de oprichting van een besloten vennootschap nog wel een minimumkapitaal vereist. Op grond van artikel 2:178 lid 2 BW bedraagt dat minimumkapitaal € 18 000. Het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht (Kamerstuknummer 31 058) voorziet in de afschaffing van het verplichte minimumkapitaal. Daartegenover stelt het wetsvoorstel een belangrijke waarborg voor schuldeisers. Deze waarborg is de codificatie van bestaande rechtspraak en betreft de zogenaamde uitkeringstest (vergelijk het voorgestelde artikel 2:216 lid 2). De uitkeringstest voorziet erin dat telkens wanneer bestuurders en aandeelhouders besluiten geld aan de vennootschap te onttrekken, zij moeten bezien of de vennootschap daarna nog in staat zal zijn om door te gaan met het betalen van haar opeisbare schulden. Wanneer nadien blijkt dat de BV niet langer kan voortgaan met betalen, zijn de bestuurders en de aandeelhouders aansprakelijk voor daaruit voortvloeiende schade.
Het wetsvoorstel behelst verder de aanpassing van bepaalde regels die door de praktijk als te gecompliceerd worden ervaren. Daardoor zullen aandeelhouders meer dan thans het geval is in staat worden gesteld de vennootschap zoveel mogelijk volgens de eigen behoeften in te richten zonder dat aan de waarborgen voor schuldeisers en andere bij de vennootschap betrokkenen wordt afgedaan. Wij verwachten dat de in het wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen tot gevolg zullen hebben dat minder vaak zal worden gekozen voor een limited.
Ziet u aanleiding om onderzoek in te stellen naar het groeiende aantal Ltd’s en de gevolgen voor faillissementsfraude en witwaspraktijken?
Zie antwoord vraag 5.
Nederland als vestigingsplek voor het Libische bedrijf Oilinvest |
|
Ewout Irrgang , Harry van Bommel , Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Is het waar dat het Libische Oilinvest en daarmee Tamoil vanuit Ridderkerk bestuurd worden en niet vanuit Italië, omdat Nederland wat de belasting betreft veel voordelen biedt?1
Uit Europese regelgeving volgt dat banken die in Nederland hun (statutaire) zetel hebben en uit dien hoofde een vergunning hebben gekregen van De Nederlandsche Bank (DNB), onder prudentieel toezicht staan van DNB en volledig deelnemen aan het Nederlandse depositogarantiestelsel (DGS).
Banken die hun statutaire zetel in een andere EU- of EER-land hebben, staan op grond van de herziene richtlijn banken hoofdzakelijk onder toezicht van de toezichthouder in hun lidstaat van herkomst en moeten bij de zogenoemde thuisland toezichthouder een bankvergunning aanvragen. Binnen de EER geldt een bankvergunning als een «Europees paspoort». Dat betekent dat EER-banken onder andere bijkantoren kunnen openen in andere EER-lidstaten zonder in de «lidstaat van ontvangst» een nieuwe bankvergunning aan te vragen. Een bijkantoor is een onzelfstandig onderdeel van de desbetreffende buitenlandse bank zonder eigen rechtspersoonlijkheid. In het geval een bank uit een andere EER-lidstaat een bijkantoor opent in Nederland, oefent DNB als gastland toezichthouder alleen toezicht uit op de liquiditeit en integriteit van het Nederlandse bijkantoor.
Dit beperkte toezicht hangt samen met de verdeling van verantwoordelijkheden en taken rond het toezicht op banken in Europees verband, die al begin jaren negentig van de vorige eeuw tot stand is gekomen.
Het artikel in het Parool verwijst naar twee bijkantoren van EER-banken die hun (statutaire) zetel hebben in Frankrijk, de Attijariwafa Bank Europe SA en de Banque Chaabi du Maroc SA, die beide in het bezit zijn van een bankvergunning van de Banque de France. Op basis van die bankvergunning opereren beide in Nederland. Zij zijn dus niet in het bezit van een Nederlandse bankvergunning, waardoor deposito’s bij deze banken niet in aanmerking komen voor dekking onder het Nederlandse DGS.
Voor vragen over integratie verwijs ik u naar de minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Heeft Oilinvest of Tamoil afspraken (ook wel rulings genoemd) gemaakt met de Belastingdienst? Zo ja, wat is de aard van die afspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Belastingdienst geen afspraken maakt met buitenlandse bedrijven en dat daarom in dit geval niet valt uit te sluiten dat de Belastingdienst een afspraak met Oilinvest of Tamoil heeft gemaakt, aangezien dat Nederlandse vennootschappen zijn? Zo nee, kunt u het beleid van de Belastingdienst betreffende rulings met betrekking tot binnenlandse en buitenlandse bedrijven dan nader uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u (in algemene zin) zo gedetailleerd mogelijk uiteenzetten wat er in rulings precies wordt afgesproken, met name op het gebied van het belastingtarief, de grondslag (toerekening van vermogensbestanddelen en activiteiten) en de waardering van de grondslag? Waarover worden de meeste afspraken gemaakt? Hoeveel rulings maakt de Belastingdienst gemiddeld per jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het juist dat de voormalige Nederlandse Antillen door het sluiten van de informatie-uitwisselingsverdragen met de Noordse staten nu op de witte lijst van de OESO staan2, terwijl de voormalige Nederlandse Antillen blijkbaar nog steeds worden gebruikt voor belastingconstructies?
Is het waar dat er tussen Oilinvest en Tamoil een Cypriotische investeringsmaatschappij zit en dat er verder in de organisatiestructuur van deze bedrijven een Nederlandse coöperatie zit en dat er gebruik wordt gemaakt van (een) vestiging(en) op de Nederlandse Antillen?
Komen structuren zoals beschreven in het bij vraag 1 genoemde artikel vaker voor? Is dit een trend van de laatste jaren? Kunt u deze structuur schematisch weergeven en daarbij de belastingvoordelen voor de bedrijven opnoemen?
Klopt het dat als een coöperatie op de juiste manier gestructureerd is, er geen belasting ingehouden hoeft te worden op de uitbetaalde winsten? Zo niet, hoeveel is de minimale belasting die betaald moet worden? Kunt u dit toelichten?
Is het waar dat de Belastingdienst de exacte organisatiestructuur van Oilinvest kent? Zo ja, kunt u deze informatie delen met de Tweede Kamer en daarbij ook meenemen bij wie de inkomsten van Oilinvest uiteindelijk terechtkomen? Zo niet, waarom kent de Belastingdienst de organisatiestructuur niet?
Is het van belang voor de toepassing van een eventuele ruling of voor de Nederlandse vennootschapsbelasting dat het bestuur van een Nederlandse vennootschap in Nederland vergadert dan wel besluiten neemt? Zo ja, hoe wordt gecontroleerd of dit ook daadwerkelijk gebeurt?
Vindt u het wenselijk dat dictators Nederland gebruiken in belastingroutes? Zo nee, wat gaat u doen om dat in de toekomst te voorkomen? Zo ja, waarom?
Wordt in het onderzoek van het kabinet naar de mogelijkheid om Libische tegoeden en bezittingen in Nederland te bevriezen ook Oilinvest betrokken? Wat zou het bevriezen van bezittingen concreet betekenen voor Oilinvest?
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor niet alleen het bevriezen van tegoeden, maar ook van bezittingen van het Libische regime?
De koopkracht van mensen met lagere inkomens |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hogere inflatie holt koopkracht verder uit?»1
Ja.
Is het waar dat iemand met een AOW-uitkering en mensen met een minimumuitkering er in de prognoses in twee jaar 3% in koopkracht op achteruit gaan?
Over enkele weken zal het CPB het Centraal Economisch Plan (CEP) presenteren, waarin – naast een actualisatie van de ramingen voor 2011 – een eerste raming staat van de koopkrachtontwikkeling in 2012 voor verschillende groepen huishoudens. Dit geeft echter nog lang niet het definitieve koopkrachtbeeld voor 2012 weer. Niet alleen is de ontwikkeling van lonen en prijzen in 2012 nog hoogst onzeker, ook is het beleid voor 2012 nog maar ten dele ingevuld. Onder meer moet nog besluitvorming plaatsvinden inzake het pensioendossier, verwachten wij de uitkomsten van de integrale beoordeling van kindregelingen, en moeten nog de Voorjaarsbesluitvorming rond de uitgavenontwikkeling en de Augustusbesluitvorming rond de koopkracht- en lastenontwikkeling plaatsvinden.
Ofwel: het is – ook na publicatie van het CEP – nog te vroeg om uitspraken te doen over het koopkrachtbeeld in 2012. Bij het opstellen van de komende SZW-begroting zal het kabinet het integrale koopkrachtbeeld 2012 bezien. Pas na deze besluitvorming is een discussie over de koopkracht in de Tweede Kamer aan de orde.
Is het waar dat mensen met hogere inkomens er minder in koopkracht op achteruit gaan dan mensen met lage- en minimuminkomens?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het eerlijker is wanneer mensen met de hoogste inkomens de dalende koopkracht voor een groter deel voor hun rekening nemen zodat gezinnen en ouderen met een klein inkomen kunnen worden ontzien? Zo nee, wilt u uw antwoord toelichten?
Het beleid van dit kabinet is ingegeven door de harde realiteit dat de overheidsfinanciën door de crisis zijn ontspoord. Er zijn nu forse ombuigingen nodig om onze welvaart en werkgelegenheid veilig te stellen en Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Bij de ombuigingen staan de principes «werk boven uitkering» en «werk moet lonen» centraal. Hierbij is het lastig te mijden dat op het moment dat bezuinigd wordt op de overheidsuitgaven, juist diegenen geraakt worden die geld van de overheid krijgen. Echter, ook na deze bezuinigingen zullen nog steeds de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.
Wat gaat u doen om de effecten van de recessie en de bezuinigingen eerlijker te verdelen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'belastinggeld voor bendeleden' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Belastinggeld voor bendeleden»?1
Ja.
Klopt het dat negen leden van een Brabantse drugsbende 150 000 euro schadevergoeding krijgen omdat justitie de zaak tegen hen uiteindelijk niet rond kreeg?
De rechtbank te Breda heeft naar aanleiding van verzoekschriften op basis van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) bij beschikking van 24 februari 2011 aan negen personen een schadevergoeding uitgekeerd van in totaal € 150 000.
Deelt u de mening dat wanneer duidelijk is dat verdachten alleen vrijspraak hebben gekregen omdat de politie het onderzoek verknoeide, zij geen recht zouden moeten hebben op een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
In dit geval is sprake van niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Over de schuld of onschuld van de verdachten is niets vast komen te staan. Indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals hier aan de orde, bestaat een mogelijkheid tot schadevergoeding. Op grond van artikel 90 WvSv beoordeelt de rechter of het in het betreffende geval billijk is dat geleden schade voor rekening van de burger blijft. Schadevergoeding kan achterwege blijven als een gegronde verdenking bestond. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat daar in deze zaak sprake van was. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat in dit bijzondere geval, gelet op de overwegingen van de rechtbank in de vonnissen van 27 januari 2010, een mogelijk gegronde verdenking op zichzelf niet in weg mag staan aan een naar gronden van billijkheid toe te kennen schadevergoeding.
Wat is er misgegaan bij justitie of politie waardoor de zaak is geresulteerd in een vrijspraak?
Er is geen sprake van vrijspraak, maar van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat de hoofdverdachte in deze zaak eind 2008 is gehoord door de politie. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. Daarbij is de oorspronkelijke verklaring aangevuld, zijn bepaalde zinnen uitgebreider op papier gekomen en zijn er wijzigingen aangebracht in de volgorde van de verklaring. De rechtbank te Breda heeft op 27 januari 2010 geoordeeld dat de oorspronkelijke verklaring van deze verdachte dusdanig is aangepast, gewijzigd en aangevuld, dat er van deze oorspronkelijke verklaring weinig meer is overgebleven. De rechtbank spreekt in het vonnis vervolgens van een bekentenis tussen aanhalingstekens, die naar het oordeel van de rechtbank een essentieel onderdeel vormde van het gehele onderzoek. Door de gang van zaken is deze verklaring en daarmee ook het gehele onderzoek volgens de rechtbank dermate besmet, dat daaraan verregaande consequenties moesten worden verbonden, ook ten aanzien van de overige verdachten. Vanwege de fundamentele inbreuk op de procesorde waardoor tekort is gedaan aan het recht op een eerlijk proces, is het Openbaar Ministerie vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van alle verdachten.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de belastingbetaler opdraait voor fouten die door justitie of politie worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend betreur ik de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaken tegen de verdachten, hetgeen uiteindelijk tot deze uitkomst heeft geleid.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze fouten nogmaals worden gemaakt?
Op 16 juli 2010 heeft de toenmalige Minister van Justitie de eindrapportage van het programma Versterking Opsporing en Vervolging aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 117). Daarbij heeft hij onder meer aangegeven dat bij de politie de ervaringen met het programma hebben geleid tot de instelling van het Centrum Versterking Opsporing. Deze voorziening draagt bij aan structurele aandacht binnen de korpsen voor kwaliteitsverbetering.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat op het niveau van het politiekorps Midden en West Brabant een Masterplan Versterking Opsporing is gestart. Het plan heeft tot doel om door middel van verschillende projecten het vakmanschap in de opsporing te vergroten, fouten te voorkomen en risico’s te minimaliseren. Het Openbaar Ministerie is nauw betrokken bij de uitvoering van het Masterplan. Onvolkomenheden in de opsporing worden geregeld geïnventariseerd en er wordt actie ondernomen om deze in de toekomst te voorkomen.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie mij meegedeeld dat in de onderhavige zaak het politiekorps Midden en West Brabant zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door de betreffende medewerkers uit het operationele opsporingsproces te halen.
De bedreiging van het Nederlandse boerenlandschap door bezuiningen |
|
Henk van Gerven |
|
Is het waar dat Stichting Zeeuws Landschapsbeheer praktisch al haar subsidiegeld dreigt te verliezen na eind 2011?1
In een persbericht van 15 februari heeft de provincie Zeeland aangegeven dat de voorgenomen rijksbezuinigingen voor Zeeland betekenen dat na 2011 geen nieuwe verplichtingen worden aangegaan voor onder meer subsidieverstrekking aan de Stichting Zeeuws Landschapsbeheer.
Is het waar dat eenzelfde soort scenario dreigt voor de andere provinciale takken van Landschapsbeheer Nederland door de bezuinigingen van dit kabinet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar tegen ondernemen?
Ik ben in gesprek met de provincies over de decentralisatie van het natuur- en landschapsbeleid. In de nieuwe constellatie, na afronding van het traject, is het aan de provincies om te bepalen of en hoeveel subsidie zij blijven verstrekken aan de Stichtingen Landschapsbeheer.
Hoe denkt u het voortbestaan van deze organisaties te kunnen garanderen als 80 tot 90% van hun inkomsten verdwijnen?
Na decentralisatie van het landschapsbeheer is het aan de provincies om al dan niet gebruik te maken van de kennis en inzet van organisaties op het gebied van landschapsbeheer, en daarmee bij te dragen aan het voortbestaan van deze organisaties. Overigens kunnen ook andere publieke en private organisaties hieraan bijdragen.
Hoeveel boeren, die nu profiteren van de diensten van Landschapsbeheer Nederland bijvoorbeeld door controle op bacterievuur in meidoorns, aanleg of herstel van erfbeplanting, advies over cultuurhistorische elementen of onderhoud particuliere historische buitenplaatsen worden door deze bezuinigingen benadeeld?
Volgens Stichting Landschapsbeheer Nederland maken jaarlijks circa 10 000 boeren gebruik van hun diensten. Of en zo ja, hoeveel boeren hiervan door de bezuinigingen worden getroffen, valt echter niet te zeggen, aangezien dat mede afhangt van de manier waarop de provincies de bezuinigingen zullen opvangen.
Aangezien in Zeeland alleen 33 000 mensuren vrijwilligerswerk op losse schroeven staan door de bezuinigingen op Landschapsbeheer, kunt u inzichtelijk maken hoeveel gratis vrijwilligersuren verdwijnen als Landschapsbeheer Nederland niet meer zou bestaan?
De inzet van vrijwilligers bedroeg in het jaar 2009 circa 824 000 arbeidsuren, volgens gegevens van de Stichting Landschapsbeheer Nederland. In hoeverre deze vrijwilligersuren zullen verdwijnen, hangt mede af van de manier waarop de provincies het landschapsbeheer willen vormgeven.
Is het waar dat u het zo karakteristieke Nederlandse boerenlandschap zeer op prijs stelt? Zo ja, waarom initieert u dan bezuinigingen die noodzakelijk onderhoud hiervan wegbezuinigen? Accepteert u hiermee een verrommeling en verwaarlozing van het Nederlandse cultuurlandschap? Zo ja, tot in welke mate? Zo nee, wat is uw alternatieve plan om karakteristieke Nederlandse landschapselementen en boerencultuurlandschap te behouden en te onderhouden?
Ik stel het karakteristieke Nederlandse boerenlandschap bijzonder op prijs. Ik ben er van overtuigd dat de regio, samen met de grondeigenaren, goed in staat is om het landschap te onderhouden. Provincies en gemeenten kunnen hierin een belangrijke stimulerende rol spelen en daarbij gebruik maken van de inzet en instrumenten van andere betrokken organisaties. Ik denk bijvoorbeeld aan de waterschappen die bij de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water tevens een bijdrage leveren aan het herstel van het landschap. Er zijn streekrekeningen en landschapsfondsen opgezet waarmee private financiering kan worden aangewend voor het landschap. Het aantal agrarische natuurverenigingen dat zich wil inzetten voor het landschap, is eveneens toegenomen.
Het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid na 2013 biedt in principe goede mogelijkheden om boeren via doelgerichte betalingen te vergoeden voor het uitvoeren van maatregelen, onder andere voor het landschap. Ik ga mijn best doen in Brussel om dat mogelijk te maken. Ik heb u over deze «vergroening» recent per brief van 8 maart over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid nog geïnformeerd, Kamerstuk 28 625, nr. 117.
De afkeuring door de rechter van de lagere plaatsing van een studente door de Dienst Uitvoering Onderwijs |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rechter keurt lagere plaatsing studente af»?1
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Wist u dat het probleem uit het artikel al een tijd bekend is bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?
Het probleem is al enige tijd bekend. Het mbo kent geen voorgeschreven diplomamodel en cijferlijstmodel. Mbo-instellingen kunnen dus diverse varianten van cijferlijsten hanteren. In 2006 zijn afspraken gemaakt met de MBO Raad over hoe DUO met varianten van cijferlijsten omgaat voor de berekening van het gemiddelde examencijfer en de indeling in lotingsklassen van kandidaten die willen doorstromen naar een hbo-opleiding waarvoor een numerus fixus geldt. De MBO Raad heeft deze afspraken jaarlijks gepubliceerd in de zogenoemde diplomanotitie.
Wat is uw mening over de stelling dat DUO de waarde van opleidingen juist moet kunnen taxeren?
Het is niet aan DUO om de waarde van opleidingen of van diploma’s te taxeren. DUO is belast met de uitvoering van de lotingsprocedure op basis van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (RAS) voor opleidingen waarvoor een numerus fixus geldt voor de toelating van studenten.
Niet de waarde van een opleiding, maar de door de student behaalde examenresultaten, zoals vermeld op de cijferlijst bij het diploma, zijn bepalend voor de indeling in lotingsklassen.
Volgens het artikel wordt er aan het probleem gewerkt en zal het niet lang meer duren om het probleem op te lossen, klopt dit bericht? Zo ja, kunt u ons nader informeren over uw plannen?
Bovengenoemde regeling wordt op onderdelen gewijzigd. Daarmee wordt beoogd de lotingsprocedure te verhelderen door nader aan te geven hoe het gemiddeld eindexamencijfer berekend moet worden als een gegadigde zich aanmeldt voor een fixusopleiding. De wijziging is opgesteld in overleg met de MBO Raad.
Daar binnenkort het Wetsvoorstel inzake het competentiegericht onderwijs in het mbo2 in de Kamer wordt besproken, in hoeverre houdt u bij uw voorstel rekening met deze omissie?
Ik acht het gewenst dat er ook in het mbo meer eenduidigheid komt in de diploma’s en de daarbij behorende resultatenlijsten. In het wetsvoorstel inzake de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur (kamerstuk 32 316) is daarom in artikel 7.4.6, tweede lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) bepaald dat bij ministeriële regeling modellen voor diploma en resultatenlijst kunnen worden vastgesteld. Die regeling wordt voorbereid. Het is voorts de bedoeling om in het Examenbesluit beroepsopleidingen WEB voor te schrijven op welke wijze de examenresultaten moeten worden uitgedrukt.
Acht u het prestatie-registratie-systeem van het competentiegericht onderwijs in het mbo eerlijk en kunt u ons verzekeren dat de kansen van mbo'ers die verder willen studeren maximaal wordt geborgd?
Uit een analyse van de selectiegegevens bij DUO blijkt dat de inlotingskans voor hbo lotingstudies relatief hoog is. Van de 3197 lotingsdeelnemers in 2010 met een mbo-diploma zijn er 2944 ingeloot (= 92%) en 253 uitgeloot (= 8%). Van de 7516 lotingsdeelnemers in 2010 met een havo- of vwo-diploma zijn er 6109 ingeloot (= 81%) en 1407 uitgeloot (= 19%). Door een hoger cijfergemiddelde heeft DUO lotingsdeelnemers met een mbo-diploma vaker in een hogere lotingsklasse ingedeeld. De gemiddelde gerealiseerde kans op inloting van mbo’ers is kortom hoger dan van studenten afkomstig van havo of vwo. Een hogere lotingsklasse betekent een hogere inlotingskans.
Door aanscherping van de regels betreffende de resultatenlijst bij mbo diploma’s (zie het antwoord op vraag 5) worden individuele studenten minder afhankelijk van keuzen van instellingen betreffende de resultatenlijst. Die aanscherping is erop gericht om de transparantie van diploma’s en examenresultaten te vergroten, in het belang van alle mbo’ers, instellingen voor vervolgonderwijs en werkgevers. Bovendien wordt door de wijziging van de RAS de lotingsprocedure verhelderd (zie het antwoord op vraag 4). De mogelijkheden tot doorstroom van mbo-gediplomeerden naar hbo lotingstudies zijn al stevig geborgd en door bovengenoemde maatregelen wordt die borg nog verder versterkt.
Het project in het gebied Nieuweschans/Hamdijk |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het project in het gebied Nieuweschans/Hamdijk en van de belangengroep «Belanghebbenden Hamdijkgebied»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het waterbergingsargument een doekje voor het bloeden is en dat dit project zich eigenlijk alleen maar focust op het aanleggen van «tupperware-natuur»? Zo nee, waarom niet?
Het project Hamdijk/Nieuweschans heeft tot doel om de wateropgave in dit gebied te realiseren. Het is onderdeel van het op orde brengen van de veiligheid van het Groningse watersysteem. De urgentie daarvan bleek bij de wateroverlast die zich voordeed in 1998, waarbij door dijkdoorbraken meer dan 150 miljoen euro schade optrad.
In samenhang met deze opgave worden tevens een aantal gebieden ingericht voor natuur. Deze natuur was oorspronkelijk onderdeel van de Natte As, een robuuste verbindingszone tussen het Zuidlaardermeer en natuurgebied Midden Groningen. In het regeerakkoord is aangegeven dat robuuste verbindingen worden geschrapt. Ik heb de provincies gevraagd om te komen met voorstellen voor een herijkte EHS binnen de financiële en inhoudelijke kaders van het regeerakkoord. Het is aan de provincie Groningen om te beoordelen of ze deze natuurgebieden meenemen in hun voorstel voor een herijkte EHS. Ik wacht deze voorstellen af en zal ze beoordelen binnen de genoemde kaders.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat bijna 300 hectare goede landbouwgrond onder water wordt gezet teneinde moerassen aan te leggen, aangezien de sociaal-economische schade enorm is? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de behandeling van de belanghebbenden door het provinciale bestuur een enorme schoffering is, aangezien er nooit ook maar iets met hun alternatieve plannen is gedaan? Zo nee, waarom niet.
Uitspraken van de zowel de Rechtbank als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat de gezamenlijke overheden (provincie, waterschap en gemeenten) zorgvuldig zijn omgegaan met de verschillende belangen.
Deelt u de mening dat, alles overziend, de provincie Groningen haar voornemens moet staken om gebieden met goede landbouwgrond onder water te zetten, aangezien het geen enkel doel dient, enorme sociaal-economische schade aanricht en Groningen doet veranderen in «Brulkikkerland»? Zo nee, waarom niet.
Zie vraag 2.
Bescherming van fiscale informatie van burgers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de bericht dat de Belastingdienst/Toeslagen volgens het College bescherming persoonsgegevens (CBP) onvoldoende controleert of de wettelijke regels en procedures ter bescherming van fiscale informatie van burgers worden nageleefd bij het opvragen van belastinggegevens door hulp- en informatiepunten?1
Ja.
Is het waar dat de Belastingdienst bij het opvragen van fiscale gegevens niet controleert of mensen daadwerkelijk toestemming hebben gegeven voor het opvragen van hun fiscale gegevens door een hulp- of informatiepunt en niet wordt vastgelegd door wie deze informatie wordt opgevraagd? Zo ja, wat is de reden voor deze gemakzuchtige gang van zaken?
De Belastingdienst hecht groot belang aan de vertrouwelijkheid van gegevens van burgers, met het oog op de bescherming van de privacy en zeker ook om te voorkomen dat misbruik van gegevens wordt gemaakt. In de overeenkomsten die met hulp- en informatiepunten (HIP) worden afgesloten wordt hieraan nadrukkelijk aandacht besteed. Met het ondertekenen van die overeenkomsten verplichten deze HIPs onder meer om zorgvuldig met alle gegevens om te gaan. Daarnaast is in deze overeenkomsten ook de verplichting opgenomen om te controleren of de burger is wie hij zegt dat hij is voordat wordt overgegaan tot het opvragen van informatie en uiteraard ook of er sprake is van toestemming. Over de afgelopen 5 jaren is één klacht bekend van een toeslaggerechtigde over een individuele HIP. De Belastingdienst heeft indertijd direct actie ondernomen.
De bevindingen van het CBP zien op een controle door de Belastingdienst op de naleving van de overeenkomsten door de HIP. Ook aan deze controle op de naleving hecht de Belastingdienst. Waar het beleid omtrent de HIP de afgelopen jaren vooral gericht is geweest op dienstverlening is de focus het afgelopen jaar verschoven naar kwaliteitsbewaking en controle. De maatregelen die zijn aangekondigd naar aanleiding van de CBP bevindingen sluiten aan op deze verschuiving. Als eerste maatregel zullen (op basis van steekproeven) toeslaggerechtigden worden gebeld voor wie informatie is opgevraagd. Hiermee wordt gecontroleerd of toeslaggerechtigden hiertoe toestemming hebben gegeven.
Voorts is de registratie van contactpersonen bij de HIP geactualiseerd. Tot slot is een deel van de zogenaamde bewerkersovereenkomsten met de HIP aangepast aan de huidige ondersteuning van de HIP. Deze aanpassing wordt in de loop van 2011 afgerond. Met de voltooiing van deze actie zullen alle bevindingen van het CBP door middel van een maatregel zijn opgelost.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat mensen erop kunnen vertrouwen dat vertrouwelijk met hun fiscale gegevens wordt omgesprongen? Is het waar dat u de conclusies van het CBP niet heeft weersproken en maatregelen gaat nemen om de onrechtmatigheden te beëindigen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, mede in het licht van het antwoord op de vragen van het lid Omtzigt2 over fraude met voorlopige teruggaven, dat ook identiteitsfraude een rol kan spelen bij de in desbetreffend antwoord geconstateerde grote fraudes met Voorlopige Teruggaven, fiscale gegevens uiterst vertrouwelijk moeten worden behandeld?
Zie antwoord vraag 2.
De drukke overwegen bij station Naarden-Bussum |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Kent u de situatie bij station Naarden-Bussum, waar de overwegen in het centrum lang en vaak dicht zijn door de nabijheid van het station en de drukke route van intercity-treinen? Kent u het pleidooi van lokale belangenorganisaties voor een verdiepte ligging van het spoor in Naarden en Bussum?
Ja.
Klopt het dat uitvoering van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer er toe leidt dat deze route nog meer treinen te verwerken krijgt?
In de planstudie OV SAAL 2020 (onderdeel van het Programma hoogfrequent Spoorvervoer) zijn meerdere varianten onderzocht, waarvan enkele leiden tot toename van het aantal treinen op de Gooilijn. In het onderzoek wordt ook aandacht besteed aan overwegen in Naarden-Bussum.
Is het waar dat sluitingsduur van de overwegen verkort zou kunnen worden als in plaats van de huidige vijf sporen nog slechts twee of drie in de overweg zouden zitten?
Ja. Als de oversteeklengte van de overweg korter wordt door het saneren van sporen, mag de aankondigingstijd (dat is de tijd tussen het activeren van de overweg en het passeren van de trein) korter worden. Dit leidt tot kortere dichtligtijden.
Zoals ik uw Kamer op 22 november heb laten weten voert ProRail in de periode 2011–2013 een grootschalig meet- en onderzoeksprogramma uit om te bezien of dichtligtijden verkort kunnen worden (Kamerstuk 29 893, nr. 111). Overwegen op de Gooilijn zullen aandacht krijgen in dit programma.
Is het waar dat van de huidige sporen er slechts drie met enige regelmaat gebruikt worden en ook in de toekomst met drie sporen volstaan kan worden?
Van de huidige vijf sporen bij station Naarden-Bussum worden momenteel drie sporen intensief gebruikt en wordt soms een vierde spoor gebruikt. Voor de komende jaren onderzoekt ProRail momenteel of met een optimalisatie en vereenvoudiging van de sporenlayout voldaan kan worden aan de groeiende capaciteitsvraag.
In de planstudie OV SAAL 2020 is in een aantal varianten voorzien dat het aantal treinen toeneemt op de Gooilijn. Dat vraagt voldoende capaciteit. Besluitvorming over OV SAAL is dit voorjaar gepland.
Bent u bereid om te onderzoeken of het weghalen van ongebruikte sporen een eenvoudige en betaalbare manier kan zijn om de problemen rond de dichtligtijden van de spoorwegoverwegen in Naarden en Bussum aan te pakken?
Ja. Vermindering van het aantal sporen te Naarden-Bussum wordt momenteel reeds door Prorail onderzocht, in eerste instantie voor de korte termijn. Na besluitvorming over OV SAAL 2020 zal ook worden gekeken naar de mogelijkheden voor de middellange termijn.
Bent u bereid om te onderzoeken of met het verplaatsen van seinen tijdwinst te boeken is met betrekking tot de openstelling van overweg?
Ja, ik zal ProRail verzoeken optimalisatie van seinen mee te nemen in het bij antwoord 3 genoemde dichtligtijdenonderzoek en de verdere uitwerking van de maatregelen OV SAAL middellange termijn.
Overigens worden door ProRail de eerste helft van 2011 verschillende maatregelen uitgevoerd (waaronder het verplaatsen van activeringspunten) waardoor de dichtligtijden van de overwegen tussen Naarden-Bussum en Bussum Zuid op korte termijn verkort worden.
De resultaten van het landelijke onderzoek komen in de periode 2011–2013 beschikbaar. Deze tijd is nodig omdat het een complex onderzoek betreft vanwege het grote aantal overwegen die ieder op zich een unieke situatie vormen vanuit ligging, seinplaatsing, dienstregeling, uitvoering van de dienstregeling door de vervoerder etcetera. Het gaat dus steeds om maatwerk waarbij er ook baanvakgewijs sprake is van onderlinge beïnvloeding van de overwegen en de te kiezen oplossing.
Bent u bereid om dit onderzoek vóór de zomer van 2011 aan de Kamer te zenden?
Nee. De resultaten van het meet- en onderzoeksprogramma naar verkorting van dichtligtijden van overwegen op de PHS en OV SAAL corridors zijn naar verwachting in de loop van 2012 gereed. Over de voortgang van maatregelen op de OV SAAL corridor zal ik uw Kamer informeren na besluitvorming over genoemde planstudie voor 2020.
Politiek gekleurde informatie verspreid onder ouders van leerlingen op de Christelijke Basisschool Het Klinket te Arnhem |
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief getiteld «Protesteer mee tegen bezuinigingen op passend onderwijs» die verspreid is onder de ouders van leerlingen op de Christelijke Basisschool Het Klinket, waarin de schoolleider Loes Hilderink van de betreffende school oproept tot protest tegen de bezuinigingen op het passend onderwijs?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de school dat de brief een onjuiste weergave van feiten inzake het kabinetsbeleid met betrekking tot passend onderwijs geeft en daarmee een eenzijdige en politiek gekleurde boodschap bevat?
In betreffende brief wordt uitgegaan van twee onjuiste veronderstellingen over de plannen op het passend onderwijs. Ten eerste wordt gesteld dat er door de bezuinigingen «... voor tienduizenden leerlingen geen plaats meer zal zijn in het speciaal onderwijs.» De capaciteit van de huidige bijna 70 000 plekken blijft bij de invoering van passend onderwijs echter bekostigd. Wel wordt deze bekostiging in het speciaal onderwijs iets lager met als gevolg dat daar de klassen gemiddeld 10% groter worden.
In de brief wordt verder aangegeven dat reguliere basisscholen «... meer zorgleerlingen krijgen, die eigenlijk niet geholpen kunnen worden in de basisschool en ook niet meer doorverwezen kunnen worden naar het speciaal basisonderwijs». Dit is onjuist. Het geld van de huidige rugzakjes voor extra begeleiding blijft bij het reguliere onderwijs. Hier wordt niet op bezuinigd. Daarnaast ontvangen reguliere scholen extra geld om begeleiding van zorgleerlingen op maat in te richten. Verder blijft het mogelijk leerlingen door te verwijzen naar het speciaal onderwijs. De school van aanmelding kan ervoor kiezen om onderwijs op de eigen school aan te bieden, maar kan ook een aanbod doen bij een andere school of in het speciaal onderwijs.
Om dit soort misverstanden te voorkomen en weg te nemen heb ik besloten alle scholen op verschillende manieren te informeren over mijn plannen. Zoals ik in het vragenuurtje op 8 maart heb aangegeven, ga ik alle schoolbesturen, scholen en medezeggenschapsraden in het primair onderwijs een brief sturen over de voorstellen passend onderwijs. Hiermee wil ik de verkeerde beelden in de media rechtzetten. Verder houd ik het veld op de hoogte via de nieuwsbrief van de directie Primair Onderwijs. Ook is op de website van de Rijksoverheid een onderwerp «passend onderwijs» aangemaakt waar mensen actuele informatie kunnen vinden: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs
Deelt u de opvatting dat een schoolleider geen eenzijdige politieke boodschappen behoort te verspreiden in en om een school?
Zoals ik u op 11 februari 2011 heb aangegeven in mijn antwoord aan de leden Wilders, Bosma en Beertema is de taak van de directeur van een school omschreven in artikel 29, eerste lid van de Wet op het primair onderwijs (WPO): «Bij de directeur van een school berust, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding van een school.» Op grond van de artikelen 30a en 31 van de WPO kan het bevoegd gezag hem bij wet opgedragen taken en bevoegdheden delegeren of mandateren aan (onder andere) de directeur.
Tot de bovengenoemde, al dan niet gedelegeerde of gemandateerde, taken van de directeur behoort uiteraard niet het uiten van een mening over een politieke partij. Dat neemt niet weg dat het de directeur in beginsel vrijstaat zijn mening te uiten over zaken die niet met die taken in verband staan. Zoals bekend is het uiten van een mening immers vrij, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Het betreft hier een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 7 van de Grondwet.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat zowel tijdens de Nationale Voorleesdag op 19 januari 2011 als tijdens de Warme Truiendag op 4 februari 2011 de Arnhemse SP-Wethouder Blijenberg op uitnodiging deze basisschool bezocht, terwijl andere politici de school in die periode niet bezochten?2 Lijkt hiermee volgens u «Het Klinket» een wel erg eenzijdig politiek podium te bieden, waarvan geen sprake behoort te zijn?
Ja, van dit feit heb ik kennis genomen.
In Arnhem is mevrouw Blijenberg Wethouder onderwijs en jeugd. Op de Nationale Voorleesdag en de Warme Truiendag bezochten in diverse gemeenten betrokken wethouders scholen in het land, zo ook binnen Arnhem. Verder staat het scholen vrij om te beslissen wie zij uitnodigen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «School roept ouders op tot verzet tegen kabinet»3 waarin het schoolbestuur aangeeft dat het niet aan de school is om stemadviezen te geven, maar desondanks niet aangeeft de brief hierin te zullen trekken? Hoe beoordeelt u het handelen van het schoolbestuur?
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Voor mijn antwoord verwijs ik naar vraag 3.
Aanhouding van tegenstanders van het Cubaanse regime |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de aanhouding van tegenstanders van het Cubaanse regime die de dood van Zapata Tamayo op 23 februari 2010 wilden herdenken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze daad?
In het regeerakkoord staat dat de Nederlandse regering opkomt voor de bescherming van mensenrechten wereldwijd. Ik vind de handelwijze van de Cubaanse regering betreurenswaardig. Mensenrechten, waaronder het recht op vrije meningsuiting, dienen te worden gewaarborgd door de Cubaanse staat.
Hoe beoordeelt u de reactie van president Obama van de Verenigde Staten, hierop?
President Obama pleit voor onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen. Ook Nederland pleit al jaren voor onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating. Omdat Nederland op dit moment geen politieke dialoog met de Cubaanse autoriteiten heeft, wordt dit standpunt steeds via de EU uitgedragen.
Op welke wijze is er vanuit Nederland hierop gereageerd?
Vanuit Nederland is niet officieel gereageerd. Wel heeft de Nederlandse ambassade in Havanna naar aanleiding van de incidenten contact gehad met een aantal betrokkenen. Er is onder andere telefonisch contact geweest met mensenrechtenverdedigers.
Op welke wijze is er vanuit de EU hierop gereageerd?
De bovengenoemde arrestaties zijn niet specifiek opgebracht tijdens de recente bijeenkomst van HV/VP Ashton met de Cubaanse minister van Buitenlandse Zaken Bruno Rodriguez op 23 februari j.l. HV/VP Ashton heeft wel de mensenrechtensituatie in het algemeen ter sprake gebracht. In alle politieke dialogen tussen EU en Cuba wordt dit thema opgebracht.
Welke gevolgen zal dit hebben voor de relatie en dialoog van Cuba met de EU? Wat moet er in dat kader volgens u gebeuren en op welke wijze gaat u dat aan de orde stellen, al dan niet in EU verband?
De arrestaties, alsook andere beperkingen op de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging, hebben een effect op de dialoog tussen de EU en Cuba. De EU lidstaten zullen het voorkómen van negatieve stappen en het nemen van positieve stappen door de Cubaanse autoriteiten meewegen in hun overwegingen hoe de relatie met Cuba er in de toekomst uit zal komen te zien.
Grensoverschrijdend vervoer |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Provinciale Staten van Limburg een tweetal moties hebben aangenomen over concrete afspraken met Duitsland en België over de aanleg van infrastructuur voor grensoverschrijdende verbindingen en financiering van de ombouw van treinstellen, om zo station Eijsden op korte termijn weer te bedienen?
Ja.
Bent u bereid uw medewerking te geven aan de uitvoering van deze moties voor zover dit binnen de bevoegdheden van de Rijksoverheid valt?
Wat betreft de motie inzake grensoverschrijdende aanbesteding regionale spoorconcessie merk ik op dat het hoofdzakelijk om regionale bevoegdheden gaat. In mijn voortgangsbrief van 7 maart 2011 heb ik aangegeven een inspanningsverplichting te zullen opnemen in de nieuwe vervoerconcessie vanaf 2015 voor het aanbieden van treindiensten op grensoverschrijdende trajecten (Kamerstuk 31553-7).
De motie spreekt ook over het toevoegen van de stoptreindiensten tussen Heerlen en Sittard en ten zuiden van Roermond aan de regionale concessie. Deze diensten vallen onder de huidige vervoerconcessie voor het hoofdrailnet. Momenteel laat ik een onderzoek uitvoeren naar de effecten van het veranderen van de reikwijdte van het hoofdrailnet. Mede op basis daarvan neem ik een besluit over de reikwijdte van het hoofdrailnet vanaf 2015. De Kamer wordt over dit onderzoek geïnformeerd in samenhang met het beleidsvoornemen over de vervoerconcessie.
Wat betreft de motie inzake bediening station Eijsden en verder volg ik de lijn van mijn ambtsvoorganger. Ik ben niet tegen de bediening van station Eijsden. Daarom blijft de infrastructuur van station Eijsden op orde, zodat bediening van het station in de toekomst mogelijk blijft.
Mijn ministerie heeft samen met de provincie Limburg en de gemeente Eijsden de mogelijkheden voor de bediening van station Eijsden onderzocht en dit heeft geleid tot de gezamenlijke conclusie dat er geen mogelijkheid was om de bediening van het station tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te exploiteren. Naar aanleiding van de motie Anker/Mastwijk (Kamerstuk 32 351, nr. 9) heb ik de regio laten weten dat ik altijd open sta voor een gesprek wanneer men op basis van nieuwe inzichten wél mogelijkheden ziet om het station op een financieel verantwoorde manier weer te bedienen. Het initiatief is dus aan de regio.
Deelt u de opvatting dat een verbinding met de HSL-steden Aken en Luik de hele Euregio met zijn 3,5 miljoen inwoners aantrekkelijker maakt voor het internationale bedrijfsleven en kennisnetwerken?
Ja.
Houdt u bij de voorbereidingen voor de concessieverlening voor het hoofdrailnet rekening met het feit dat er in diverse regio’s, zoals Limburg, maatwerk geboden kan worden met betrekking tot grensoverschrijdend vervoer? Zo ja op welke wijze? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag concreet ingaan op de eerder door de Kamer aangenomen motie-Mastwijk/Anker (Kamerstuk 32 351, nr. 3, 22 april 2010) waarin wordt opgeroepen om in toekomstige concessies nadrukkelijk aandacht te besteden aan verbindingen tussen buitenlandse steden en Nederland? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de gedachte om een grensoverschrijdende vervoersautoriteit te vormen waarbinnen overleg gevoerd kan worden tussen de verschillende betrokken overheden en (rail)vervoerders om te komen tot een zo efficiënt mogelijk OV-systeem in de Euregio?
Conform de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en regio, verleen ik de concessie voor het nationale spoornet en zijn de decentrale overheden verantwoordelijk voor het regionale verkeer en vervoer.
In mijn voortgangsbrief grensoverschrijdend spoorvervoer1, ben ik onder meer ingegaan op de bediening van de HSL-stations net over de grens. Door deze bediening zou het nationale net gekoppeld worden aan het HSL-netwerk net over de grens.
Voor het regionale maatwerk ligt de bevoegdheid bij de decentrale overheden en haar collega’s over de grens. Voor grensoverschrijdende lijnen, zowel bus als gedecentraliseerd spoor, vindt uiteraard afstemming met de bevoegde buitenlandse autoriteiten plaats. Het is aan de regio’s om te overwegen om hun bevoegdheden te bundelen in een grensoverschrijdende vervoerautoriteit indien zij menen zo tot een efficiënter regionaal aanbod te kunnen komen voor de reiziger.
Zijn er tussen uw ministerie en de ministeries in Duitsland en België contacten over investeringstrajecten Heerlen-Herzogenrath, de Avantislijn en de lijn Hasselt-Maastricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke fase is de besluitvorming rond deze trajecten?
Tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de relevante autoriteiten in de buurlanden vindt geregeld overleg plaats over de door u genoemde projecten. Ik verwijs u voor de stand van zaken rond deze projecten naar mijn voortgangsbrief over grensoverschrijdend spoorvervoer van 7 maart 2011.
Zijn er op dit moment businesscases ontwikkeld voor de lijnen Eindhoven–Venlo–Duisburg, en Eindhoven–Heerlen–Aken? Wat is de stand van zaken?
Ja. Zoals vermeld in de kamerbrief over treinverbindingen naar Duitsland van 28 januari 2010 (kenmerk VenW/DGMo-2010/153) heeft de NS businesscases ontwikkeld en besproken met Eindhoven en Limburg. Sindsdien is er gestudeerd op mogelijkheden om de verbindingen aantrekkelijker te maken. Op 13 april 2011 wordt een stakeholders bijeenkomst georganiseerd door de werkgroep van de projectorganisatie van de Regions of Connected Knowledge (RoCK) naar aanleiding van recent onderzoek naar de verbeter mogelijkheden voor het vervoer tussen Eindhoven – Düsseldorf. Zie voor wat betreft de stand van zaken ook mijn voortgangsbrief van 7 maart 2011.
Onterechte claim door fabrikanten vcan vitaminepillen dat vitamine C de weerstand verhoogt |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de actie van de Consumentenbond inzake onterechte claims van producenten van vitamine C-pillen, die stellen dat deze pillen de weerstand verhogen?1
Ja.
Wat is uw mening over de claim van verschillende fabrikanten van vitaminepillen dat Vitamine C de weerstand verhoogt, terwijl de Europese Voedselautoriteit ESFA deze claim wetenschappelijk niet bewezen acht?
De EFSA heeft geoordeeld dat vitamine C de weerstand ondersteunt. Ik ondersteun dit oordeel van de EFSA.
Bent u het eens met de stelling van de Consumentenbond dat de claims van verschillende fabrikanten dat vitamine C-pillen de weerstand verhogen misleiding zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Klopt de stelling van de Consumentenbond dat deze gezondheidsclaims in strijd zijn met de Warenwet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat fabrikanten van voedingsmiddelen gezondheidsclaims doen die in strijd zijn met de Warenwet?
Deze gezondheidsclaims zijn op dit moment niet in strijd met de Warenwet. De besluitvorming over deze claim moet nog door de lidstaten in EU verband plaats vinden. De lidstaten gaan hierbij uit van de wetenschappelijke adviezen die door de EFSA worden afgegeven. De besluitvorming hierover en het vastleggen in de verordening wordt eind 2011 verwacht.
De handhaving van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) van de generieke lijst met gezondheidsclaims zal op zich laten wachten totdat deze vastgelegd is in de claimsverordening nr. 1924/2006.
Deelt u de mening dat deze claims op verpakkingen en in reclame niet ongefundeerd gedaan kunnen worden, en dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing?
Claims op verpakkingen en in reclame dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing. Hierbij ga ik uit van het wetenschappelijke advies van de EFSA. De claimsverordening zal ertoe leiden dat alle claims onderbouwd zullen zijn.
Bent u van mening dat de stelling die op dit moment op verpakkingen van vitaminepillen staat, namelijk dat de supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn, voldoende voorlichting aan de consument over de waarde van deze supplementen geeft?
Het Voedingscentrum geeft voorlichting over gezonde en veilige voeding en voedselkwaliteit in breedste zin. Ook het Voedingscentrum geeft aan dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn en ik deel die mening. Ik vind het goed dat op de verpakking van vitaminepillen staat dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn.
Deelt u de mening dat een goede gezondheid niet afgekocht kan worden met vitaminepreparaten? Op welke wijze wordt nu voorgelicht over de waarde van vitaminepreparaten voor de gezondheid?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke stappen kunt u nemen en bent u bereid te nemen om onterechte gezondheidsclaims op verpakkingen en in reclameuitingen over voedingsmiddelen tegen te gaan?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De nVWA treedt reeds op tegen verboden claims en aanprijzingen op onder andere zuigelingenvoeding. Ook is de nVWA actief in het handhaven op medische claims: het onterecht toeschrijven van medische eigenschappen aan een levensmiddel. Daarnaast zal de nVWA de eerste afgekeurde individuele kinderclaims, ziekterisicoreductieclaims en claims gebaseerd op «new scientific evidence» (artikel 14 en artikel 13.5 van claims verordening 1924/2006) gaan handhaven. Deze claims hebben immers al wel de volledige procedure (inclusief overgangtermijnen) doorlopen.
Wat is uw reactie op de stelling van de Consumentenbond dat veel fabrikanten de claims nog op de verpakking laten staan en afwachten totdat de Europese Unie ze definitief heeft verboden?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8. Voor handhaving van niet toegelaten claims moet eerst de Europese besluitvorming worden afgewacht.
Bent u het eens met de Consumentenbond dat de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit op basis van de reeds gepubliceerde EFSA-opinies kan handhaven op grond van de Warenwet?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8.
Bent u bereid met uw Europese collega’s stappen te ondernemen om onterechte gezondheidsclaims tegen te gaan, en aan te dringen op uitvoering van de verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims? Zo nee, waarom niet?
Een bezoek aan het recreatiepark Parc Patersven in Zundert |
|
Paul Ulenbelt |
|
Hoe verklaart u dat er bij uw bezoek aan Parc Patersven op 23 februari 2011 geen gesprek met bewoners van het park1 was gepland, terwijl dat wel in de lokale pers was aangekondigd?2 Wist u voorafgaand aan het bezoek dat er tijdens het bezoek alleen gesproken zou worden met lokale en regionale CDA-ers?
Ik ben door de provinciale afdeling van het CDA in Brabant uitgenodigd om een bezoek te brengen aan het recreatiepark Parc Patersven in Zundert. Het bezoek had de problematiek met betrekking tot de grote groep Poolse arbeidsmigranten in de gemeente Zundert als thema. Er was voorzien in een ontvangst door de burgemeester, gevolgd door een gesprek met de lokale fractie van het CDA, de Vereniging van Eigenaren en de beheerder van het park. Na afloop van het gesprek was er gelegenheid voor anderen om hun standpunten of andere onderwerpen naar voren te brengen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de beheerder van het park wel van de organiserende CDA-fractie de mogelijkheid kreeg om met u in gesprek te gaan over de problematiek van de arbeidsmigranten op het park, en de bewoners en andere belangstellenden niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw antwoord op de vragen van de lokale CDA-afdeling zoals die in een persbericht zijn geformuleerd?3
De onderwerpen, zoals die door de lokale fractie van het CDA aan de orde zijn gesteld worden, waar mogelijk, meegenomen met het pakket van maatregelen dat door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Binnenlandse Zaken en mijzelf wordt voorbereid. Ik verwijs u voor het overige naar de antwoorden op de Kamervragen van de heren Spekman en Van Dam.4
Hebt u al contact gelegd met de burgemeester om te bemiddelen tussen de partijen op Patersven, zoals u toezegde aan de bewoners na de CDA-bijeenkomst? Zo nee, wanneer gebeurt dat? Zo ja, wanneer vinden de gesprekken plaats?
Er is contact geweest met de burgemeester. Er is in de gemeente op bestuurlijk niveau veel aandacht voor de problematiek op het park Patersven. In het kader van het legaliseringstraject ten behoeve van permanente bewoning dat door de gemeente Zundert is opgestart, worden strakke regels gesteld en afspraken gemaakt met de beheerder.
De problematiek is echter gecompliceerd, omdat het om én eigen bewoning én verhuur aan uitzendbureaus gaat. Ik heb er niettemin alle vertrouwen in dat betrokken partijen zich zullen inzetten om tot een werkbare verstandhouding te komen.
Gebruik van anonieme gegevens op werk.nl |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoe kan het dat persoonlijke gegevens, waarvan het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) beweert dat ze onzichtbaar zijn voor derden wanneer iemand zijn CV «anoniem» op werk.nl zet, toch door derden worden gebruikt?1
Het is van belang dat het CV van elke werkzoekende op werk.nl komt, zodat er matching tussen vraag en aanbod kan plaatsvinden.
Het UWV heeft naar aanleiding van de klachten van betrokkene de gang van zaken gereconstrueerd. De uitkomst van dit onderzoek is als volgt.
In de casus, die ten grondslag ligt aan de vragen, is gebleken dat de betrokkene zelf een anoniem CV op werk.nl heeft geplaatst. De betrokkene heeft zich daarna als werkzoekende ingeschreven. De werkcoach wordt geacht in overleg met de betrokkene het CV openbaar of anoniem op werk.nl te plaatsen. Kennelijk is in deze casus het CV van de betrokkene vervolgens door de werkcoach zonder diens uitdrukkelijke toestemming openbaar op Werk.nl geplaatst.
Het openbare CV van de betrokkene is inmiddels door UWV van Werk.nl verwijderd. De betrokkene heeft van het UWV uitleg over dit incident gekregen en excuses zijn gemaakt. UWV betreurt dit incident.
Het UWV heeft kenbaar gemaakt dat de betrokkene is benaderd door bedrijven, die gebruik hebben gemaakt van het op werk.nl geplaatste openbare CV. Er is derhalve geen sprake van misbruik op basis van niet-openbare gegevens. Er is dus geen sprake van een lek op werk.nl. Daarom zijn er geen mails aan andere werkzoekenden gestuurd.
Het betreft hier een menselijke fout. Bij de effectuering van het Redesign Werkbedrijf zal alleen nog de werkzoekende een CV op werk.nl plaatsen. Een dergelijke fout zal dan niet meer voorkomen.
Welke bedrijven gebruiken deze gegevens om hun diensten, al dan niet tegen vergoeding, voor bemiddeling aan te bieden? Wat heeft het UWV gedaan om dit misbruik aan te pakken?
Toegang tot de CV’s op Werk.nl is voorbehouden aan werkgevers die zich als zodanig hebben geregistreerd op Werk.nl. Een werkgever kan een kandidaat (ongeacht de status wel/niet anoniem) pas via werk.nl benaderen als hij/zij ingelogd is en een actieve vacature op werk.nl heeft.
Bemiddelingsbureaus kunnen ook actieve vacatures hebben en werk.nl benutten.
UWV heeft in zijn algemene voorwaarden Werk.nl opgenomen dat een gebruiker de CV’s en de daarin ter beschikking gestelde (persoons)gegevens slechts mag gebruiken voor contacten die plaatsvinden in het kader van de werving van personeel. Het ongevraagd verzenden van e-mails naar werkzoekenden, die geen verband houden met vacatures, is uitdrukkelijk niet toegestaan. Het UWV verricht in geval van klachten onderzoek en ontzegt, indien van toepassing werkgevers de toegang tot werk.nl. Dit is in de voorliggende casus ook gebeurd.
Hoeveel mails heeft het UWV aan werkzoekenden gestuurd met de waarschuwing om geen gebruik te maken van bedrijven die bemiddelingsdiensten aanbieden op basis van zogenaamde beveiligde gegevens van het UWV?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang weet het UWV dat kennelijk deze gegevens op werk.nl niet veilig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is het UWV begonnen met het onderzoek naar het lek op werk.nl? Hoe ziet dat onderzoek er uit? Wat zijn de resultaten van het onderzoek? Welke maatregelen zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de anonieme gegevens die werkzoekenden achterlaten op werk.nl nu veilig zijn en niet door derden kunnen worden misbruikt? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het personeelsbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie «Zij vertrokken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de drie interviews een precair beeld schetsen van het generieke personeelsbeleid van uw ministerie, en de specifieke rol van de Hoofddirectie Personeel en Organisatie daarin? Is dit uw inziens typerend voor het bredere beeld dat in uw organisatie leeft?
Ik heb begrip voor de teleurstelling van de geïnterviewden maar ik deel hun mening niet. Buitenlandse Zaken heeft een loopbaandienst met ruim 2 800 ambtenaren waarvan jaarlijks vele honderden wereldwijd van functie wisselen. Medewerkers worden zoveel mogelijk overeenkomstig hun eigen voorkeur geplaatst. Uitgangspunt is de juiste persoon op de juiste plaats. Daarbij kan dus ook voorkomen dat medewerkers niet geplaatst worden op een plaats van hun voorkeur. Door de inkrimping van het ministerie komt dit nu vaker voor. Het komt nauwelijks voor dat medewerkers naar aanleiding van een niet gewenste plaatsing ontslag nemen.
Wat is uw reactie op de uitspraken «Tekenend vond ik ook dat HDPO niet heeft geprobeerd mij binnen te houden» en «Wat me teleurstelde, was het gebrek aan bereidheid bij HDPO om te zoeken naar oplossingen»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat Buitenlandse Zaken «het in hoge mate» zal moeten hebben van «voortreffelijke jonge BZ’ers die boordevol ideeën en plannen zitten»?2
Het ministerie haalt jonge mensen binnen en biedt ze kansen voor een interessante carrière. Ze krijgen een uitgebreid opleidingspakket aangeboden. Bovendien draaien jonge medewerkers van andere departementen sinds enkele jaren volledig mee in de opleiding BBBZ (Beginnend Beleidsmedewerker Buitenlandse Zaken). Het is essentieel dat er voldoende vernieuwing in de organisatie wordt gebracht. Daarom zijn jonge medewerkers ook nodig voor de toekomst en zal het ministerie extra jonge medewerkers werven.
Welke strategie heeft u om deze BZ’ers te behouden, en de gebrekkige doorgroeimogelijkheden het hoofd te bieden?
Buitenlandse Zaken biedt medewerkers uitdagende en afwisselende plaatsingen in binnen- en buitenland. Medewerkers zijn direct betrokken bij het vormgeven en uitdragen van de Nederlandse visie op het buitenland. Medewerkers kiezen voor de loopbaandienst en doen op verschillende terreinen ervaring op om «all round» diplomaat te worden of om zich meer te verdiepen in bepaalde regio’s of beleidsterreinen. Een carrière betekent niet altijd hogere schalen, maar ook verdieping in het werk.
Wat zijn de perspectieven van de huidige en toekomstige trainees op uw departement?
De perspectieven voor rijkstrainees op doorstroming naar vaste functies zijn, ondanks de taakstellingen, redelijk. Een cijfermatig overzicht staat bij het antwoord op vraag 17. Rijkstrainees kunnen nadien ook op basis van een aanstelling in tijdelijke dienst bij Buitenlandse Zaken werkzaam blijven voor een specialistische functie. Dit biedt echter geen uitzicht op een vast dienstverband en heeft geen invloed op het aantal traineeposities. Het rijkstraineeprogramma is rijksbreed vastgelegd.
Klopt het dat zij alleen maar op uw ministerie werkzaam kunnen blijven als ze toegelaten worden tot het diplomatenklasje? Zo ja, welke invloed heeft dit op het aantal trainees?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zorgt u ervoor dat trainees zich optimaal kunnen ontplooien en uw ministerie hun kennis en kunde zoveel mogelijk kan benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening uw ministerie niet alleen maar flexibiliteit van medewerkers kan verwachten, zonder een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket te bieden? Zo ja, vindt u dat het overplaatsingssysteem kritisch tegen het licht gehouden moet worden?
Het overplaatsingssysteem wordt al enige maanden kritisch tegen het licht gehouden. Alle medewerkers zijn hiervoor herhaaldelijk en uitdrukkelijk uitgenodigd input te leveren. Voorzien is dat voorstellen voor aanpassingen over enkele maanden onderwerp van overleg met de Ondernemingsraad en de vakbonden zullen zijn.
Welke concrete invloed hebben uw twee pijlers en topprioriteiten stabiliteit en werkgelegenheid op het personeelsbestand van uw ministerie?
Prioriteiten in het beleid hebben invloed op het personeel. Dit komt tot uitdrukking in verschuiving van ambtelijke sterkte van afdelingen en opleidingspakketten die het personeel worden aangeboden. In de Kamerbrief over de herziening van het postennet wordt hier nader op ingegaan.
Heeft uw focus geleid tot aanpassingen van de competenties die gevraagd worden van het personeel? Zo ja, wat is er aangepast?
Door veranderende omstandigheden in binnen- en buitenland wordt bij de instroom het gevraagde profiel steeds bijgesteld. Aanvankelijk werden vooral juristen, historici en politicologen geworven. In de loop der jaren kwamen daarnaast ingenieurs, economen en linguïsten in dienst. Ook worden soms specialisten op het gebied van actuele thema's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of ICT geworven. Door om- en bijscholing worden medewerkers geschikt gehouden/gemaakt voor nieuw gestelde eisen, nieuwe kennis, talen, enz. Daarnaast kent het ministerie vele trainingen op het gebied van gedrag, zoals interculturele sensitiviteit, gesprekstechnieken, onderhandelingsvaardigheden, personal performance, assertiviteit, enz.
Hoe geeft uw ministerie concreet invulling aan de motie Schouw c.s.3 waarin wordt verzocht in het sociaal flankerend beleid ten behoeve van de inkrimping van het rijkspersoneel zorg te dragen voor een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren?
Het Sociaal Flankerend Beleid (SFB) op het ministerie van Buitenlandse Zaken is ingezet om vrijwillige mobiliteit binnen en buiten Buitenlandse Zaken te stimuleren. Het SFB staat open voor alle medewerkers. Het zijn overigens vooral oudere medewerkers die een beroep op het SFB hebben gedaan:
Zijn de bezuinigingen op uw ministerie leeftijdneutraal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo neen, bent u bereid dat zo spoedig mogelijk tot beleid te maken?
Ja. De huidige taakstelling is, zoals bij alle ministeries, ingegeven door de wens «kleiner maar beter». Bij dat uitgangspunt speelt leeftijd geen rol.
Hoe weegt u enerzijds het voordeel van meeroulerende HDPO’ers die de inhoud van het werk uit eerste hand kennen ten opzichte van mogelijke nadelen anderzijds, waaronder het eventuele gebrek aan professioneel personeelsbeleid en denkbare belangenverstrengeling van HDPO’ers die zelf (mee)beslissen over hun volgende functie?
HDPO is erg kritisch op vervolgplaatsingen van HDPO’ers om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Over voorgenomen plaatsingen wordt nadrukkelijk overlegd met de Commissie plaatsingsbeleid II, die onder leiding staat van plaatsvervangend Secretaris-Generaal en waarin tevens zitting hebben de Directeur-Generaal Politieke Zaken en vijf door de Ondernemingsraad aangewezen medewerkers. Deze commissie toetst de zorgvuldigheid van het overplaatsingsproces. Medewerkers van HDPO hebben daardoor eerder nadeel dan voordeel voor wat betreft hun vervolgplaatsing. In de periode 2007–2011 hebben 9 van de 110 medewerkers van HDPO die zijn overgeplaatst een promotie gekregen (8,18%, terwijl het Buitenlandse Zaken gemiddelde in die periode 22,56% bedroeg). Daarnaast werden 32 medewerkers van HDPO (29,01%) beneden hun eigen schaalniveau geplaatst.
Kunt u een overzicht geven van het aantal medewerkers onder de 35 die uw ministerie verlaten, vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Onderstaande tabel toont de uitstroom tussen 2000 en 2010 van ambtelijk personeel bij Buitenlandse Zaken, jonger dan 35 jaar, per schaal. De getoonde cijfers zijn inclusief uitstroom vanwege een overstap binnen de rijksdienst.
Schaal
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
3
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
2
4
–
2
–
1
3
1
–
2
5
1
4
5
3
2
4
5
5
7
3
10
11
9
15
6
6
7
7
7
6
6
6
6
9
9
11
7
–
1
4
4
–
3
3
2
–
6
3
8
–
3
2
3
2
1
–
1
2
4
6
9
–
–
1
5
–
2
1
5
4
2
4
10
8
8
11
18
12
7
15
7
4
3
5
11
21
39
35
26
10
11
10
11
5
10
9
12
6
3
2
4
5
2
4
3
1
2
–
13
1
–
2
–
1
–
1
–
1
4
1
14 en hoger
Het beeld van de relatief hoge uitstroom in de schalen 10 en 11, en in mindere mate schaal 12, is bij veel ministeries terug te zien. In het bijzonder vertoont de uitstroom bij BZK, EZ, OC&W, SZW, VROM en VWS hetzelfde beeld.
Kunt u een overzicht geven van het percentage van de verlengde contracten van medewerkers van uw ministerie onder de 35 vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Buitenlandse Zaken neemt jonge medewerkers onder de 35 jaar in tijdelijke dienst (o.a. uit de opleiding BBBZ) met wie na afloop een vast dienstverband wordt aangegaan (in 2000: 12; in 2001: 28, in 2002: 18, in 2003: 20, in 2004: 8, in 2005: 12, in 2006: 24, in 2007: 22, in 2008: 25, in 2009: 19 in 2010: 22).
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaande opgave ontvangen van de instroom van trainees bij start RTP.
Start
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
AZ
3
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
BuZa
4
2
5
5
2
2
3
3
3
8
5
BZK
12
10
5
8
17
15
28
26
24
21
18
DEF
0
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
EZ
8
10
9
12
5
4
9
15
15
16
6
FIN
13
14
13
13
4
5
6
6
8
11
3
JUS
15
14
13
13
10
10
12
15
16
15
13
LNV
15
15
15
0
0
5
6
5
10
10
8
OCW
6
13
6
6
3
4
5
8
8
10
16
SZW
12
10
14
12
6
6
6
6
6
9
9
V&W
19
24
31
13
10
28
23
44
40
42
46
VROM
5
3
8
8
4
15
15
15
15
15
15
VWS
7
8
8
7
10
8
8
10
8
8
16
R.v.State
2
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
Inspecties
0
0
0
0
0
0
0
0
6
4
0
Totaal
121
127
131
101
71
107
121
153
159
169
155
Daarnaast neemt Buitenlandse Zaken jaarlijks gemiddeld 15 jonge medewerkers aan in de opleiding BBBZ voor een eigen opleidingstraject. Deze medewerkers komen na een opleiding en twee jaar goed functioneren in vaste dienst.
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaand overzicht ontvangen van de doorstroming van trainees bij het Rijk.
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Totaal
Aanstelling bij eigen of ander ministerie*
88
58
88
90
127
119
570
Geen aanstelling
13
13
19
31
26
40
144
Totaal
101
71
107
121
153
159
714
Doorstroompercentage
85%
82%
83%
74%
83%
75%
80%
cijfers over vaste en tijdelijke aanstelling zijn van eerdere jaren niet volledig beschikbaar. In 2008, 2009 en 2010 was het percentage vaste aanstellingen resp. 59%, 58% en 46%.
De doorstroming van rijkstrainees binnen Buitenlandse Zaken geeft het volgende beeld (cijfermateriaal slechts beschikbaar vanaf het rijkstraineeprogramma 2003, de programma’s van 2009 en 2010 lopen nog):
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Aanstelling in vaste dienst
2
1
–
1
1
1
Aanstelling in tijdelijke dienst
–
–
–
1
1
Geen aanstelling
3
1
2
2
1
1
Totaal
5
2
2
3
3
3
NB: de jonge instromers die via de opleiding BBBZ bij Buitenlandse Zaken binnenkomen krijgen bijna allemaal een vaste aanstelling.
Kunt u een overzicht geven van het aantal trainees dat is aangenomen vanaf het jaar 2000 tot en met 2011? Hoe verhouden deze cijfers zich – absoluut en procentueel – tot andere departementen?
Zie antwoord vraag 16.