De uitlatingen van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC) over Nederlandse politici en de intimiderende verklaring van de OIC - secretaris generaal over mijn persoon |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de intimiderende verklaring van de secretaris generaal van de OIC, Ekmeleddin Ihsanoglu, over mij en het OIC rapport «fourth OIC observatory report on islamophobia» over uitspraken gedaan door diverse Nederlandse politici?1
Deelt u de mening dat de OIC haar boekje ver te buiten is gegaan met deze intimiderende verklaringen en deelt u de mening dat een Nederlandse politicus kritiek moet kunnen leveren, ten behoeve van het maatschappelijke debat, op de islam en de multiculturele samenleving zoals overigens ook de rechtbank in het tegen mij aangespannen politieke proces heeft geoordeeld op 23 juni jl.? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de landen die lid zijn van de OIC uit te leggen dat islamkritiek en vrijheid van meningsuiting bij een democratische rechtsstaat horen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dergelijke kritiek van een orgaan als de OIC hypocriet en abject is nu de OIC in haar eigen Cairo-verklaring over mensenrechten in de islam in artikel 24 stelt dat alle rechten en vrijheden van mensen onderworpen zijn aan de sharia? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid op korte termijn en met kracht publiekelijk afstand te nemen van dit rapport en deze intimiderende verklaring van de secretaris generaal van de OIC? Zo nee, waarom niet?
Zult u de OIC ook voor eens en altijd duidelijk maken dat Nederland zich door een orgaan als de OIC dat de barbaarse sharia als leidraad hanteert voor mensenrechten, de les niet laat lezen en onze fundamentele vrijheden niet laat beperken en ons de mond evenmin laat snoeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid deze vragen nog deze week te beantwoorden?
De Europese aanpak om fijnstof terug te dringen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europese aanpak om fijnstof terug te dringen werkt juist averechts»?1
Ja.
Voldoet Nederland in 2015 overal aan de nieuwe EU-normen voor de allerkleinste fijnstofdeeltjes (PM2,5)? Zo nee, op welke schaal wordt er niet aan die normen voldaan?
In 2008 heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in haar rapport «PM2,5 in the Netherlands» gesteld dat de nieuwe EU-grenswaarde voor PM2,5 in Nederland zeer waarschijnlijk niet overschreden zal worden in 2015, omdat het beleid dat ingezet is om aan de PM10-normen te voldoen, mede tot gevolg heeft dat ook aan de PM2,5-normen kan worden voldaan. Deze stelling werd in 2010 bevestigd door het PBL in het rapport2 over het Beleidsgericht Onderzoeksprogramma Fijn Stof.
Met behulp van de gegevens die in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) worden verzameld, zal jaarlijks op basis van de laatste inzichten worden bezien of dit beeld standhoudt, of dat aanvullend beleid noodzakelijk is.
Wat is uw reactie op de stelling dat luchtkwaliteitsnormen zoveel mogelijk gericht moeten zijn op het gezondheidsrisico en welke consequenties heeft dat volgens u voor de fijnstofnormen?
Ik ben het er mee eens dat luchtkwaliteitsnormen als doel moeten hebben om de gezondheidsrisico’s te verminderen. Dat is ook de achtergrond van de huidige normen. Naar aanleiding van de motie-Spies c.s.3 heeft de regering Uw Kamer op 30 augustus 2010 gemeld4 dat de beschikbare kennis onvoldoende is om nieuwe normstelling voor te stellen. Dit is nog steeds het geval.
Er is wereldwijde consensus dat PM10 en PM2,5 goede en bruikbare indicatoren zijn voor fijn stof. Vervanging van normstelling voor PM10 en PM2,5 door normstelling voor het aantal ultrafijne deeltjes of voor een roetmaat acht ik onverantwoord omdat de aandacht voor andere schadelijke fracties in fijn stof daarmee zou wegvallen en dat is uit oogpunt van bescherming van de gezondheid ongewenst. Immers, de grovere deeltjes binnen fijn stof hebben vooral bij personen met luchtwegaandoeningen gezondheidseffecten. De fijnere deeltjes vormen eerder een risico voor personen met hart- en vaatziekten.
De Europese Commissie is in 2011 gestart met een evaluatie van het luchtkwaliteitsbeleid, uitmondend in een mogelijke herziening van de luchtkwaliteitsnormen in 2013. In dat kader zal de Europese Commissie de WHO vragen te evalueren of de beschikbare wetenschappelijke kennis voldoende is om de roetfractie apart te beschouwen. Daarvoor zal Nederland de resultaten van eigen onderzoek inbrengen. Op basis van de reactie van de WHO moet in de EU bezien worden of aanvullende normstelling wenselijk en mogelijk is.
Het RIVM geeft aan dat het meten van het aandeel roet in fijn stof, dat sterk samenhangt met de aanwezigheid van de ultrafijne deeltjes, als aanvullende gezondheidsrelevante indicator een meer robuust handvat zou kunnen bieden dan het meten van het aantal ultrafijne deeltjes, gezien het complexe karakter van deze laatste parameter. Recent heeft het RIVM analyses uitgevoerd naar de relaties tussen fijn stof, roet en gezondheidseffecten. Deze bevindingen worden op dit moment ook in WHO kader besproken. Naar verwachting zal de WHO daar volgend jaar over rapporteren.
Ongeacht of er een aparte norm zou moeten en kunnen worden vastgesteld, is er nu al veel beleid ingezet om juist de fijnere roetfractie binnen fijn stof te reduceren. De bevordering van de toepassing van roetfilters bij verkeer vormt daar een belangrijk voorbeeld van.
Werkt de Europese Commissie ook aan nog preciezere normen, namelijk voor PM1? Bent u bereid er in Europa op aan te dringen voort te maken met het stellen van meer precieze fijnstofnormen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er naast Gelderland nog andere plekken in Nederland waar metingen zijn verricht naar fijnstofdeeltjes kleiner dan PM10? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u de Kamer een overzicht verschaffen van de meetgegevens?
De Europese luchtkwaliteitsrichtlijn verplicht lidstaten tot het meten van PM2,5. Deze taak is in Nederland bij het RIVM ondergebracht, als onderdeel van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). Het RIVM meet binnen het LML op 24 locaties PM2,5. Verder hebben de GGD Amsterdam (9) en, in het Rijnmondgebied, DCMR (12) meetpunten voor PM2,5.
Naast PM2,5 wordt op een aantal plaatsen ook zwarte rook gemeten. Zwarte rook kan beschouwd worden als een goede indicator voor de roetdeeltjes in de emissies van verbrandingsprocessen, zoals verkeersemissies. In het LML wordt op 11 punten zwarte rook gemeten. De GGD Amsterdam (4) en de DCMR (7) meten het ook.
In het Jaaroverzicht Luchtkwaliteit, dat het RIVM elk jaar rond de zomer uitbrengt, zijn de meetresultaten voor PM2,5 en zwarte rook opgenomen van elk van de drie genoemde instituten.
Heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het voornemen om, met het oog op de nieuwe luchtkwaliteitsnormen die in 2015 ingaan, ook PM2,5 te gaan meten? Zo ja, op welke schaal? Zo nee, bent u bereid hen daartoe de opdracht te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de stelling dat de huidige generatie roetfilters de fijnste en meest ongezonde stofdeeltjes niet afvangen en groei van het autoverkeer dus sowieso leidt tot meer uitstoot van de fijnste deeltjes?
Het is onjuist dat de huidige generatie roetfilters de fijnste deeltjes niet zouden afvangen en alleen de grovere deeltjes zouden wegfilteren. Onderzoek van TNO en andere instituten heeft aangetoond dat dieselvoertuigen met de huidige generatie (gesloten) roetfilters een emissie van zowel grovere als fijnere deeltjes kennen die zelfs lager is dan bij voertuigen op bijvoorbeeld aardgas. Meer dan 95% van het fijn stof over het hele spectrum van fijn en ultrafijn wordt afgevangen. Dat betekent dat het gevoerde beleid juist zeer effectief is geweest. Door inspanningen van het kabinet bewerkstelligd dat in Nederland – veel eerder dan op grond van Europese regelgeving noodzakelijk – al enkele jaren vrijwel alle nieuwe dieselauto’s voorzien zijn van deze roetfilters.
Aanvullend daarop is inmiddels in de EU besloten dat er naast een eis aan de massa van de uitstoot ook een eis zal gaan gelden voor de aantallen uitgestoten deeltjes (introductie van Euro 6 en VI voor zowel personen- als vrachtwagens). Hiermee wordt zeker gesteld dat alleen de effectieve gesloten roetfilters worden toegepast.
Naar aanleiding van eerdere berichten over de mogelijke ineffectiviteit van roetfilters voor de gezondheid heeft het RIVM dit nader onderzocht. Wetenschappers van de universiteit van Edinburgh, Umea en het RIVM hebben met steun van de Britse Hartstichting (BHF) recent aangetoond dat deze «deeltjesvangers» de negatieve gevolgen van dieseluitstoot op het hart en de bloedsomloop drastisch verminderen en daarmee wellicht ook de kans op een hartaanval. Men concludeert dat het uitfilteren van fijn stof in de dieselmotoruitstoot door roetfilters een effectieve maatregel is.5
Wat is uw reactie op de kritiek van de onderzoekers van adviesbureau DGMR dat de huidige normen en maatregelen niet leiden tot de aanpak van de meest schadelijke deeltjes?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een Brits advertentiebedrijf een database heeft met profielen van vrijwel alle Nederlanders die online zijn |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «We zitten allemaal in de Nieuwe Grote Database»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vaststelling dat het Britse advertentiebedrijf WPP een database heeft met profielen van vrijwel alle Nederlandse internetgebruikers?
Het is een feit dat er bedrijven zijn die persoonsgegevens verzamelen met het doel om gedragsgericht te kunnen adverteren ten behoeve van derden. Ik verwijs verder naar de antwoorden van mij respectievelijk de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en mij op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nrs. 1220 en 2427).
Wat is uw reactie op het concentreren van deze profielen in één database onder het beheer van één organisatie? Welke risico’s kleven aan de opslag en het concentreren van deze gegevens?
Ik kan niet oordelen over de specifieke verwerking van (persoons)gegevens door het in het bericht (De Pers, 3 juli 2011) genoemde bedrijf WPP. Dat is voorbehouden aan de bevoegde toezichthouders. In zijn algemeenheid geldt dat de concentratie van veel persoonsgegevens op één plek onder beheer van één organisatie specifieke en stringente maatregelen vereist in lijn met de vigerende wet- en regelgeving.
Hoe verhouden de activiteiten van deze organisatie zich tot de Wet bescherming persoonsgegevens? Acht u het wenselijk dat al deze persoonsgegevens zonder ondubbelzinnige toestemming verzameld worden?
Gegeven de omstandigheid dat WPP volgens het bericht een Brits bedrijf is, mag ervan uit worden gegaan dat de eventuele verwerking van (persoons)gegevens primair wordt beheerst door het gegevensbeschermingsrecht van het Verenigd Koninkrijk. De Wet bescherming persoonsgegevens zou mede van toepassing kunnen zijn als WPP over een vestiging in Nederland zou beschikken en in deze vestiging in het kader van de activiteiten van WPP persoonsgegevens zouden worden verwerkt. In elk geval vloeit uit de EU-privacyrichtlijn voort dat ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene niet de enige rechtvaardigingsgrond is voor het verwerken van persoonsgegevens. Er zou ook sprake kunnen zijn van een noodzaak tot verwerking van persoonsgegevens die voortvloeit uit een gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke dat in concreto opweegt tegen het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene. Of daarvan daadwerkelijk sprake is, staat ter beoordeling van de bevoegde toezichthouders.
Bent u van mening dat de privacy van Nederlandse burgers in het geding is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de privacy van de burgers te beschermen?
Als sprake is van het verwerken van persoonsgegevens van Nederlandse burgers door WPP, raakt dat de privacy van deze burgers. Het is ter beoordeling van de bevoegde toezichthouders of daarbij sprake is van een verwerking in overeenstemming met de geldende rechtsregels.
Hoe lang mogen bedrijven zoals WPP en Xaxis verzamelde gegevens bewaren? Wie houdt hier toezicht op?
Er bestaan geen wettelijke maximumbewaartermijnen voor de in het bericht genoemde gegevens. WPP en Xaxis moeten deze bewaartermijnen zelf vaststellen. De bevoegde toezichthouders in het Verenigd Koninkrijk en andere in aanmerking komende landen houden toezicht op de rechtvaardiging van de bewaartermijnen en de naleving daarvan.
Wat is het effect van het eventueel door de Eerste Kamer aannemen van de «cookiewet» (32 549) voor dergelijke activiteiten van bedrijven als Xaxis?
De voorliggende wettekst, waaronder de zogenaamde «cookiewet», regelt dat voor het plaatsen of uitlezen van gegevens in de randapparatuur van een gebruiker toestemming is vereist van die gebruiker, waarbij voorafgaand aan die toestemming duidelijke en volledige informatie moet worden verstrekt aan de gebruiker. Dit impliceert dat wanneer organisaties in de toekomst in het kader van het opbouwen van een database gegevens van gebruikers opslaan op of uitlezen van de eindapparatuur van die gebruikers, de bedrijven verplicht zijn de gebruikers hiervoor om toestemming te vragen voorafgegaan door duidelijke en volledige informatie.
Hoe verhouden de activiteiten van bedrijven als WPP zich tot de door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bij de behandeling van de wijziging van de Telecomwet (32 549) (bepleitte) zelfregulering bij het gebruik van cookies voor onder meer behavioural advertising?
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft tijdens de behandeling van de wijziging van de Telecommunicatiewet aangegeven zelfreguleringinitiatieven van de markt – in lijn met het Europese kader en als aanvulling op de wettelijke bepalingen – een goede ontwikkeling te vinden. De(ze) ontwikkeling(en) doen zodoende niets af aan het feit dat organisaties zich aan de (gewijzigde) bepalingen in de Telecommunicatiewet moeten houden.
De dreigende doodstraf voor de Iraanse predikant Yoesef Nadarkhani |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Iran herbevestigd omstreden doodstraf voor christelijke predikant»?1
Ja.
Heeft u inmiddels al protest aangetekend tegen dit vonnis? Zo nee, bent u dat alsnog van plan te doen en tevens de Iraanse ambassadeur te ontbieden om deze zaak, maar ook die van Vahik Abrahimian, de Nederlands-Iraanse voorganger die ook vastzit, wederom aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
De EU-ambassades in Teheran trachten duidelijkheid te krijgen over de status van het proces tegen de christelijke predikant. Indien het doodvonnis wordt gehandhaafd, zal Nederland in EU-verband hiertegen protest aantekenen.
Deelt u de mening dat het feit dat nu de doodstraf voor geloofsafval wordt uitgesproken, hoewel in deze doodstraf in het Iraanse strafrecht (nog) niet is voorzien, wederom een ernstige verslechtering betekent voor de positie van christenen in Iran? Zo nee, waarom niet?
Zolang geen helderheid bestaat over het eventuele doodvonnis dat tegen de heer Nadarkhani is uitgevaardigd, kan ik aan deze zaak geen conclusies verbinden wat betreft de positie van christenen in Iran. Nederland is overigens tegen welke bestraffing dan ook wegens geloofsafval.
Bent u bereid om de uitzetting van Iraanse christenen op te schorten en de minister van Buitenlandse Zaken te vragen een thematisch ambtsbericht over de positie van christenen in Iran te laten opstellen? Zo nee, waarom niet?
Op 25 augustus jl. is een nieuw algemeen ambtsbericht over Iran verschenen. Hierin is ook aandacht besteed aan de positie van christenen in Iran. Op basis van de informatie in het ambtsbericht zal de minister voor Immigratie en Asiel het asielbeleid ten aanzien van Iraanse christenen zonodig opnieuw formuleren.
Het wederom grootschalige afschot van zwijnen op de Veluwe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het plan van provincie Gelderland om dit jaar tweederde van de zwijnen op de Veluwe af te schieten?1
Ja.
Weet u op basis van welke informatie de Faunabeheereenheid tot het besluit is gekomen dat afschot van deze omvang noodzakelijk is? Zo ja, hoe dan?
Beleid en uitvoering ten aanzien van faunabeheer en schadebestrijding is de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten van de provincie. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij invulling geven aan het toezicht daarop. Ik ben niet voornemens op rijksniveau hieraan eisen te stellen.
Onderschrijft u dat een afschotcijfer gebaseerd op tellingen niet nauwkeurig is en alleen een indicatie geeft van de minimale stand?2
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat op basis van de gegevens in het Jaarverslag april 2010–maart 2011 van de Vereniging Wildbeheer Veluwe waaruit blijkt dat de sterfte afgelopen jaar 4236 zwijnen betrof en de winterstand 2050 zwijnen was, er dus een aanwas van 206% was, dus 6–7 biggen per zeug? Zo ja, kunt u aangeven wat de wetenschappelijke verklaring is voor het structureel toenemen van de worpgroottes ook in relatie tot massale afschot? Zo neen, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat niet het aantal zwijnen maar het gedrag van de dieren bepalend is voor de vraag of er sprake is van overlast? Zo ja, onderschrijft u dat beheer gericht op het bereiken van een doelstand dus geen oplossing is?
Het gedrag van wilde zwijnen wordt mede bepaald door de aantallen wilde zwijnen. Zie voor het overige mijn antwoord op vraag 7 van eerdere vragen van uw Kamer over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 863).
Deelt u de mening dat verstoring door jacht bijdraagt aan de overlast doordat de dieren vluchtgedrag vertonen en zich niet meer veilig voelen in hun eigen leefgebied? Zo ja, op welke wijze kan grootschalig afschot dan een oplossing vormen? Zo neen, waar baseert u dat op?
Nee, overlast door wilde zwijnen wordt veroorzaakt doordat de wilde zwijnen, in aanvulling op het natuurlijk voedselaanbod in de vorm van mast, op zoek zijn naar dierlijke eiwitten. Deze bevinden zich onder andere in de vorm van larven van insecten in grasvelden en tuinen. Wilde zwijnen zijn dieren met een sterk opportunistisch karakter en hebben inmiddels ontdekt dat er zich binnen de bebouwde kom bronnen van deze dierlijke eiwitten bevinden. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u dat het voorkomen van zwijnen in Epe niet simpelweg met afschot is tegen te gaan, maar dat het zinvoller is te kijken naar de mogelijke oorzaken waardoor ze naar de bebouwde kom trekken en hierop bronbeleid te formuleren? Zo ja, bent u bereid hier bij de provincie op aan te dringen? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van eerdere vragen van uw Kamer over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2545).
Op welke wijze wordt het voeren van zwijnen tegengegaan en wat voor sanctie-beleid wordt er gevoerd bij overtreding? Zijn er de afgelopen jaren boetes of straffen opgelegd voor het (bij)voeren van zwijnen? Zo ja, hoeveel? Zo neen, bent u bereid de regelgeving en handhaving hierop aan te scherpen?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en 7 van eerdere vragen van uw Kamer over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3029).
Deelt u de mening dat wanneer de uitvoering en het toezicht bij dezelfde organisatie ligt transparantie en onafhankelijkheid in het geding komen? Zo ja, bent u bereid regelgeving op te stellen om deze taken met betrekking tot het faunabeleid te scheiden? Zo neen, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Het hekelen van de toenemende euroscepsis in Nederland door de Poolse regering |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Nederlandse plannen om Polen terug te sturen zijn gevaarlijk»?1
Nederland neemt een aantal maatregelen om arbeidsmigratie vanuit andere EU-landen in goede banen te leiden. Deze maatregelen, zoals uiteengezet in mijn brief van 14 april jl.2, zijn er enerzijds op gericht om te garanderen dat EU-arbeidsmigranten kunnen werken conform de Nederlandse arbeidsvoorwaarden, anderzijds wil de Nederlandse regering voorkomen dat EU-migranten een beroep doen op sociale voorzieningen die niet voor hen zijn bedoeld.
De maatregelen die Nederland neemt, zijn in overeenstemming met de Europese regels die gelden voor vrij verkeer van personen.
Hoeveel van de nu in Nederland verblijvende Polen komen volgens uw plannen extra in aanmerking voor uitzetting? Op welke grond worden zij dan uitgezet?
Het aantal EU-burgers van wie het recht op verblijf wordt beëindigd laat zich niet voorspellen. Uitgangspunt is dat indien een EU-burger niet (meer) voldoet aan de voorwaarden voor verblijf van Richtlijn 2004/38, het verblijf zal worden beëindigd. Het verblijf van een EU-burger kan onder meer worden beëindigd indien hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt en een onredelijk beroep op bijstand doet. Gedurende de eerste drie maanden van verblijf kan een EU-burger, op grond van de richtlijn, geen beroep doen op bijstand.
Bent u in overleg getreden met uw Europese – en specifiek Poolse – collega’s over deze maatregelen?
Ja. Zie ook vraag 5.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Poolse minister van Economische Zaken dat, als Nederland zonder overleg verder gaat, de onderlinge verhouding kan verzuren? Welke rol speelt het feit dat het Nederlandse bedrijfsleven in 2010 voor 7,4 miljard euro naar Polen exporteerde?
De regering is niet voornemens unilaterale maatregelen te nemen, die niet conform Europese regelgeving zijn. Om aandacht te vragen bij de Europese partners voor knelpunten rond arbeidsmigratie (zie mijn brief van 14 april jl.), voert de regering overleg met de Europese Commissie en de EU-lidstaten.
De vraag over de «Nederlandse houding ten opzichte van Polen» suggereert dat de Nederlandse beleidsvoornemens een bilateraal karakter dragen. Dat is geenszins het geval, de beoogde maatregelen om knelpunten rond de arbeidsmigratie op te lossen zijn gericht op alle arbeidsmigranten vanuit andere EU-lidstaten.
Ben u van plan om te overleggen met uw Poolse collega’s over de verdere uitwerking van deze plannen? Zo ja, op welke termijn?
Over de beoogde maatregelen om knelpunten rond de arbeidsmigratie op te lossen en de uitwerking daarvan, vindt regelmatig overleg plaats met de andere lidstaten en de Europese Commissie, zowel door mijzelf als door mijn ambtenaren.
Overlast van de KLM Luchtvaart School op vliegveld Eelde |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de ernstige overlast die vrijwel dagelijks in Noord-Drenthe wordt veroorzaakt door de lesvliegtuigen van de KLM Luchtvaart School (KLS)?
Het is mij bekend dat de vergunde ruimte volgens de Ke-geluidsmaat vrijwel volledig wordt benut. Dit heeft onder meer te maken met een intensief gebruik door lesvliegtuigen. Daartoe behoren ook de lesvliegtuigen van de KLM Luchtvaart School. Deze vliegtuigen zijn van het type Beechcraft Baron, een tweemotorig lesvliegtuig waaraan, zo begrijp ik uit verschillende berichten, een groot deel van de geluidsoverlast in de regio wordt toegeschreven. Zo rapporteert de Commissie Milieuhygiëne Luchtvaartterrein Eelde dat in 2010 van de 1 200 ingediende klachten er 346 betrekking hadden op vluchten met dit type. Overigens houdt de Inspectie Verkeer en Waterstaat toezicht op het gebruik van de aan Groningen Airport Eelde vergunde geluidsruimte. Daarbij zijn de afgelopen jaren geen feitelijke overschrijdingen geconstateerd.
Heeft u – zoals aangekondigd in de Luchtvaartnota1 – de plannen al ontvangen die de luchthavenexploitant in overleg met de vliegscholen moet opstellen om de geluidsbelasting en de geluidhinder van de lesvliegtuigen zoveel mogelijk te beperken?
In de Luchtvaartnota is het volgende gesteld: «Het Rijk wil dat de luchthavenexploitant in overleg treedt met de lesscholen en met plannen komt om de geluidsbelasting en de geluidhinder van deze vliegtuigen zoveel mogelijk te beperken.» Daarmee is bedoeld dat de luchthavenexploitant met de vliegscholen afspraken maakt om de geluidsbelasting en de geluidshinder te beperken. Niet bedoeld is dat deze plannen ten principale aan mij voorgelegd zouden moeten worden. Ik heb in deze op grond van de vigerende wet- en regelgeving namelijk slechts een bevoegdheid indien de vergunde geluidsruimte wordt overschreden of vliegtuigen niet voldoen aan gestelde veiligheidseisen.
Ik heb geconstateerd dat de luchthavenexploitant invulling geeft aan het gestelde in de Luchtvaartnota. In het kader van de handhaving van de geluidszone heeft de luchthavenexploitant de Inspectie Verkeer en Waterstaat geïnformeerd over de afspraken die zij met de vliegscholen heeft gemaakt. Dankzij deze afspraken is het de luchthavenexploitant in de afgelopen twee gebruiksjaren gelukt om binnen de vergunde geluidsruimte te blijven. Zonder deze afspraken zou overschrijding van de vergunde geluidsruimte hebben plaatsgevonden en had de Inspecteur Generaal handhavend moeten optreden.
De afspraken die de luchthavenexploitant met de vliegscholen maakt, zijn van operationele aard. Zo heeft men afgesproken om niet langer te vliegen tijdens de avonduren en derhalve in principe te stoppen met lesvluchten voor 18.00 uur. Ook heeft de luchthaven beperkingen opgelegd aan naderingen met behulp van het Instrument Landing System door vliegscholen die elders – dus niet op de luchthaven – gevestigd zijn. Deze vluchten worden tot 17.00 uur toegestaan. Het merendeel hiervan wordt middels NOTAM openbaar gepubliceerd opdat alle (potentiële) gebruikers van de luchthaven daar kennis van kunnen nemen. Verder heeft de luchthaven in zijn tarifering voor havengelden sinds 1 april 2011 het tijdstip waarop een extra toeslag voor lesvluchten wordt geheven, vervroegd van 19.00 naar 18.00 uur en is deze toeslag verhoogd naar 50 procent.
Zo niet, waardoor niet? Op welke termijn kan de Kamer deze plannen tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe groot het economisch belang is van de KLS in vergelijking met het economisch belang van toeristisch/recreatieve sector in Noord-Drenthe?
In de Luchtvaartnota is uitgesproken dat Groningen Airport Eelde het belangrijkste opleidingscentrum voor verkeersvliegers voor groot handelsverkeer in Nederland huisvest. Het gaat hier om de functie van opleidingscentrum voor verkeersvliegers (onder Instrument Flight Rules (IFR)). Met het oog op de veiligheid is het nodig dat deze aspirant verkeersvliegers leren vliegen onder Nederlandse omstandigheden met zware propellervliegtuigen. Op andere luchthavens in Nederland zijn de mogelijkheden daarvoor te gering. De KLS is overigens één van de aanbieders van opleidingsmogelijkheden op Groningen Airport Eelde.
U vraagt mij het economisch belang van de KLS te wegen met het economisch belang van de toeristisch / recreatieve sector in Noord-Drenthe. Ik hecht niet specifiek aan het economisch belang van de KLS, maar wel in algemene zin aan het economisch belang van de opleidingsmogelijkheden op Groningen Airport Eelde. Ik acht deze functie, zoals uitgesproken in de Luchtvaartnota, van belang.
Bij besluit van 14 maart 2006 hebben mijn toenmalige voorgangers beslist op ingediende bezwaren. Daarbij is naar aanleiding van daartoe strekkende bezwaren ook ingegaan op de (economische) belangen van de toeristisch / recreatieve sector in de omgeving van de luchthaven. Daarbij is geconstateerd dat in de direct nabije omgeving van de luchthaven geen toeristische complexen zijn gelegen. In de nabije omgeving, binnen de 35 Ke-zone, liggen voorts geen vakantiewoningen of campings. Binnen de 20 Ke-contour ligt één camping. Vakantiewoningen bevinden zich eerst buiten de 20 Ke-contour. Zo zijn de complexen met vakantiehuizen in Norg het meest nabij de luchthaven gelegen en bevinden deze zich buiten de 20 Ke-contour en de 47 Bkl-contour. Mits het luchtverkeer zich binnen de vergunde geluidsruimte afspeelt, is economische schade in de toeristisch / recreatieve sector in Noord-Drenthe niet erg waarschijnlijk.
In dit verband wijs ik u op een door de Stichting Vrienden van Groningen Airport Eelde in de zomer van 2006 gehouden peiling onder campinghouders in de omgeving van de luchthaven, een vakantiepark in Eelderwolde en een hotel in Paterswolde. Op de vraag of men voor of tegen baanverlenging op de luchthaven is, hebben 53 van de 55 reagerende campinghouders plus het vakantiepark en het hotel aangegeven voorstander te zijn van baanverlenging. Dit is voor mij eveneens een indicatie dat economische schade in de toeristisch / recreatieve sector in Noord-Drenthe door luchtverkeer van en naar de luchthaven niet erg waarschijnlijk is.
Bij uitspraak van de Raad van State van 11 juni 2008 heeft de Raad van State alle ingediende bezwaren ongegrond verklaard met uitzondering van bezwaren betrekking hebbend op het mogelijk in strijd met het EU-Verdrag toekennen van overheidsmiddelen aan de voorgenomen baanverlenging op de luchthaven. Dit impliceert dat mijn voorgangers ten aanzien van de hiervoor geschetste belangen een voldoende zorgvuldige afweging hebben gemaakt.
Naar aanleiding van de beschikking van de Europese Commissie van 19 november 2009 inzake – onder meer – het toekennen van overheidsmiddelen aan de voorgenomen baanverlenging heeft mijn voorganger op 19 februari 2010 opnieuw beslist op de ingediende bezwaren. Met betrekking tot de hiervoor geschetste belangen zijn echter geen nieuwe feiten en omstandigheden geconstateerd, zodat ik nog steeds mag uitgaan van de eerder gemaakte zorgvuldige afweging.
Vanuit dit perspectief acht ik het niet waarschijnlijk dat de geluidsproductie van het luchtverkeer van en naar Groningen Airport Eelde, en in het bijzonder die van het lesverkeer van de KLS, het belang van de toeristisch / recreatieve sector in Noord-Drenthe aantast mits uiteraard het luchtverkeer van en naar de luchthaven de maximale grenswaarden van de vergunde geluidsruimte niet overschrijdt.
Kan het economisch belang van de KLS voldoende rechtvaardiging zijn voor de ernstige overlast veroorzaakt door de KLS, die duizenden omwonenden dagelijks ervaren, en de economische schade aan toeristisch/recreatieve sector in Noord-Drenthe? Zo ja, hoe beredeneert u dat belang?
Zie antwoord vraag 4.
Zo niet, welke belang is dan in het geding, dat de overlast doet voortduren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom de KLS rondvliegt in verouderde toestellen die ernstig overlast veroorzaken, terwijl de overige scholen gebruik maken van moderne toestellen die aanmerkelijk minder overlast veroorzaken? Hoe lang bent u bereid dat toe te staan?
De eventuele vervanging van toestellen door de KLS is een bedrijfseconomische afweging die thuishoort bij het management van de KLS en zijn aandeelhouders. Op grond van de wet- en regelgeving heb ik geen bevoegdheid om te treden in de bedrijfsvoering van de KLS in het algemeen en de hier bedoelde afweging in het bijzonder.
Kunt u aangeven wat u gaat doen om een eind te maken aan de overlast?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, is de luchthaven in gesprek met de vliegscholen over het terugdringen van vermijdbare geluidsoverlast. Daarnaast heeft de luchthaven onlangs aangegeven, na de invoering van de Lden geluidscontouren, door middel van het inbouwen van financiële prikkels in de tarifering van havengelden het gebruik van geluidsarmere vliegtuigen te willen stimuleren.
De kosten van het nieuwe rijkslogo |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de invoering van het nieuwe rijkslogo en de nieuwe rijkshuisstijl bijna 15 miljoen euro heeft gekost?1
De kosten voor Project 1 Logo, belast met het ontwerp en de invoering van de rijksbrede huisstijl, bedragen iets minder dan 15 miljoen euro.
De invoering van de rijksbrede huisstijl levert een jaarlijkse besparing op van 5 195 000 euro. Deze besparing is als onderdeel van een algemene taakstelling vanaf 2008 structureel in mindering gebracht op de begrotingen van de departementen.
Was dit bedrag vooraf geraamd? Zo nee, hoeveel overschrijding heeft plaatsgevonden en waarom?
In juli 2007 heeft de Ministerraad het plan van aanpak voor het ontwerp en invoering van 1Logo goedgekeurd. In het plan van aanpak was een kostenraming opgenomen van € 18 525 000. Het project is derhalve ruim binnen het budget gerealiseerd.
Waarom konden medewerkers een cursus «Ik en conflict» declareren? Welke conflicten verwachtte deze betrokkene bij de invoering van de nieuwe huisstijl? Zijn er meer van dergelijke cursussen gedeclareerd?
Eén medewerker heeft de cursus «Ik en conflict» gevolgd en een tweede medewerker de cursus «Persoonlijke communicatie». Dit betreffen cursussen persoonlijke effectiviteit. Deze cursussen werden gevolgd in het kader van loopbaanafspraken, niet vanwege het karakter van het project.
Waarom is voor de invoering zoveel geld uitgegeven aan manchetknopen en damessjaals?
De manchetknopen en sjaals dienden als voorbeeld van relatiegeschenken in de nieuwe huisstijl. Daarmee kon tevens de toepassing van de nieuwe huisstijl getest worden op speciale materialen (stof, metaal), met speciale technieken (graveren, weven) en in aparte vormen. Project 1 Logo en de departementen hebben de manchetknopen en sjaals gebruikt als relatiegeschenk.
Kloppen de salarissen die in het artikel worden genoemd? Wordt hierbij, omgerekend naar een jaarinkomen, de Balkenendenorm overschreden? Hoeveel externe inhuur heeft plaatsgevonden op de totale personeelskosten? Is hierbij de Roemernorm overschreden? Wie zijn «meneer PP», «mevrouw EE» en de dames «CC», «QQ» en «PPP»?
De salarisopgaven van PP, EE, CC, QQ en PPP zijn geanonimiseerd uit privacy-overwegingen. Betrokkenen maakten deel uit van de projectgroep 1Logo bij het ministerie van Algemene Zaken. Voor de bemensing van de projectgroep is in eerste instantie gekeken naar mogelijkheden van detachering binnen het Rijk; in gevallen waar dit niet is gelukt, is tot externe inhuur overgegaan. CC betreft detachering van een ander departement, waarvoor loonkosten zijn betaald. De Balkenendenorm wordt hierbij niet overschreden. De overigen betreft externe inhuur tegen een tarief van respectievelijk voor PP en EE van € 97,50 p/u, voor QQ van € 42,- en later € 44,50 p/u en tenslotte PPP tegen € 57,32 p/u (alle tarieven excl. BTW). De tarieven liggen ruimschoots binnen het recentelijk vastgestelde normtarief voor externe inhuur van € 225,- (excl. BTW).
Jaarlijks wordt in het Jaarverslag III een opgave gedaan van de totale externe inhuur. AZ blijft daarbij alle jaren binnen de recentelijk vastgestelde Roemernorm van 10%.
Het bericht dat één van de leidinggevenden van het UWV een eigen ICT-bedrijf heeft dat personeel detacheert bij het UWV |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat één van de leidinggevenden, die zich bij het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) met ICT bezighoudt, tevens een eigen ICT-bedrijf heeft, dat personeel detacheert bij het UWV?1
Ja.
In hoeverre is het waar dat het UWV bij het bedrijf van deze leidinggevende personeel inhuurt om werkzaam te zijn bij het UWV? In hoeverre is het waar dat het UWV, via een ander particulier bedrijf, ook nog personeel van het bedrijf van de leidinggevende inhuurt? Of is er sprake van een andere constructie? Zo ja, welke? Hoe beoordeelt u deze constructies? In hoeverre is er sprake van schending van integriteit bij of wel de leidinggevende, of wel het UWV? In hoeverre is er sprake van strafbare feiten bij of wel de leidinggevende, of wel het UWV?
Vanaf 2006 tot 1 juli 2010 was de betrokkene als externe deskundige door het UWV ingehuurd om als programmamanager leiding te geven aan een ICT project. In 2010 heeft het UWV de inhuur beëindigd van een groot aantal externe ICT-partijen, om het aantal externen en de kosten terug te dringen.
Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Het UWV stond op dat moment voor een grote ICT-opgave. De specifieke kennis en ervaring van de betrokkene was essentieel om op goede en verantwoorde manieren oude systemen, zoals die nog functioneerden na de fusie van de uitvoeringsinstellingen, uit te faseren.
Het UWV heeft op dat moment de betrokkene een vast contract aangeboden met een salaris dat binnen het bestaande salarisgebouw en daarbij behorende salarisschaal van het UWV ligt. Overigens heeft het UWV hiermee ook een besparing gerealiseerd.
Gelet op de geldende integriteitregels van het UWV zijn in het contract van de betrokkene afspraken gemaakt over de contacten met zijn eigen bedrijf. De betrokkene heeft voor indiensttreding bij het UWV zijn bedrijf op afstand gezet door een manager aan te trekken en die te benoemen als statutair directeur. Deze statutaire directeur is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf en de contacten met externen.
Voor de indiensttreding van de betrokkene in 2010 waren vijf medewerkers van het bedrijf reeds als externen door het UWV ingehuurd. Dit was bekend bij het in dienst nemen van de betrokkene en ook hierover zijn afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in de arbeidsovereenkomst met betrokkene. De afspraken houden in dat de betrokkene bij het UWV geen bemoeienis heeft met de aanbesteding, uitbesteding of het in dienst nemen van medewerkers die afkomstig zijn uit zijn bedrijf. Tevens is vastgelegd dat hij niet betrokken mag zijn bij de onderhandelingen over de omvang van het contract of de hoogte van de tarieven. Nadat betrokkene in dienst is genomen door het UWV is er nog één medewerker extra ingehuurd via zijn bedrijf. Het bedrijf van betrokkene levert ook personeel aan derde partijen, die opdrachten verrichten voor het UWV.
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen. Ook heeft de Raad van Bestuur het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest.
Waar kan het toe leiden dat de leidinggevende in dienst van het UWV tevens direct leiding geeft aan ingehuurde medewerkers van zijn eigen bedrijf?
De Raad van Bestuur van het UWV heeft geen aanwijzingen dat misbruik is gemaakt van deze constructie. De Raad van Bestuur heeft het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest. Mochten uit dit onderzoek feiten naar voren komen, die vragen om nadere maatregelen, dan zullen die worden genomen. Inschakelen van de Rijksrecherche is nu niet aan de orde.
Bent u, zo nodig, bereid om de Rijksrecherche hiernaar een onderzoek te laten doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Tweede Kamer daarover worden geïnformeerd? Op welke wijze wordt de Tweede Kamer dan over de uitkomst van dat onderzoek geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Raad van Bestuur van het UWV ingestemd met de hier aan de orde zijnde constructies? Hoe beoordeelt u dat de Raad van Bestuur daar mee heeft ingestemd? Welke consequenties verbindt u daaraan?
Het integriteitbeleid van het UWV sluit aan op het Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk, waarin de integriteitnormen van de Ambtenarenwet en de rechtspositieregeling zijn opgenomen.
De Raad van Bestuur van het UWV heeft ingestemd met het in dienst nemen van betrokkene. Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur besloten deze constructie te beëindigen.
Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden zal, op basis van de uitkomsten van het integriteitonderzoek van het UWV, worden besloten of nadere maatregelen genomen moeten worden.
Deelt u de mening dat het door een overheidsdienst inhuren van personeel van een bedrijf van een functionaris van die overheidsinstelling in strijd is met de acht te nemen integriteit dan wel daar op gespannen voet mee staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Zie antwoord vraag 5.
Komen dit soort constructies vaker voor bij het UWV in het bijzonder en bij de overheid c.q. overheidsdiensten in het algemeen? Bent u bereid daar onderzoek naar te doen? Wat bent u voornemens te doen om dit soort constructies te voorkomen?
De Raad van Bestuur van het UWV heeft mij gemeld geen aanwijzingen te hebben dat deze constructie, waarbij een externe in dienst genomen is, die tevens eigenaar is van een bedrijf en waarvan medewerkers van het bedrijf ingehuurd worden door het UWV, binnen het UWV vaker voorkomt.
Er zijn nu geen signalen dat dit soort constructies vaker voorkomen bij de overheid c.q. overheidsdiensten in het algemeen. Op dit moment is derhalve geen reden om onderzoek daarnaar te doen. In de Ambtenarenwet en in de rechtspositie van (rijks)ambtenaren is voorzien in een juridisch kader om belangenverstrengeling te voorkomen.
De hoge perinatale sterfte in Den Haag |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de perinatale sterfte bij Creoolse vrouwen in Den Haag 2,5 keer hoger is dan gemiddeld en dat één op de 43 baby’s sterft rond de geboorte?1
Ja, ik ben op de hoogte van de berichtgevingen van RTL Nieuws.
Bent u op de hoogte van het feit dat de perinatale sterfte bij vrouwen in achterstandswijken in Den Haag ook veel hoger is en dat één op de 65 baby’s sterft rond de geboorte?1
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat onder laagopgeleiden de sterfte het hoogst is en dat zij twee keer meer kans hebben om hun kind te verliezen dan hoger opgeleiden?
Ik vind het een verontrustend gegeven dat de babysterfte vooral bij laagopgeleiden zo hoog is. Dat is voor mij ook de reden geweest om bij de uitvoering van mijn beleid om de perinatale sterfte terug te dringen vooral in te zetten op groepen met een lage sociaal-economische status. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op eerdere vragen van mevrouw Arib, ingezonden op 16 juni 2011, gaat binnenkort een proef van start om binnen een zestal gemeenten ervaringen op te doen met het terugdringen van babysterfte. Deze proefneming staat onder leiding van het ErasmusMC en wordt door de Rijksoverheid bekostigd. Bij de opzet van de proefneming heb ik erop aangedrongen om met name de inzet en werking van een kinderwensspreekuur voor groepen in een lage sociaal-economische positie uit te testen.
Wat is uw reactie op de bevinding dat vrouwen veel te laat naar de verloskundige gaan? Welke gerichte maatregelen gaat u nemen om dit te veranderen?
Het spreekt voor zich dat een tijdig bezoek aan de verloskundige bevorderlijk is voor een gezonde zwangerschap. Over het algemeen zijn vrouwen in Nederland daarvan goed doordrongen en is er geen reden tot zorg. Het tijdig inschakelen van een verloskundige of huisarts in geval van zwangerschap acht ik dermate vanzelfsprekend dat ik dit tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanstaande moeder of anders haar sociale omgeving reken.
Welke specifieke maatregelen worden genomen gericht op het terugdringen van babysterfte bij Antilliaanse, Surinaamse, Afrikaanse, Turkse en Marokkaanse zwangere vrouwen?
Met mijn beleid om de bovengemiddelde babysterfte in Nederland terug te dringen, wil ik randvoorwaarden scheppen voor een gezonde zwangerschap en geboorte voor iedereen. Dat beleid is derhalve niet specifiek op ethnische afkomst gericht. Ik vind het primair een taak van de lokale overheden om rekening te houden met het bijzondere karakter van de diverse bevolkingsgroepen binnen hun gemeente. Een goed voorbeeld daarvan vind ik de aanpak die de gemeente Rotterdam hanteert binnen het programma «Klaar voor een Kind».
Heeft u in antwoord op vragen over hogere babysterfte in drie Amsterdamse stadsdelen aangegeven dat u het er mee eens bent dat babysterfte ook op lokaal niveau moet worden aangepakt, met een specifieke aanpak per stadsdeel of gemeente?2
Ja, zoals aangegeven acht ik het van belang dat babysterfte op lokaal niveau dient te worden aangepakt. Lokale overheden kunnen op basis van de specifieke omstandigheden in hun gemeente zelf keuzes maken over de wijze van aanpak. Hierbij ga ik ervan uit dat de gemeenten van elkaar leren en ervaringen onderling uitwisselen.
Vindt u het verantwoord gezien de grote verschillen in babysterfte en de onderzoeken die wijzen op de noodzaak van gericht beleid met een specifieke aanpak per stadsdeel of gemeente, een experiment te starten dat twee jaar duurt? Betekent dit dat u pas over meer dan twee jaar daadwerkelijk gericht beleid met een specifieke aanpak per stadsdeel of gemeente gaat uitvoeren?
Perinatale sterfte kan zijn oorzaak vinden in een veelheid aan factoren. Niet alleen etnische afkomst, sociaal-economische omstandigheden, individuele risico’s maar ook suboptimale zorgverlening en onvoldoende risicoselectie zijn van invloed. Per gemeente en/of stadsdeel kunnen deze aspecten variëren. Nader onderzoek is dus nodig om de slaag- en faalfactoren in beeld te krijgen voor het effectief terugdringen van de verhoogde babysterfte in deze lokale gebieden. De experimenten hebben een relatief lange doorlooptijd vanwege de noodzaak om de diverse interventies goed te kunnen beoordelen op hun uitwerking. Dat geldt met name voor de effectiviteit van de kinderwensvoorlichting die een integraal onderdeel is van het experiment. De zes pilots zullen in die gemeenten en/of stadsdelen uitgevoerd worden waar de problematiek ten aanzien van de babysterfte het hoogst is.
Zijn de ervaringen en de kennis uit en de resultaten van het Rotterdamse programma «Klaar voor een kind» wel voldoende basis voor dit experiment in zes gemeenten, maar onvoldoende om nu al over te gaan tot gericht beleid? Waarom?
Ik acht het van belang dat perinatale sterfte op lokaal niveau wordt aangepakt. In de specifieke omstandigheden in Rotterdam blijkt de aanpak volgens het programma «Klaar voor een Kind» te werken. Echter de lokale omstandigheden elders in Nederland kunnen substantieel afwijken van de Rotterdamse situatie. Het ligt derhalve in de rede dat elders de methoden en instrumenten uit het Rotterdamse programma op een andere wijze ingezet dienen te worden om effectief te kunnen zijn.
In welke zes gemeenten zal de komende twee jaar onderzocht worden wat de slaag- en faalfactoren zijn van de uit te voeren zorgexperimenten? Om welke zorgexperimenten gaat het en in hoeverre zijn resultaten van deze zorgvormen al bekend door onderzoek c.q. in wetenschappelijke literatuur?
Op basis van inwonersaantallen en een adequate dekking van de gehele Nederlandse populatie, zijn er in de afgelopen maanden 62 gemeenten/regio’s geanalyseerd op basis van socio-demografische indicatoren, perinatale sterfte en perinatale morbiditeit. Uit deze analyse zijn twaalf gemeenten/regio’s naar voren gekomen waarbinnen de experimenten gestart kunnen worden. Thans voeren de projectleiders van het ErasmusMC overleg met deze gemeenten/regio’s over de uitvoeringsmogelijkheden van een proef, waarover ik bij het antwoord op vraag 3 reeds sprak, en de participatie van de gemeente/regio. De eerste proefnemingen zullen binnenkort starten.
De proefnemingen richten zich onder andere op de verbinding van preventie en curatie, het kinderwensconsult en nieuwe methoden en instrumenten voor risicoscreening en voorlichting. De verslaglegging van de resultaten in wetenschappelijke publicaties maakt integraal deel uit van het ErasmusMC project.
Hoe zijn de bezuinigingen op leefstijladviezen zoals stoppen met roken en dieetadvisering te rijmen met de door u aangegeven prioriteit voor het terugdringen van babysterfte?
Ik zie geen reden waarom de noodzakelijke bezuinigingen op het gebied van stoppen met roken en dieetadvisering een gezonde zwangerschap in de weg zouden staan. Het lijkt me niet aannemelijk dat een aanstaande moeder bewust risico’s neemt omdat ondersteuning van een aanpassing van de leefstijl niet in het basispakket zit. Specifiek met betrekking tot rookgedrag kan ik overigens melden dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg vanaf 2012 verscherpt toe gaat zien op het hanteren van een anti-rookbeleid door verloskundigen. Dit beleid houdt in dat verloskundigen gestructureerd zwangere vrouwen of vrouwen met een kinderwens ondersteunen en begeleiden bij het stoppen met roken.
Het artikel ‘Amerika graait in Europese clouddata’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amerika graait in Europese clouddata»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de autoriteiten van de VS zich met beroep op de Patriot Act toegang verschaffen tot persoonsgegevens opgeslagen op EU-grondgebied, door bedrijven met hoofdzetel in de VS?2 3
Het kan niet worden uitgesloten dat de relevante Amerikaanse wetgeving (zoals bijvoorbeeld 18 U.S.C. § 2703) een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. De desbetreffende wetgeving bevat geen bepalingen met betrekking tot de territoriale reikwijdte. Bovendien is het bekend dat Amerikaanse wetgeving niet zelden uitgaat van een ruime opvatting over de bescherming van Amerikaanse belangen en Amerikaanse staatsburgers. Vorderingen om toegang te krijgen tot persoonsgegevens worden doorgaans uitgevaardigd in de vorm van een rechterlijk bevel, soms na toetsing door een Grand Jury. Daarbij kan ter bescherming van onderzoeksbelangen degene tot wie het bevel zich richt worden verboden daarover enige mededeling aan derden te doen. Het niet naleven van die verplichting is met straf bedreigd. Mede om die reden is mij niet bekend of en hoe vaak de Amerikaanse autoriteiten dergelijke vorderingen hebben gedaan ten aanzien van binnen de EU opgeslagen gegevens, buiten de gebieden waarvoor een specifieke regeling bestaat, zoals passagiersgegevens en gegevens over het betalingsverkeer.
Bent u bekend met de verklaring van de Europese Commissie dat binnen de EU opgeslagen persoonsgegevens vallen onder de EU Richtlijn Bescherming Persoonsgegevens 95/46 en dat bij de Europese Commissie niet bekend is dat de VS desalniettemin bij de in VS jurisdictie gevestigde hoofdzetels van bedrijven in de EU opgeslagen persoonsgegevens opvragen, als verwoord in punt 5?4
Ik ben bekend met deze antwoorden d.d. 27 juli 2007 van de Europese Commissie op schriftelijke vragen van Europarlementslid In ’t Veld.
Kunt u toelichten waarom deze praktijk niet bekend was en waarom dit bij het genoemde onderzoek in 2007 niet aan het licht is gekomen? Zijn er op dit moment bij u gevallen bekend waarbij bedrijven, gevestigd in Nederland maar met een hoofdkantoor in de VS, verzoeken krijgen van Amerikaanse autoriteiten tot het inzien van persoonsgegevens? Zo ja, welke? Zo nee, bent u van plan om het College Bescherming Persoonsgegevens in te schakelen om uit te zoeken of en zo ja welke bedrijven zulke verzoeken krijgen van Amerikaanse autoriteiten?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is niet betrokken geweest bij het genoemde onderzoek in 2007. Bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn ook thans geen gevallen bekend van bedrijven met een hoofdkantoor in de Verenigde Staten die door de Amerikaanse autoriteiten zijn verplicht gegevens te verstrekken die door die bedrijven in Nederland worden verwerkt. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder die zijn eigen onderzoeksagenda vaststelt. Het is daarom niet aan mij te bepalen of zij hier onderzoek naar (zullen) doen.
Bent u van mening dat op deze wijze feitelijk de EU wetgeving betreffende de bescherming van persoonsgegevens wordt uitgeschakeld door extraterritoriale werking van de wetgeving van een derde land?
Feit is dat de extraterritoriale werking van de wetgeving van een derde land ertoe kan leiden dat bedrijven in de EU op bepaalde aspecten geconfronteerd worden met een conflict van plichten. Dat is mogelijk ook hier aan de hand. Het gaat echter te ver om te stellen dat het hele Europese stelsel voor de bescherming van persoonsgegevens hierdoor wordt uitgeschakeld.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze situatie te corrigeren en om juridische duidelijkheid te scheppen voor bedrijven en burgers over de bescherming van persoonsgegevens opgeslagen binnen de EU?
Het conflict van plichten dat kan ontstaan ten gevolge van de toepassing van Amerikaanse wetgeving is niet beperkt tot Nederland, maar treft alle lidstaten van de EU op vergelijkbare wijze. Het ligt daarom op de weg van de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden in overleg met de Amerikaanse autoriteiten. De Europese Commissie is van deze problematiek op de hoogte.
Geld voor misbruik slachtoffers kerk |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk schadevergoedingen tot 25 000 euro krijgen en in uitzonderlijke gevallen tot 100 000 euro?
Ja.
Hebben de slachtoffers van seksueel misbruik die als minderjarige onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders net als de slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk grote behoefte aan een erkenning van het hun aangedane leed, aan excuses en aan een financiële genoegdoening? Zo ja, deelt u in dat verband de mening dat ten behoeve van genoegdoening alleen financiële compensatie ontoereikend is? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Bij slachtoffers van ernstige misdrijven is de behoefte aan erkenning, excuses en financiële compensatie sterk individueel bepaald. Ik acht het niet opportuun om vooruitlopend op het eindrapport van de commissie-Samson, die onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst, een uitspraak te doen over de vraag hoe dit door deze hele groep van slachtoffers zou kunnen worden gevoeld.
De voorzitter van de commissie-Samson informeert mij periodiek over de voortgang van het onderzoek. Uit een bespreking met de voorzitter in juni 2011 is naar voren gekomen dat melders tot dan toe vooral behoefte hadden aan een luisterend oor en hulp. Daaraan wordt met de huidige inzet gehoor gegeven. Behoefte aan een financiële compensatie blijkt op dit moment uit slechts enkele signalen van de melders. Financiële compensatie is overigens geen onderwerp dat tot de onderzoeksopdracht van de commissie-Samson behoort.
Meer in het algemeen merk ik op dat de behoefte aan erkenning, excuses en financiële compensatie voor slachtoffers van ernstige misdrijven veelal geen losstaande zaken zijn, doch nauw met elkaar zijn verbonden. Bij de behandeling van de meldingen van seksueel misbruik wordt door de commissie-Samson uiteraard rekening gehouden met de bij de slachtoffers levende gevoelens en behoefte aan erkenning en excuses. Daarnaast verwijst de commissie-Samson slachtoffers, indien de commissie aanwijzingen heeft dat behoefte bestaat aan hulp, naar Slachtofferhulp Nederland.
Wat vindt u van het initiatief van de rooms-katholieke kerk om een financiële compensatieregeling te maken voor slachtoffers van seksueel misbruik?
Het betreft hier primair een aangelegenheid tussen de rooms-katholieke kerk en de betrokkenen. Het is niet aan mij om daarin te treden. De rooms-katholieke kerk heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid.
Bent u bereid om een dergelijke financiële compensatieregeling op te laten stellen voor slachtoffers van seksueel misbruik die van overheidswege zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders? Zo ja, binnen welke termijn kan een dergelijke compensatieregeling opgesteld worden? Zo nee, waarin wijken uw overwegingen af van die van de katholieke kerk?
Het vraagstuk van financiële compensatie voor slachtoffers van seksueel misbruik kan ik pas beoordelen als ik over alle hiervoor benodigde informatie beschik en ik voldoende inzicht heb in alle relevante feiten, omstandigheden en belangen, waaronder eventueel ondervonden geweld. Het onderzoek van de commissie-Samson loopt op dit moment nog. Daarom wil ik eerst het eindrapport van de commissie-Samson afwachten. Dit zal in 2012 gereed komen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgenomen, is financiële compensatie geen onderwerp dat tot de onderzoeksopdracht van de commissie-Samson behoort.
Het bovenstaande geldt evenzeer voor de voorwaarden waaronder eventuele toekomstige verzoeken om compensatie zullen worden beoordeeld zoals de zwaarte van de bewijslast en het al dan niet tegenwerpen van een eventuele verjaring. Ook over onderwerpen als het instellen van een onafhankelijke compensatiecommissie en de wijze waarop moet worden omgegaan met situaties waarin het misbruik gepaard is gegaan met fysiek en geestelijk geweld kan ik pas een standpunt innemen indien ik over voldoende informatie beschik.
In aanvulling hierop merk ik op dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven onder specifieke voorwaarden en omstandigheden (artikel 6 Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven) financiële tegemoetkoming kan bieden aan personen die aannemelijk kunnen maken dat zij slachtoffer zijn van seksuele misdrijven en daarvan fysiek of psychisch letsel hebben ondervonden. Ik hecht eraan te benadrukken dat compensatie van het leed nauwelijks te bieden is. Veeleer gaat het om erkenning van het slachtofferschap en – waar nodig – het bieden van een helpende hand en van een financiële tegemoetkoming.
Daarnaast wordt momenteel, waar dat aan de orde is, bekeken of strafrechtelijke vervolging mogelijk is en wordt ingezet op nazorg in de vorm van begeleiding door Slachtofferhulp Nederland of reguliere voorzieningen in de (geestelijke) gezondheidszorg.
Zodra ik het eindrapport van de commissie-Samson heb ontvangen, zal ik uw Kamer informeren over de verdere afhandeling van deze voor betrokkenen zeer ingrijpende problematiek en de wijze waarop ik de slachtoffers tegemoet willen komen.
Bent u in dit verband van mening dat aan het bewijs van het seksueel misbruik en van de schade geen hoge eisen mogen worden gesteld, dat verjaring geen rol mag spelen en dat complexe aansprakelijkheidvragen geen beletsel mogen vormen voor compensatie? Zo ja, bent u bereid deze voorwaarden te betrekken bij de vormgeving van een compensatieregeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om een onafhankelijke compensatiecommissie in te stellen voor het onderzoeken van het bestaan en de aard van het seksueel misbruik en vervolgens het eventueel toewijzen van schadevergoedingen aan slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het feit dat seksueel misbruik in een groot deel van de gevallen gepaard ging met fysiek en geestelijk geweld? Zo ja, deelt u in dat verband de mening dat een financiële compensatieregeling ook gericht moet zijn op genoegdoening in verband met gedragingen als vernedering en fysieke straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De stelselmatig terugkerende pro-islam wervingsadvertenties van Defensie |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom u op een stelselmatige wijze doorgaat met de pro-islam wervingsadvertenties van Defensie, dit keer paginagroot geplaatst in het tijdschrift Quest?1
Kunt u aangeven waarom Defensie zich in haar wervingsbeleid primair blijft richten op de islam, een politieke ideologie die haaks staat op onze Nederlandse normen en waarden die zeker bij de Nederlandse krijgsmacht centraal moeten staan? Zo nee, waarom niet?
Heeft u enig begrip voor het onbegrip van Nederlandse militairen die, als gevolg van de bezuinigingen, gedwongen worden ontslagen of hun kameraden zien vertrekken, maar wel in kranten en tijdschriften deze wervingsadvertenties blijven lezen en de islamisering van onze krijgsmacht zich zien voltrekken? Weet u ook dat vele Nederlandse burgers zich groen en geel ergeren aan dergelijke wervingsadvertenties, zoals deze column op de website artikel7.nu laat zien?2
Bent u bereid het herhaaldelijke verzoek, gedaan tijdens algemene overleggen en via schriftelijke vragen, om onmiddellijk te stoppen met deze wervingsadvertenties in te willigen en meer aandacht te geven aan de echte doeleinden waar Defensie voor staat: het verdedigen van de Nederlandse belangen en de nationale veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Transportcriminaliteit |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Weet u dat volgens planning de instelling van een Snel Interventie Team (SIT) evenals de aanstelling van een landelijk coördinerend Officier van Justitie, per 1 januari 2010 gerealiseerd zou zijn máár dat in werkelijkheid de OvJ per 1 mei 2010 is aangesteld en de werving ten behoeve van het SIT team pas in januari 2011 werd afgerond?
Ja.
Bent u tevens bekend met het feit dat het Projectteam Transportcriminaliteit van de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland in 2010 met eigen middelen heeft gedraaid en pas in december 2010 gelden van uw ministerie heeft ontvangen?
De kosten van het Projectteam Ladingdiefstal over 2010 zijn vergoed door mijn ministerie. Deze vergoeding is in december 2010 als onderdeel van de reguliere betaling aan de politiekorpsen overgemaakt aan het regionale politiekorps Brabant Zuid Oost. De kosten van het Projectteam Ladingdiefstal over 2010 zijn voorgefinancierd door de politieregio Brabant Zuid Oost.
Deelt u de mening dat, mede door bovengenoemde opgelopen vertraging, de in gang gezette activiteiten en maatregelen hun nut in de praktijk nog onvoldoende hebben kunnen bewijzen als deze al eind 2011 ten einde komen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat een meer structurele aanpak noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van transportcriminaliteit dient geborgd te zijn binnen het Openbaar Ministerie en de politie. Door de aanstelling van een landelijk officier en een speciaal politieteam is een belangrijke impuls gegeven om dit te realiseren. De integrale aanpak die de landelijk officier heeft opgesteld zorgt er tevens voor dat private partijen hun eigen verantwoordelijkheid nemen om transportcriminaliteit te voorkomen en dat publiekprivate samenwerking wordt geïntensiveerd. Dit borgen in een structurele aanpak is een randvoorwaarde alvorens de tijdelijke voorzieningen te kunnen beëindigen.
Bent u van mening dat, vooruitlopend op de nationale politie, de instelling van (een) permanent(e) politieteam(s) gericht op ladingdiefstallen, waarbij het Korps Landelijke Politie een coördinerende rol vervult, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de opbouw en borging van specialistische kennis over en de aanpak van transportcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Instelling van een landelijk team gericht op ladingdiefstallen zal, in samenhang met alle andere politietaken, bekeken worden in het kader van de vorming van de nationale politie.
Ziet u het belang van een snelle start van opsporingsactiviteiten in geval van ladingdiefstal en het belang van voldoende kennis over de problematiek bij de OvJs? Zo nee, waarom niet?
Ja. Om een snelle start van opsporingsactiviteiten te kunnen realiseren is bij het Projectteam Ladingdiefstal een snel interventieteam ingericht. De landelijk officier van justitie betrekt in zijn actieplan ook de borging van kennis over transportcriminaliteit binnen de staande organisaties.
Bent u voornemens om zowel de OvJ als de ladingdiefstallenteams na 2011 te continueren? Zo nee, waarom niet?
Zowel de landelijke officier van justitie transportcriminaliteit als het Projectteam Ladingdiefstal worden in 2012 gecontinueerd.
Bent u bekend met het feit dat de berichtgeving naar aanleiding van de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) 2010 een onvolledig beeld schetst als het gaat om diefstal in de transportsector omdat diefstal van goederen die niet in eigendom zijn van de vervoerder niet worden meegenomen in de MCB? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit beeld te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bij brief van 27 november 20091 bent geïnformeerd, hebben verschillen in de cijfers te maken met verschillen in definities. De resultaten in de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) komen tot stand op basis van een enquête onder transportbedrijven. Aan hen wordt gevraagd naar de schade die zij zelf rechtstreeks lijden als gevolg van diefstal. Wanneer een gestolen lading niet het eigendom is van de transportondernemer, dan telt de waarde van de lading niet mee in het schadebedrag. De sector zelf schat de totale waarde van schade aan gestolen voertuigen en ladingen op enkele honderden miljoenen.
Op 9 december 2009 is het convenant aanpak criminaliteit transportsector gesloten, waarin de overheid en branche afspraken hebben gemaakt over de aanpak van ladingdiefstal. Om de gegevensuitwisseling tussen publieke en private partijen te verbeteren zijn er in dit kader eenduidige definities uitgewerkt. Hiermee zal niet alleen uniformiteit van de gehanteerde cijfers toenemen maar ook het inzicht in het fenomeen en de aanpak van ladingsdiefstal. In dit licht zijn er met het convenant ook verbeteringen geïnitieerd in het proces van melden en aangifte doen.
Het niet uitleveren door India van de kluiskraker van DNB |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat India de uitlevering weigert van de man die verdacht wordt van het beroven van De Nederlandsche Bank (DNB) van 1,25 miljoen euro?1
India heeft op het Nederlandse uitleveringsverzoek nog geen beslissing genomen.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie al in januari 2010 heeft verzocht om zijn uitlevering? Zo ja, op basis van welke rechtsgrond of verdrag?
Het uitleveringsverzoek aan India dateert van maart 2010 en is gebaseerd op het Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië tot uitlevering van misdadigers (Londen, 26 september 1898). Bij notawisseling (Trb. 1971, 198) zijn Nederland en India overeengekomen dit verdrag bilateraal te blijven toepassen.
Heeft India reeds formeel of informeel gereageerd op dit uitleveringsverzoek? Zo ja, hoe luidde deze reactie? Zo nee, bent u nagegaan waarom India niets van zich laat horen hierover?
India heeft in april 2011 naar aanleiding van het verzoek enkele vragen gesteld. Deze zijn door Nederland inmiddels beantwoord.
Bent u ervan op de hoogte op welke bezwaren het uitleveren van deze verdachte stuit in India? Zo ja, kunt u de Kamer meedelen welke bezwaren dit zijn? In hoeverre bent u bereid aan deze bezwaren tegemoet te komen?
Dat het verzoek in India op bezwaren stuit is vooralsnog niet gebleken. Nederland doet regelmatig navraag naar de stand van zaken. De behandeling van uitleveringsverzoeken kan echter veel tijd in beslag nemen.
Wordt er formeel of informeel gesproken of onderhandeld over het uitleveren van deze verdachte?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat zowel Nederland als India er bij gebaat zijn wanneer inwoners van beide landen kunnen reizen, en indien toegestaan, zich kunnen vestigen en werken in het andere land, maar dat het vertrouwen dat ernstige strafbare feiten aangepakt kunnen worden hiervoor een van de voorwaarden is? Bent u bereid deze mening kenbaar te maken aan de autoriteiten in India?
Het belang van bestrijding van grensoverschrijdende (gevolgen van) misdaad onderken ik vanzelfsprekend. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat India daarover een andere opvatting heeft. Aan een goede samenwerking op strafrechtelijk gebied wordt door zowel Nederland als India belang gehecht.
Bent u bereid politieke of diplomatieke druk uit te oefenen op India om te bewerkstelligen dat deze bankrover zijn straf niet zal uitlopen door te vluchten naar het buitenland? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit voor elkaar te krijgen en zo nodig de druk op India op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor gemeld moet India nog op het Nederlandse uitleveringsverzoek beslissen. Ik zal terzake de vinger aan de pols houden en het belang van de zaak waar nodig onderstrepen.
Het UWV dat weigert een ontslagvergunning te verlenen aan PostNL voor het ontslaan van postsorteerders |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Mariëtte Hamer (PvdA), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «UWV weigert PostNL ontslagvergunning»?1
Ik heb hiervan kennis genomen en merk op dat het wel vaker voorkomt dat UWV ontslagvergunningen weigert omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden. In dit geval zijn de vergunningen geweigerd omdat de ontslagkeuze niet in overeenstemming was met het afspiegelingsbeginsel. Ook bestond er onduidelijkheid over de huidige en de al dan niet voort te zetten inzet van uitzendkrachten en werknemers met een tijdelijk contract.
Hoe past het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) het ontslagbesluit toe bij de reorganisatie van TNT?
UWV past de regels van het Ontslagbesluit toe op de wijze als beschreven in de Beleidsregels Ontslagtaak UWV 2010.
Hoe vindt de beoordeling plaats van het al dan niet vervangen van werknemers van functies met een vast contract door flexcontracten?
Van het vervangen van werknemers met een vast contract door medewerkers met een flexibel contract is geen sprake. Waar het hier om gaat, is dat er onvoldoende werk is voor alle postsorteerders en om die reden werknemers worden voorgedragen voor ontslag. UWV onderkent de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag, maar heeft de ontslagaanvragen afgewezen om redenen als genoemd bij antwoord 1.
Komt de verlaging van de personeelsomvang overeen met de beweerde vermindering van werk? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe was de samenstelling van het personeel, verdeeld over vast- en flexwerk voor de reorganisaties en hoe is deze samenstelling op dit moment?
Uit de door TNT aangeleverde stukken ter onderbouwing van de ontslagaanvragen blijkt dat de beoogde verlaging van de personeelsomvang overeenkomt met de vermindering van werk bij de sorteerbedrijven. Uit het antwoord op vraag 1 blijkt dat een reden voor het niet verlenen van vergunningen was dat er onduidelijkheid bestond over de huidige en de al dan niet voort te zetten inzet van uitzendkrachten en werknemers met een tijdelijk contract na de beoogde reorganisatie.
Als er bij een vermindering van de totale omvang van het aantal gewerkte uren een verschuiving plaatsvindt van vast- naar flexwerk is er toch geen correcte toepassing van het ontslagbesluit?
Ik neem aan dat gedoeld wordt op de situatie waarin als gevolg van structurele en substantiële fluctuaties in het werkaanbod er niet langer voldoende werk is voor alle werknemers in dienst van de werkgever. In dat geval kan een ontslagvergunning worden verleend als het niet mogelijk is de werkzaamheden zo in te richten dat ontslagen kunnen worden voorkomen. Voor het opvangen van incidentele pieken in de vraag naar producten kan de werkgever gebruik maken van flexibele arbeidskrachten.
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer heeft uitgesproken dat bij reductie van werk er geen vervanging van vast door flex mag plaatsvinden en dat de Kamer de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, via de motie Van den Besselaar c.s.2 heeft verzocht een werkinstructie van het UWV die dat wel toestaat niet te publiceren? Wat betekent dit voor de toetsing van de ontslagen bij TNT?
Ik ben ervan op de hoogte dat, volgens de hiervoor genoemde motie, de Kamer meent dat de uitvoeringsinstructie van UWV, zoals die is besproken met de Kamer, tot ongewenste uitkomsten leidt. De problematiek die in die instructie aan de orde is gesteld, is niet aan de orde geweest bij de toetsing van de onderhavige ontslagen. De instructie en de uitspraak van de Kamer hebben hier dan ook geen betekenis voor.
Het SBF-verlof voor gevangenispersoneel |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Lea Bouwmeester (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Erkent u dat de negatieve gevolgen van het Substantieel Bezwarende Functie (SBF)-verlof voor (oud-) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) personeel niet goed zijn doorgerekend en in eerste instantie wellicht zijn onderschat?1
Vanaf het begin van de invoering van de Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 (hierna: de SBF-regeling) was bekend dat de SBF-verlofuitkering netto lager is dan de SBF-ontslaguitkering. Daar staat tegenover dat de SBF-verlofuitkering een hogere pensioenopbouw kent, in de meeste gevallen ruim het dubbele van de pensioenopbouw van de SBF-ontslaguitkering.
De informatievoorziening aan de medewerkers is traag op gang gekomen, maar er zijn mij geen onjuistheden in de informatievoorziening bekend. In verband met de vele vragen die leven onder het personeel heeft DJI diverse voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. Daarnaast stelt DJI iedere SBF-medewerker in de gelegenheid om nadere informatie over zijn SBF-verlof en pensioen te verkrijgen in een individueel gesprek.
Hoe kan het dat de informatievoorziening over deze (voor het DJI-personeel negatieve) financiële gevolgen zo gebrekkig is geweest, laat op gang is gekomen en in eerste instantie zelfs onjuist is gebleken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de ontevredenheid die bestaat over P-Direkt, bijvoorbeeld voor wat betreft de volledigheid en juistheid van de informatie die DJI-medewerkers hebben gekregen over het SBF-verlof? Hoe wordt er voor gezorgd dat P-Direkt in de toekomst het personeel wel tijdig en volledig de juiste informatie verstrekt over dergelijke wijzigingen en financiële gevolgen?
De uitvoering van de SBF-verlofregeling met betrekking tot de berekening en uitbetaling van de verlofuitkeringen, is opgedragen aan P-Direkt. Het Contactcenter van P-Direkt was goed voorbereid op vragen die DJI-medewerkers over de verlofuitkering en de daarmee samenhangende procedures zouden kunnen stellen. P-Direkt heeft voor de deelnemers tijdig op het Rijksportaal, onderdeel Personeel (het informatieportaal van de rijksdienst voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden) brochures en formulieren voor het aanvragen van het SBF-verlof beschikbaar gesteld. Veel vragen die bij P-Direkt zijn gesteld hadden niet zozeer betrekking op de uitvoering van de verlofregeling en -uitkering, maar op te verwachten uitkomsten in relatie tot (soms complexe) individuele situaties rond o.a. pensioen. De beantwoording van dergelijke vragen valt buiten de scope van de dienstverlening van P-Direkt.
Wat is uw reactie op de constatering dat deze groep mensen te laat, onvolledig en onjuist is geïnformeerd en zich derhalve in het geheel niet heeft kunnen voorbereiden op deze inkomensachteruitgang? Bent u bereid te bezien op welke wijze u aan deze klachten tegemoet kunt komen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u er begrip voor dat de mensen die tientallen jaren in een bezwarende functie in het gevangeniswezen hebben gewerkt voor een veiliger samenleving zich nu in de steek gelaten voelen, nu zij van de ene op de andere dag van 100 procent netto naar 72 procent netto inkomen gaan waardoor sommigen zelfs gedwongen worden hun huis te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1, 2 en 4 heb aangegeven was vanaf het begin van de invoering van de SBF-regeling bekend dat de SBF-verlofuitkering netto lager is dan de SBF-ontslaguitkering, maar een hogere pensioenopbouw kent. De medewerker met een substantieel bezwarende functie heeft recht op een uitkering van 80% bruto van de laatstverdiende bezoldiging ongeacht het aantal dienstjaren dat de medewerker deze functie heeft bekleed. Dat is (aanzienlijk) meer dan de 70% bruto die gebruikelijk is voor werkenden die inactief worden of stoppen met werken. Op de uitkering vinden de inhoudingen plaats volgens algemeen wettelijke voorschriften op het gebied van belastingen en premies. Naar mijn mening is hier sprake van een billijke regeling.
Op welke gronden wordt het mensen in een SBF-functie toegestaan om door te werken? Is dit willekeurig, of alleen op het moment dat het (bijvoorbeeld vanwege personeelstekorten in bepaalde regio’s) DJI goed uitkomt? Op welke gronden worden dergelijke verzoeken afgewezen?
Artikel 97 lid 4 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement bepaalt dat het bevoegd gezag de medewerker met een SB-functie op diens verzoek kan laten doorwerken voor de duur van telkens ten hoogste één jaar, indien het dienstbelang zich daartegen niet verzet en de medewerker volgens de uitslag van een door een deskundige persoon of de arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek lichamelijk en psychisch in staat is zijn functie naar behoren te vervullen. Het criterium dienstbelang vereist een zorgvuldige afweging van de belangen van de medewerker enerzijds en de organisatie anderzijds. De financiële situatie van de organisatie, een organisatiewijziging of een krimp van de organisatie zijn voorbeelden van organisatiebelangen op grond waarvan een verzoek van een medewerker om door te werken kan worden afgewezen.
Wanneer duidelijk wordt dat een groot deel van de SBF-ers, waarvan een aanzienlijk deel ook nog éénverdiener is, heel dicht bij het sociale minimum komt, bent u dan ten minste bereid hen om die reden toestemming te geven door te werken indien zij dit wensen? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag neemt een besluit op elk concreet verzoek en daarbij worden alle relevante factoren, feiten en omstandigheden in aanmerking genomen. Dat betekent dat ook de inkomenssituatie van de medewerker wordt meegewogen.
Deelt u de mening dat het aanbieden van een tweede carrière geen reëel alternatief is voor de mensen die de komende jaren met SBF-verlof gaan, gelet op het feit dat om- en bijscholing ook enige tijd in beslag neemt? Deelt u de mening dat het aanbieden van een tweede carrière voor de doelgroep tenminste 10 jaar voor de verlofdatum dient plaats te vinden, zodat er mede gelet op de opleidingsduur van een reëel aanbod sprake kan zijn?
De voorziening om medewerkers te begeleiden naar een tweede carrière is primair gericht op de groep medewerkers die rond de 15 dienstjaren bij DJI werkzaam is. Hiervoor is gekozen omdat er sprake dient te zijn van een reëel aanbod. Ik stimuleer overigens dat ook medewerkers met een langere diensttijd gebruik maken van de geboden voorzieningen om een tweede carrière te starten. De overgang naar een andere functie en daarin langer doorwerken verdient immers uit een oogpunt van arbeidsparticipatie verre de voorkeur.
Deelt u de mening dat de regels rondom de SBF niet goed lijken te zijn afgestemd op de maatregelen om langer doorwerken te stimuleren? Als de lagere netto SBF-verlofuitkering niet beoogd is maar wel «de uitkomst is van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies»,2 hoe beoordeelt u dan deze uitkomst waarbij mensen er vergeleken met de daarvoor geldende Functioneel Leeftijdsontslag (FLO)-regeling nog eens netto meer dan 200 euro extra op achteruit gaan?
De SBF-regeling is bedoeld als een vangnet in het geval dat een functie te belastend is om tot de pensioengerechtigde leeftijd te vervullen. De regeling is niet bedoeld om langer doorwerken te stimuleren. Het feit dat de inhoudingen bij de SBF-ontslaguitkering een gunstiger netto resultaat opleverden maakt daarvoor geen verschil. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 8 stimuleer ik de overgang naar een andere functie door voorzieningen ter beschikking te stellen die bijdragen aan het starten van een tweede carrière. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5, 10 en 11.
Deelt u de mening dat de groep mensen die, vanwege het feit dat hun functie «substantieel bezwarend» is, eerder moeten stoppen met werken en niet door kunnen of mogen werken, onevenredig hard getroffen wordt en dat er voor deze groep mensen compensatie moet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de negatieve effecten van deze regeling voor de groep mensen die nu nog werkzaam is in een SBF-functie voor DJI te voorkomen? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Bent u bereid zo nodig deze regeling te wijzigen?
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijke strijdigheid van de Wet Inburgering Buitenland met het EU-recht |
|
Martijn van Dam (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de mogelijke strijdigheid van de Wet Inburgering Buitenland (WIB) met de Richtlijn Gezinshereniging?1
Ja.
Welke aanvullende feiten en omstandigheden zijn in beroep opgekomen dan wel aangevoerd die u tot de conclusie hebben geleid dat sprake is van een zeer bijzonder geval?
In het antwoord op vraag 2 van de eerder gestelde Kamervragen (ingezonden op 30 mei jl.) is uitgelegd waarom er in de betreffende zaak uiteindelijk een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) is verleend. Ik kan in de beantwoording van schriftelijke vragen niet ingaan op de individuele omstandigheden in individuele zaken.
Wat zijn in het algemeen de omstandigheden die van belang zijn bij het bepalen of sprake is van een zeer bijzonder/schrijnend geval, waardoor iemand kan worden vrijgesteld van het inburgeringsexamen in het buitenland?
Het behalen van het basisexamen inburgering in het buitenland zal niet worden vereist in situaties waarin een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden ertoe leidt dat de vreemdeling blijvend niet in staat is om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Voor een nadere uitleg hoe met de hardheidsclausule wordt omgegaan verwijs ik u naar de openbare IND-werkinstructie 2011/7, die te vinden is op de website van de IND.
Wat zijn de inhoudelijke en juridische argumenten waarop u het standpunt baseert dat de WIB niet strijdig is met de Richtlijn Gezinshereniging? Hoe beoordeelt u in dat kader het advies van de Europese Commissie van 4 mei jl. in de zaak van Mohammad Imran aan het Hof van Justitie dat «Artikel 7(2) van de richtlijn moet worden uitgelegd in die zin dat het niet toelaat dat een lidstaat een gezinslid (...) van een rechtmatig in die lidstaat wonende burger van een derde land, de toegang en verblijf weigert uitsluitend op de grond dat dit gezinslid niet het in de wetgeving van die lidstaat voorgeschreven inburgeringsexamen heeft behaald»?2
Het advies betreft het standpunt van de Europese Commissie in de procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de Uniewetgever is geweest dat lidstaten de mogelijkheid behouden om voorwaarden met betrekking tot integratie te stellen voordat gezinshereniging wordt toegestaan. De Nederlandse regering stelt zich dan ook op het standpunt dat de Wib niet strijdig is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het Hof heeft overigens inmiddels besloten tot afdoening van de zaak zonder inhoudelijke beslissing. Dit besluit heeft geen consequenties voor het beleid.
Hoe vaak is sinds de inwerkingtreding van de WIB een uitzondering gemaakt op het vereiste dat het basisexamen inburgering in het buitenland moet zijn behaald? Wanneer vonden die uitzonderingen plaats en wat waren daarvoor de redenen?
Uitzonderingen op het Wib-vereiste van voor 1 april jl. kunnen niet door het registratiesysteem van de IND worden gegenereerd, aangezien hierop niet specifiek werd geregistreerd. De geïnventariseerde zaken stammen uit 2008 (1), uit 2009 (4) en uit 2010 (1). Ik sluit niet uit dat er in meer zaken een uitzondering is gemaakt. Overeenkomstig het algemeen beleid kan niet publiekelijk op de omstandigheden van de afzonderlijke gevallen worden ingegaan.
Hoe verhoudt uw antwoord, dat er in een beperkt aantal zaken een uitzondering op het genoemde vereiste is gemaakt, zich met de constatering in het recente advies van de Nationale Ombudsman, dat in vijf jaar geen enkel geval is aangemerkt als schrijnend en daarom in aanmerking is gekomen voor een uitzondering?3
Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is door de IND aangegeven dat er in ieder geval sprake is van minstens één zaak waarin een uitzondering is gemaakt, hetgeen ook in het rapport van de Nationale ombudsman wordt genoemd en dat niet uitgesloten kan worden dat er meer zaken zijn waarin uitzonderingen zijn gemaakt. Na de totstandkoming van het rapport van de Nationale ombudsman, heeft de IND meer uitzonderingen kunnen achterhalen, als genoemd in het antwoord op vraag 5.
Sinds de invoering van de hardheidsclausule per 1 april 2011 worden uitzonderingen wel apart geregistreerd.
Vliegbasis Volkel |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van uw brief, gericht aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu Vliegbasis Volkel van 18 april 2011, waarin aanhouding tot het vaststellen van het Luchthavenbesluit Volkel wordt aangekondigd?1
Ja.
Is het u bekend dat dit uitstel de laatste versie is van een niet geringe reeks van opschortingen van vaststelling van het besluit sinds 2002, het jaar waarin de startnotitie Milieu Effect Rapportage luchtvaartterrein Volkel gepresenteerd werd en waarin een tijdsplanning is gepubliceerd waarbij voor het aanwijzingsbesluit, het jaar 2003 werd aangeduid?
In het proces om het luchthavenbesluit vast te stellen is helaas sprake van een aantal opeenvolgende wijzigingen die hebben geleid tot vertragingen. Na de presentatie van de Startnotitie en de vaststelling van de Richtlijnen voor het Milieueffectrapport (MER) is in 2007 het MER militair luchtvaartterrein Volkel aanvaard. In verband met de afstoting van achttien F-16 vliegtuigen bleek het nodig een aanvulling op het MER te maken. De resultaten daarvan zijn samen met de conceptversie van het ontwerp-luchthavenbesluit eind 2009 in een bestuurlijk overleg met de provincie en gemeenten besproken. In het overleg heeft de regio gevraagd een optimalisatie uit te voeren van de omvang en ligging van de geluidszone. De gevraagde optimalisatie is uitgevoerd en de resultaten daarvan zijn in maart 2011 gepresenteerd tijdens een besloten vergadering van de Commissie Overleg en Voorlichting Milieuhygiëne Vliegbasis Volkel. Vervolgens is naar aanleiding van de beleidsbrief over de bezuinigingen bij Defensie van 8 april jl., besloten de procedure voor het vaststellen van het luchthavenbesluit aan te houden.
Is het u tevens bekend dat in januari 2009 een hernieuwde indicatieve planning voor procedure M.E.R. en Luchthavenbesluit Volkel is geproduceerd, waarin de publicatie van het Luchthavenbesluit in het Staatsblad is aangekondigd voor juli 2010?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat de bewoners van het dorp Volkel zich bijzonder hebben verheugd, toen het Besluit van 6 februari 2009, houdende de vaststelling van regels met betrekking tot militaire luchthavens (Besluit militaire luchthavens) in het Staatsblad werd gepubliceerd, met in het bijzonder de artikelen 6 en 7, waardoor woningbouw in de kern van het dorp mogelijk wordt, vooral voor realisatie van woningen voor ouderen en behoud van de leefbaarheid ?
Ik kan mij goed voorstellen dat de bewoners van het dorp Volkel verheugd waren met het Besluit militaire luchthavens, waarin ruimere mogelijkheden zijn vastgelegd voor nieuwbouw van woningen binnen de geluidszone. Deze verruiming is het resultaat van een gezamenlijke inzet van de ministeries van Defensie en van Infrastructuur en Milieu om – voor het regiem dat gaat gelden als een luchthavenbesluit is vastgesteld – een aantal van de beperkingen op basis van het huidige Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart te verminderen.
Kunt u zich voorstellen dat de bewoners van het dorp Volkel, die sinds de tachtiger jaren van de vorige eeuw al pleiten voor herziening van de wetgeving, bijzonder gefrustreerd zijn door het nieuwe uitstel?
Het uitstel van de procedure voor het vaststellen van het luchthavenbesluit Volkel is onvermijdelijk, omdat in de beleidsbrief over de bezuinigingen bij Defensie is besloten dat het aantal F-16 jachtvliegtuigen wordt verminderd. Dit heeft gevolgen voor het aantal vliegtuigbewegingen van de vliegbasis Volkel en de bijbehorende geluidszone. Dit vergt nieuw onderzoek.
Bent u bereid om vooruitlopend op het Luchthavenbesluit Volkel de ruimte in de regelgeving van het Besluit militaire luchthavens te benutten voor het toestaan van de nieuwbouw van woningen in het dorp Volkel? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de ontwikkelingen in het rijksbeleid – wijziging van zowel de regelgeving als het gebruik van de vliegbasis Volkel – zijn wij bereid om voor het einde van het jaar een overleg tussen de beide ministeries en burgemeester en wethouders van de gemeente Uden te beleggen over de specifieke lokale situatie in het licht van genoemde ontwikkelingen teneinde te bezien waar mogelijkheden zijn voor een passende oplossing voor de wens van de gemeente voor de nieuwbouw van woningen in het dorp Volkel. Over de uitkomst hiervan zal ik u nader informeren.
Belangenverstrengeling bij een leidinggevende van het UWV |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling bij een leidinggevende van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), die tevens directeur is van een commercieel bedrijf waaraan het UWV onderhands opdrachten verstrekt?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre dit bericht waar is en of de Raad van Bestuur van het UWV van deze situatie op de hoogte was?
Ja, de Raad van Bestuur van het UWV was op de hoogte.
Vanaf 2006 tot 1 juli 2010 was de betrokkene als externe deskundige door het UWV ingehuurd om als programmamanager leiding te geven aan een ICT project. In 2010 heeft het UWV de inhuur beëindigd van een groot aantal externe ICT-partijen, om het aantal externen en de kosten terug te dringen.
Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Het UWV stond op dat moment voor een grote ICT-opgave. De specifieke kennis en ervaring van de betrokkene was essentieel om op goede en verantwoorde manieren oude systemen, zoals die nog functioneerden na de fusie van de uitvoeringsinstellingen, uit te faseren.
Het UWV heeft op dat moment de betrokkene een vast contract aangeboden met een salaris dat binnen het bestaande salarisgebouw en daarbij behorende salarisschaal van het UWV ligt. Overigens heeft het UWV hiermee ook een besparing gerealiseerd.
Gelet op de geldende integriteitregels van het UWV zijn in het contract van de betrokkene afspraken gemaakt over de contacten met zijn eigen bedrijf. De betrokkene heeft voor indiensttreding bij het UWV zijn bedrijf op afstand gezet door een manager aan te trekken en die te benoemen als statutair directeur. Deze statutaire directeur is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf en de contacten met externen.
Voor de indiensttreding van de betrokkene in 2010 waren vijf medewerkers van het bedrijf reeds als externen door het UWV ingehuurd. Dit was bekend bij het in dienst nemen van de betrokkene en ook hierover zijn afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in de arbeidsovereenkomst met betrokkene. De afspraken houden in dat de betrokkene bij het UWV geen bemoeienis heeft met de aanbesteding, uitbesteding of het in dienst nemen van medewerkers die afkomstig zijn uit zijn bedrijf. Tevens is vastgelegd dat hij niet betrokken mag zijn bij de onderhandelingen over de omvang van het contract of de hoogte van de tarieven. Nadat betrokkene in dienst is genomen door het UWV is er nog één medewerker extra ingehuurd via zijn bedrijf. Het bedrijf van betrokkene levert ook personeel aan derde partijen, die opdrachten verrichten voor het UWV.
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen. Ook heeft de Raad van Bestuur het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest.
Welke regels en beperkingen gelden er binnen het UWV voor commerciële nevenactiviteiten van medewerkers? Welke regels gelden er voor de inhuur van extern personeel en het uitbesteden van werkzaamheden? In hoeverre handelt de betreffende leidinggevende binnen de geldende regels?
Het integriteitbeleid van het UWV sluit aan op het Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk, waarin de integriteitnormen van de Ambtenarenwet en de rechtspositieregeling zijn opgenomen.
Zijn de regels en beperkingen die het UWV hanteert ten aanzien van commerciële nevenactiviteiten van medewerkers scherp genoeg om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen en de integriteit van de organisatie te waarborgen? Ziet u aanleiding om bij het UWV aan te dringen op het aanscherpen van de regels?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie gaat u ondernemen om aan de (mogelijk) ongewenste situatie bij het UWV een eind te maken? Wordt daarbij overwogen om de Rijksrecherche in te schakelen, gelet op de integriteit van de overheid die in het geding is?
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen.
De Raad van Bestuur van het UWV heeft geen aanwijzingen dat misbruik is gemaakt van deze constructie. De Raad van Bestuur heeft het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest. Mochten uit dit onderzoek feiten naar voren komen, die vragen om nadere maatregelen, dan zullen die worden genomen. Inschakelen van de Rijksrecherche is nu niet aan de orde.