De bijverdiengrens |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht1 over een student die de bijverdiengrens heeft overschreden, doordat ook de maanden dat zij niet ingeschreven stond, maar aan het werk was (tussen het afronden van haar MBO-opleiding en de start van haar HBO-opleiding), geen studiefinanciering en OV-studentenkaart ontving, waarbij deze bijverdiensten bleken mee te tellen voor het verzamelinkomen waarmee de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) rekent?
Ja.
Waarom wordt er als tijdsvak voor de bijverdiengrens altijd vanaf januari (een kalenderjaar) gerekend en niet per collegejaar, hetgeen veel logischer zou zijn voor studenten?
Studiefinanciering wordt voor een studiefinancieringstijdvak van een kalenderjaar toegekend en het toetsingsinkomen wordt door de Belastingdienst eveneens voor de belastingperiode van een kalenderjaar vastgesteld. Dat is in de wet geregeld, evenals de verplichting voor DUO om bij de inkomensgegevens van de Belastingdienst aan te sluiten. Het is voor DUO dan ook vrijwel onuitvoerbaar om een ander tijdvak te hanteren.
Bovendien is het zo dat hiermee de WSF 2000 zoveel mogelijk voldoet aan de AWIR (algemene wet inkomensafhankelijke regelingen).
Deelt u de mening dat de informatievoorziening met betrekking tot het berekenen van tijdvakken en het wel of niet meetellen van inkomen vergaard in maanden dat er geen studiefinanciering werd ontvangen, ontoereikend is aangezien op de website van DUO over dit laatste niets staat vermeld? Bent u bereid de informatievoorziening hierover te verbeteren?
Op de website van DUO zijn de folders over «Bijverdienen» goed te vinden en te raadplegen. Hierin is de systematiek met betrekking tot het al dan niet meetellen van bijverdiensten duidelijk uitgelegd. De student moest daarvoor wel tot voor kort doorklikken naar de folder. Naar aanleiding van uw vraag heeft DUO de informatievoorziening inmiddels verder verbeterd door de desbetreffende teksten ook rechtstreeks op de webpagina’s te zetten.
De attentiewaarde is daardoor verbeterd; studenten kunnen nu de informatie ook zien zonder de folder over bijverdienen te hoeven openen.
Als studenten die richting het einde van het kalenderjaar de bijverdiengrens dreigen te overschrijden hun studiefinanciering kunnen stopzetten, waardoor zij geen boete hoeven te betalen, hoe kan het dan dat studenten die gedurende het jaar voor een periode hun studiefinanciering stopzetten, deze boete wel moeten betalen, aangezien bij hen die gewerkte maanden zonder studiefinanciering wel meetellen? Deelt u de mening dat dit scheve situaties in de hand werkt? Welke mogelijkheden ziet u om hier tot een gelijke behandeling te komen?
Voor 1995 moesten studenten maandelijks hun bijverdiensten opgeven bij de voormalige IB-groep (tegenwoordig DUO) en bij overschrijding van de bijverdiengrens werd dit met de maandelijkse studiefinanciering verrekend. Deze systematiek bleek voor zowel student als IB-groep erg bewerkelijk en onvoorspelbaar. Daarnaast werkte de maandsystematiek calculerend gedrag in de hand; studenten konden naar believen de studiefinanciering tijdelijk onderbreken en in deze periode flink bijverdienen. Hiermee kon de bijverdiengrens te gemakkelijk worden ontweken en werd er ten onrechte studiefinanciering ontvangen.
Om deze ongewenste neveneffecten tegen te gaan, is de huidige systematiek ontwikkeld waarbij de bijverdiensten over het gehele kalenderjaar meetellen en achteraf door DUO worden gecontroleerd door middel van gegevensuitwisseling met de Belastingdienst. Studenten die verwachten de bijverdiengrens te overschrijden, hebben nog wel de mogelijkheid om aan het eind van het kalenderjaar de studiefinanciering stop te zetten. Hiermee wordt de optie om af te zien van studiefinanciering in verband met bijverdiensten gehandhaafd, maar wordt het risico op oneigenlijk gebruik ingeperkt.
Ik ben dan ook niet van mening dat deze systematiek scheve situaties in de hand werkt; ook indien er sprake is van een tijdelijke onderbreking geldt dat wie in een bepaald kalenderjaar meer dan de bijverdiengrens verdient, voldoende eigen middelen heeft om de studie te financieren en geen recht heeft op studiefinanciering. De vordering die DUO op de student heeft is dan ook geen boete maar een vordering vanwege teveel ontvangen studiefinanciering.
Het absurde RMO-advies immigranten de taal niet meer te leren |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen verplicht Nederlands meer voor immigranten»?1
Ja.
Deelt u de visie dat dit absurde advies haaks staat op de integratievisie van het kabinet? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de RMO is op onderdelen niet in lijn met de visie op integratie «Integratie, binding en burgerschap», die ik heb aangeboden aan uw Kamer.
Duidt u het advies om ook geen culturele eisen meer te stellen aan immigranten als compleet wereldvreemd en ronduit gevaarlijk?
Conform de Kaderwet op de Adviescolleges zal het kabinet beide Kamers uiterlijk medio augustus 2011 zijn reactie op het advies doen toekomen. Daarin zal het kabinet mede ingaan op het advies van de RMO inzake het stellen van culturele eisen aan immigranten.
In hoeverre bent u van mening dat de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) een club is die bestaat uit wereldvreemde schrijfkamergeleerden en het beste maar zo snel mogelijk opgedoekt kan worden?
Die opvattingen deel ik niet. Zeer recent, op 11 mei 2011, heeft het kabinet aan de Tweede Kamer een brief toegezonden over de toekomst van het adviesstelsel.
De RMO is gepositioneerd als één van de acht strategische adviesraden.
Ligt het betreffende RMO-advies inmiddels al bij u in de prullenbak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 3.
De halvering van de spoedeisende hulp in het ziekenhuis te Delfzijl |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de directie van de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) te Winschoten en Delfzijl heeft besloten de spoedeisende hulp (SEH) te halveren en het aantal bedden van vijf naar drie terug te brengen en over te gaan tot een verregaande reductie van de chirurgische hulpverlening in de avond de nacht en in het weekend van de locatie Delfzicht in Delfzijl, nadat de klinische verloskunde en kindergeneeskunde zijn verdwenen?1
De berichtgeving hierover is niet geheel juist. Het bestuur van de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) heeft mij laten weten dat van halvering van de spoedeisende hulp (SEH) op de locatie Delfzijl geen sprake is. De capaciteit op de SEH in Delfzijl blijft ongewijzigd.
Wel is het bestuur van de OZG onder andere als gevolg van de door de wetenschappelijke verenigingen opgelegde kwaliteitsnormen en het treffen van ombuigingsmaatregelen genoodzaakt verregaande samenwerking met de ziekenhuizen in de regio te verkennen. Voor de chirurgische ingrepen in Delfzijl heeft dit geleid tot het besluit deze niet meer aan te bieden in de avond-, nacht- en weekenduren. De patiënten zullen worden doorverwezen naar de locatie in Winschoten.
Wat vindt u van deze reductie, nu de praktijk is dat het huidige aantal van vijf bedden veelal bezet is en er regelmatig gebruik moet worden gemaakt van twee overbedden?
Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven, is er geen sprake van een reductie van het aantal bedden op de SEH. Met het huidige aantal bedden op de SEH is er volgens het ziekenhuis eerder sprake van overcapaciteit.
Wel zullen er op de locatie Delfzijl geen chirurgische ingrepen meer plaatsvinden na 17.00 uur.
Is er nog sprake van een volwaardige Intensive Care (IC) in Delfzijl en van welk niveau is deze? Welke operaties zijn er nog mogelijk in Delfzijl thans en in de toekomst?
Na de voorgestelde reorganisatie zal de locatie Delfzijl geen volwaardige IC meer hebben. Net als bij enkele andere ziekenhuizen blijft een beperkte afdeling voor acute zorg over waar patiënten met een directe bedreiging van de vitale functies gestabiliseerd kunnen worden en tot maximaal 12 uur worden beademd. Wanneer een patiënt volwaardige IC-zorg nodig heeft dan kan deze na stabilisatie worden overgeplaatst naar de locatie Winschoten of een IC van niveau 2 of 3 in de regio. Voor verantwoord IC-transport zijn goede afspraken met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) gemaakt. Dit betreft de beschikbaarheid van een Mobile Intensive Care Unit (MICU) voor planbaar vervoer en het Mobiel Medisch Team (MMT) voor acuut IC-transport. Op de Acute Zorg Afdeling (AZA) van Delfzijl kunnen patiënten ook postoperatief worden nabeademd. In dat geval blijft de initiële medisch specialist hoofdbehandelaar en wordt beademing verzorgd door de anesthesioloog. De verpleegkundige expertise blijft na de voorgestelde reorganisatie op peil doordat in alle diensten tenminste één IC-verpleegkundige aanwezig is en deze diensten worden gedaan in een roulatieschema met de IC van de locatie Winschoten. Een zorgbeleidsplan, waarin is opgenomen welke behandelingen wel of niet verantwoord kunnen plaatsvinden in de locatie Delfzijl, is hierbij een vereiste.
De operaties waarvan men weet of verwacht dat na de operatie opname op de IC noodzakelijk is, zullen in de toekomst op de locatie in Winschoten gaan plaatsvinden en niet meer in Delfzijl. Alle andere operaties zullen blijven worden uitgevoerd op de locatie in Delfzijl en daarnaast zullen er operaties, die nu nog op de locatie in Winschoten plaatsvinden, gaan verschuiven naar de locatie in Delfzijl. Dit geldt uiteraard alleen voor die operaties waarvoor geen IC-behoefte bestaat.
Kunt u aangeven of er in Delfzijl bij deze verdere uitkleding van het ziekenhuis nog sprake is van een volwaardig ziekenhui,s waarbij alle spoedpatiënten binnen 45 minuten een adequate spoedeisende eerste hulp en intensive care kunnen bereiken? Is hierbij de bereikbaarheid van adequate ziekenhuiszorg niet in het geding? Zo nee, waarom niet?
Oost-Groningen behoort tot één van de regio’s in Nederland die te maken heeft met bevolkingskrimp en versnelde vergrijzing. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor de zorgvraag in de regio. Om de zorg in de regio toekomstbestendig te kunnen blijven aanbieden, zal het zorgaanbod moeten worden afgestemd op deze veranderende zorgvraag. Zoals ik u reeds bij brief van 25 mei 2011, kenmerk CZ-U-3060203, over de ziekenhuiszorg in Zeeland heb gemeld, zie ik daar bij uitstek een rol voor de betrokken zorgverzekeraars in het verlengde van hun zorgplicht, maar heb daarbij eveneens aangegeven dat ik niet uitsluit dat andere partijen hiertoe het initiatief nemen.
Het initiatief van de provincie Groningen om een stuurgroep in het leven te roepen sluit hierbij aan. De stuurgroep heeft zich ten doel gesteld de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de juiste zorg voor de inwoners van Oost-Groningen te garanderen. Deze stuurgroep bestaat naast de provincie uit de in de regio belangrijkste zorgverzekeraar Menzis, de OZG, het Refaja Ziekenhuis Stadskanaal en de patiëntenvertegenwoordiging Zorgbelang Groningen. De stuurgroep buigt zich ook over de mogelijkheden die zorg in de eerste lijn of anderhalve lijnszorg kan bieden. Ik vind dit een goed voorbeeld van regionale partijen die de handschoen oppakken om zo de continuïteit van zorg in de regio zeker te stellen.
Patiënten kunnen in de nieuwe situatie de SEH en Acute Zorg Afdeling 7 x 24 uur van de OZG Delfzijl blijven bereiken. Om de patiënten nog beter en doelmatiger naar de juiste locatie te kunnen leiden, heeft het ziekenhuis goede afspraken gemaakt met de ambulancedienst om te zorgen dat de patiënt altijd binnen 45 minuten de juiste behandeling krijgt op de juiste locatie. Zo zal een patiënt die een operatieve ingreep moet ondergaan waarbij een IC noodzakelijk is meteen naar de locatie in Winschoten worden gebracht.
Gelet op de intensieve samenwerking van de OZG met de overige ziekenhuizen in de regio is de bereikbaarheid van adequate ziekenhuiszorg niet in het geding.
Wat betekent dit voor de 7000 patiënten die jaarlijks worden gezien op de SEH?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat voor het overgrote deel van de patiënten niets zal veranderen. Ongeveer 1000 patiënten die op jaarbasis bij de SEH locatie Delfzijl binnenkomen, worden doorgestuurd naar de locatie Winschoten. Daarnaast zal de SEH locatie Delfzijl een natuurlijke combinatie vormen met de gipsverbandkamer waar een deel van de patiënten wordt gezien. Dit betekent dat 6000 patiënten jaarlijks op de SEH van Delfzijl behandeld kunnen worden.
Hoe beoordeelt u deze besluitvorming van de directie van de OZG in relatie tot het gegeven dat voor 1 200 mensen de kritische 45 minuten grens geldt als er in Delfzijl geen adequate spoedvoorziening voor ziekenhuiszorg is? Voldoet het ziekenhuis volgens u aan de minimumnormen van bereikbaarheid en kwaliteit in deze? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De Raad van Bestuur van de OZG hecht er zeer aan nog eens te benadrukken dat het vasthouden aan de 45-minutennorm essentieel is voor de continuïteit van de voorzieningen in de tweede lijn in dunbevolkte gebieden aan de randen van Nederland.
Het gaat bij acute levensbedreigende aandoeningen om het vinden van een goede balans tussen kwaliteit en bereikbaarheid. Hierbij is het van belang dat een patiënt zo snel mogelijk terecht komt bij een zorgverlener die de juiste zorg kan bieden. Dit betekent dat de ambulancediensten in een regio moeten weten waar adequate zorg voor specifieke patiëntengroepen verleend kan worden. Op deze wijze worden patiënten soms met spoed verder vervoerd dan het dichtstbijzijnde ziekenhuis dat bepaalde vormen van zorg niet kan bieden. Dit is nu vrijwel overal in het land geregeld voor bijvoorbeeld CVA-patiënten. De OZG doet op beide locaties geen trombolyse en vanuit het oogpunt van patiëntveiligheid beschouw ik dit als een verstandige keuze. Patiënten uit de regio gaan direct naar het UMCG. Patiënten met (verdenking op) een acuut hartinfarct worden eveneens direct naar een centrum gebracht waar dotterbehandeling mogelijk is.
Komt de OZG als zij de acute zorg in Delfzijl op deze wijze inrichten nog wel in aanmerking voor een beschikbaarheidstoeslag in de toekomst? Druist de handelwijze van het OZG niet in tegen de bestaande beleidsregel CI-895 van de Nederlandse Zorgautoriteit om volwaardige acute zorg beschikbaar te houden voor de regio Delfzijl?
Aan de uitwerking van de criteria voor de toekomstige beschikbaarheidstoeslag wordt op dit moment door mijn departement gewerkt. Vooruitlopend hierop heb ik u in de beleidsbrief over prestatiebekostiging laten weten dat ik het aanbod van spoedeisende hulp alleen voor (gedeeltelijke) bekostiging via het vaste segment in aanmerking wil laten komen. Voor zover dat aanbod noodzakelijk is om deze functie(s) voldoende beschikbaar te houden, waarbij doorslaggevend is of het betreffende aanbod nodig is om aan de 45-minutennorm te voldoen. Hiervoor zal ik gebruik maken van de analyses van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Indien het aanbod nodig is voor de 45-minutennorm, kan de aanbieder van dat aanbod alleen voor een beschikbaarheidstoeslag in aanmerking komen, indien hij onvoldoende omzet genereert om de spoedeisende hulp redelijkerwijs kostendekkend in stand te kunnen houden.
Ik kan op dit moment niet aangeven of de OZG voor de locatie Delfzijl in de toekomst in aanmerking komt voor de beschikbaarheidstoeslag. De situatie in Delfzijl zal dan opnieuw aan de hand van de nieuwe criteria beoordeeld moeten worden. Net als in de voorgaande jaren ontvangt de OZG locatie Delfzijl ook voor 2011 een beschikbaarheidstoeslag. Voor wat betreft 2012 heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om voor de hoogte en de toedeling aan te sluiten bij de situatie die in 2011 geldt voor de beschikbaarheidstoeslag voor de kleine ziekenhuizen.
Klopt het dat de omzet van de OZG de eerste maanden van 2011 met een half miljoen euro per maand is gedaald? Zo ja, wat is hiervan de reden? Heeft dit te maken met het uitkleden van het ziekenhuis in Delfzijl?
De OZG heeft mij de volgende reactie gegeven. Zij moeten in 2011
€ 6 000 000,- ombuigen. De opgelegde korting door VWS bedraagt € 4 000 000,-. Daarboven komt nog het tekort van 2010, hetgeen € 2 000 000,- bedraagt. Dit is wat anders dan een maandelijks omzetverlies van € 500 000,-. Hetgeen op jaarbasis ook € 6 000 000,- is.
Is het niet van groot belang dat de SEH op de locatie Delfzijl volwaardig blijft bestaan om te voorkomen dat het ziekenhuis in een neerwaartse spiraal terecht komt met aanhoudend adherentieverlies met een faillissement als uiteindelijke uitkomst? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om een goed ziekenhuis in Delfzijl te waarborgen?
Zoals ik u in antwoord op vraag 4 heb laten weten, vind ik het belangrijk dat regionale partijen proactief bezig zijn met de toekomst van de zorg in een krimpregio als Oost-Groningen. Onder invloed van de sterk veranderende zorgvraag in dergelijke regio’s vergt het behoud van verantwoorde kwaliteit om een andere organisatie van de zorg. Zoals u weet, vind ik dat de regionale partijen hierin een grote verantwoordelijkheid hebben. Ik heb dan ook geen bezwaar dat partijen goed kijken naar wat nodig is in de regio en het zorgaanbod hierop afstemmen. Hierbij acht ik de naleving van de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van de acute zorg binnen de normtijd van 45 minuten essentieel.
Bent u bereid een voldoende hoge beschikbaarheidstoeslag te verstrekken, zodat een volwaardige SEH inclusief IC faciliteit kan blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Op deze vraag kan ik op dit moment geen antwoord geven. Het wel of niet toekennen van de beschikbaarheidstoeslag en de hoogte is afhankelijk van een aantal criteria. Toetsing aan de hand van deze criteria zal eerst moeten plaatsvinden.
Daarnaast heb ik u in mijn brief van 27 april 2011 over de continuïteit van zorg gemeld dat ik een verantwoordelijkheid heb voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten. Ik ga hierbij uit van een basis-SEH. De Gezondheidsraad zal mij in december 2011 advies geven over welke deskundigheid en faciliteiten aanwezig moeten zijn op een basis-SEH om de gezondheidstoestand van de patiënt zodanig te stabiliseren dat (eventueel vervoer naar) vervolgbehandeling verantwoord is. Ik wacht het advies van de Gezondheidsraad graag af.
Wat is uw reactie op het bericht dat Duitsland de laatste voortvluchtige Nederlandse oorlogsmisdadiger, Klaas-Carel Faber, niet overlevert aan Nederland?1 Heeft u een formele reactie ontvangen van Duitsland? Zo ja, welke redenen geven de Duitse autoriteiten zelf precies aan om Faber niet over te leveren? Zo nee, bent u bereid hier navraag naar te doen?
De rechter in München heeft op 18 mei jongstleden de overlevering van Faber geweigerd. Dat is formeel door de Duitse autoriteiten meegedeeld. De overlevering is geweigerd op de grond dat Faber Duits onderdaan is en hij niet instemde met zijn overlevering. Dat laatste is, zo staat in de rechterlijke beslissing, ingevolge de Duitse wetgeving vereist wanneer de overlevering van een Duitser wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een straf.
De Duitse autoriteiten hadden in het kader van de overleveringsprocedure een nationaliteitsonderzoek ingesteld. Dat heeft geresulteerd in de vaststelling dat Faber Duits staatsburger is. Hij zou dit hebben ontleend aan het Führererlass van 19 mei 1943, maar ook zonder dit decreet zou Faber Duitser zijn, zo schrijven de Duitse autoriteiten. De Duitse nationaliteitswetgeving bepaalt namelijk dat de Duitse nationaliteit ook wordt verkregen door degene die meer dan twaalf jaar door de Duitse overheid als Duitser is behandeld, en bij Faber is dat het geval.
Is het waar dat de belangrijkste of zelfs enige reden om Faber niet over te leveren is dat hij de Duitse nationaliteit heeft? Vindt u dit niet bijzonder cynisch, gelet op het feit dat Faber de Duitse nationaliteit heeft verworven door een decreet van Adolf Hitler uit 1943?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uw diepste ongenoegen hierover over te brengen aan de Duitse minister van Justitie? Zo nee, waarom niet?
Het Kaderbesluit Europees Arrestatiebevel (EAB) voorziet erin dat landen een EAB kunnen weigeren, indien het EAB betrekking heeft op een onderdaan en het is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. In een dergelijk geval dient de weigerende staat de straf waarvoor het EAB was uitgevaardigd overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen.
Bij brief van 31 mei 2011 heb ik het belang dat ik eraan hecht dat in deze zaak het recht zijn loop krijgt kenbaar gemaakt aan de Minister van Justitie van de Duitse deelstaat Beieren. Onder de gegeven omstandigheden houdt dit in dat het vonnis in Duitsland ten uitvoer wordt gelegd. Bij mijn brief aan de Minister heb ik de stukken overlegd met het oog op de tenuitvoerlegging. Om het belang van deze zaak te onderstrepen heb ik tegelijkertijd aan de Bondsminister van Justitie te Berlijn een brief geschreven, waarin ik haar persoonlijke aandacht voor deze zaak vraag. Hiermee is alles op alles gezet om Faber zijn straf alsnog te laten uitzitten.
Deelt u de mening, ook gelet op de gezamenlijke brief van alle fractievoorzitters in de Tweede Kamer aan alle leden van de Bondsdag, dat alles op alles gezet moet worden om deze voortvluchtige oorlogsmisdadiger zijn straf uit te laten zitten in Nederland of in Duitsland? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid nogmaals bij Duitsland er op aan te dringen dat het Europees Arrestatiebevel alsnog moet worden uitgevoerd, dan wel dat de destijds in Nederland opgelegde straf in Duitsland moet worden uitgezeten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden en op zo kort mogelijke termijn met uw ambtgenoot in Duitsland in overleg te treden?
Ja. De genoemde brieven aan de Duitse autoriteiten zijn inmiddels verzonden.
Het Wetsvoorstel om schade aan de Staat Israël te voorkomen als gevolg van boycot |
|
Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL), Harry van Bommel |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het «Wetsvoorstel om schade aan de Staat Israël te voorkomen als gevolg van boycot», dat op 7 maart jongstleden in een eerste stemming door het Israëlische parlement is gesteund? Klopt het dat het parlement zich na het parlementaire reces, dat op 15 mei eindigt, opnieuw over het wetsvoorstel zal buigen en het voorstel dan naar verwachting als wet zal vaststellen?
Het wetsvoorstel is op 11 juli jongstleden in het Israëlische parlement aangenomen. De tekst van de aangenomen wet verschilt van eerdere versies van het wetsvoorstel. Ik verwijs daarom naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Pechtold en Hachchi over de door het Israëlische parlement aangenomen antiboycotwet, nr 2011Z15568.
Klopt het dat het territoriale bereik van het wetsvoorstel niet alleen de staat Israël binnen zijn internationaal erkende grenzen omvat, maar ook de bezette Palestijnse gebieden, alsmede de bezette Golan-hoogvlakte? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat volgens het wetsvoorstel eenieder die oproept tot een boycot tegen de staat Israël of «gebieden onder controle van de staat Israël» een onrechtmatige daad (civil wrong) begaat? Klopt het dat de commissie «Constitution, Law and Justice» van het Israëlische parlement overweegt om een boycot niet alleen als onrechtmatige daad, maar zelfs als strafbaar feit aan te merken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een rechter volgens het wetsvoorstel een persoon die in strijd met de betreffende wet zou handelen tot een schadevergoeding kan veroordelen, zonder dat vooraf een bewijs van schade geleverd hoeft te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van berichten dat de initiatiefnemer van de wet, het Knesset-lid Elkin, en andere parlementariërs de wet in de eerste plaats hebben voorgedragen om de nederzettingen tegen boycotacties te beschermen, die Israël in strijd met het internationaal recht in de bezette Palestijnse en Syrische gebieden heeft gebouwd? Kunt u hierop ingaan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het wetsvoorstel niet duidelijk is gedefinieerd wat onder een «boycot» wordt verstaan en daardoor een breed scala aan gedragingen en handelingen door de wet getroffen zou kunnen worden, zoals het publiceren van kritische rapporten over het Israëlische nederzettingenbeleid of het weigeren van medewerking aan culturele activiteiten in nederzettingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van meer dan 50 Israëlische maatschappelijke organisaties dat (het oproepen tot) een boycot een civiel, niet-gewelddadig en legitiem middel is om sociale en politieke verandering na te streven?1 Deelt u de mening dat de voorgestelde wet ertoe leidt dat critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen worden belemmerd in het uitdragen van hun opvattingen en dat een open publiek debat wordt geblokkeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke invloed heeft de voorgestelde wet op de vrijheid van meningsuiting en het recht om te protesteren van critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de voorgestelde wet te bespreken met de Israëlische autoriteiten en hen te wijzen op de risico’s ervan voor de vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Havo-vwo-onderwijs voor autisten |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht, «Geen speciale havo voor autist» waarin wordt gemeld dat de inspectie mogelijk vele tonnen gaat terugvorderen van scholen die voortgezet speciaal onderwijs (vso) op havo-vwo niveau aanboden in Tilburg en Eindhoven?1
Ja.
Is het waar dat genoemde scholen nog niets hebben vernomen van de terugvordering waarmee de inspectie dreigt?
Nee. De inspectie heeft meermalen met de betreffende scholen gesproken over de onrechtmatigheid van de constructie die zij in het leven hebben geroepen, over de termijnen waarop een en ander weer geheel conform wet- en regelgeving zou moeten worden neergezet en over de terugvordering. Het gaat om een constructie waarbij leerlingen zijn bekostigd op basis van inschrijving in het voortgezet speciaal onderwijs en voltijds onderwijs ontvingen op een reguliere vo-school, hetgeen in strijd is met de wet. Het wettelijke kader biedt wel de mogelijkheid om de leerlingen met een leerlinggebonden budget te plaatsen in de reguliere vo-school. Het verschil tussen de extra bekostiging in het voortgezet speciaal onderwijs en het leerlinggebonden budget wordt teruggevorderd.
Is het waar dat genoemde scholen deze oplossing noodgedwongen hebben gekozen omdat zij geen toestemming kregen voor het aanbieden van speciaal onderwijs op havo-vwo niveau? Waarom werd deze toestemming niet verkregen?
Nee. Scholen voor regulier onderwijs kunnen havo-vwo onderwijs aanbieden aan leerlingen met een indicatie. De rugzak financiering kan dan worden ingezet voor speciale voorzieningen en/of begeleiding. Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs kunnen als zij dat willen onderwijs op havo-vwo niveau aanbieden. Onder de huidige wetgeving zijn zij daarbij aangewezen op samenwerking (symbiose) met regulier onderwijs of op het staatsexamen om leerlingen examen te laten doen en een diploma te laten verkrijgen. In het wetsvoorstel kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijs worden de mogelijkheden hiertoe verruimd.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om wèl toestemming te geven om ook op havo-vwo niveau voortgezet speciaal onderwijs te geven?
Voor het geven van havo-vwo onderwijs zijn op dit moment geen andere voorwaarden waaraan scholen moeten voldoen dan die welke zijn genoemd in het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat het onderwijsaanbod van het voorgezet voor speciaal onderwijs hoofdzakelijk vmbo betreft? Is het waar dat er ook in het vso nadrukkelijk behoefte is aan onderwijs op havo of vwo niveau? Waarom is dit zo weinig beschikbaar?
Circa één derde van de leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs volgt onderwijs dat tot een regulier diploma voortgezet onderwijs leidt, via symbiose of via staatsexamen. Het merendeel van die leerlingen volgt inderdaad vmbo-onderwijs. Uit een quick scan uit 2008, waarbij 340 scholen voor voortgezet speciaal onderwijs zijn aangeschreven en er 297 reageerden, bleek dat op 53 vestingen (ook) havo-onderwijs wordt aangeboden.
Deelt u de mening dat veel kinderen met autisme in de juiste omgeving en met goede begeleiding onderwijs op havo of vwo-niveau aan zouden kunnen?
Ja. Veel kinderen met autisme kunnen met de juiste begeleiding en voldoende structuur havo/ vwo onderwijs volgen. Daartoe zijn zowel binnen het (voortgezet) speciaal onderwijs als binnen het reguliere voortgezet onderwijs (met een lgf) mogelijkheden.
Bent u bereid genoemde scholen alsnog in staat te stellen ook voortgezet speciaal onderwijs aan te bieden op vwo-niveau zodat de gekozen u-bocht constructie niet langer nodig is?
Nee. De gekozen u-bocht constructie is ook nu niet nodig en onrechtmatig. Onder de huidige wetgeving kunnen leerlingen met een indicatie via de rugzak regulier onderwijs volgen met speciale voorzieningen. Voortgezet speciaal onderwijs kunnen leerlingen die daarop zijn aangewezen, ook nu al onderwijs op havo-vwo niveau bieden en uit de reeds genoemde quick scan blijkt dat dit ook gebeurt.
In de nabije toekomst zullen beide mogelijkheden als gevolg van het wetsvoorstel passend onderwijs en het wetsvoorstel kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijs overigens aan verandering onderhevig zijn, waardoor de mogelijkheden passend onderwijs te bieden nog verder worden geoptimaliseerd.
Bent u in het licht van de hiervoor genoemde context, bereid van de aangekondigde terugvordering af te zien?
Nee.
De toenemende christenvervolging in China |
|
Kees van der Staaij (SGP), Wim Kortenoeven (PVV), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie in Peking blijft christenen arresteren»?1 Heeft u tevens kennis genomen van het artikel «Petitie kerk voor parlement»?2
Ja.
Deelt u de analyse dat de vervolging van christenen in China structurele vormen heeft aangenomen aangezien de Chinese autoriteiten voor de zesde zondag op rij niet alleen christenen hebben verhinderd een kerkdienst bij te wonen maar deze christenen ook hebben gearresteerd? Bent u bereid in scherpe bewoordingen deze acties te veroordelen en dezeveroordelingover te brengen naar de Chinese autoriteiten?
Voor de analyse van de situatie van christenen in China verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van het lid Kortenoeven d.d. 26 april 2011.
Dit incident is mede aanleiding om in de contacten met China aandacht te blijven besteden aan de vrijheid van godsdienst en het recht op vergadering. Het belang van de vrijheid van godsdienst wordt zowel langs bilaterale kanalen als via de EU opgebracht.
Ondersteunt u de petitie van de Chinese huiskerken waarin ze de Chinese autoriteiten oproepen de rechten van kerken en christenen te respecteren? Zo ja, bent u bereid dit kenbaar te maken aan de Chinese autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Ik ondersteun de oproep van de ondertekenaars van de petitie om de vrijheid van religie en geloofsovertuiging te respecteren. Nederland heeft herhaaldelijk tegenover Chinese autoriteiten zorg uitgesproken over de gebrekkige vrijheid van religie in China en zal dat blijven doen.
Heeft de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tijdens de recente handelsmissie in China, waar hijzijn bezorgdheid uitsprak overde«duidelijk verslechterde mensenrechtensituatie», ook in het bijzonder gesproken over de vervolging van christenen?
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft de Nederlandse zorgen over de verslechtering van de mensenrechten in China overgebracht en daarbij het belang onderstreept van bilaterale mensenrechtenconsultaties. Tijdens dergelijke consultaties wordt over specifieke onderwerpen diepgaand van gedachten gewisseld, zoals over de vrijheid van religie en geloofsovertuiging.
Hoe verhoudt zich het organiseren van een omvangrijke handelsmissie van 45 bedrijven en enkele onderzoeksinstellingen naar China zichmet het leveren vankritiek op de verslechterde mensenrechtensituatie, inclusief de godsdienstvrijheid? Welke stappen wilt Nederland zowel in bilateraal als in EU-verband nemen om China onder druk te zetten om de mensenrechten niet langer met voeten te treden?
Een handelsmissie en leveren van kritiek op de mensenrechtensituatie gaan goed samen, zie ook het antwoord op vraag 4. Nederland en de EU bevorderen de mensenrechten in China onder andere door middel van mensenrechtendialogen, demarches, openbare verklaringen, samenwerkingsprojecten, wetenschappelijke seminars, werkbezoeken, interventies in multilaterale fora en bespreking van mensenrechten in gesprekken tussen bewindslieden en ambtelijke contacten.
Overdrachtsbelasting bij een van een monumentenpand |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag1 dat het ontoelaatbaar is dat particulieren bij de aankoop van een monumentenpand overdrachtsbelasting moesten betalen terwijl rechtspersonen voor diezelfde overdrachtsbelasting een beroep konden doen op de monumentenvrijstelling?
Ja.
Klopt het dat u na deze uitspraak van het Hof uw beleid hebt gewijzigd waardoor het verschil tussen particulieren en rechtspersonen kwam te vervallen?
Het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 luidt bevestigend. Ik heb besloten geen beroep in cassatie tegen de uitspraak in te stellen en heb in een beleidsbesluit2 goedgekeurd dat de monumentenvrijstelling met terugwerkende kracht met ingang van 1 mei 2009, de datum van de uitspraak van het Hof, geldt voor verkrijgingen door zowel natuurlijke personen als rechtspersonen. Daarbij geldt dat niet wordt teruggekomen op voldoeningen op aangifte of naheffingsaanslagen die vóór 1 mei 2009 onherroepelijk zijn komen vast te staan. Bovenstaande is geheel in overeenstemming met de hoofdregel van de beleidslijn inzake nieuwe jurisprudentie en terugwerkende kracht om in beginsel niet tot het ambtshalve verlenen van een vermindering of teruggaaf van belasting over te gaan indien de belastingaanslag, de voldoening op aangifte of de afdracht op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag waarop de uitspraak is gedaan. Deze beleidslijn is neergelegd in § 5 van het Besluit ambtshalve verminderen of teruggeven3. Overigens is de monumentenvrijstelling naar aanleiding van een evaluatie met ingang van 1 januari 2010 voor zowel rechtspersonen als natuurlijke personen komen te vervallen.
Klopt het dat u aan deze wijziging terugwerkende kracht verleende tot aan de dag waarop het Hof de genoemde uitspraak had gewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat particuliere kopers die voor de datum van deze uitspraak overdrachtsbelasting hebben betaald over de aankoop van een monument en geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze belasting, nu niet zullen profiteren van deze wijziging in beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de over de aankoop van onroerend goed verschuldigde overdrachtsbelasting niet makkelijk herkenbaar is voor particulieren omdat je zelf niet de aangifte doet?
Nee. Wanneer de juridische eigendom van een onroerende zaak wordt overgedragen geschiedt de levering van die zaak altijd door middel van een notariële akte (de zogenoemde transportakte). De aangifte overdrachtsbelasting geschiedt dan door middel van een voetverklaring op de akte van levering. De notaris maakt voor de koper een nota van afrekening op. Op deze nota worden alle kosten ter zake van de aankoop, zoals de koopsom, de door de koper verschuldigde overdrachtsbelasting en overige kosten vermeld. De nota van afrekening wordt voorafgaand aan de levering van de onroerende zaak aan de koper toegezonden, zodat deze ten tijde van de levering bekend is met het bedrag van de overdrachtsbelasting dat door de notaris zal worden voldaan op aangifte.
De verschuldigde overdrachtsbelasting is aldus goed herkenbaar voor de particulier. Bovendien is de notaris bij uitstek deskundig op het gebied van de overdrachtsbelasting.
Gelet op bovenstaande zie ik geen aanleiding om de terugwerkende kracht alsnog te verruimen voor particulieren.
Bent u, mede gezien vraag 5, bereid om de terugwerkende kracht alsnog te verruimen voor particulieren?
Zie antwoord vraag 5.
Het Selected Acquisition Report (SAR) |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat het Selected Acquisition Report (SAR) 2010 beschikbaar is op internet?1
Ja, het Selected Acquisition Report (SAR) over het F-35 programma is te vinden op enkele websites. Het Pentagon zelf heeft het rapport niet openbaar gemaakt.
Hoe rijmt u dit met uw opmerking in uw brief van 12 mei2 dat dit rapport «door het Pentagon niet openbaar gemaakt en ook nog niet aan partnerlanden is aangeboden»?
Het Pentagon heeft in april jl. op grond van een wettelijke verplichting de Selected Acquisition Reports van de Amerikaanse materieelprojecten over 2010 naar het Congres gezonden. Het rapport over het F-35 programma is niet aan de partnerlanden aangeboden. Het JSF Program Office beschouwt dit F-35 rapport als niet representatief voor de stand van zaken van dit programma. De redenen hiervoor zijn de volgende. Het SAR 2010 rapport berust op de verouderde planning van het F-35 programma van vóór de hernieuwde certificering aan het Congres van juni 2010 in het kader van de Nunn-McCurdy wetgeving. Het Pentagon heeft in 2010 en in januari jl. maatregelen genomen die van invloed zijn op de planning en de kostenramingen voor de SDD-fase van het project. Ook heeft deDirector of Cost Assessment and Program Evaluation (D-CAPE) van het Pentagon een nieuwe kostenraming van het F-35 programma uitgevoerd. Deze aanpassingen zijn nog niet in het rapport verwerkt.
Tijdens een hoorzitting van de Amerikaanse Senaatscommissie voor de Strijdkrachten op 19 mei jl. heeft de D-CAPE een raming van de gemiddelde stuksprijs van de F-35 gemeld van ongeveer $ 95 miljoen (prijspeil 2002). Dit betreft de Average Procurement Unit Cost (APUC), de gemiddelde prijs van de drie versies van de F-35 over de gehele productieperiode met inbegrip van de geraamde Amerikaanse investeringen in onder meer gronduitrusting, simulators en initiële reservedelen. Na de hernieuwde certificering van het programma in juni 2010 bedroeg de raming van de APUC $ 92,4 miljoen. Naar verwachting zal het Pentagon in juni besluiten nemen over de nieuwe planning van de ontwikkelingsfase van de F-35 (SDD-fase) en vervolgens deze zomer een nieuw SAR-rapport aanbieden aan het Congres, met inbegrip van de nieuwe kostenramingen van de D-CAPE.
Ondanks dat het SAR 2010-rapport niet aan de partnerlanden is aangeboden beschikte Defensie wel over voorlopige kosteninformatie over de investeringskosten van de CTOL-versie van de F-35 waarvoor Nederland belangstelling heeft. Zoals gemeld in de brief van 12 mei jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 269) valideert en verwerkt Defensie momenteel de beschikbare informatie. De Kamer zal over enkele weken over de resultaten hiervan kunnen worden geïnformeerd, met dien verstande dat zoals hierboven uiteengezet in de zomer nieuwe informatie beschikbaar zal komen met inbegrip van de raming van de D-CAPE. Na de besluitvorming door het Pentagon zal ik de Kamer ook informeren over de nieuwe planning van de SDD-fase en de stand van zaken van het testprogramma van de F-35.
In de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 259) is een raming van de Nederlandse exploitatiekosten van de F-35 opgenomen. Tijdens de hoorzitting van 19 mei jl. heeft de Amerikaanse onderminister van Defensie Carter melding gemaakt van nieuwe, hogere kostenramingen van de exploitatiekosten van de F-35. Hij onderstreepte dat de oorzaken van de geraamde stijging nog moeten worden onderzocht en dat er maatregelen komen om de kosten te drukken, zodat de hoge ramingen geen werkelijkheid zullen worden. Defensie heeft ten behoeve van het Nederlandse project Vervanging F-16 gedetailleerde informatie nodig over de exploitatiekosten van de CTOL-versie om de raming te kunnen actualiseren. De benodigde informatie komt waarschijnlijk later dit jaar beschikbaar.
Wanneer is dit rapport openbaar gemaakt? Had u beschikking over dit rapport voor 30 april jl.?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de in dit rapport beschreven planning, prestaties, de ontwikkelingskosten, de totale projectkosten, de gemiddelde all-in prijs en de kosten per vlieguur van de F-35?
Zie antwoord vraag 2.
Makkelijk verkrijgbare designerdrugs |
|
André Elissen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Legaal drugs snoepen uit het lab»?1
Ja.
Deelt u de mening dat stoffen die qua werking vergelijkbaar zijn met verboden drugs, óók verboden dienen te worden?
Als daartoe aanleiding bestaat, kan een middel op een van de lijsten van de Opiumwet worden geplaatst. De handel kan dan – net als bij andere verboden drugs worden bestreden. Een aantal designerdrugs is al verboden op grond van de Opiumwet, zoals 2-CB of (1)benzylpiperazine. Bij het eventueel onder het toepassingsbereik van de Opiumwet brengen van andere designerdrugs, dienen echter het gebruik en de aard van deze drugs niet uit het oog te worden verloren. Bij designerdrugs is soms sprake van zeer kortdurend, niet bestendig gebruik. Verder is het kenmerk van designerdrugs dat met het veranderen van slechts een molecuul een nieuwe drug gecreëerd kan worden, die niet meer onder het verbod zou vallen. Het handelen in of het bezitten van designerdrugs is in dergelijke gevallen overigens wel verboden op grond van de Geneesmiddelenwet (economisch delict).
Volgens het adviesrapport van de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet is het vanuit het oogpunt van preventie van groot belang dat nieuwe middelen systematisch in kaart worden gebracht. Daartoe zou volgens de commissie een meldpunt kunnen worden ingesteld. Het meldpunt registreert de gemelde middelen en beziet aan de hand van de aangeleverde informatie of het nodig is de eigenschappen van een middel en de prevalentie in kaart te brengen. Zodoende ontstaat zicht op nieuwe middelen en kan worden bezien of er sprake is van een schadelijk middel dat ook bestendig is qua gebruik. Via een dergelijk meldpunt kunnen ook designerdrugs worden gevolgd en kan tijdig worden gewaarschuwd voor bepaalde risico’s die samenhangen met deze nieuwe middelen.
Na de zomer zullen de minister van Volkgezondheid, Welzijn en Sport en ik uw Kamer informeren over de wijze waarop het kabinet voornemens is om te gaan met deze aanbeveling.
Deelt u de mening dat designerdrugs een ernstig probleem vormen terwijl de Nederlandse overheid momenteel geen of te weinig middelen heeft om hier iets tegen te doen?
Nee, aangezien er vooralsnog geen aanwijzingen zijn dat dergelijke middelen op grote schaal worden gebruikt.
Deelt u de mening dat het zeer ernstig is dat levensgevaarlijke designerdrugs doodeenvoudig via internet te bestellen zijn?
Wij delen de mening dat het ernstig is als schadelijke designerdrugs via internet te bestellen zijn. Wij zullen bezien wat de mogelijkheden zijn om hiertegen te kunnen optreden. Ook op Europees niveau wordt hier aandacht aan besteed aangezien internet een grensoverschrijdend medium is. Tijdens de tweejaarlijkse internationale conferentie over synthetische drugs die Nederland eind dit jaar organiseert, zullen designerdrugs en de rol van internet bij de distributie van illegale drugs aan de orde komen.
Deelt u de mening dat de rigide lijstensystematiek een belemmerende factor is bij de bestrijding van de handel in designerdrugs?
Deze mening deel ik niet. Handel in designerdrugs, die niet voorkomen op een van de lijsten van de Opiumwet, kan worden bestreden via de Geneesmiddelenwet. De expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet komt in het adviesrapport «drugs in lijsten» overigens tot de conclusie dat de bestaande lijstensystematiek van de Opiumwet, te weten twee lijsten, geen wijziging behoeft. Na de zomer zullen de minister van Volkgezondheid, Welzijn en Sport en ik uw Kamer informeren over de wijze waarop het kabinet voornemens is om te gaan met deze aanbeveling.
Wat gaat u doen om designerdrugs te verbieden en een einde aan de handel te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebruik van Deep Packet Inspection (DPI) |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Roep om onderzoek naar aftappen providers»?1
Ja.
Kunt u aangeven of u het gebruik van DPI in overeenstemming acht met de Nederlandse wetgeving?
Deep Packet Inspection (hierna: DPI) is een verzamelnaam voor technieken waarmee dataverkeer dat over netwerken wordt getransporteerd kan worden geanalyseerd. De techniek kan worden ingezet om de gebruiker of een netwerk te beschermen tegen bijvoorbeeld spam of computervirussen, voor de optimalisatie van bedrijfsprocessen of voor commerciële doeleinden. De specifieke vorm van DPI die wordt gebruikt, hangt af van het doel dat nagestreefd wordt. Zo is het mogelijk om een vorm van DPI te gebruiken die slechts de eigenschappen van het dataverkeer en de verkeersgegevens analyseert. Dit zijn gegevens zoals het IP-adres van de verzender, het IP-adres van de geadresseerde en de zogenaamde TCP-poorten die in bepaalde gevallen kunnen dienen ter identificatie van een dienst. Een dergelijke analyse van het dataverkeer is deels noodzakelijk vanuit technisch oogpunt en deels voor de efficiënte afwikkeling van dataverkeer. Er zijn ook vormen van DPI die het dataverkeer intensiever inspecteren, bijvoorbeeld door aan de hand van bepaalde eigenschappen van de content vast te stellen welke specifieke dienst of toepassing wordt gebruikt.
Het gebruik van de techniek DPI is op zichzelf toegestaan, maar kent wettelijke beperkingen. Doordat met bepaalde vormen van deze techniek ook de inhoud van elektronisch dataverkeer kan worden ingezien, raakt het gebruik ervan aan een aantal belangrijke thema’s, zoals privacy en de vertrouwelijkheid van communicatie. Naast de grondwettelijke bescherming van de privacy en het telefoongeheim is de privacy en de vertrouwelijkheid van communicatie in het specifieke geval van elektronische communicatiediensten gewaarborgd in hoofdstukken 11 en 18 van de Telecommunicatiewet. Op grond van deze bepalingen moet een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk de bescherming van de privacy en persoonsgegevens van abonnees en gebruikers van zijn netwerk of diensten waarborgen. Daarnaast stelt de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna Wbp) verschillende eisen aan de het verwerken van persoonsgegevens. Op grond van de Wbp mogen persoonsgegevens bijvoorbeeld alleen worden verzameld voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en mogen ze niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Tenslotte is de vertrouwelijkheid van de inhoud van elektronisch dataverkeer in het algemeen gewaarborgd door de artikelen 138ab, 139a, 139c, 139d en 273d van het Wetboek van Strafrecht. Het afluisteren, aftappen of opnemen van telecommunicatie is, op enkele uitzonderingen na, op grond van deze artikelen verboden.
De rechtmatigheid van het gebruik hangt onder meer af van de toepassing van de techniek, van de soort gegevens dat wordt verkregen en van het doel waarvoor de techniek wordt gebruikt. Een afweging of het toepassen van DPI wettelijk is toegestaan, zal per geval beoordeeld moeten worden. De mate waarin dataverkeer wordt geanalyseerd is daarbij niet het enige criterium waarop getoetst moet worden.
De Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna OPTA) voert momenteel een onderzoek uit naar het gebruik van DPI door telecomaanbieders. Voor verdere informatie omtrent dit onderzoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van de set Kamervragen van de leden Schaart en Van der Steur van 19 mei 2011 (2011Z10365).
Het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie verricht op dit moment een oriënterend onderzoek naar deze kwestie. Aan de hand van de resultaten daarvan zal het Openbaar Ministerie beoordelen of een strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd is.
Maakt u in uw beoordeling van het gebruik van DPI onderscheid tussen het wel of niet bekijken door providers van de inhoud van internetverkeer? Wat is hierin uw afweging?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat internetproviders zich buiten de door hun afnemers gebruikte inhoud en gebruiksmogelijkheden van internet dienen te houden? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen raken aan de kwestie netneutraliteit. Met de motie Braakhuis c.s. van 19 mei jl. wordt de regering verzocht in de Telecommunicatiewet op te nemen dat telecomaanbieders niet op basis van het soort gebruik van dataverkeer mogen differentiëren om netneutraliteit te garanderen. Tijdens het AO VTE Raad van 24 mei jl. heb ik aangegeven deze motie te zullen uitvoeren.
Deelt u de mening dat eventuele datalimieten, die gehanteerd worden door providers, zich zouden moeten beperken tot de afgenomen hoeveelheid data, afgezien van de wijze van gebruik? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid strafrechtelijk onderzoek te doen instellen naar de toepassing van DPI door gebruikers, in verband met het verbod op aftappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Mogelijk misbruik van ontheffing ingezetenschap door wethouders |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wethouder lokale partij verhuist niet naar de gemeente die hij bestuurt»?1
Ja.
Onderschrijft u het belang, hetgeen verankerd is in artikel 36a(2) Gemeentewet, dat een wethouder slechts in bijzondere gevallen ontheffing kan krijgen van het vereiste van ingezetenschap?
De Gemeentewet hanteert het woonplaatsvereiste als uitgangspunt, en de ontheffing ervan als uitzondering op dit uitgangspunt. In de evaluatie verruiming ontheffing woonplaatsvereiste wethouders (Tweede Kamer 2010–2011, 30 902, nr. 19) en in de circulaire die naar aanleiding van deze evaluatie naar alle gemeenten in Nederland is gestuurd (d.d. 14 maart jl.), heb ik deze lijn opnieuw bevestigd. Het uitgangspunt van het woonplaatsvereiste is van belang omdat lokale bestuurders op die manier voeling met de lokale gemeenschap hebben of krijgen en vooral omdat zij zo zelf de effecten van het door hen gevoerde bestuur ervaren.
Formeel is er echter een onderscheid tussen de eerste ontheffing en de eventuele verlenging ervan. Een wethouder kan op grond van artikel 36a, tweede lid Gemeentewet ontheffing krijgen van het vereiste van ingezetenschap voor de duur van ten hoogste een jaar. Voor deze eerste ontheffing hoeft de raad niet te motiveren waarom er in zijn ogen sprake is van een bijzonder geval. Bij de verlenging van de ontheffing dient de raad wel te motiveren waarom er sprake is van een bijzonder geval, zoals eveneens opgenomen in artikel 36a, tweede lid Gemeentewet.
Deelt u de analyse dat er in casu geen sprake is van een bijzonder geval mede vanwege de zeer beperkte voorbeelden die eerder door het kabinet zijn genoemd?2 Zo ja, brengt het voorbeeld uit de Gemeente Langedijk u tot een ander oordeel dan uw voorganger die stelde dat het niet aannemelijk was dat een wethouder niet zou verhuizen door het «enkel en alleen» geen zin hebben en dat de huidige regeling berust op de overtuiging dat «het gevaar van een lichtvaardig ontheffingsbeleid wordt geminimaliseerd»?2 Zo nee, waarom niet?
Het lijkt mij niet opportuun deze specifieke casus inhoudelijk te beoordelen. Uit mijn antwoorden op uw verdere vragen zal blijken waarom.
Mijn voorganger stelde dat het niet aannemelijk was dat een wethouder niet zou verhuizen door het «enkel en alleen» geen zin hebben en dat de huidige regeling berust op de overtuiging dat «het gevaar van een lichtvaardig ontheffingsbesluit wordt geminimaliseerd». Dit is een veronderstelling die gebaseerd is op het vertrouwen dat in de gemeentelijke besluitvorming dezelfde uitgangspunten worden gehanteerd als de bedoeling is van de wetgever. Ook ik wil uitgaan van vertrouwen in de gemeentelijke besluitvorming op dit punt. In kwantitatieve zin lijkt dit vertrouwen grotendeels gerechtvaardigd. Uit de genoemde evaluatie blijkt dat slechts 7% van de wethouders van buiten de gemeente afkomstig is. 93% van alle wethouders voldoet dus aan het wettelijke uitgangspunt van het woonplaatsvereiste. Omdat het percentage wethouders van de buiten de gemeente bovendien sinds 2007 nauwelijks is gestegen, stel ik vast dat de overgrote meerderheid van alle gemeenten het woonplaatsvereiste net zo hoog acht als de wetgever.
Waar het echter om gaat is dat, wanneer een raad een verlenging van de ontheffing van het woonplaatsvereiste verleent, de raad motiveert waarom er sprake is van een bijzonder geval. Voor deze motivering heb ik in de circulaire aan de gemeenten aandacht gevraagd. Ik houd momenteel niet van alle betreffende gemeenten bij hoe de inhoudelijke besluitvorming verloopt door de raden die verlenging verlenen. Het gaat immers om een autonome bevoegdheid van de raad. In reactie op de circulaire heb ik echter van diverse gemeenten (afwisselend van raadsleden, griffiers of burgemeesters) signalen en vragen gekregen over de besluitvorming. Dat geeft mij aanleiding nog eens goed te bezien wat de meest actuele ervaringen in de praktijk zijn bij het verlengen van de ontheffing van het woonplaatsvereiste en of die aanleiding geven toch nog eens goed naar de wetgeving te kijken. Daarom wil ik ook niet de specifieke casus die u voorlegt individueel bekijken, maar meenemen in een bredere analyse van de actuele cases.
Bent u bereid om conform artikel 268(1) Gemeentewet het ontheffingsbesluit voor te dragen voor vernietiging, nu de burgermeester van Langedijk een verzoek hiertoe heeft vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Het vernietigingsinstrument is een repressief toezichtinstrument om in de interbestuurlijke verhoudingen in te grijpen vanuit het oogpunt van eenheid en beginselen van democratie. In dit geval gaat het echter om een autonome bevoegdheid van de raad die zij op basis van de Gemeentewet heeft gekregen en die een sterk discretionair karakter heeft. Als hiervoor het vernietigingsinstrument wordt ingezet gaat het Rijk alsnog de wetgeving nader afbakenen. Ingrijpen met een repressief toezichtinstrumentarium heeft daarom niet mijn voorkeur; het lijkt mij nuttiger te bezien of de wetgeving ten aanzien van de bevoegdheid van de raad voldoet. Ook deze overweging is voor mij een reden om niet in te gaan op het specifieke geval dat u voordraagt.
Bent u bereid om in kaart te brengen hoe vaak en om welke redenen een ontheffing wordt verleend zodat er duidelijk wordt of deze ontheffing (op grote schaal) wordt misbruikt? Bent u tevens bereid om, indien dit overzicht daar aanleiding toe geeft, bij wet criteria vast te stellen zodat helder wordt wat een ontheffing op grond van een bijzonder geval behelst? Zo nee, waarom niet?
Over het gebruik van de ontheffingsbevoegdheid heb ik reeds uitgebreid verslag gedaan in de genoemde evaluatie. Het gaat in mijn ogen ook niet zozeer om de ontheffing, maar om de verlenging van de ontheffing die de raad steeds met maximaal een jaar mag verlenen als er volgens de raad sprake is van een bijzonder geval.
Ik ben bereid nader te onderzoeken hoe vaak in de eerste helft van 2011 verlenging van ontheffing is verleend en wat de ervaring is van betrokken raden bij de besluitvorming hieromtrent. In het bijzonder zal ik daarbij vragen naar de inhoudelijke invulling die raden geven aan het begrip «bijzonder geval». Dit onderzoek zal ik in nauw overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Wethoudersvereniging uitvoeren. Uiterlijk dit najaar zal ik u over de uitkomsten van dit onderzoek berichten.
Regionale producten in duurzaam inkoopbeleid |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat in «Criteria voor duurzaam inkopen van catering, versie 2.0» (ontwerp, maart 2011) in de sectie «transportreductie» de aspecten «producten uit de regio», «streekproducten», en «seizoensgebondenproducten», gedegradeerd worden tot «aandachtspunten voor de inkoper tijdens de voorbereidingsfase», terwijl zij eerder in aanmerking kwamen als (harde) gunningscriteria?
Het document «Criteria voor duurzaam inkopen van catering, versie 2.0» is een eerste concept van de werkgroep die in opdracht van het ministerie van I&M bezig is met de actualisatie van de huidige inkoopcriteria voor de catering. Het ambtelijk traject rondom de actualisatie is nog niet afgerond.
Ten aanzien van streekproducten zijn meerdere moties ingediend: de motie Jacobi en Koopmans (TK 2010–2011, 31 532, nr. 51), de motie Koopmans en Wiegman-van Meppelen Scheppink (TK 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 99) en de motie Jacobi en Braakhuis (TK 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 80). Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief aan uw Kamer van 7 juli jl. Ten aanzien van het herzieningstraject rondom de inkoopcriteria voor de catering heb ik aandacht gevraagd voor de positie van streekproducten.
Klopt het dat wel als criteria zijn opgenomen: een besparingsnorm ten aanzien van primaire brandstof bij de productie van plantaardige producten die in kassen worden geteeld, en kasproducten met het Milieukeur?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat hiermee het risico dat in het toekomstige duurzame inkoopbeleid producten uit «beter» verwarmde kassen, of producten van overzee met een CO2-besparing wel onder het duurzame inkoopbeleid zullen worden ingekocht, maar duurzame streekproducten die op de volle grond geteeld worden en producten uit onverwarmde kassen, niet onder het duurzame inkoopbeleid zullen worden ingekocht?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat vanuit duurzaamheidsoogmerk regionaal geteelde voedselproducten over het algemeen geprefereerd moeten worden boven ingevlogen producten en dat volle grondsproducten en producten uit de koude kas geprefereerd moeten worden boven kasproducten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het concept «Criteria voor duurzaam inkopen van catering, versie 2.0» betreffende de rol van regionale producten aanpassing behoeft?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u schetsen hoe hij de rol van regionale duurzame voedselproducten ziet in het duurzaam inkoopbeleid? Bent u bereid zich in te zetten om duurzame streekproducten een prominente plaats te geven in het duurzaam inkoopbeleid van de toekomst en dit als richtsnoer mee te geven aan de commissie, voordat de definitieve versie uitkomt?
Zie antwoord vraag 1.
Het gegeven dat seksueel geweld tegen vrouwen in Congo veel vaker voorkomt dan tot dusver werd aangenomen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van het American Journal of Public Health waaruit blijkt dat in Congo meer verkrachtingen voorkomen dan waar ook ter wereld?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat deze cijfers 26 keer zo hoog zijn als de statistieken van de VN over seksueel geweld tegen vrouwen in Congo?
Het onderzoek bevestigt opnieuw dat seksueel geweld in de Democratische Republiek van de Congo (DRC) helaas zeer veel voorkomt. Het is in de DRC moeilijk om aan betrouwbare gegevens te komen maar het algemene beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, is zorgwekkend.
Kunt u aangeven welke door Nederland gefinancierde activiteiten/projecten bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld tegen vrouwen in Congo? Zijn er specifieke NGO’s, die Nederland financiert, die bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld in Congo?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan de strijd tegen seksueel geweld in de DRC. Zo financiert de Nederlandse ambassade onder andere de volgende projecten op dit gebied:
Daarnaast ondersteunt Nederland het zogenaamde Pooled Fund, het gezamenlijke humanitaire noodhulpfonds voor de DRC (2010: euro 3,5 mln.; 2011: 4 mln.). Een belangrijk deel van dit noodhulpfonds wordt besteed aan activiteiten ter bescherming van burgers, waaronder projecten gericht op de opvang van verkrachte vrouwen, hun medische behandeling en sociale en economische re-integratie.
Tenslotte draagt Nederland bij aan de VN-strategie voor de bestrijding van seksueel geweld in de DRC (2,7 mln. USD 2009–2011). Deze strategie beoogt onder andere het bieden van bescherming aan burgers, en in het bijzonder aan vrouwen, en het vervolgen van daders van seksueel geweld. Ook worden het Congolese leger en vredestroepen getraind met als doel seksueel geweld te voorkomen.
Kunt u aangeven of deze projecten in gevaar komen, gezien uw voornemen om Congo van de landenlijst te halen? Zo ja, wat zijn de precieze gevolgen van uw wijziging in beleid?
De DRC gaat van de landenlijst. Dit betekent dat een aantal aan de ambassade te Kinshasa gedelegeerde fondsen niet langer beschikbaar zal zijn voor de DRC. Zoals aangekondigd in de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart jl. blijven centrale middelen beschikbaar, ook als de DRC niet meer op de landenlijst staat. Daarmee zal Nederland humanitaire hulp blijven verlenen en activiteiten blijven ondersteunen gericht op mensenrechten en bestrijding van seksueel geweld, maar ook op wederopbouw en regionale stabiliteit.
Deelt u de mening dat er maatregelen getroffen moeten worden om deze vorm van terreur en geweld een halt toe te roepen? Zo ja, op welke wijze gaat u, bilateraal dan wel in EU verband, hier gehoor aan geven?
Zoals het onderzoek van het American Journal of Public Health bevestigt, gaat het hierbij om een problematiek die wijdverspreid is en niet eenvoudig is op te lossen. Een duurzame oplossing zal onder meer gevonden moeten worden in het stabiliseren van het oosten van de DRC. Dat betekent het herstellen van de rechtsstaat en het gezag van de centrale overheid; het trainen van leger en politie en het vervolgen van daders. De Congolese overheid, de VN, de EU en individuele lidstaten hebben hierbij elk een rol te spelen.
De bredere inzet van Nederland in de DRC is dan ook gericht op het bevorderen van vrede en stabiliteit. Nederland en de EU voeren hierover een intensieve dialoog met de Congolese autoriteiten. Ook heeft Nederland bijgedragen aan het versterken van de Congolese militaire rechtspraak in de strijd tegen straffeloosheid. Zo heeft Nederland eind vorig jaar door het faciliteren van getuigenverhoren de vervolging mogelijk gemaakt van drie hoge officieren uit het Congolese leger voor het begaan van mensenrechtenschendingen, waaronder verkrachtingen. In februari van dit jaar veroordeelde een militaire rechtbank in een vergelijkbare zaak een officier van het Congolese leger tot twintig jaar gevangenisstraf voor het aanzetten tot een massaverkrachting. Met deze eerste veroordeling van een hoge officier voor een dergelijk vergrijp werd de trend van straffeloosheid doorbroken.
Kunt u aangeven of u bereid bent middelen beschikbaar te stellen om vrouwen in Congo te helpen indien zij slachtoffer worden van seksueel geweld? Indien niet, waarom niet?
Uit bovenstaande mag blijken dat Nederland inderdaad middelen beschikbaar stelt om slachtoffers van seksueel geweld te helpen en dat ook in de toekomst zal blijven doen.
Termijnen met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Zijn de genoemde termijnen in de brief houdende het voortgangsoverzicht Actieplan Ammoniak en Veehouderij1 met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen reëel te behalen voor ondernemers als een koppeling wordt gemaakt met DPAS2 (en de daaruit voortvloeiende eisen voor bedrijven) welke pas in de loop van 2011 wordt verwacht? Bent u bereid deze termijnen te harmoniseren, te meer omdat gemeenten nu al ter uitvoering van het Actieplan tegen capaciteitsproblemen van het werkapparaat aanlopen?
In het belang van een voortvarende uitvoering van het Actieplan acht ik het niet raadzaam om die te verbinden met de voortgang van de nog in ontwikkeling zijnde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het gaat om twee onderscheiden situaties. Het Actieplan richt zich ter realisatie van de NEC-ammoniakdoelen op de aanpassing van bestaande stalsystemen. Voor het PAS werkt het rijk nu in het kader van het Natura2000-beleid aan aanvullende generieke maatregelen die zullen gelden voor nieuwbouw en uitbreiding van veehouderijen.
Het Actieplan heeft wel voorzien dat sommige ondernemers de aanpassing van bestaande stallen zullen willen combineren met uitbreiding en/of nieuwbouw om zo via saldering aan de eisen voor bestaande stallen te voldoen. De werkgroep Actieplan Ammoniak zal dit voorjaar een handreiking vergunningverlening voor gemeenten opstellen. In die handreiking zal onder meer aangegeven worden hoe om te gaan met de vergunningverlening in relatie met de eisen van de Natuurbeschermingswet. In dit kader is het van belang dat provincies (en meerdere doen dit al) voortgang maken met hun beleid inzake het verlenen van Natuurbeschermingswetvergunningen rond Natura2000 gebieden.
Kan vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit een voorlopige voorziening worden getroffen, zodat al melding kan worden gedaan in plaats van vergunningsaanvraag, om onnodige extra inspanning van de ondernemer te voorkomen?
Ik ga er van uit dat de wijziging van het Activiteitenbesluit voor landbouwactiviteiten uiterlijk per 1 januari 2012, in werking zal treden. Uiterlijk per 1 juli 2011 moeten veehouders voor de uit het Actieplan voortvloeiende maatregelen een vergunningaanvraag bij de gemeenten indienen. De eerder genoemde handreiking vergunningverlening die momenteel voor het Actieplan wordt opgesteld zal ook hiervoor aanwijzingen geven. Ik zal onderzoeken of het mogelijk is om in deze handreiking gemeenten te adviseren om bedrijven die naar verwachting onder de wijziging van het Activiteitenbesluit gaan vallen, voor de vergunningsaanvraag in eerste instantie alleen die gegevens te laten indienen, die ook bij een melding moeten worden overlegd.
Kan de categorie van de melkveehouderij bedrijven zonder problemen een vergunning aanvragen totdat het DPAS, waaruit de emissiereducerende maatregelen in de melkveehouderij verder worden uitgewerkt, is vastgesteld?
Individuele melkveebedrijven ondervinden nu geen gevolgen van het Actieplan Ammoniak. De uit de Amvb-huisvesting voortvloeiende verplichting om bestaande stallen aan te passen richt zich op varkens- en pluimveebedrijven. Het Actieplan leidt voor de melkveehouders niet tot extra vergunningsaanvragen. Als melkveebedrijven om andere reden, bijvoorbeeld de wijziging of uitbreiding van hun bedrijf een vergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) of tevens de Natuurbeschermingswet moet aanvragen is de verlening daarvan ter beoordeling van het bevoegd gezag.
Op hoeveel draagvlak kan de notitie van Seph Noord Brabant rekenen elders in het land? Hoe heeft ú zich hiervan verzekerd?
De ontwikkeling van een handhavingsstrategie wordt gedaan door de ambtelijke werkgroep Actieplan Ammoniak. In deze werkgroep werken rijk, provincies en gemeenten samen. Tevens wordt de handhavingsstrategie besproken met gemeentelijke handhavers. Op deze wijze wordt een strategie ontwikkeld die maximaal aansluit bij de behoeften van gemeenten en provincies.
Is er al meer te melden over de concept-handhavingstrategie die in het voorjaar van 2011 met een groep gemeentelijke handhavers zou worden besproken?
De werkgroep streeft ernaar om in juni hiervoor één of meer bijeenkomsten te organiseren.
In hoeverre zijn alle bestaande systemen nagelopen op de bruikbaarheid in andere sectoren, in het licht van het feit dat de nieuwe regeling ammoniak en veehouderij, gepubliceerd in februari 2011, meer ruimte biedt en een aantal bestaande systemen geschikt is gemaakt voor toepassing bij andere diercategorieën?
Stalsystemen worden in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen op basis van metingen, expert judgement of een combinatie van beide. Waar mogelijk wordt een nieuw systeem bij zoveel mogelijk diercategorieën opgenomen en in sommige gevallen is dit zelfs gestandaardiseerd (bijvoorbeeld bij luchtwassystemen).
Door voortschrijdende inzichten kunnen systemen later alsnog worden opgenomen bij andere diercategorieën. De overheid kiest ervoor niet zelf alle bestaande systemen na te lopen maar de sector te laten aangeven, in welke gevallen dat dit wenselijk is. Zij kan hiervoor een aanvraag indienen, waarna het systeem in de eerstvolgende wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij kan worden bijgeschreven. Op deze wijze wordt bereikt dat die systemen worden beoordeeld waar vanuit de sector behoefte aan is en niet (bij een algehele doorlichting) met inzet van publieke middelen systemen worden beoordeeld die nauwelijks nog (zullen) worden toegepast.
In hoeverre worden metingen uit binnen- en buitenland en andere sectoren meegenomen om systemen op de RAV3 lijst te krijgen, in het licht van de beleidsregels voor het opnemen van huisvestingssystemen met een voorlopige emissiefactor waarmee nog niet bemeten huisvestingssystemen toch alvast worden opgenomen in de regeling met een voorlopige emissienorm?
Het vaststellen van een voorlopige emissiefactor gebeurt op basis van de emissiefactoren van de proefstallen van het betreffende systeem. Deze factor wordt vastgesteld op basis van adviezen van onafhankelijke experts en modelmatige inschattingen. Indien metingen uit andere landen of andere sectoren beschikbaar zijn (die op zichzelf niet voldoende zijn voor een definitieve factor) wegen deze zwaar mee in het bepalen van de ingeschatte emissiefactor. Voor het vaststellen van een definitieve emissiefactor ter vervanging van de voorlopige emissiefactor zijn metingen nodig die zijn uitgevoerd volgens het voorgeschreven meetprotocol. Indien deze metingen niet volgens het Nederlandse of internationale meetprotocol zijn uitgevoerd worden deze beoordeeld op hun kwaliteit en vergelijkbaarheid.
Geldt voor de beoordeling van de «beste beschikbare technieken», die op grond van de Europese IPPC-richtlijn en implementatie daarvan de Wet milieubeheer (thans in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) verplicht moeten worden toegepast, een Europese beoordelingssystematiek? Met andere woorden: als in Duitsland een systeem is goedgekeurd, geldt dat voor Nederland dan ook? Kan een dergelijke systematiek ook gelden voor huisvestingssystemen die vallen onder de RAV-lijst?
Beste beschikbare technieken zijn beschreven in de BBT referentie documenten (BREF’s) die een onderdeel vormen van de IPPC Richtlijn (vanaf 2012 heet deze Richtlijn Industriële emissies). Deze BREF’s worden periodiek herzien door middel van een proces dat open staat voor bedrijfsleven en NGO’s. De vaststelling van BBT’s wordt gedaan op basis van onder andere technische en economische informatie die afkomstig kan zijn uit alle lidstaten.
De Regeling ammoniak en veehouderij is geen BBT-lijst, maar een beschrijving van systemen en de bijbehorende emissiefactor. Voor opname van nieuwe systemen op de Rav wordt alle relevante informatie beoordeeld door onafhankelijke deskundigen. Hierbij worden buitenlandse metingen (vaak de basis van de goedkeuring) meegenomen. Buitenlandse gegevens zijn echter niet altijd bruikbaar, omdat deze met een andere achtergrond kunnen zijn verzameld. Om te voorkomen dat in verschillende landen verschillende eisen worden gesteld ten aanzien van de emissiemetingen wordt er sinds enige tijd in samenwerking met Duitsland en Denemarken gewerkt aan geharmoniseerde meetprotocollen voor verschillende techniekgroepen. Het protocol voor luchtwassers is gereed en aan het protocol voor stallen wordt momenteel de laatste hand gelegd.
Wanneer worden de randvoorwaarden waaraan de alternatieven moeten voldoen, voor de zogenaamde afbouwers bekend?
Door de werkgroep Actieplan Ammoniak wordt nu een kader ontwikkeld waaraan deze maatregelen moeten gaan voldoen. Dit kader zal naar verwachting dit najaar beschikbaar komen. De maatregelen zelf (met name voer- en managementmaatregelen) moeten door de sector zelf worden ontwikkeld. De overheid heeft het tempo waarin die beschikbaar komen dus niet zelf in de hand.
Waarom is voor de nulmeting van het aantal dieren en bedrijven die onder de werking van het plan inclusief het gedoogbeleid zullen vallen uitgegaan van de Landbouwtelling 2008 en het Bestand Veehouderij Bedrijven en niet van Identificatie- en Registratie-database (I&R)?
Bij het opstellen van het Actieplan Ammoniak is een inschatting gemaakt van het aantal dieren en bedrijven dat onder het Besluit huisvesting valt en dat onder het gedoogbeleid van het Actieplan zou gaan vallen. Voor het verkrijgen van deze informatie werd een combinatie van de gegevens uit de landbouwtelling 2008 en het Bestand Veehouderij Bedrijven het meest geschikt geacht. De registratiegegevens uit het I&R bevatten hiervoor onvoldoende informatie.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Agrarische activiteiten in besluit regels inrichtingen milieubeheer beantwoorden en wel voor 23 mei 2011 te 16.00 uur?
Ja.
Gaten in de Voetbalwet |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meldplicht Ajaxfans mislukt weer»1 en dat daardoor drie relschoppers met een meldplicht via de voorzieningenrechter alsnog toegang hebben gekregen tot de bekerfinale van afgelopen zondag?
Ja.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis laat zien dat er nog gaten in de Voetbalwet zitten en dat deze gaten zo snel mogelijk worden gedicht, bijvoorbeeld door een stadionverbod te laten gelden voor alle stadions in Nederland, in plaats van alleen voor het stadion in de stad waar het verbod is uitgesproken? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast richt zich op de aanpak van personen, die individueel of in groepsverband in het verleden herhaaldelijk de openbare orde hebben verstoord of bij die groepsgewijze ordeverstoringen een leidende rol gehad en jegens wie ernstige vrees voor verdere ordeverstoring bestaat. De burgemeester kan een gebiedsverbod opleggen aan een persoon. Dit gebied is aan te wijzen binnen de gemeente en kan ook rondom het stadion zijn. Daaraan heeft de voorzieningenrechter geen enkele afbreuk gedaan. Van een lacune in de wet is derhalve ook geen sprake. De toewijzing van de voorlopige voorziening was gelegen in de – naar het oordeel van de voorzieningenrechter – mogelijk onvoldoende feitelijke grondslag voor en mogelijk onvoldoende zorgvuldige voorbereiding van de besluiten.
Naast het toepassen van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast door de burgemeester, kan binnen het betaald voetbal door de KNVB een stadionverbod worden opgelegd op basis van de Standaardvoorwaarden van de KNVB dan wel op grond van een door een betaaldvoetbalorganisatie (hierna: bvo) vooraf aan de KNVB afgegeven volmacht om het zogeheten «huisrecht» van de bvo’s toe te passen. Het stadionverbod van de KNVB heeft derhalve een civielrechtelijk karakter.
Zowel een bvo als het OM kunnen bij de KNVB melding doen van een supporter die zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Standaardvoorwaarden van de KNVB of voetbalgerelateerd wangedrag. Indien de melding voldoende aanknopingspunten bevat gaat de KNVB in beginsel over tot oplegging van een landelijk stadionverbod.
Deelt u de mening dat de Engelse Voetbalwet een groot succes is, mede omdat die vele malen strenger is dan de Nederlandse? Zo nee, hoe verklaart u het dan dat het hooliganisme in de Engelse stadions, zonder clubcardregelingen en verplichte combireizen, tot het verleden behoort?
De ervaringen met de Engelse voetbalwet worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, zoals toegezegd bij de aanvaarding van de daartoe strekkende motie Dölle c.s. (Kamerstukken I, vergaderjaar 2009–2010, 31 467, I). Ik wil deze evaluatie afwachten voordat ik uitspraken doe over de Engelse voetbalwet.
Bent u bereid de Nederlandse Voetbalwet naast de Engelse te leggen en de alsdan te vinden zwaktes in de Nederlandse Voetbalwet te repareren met in de Engelse Voetbalwet te vinden maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat ‘bizar weinig’ specialisten aan functioneringsgesprekken deelnemen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bizar weinig» specialisten houden functioneringsgesprek?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze lage uitkomst?
Evaluatie van het Individueel Functioneren van Medisch Specialisten (IFMS) is een instrument dat specialisten kunnen gebruiken om zelf meer inzicht te krijgen in de kwaliteit van hun werk. Hierbij worden geen functioneringsgesprekken met leidinggevenden gevoerd, maar gesprekken met collega’s en medewerkers over het eigen functioneren van specialisten. De gesprekken zijn vrijwillig en zullen in het begin vaak de betere specialisten aanspreken. In de tweede helft van 2008 is op initiatief van de beroepsgroep (vertegenwoordigd door de Orde van Medisch Specialisten) begonnen met de landelijke uitrol van dit systeem. Vanaf dat moment hebben ziekenhuizen maatregelen genomen, zoals het trainen van personeel in de gesprekssystematiek, het op orde brengen van ICT en HRM systemen en het opstellen van jaarschema’s voor evaluatiegesprekken. Invoering van het IFMS in alle ziekenhuizen is een intensief project en ik besef dat dit tijd kost. Ik vind het belangrijk dat de beroepsgroep hier stevig op inzet. De voorlopige cijfers van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over 2010 laten zien dat 44% van alle medisch specialisten in Nederland aan één of andere vorm van evaluatie van individueel functioneren deelneemt.
Deelt u de mening dat feedbackgesprekken essentieel zijn voor het goed blijven functioneren van specialisten?
Ja. Feedback op het functioneren, maar vooral het daaraan zelf verbinden van consequenties, is essentieel voor elke professional. Voor het ontdekken van slecht functionerende specialisten is dit instrument echter niet bedoeld en niet geschikt.
Op welke wijze kunt u bewerkstelligen dat alle specialisten in alle ziekenhuizen deelnemen aan functioneringsgesprekken?
Ik kan dit niet verplichten. Op dit moment is er voor vrijgevestigde specialisten geen systeem van functioneringsgesprekken. Specialisten in dienstverband kennen dit wel. Daaraan neemt een veel groter percentage specialisten deel, namelijk rond de 60%. Dit vraagt ook om het helder maken van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de raad van bestuur en de medisch specialist. Het is niet alleen zaak om de hiërarchische lijn te expliciteren, maar ook om een goede wijze te vinden waarop kwaliteit van zorg in het functioneringsgesprek kan worden ondergebracht.
Indien de Orde en de NVZ bereid zijn hier stevig op in te zetten dan kunnen zij, zoals de heer Meijerink in het artikel van Zorgvisie voorstelt, dit opnemen in de nieuwe Model toelatingsovereenkomst. Ook is nu al zichtbaar dat de opname in de basisset kwaliteitsindicatoren van de IGZ heeft geleid tot meer aandacht voor IFMS.
Vindt u dat het ziekenhuisbestuur een gewaarborgde rol moet krijgen bij functioneringsgesprekken?
De Raad van Bestuur van een ziekenhuis is altijd eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg die geleverd wordt. Het is daarom logisch dat zij hier met medisch specialisten afspraken over maakt en dat dit onderwerp in de nieuwe Model toelatingsovereenkomst wordt opgenomen. Maar zoals gezegd, ik kan dit niet afdwingen. Ook in het kwaliteitskader van medisch specialisten (richtlijnen voor het maken van kwaliteitsafspraken tussen medisch specialisten en raden van bestuur) is het IFMS opgenomen.
Stichting Zorggroep Charim |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de heer en mevrouw S. die op 11 april jl. per e-mail aan u is verzonden?1
Ik heb de heer S. geantwoord dat ik waardeer dat hij zijn signalen uitvoerig heeft kenbaar gemaakt bij de zorginstelling. Hier wordt immers de zorg verleend, dus zal ook hier actie ondernomen moeten worden. Ook heb ik de heer S. laten weten dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de zorgverlening in de Charim zorggroep in het algemeen en De Amandelhof in het bijzonder momenteel uitvoerig onderzoekt, dat de in zijn e-mail beschreven onderwerpen daarbij aan de orde komen, en dat de IGZ mij nauwkeurig op de hoogte houdt over de situatie in De Amandelhof en over de voortgang van het onderzoek. Ten slotte heb ik aangegeven, mede gelet op mijn intensieve contacten met de IGZ inzake deze casus, niet in te kunnen gaan op het verzoek van de heer S. tot een onderhoud met hem en zijn echtgenote ter nadere toelichting van zijn signalen.
Wordt door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoek gedaan naar de melding van mishandeling van bewoners door een medewerker? Zo ja, wordt de betreffende medewerker lopende het onderzoek op non-actief gesteld? Zo nee, waarom niet?
De IGZ onderzoekt zeven meldingen omtrent valincidenten. Bij één van deze meldingen is sprake van agressie. In de context van de melding is hier onderzoek naar gedaan. De IGZ is niet degene die medewerkers op non-actief stelt, dat is een keuze die bij de bestuurder ligt.
Bent u van mening dat Stichting Zorggroep Charim adequaat heeft gereageerd op de klachten van de familie S. inzake de zorg voor hun ernstig zieke vader? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb zowel van de heer S. als van Charim informatie ontvangen over deze situatie. Ik vind het moeilijk om te beoordelen of de organisatie adequaat heeft gereageerd. Dit valt ook niet onder mijn verantwoordelijkheid. Als men klachten heeft over de kwaliteit van zorg, is het normaal dat men dit kenbaar maakt bij de klachtencommissie van de betreffende organisatie. Mocht men hierin niet een bevredigend antwoord vinden, kan men zich wenden tot de Regionale Klachtencommissie. Ik hoop dat beide partijen elkaar vinden en gezamenlijk tot een oplossing kunnen komen.
Keurt u het goed dat deze zorgorganisatie doormiddel van een kort geding heeft geprobeerd de familie de toegang tot het verpleeghuis en hun vader te ontzeggen? Wat zegt dit over de cultuur binnen deze organisatie?
Ik vind de inzet van een kort geding om daarmee familieleden de toegang tot een zorginstelling te proberen te ontzeggen een symptoom van een situatie waarbij partijen zich kennelijk zo diep in de eigen stellingen hebben ingegraven dat geen «normaal» overleg meer mogelijk is, en daarmee verdrietig stemmend. Soms kan dit middel echter als ultimum remedium noodzakelijk zijn ter bescherming van de cliënten en/of de medewerkers binnen de organisatie.
Overigens heb ik uit informatie van Charim vernomen dat het geenszins het voornemen was om middels het kort geding mevrouw S. te beletten om voor haar vader te kunnen blijven zorgen.
Is het waar dat het verpleeghuisgedeelte van de locatie Amandelhof sinds de opening in 2001 niet over een geldige gebruiksvergunning beschikt? Zo ja, vindt u dit verantwoord? Zo nee, per wanneer is dit in orde gemaakt?
Volgens informatie van Charim heeft de gemeente Zeist op 25 juni 2001 een gebruiksvergunning afgegeven voor De Amandelhof. Recent zijn nog aangepaste tekeningen behorende bij de gebruiksvergunning naar de brandweer opgestuurd. In september 2010 heeft de brandweer op locatie controle uitgevoerd. Naar aanleiding van de uitkomst hiervan is in overleg met gemeente en brandweer een plan van aanpak opgesteld voor aanpassing van de brandveiligheidsvoorzieningen. Charim heeft aangegeven reeds bezig te zijn met de uitvoering van het plan van aanpak.
Wat is uw oordeel over het feit dat gedurende een periode van tien jaar niet bij de gemeente Zeist en de brandweer bekend was dat Amandelhof beschikte over twee psychogeriatrische afdelingen met niet-zelfredzame bewoners?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke wijze Stichting Zorggroep Charim de gevaarlijke situatie bij locatie Amandelhof oplost en gehoor geeft aan de handhavende maatregelen van de gemeente Zeist?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat diverse door de brandweer geconstateerde gebreken met betrekking tot de (brand)veiligheid onopgemerkt zijn gebleven door de VROM-Inspectie? Wat is hierover uw oordeel?
De VROM-inspectie doet momenteel onderzoek naar de brandveiligheid in de zorg. Zij gaan steekproefsgewijs langs zorginstellingen om te controleren hoe de brandveiligheid geregeld is. Of Zorggroep Charim, en meer specifiek de locatie De Amandelhof, in de steekproef is meegenomen, is mij niet bekend. Ik kan dus geen oordeel geven.
Is het waar dat er in de nachtelijke uren slechts twee medewerkers zijn op 185 bewoners? Zo nee, wat is de werkelijke personeelsbezetting en vindt u deze verantwoord? Zo ja, op welke wijze grijpt u in?
Bij het inspectiebezoek van oktober 2010 scoorde dit onderwerp hoog risico. Hier bij staat niet specifiek gerapporteerd over de nachtsituatie maar over het aantal cliënten per EVV. In het follow-up inspectiebezoek op 31 maart 2011 is alleen navraag gedaan naar het aantal cliënten per EVV. Dat was inmiddels verbeterd. Het inspectieoordeel was «gering risico». Ook bij een volgend inspectiebezoek zal weer naar het onderwerp «voldoende en bekwaam personeel» gekeken worden.
Amandelhof heeft volgens de Raad van Bestuur maximaal 146 cliënten, waarvan 32 op de verpleegunit. In de nachtsituatie is het heel gebruikelijk om met twee bekwame medewerkers (liefst minimaal niveau 3) te werken, waarbij 1 vast aanwezig moet zijn op de verpleegunits.
Zo nodig kan de medewerker uit het verzorgingshuisdeel assistentie bieden op de verpleegunits. Er is geen (landelijke) norm voor het aantal personeelsleden in de nacht.
Op welke wijze wordt toezicht uitgeoefend op de brandveiligheid van zorginstellingen, met name waar het bewoners betreft die lichamelijk of geestelijk niet zelfredzaam zijn? Wat zou er naar uw oordeel moeten verbeteren in de wijze waarop dit toezicht wordt uitgeoefend?
De primaire verantwoordelijkheid voor brandveiligheid ligt bij de zorginstelling. De gemeente heeft als taak de zorgorganisatie te controleren op het voldoen aan de wet- en regelgeving over brandveiligheid. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 heb aangegeven kan een gemeente invulling geven aan haar toezichthoudende rol door onder meer aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen verplicht te stellen, zoals dit ook bij de locatie De Amandelhof is gebeurd. Deze dienen door de instelling te worden opgevolgd.
De IGZ beoordeelt hoe een zorginstelling brandveiligheid een plaats geeft binnen de organisatie. Momenteel loopt er een breed onderzoek naar brandveiligheid in de zorg door de VROM-inspectie. Zij gaan steekproefsgewijs langs zorginstellingen om te controleren hoe de brandveiligheid geregeld is. Hierover volgt een rapport, waarna ik u op de hoogte zal stellen over de bevindingen.
Heeft u, nadat een undercoverjournaliste aantoonde dat Stichting Zorggroep Charim in de thuiszorg ongekwalificeerde krachten heeft ingezet2, extra toezicht ingesteld op de personeelsinzet bij de overige zorgactiviteiten van deze organisatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de bevindingen?
Er is naar aanleiding van de uitzending direct toezicht uitgevoerd door de IGZ op het thuiszorggedeelte van Charim.
IGZ heeft een inspectiebezoek gebracht aan de thuiszorg en aan de Amandelhof waarin is aangegeven dat de inzet deskundigheid van extern personeel verantwoord moet worden uitgevoerd. Zorggroep Charim treft maatregelen om de juiste gekwalificeerde medewerkers voor de bijbehorende zorg in te zetten. IGZ volgt dit nauwgezet en zal vervolgens toetsen of er verantwoord uivoering is gegeven aan de getroffen maatregelen.
Op welke wijze gaat de IGZ om met de door de familie S. geuite klachten over onverantwoorde zorg, zoals onzorgvuldige omgang met medicatie, gebrek aan toezicht en het laten uitvoeren van voorbehouden handelingen door onvoldoende gekwalificeerd personeel?
Alle meldingen aangaande niet verantwoorde zorg zijn of worden door de IGZ onderzocht, dit is onder andere gedaan door bezoeken aan De Amandelhof. In deze bezoeken zijn zoals medicatieveiligheid en toezicht een onderwerp.
Is het waar dat de cliëntenraad uitsluitend onder toezicht van de directie mag vergaderen en de agenda vooraf moet voorleggen aan de voorzitter van de Raad van Bestuur? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Zo nee, kunt u toelichten op welke wijze de onafhankelijkheid van deze cliëntenraad is geborgd?
De onafhankelijke rol en positie van cliëntenraden is vastgelegd in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ). De IGZ ziet toe op de wijze waarop de Wmcz door zorginstellingen wordt nageleefd. Mij zijn geen signalen van de IGZ bekend dat dit er op dit punt bij Charim sprake zou zijn van problemen.
Onderzoekt de IGZ de klachten van de familie S. over het niet-onafhankelijk functioneren en zelfs het schenden van de vertrouwelijkheid door de Raad van Toezicht? Zo nee, waarom niet en wilt u de IGZ verzoeken dit alsnog te doen?
De IGZ onderzoekt bij Charim de onafhankelijkheid van de Raad van Toezicht. De mogelijkheden van de IGZ in deze zijn beperkt, de IGZ checkt of er een Raad van Toezicht is, wie er in zit en of de Raad van Toezicht in voorkomende gevallen voldoende is geïnformeerd. Het toezicht van de IGZ op de Raad van Toezicht is daarmee beperkt.
Is het waar dat in een periode van anderhalf jaar vijf verpleeghuisartsen zijn ontslagen of opgestapt? Zo nee, hoeveel waren het er in werkelijkheid? Zo ja, wat is hiervoor de verklaring?
De zorgaanbieder heeft tijdens het inspectiebezoek van oktober 2010 en maart 2011 gemeld dat er na de fusie waaruit Zorggroep Charim is ontstaan veel verloop in specialisten ouderengeneeskunde is geweest. De oorzaak van het verloop is niet specifiek aan de orde geweest, te meer daar via Novicare inmiddels een stabiele oplossing zou zijn gevonden.
De continuïteit in medische zorg is volgens Charim nu gegarandeerd.
Tijdens het inspectiebezoek half juni zal de inspectie met de vaste Specialist Ouderengeneeskunde (vanuit Novicare) van de verpleegunits van Amandelhof spreken.
Hoeveel geld is de afgelopen twee jaar door Stichting Zorggroep Charim uitgegeven aan ontslagprocedures, procedures rond schadeclaims en juridische conflicten met (oud-)medewerkers en verwanten van bewoners?
Daar heb ik geen zicht op.
Hoeveel klachten en meldingen heeft de IGZ de afgelopen vijf jaar ontvangen over de twaalf instellingen van Stichting Zorggroep Charim?
Voor alle locaties van Charim zijn tussen januari 2010 en juni 2011 35 incidenten gemeld (voornamelijk valincidenten) en 9 klachten over de zorgverlening geweest. Dit betreft alle intramurale locaties voor Charim.
Workshops sociale media georganiseerd door Syntens |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Syntens workshops zuid nederland in mei» op de website www.ondernemerinbreda.nl?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat workshops over het gebruik van sociale media ook door veel commerciële partijen aangeboden worden? Zo ja, kunt u aangeven waarom het dan noodzakelijk is dat een organisatie als Syntens dit soort workshops gratis of tegen een kleine vergoeding aanbiedt door gebruik te maken van belastinggeld?
De workshops van Syntens zijn gericht op het voorlichten en bewust maken van ondernemers van de mogelijkheden die nieuwe ontwikkelingen in hun omgeving bieden voor innovatie. De financiering vanuit de overheid voor deze eerstelijnsvoorlichting voor het mkb is nodig om deze voorlichting laagdrempelig te houden, dus gratis of tegen een kleine vergoeding. De workshops van Syntens zijn een allereerste, globale kennismaking met nieuwe onderwerpen en ontwikkelingen, en passen goed in de bewustwordingstaak van Syntens. Workshops van commerciële partijen, voor zover beschikbaar, gaan veel dieper in op de materie en zijn een goede volgende stap voor ondernemers die actief aan de slag willen met de sociale media.
Vind u niet ook dat het leren omgaan met sociale media een verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf is en hier geen taak voor de overheid weggelegd is? Zo nee, waarom ligt hier in uw ogen wel een taak voor de overheid?
Om het innovatievermogen van het mkb te vergroten heeft de overheid een belangrijke rol te vervullen als het gaat om voorlichting over en bewustmaking van nieuwe en snelle ontwikkelingen, zoals in dit geval de sociale media. Zo heeft Syntens eerder een rol gespeeld bij de opmars van het internet met een landelijk voorlichtingsprogramma voor het mkb. Net als bij de bewustwording rondom internet, zal er ook bij de bewustwording rondom de waarde van sociale media sprake zijn van een tijdelijke rol.
Zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Hoe dient Syntens in uw ogen invulling te geven aan haar taakstelling ondernemend Nederland verder te helpen door innovatie te stimuleren en te versnellen?
De missie van Syntens is het versterken van het innovatievermogen van mkb-ondernemingen, hen aan te zetten tot succesvol innoveren en daarmee zichtbaar een bijdrage te leveren aan duurzame groei in Nederland.
Dit wordt in de praktijk ingevuld door verschillende activiteiten, zoals:
Syntens mag daarbij maximaal 16 uur per jaar per ondernemer besteden.
Syntens houdt middels effectmetingen en tevredenheidsonderzoek bij hoe de ondernemers de dienstverlening van Syntens waarderen en welk effect die sorteert. Daaruit blijkt dat het mkb baat heeft bij deze activiteiten. Uit de evaluatie die in 2007 gehouden is over Syntens (EIM, december 2007) is bovendien gebleken dat overheidsfinanciering van Syntensactiviteiten legitiem is. Als financier van Syntens houd ik de vinger aan de pols waar het gaat om het effect bij de mkb-ondernemers en op basis daarvan bespreek ik jaarlijks met Syntens de activiteiten.
Deelt u de mening dat het geven van workshops twitteren en Linkedin niet binnen deze taakstelling past? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het daar niet mee eens bent?
Zoals uit mijn antwoorden op vragen 2 en 3 blijkt, ben ik van mening dat het stimuleren van het gebruik van sociale media op dit moment een zinvolle bijdrage kan leveren aan het innovatievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven. Zo heb ik op 17 mei de Digitale Agenda geïntroduceerd en daarbij het belang van e-skills benadrukt. De digitale agenda besteedt veel aandacht aan het digibewust en digivaardig maken van ondernemers.
Ik ben het evenzeer met u eens dat de overheid zich bij besteding van belastinggeld steeds moet afvragen of middelen vanuit de overheid – in aanvulling op de activiteiten vanuit de markt – noodzakelijk zijn om de vruchten van dit soort activiteiten te plukken. Hier toets ik dan ook geregeld op middels evaluaties.
Op dit moment werkt mijn departement aan het vormgeven van het concept Ondernemerspleinen. Op deze Ondernemerspleinen wordt de relevante dienstverlening van Syntens, Kamers van Koophandel en AgentschapNL geïntegreerd. Het perspectief hierbij is meer en vooral ook betere dienstverlening aan ondernemers voor substantieel minder geld. Taken en activiteiten zullen vanuit het perspectief van de ondernemer opnieuw worden ingericht. Hierbij zal ook worden bezien welke van de huidige taken en activiteiten niet meer zullen worden uitgevoerd. Nut en noodzaak van workshops sociale media zullen meelopen in deze exercitie. Het uitgangspunt is in ieder geval dat, net als nu, de activiteiten niet mogen leiden tot marktverstoring ten opzichte van commerciële dienstverleners.
Deze zomer zal ik een brief aan uw Kamer sturen, waarin het concept van de Ondernemerspleinen verder uitgewerkt is.
Deelt u de mening dat innovatie enorm belangrijk is voor Nederland en dat daarom het geld dat vanuit de overheid beschikbaar is efficiënt en zinvol besteed dient te worden? Zo ja, kan dit geld niet beter besteed worden aan andere zaken dan een workshop sociale media? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit in de toekomst wordt aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het dreigende faillissement van de Nederlandse vissersvloot |
|
Karen Gerbrands (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Garnalenvissers halen verhaal bij staatssecretaris»1 en het bericht «Europese vissers gaan plastic vissen»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de oorspronkelijke Nederlandse vissersvloot niet kan concurreren met grote megaschepen die de zeeën nu in een rap tempo leeg vissen? Zo ja, wat gaat u doen om de oorspronkelijke vissersvloot voor een naderende ondergang te behoeden?
Visserijstatistieken maken geen indelingen op basis van «oorspronkelijke vloot» of «megaschepen». Het EU- en Nederlandse visserijbeleid heeft als belangrijkste doelstellingen het duurzame beheer van de visbestanden. Via vangstrechten, zeedagen en toegestane vistechnieken wordt dit beheer ingevuld. Het tonnage van vaartuigen is daarbij geen criterium.
De vraag of een visserijonderneming toekomst heeft, is primair de verantwoordelijkheid van de visserijondernemer, niet van de overheid. Wel faciliteert de overheid met maatregelen uit het Europees Visserijfonds de verduurzaming en economische versterking van de gehele visserijsector.
Bent u op de hoogte van het feit dat zeer strenge (Europese) milieu-eisen één van de redenen vormen voor het dreigende faillissement van de Nederlandse vissersvloot? Zo ja, kunt u onderzoeken waar deze regelgeving soepeler kan worden gemaakt, zodat deze werkbaar is voor de branche en kunt u de Kamer daar voor de zomer over berichten?
De huidige problemen in de Nederlandse visserij vinden hun voornaamste oorzaak in de hoge brandstofkosten in combinatie met de lage marktprijzen voor vis. De «milieu-eisen» voor een duurzaam beheer van de visbestanden zijn in het kader van het Europese Gemeenschappelijk Visserijbeleid opgesteld. De milieu-eisen aan brandstoffen en motoren van vissersschepen zijn in internationaal en Europees kader bepaald. Er zijn geen mogelijkheden om daar nationaal van af te wijken. Ik zie derhalve geen aanleiding om onderzoek te verrichten naar versoepeling van milieueisen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er buiten de klimaatgelden, die naar de stimulering van duurzame energie (de SDE+ regeling) gaan nog overige klimaatgelden zijn? Zo ja, wilt u de Kamer een overzicht doen toekomen van alle gelden die de Nederlandse belastingbetaler neerlegt voor klimaatbeleid, ook van die gelden die vanuit Nederland naar onder andere Europees klimaatbeleid gaan?
Voor de besteding van financiële middelen voor het klimaatbeleid verwijs ik naar de Begroting IX 2011 van het Ministerie van VROM, artikel 3 (Klimaat en luchtkwaliteit).
Bent u op de hoogte van het feit dat het opvissen van plastic in de toekomst een winstgevende nieuwe bron van inkomsten voor vissers kan worden? Zo ja, heeft u de bereidheid om tot die tijd vissers die naar plastic vissen met klimaatgeld, niet komende van de regeling, te betalen, zodat het klimaatgeld aan tastbaar milieubeleid wordt uitgegeven?
Op initiatief van de Europese Commissie vindt in de Middellandse Zee een pilot plaats voor het opvissen van plastic. De uitkomsten zullen dit najaar beschikbaar komen. De staatsecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft reeds toegezegd met de Europese Commissie te spreken over een mogelijke pilot voor Nederlandse vissers.
Klimaatgelden zijn conform de begroting niet voor dit doel bestemd.