Onderzoek naar de bedreiging van medewerkers van jongerencentrum Asri |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website van jongerencentrum Asri over de bedreiging van medewerkers naar aanleiding van een campagne rond de verkiezingen voor de Provinciale Staten?1
Ja.
Is er sprake van aantasting van de vrijheid van meningsuiting, nu de aanleiding van de bedreigingen ligt in een poster van het jongerencentrum? Zo nee, waarom niet?
Aantasting van de vrijheid van meningsuiting is hier niet aan orde. Bij vrijheid van meningsuiting gaat het immers om de vrijheid van burgers om –met inachtneming van hun wettelijke verantwoordelijkheid- overtuigingen kenbaar te maken, zonder censuur door de Staat. Hier is sprake van bedreiging jegens de betrokken medewerkers van jongerencentrum Asri vanwege het uiten van een mening. Die bedreiging levert een strafbaar feit op.
Deelt u de mening dat de situatie dat mensen uit angst voor bedreigingen hun werk neerleggen en geen aangifte durven te doen niet getolereerd kan worden? Zo ja, welke instrumenten zijn er om bedreigde medewerkers te beschermen tijdens en na hun aangifte?
Ik deel de mening dat de situatie dat mensen uit angst voor bedreigingen hun werk neerleggen en geen aangifte durven te doen onaanvaardbaar is. Het belangrijkste instrument om bedreigde medewerkers te beschermen is het doen van anonieme aangifte. Slachtoffers van bedreigingen kunnen dan als adres een politiebureau, een slachtofferloket of een werkgever opgeven. Domiciliekeuze kan in alle gevallen worden aangeboden door de politie. Ook kan een werkgever aangifte doen namens een werknemer.
Heeft u inzicht in het aantal mensen dat bedreigd wordt en dat uit angst voor de gevolgen afziet van het doen van aangifte? Wat doet u om deze angst te verminderen?
Uit onderzoek van het CBS en het WODC blijkt dat in 2009 in 0.9% van de gevallen waarin geen aangifte wordt gedaan dit wordt nagelaten uit angst voor represailles. Dit is weliswaar een laag percentage, maar elk slachtoffer en elke getuige die uit angst voor represailles geen aangifte doet is er een te veel. Vandaar dat deze groep bescherming verdient. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 3, kan anonimiteit in het strafproces een instrument zijn om slachtoffers en getuigen met een reële angst voor represailles (verder) te beschermen.
Kan het jongerencentrum namens zijn medewerkers aangifte doen? Zo ja, wat zijn daarvoor de mogelijkheden en beperkinge?
Ja, zie verder het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat steeds vaker serieuze bedreigingen geuit worden via sociale media zoals Twitter, Hyves en Facebook? Zo ja, heeft u inzicht in het aantal bedreigingen dat op die manier geuit wordt en worden deze digitale bedreigingen actief door de politie onderzocht?
Dreigementen via sociale media worden even actief door de politie onderzocht als andere dreigementen. Zij worden echter niet afzonderlijk geregistreerd. Daarom kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toename van dergelijke dreigementen.
Bent u ook van mening dat het belangrijk is dat ernstige vormen van bedreiging altijd door de politie onderzocht worden? Wilt u de betrokkenen persoonlijk oproepen om alsnog aangifte te doen? Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve een onderzoek te laten doen, als aangiftes uitblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u met het OM afspreken dat ambtshalve onderzoek bij ernstige bedreigingen in de toekomst standaardbeleid wordt?
Een aangifte – en medewerking door het slachtoffer in het algemeen – is van groot belang voor ieder onderzoek naar een geval van bedreiging. Over de onderhavige casus heeft het Openbaar Ministerie mij laten weten dat er een politie-onderzoek loopt. Indien vastgesteld kan worden dat er sprake is van ernstige bedreigingen aan het adres van medewerkers van Asri, dan zal de officier van justitie de politie opdracht geven om een opsporingsonderzoek te verrichten naar de mogelijke daders, ook zonder dat aangifte is gedaan. Over de vraag of het verrichten van ambtshalve onderzoek bij ernstige bedreigingen standaardbeleid moet worden zal ik met het Openbaar Ministerie in overleg treden. Ik zal uw Kamer te zijner tijd nader berichten.
Het bericht dat Assen de Johan Willem Friso kazerne gaat verliezen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de kazerne in Assen van de luchtmobiele brigade, de mortierbrigade en de mbo opleiding moet sluiten? Kunt u aangeven in hoeverre het hier inderdaad om een gerucht gaat? Waaruit zou de geciteerde «legertop» de informatie hebben kunnen opmaken?1
Ik ben bekend met de berichtgeving in het Dagblad van het Noorden van 17 maart jl. De besluitvorming over de bezuinigingsmaatregelen is nog niet geheel voltooid. Ik wil op geen enkele wijze vooruitlopen op deze besluitvorming en derhalve ook niet ingaan op speculaties over deelonderwerpen.
Als het gerucht klopt, betekent dit dan dat de kazerne de facto dicht gaat en dat de werkgelegenheid voor het noorden daarmee definitief verloren is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft dit voor de nieuwe instroom bij het defensiepersoneel? Wat betekent dit voor de opleidingscapaciteit en de samenwerking met de ROC’s? Welke onderwijsinstellingen in het Noorden zullen hiervan het eerst klappen krijgen? Tot hoeveel verlies van banen zal het vervolgens op deze instellingen gaan leiden?
Met het kleiner worden van de defensieorganisatie zal ook de instroombehoefte afnemen. Defensie wil echter de instroom via de ROC's zoveel mogelijk in stand houden. Ik kan geen uitspraken doen over de gevolgen voor de werkgelegenheid bij de onderwijsinstellingen in het Noorden.
Kunt u aangeven, hoe zich een dergelijke situatie verhoudt tot de aangenomen motie Heijnen2, waarin wordt gevraagd de werkgelegenheidsgevolgen van de rijksbezuinigingen evenwichtig te verdelen?
Zoals eerder gemeld bij de beantwoording van uw vragen over de gevolgen van de bezuinigingen voor de Johan Willem Friso kazerne in Assen (vergaderjaar 2010–2011, aanhangselnummer 715 van 7 december 2010) ben ik bekend met de motie over het behoud van werkgelegenheid in krimpgebieden. Ik heb te kennen gegeven dat ik tegelijkertijd constateer dat defensieterreinen vooral in de provincies Drenthe, Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant liggen. Defensie kan deze gebieden niet per definitie uitsluiten van bezuinigingen.
Ik ben mij bewust van de ingrijpende gevolgen van de verkleining of zelfs opheffing van eenheden of staven voor de betrokken personeelsleden en hun families, maar ook voor de betrokken provincies. Besparingen zijn daarom in eerste instantie gezocht in de staven en de «overhead» bij mijn ministerie.
Niettemin is ook bij de operationele eenheden niet te ontkomen aan bezuinigingen. Daarvoor is de taakstelling waarvoor Defensie zich gesteld ziet te fors. Pas nadat is vastgesteld wat de gevolgen van de bezuinigingen zijn voor de operationele capaciteiten, kan het toekomstige ruimtebeslag van Defensie worden bepaald. Een toezegging dat Noord-Nederland zal worden ontzien kan ik niet geven.
Vindt u het verlies van duizenden banen in het noorden, waar toch al een ijle werkgelegenheidsstructuur is, een evenwichtige en evenredige ingreep?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer kan de Kamer de brief verwachten met uw plannen over de bezuinigingen en de regionale gevolgen ervan?
De besluitvorming over de bezuinigingen wordt verwerkt in een beleidsbrief die begin april aan de Kamer wordt gezonden.
Het artikel 'KNVB gaat vechtende speler harder straffen' |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «KNVB gaat vechtende speler harder straffen»?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Is het waar dat er elk weekend 20 tot 25 meldingen zijn van excessen als vechtpartijen of het molesteren van scheidsrechters? Heeft u inzicht in het aantal meldingen van geweld op het veld dat jaarlijks ingediend wordt bij de KNVB? Zo ja om welke aantallen gaat het en is er sprake van een toename van dit geweld?
In een volledig speelweekend worden ongeveer 32 500 wedstrijden gespeeld
in het voetbal. Bij 25 tot 30 van deze wedstrijden is er sprake van een exces.
De KNVB spreekt van een exces wanneer er sprake is van molestatie van de scheidsrechter, een collectieve vechtpartij of individuele mishandeling van spelers onderling.
De KNVB houdt al jaren cijfers bij van het aantal molestaties van arbiters en het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden. Bij het staken van wedstrijden wegens wanordelijkheden kan er sprake zijn van geweld, maar dit is niet altijd het geval. Het aantal molestaties schommelt de afgelopen jaren tussen de 200 en 250 per jaar. Het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden varieert tussen de 2700 en 3100 per jaar, en neemt de laatste jaren iets af.
Gelet op een jaarlijks aantal wedstrijden van 600 000 zijn de verschuivingen op het gebied van molestaties en gestaakte wedstrijden niet groot.
Deelt u de mening dat naast afdoening door de KNVB ook justitieel ingrijpen gewenst is? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit al? Zo nee, waarom niet?
Bij het beantwoorden van deze vragen moet onderscheid worden gemaakt tussen gedragingen in en buiten een spelsituatie. Deelnemers aan een sport, waaronder ook voetbal, hebben tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen (waartoe het spel uitlokt) over en weer van elkaar te verwachten. Het gebruik van geweld, gaat vanzelfsprekend te ver. Primair beoordeelt de tuchtcommissie van de betreffende sportbond of in spelsituaties sprake was van overtredingen van de door de sport zelf vastgestelde spelregels. Indien een slachtoffer aangifte doet, kan dat ertoe leiden dat het Openbaar Ministerie tot vervolging besluit. Ook in de context van strafrechtelijk ingrijpen zijn de spelregels volgens de Hoge Raad (uitspraak van 22 april 2008, LJN: BB7087) mede van belang voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid van gedragingen.
Dit betekent dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vergelijk Hoge Raad 10 september 1996, DD 97.004).
Het belang van spelregels voor het bepalen van de grenzen van de weder-rechtelijkheid geldt volgens de Hoge Raad in de regel niet voor het toebrengen van letsel buiten een spelsituatie. Hierbij moet worden gedacht aan geweld tussen spelers op het moment dat het spel stilligt, of aan geweld van een speler tegen een scheidsrechter of toeschouwer. Dergelijke gevallen worden door politie en Openbaar Ministerie dan ook niet anders behandeld dan vergelijkbaar geweld dat buiten een sportveld is gepleegd.
Op welke schaal vervolging plaatsvindt na het doen van een aangifte van een (gewelds)incident binnen of buiten een spelsituatie op een voetbalveld, is niet bekend. Deze incidenten worden niet apart geregistreerd als voetbalincident of geweld tijdens sportbeoefening. Ze worden als regulier geweldsincident geregistreerd en behandeld.
Bent u van mening dat het doen van aangifte na ernstig geweld op het veld gestimuleerd moet worden? Zo ja, ziet u hierin een rol voor zichzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Recent heb ik u het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» gestuurd.
Dit actieplan is erop gericht om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan en ervoor te zorgen dat een ieder veilig kan sporten bij de sportvereniging. Dit geldt niet alleen voor het voetbal, maar geldt ook voor alle overige sporten. Met dit actieplan wordt onder meer ingezet op de handhaving en het sportbreed invoeren van verbeterde (kennis van) spel- en gedragsregels en het versterken en
aanscherpen van het tuchtrecht. Daarnaast wordt stevig ingezet op de aanpak
van excessen in en bij de sport. Het doen van aangifte van strafbare feiten maakt daarvan een belangrijk onderdeel uit. Ik weet dat de KNVB voor zijn leden de lijn hanteert dat in geval van excessen altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Wordt geweld op het veld door politie en justitie anders behandeld dan vergelijkbaar geweld buiten het sportveld? Zo ja, kunt u aangegeven waarom dat zo is en op welke wijze er door politie en justitie anders omgegaan wordt met deze vormen van geweld? Op welke wijze wordt er in de jurisprudentie rekening gehouden met de omstandigheid dat het geweld in het kader van een sportwedstrijd is gepleegd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Maakt het tegengaan van geweld op het veld onderdeel uit van uw missie om van voetbal weer een schone sport te maken? Bent u bereid in uw sportnota die dit voorjaar naar de Kamer komt in te gaan op geweld in het veld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid wel aandacht aan deze problematiek te gaan schenken?
Zie het antwoord op vraag 4.
De Rotterdamse aanpak van spijbelaars tussen 18 en 23 jaar |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de afspraken die onderwijswethouder Hugo de Jonge van Rotterdam heeft gemaakt met de regiowethouders over het inschakelen van ouders van volwassen mbo-leerlingen?1
Ja.
Zo, ja, wat vindt u van deze afspraken?
Zoals ik ook al eerder, in het debat op 2 februari 2011 over wijzigingen in de Leerplichtwet in de Kamer op vragen van de heer Çelik heb aangegeven, begrijp ik dat in deze gemeenten ook ouders geïnformeerd worden over en betrokken worden bij het spijbelen van hun meerderjarige kinderen. Hoezeer ik ook sympathie heb voor het feit dat in Rotterdam alles wordt geprobeerd om ook volwassen leerlingen binnenboord te houden en daar ook ouders bij te betrekken, worden deze jongeren beschouwd als meerderjarig en handelingsbekwaam. Daarom kan ik een dergelijke gedragslijn niet voorschrijven.
Scholen kunnen wel al op eerdere leeftijd een onderwijsovereenkomst afsluiten met de deelnemer. Hierin kan bijvoorbeeld worden opgenomen dat gedurende de tijd dat een jongere op school zit, de ouders geïnformeerd worden over schoolprestaties en gedrag, ook over spijbelen. Deze overeenkomst moet zowel door de jongere als door de ouders ondertekend worden.
Kunt u zich het debat van 2 februari 2011 over wijziging van de Leerplichtwet i.v.m. diverse maatregelen ter bestijdig van schoolverzuim in de Tweede nog herinneren waarin de motie- Çelik2 opriep om de ouders van volwassen mbo-leerlingen actief te betrekken bij de verzuimregeling nog voordat de leerplicht werd ingeschakeld?
Ja, dat debat staat mij nog helder voor de geest.
Is uw reactie nog steeds dat u de motie ontraadt omdat deze in strijd is met de wet, zoals u tijdens het debat suggereerde?3
Inderdaad zijn mijn gedachten hierover nog steeds dezelfde.
Deelt u de mening dat het maken van afspraken altijd mogelijk is en dat dit niet altijd bij wet geregeld hoeft te worden? Zo ja, waarom heeft u dan bovengenoemde motie met precies dezelfde strekking als de afspraken die nu zijn gemaakt door onderwijswethouders in de regio Rotterdam-Rijnmond, ontraden?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Deelt u de mening dat niet alleen de fractie maar feitelijk de Kamer op het verkeerde been is gezet door de uitgesproken intentie technisch te benaderen en af te doen?
Neen, die mening deel ik niet. Mijn bijdrage op dit punt was glashelder en gebaseerd op het feit dat iemand van 18 jaar of ouder meerderjarig is voor de wet.
Deelt u de mening dat deze werkwijze in het hele land ingevoerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Deze werkwijze, hoe sympathiek ook, kan niet in het gehele land ingevoerd worden, omdat hij is gestoeld op een uitgangspunt dat niet in de wet verankerd is.
Een mogelijkheid is, dat scholen en gemeenten afspreken dat verzuim van 18-plussers eerder wordt gemeld indien zij dat noodzakelijk achten. Dit is de eigen verantwoordelijkheid van gemeente en school gezamenlijk.
De leerlingen van 18 jaar en ouder lopen door te spijbelen zelf een risico de opleiding niet te kunnen vervolgen. En zonder diploma is de kans op werk kleiner. Deze leerlingen zijn de eerstaangewezenen om daarop aangesproken te worden.
Ik neem het initiatief om scholen, en dan primair mbo-instellingen, actief te informeren over de mogelijkheid om in de, met de minderjarige leerling af te sluiten, onderwijsovereenkomst op te nemen dat gedurende de tijd dat de jongere op school staat ingeschreven, de ouders worden geïnformeerd over onder andere het spijbelgedrag.
Als u vraag 5 met ja heeft beantwoord, welke acties gaat u ondernemen om het hele land warm te krijgen om de ouders van mbo-studenten van 18 jaar en ouder actief te betrekken bij het verzuimbeleid?
Zie antwoord vraag 7.
Het gebruik van AED en meldkamers |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over het gebruik van Automatische externe defibrillator (AED), de gift van een AED, de vernieling van een AED en het AED alert systeem?1
Ja.
Onderschrijft u het belang van burgerhulp bij een plotselinge hartstilstand, naast een goede ambulance-infrastructuur, als onderdeel van de brede inzet van vrijwilligers in de veiligheidsketen? Op welke wijze komt de actieve inzet van vrijwilligers terug in de verdere uitwerking van het coalitieakkoord «Vrijheid en verantwoordelijkheid», zoals de agenda over hedendaags burgerschap?
Omstanderhulp is van groot belang bij een plotselinge hartstilstand om de responstijd2 van de ambulance te overbruggen. Door directe en adequate hulpverlening door middel van hartmassage en mond-op-mond beademing door omstander(s) kunnen levens worden gered. Gebruik van de AED door omstanders kan de overlevingskans nog verder vergroten. Ook veel brandweer- en politieauto’s zijn tegenwoordig uitgerust met een AED en de bemanning is getraind in het gebruik van de AED. De actieve inzet van vrijwilligers is één van de belangrijke elementen die wordt belicht in de agenda hedendaags burgerschap. Het kabinet wil samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers deze gezamenlijke agenda opstellen, om de krachten in de samenleving zichtbaar te maken en ruimte te bieden aan actieve burgers. Hierbij zal het kabinet op zoek gaan naar inbreng uit de maatschappij.
Kunt u het belang aangeven door een schatting te geven over hoeveel mensen in het afgelopen jaar dankzij de inzet van AED’s en/of het gebruik van reanimatieoproepsystemen (AED alert) zijn gered door informele vrijwilligershulp?
In Nederland zijn het afgelopen jaar gedocumenteerd 73 mensen gered door vrijwilligers met een AED. Andere algemene landelijke gegevens zijn er niet, maar het feitelijke aantal zal hoger zijn dan het aantal gedocumenteerde gevallen. In de Provincie Noord-Holland heeft het Academisch Medische Centrum (AMC) in Amsterdam onderzoek gedaan. Over een periode van 3,5 jaar zijn daar 36 mensen gered, mede door de inzet van een AED. Dit betreft het lokaal toepassen van AED’s (in sportscholen en winkelcentra) door vrijwilligers (zonder oproepsysteem) die daar toevallig in de buurt waren.
Op welke wijze zorgen het Rijk en andere overheden ervoor dat de betrokkenheid wordt vergroot en dat mensen – langs het sportveld, in de kantine, in het dorpshuis aan het biljart, maar ook juist in de thuissituatie – een cursus hebben gevolgd en zo levens kunnen redden?
De Nederlandse Hartstichting bevordert reanimatiecursussen en het gebruik van de AED op een landelijke schaal. Met subsidie van mijn departement wordt door onder andere de Hartstichting in een breed samenwerkingsverband3 gewerkt aan een landelijk beleidskader. Dit heeft tot doel plaatselijke vrijwilligersgroepen op een gestandaardiseerde manier onderling en met de regionale meldkamer ambulancezorg en regionale ambulancevoorziening op een goede manier samen te laten werken. Rond de zomer wordt dit beleidskader vastgesteld. Ik zal uw Kamer op de hoogte brengen van dit beleidskader nadat het mij is aangeboden.
Bent u van mening dat het aanmoedigen van vrijwillige EHBO-cursussen nog altijd onvoldoende gebeurt door overheden als de gemeenten en het Rijk en door andere publieke instellingen? Kunt u aangeven of naast de prikkel vanuit verzekeraars een financiële stimulans vanuit de overheid zou bijdragen aan het aanmoedigen van het volgen van een AED- en reanimatietraining? Kunt u bijvoorbeeld ter illustratie aangeven hoeveel rijksambtenaren een dergelijke training hebben gevolgd en een reanimatie/AED diploma hebben?
Het aanmoedigen van het volgen van vrijwillige EHBO-cursussen is van oudsher een activiteit vanuit de samenleving zelf. Er is nauwelijks een financiële drempel om een EHBO-cursus te volgen bij overheid, gemeente of andere publieke instelling.
Bedrijfsleven en (semi-) overheidsinstellingen zijn volgens vigerende ARBO wetgeving verplicht in bedrijfshulpverlening te voorzien. Reanimatie en AED-gebruik maken daar deel van uit. Het aantal rijksambtenaren dat een dergelijke training heeft gevolgd is bij mij niet bekend, maar binnen mijn ministerie zijn ongeveer 120 mensen getraind in het gebruik van reanimatietechnieken en het gebruik van AED.
Is het aantal vrijwilligers binnen de reanimatieoproepsystemen zoals AED alert evenwichtig verspreid of is er een opmerkelijk verschil tussen het aantal vrijwilligers in de verschillende veiligheidsregio’s en tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden? Is hier sprake van «segregatie»?
De vrijwilligersgroepen komen via lokale initiatieven tot stand. Daar ligt geen planning aan ten grondslag. Daarmee is er natuurlijk niet op voorhand een evenwichtige verdeling over het land en tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden.
Deelt u de mening dat het aantal meldkamers dat is aangesloten bij het AED alertsysteem zo spoedig mogelijk vergroot moet worden tot 100%?
Met de komst van het, in antwoord 4 genoemde, beleidskader is er voor de regionale meldkamers ambulancezorg een goede leidraad om de samenwerking met de lokale en regionale vrijwilligersorganisatie vorm en inhoud te geven. Het is de verantwoordelijkheid van de vrijwilligersorganisaties om zich zodanig te organiseren dat een succesvolle samenwerking in de regio gerealiseerd kan worden. De ambulancezorg staat over het algemeen positief tegenover deze samenwerking.
Bureaucratie bij de VtsPN |
|
Ronald van Raak |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat medewerkers bij de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN) vanaf het begin van deze maand iedere minuut bij moeten houden wat zij aan het doen zijn, tot aan een wc-bezoek toe?
Ik ben op de hoogte van berichtgeving van 18 maart jl. over het noteren van toiletbezoek van politiepersoneel in de Telegraaf.
Het betreft medewerkers van de telefooncentrale op een servicedesk die aangeven of zij op een bepaald moment wel of niet bereikbaar zijn. Zij houden niet bij per minuut wat zij doen, maar geven wel aan welk moment zij om welke reden niet telefonisch bereikbaar zijn.
Klopt het dat door leidinggevenden ook nog eens wordt gecontroleerd of dit wel door iedereen op de juiste manier wordt gedaan?
Er wordt door leidinggevenden niet gecontroleerd op reden van afwezigheid, maar wel op voldoende aanwezigheid.
Wat is het doel van deze registratiedrift en controlegekte? Hoe wordt het werk van de VtsPN en de politie hier beter van?
Het doel van de opgave van telefonische bereikbaarheid is om ervoor te zorgen dat er voldoende capaciteit aanwezig is om de klant te woord te staan. De mate van detaillering van de redenen voor de afwezigheid acht ik echter niet wenselijk. Ik zal ervoor zorgen dat vanaf 1 mei niet meer bijgehouden hoeft te worden welke reden de afwezigheid heeft.
Hoe rijmen deze handelingen met het door u opgestelde «aanvalsplan bureaucratie en versterking van vakmanschap politie», dat wij onlangs van u hebben mogen ontvangen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze bureaucratische maatregel per direct af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De terugkeer van de chloortrein |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er van half maart tot half april weer chloortreinen gaan rijden?1
Ja, dit klopt. Het gaat hierbij om zogenaamde incidentele chloortransporten die geschieden vanwege groot onderhoud in die periode bij Akzo Nobel, locatie Botlek.
Om hoeveel chloor(wagons) gaat het in totaal?
Het zal naar verwachting gaan om een hoeveelheid chloor van 4300 ton . In totaal zullen 12 treinen met ieder 6 à 7 wagens met chloor vanuit Ibbenbüren (Duitsland, ten oosten van Oldenzaal) naar Rotterdam–Botlek rijden.
Op welke wijze wordt bijgehouden of chloortransporten binnen het vastgestelde maximum per jaar blijven?
Structurele chloortransporten per spoor in opdracht van Akzo Nobel zijn op basis van het «Convenant Akzo Chloortransporten» sinds 2006 definitief beëindigd. Het convenant staat Akzo Nobel onder specifieke omstandigheden incidenteel transport toe tot een maximum van 10 000 ton per jaar (dat past in circa 200 ketelwagons). Alvorens transporten plaatsvinden wordt hiervan vooraf melding gemaakt bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Op basis van het convenant doet Akzo Nobel achteraf schriftelijk verslag over uitgevoerde incidentele chloortransporten per spoor, onder opgave van reden, hoeveelheden en data.
Toetst u of chloortransporten daadwerkelijk onvermijdelijk zijn, of staat u die sowieso toe zolang ze binnen het maximum blijven?
Incidenteel transport van chloor per spoor mag op basis van artikel 6 b van het convenant alleen plaatsvinden om specifieke voorziene (bijvoorbeeld groot onderhoud) en onvoorziene vermindering en uitval van de lokale productie op te vangen. Dit om bestaande afnamecontracten te kunnen blijven honoreren en grote economische vervolgschade te voorkomen. Akzo Nobel heeft zich verplicht door middel van goede planning en afspraken met afnemers dergelijke transporten zoveel mogelijk te beperken.
Heeft u bemoeienis met de route die de chloortreinen afleggen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De route wordt zoals gebruikelijk bepaald in overleg tussen Akzo Nobel, de vervoerder en ProRail; dit geschiedt op basis van het zogenaamde «chloorregime», dat is geborgd in wettelijke voorschriften.
Waarom wordt er bij deze chloortransporten niet maximaal gebruik gemaakt van de relatief veilige Betuwelijn, maar van de route door Oldenzaal, Hengelo, Almelo, Deventer, Apeldoorn en Amersfoort?
De incidentele chloortransporten zullen rijden via de gebruikelijke route, die daarvoor al sinds jaar en dag voor wordt gebruikt, en onder strikte toepassing van het zogenaamde chloorregime, dat onder andere inhoudt: uitsluitend rijden op tijdstippen dat er zo weinig mogelijk interactie kan plaatsvinden met ander verkeer (bij voorkeur ’s nachts) met een maximale snelheid van 60 km/uur. Er zijn alternatieve routes via de Betuweroute onderzocht, maar die waren om verschillende technische en logistieke redenen (extra rangeerhandelingen, niet de juiste locomotief beschikbaar, extra lange route) niet mogelijk of minder veilig dan de gebruikelijke route.
Klopt het dat veiligheid een criterium is op basis waarvan u routedwang kunt opleggen? Acht u dat in het geval van chloortransporten van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van de invoering van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor zal de Wet vervoer gevaarlijke stoffen worden gewijzigd. In dit wetsvoorstel zal een routeringsregeling worden opgenomen om tegemoet te komen aan het kabinetsvoornemen om nieuwe chloorstromen over het spoor te voorkomen. De minister van IenM krijgt daarmee de bevoegdheid om het vervoer van chloor over alle hoofdspoorwegen te verbieden. Om de afspraken met Akzo Nobel uit het convenant te eerbiedigen, geldt deze bevoegdheid niet voor de incidentele chloortransporten. Wanneer voor de incidentele chloortransporten een andere route wenselijk is, zouden hierover aanvullende afspraken met Akzo Nobel gemaakt moeten worden.
Deelt u de mening dat de route via de Betuwelijn weliswaar wat meer kilometers beslaat, maar dat de treinen op de route over een veel langer stuk over veiliger spoor rijden? Zo nee, waarom niet?
Voor dit soort vervoer is de Betuweroute het meest geschikt. Echter, de routekeuze voor de incidentele chloortransporten is maatwerk, waarbij, naast de voorkeur om via de Betuweroute te rijden, ook andere aspecten meegewogen worden.
Problemen omtrent het aanvragen van een DigiD op de BES-eilanden |
|
Brigitte van der Burg (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat Nederlandse inwoners van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (BES-eilanden) geen DidiD-account kunnen aanmaken en dus geen gebruik kunnen maken van de diensten van DigiD?
Ja.
Kunt u aangeven waarom Nederlandse inwoners van de BES-eilanden geen DigiD-account kunnen aanvragen?
De werking van DigiD is gebaseerd op het BSN en het adresgegeven van de GBA. Naast dat bij het aanvragen van een DigiD de inlogcode naar het GBA-adres van de aanvrager wordt gestuurd, wordt na authenticatie van de burger bij transactie met overheidsdiensten het BSN teruggegeven. Op dit moment bestaat in Caribisch Nederland het BSN nog niet.
Is het waar dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al een werkende link heeft tussen de GBA en het PIVA-systeem, het GBA-equivalent van Caribisch Nederland? Zo nee, kunt u aangeven of hier snel verandering in komt? Zo ja, kunt u aangeven welke andere technische obstakels bestaan voor het uitwisselen van relevante informatie voor de aanvraag van DigiD?
Nee, er is geen werkende link tussen de GBA en PIVA. Tussen de GBA en PIVA bestaat wel al jaren de zogeheten PIVA-GBA-Koppeling of PGK-module. Deze – beperkte – technische voorziening ondersteunt de uitwisseling van persoonsgegevens bij migraties tussen de verschillende delen van het Koninkrijk. Sinds 10 oktober 2010 is daarnaast een verstrekkingenvoorziening in werking gesteld, de PIVA-V. Deze voorziening maakt verstrekking van persoonsgegevens mogelijk uit de bevolkingsadministraties van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan Nederlandse overheidsorganen. Hiermee is de techniek voorhanden om persoonsgegevens voor DigiD beschikbaar te maken. Echter, zoals onder 2 aangegeven, bestaat het voor DigiD essentiële persoonsgegeven BSN niet in Caribisch Nederland.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Nederlanders op de BES-eilanden over een DigiD-account moeten kunnen beschikken, zodat zij van dezelfde diensten van de overheid gebruik kunnen maken als Nederlanders in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Met Caribisch Nederland is afgesproken bij de overgang zoveel mogelijk de Nederlands-Antilliaanse systematiek te behouden en pas op termijn zoveel mogelijk over te gaan naar de Nederlandse systematiek. Het voert te ver om op dit moment al te bepalen of de DigiD systematiek op termijn zal worden ingevoerd of niet.
Kunt u aangeven binnen welke termijn u dit probleem voor Nederlanders op de BES-eilanden kunt oplossen?
Momenteel onderzoek ik de mogelijkheden om aan de wensen tot het gebruik van DigiD van niet-ingezetenen tegemoet te komen. Daar waar de overheid beschikt over betrouwbare adresgegevens, zoals van de klanten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), is gekozen voor uitgifte per post. Voor de overige groep is het noodzakelijk dat hun identiteit deugdelijk wordt vastgesteld. Om die reden wordt gekeken naar balieuitgifte. Deze voorziening biedt het vooruitzicht dat straks iedereen die een zodanige relatie heeft met de Nederlandse overheid, dat het gewenst is dat hij of zij over een DigiD beschikt, via DigiD zijn zaken digitaal kan afhandelen met verschillende overheidsinstellingen.
De functionaliteit van balieuitgifte laat ik momenteel inbouwen in DigiD. Deze technische aanpassing zal naar verwachting begin 2012 voltooid zijn. Daarnaast verwacht ik begin 2012, in overleg met (grens)gemeentes en het ministerie van Buitenlandse Zaken, één of meerdere geschikte locaties te hebben gevonden voor een proef met balieuitgifte. Ik denk daarom dat de eerste balieuitgifte voor niet-ingezetenen in de eerste helft van 2012 in proefvorm zal kunnen plaatsvinden.
Scheefwonen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Aanpak scheefwonen stokt» en «Corporaties lopen kwart miljard mis»?1
Ja.
Klopt het nog steeds dat de extra huurverhoging per 1 juli aanstaande ingaat? Is dit nog steeds de planning en uw streven? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer voorstellen om dit te bewerkstelligen verwachten?
De extra huurverhoging zal niet per 1 juli aanstaande ingaan. Bij de voorbereiding van de benodigde wetswijziging is gebleken dat deze maatregel forse consequenties heeft in de uitvoering, zowel voor verhuurders en huurders als voor de huurcommissie en in tweede instantie de rechter. Het gaat hierbij in het bijzonder om de benodigde inkomenstoets. Zoals ik in mijn brief over het huurbeleid per 1 juli 2011 heb aangegeven heeft het kabinet het voornemen om de extra huurverhoging voor huishoudens met een inkomen van meer dan € 43 000 per 1 juli 2012 in te voeren. Een wetsvoorstel ter zake zal zo spoedig mogelijk bij de Kamer ingediend worden.
Indien de datum van 1 juli aanstaande niet gehaald kan worden, wat zijn hiervan dan de financiële consequenties zowel voor het Rijk als de corporaties? Hoe denkt u die dan te gaan oplossen?
Er zijn geen nadelige financiële consequenties voor het Rijk als gevolg van het niet invoeren van de extra huurverhogingsmogelijkheid per 1 juli aanstaande. Voor corporaties zijn er ook geen financiële consequenties anders dan dat mogelijk verwacht inkomen een jaar later gerealiseerd kan worden.
Juridisch advies landsadvocaat over pensioenakkoord |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Waarom bent u in uw brief1 niet ingegaan op het verzoek (gedaan tijdens regeling van werkzaamheden van 8 maart 2011) om het juridische advies over het omzetten van oude pensioenrechten naar de Kamer te sturen?
Als algemene beleidslijn van het kabinet geldt dat adviezen van de landsadvocaat niet aan de Tweede Kamer ter inzage worden aangeboden noch ter beschikking van derden worden gesteld. Adviezen van de landsadvocaat zijn interne adviezen opgesteld met het oog op (interne) ambtelijke beleidsvoorbereiding; zij komen tot stand in de vertrouwelijke relatie tussen de landsadvocaat en de Staat als cliënt.
Hoe kan het dat de Kamer het advies van de landsadvocaat nog niet heeft mogen inzien, terwijl de Volkskrant wel over het advies schrijft in het artikel «Blokkade voor pensioenakkoord»?2
Zie antwoord vraag 1.
De onderbetaling van ambassadepersoneel |
|
Frans Timmermans (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Marokkaanse ambassade buit personeel uit»?1
Ja
Wat is uw opvatting over de in dit bericht beschreven situatie?
Ook de in Nederland gevestigde buitenlandse vertegenwoordigingen moeten de wet respecteren, waaronder alle dwingende bepalingen van arbeidsrecht. Over de specifieke situatie bij de Marokkaanse ambassade verwijs ik naar de brief die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hebben gestuurd.
Is er ook bij andere buitenlandse ambassades sprake van onderbetaling van lokaal geworven personeel met een Nederlands paspoort? Zo ja, bij welke ambassades is dit het geval?
Voor de situatie rond de particuliere bedienden op de Saoedische en andere ambassades (die overigens van een andere aard is dan dit onderwerp) verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen daarover van het lid De Roon.
Nederlandse inspectie- en opsporingsdiensten hebben geen wettelijke bevoegdheid om onderzoek te doen bij ambassades, consulaten en individuele diplomaten van andere landen. Dit volgt uit het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. Eventuele misstanden kunnen alleen bekend worden wanneer de betrokken werknemers daartoe het initiatief nemen. Dat is vanuit andere buitenlandse ambassades tot op heden niet gebeurd.
Hoeveel werknemers worden er benadeeld door het schenden van de wet- en regelgeving op het gebied van werk en inkomen door ambassades? Hoeveel van hen zijn dientengevolge in de financiële problemen geraakt?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat ambassades zich bij het lokaal werven en in dienst hebben van personeel moeten houden aan het Nederlands arbeidsrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke stappen zult u zetten om het uitbuiten van onmachtig personeel door ambassades tegen te gaan?
Telkens als ik informatie heb over gevallen van misstanden rond lokaal aangenomen werknemers, spreek ik de desbetreffende ambassadeur daarover aan en wijs die op zijn verplichtingen krachtens het Nederlandse arbeidsrecht.
Forensische pathologie |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending over het tekort aan forensische artsen?1
Ja.
Is het waar dat er jaarlijks honderden mensen overlijden waarvan de dood thuis hoort in het strafrechtelijk vervolgbaar traject? Wat is uw mening over de (afgeleide) cijfers die in de uitzending worden gebruikt? Is er onderzoek gedaan of komt er onderzoek naar verdachte sterfgevallen en hoe (huis-)artsen en lijkschouwers daarmee omgaan?
In de uitzending wordt de stelling geponeerd dat te vaak een verklaring van natuurlijk overlijden wordt afgegeven. Daarbij worden voorbeelden genoemd als medische fouten (bijvoorbeeld bij medicatie), maar ook mogelijke strafbare feiten. De cijfers over het aantal gevallen waarin verklaring van natuurlijk overlijden wordt gegeven, terwijl nader onderzoek naar strafbare feiten geïndiceerd wordt geacht, is een schatting gebaseerd op de ervaringen van de geïnterviewde.
Het valt niet uit te sluiten dat er mogelijk te vaak een verklaring van natuurlijk overlijden wordt gegeven. Ik verwijs u hieromtrent naar beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Van Gerven en Gerkens (beiden SP) d.d. 11 juni 2009 (nummer 3490) door de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de toenmalige Minister van Justitie. Een verklaring van natuurlijk overlijden mag alleen afgeven worden, wanneer de behandelaar ervan overtuigd is dat het overlijden natuurlijk is geweest. Indien een behandelend arts of in een later stadium een gemeentelijk lijkschouwer een dergelijke verklaring van overlijden afgeeft, wordt er geen verslag uitgebracht aan de officier van justitie. Het Openbaar Ministerie draagt in die gevallen geen kennis van het overlijden, zodat niet kan worden afgewogen of nader (strafrechtelijk) onderzoek aangewezen is. Het is voor mij niet mogelijk om vast te stellen hoe vaak ten onrechte een verklaring van overlijden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is afgegeven. Welk aantal eventueel had dienen te leiden tot een strafrechtelijk onderzoek, kan ik dan ook niet vaststellen. Mijn ambtgenote van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij laten weten dat er voorlopig geen onderzoek zal worden gedaan naar de omgang met verdachte sterfgevallen door artsen.
Klopt het dat er slechts vijf forensische pathologen/artsen zijn in Nederland? Zo nee, hoeveel zijn er dan? Zo ja, deelt u de zorg van de gast, de heer Van de Groot, dat er te weinig forensische pathologen/artsen zijn? Zo ja, wat moet er gebeuren om dit aantal te vergroten? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn momenteel zes forensische pathologen werkzaam. Vijf daarvan werken bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De zesde werkt als zelfstandig forensisch patholoog. Het NFI is in staat alle aangeboden obducties te verrichten en de levertijden te verkorten.
Om toekomstige forensisch pathologen te werven, heeft het NFI budget vrijgemaakt om één opleidingsplaats tot (klinisch) patholoog te financieren. Binnen het NFI wordt diegene opgeleid tot forensisch patholoog. Verder wordt momenteel door het NFI, in samenspraak met de Medisch Specialistisch Registratie Commissie (MSRC), de mogelijkheid onderzocht om pathologen in opleiding een geaccrediteerde stage van drie maanden aan te bieden bij het NFI. Dit is een uitbreiding op de huidige geaccrediteerde tweeweekse stage die nu wordt aangeboden.2
Deelt u de mening van de heer Van de Groot dat als er niet gauw iets gebeurt er geen forensische pathologen/artsen meer in Nederland zijn en wij deze expertise uit het buitenland moeten halen? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel aandacht wordt er geschonken aan forensische pathologie/geneeskunde tijdens de geneeskundige opleiding? Klopt het dat de meeste artsen de kenmerken van medicatiefouten of toxicatie niet herkennen als zij de dood moeten vaststellen bij een overledene? Zo nee, waarom niet?
De geneeskundige opleiding begint met een initiële bachelor/masteropleiding; hierna kan een vervolgopleiding tot medisch specialist worden gevolgd. Forensische geneeskunde dan wel forensische pathologie is geen verplicht onderdeel van de initiële opleiding tot arts.
Er is onderscheid tussen de (forensische) pathologie en forensische geneeskunde. Binnen de vervolgopleiding voor het specialisme maatschappij en gezondheid bestaat het profiel forensische geneeskunde. Een profiel is een deelgebied van de geneeskunde, een verdieping van het deskundigheidsniveau van de arts (nog) niet leidend tot het deskundigheidsniveau van een specialisme, dat door het College Geneeskundige Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) als zodanig is aangewezen.
De Netherlands School of Public & Occupational Help (NSPOH), een erkend opleidingsinstituut door de Sociale-Geneeskunden Registratie Commissie (SGRC), verzorgt de 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde leidende tot een profiel-registratie als forensisch arts bij de KNMG. Tevens biedt de NSPOH afzonderlijke modulen op het gebied van forensische geneeskunde aan die artsen als bij- en nascholing kunnen volgen. In 2010 waren er 186 forensische artsen bij de KNMG geregistreerd.
Een forensisch patholoog volgt eerst de vijfjarige opleiding tot het wettelijk erkende specialisme pathologie en wordt vervolgens in een tweejarig traject aanvullend bijgeschoold tot forensisch patholoog.
Ik kan niet bevestigen of de stelling klopt dat de meeste artsen de kenmerken van medicatiefouten of toxicatie niet herkennen. Van belang is dat de artsen slechts een verklaring van overlijden mogen afgeven, indien zij ervan overtuigd zijn dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak. Indien deze overtuiging niet bestaat, dienen zij een gemeentelijk lijkschouwer in te schakelen. Indien deze meent ook niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat wederom de overtuiging dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ontbreekt, wordt aan de officier van justitie verslag uitgebracht. Deze kan in geval van een vermoeden van een niet natuurlijk overlijden besluiten tot een gerechtelijke sectie. Ook kan de officier van justitie opdracht geven voor een toxicologisch onderzoek.
Om de kwaliteit van de lijkschouw in Nederland te verbeteren heeft de minister van VWS medische beroepsorganisaties verzocht een richtlijn op te stellen met betrekking tot de werkwijze rondom lijkschouw. Die richtlijn zou onzorgvuldigheden bij het vaststellen van de aard van overlijden bij volwassenen moeten voorkomen. Inmiddels is onder leiding van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een dergelijke richtlijn in de maak. Deze richtlijn wordt via samenwerking tussen huisartsen, specialisten onder wie specialisten ouderengeneeskunde alsmede forensisch artsen en vertegenwoordigers van de KNMG tot stand gebracht. De richtlijn beoogt onder meer duidelijkheid te scheppen voor artsen bij het verrichten van de lijkschouw.
Bent u bereid met uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te overleggen om de geneeskundige opleiding zo te veranderen dat artsen in het algemeen meer kennis hebben van forensische geneeskunde? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de onderhavige vraagstelling onder de aandacht van mijn collega’s van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gebracht. Zij hebben mij het volgende doen weten. Het Raamplan Artsopleiding 2009 van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) beschrijft verschillende landelijke vereisten gesteld aan de initiële opleiding tot arts. Het raamplan sluit aan op de Europese Richtlijn 2005/36EG over erkenning beroepskwalificaties.
In de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat in een algemene maatregel van bestuur de opleidingseisen voor de arts moeten worden geregeld. Dit AmvB (het Besluit opleidingseisen arts, Stb. 2010, 704) neemt het Raamplan Artsopleiding 2009 als uitgangspunt. De eindtermen uit dit Raamplan worden vertaald in het curriculum van de geneeskundeopleiding. De curriculumbeschrijvingen zijn een verantwoordelijkheid van de individuele faculteiten.
Voor wat betreft de voor de strafrechtspleging relevante forensische pathologie vertrouw ik erop dat de activiteiten die het NFI onderneemt om de aanwas van nieuwe forensisch pathologen te waarborgen (zie mijn antwoord op vragen 3 en 4) voldoende effect zullen hebben.
Kwaliteitsnormen voor kankeroperaties |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij tien ziekenhuizen de kwaliteit van kankeroperaties onder de maat is?1
Op 31 januari jl. heeft de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) voor een aantal chirurgische ingrepen kwaliteitsnormen bekend gemaakt waaraan deze per 1 januari 2012 moeten voldoen.
Zorgverzekeraar Achmea heeft besloten om deze normen met ingang van 2012 te hanteren bij inkoop van desbetreffende zorg. Ter voorbereiding heeft de zorgverzekeraar bij alle ziekenhuizen in Nederland behandelgegevens opgevraagd en hen op basis hiervan ingedeeld in drie categorieën: ziekenhuizen die voldoen aan de norm(en), ziekenhuizen waarmee de verzekeraar nog in gesprek is en ziekenhuizen die de behandelingen niet uitvoeren. Niet gesteld is dat de ziekenhuizen waarmee de verzekeraar op het moment van publicatie van het bericht van Zorgvisie (17 maart jl.) nog in gesprek was, niet voldoen aan de norm(en) van de NVvH. In een aantal gevallen kon dit niet worden beoordeeld, omdat de opgevraagde behandelgegevens nog niet door alle ziekenhuizen volledig waren aangeleverd.
Deelt u de opvatting van zorgverzekeraar Achmea dat deze ziekenhuizen niet voldoen aan de norm van de Nederlandse Vereniging van Heelkunde? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet ingegrepen in de ziekenhuizen die volgens zorgverzekeraar Achmea slechte zorg bieden aan kankerpatiënten? Functioneert de Inspectie niet naar behoren, of is de zorg in die ziekenhuizen toch niet zo slecht als wordt voorgesteld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om te bepalen wat goede en verantwoorde zorg is. Ik juich het toe dat de NVvH, nadat zij eerder in samenspraak met andere wetenschappelijke verenigingen normen stelde voor slokdarmkanker, nu voor nog meer chirurgische behandelingen is gekomen met normen. Het past bij de rol van zorgverzekeraars om als inkoper van zorg nadere eisen te stellen aan de zorg voor hun verzekerden. Dit bevordert het leveren van zorg conform de norm. De eisen die zorgverzekeraar Achmea stelt aan de bedoelde chirurgische behandelingen, zijn gelijk aan de kwaliteitsnormen van de NVvH.
Zorgverzekeraars hebben, in hun relatie met patiënten, verzekerden en zorgaanbieders, belang bij heldere en zorgvuldige communicatie over het voorkeurs- of contracteerbeleid en de gegevens waarop zij dat baseren. Van immoreel gedrag van zorgverzekeraar Achmea in dezen is naar mijn mening geen sprake. Het is aan patiënten om – op basis van de beschikbare informatie en al dan niet met ondersteuning van bijvoorbeeld de zorgverzekeraar, patiëntenorganisatie of doorverwijzer – een keuze te maken voor een zorgaanbieder.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft als taak om te beoordelen of de geleverde zorg verantwoord is en toetst daarbij aan de professionele standaard. Vanaf 2012 hanteert de IGZ als professionele standaard de door de NVvH gestelde kwaliteitsnormen.
Indien het inderdaad zo tragisch is gesteld met de kwaliteit van blaaskankeroperaties bij 25 ziekenhuizen, borstkankeroperaties bij 11 ziekenhuizen, operaties bij leveruitzaaiingen bij 19 ziekenhuizen enzovoorts, waarom grijpt u dan niet acuut in vanuit uw verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de door Achmea als onvoldoende aangemerkte ziekenhuizen voor die zorg niet meer gecontracteerd worden, wat is dan het gevolg voor het voortbestaan van die ziekenhuizen en de beschikbaarheid van zorg dichtbij de burger? Hoe verhoudt het wegvallen van (afdelingen van) ziekenhuizen zich tot uw beleidsdoelstelling van zorg dichtbij de burger?
Een van de uitgangspunten van mijn beleid is basiszorg nabij. Basiszorg is alle zorg die direct toegankelijk is en in de buurt van de patiënt georganiseerd kan worden. Dit onderscheidt zich van specialistische zorg zoals kankeroperaties.
Zowel de NVvH als zorgverzekeraar Achmea beogen met de kwaliteitsnormen de kwaliteit van specialistische zorg inzichtelijk te maken en te verbeteren. Doel is dat de chirurgische behandelingen voldoen aan de gestelde normen. Chirurgen en ziekenhuizen die per 1 januari 2012 niet aan de kwaliteitseisen voldoen, moeten volgens de NVvH en de zorgverzekeraar gaan samenwerken zodat dit alsnog bereikt wordt, of patiënten doorverwijzen naar ziekenhuizen die wel aan de norm voldoen. De specialisatie die hiervan het gevolg kan zijn komt de kwaliteit van de zorg ten goede.
Hoe verhoudt uw opvatting over maximale keuzevrijheid voor de patiënt zich met de ontwikkeling dat je als patiënt uitsluitend nog terecht kunt bij de door jouw zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbieders?
De Zorgverzekeringswet staat toe dat verzekeraars selectief contracten afsluiten met bepaalde zorgaanbieders. Selectief contracteren is een middel om de kwaliteit en doelmatigheid van zorg te verbeteren.
Patiënten blijven vrij in de keuze van hun zorgaanbieder. Zorgverzekeraars hoeven de tarieven van niet-gecontracteerde zorgaanbieders echter niet volledig te vergoeden. Verzekerden zijn tevens vrij in de keuze van hun verzekeraar. Ook kunnen verzekerden kiezen voor een restitutiepolis zonder zorgcontracten die in de meeste gevallen voorziet in volledige vergoeding van de kosten bij iedere zorgverlener.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverzekeraar Achmea een aantal academische ziekenhuizen een onvoldoende geeft, louter op grond van het niet aanleveren van gegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat academische ziekenhuizen helemaal niet verplicht zijn om verantwoording af te leggen aan een zorgverzekeraar? Wie heeft er meer verstand van zorg: wetenschappelijk opgeleide zorgverleners of bedrijfseconomisch geschoolde zorginkopers? Wilt u uw antwoord toelichten?
Academische ziekenhuizen zijn, evenals andere instellingen voor medische specialistische zorg, gehouden om transparant te zijn over de kwaliteit van zorg die zij leveren. Het past in de rol van de zorgverzekeraar als inkoper van zorg om die gegevens bij de zorginkoop te betrekken. Zorgverzekeraar Achmea volgt in dezen de normen die gesteld zijn door de beroepsgroep zelf.
Deelt u de mening dat het ongerijmd is dat zorginkopers van een zorgverzekeraar een academische ziekenhuis de maat nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat niet de kwantiteit of het «volume» van een medische verrichting doorslaggevend is voor het vaststellen van de kwaliteit, maar eerder zaken als de uitkomst van de behandeling en de overlevingskans van de patiënt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. De kwaliteitsnormen van de NVvH bevatten eisen voor chirurgische behandelingen van goede kwaliteit. Het betreft behalve volume-eisen ook kwaliteits- en veiligheidseisen. De NVvH heeft aangegeven de kwaliteitsnormen voortdurend kritisch tegen het licht te houden door de resultaten van de behandelingen te registreren. Deze registratie maakt inzichtelijk welke voorwaarden het beste resultaat opleveren.
Deelt u de mening dat het volstrekt immoreel is dat zorgverzekeraars paniek en wantrouwen zaaien onder burgers, waaronder kankerpatiënten en hun naasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw opvatting dat (kanker)patiënten recht hebben op goede informatie zich met het bestaan van een ratjetoe aan kwaliteitsnormen die vaak onderling tegenstrijdig zijn? Wat moet een kankerpatiënt doen en waar kan hij nog op vertrouwen?
In veel zorgdisciplines zijn kwaliteitsnormen in ontwikkeling. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders of beroepsverenigingen en patiëntenorganisaties nemen initiatief om te komen tot kwaliteitsnormen. Dit leidt tot een toename van transparantie omtrent de geboden zorg en tot meer keuze-informatie voor patiënten. Patiënten kunnen daar hun voordeel mee doen, al kan ik mij voorstellen dat dit, zeker wanneer sprake is van verschil in normen, gepaard gaat met enige onduidelijkheid.
In het onderhavige geval is van een verschil in normen evenwel geen sprake. Zorgverzekeraar Achmea heeft immers besloten om met ingang van 2012 de normen van de NVvH te hanteren bij de zorginkoop. De IGZ zal diezelfde normen hanteren bij de beoordeling of de geleverde zorg verantwoord is.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijfseconomische afwegingen van schadelastverzekeraars in toenemende mate gaan prevaleren boven medische afwegingen van zorgverleners? Dreigt op termijn niet het scenario uit de Amerikaanse film Sicko? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Van het beeld dat is geschetst in vraag 13 is naar mijn mening momenteel geen sprake.
Een belangrijk oogmerk van de Zorgverzekeringswet is dat zorgverzekeraars in hun rol als inkopers van zorg ten behoeve van hun verzekerden de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg bevorderen. Zorgverzekeraars kunnen daarbij, voor zover de wet dat toelaat, met zorgaanbieders contractuele afspraken maken over de prijs, het volume, de kwaliteit en de organisatie van zorg.
Seks met de leraar |
|
Metin Çelik (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending over seks met de leraar?1
Ja.
Is het waar dat bijna de helft van alle middelbare scholen de afgelopen tien jaar te maken heeft gehad met een docent die een seksuele relatie had met een leerling, zoals uit een enquête van het programma Brandpunt blijkt? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
De cijfers van de Onderwijsinspectie en van de enquête van Brandpunt zijn onvergelijkbaar. De bevindingen van de Onderwijsinspectie geven per jaar het aantal meldingen weer in de categorie seksueel misbruik en seksuele intimidatie. Uit het meest recente Onderwijsverslag 2008–2009 blijkt dat de vertrouwensinspecteurs 350 meldingen verwerkten waarvan 94 meldingen over seksueel misbruik. Van deze meldingen is niet te zeggen hoeveel daarvan een relatie tussen leraar en leerling betreffen.
In het onderzoek van Brandpunt is docenten gevraagd of zij ooit seksueel contact met een leerling hebben gehad. 1% Van de 611 docenten heeft hier bevestigend op geantwoord.
Gezien de onvergelijkbaarheid van beide rapportages is niet te beoordelen of er sprake is van onverklaarbare verschillen.
Hoe verklaart u dat de cijfers uit deze enquête veel hoger liggen dan uit eerdere onderzoeken is gebleken?
Blijkens het onderzoek van Brandpunt is er geen sprake van dat slechts 8% van de docenten melding zou doen van een seksuele relatie. Uit de resultaten van de enquête blijkt juist dat de meeste leraren het noodzakelijk vinden actie te ondernemen bij (een vermoeden van) een relatie tussen leraren en leerlingen. Er is maar een klein percentage (4%) dat aangeeft dat geheim houden de beste oplossing is. De 8% waar in de vraag naar verwezen wordt, gaat over het percentage leraren dat aangeeft de afgelopen jaren daadwerkelijk melding te hebben gedaan van een (vermoedelijke) relatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het in Nederland voorkomt in Nederland dat docenten een relatie aanknopen met minderjarige leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nader onderzoek lijkt mij niet nodig. Wel ben ik van mening dat er (bij een vermoeden van) een seksuele relatie tussen leraar en leerling altijd actie moet worden ondernomen. Ik vind het daarom van belang dat scholen en docenten zich bewust zijn van de wettelijke meldplicht. Uit de berichtgeving rond dit onderwerp komt het beeld naar voren dat juist als het gaat om een vrijwillige relatie tussen leraar en leerling scholen en leraren niet altijd op de hoogte zijn van deze meldplicht. In samenwerking met de sectororganisaties zal ik deze wettelijke verplichting daarom opnieuw onder de aandacht brengen.
Klopt het dat docenten dergelijke incidenten nauwelijks melden bij het schoolbestuur en het schoolbestuur op zijn beurt nauwelijks bij de politie en de Inspectie van het Onderwijs, ondanks de wettelijke meldplicht? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat het toezicht op de naleving van de wettelijke regels deugdelijk gaat plaatsvinden?
Is het mogelijk dat een docent die een seksuele relatie heeft met een leerling van 16 jaar of ouder niet strafbaar is? Zo ja, onder welke voorwaarden?
In hoeveel gevallen is in dit verband bij de politie aangifte gedaan tegen een docent en hoe vaak is men overgegaan tot vervolging? Zo ja, welke redenen lagen hieraan ten grondslag?
De vele schulden bij mbo-leerlingen |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Kwart van de mbo-scholieren heeft hoge schuld»?1
Uit het rapport van het NIBUD blijkt dat de hoogte van de schuld bij 16- en 17-jarigen gemiddeld € 48 per student bedraagt. Het NIBUD definieert in zijn rapport «schuld» als het totaal aan leningen bij ouders, vrienden/kennissen, overige familieleden, DUO, bank of financiële instelling, partner en winkel of postorderbedrijf.
Wanneer de mbo’ers ouder worden en uitwonend worden, neemt deze schuld toe. Zo is deze bij uitwonende studenten gemiddeld € 2450. Overigens is het percentage mbo’ers met schulden in de afgelopen jaren afgenomen van 27% in 2005 tot 17% in 2010 (het percentage uitwonende mbo’ers met schuld is afgenomen van 35% in 2005 tot 24% in 2010). Ik vind het niet erg als men leent om zo te kunnen investeren in zijn of haar toekomst.
Wat zijn de oorzaken dat steeds meer mbo-scholieren hogere schulden hebben?
In zijn onderzoek «Mbo’ers in geldzaken» gaat het NIBUD in op de ontwikkeling van de inkomsten en de uitgaven van mbo’ers in de afgelopen jaren. Bij het vergelijken van de inkomsten en de uitgaven blijkt dat de inkomsten de bestedingen niet volledig dekken. Mbo-studenten geven dus over het algemeen meer uit dan ze binnenkrijgen; een reden hiervoor wordt in het onderzoek niet gegeven. Navraag bij het NIBUD leert dat er zich in het algemeen een tendens in de Nederlandse samenleving voordoet waarbij men anders met geld omgaat (bijvoorbeeld meer kopen op afbetaling) dan een aantal jaren geleden.
Acht u het wenselijk dat steeds meer mbo-scholieren geld lenen en dit uitgeven aan funuitgaven (vakantie, uitgaan)? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan? Zo ja, waarom?
Op rijksoverheidsniveau bestaan er verschillende initiatieven om jongeren ervan te weerhouden te makkelijk te lenen. Ik heb geen wettelijke mogelijkheden om dit soort gedrag tegen te gaan. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Wel ondersteun ik initiatieven waarmee de consequenties van geld lenen onder de aandacht van mbo-studenten wordt gebracht. Zo heeft de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) op haar site tips voor geldbeheer opgenomen naar aanleiding van het onderzoek van het NIBUD. Daarnaast gaan de MBO Raad en de JOB met elkaar in overleg welke (communicatieve) maatregelen ze nog meer kunnen nemen. Zie ook het antwoord op de vragen 5, 9 en 10.
Hoeveel leent een mbo’er gemiddeld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Hoeveel leent een mbo’er gemiddeld commercieel?
Van 2006 tot en met 2010 is het aantal bij DUO lenende mbo-leerlingen redelijk stabiel gebleven: rond de 30 000. Het totaal aantal mbo-leerlingen met studiefinanciering is circa 220 000, een deel van de mbo’ers leent niet bij DUO. Het bedrag dat deze studenten gemiddeld hebben geleend, is wel toegenomen. Het gemiddelde bedrag van de lening in het kader van de studiefinanciering is opgelopen van € 264 per maand in 2006 naar € 313 per maand in 2010.
Ik beschik niet over gegevens inzake commerciële leningen.
Deelt u de mening dat het te gemakkelijk is om met één muisklik een studielening aan te gaan of deze fors te verhogen, onder meer gezien de opmerking van een mbo-scholiere «Het is heel makkelijk om je lening te verhogen, op internet kun je dat in een minuut regelen. Ik begon met 100 euro en leen inmiddels 500 euro per maand.»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Inderdaad kan via «Mijn DUO» of via een wijzigingsformulier op de website van DUO door mbo-deelnemers boven de 18 een rentedragende lening worden aangevraagd dan wel een bestaande lening worden verhoogd. Het is goed dat deze digitale mogelijkheden bestaan. De mogelijkheid tot lenen maakt integraal onderdeel uit van het studiefinancieringsstelsel.
Lenen bij DUO is bedoeld om te kunnen investeren in je opleiding. Studerenden worden wel op verschillende manieren ondersteund in het doen van verstandige investeringsbeslissingen. Op de website van DUO staat veel informatie over bewust lenen en de studerenden kunnen via rekenmodellen voorrekenen wat het aangaan van een lening betekent. Het behoort uiteindelijk tot de eigen verantwoordelijkheid van studerenden om verstandig met geld om te gaan.
Bent u bereid om studenten de voorwaarden voor een studielening op te sturen naar hun thuisadres en dat pas na acceptatie en ondertekening van de voorwaarden de lening verstrekt of verhoogd kan worden, zodat wordt voorkomen dat studenten impulsief leningen aan gaan met grote gevolgen? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe ben ik niet bereid. Ik wil geen extra administratieve barrières opwerpen voor studerenden die een lening in het kader van de studiefinanciering aanvragen. Daarnaast heeft DUO, mede naar aanleiding van eerdere vragen ter zake door uw Kamer, een aantal maatregelen getroffen om studerenden meer bewust te maken van de risico’s van lenen, zoals een rekenprogramma voor het berekenen van de hoogte van de studieschuld en diverse folders. Ik verwijs u volledigheidshalve naar de antwoorden op die Kamervragen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3173 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2284).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat meer mbo’ers hun belasting terugvragen en toeslagen aanvragen waar ze recht op hebben? Kunt u dat toelichten?
Ik zal contact opnemen met de betrokken ministeries om te bespreken wat de mogelijkheden zijn tot het verstrekken van informatie hierover op de DUO-website.
Hoeveel wordt er per jaar door de overheid uitgegeven om jongeren ervan te weerhouden te veel of te makkelijk geld te lenen? Hoeveel heeft het project «Je geld en je leven» van De Nederlandse Bank gekost en wat heeft dit project tot op heden opgeleverd?2
Op rijksoverheidsniveau bestaat het platform Wijzer in geldzaken. Dit platform, bestaande uit 40 partners uit de financiële sector, de overheid, onderwijs-, voorlichtings- en consumenten-organisaties en de wetenschap, werkt aan financiële zelfredzaamheid van de Nederlandse consument, waaronder jongeren. Vanuit de rijksoverheid zijn de ministeries van Financiën, van SZW en van OCW bij het platform betrokken. Eén specifieke pijler van Wijzer in geldzaken richt zich op de financiële educatie van jongeren vanaf de leeftijd van 8 jaar tot jongvolwassenen. In 2011 heeft het platform Wijzer in geldzaken circa € 1 miljoen beschikbaar voor projecten om bewust financieel gedrag bij jongeren te stimuleren. Dit bedrag is gedeeltelijk afkomstig van de rijksoverheid en gedeeltelijk van de financiële sector.
De tentoonstelling «Geld en je leven!» van De Nederlandse Bank leert jongeren (met name vmbo-scholieren) door een interactieve experience beter om te gaan met geld. Omdat de bezoekers voortdurend zelf keuzes moeten maken die financiële gevolgen hebben, is het een goede aanvulling op bestaand, meer statisch lesmateriaal. Geld en je leven! heeft de Nederlandse Bank
€ 300 000,- (incl. btw) gekost. De tentoonstelling is zeker 5 jaar in het DNB Bezoekerscentrum in Amsterdam te bezichtigen. Jaarlijks komen er circa 5 000 bezoekers op af en dit aantal is groeiende.
Deelt u de mening dat het enorme gemak waarmee jongeren een studielening kunnen afsluiten en fors kunnen verhogen haaks staat op de bij vraag 8 genoemde overheidsuitgaven en het strikte beleid rondom leenreclames? Zo nee, kunt u uitleggen hoe de twee zaken in lijn zijn met elkaar?
Nee, die mening deel ik niet. Zie het antwoord op vraag 5 en vraag 6.
Waar staat op de website van DUO of de Informatie Beheer (IB)-Groep het logo «geld lenen kost geld»? Indien dit niet op de site staat, wat is hiervan de reden en bent u bereid om het logo alsnog op de betreffende website te plaatsen?
Dit logo staat niet op de website van DUO. DUO valt namelijk buiten de reikwijdte van de Wet op het financieel toezicht (Wft) aangezien de Wft niet van toepassing is op het door openbare lichamen ter uitvoering van een wettelijke taak aanbieden van krediet. Hiermee wordt onder andere gedoeld op studiefinanciering en andere kredietverlening door de overheid in het kader van subsidiëring (zie Kamerstuk 29 708, nr. 19).
DUO biedt leningen aan in het kader van het totale budget studiefinanciering als uitvloeisel van hetgeen geregeld is in de Wet studiefinanciering 2000. Het rentepercentage en de aflosvoorwaarden zijn niet vergelijkbaar met de rente en aflosvoorwaarden van commerciële partijen, waarop het door u genoemde logo zich primair richt.
Het bericht dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap goochelt met getallen |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Minister van onderwijs goochelt met getallen?»1
Ik heb kennis genomen van dit bericht. Naar aanleiding hiervan heb ik de Inspectie voor het Onderwijs (verder: inspectie) gevraagd onderzoek te doen naar de cijfers ten aanzien van zorgleerlingen en mij onverwijld te informeren over de uitkomsten. In de brief over passend onderwijs van 31 januari (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 497, nr. 31) is namelijk gebruik gemaakt van de gegevens zoals die zijn opgenomen in het Onderwijsverslag 2008/2009.
Bijgevoegd vindt u de brief van de Inspecteur-generaal van het Onderwijs, waarin zij mij informeert over de gehanteerde definitie voor «zorgleerlingen» en de gebruikte cijfers2. Zoals u in de brief kunt lezen, roept de tabel 12.1a van het Onderwijsverslag 2008 / 2009 misverstanden op en is een vermijdbare fout geconstateerd. In de brief geeft de inspectie aan dat:
Daarnaast zijn in de brief van de inspectie de juiste percentages zorgleerlingen weergegeven.
Volgens de Wet op het onderwijstoezicht heeft de Inspecteur-generaal van het Onderwijs de eigenstandige verantwoordelijkheid voor de inhoud van het Onderwijsverslag. Echter, als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap draag ik verantwoordelijkheid voor de inspectie in algemene zin en vanuit die verantwoordelijkheid informeer ik u hierbij over de geconstateerde onvolkomenheid in het Onderwijsverslag 2008/2009.
Kloppen alle cijfers die genoemd worden in het artikel? Zo nee, welke niet? Worden sommige leerlingen daadwerkelijk dubbel geteld in de onderwijsstatistieken? Zo ja, waarom wordt er een verkeerd beeld gecreëerd over de omvang van het aantal zorgleerlingen?
Klopt de berekening dat niet 10% maar 8% zorgleerling is in het basisonderwijs, omdat leerlingen met een rugzakje dubbel worden geteld? Zo ja, waarom zijn richting de Kamer en richting media verkeerde cijfers gebruikt, waardoor er een verkeerd beeld is ontstaan? Zo nee, hoe zijn de cijfers dan?
Is het waar dat ook in het voortgezet onderwijs leerlingen dubbel zijn geteld door het ministerie en dus niet 19,6% van de leerlingen, maar 19,0% gebruik maakt van leerweg ondersteuning, rugzak, praktijkonderwijs of speciaal onderwijs? Zo ja, waarom zijn richting de Kamer en richting media verkeerde cijfers gebruikt, waardoor er een verkeerd beeld is ontstaan? Zo nee, hoe zijn de cijfers dan?
Is het waar dat het aantal leerlingen dat lichte of zware zorg krijgt met 17% gegroeid is? Zo ja, deelt u de mening dat iedereen die beweert dat dit is gestegen met 65% enorm overdrijft en onwaarheden verkondigt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel leerlingen in het speciaal onderwijs hebben tevens een eigen leerlijn? Klopt het dat deze leerlingen ook dubbel geteld worden? Zo ja, wat is dan het gecorrigeerde cijfer?
Worden in bovengenoemd artikel alle mogelijke dubbeltellingen genoemd, of zijn er nog meer? Indien die er zijn, kunt u deze nu volledig delen met de Kamer?
Deelt u mening dat u de zinnen «Het huidige systeem barst uit zijn voegen. Het aantal kinderen dat een label opgeplakt krijgt omdat er iets met hen is, is de afgelopen jaren met maar liefst 65% gegroeid. Inmiddels gaat het om 10% van de leerlingen in het basisonderwijs en bijna 20% in het voortgezet onderwijs»2 niet meer kunt gebruiken op basis van huidige cijfers, omdat ze niet juist zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, belooft u voortaan deze onjuiste cijfers niet meer te gebruiken wanneer u over passend onderwijs schrijft of spreekt?
Bent u bereid vanaf nu niet meer met getallen te goochelen en deugdelijke cijfers te gebruiken? Zo ja, welke cijfers gebruikt u vanaf nu?
Wanneer u het heeft over de omvang van het aantal zorgleerlingen, heeft u het dan over het aantal leerlingen dat zorg nodig heeft, of zoals de onderwijsinspectie beweert over het aantal keer dat er vanuit het ministerie geld naar een onderwijsinstelling vloeit? Wanneer het laatste het geval is, bent u bereid niet meer de suggestie te wekken dat onze jeugd niet deugt, terwijl u in feite slordig bent in uw formulering?
Het inspectietoezicht op de Regionale Expertise Centra (REC's) en de Commissies voor de indicatiestelling |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat per 1 april 2011 het inspectietoezicht op de Regionale Expertise Centra (REC’s) en de Commissies voor de indicatiestelling (CVI’s) wijzigt van integraal toezicht naar risicogericht toezicht?
Ja.
Is het waar dat de onderwijsinspectie in dat kader heeft laten weten dat alle CVI’s leerlingen moeten blijven indiceren en dat alle REC’s ouders moeten blijven begeleiden en leerlingen ambulante begeleiding moeten blijven bieden, tot de invoering van Passend onderwijs «vooralsnog in 2012»?1
Ja, tot de inwerkingtreding van het nieuwe wettelijk kader passend onderwijs zal de ambulante begeleiding worden uitgevoerd en zal de inspectie toezien op de uitvoering van de taken.
Hoe moeten de REC’s ouders blijven begeleiden en leerling ambulante begeleiding blijven bieden, wanneer zij tegelijkertijd geconfronteerd worden met bezuinigingen en onder andere ambulante begeleiders moeten gaan ontslaan?
De bezuiniging op passend onderwijs zal vanaf 1 augustus 2013 worden doorgevoerd. Met de brief aan de Tweede Kamer van 13 april 2011 is er een nieuw budgettair kader voor passend onderwijs. De bezuinigingen worden later en geleidelijker doorgevoerd. Dit budgettair kader kent de volgende oploop: in 2012: geen bezuiniging, in 2013: 100 miljoen, in 2014: 200 miljoen en vanaf 2015: structureel 300 miljoen. In het schooljaar 2012–2013 vindt er in het kader van passend onderwijs geen verlaging van de bekostiging plaats. Door het nieuwe budgettaire kader hebben de schoolbesturen langer de tijd om te anticiperen op de veranderingen in het wettelijk kader. Het nieuwe wettelijk kader zal, op onderdelen, wel op 1 augustus 2012 in werking treden. Met de onderwijsorganisaties wordt overleg gevoerd over de wettelijke invoering van passend onderwijs waarvan een gefaseerde invoering en de mobiliteit van personeel onderdeel vormen. In juni zal ik u in de voortgangsrapportage passend onderwijs verder informeren over de invoering van passend onderwijs en de vorming van de samenwerkingsverbanden.
Is aan de instellingen te kennen gegeven dat men ambulant begeleiders en andere medewerkers in het risicodragende deel van de formatie (RDDF) moet plaatsen? Hoort bij deze procedure de verplichting dat de werkgever mensen zo snel mogelijk moet helpen ander werk te vinden? Hoe kan de inspectie deze instellingen tegelijkertijd met risicogericht toezicht eraan houden de wet tot het laatste moment volledig en onverkort uit te voeren?
Aan de schoolbesturen in het (voortgezet) speciaal onderwijs is een brief gestuurd waarin de omvang van de verlaagde bekostiging vanaf het schooljaar 2012–2013, 2013–2014 is meegedeeld. De brief over de temporisering passend onderwijs van 13 april (Kst. 2010–2011, 32 618, nr. 32) herroept deze brief waardoor de bezuiniging later wordt doorgevoerd. Schoolbesturen kunnen nu tijdig anticiperen op de verlaagde bekostiging. De acties die dan ondernomen moeten worden, zijn opgenomen in de decentrale CAO PO. Dit geldt ook voor de rechten en plichten voor zowel de werkgever als de werknemer tijdens een RDDF-plaatsing. Zolang een werknemer in het RDDF is geplaatst, moet gedurende deze periode van de RDDF-plaatsing de werkgever er voor zorgen dat de werknemer aanspraak kan maken op verschillende faciliteiten die de werknemer helpen bij herplaatsing en/of het vinden van een nieuwe werkkring. De inspectie houdt toezicht op de uitvoering van de wettelijke taken van het rec en de indicatiestelling door de cvi zolang de huidige wettelijke verplichtingen voor het rec en de cvi blijven bestaan. Wel houdt de inspectie bij het toezicht rekening met de bijzondere omstandigheid dat wanneer ambulant begeleiders voortijdig zijn vertrokken het werk met minder mensen moet worden uitgevoerd.
Wanneer gaat u beleid en werkelijkheid weer bij elkaar brengen?
Beleid moet zijn gebaseerd op de werkelijkheid. De omstandigheden waaronder beleid is gemaakt, kunnen veranderen. In dat geval moet worden bekeken of het beleid ook moet worden aangepast.
Inbeslagneming van een schip met wapens door Israël |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Israel seizes boat carrying arms for Hamas»? Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel «Gaza arms smuggling up since outbreak of regional unrest»?12
Ja.
Kunt u de berichten bevestigen dat het schip wapens aan boord had, afkomstig uit Iran, die bestemd waren voor Gaza waar Hamas nog altijd regeert?
Uit de informatie die de Nederlandse regering ontving van Israël kan worden opgemaakt dat een gedeelte van de wapens (raketten en mortieren) aan boord van het schip zijn oorsprong in Iran heeft, een ander gedeelte (munitie) zou uit China komen. De regering beschikt niet over andere informatie, dan de berichten en analyse van onderminister Ayalon.
Kunt u de berichten bevestigen dat het schip Duits eigendom is, de Liberiaanse vlag voerde, maar namens een Frans bedrijf vertrok vanuit een Turkse haven?
De regering heeft kennisgenomen van de genoemde krantenartikelen die berichten over een Duits schip onder Liberiaanse vlag. De Nederlandse regering beschikt niet over onafhankelijke informatie om deze feiten, dan wel de berichten over de opdrachtgever en vaarroute, te kunnen bevestigen.
Hebben de Duitse, Liberiaanse, Franse en Turkse autoriteiten aan de verplichtingen voldaan om te voorkomen dat wapens naar Gaza worden gesmokkeld? Hoe verhoudt zich dit bijvoorbeeld met de geldende EU-sancties jegens Iran? Zo nee, bent u bereid om, zo nodig in EU-verband, deze landen op deze verplichtingen aan te spreken?
Op basis van VN Veiligheidsraadresolutie 1747 is het aan Iran niet toegestaan om wapens te exporteren naar andere landen. Met betrekking tot specifieke wapensmokkel naar Gaza bestaat geen internationaal afgekondigd algemeen verplichtend regime waaraan de overige genoemde autoriteiten zijn gehouden. De Israëlische regering heeft de wapenvondst gemeld bij het VN sanctiecomité voor verder onderzoek.
Deelt u de analyse van de Israëlische onderminister van Buitenlandse Zaken Ayalon dat Iran en andere landen de wapensmokkel richting Hamas hebben opgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tegemoet te komen aan de oproep van onderminister Ayalon aan de internationale gemeenschap om de wapensmokkel naar Hamas tegen te gaan. Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering acht wapensmokkel naar Gaza onwenselijk en is voorstander van een internationale, gecoördineerde aanpak om wapensmokkel naar Gaza te bestrijden. Nederland participeert daartoe in het initiatief Gaza Counter Arms Smuggle Initiative (GCASI), een initiatief van gelijkgezinde landen dat de wapensmokkel over zee naar Gaza beoogt te bestrijden. De volgende landen nemen deel aan GCASI: Israël, Verenigde Staten, Canada, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Noorwegen, Frankrijk, Italië, Cyprus, Griekenland en Nederland. In dit verband wordt gesproken over verschillende instrumenten ter bestrijding van wapensmokkel en bestaande best practices.
De toename van docenten die als zzp-er werkzaam zijn in het onderwijs |
|
Manja Smits |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Steeds meer docenten als freelancer aan de slag»?1
Ik heb er kennis van genomen dat er voor de sector onderwijs sprake is van een toename van het aantal ingeschreven zzp’ers bij de Kamer van Koophandel. Of de toename van het aantal inschrijvingen ook duidt op een toenemend gebruik van flexibele arbeidscontracten in het onderwijs is op grond van deze cijfers echter niet te zeggen.
Ik ga uit van de gegevens van het CBS over de inzet van personeel dat niet in dienst is van de onderwijsinstellingen. De meest recente gegevens van het CBS dateren uit 2007. Volgens deze gegevens2 kwam het aandeel van deze uitgaven in 2007 uit op 4 procent van alle personele uitgaven, maar het verschilde sterk per sector. Het aandeel was het hoogst in het hoger beroepsonderwijs (10 procent) en middelbaar beroepsonderwijs (8 procent). Het uitgavenaandeel voor personeel dat niet in dienst is van de instelling was voor het primair (1 procent) en voortgezet onderwijs (2 procent) het laagst.
Wat is de reden dat sinds 2007 drie keer zoveel docenten werken als freelancer? In hoeverre is dit het geval, omdat dit voor scholen goedkoper is dan iemand in loondienst nemen?
Het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) heeft in 2010 een onderzoek laten uitvoeren naar de «diversiteit aan arbeidsovereenkomsten». Dit onderzoek was vooral verkennend van aard. Het blijkt dat een toename van tijdelijke en flexibele arbeidscontracten op scholen en onderwijsinstellingen te maken heeft met een grotere financiële vrijheid, het flexibel kunnen inspelen op fluctuerende leerlingen- en studentenaantallen, schaalvergroting, arbeidsmarktontwikkelingen, project- en contractactiviteiten. Momenteel laat het SBO een vervolgonderzoek uitvoeren, waarbij wordt gekeken naar de mate waarin de verschillende contractvormen in de praktijk voorkomen en wat de ervaringen van werkgevers en werknemers hiermee zijn.
Deelt u de mening van de heer Sikkes van de Algemene Onderwijsbond (AOb) dat het gaat om mensen die een gewone voltijdbaan met een contract zoeken, maar die niet vinden en die dus noodgedwongen hun toevlucht nemen tot een freelancebaan? Zo neen, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag wacht ik de resultaten van bovengenoemd vervolgonderzoek af.
Deelt u de mening dat het een slechte zaak is wanneer docenten noodgedwongen werken als freelancer, aangezien zij geen pensioen opbouwen of andere sociale rechten opbouwen en er ook op school minder continuïteit is? Zo nee, waarom niet?
Bij het antwoord op vraag 2 heb ik uiteen gezet waarom scholen kiezen voor meer flexibiliteit in de inzet van hun personeel. Ik vind dat begrijpelijke redenen om te kiezen voor een flexibele schil rondom de onderwijsorganisatie. De ervaringen van werkgevers en werknemers komen aan de orde in eerder genoemd vervolgonderzoek.
Bent u bereid te onderzoeken wat de beweegredenen zijn van deze docenten om te werken als uitzendkracht of zelfstandige zonder personeel in plaats van te werken in loondienst?
Zoals u bij het antwoord op vraag 2 heeft kunnen lezen laat SBO momenteel een vervolgonderzoek uitvoeren. Aanvullend onderzoek is daardoor (vooralsnog) niet nodig.
Bent u bereid actie te ondernemen om het aantal docenten dat als freelancer werkt terug te dringen, bijvoorbeeld door met onderwijskoepels hierover te spreken?
Allereerst wil ik benadrukken dat dit vooral een zaak is van de sector zelf. Het zijn ook sociale partners zelf geweest die dit onderwerp op de agenda hebben gezet.
Ik wacht de uitkomsten van het vervolgonderzoek van SBO naar de omvang van flexibele arbeidscontracten en het effect op de arbeidssfeer, de organisatie en de onderwijskwaliteit af.
De steun van president Abbas aan terroristen |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht «Palestinian Authority incitement to terror prior to the murders in Itamar» van de Palestinian Media Watch verschenen op 13 maart 2010?
Ja.
Kunt u bevestigen dat president Abbas 2000 dollar heeft betaald aan de nabestaanden van een zelfmoordterrorist? Kunt u bevestigen dat dit een gebruikelijke praktijk is?
Berichten over verstrekking van geld door de Palestijnse Autoriteit (PA) aan families van (zelfmoord)terroristen kunnen, ook na expliciete navraag, niet worden bevestigd. De EU heeft een gedegen monitoringsmechanisme en spreekt de PA consequent aan zodra dergelijke praktijken worden geconstateerd. Wel kan worden vastgesteld dat het Humanitarian Aid Department, ruim twee weken na de schietpartij bij Al-Hamra checkpoint (dat overigens plaatsvond op 8 januari jl.), een eenmalige nabestaande-uitkering heeft toegekend aan de familie van de overledene. De toekenning van een dergelijke uitkering is niet ongebruikelijk. Het is een presidentieel besluit waar geen wetgeving of beleid aan ten grondslag ligt.
Er zijn verschillende lezingen over het schietincident bij Al-Hamra checkpoint van 8 januari, ten oosten van Nablus. Wat vast staat is dat een Palestijn is gedood door Israëlische soldaten. Volgens Israël was de man bewapend met explosieven en hebben de soldaten gehandeld volgens protocol. In de Palestijnse versie is het bezit van explosieven niet bewezen en is de man zonder waarschuwing in de borst geschoten. Volgens deze Palestijnse versie weigerden de soldaten de toegang aan medisch personeel waardoor de man aan zijn verwondingen is overleden.
Deelt u de mening dat president Abbas hiermee (zelfmoord)terroristen aanmoedigt en legitimeert? Deelt u tevens de conclusie dat dergelijke praktijken onacceptabel zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek om deze aantijgingen te onderzoeken, aangezien de Palestijnse Autoriteit aanzienlijke steun ontvangt vanuit Nederland en de Europese Unie? Deelt u de mening dat, indien de berichten kloppen, dit consequenties zou moeten hebben voor zowel de Nederlandse als de Europese steun aan de Palestijnse Autoriteit?
Ik heb vertrouwen in de monitoring zoals uitgevoerd door de EU en in de middelen die de EU heeft om in voorkomende gevallen de PA aan te spreken op haar gedrag. Wanneer blijkt dat de PA geweld goedkeurt, verheerlijkt en/of aanzet tot geweld zal dat consequenties moeten hebben voor de internationale steun voor de PA.
Deelt u de mening dat deze kwestie eerst moet worden uitgezocht alvorens president Abbas door het kabinet kan worden ontvangen?
Gezien de antwoorden op bovenstaande vragen zie ik hier geen aanleiding toe.