Het sluiten van het Tijdelijk Noodfonds Energie |
|
Suzanne Kröger (GL), Barbara Kathmann (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Nobel , Sophie Hermans (minister ) (VVD), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte dat door het beperkte budget voor het Tijdelijk Noodfonds Energie en de grote stormloop door het lange wachten veel mensen nu geen aanvraag kunnen doen?1 2 3
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Erkent u dat het uw verantwoordelijkheid is om te zorgen dat middelen vanuit het Noodfonds rechtvaardig worden verdeeld en dat het systeem goed functioneert?
Het energiefonds 2025 is net als het Noodfonds in 2023 en het Noodfonds in 2024 een publiek-private samenwerking. De subsidie die het Rijk heeft verstrekt aan Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) is € 56,3 miljoen. Deze gelden zijn verstrekt ten behoeve van huishoudens. Vanuit de bijdragen van de energiesector worden de uitvoeringskosten van het fonds betaald. Er is gekozen om samen met de energiesector en TNE nog een allerlaatste keer een publiek-private samenwerking aan te gaan, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 april jl.4 Dit was noodzakelijk om in 2025 het energiefonds te openen.
Erkent u dat het beperkte budget en de technische problemen zorgen voor een schrijnende en oneerlijke situatie, waarin mensen die pech hebben of minder digitaal vaardig zijn worden buitengesloten van financiële steun?
Het is heel frustrerend en vervelend voor mensen dat het indienen van een aanvraag niet (goed) is gelukt. Vanwege de drukte in de eerste uren deden zich problemen voor in de wisselwerking tussen verschillende systemen. Daardoor konden meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen. TNE heeft de mensen die een aanvraag in wilden dienen en niet konden voltooien, benaderd om het opnieuw te proberen. Mensen die hulp nodig hadden bij het indienen van een aanvraag, konden hierin worden ondersteund. SZW heeft een subsidie verstrekt aan de Nederlandse Schuldhulproute (NSR) die een landelijk dekkende sociale kaart heeft. Met behulp van deze sociale kaart, is in samenwerking met Landelijk Steunpunt Thuisadministratie (LSTA) een doorverwijsroute ingericht naar lokale hulp. Specifiek hulp aan de keukentafel voor huishoudens die niet zelfstandig een aanvraag kunnen indienen. De LSTA heeft ook een directe lijn met het klantcontactcentrum van TNE, met als gezamenlijke prioriteit om deze huishoudens te ondersteunen.
Kunt u toezeggen dat u als eindverantwoordelijke aanvullende middelen beschikbaar stelt voor het Noodfonds zodat mensen alsnog het geld krijgen waar zij recht op hebben?
In de brief aan uw Kamer van 4 april jl. heb ik aangegeven dat het Tijdelijk Noodfonds Energie op basis van de huidige energieprijzen circa 100.000 huishoudens kon helpen.5 Daarbij heb ik ook aangegeven dat het goed is dat de Tweede Kamer zich realiseert dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Dat betekent dat op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen zou worden bereikt, TNE zou overgaan tot sluiting. Het Rijk kan om bestuurlijke risico’s te voorkomen enkel middelen inleggen wanneer derde partijen ook meer dan één derde van de totale som financieel bijdragen. Met de huidige bijdrage van € 56,3 miljoen van het Rijk is die verhouding gewaarborgd. Er zijn van derde partijen en daarmee ook van het Rijk geen extra middelen beschikbaar. Ik wil daarbij benadrukken dat we blij zijn dat er voldoende bijdragen beschikbaar waren gesteld door de energiesector, zodat het fonds van start kon. Ik erken dat het ontzettend spijtig is dat met de € 56,3 miljoen niet alle huishoudens geholpen konden worden. Ik wil echter ook benadrukken dat met deze middelen ook heel veel huishoudens wel zijn bereikt.
Kunt u garanderen dat het Noodfonds nog minimaal één week open blijft, zodat iedereen die nu is buitengesloten de kans heeft om een aanvraag in te dienen zonder technische problemen?
Nee, helaas was dat niet mogelijk. Er zijn geen aanvullende middelen van derde partijen en ook geen additionele publieke middelen. Dit betekent dat het energiefonds genoodzaakt was om te sluiten.
Bent u bereid af te zien van de financiële constructie waardoor het toevoegen van publieke middelen aan het fonds afhankelijk is van de bijdrage van private partijen, zodat het Noodfonds beschikt over de middelen die nodig zijn?
Het energiefonds 2025 is het een publiek-private samenwerking waar niet meer van kan worden afgezien. Echter, begrijp ik uw zorg en werk ik aan de mogelijkheid voor een publiek energiefonds in de toekomst. Om die reden hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het Social Climate Fund (SCF), waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming. Ook richten de maatregelen zich specifiek op het energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe tijdelijke steun op de energierekening voor huishoudens in een financieel kwetsbare positie. Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor een dergelijk publiek fonds.6 Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is hiervoor € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus eveneens om keuzes bij de uitvoering. Bij de Voorjaarsnota is besloten om € 600 miljoen in te zetten voor het verlagen van de energiebelasting. Dit is, in tegenstelling tot het noodfonds, geen gerichte maatregel voor de doelgroep van het noodfonds, maar zal ook voor deze huishoudens zorgen voor een lagere energierekening.
Wat gaat u verder doen om het Noodfonds maximaal te ondersteunen? Bent u bereid een actieve rol te spelen om technische problemen op te lossen en ondersteuning bij het aanvragen te versterken?
We hebben intensief contact met TNE. Waar mogelijk, bieden wij ondersteuning. Om huishoudens zo goed mogelijk te ondersteunen bij het doen van een aanvraag is, zoals bij vraag 3 aangegeven, er door SZW een subsidie verstrekt aan NSR.
Bent u op de hoogte dat het maken van een op = op regeling voor financiële steun zorgt voor veel stress, waardoor mensen zo snel mogelijk hun aanvraag doen, met overbelasting van de website als gevolg? Vindt u dit een aanvaardbare manier om mensen financieel te ondersteunen?
Ik begrijp goed dat het frustrerend en vervelend is voor huishoudens die graag nog een aanvraag hadden willen indienen, niet meer in de gelegenheid zijn om dit te doen. Via vrijwilligersorganisaties en andere hulporganisaties zoals energiecoaches zijn huishoudens zo goed als mogelijk geïnformeerd en ondersteund in het doen van een aanvraag. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven heb ik de Kamer op 4 april jl. geïnformeerd over het feit dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen gehonoreerd konden worden.
Wat moeten mensen doen als hun aanvraag door technische problemen niet lukt? Wat adviseert u hen, zonder te zeggen «probeer het later nog een keer»?4
In de eerste uren, deden problemen zich voor waardoor meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) konden indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen waarna TNE de mensen die hun aanvraag niet konden voltooien, per mail benaderd heeft om het opnieuw te proberen.
Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Bent u het met de indieners eens dat het Noodfonds een belangrijke publieke taak vervult en voor iedereen toegankelijk moet zijn, zowel digitaal als analoog?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, was het dankzij de publiek-private samenwerking uiteindelijk toch mogelijk om het energiefonds te openen. Dit neemt niet weg dat het evidente beperkingen kent. Bijvoorbeeld, het beschikbare budget en het feit dat een aanvraag enkel met DigiD kon worden gedaan. Om de opening en de snelheid daarvan te borgen is ervoor gekozen om, binnen het beperkte budget, in te zetten op ondersteuning bij het indienen van een aanvraag. (Zie ook het antwoord op vraag 3 voor hoe de ondersteuning was vormgegeven). Het was uiteindelijk een keuze tussen geen energiefonds in 2025 of om de beperkingen te aanvaarden en een omvangrijk deel van de doelgroep te helpen. In nauw overleg met betrokken stakeholders en samenwerkingspartners is uiteindelijk voor het laatste gekozen. Verschillende moties en Kamervragen van uw Kamer vroegen hier ook expliciet om.8 Zoals gezegd is dit de laatste keer dat we het op deze manier doen.9 Voor de komende periode wordt gewerkt aan het voorstel voor het SCF.
Kunt u toezeggen dat het Noodfonds en toekomstige fondsen voortaan als een volwaardige overheidsdienst worden aangemerkt en aanvragen ook analoog kunnen plaatsvinden?5
De grote belangstelling voor het energiefonds toont dat er een significante groep huishoudens is die moeite heeft met het betalen van de energierekening. Om die reden hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van VRO gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het SCF, zie ook de beantwoording bij vraag 6.
Bent u bekend met de herhaalde oproepen van de Nationale ombudsman, die vraagt om een DigiD niet verplicht te stellen voor aanvragen bij het Noodfonds?6 7
Ja, hier ben ik mee bekend.
Waarom is het hebben van een DigiD voor de derde keer op rij verplicht voor het doen van een aanvraag, terwijl u op de hoogte bent van de problemen met toegankelijkheid?
De uitvoeringskosten van het energiefonds worden bekostigd door de energiesector. Wij zijn blij met de middelen die zij hiervoor beschikbaar hebben gesteld. Het totale beschikbare bedrag vroeg wel om het maken van keuzes in de uitvoering door TNE. Zoals bij vraag 10 aangegeven is extra hulp beschikbaar gesteld voor mensen die minder digitaal vaardig zijn. Het hebben van een DigiD was voorwaardelijk voor het indienen van een aanvraag, aangezien inkomensgegevens verzameld moeten worden voor de aanvrager. Dit is nodig om de steun gericht aan te kunnen bieden aan mensen met lage inkomens en een hoge energierekening. Dit betekent dat mensen zonder DigiD wordt gevraagd om een DigiD aan te vragen om een beroep te kunnen doen op het fonds. Om die reden is in de aanloop naar de opening van het loket actief gecommuniceerd dat mensen een DigiD moesten aanvragen indien ze die nog niet hadden.
Hoe heeft u sociaal werkers, hulploketten en andere ondersteuners voorbereid op vragen over het Noodfonds? Zijn zij voldoende voorbereid op de grote hoeveelheid vragen over het Noodfonds?
De NSR in samenwerking met de LSTA hebben een handleiding gemaakt en een toolkit verspreid naar de verschillende betrokken maatschappelijke organisaties.
TNE heeft webinars en vragen uurtjes verzorgd voor o.a. de VNG, maatschappelijke en vrijwilligers organisaties. Zowel met de VNG als hulporganisaties deden rond 150 deelnemers aan mee. Die organisaties zijn tijdig geïnformeerd over het fonds zodat zij mensen voor de opening van het loket al konden wijzen op de toekomstige opening en de aanwezige ondersteuning. Bovendien heeft TNE met verschillende belangenorganisaties het aanvraagproces doorlopen en op basis van die inzichten verbeteringen doorgevoerd.
De toolkit bevatte naast de handleiding ook de een flyer en poster van TNE. Deze flyer zijn door een aantal maatschappelijke (en lokale) organisaties ook vertaald in andere talen. Daarnaast is de toolkit verspreid naar een grote variatie aan maatschappelijke organisaties die mensen helpen met financiële problemen of energie besparen. Ook zijn inlooppunten vanuit het programma Samen Erop vooruit ingeschakeld. De gemaakte toolkit is dus uitgebreid verspreid.
Graag zou ik de rol van deze vrijwilligers- en andere hulporganisaties benadrukken. Zij hebben huishoudens gedurende de hele week geholpen bij het doen van een aanvraag. Ik besef dat het voor hen erg lastig was toen problemen zich voordeden en zij mensen niet konden helpen. Ik ben hen erkentelijk dat zij, net als TNE en hun klant contactcentrum, ook in de avond- en weekenduren hebben gewerkt om zoveel mogelijk mensen nog te helpen bij het doen van een aanvraag.
Bent u bereid om de technische problemen en de toegankelijkheid van het Noodfonds grondig te evalueren met aanvragers, sociaal werkers, hulploketten, de Nationale ombudsman, lokale overheden, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties?
Lessen en signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in het mogelijke vervolgtraject van het SCF. Ik zal hierbij input meenemen van aanvragers, sociaal werkers, hulploketten, lokale overheden, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties. Met de Nationale ombudsman is onder andere de klachtenregeling van TNE besproken en is er regelmatig contact over de signalen.
Kunt u met dezelfde partijen in kaart brengen op welke specifieke momenten mensen vastlopen in het systeem en werken aan oplossingen om die knelpunten gericht weg te nemen?
Het energiefonds 2025 is inmiddels gesloten. Daarmee is deze vraag niet meer van toepassing. TNE heeft vooraf de klantreis bij ervaringsdeskundigen gecheckt. Zie ook de Kamerbrief van 4 april jl.13 en de beantwoording bij vraag 15.
Kunt u de Kamer per kwartaal informeren over de vervolgstappen die u gaat nemen naar aanleiding van deze schrijnende situatie?
Na het meireces volgt een kamerbrief over de sluiting en laatste stand van zaken rond het energiefonds. De lessen worden zoveel als mogelijk meegenomen in het mogelijke vervolgtraject van het SCF. Uw Kamer wordt geïnformeerd over het definitieve plan voor het SCF. Dit plan moet uiterlijk 30 juni worden ingediend bij de Europese Commissie.
Kunt u vragen 1 t/m 11 uiterlijk op maandag 28 april los beantwoorden, en de rest van de vragen nog voordat het eerste geld aan aanvragers wordt uitgekeerd?
De vragen zijn zo snel als mogelijk en voor het uitkeren van steun aan aanvragers beantwoord.
De advertentie van ambtenaren van het ministerie van Asiel en Migratie |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hoe reageert u op de advertentie in dagblad Trouw van ambtenaren van het Ministerie van Asiel en Migratie, waarin kennelijk afstand wordt genomen u?1
Hoe verhoudt deze advertentie zich volgens u tot het loyaliteitsvereiste van een ambtenaar, zoals vastgelegd in artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017? Hoe weegt u daarbij de gekozen uitingswijze, namelijk het welbewust zoeken van een landelijk platform om een gevoelige boodschap zo breed mogelijk te verspreiden?
Onderkent u dat dergelijke uitingen door ambtenaren op gespannen voet staan met de bepaling dat een ambtenaar zich «onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens (...) indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie (...) niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? Vindt u het ook onacceptabel dat groepen ambtenaren op oneigenlijke wijze de taak van het departement doorkruisen door schijnbaar in naam van de organisatie boodschappen te verspreiden?
Deelt u de mening dat een dergelijke actie potentieel schadelijk is voor bewindspersonen én ambtenaren, aangezien door middel van rolvermenging de verschillende posities worden ondermijnd?
Welke stappen heeft u ondernomen of bent u voornemens te ondernemen naar aanleiding van deze advertentie?
Bent u bereid in het kabinet aandacht te vragen voor het feit dat ambtenaren zich vaker lijken uit te spreken tegen het optreden van bewindspersonen of het kabinet, zoals eerder ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich uitspraken tegen het Israëlbeleid?
De crisis in de ouderenzorg |
|
Jimmy Dijk (SP), Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het personeel van verpleeghuizen gruwt van problemen op de werkvloer?1
Ik heb met grote zorg kennisgenomen van het bericht in het Algemeen Dagblad waarin zorgmedewerkers aangeven dagelijks uitgeput en gefrustreerd naar huis te gaan vanwege de problemen op de werkvloer in verpleeghuizen. De signalen van hoge werkdruk, personeelstekorten en emotionele belasting raken mij diep. Dit zijn professionals die zich dag in, dag uit inzetten voor kwetsbare ouderen. Dat zij zich in toenemende mate overvraagd voelen, verdient onze volle aandacht.
Wat is uw reactie op het bericht «Recordaantal gedwongen opnames gevraagd voor verpleeghuis: «Vooral alleenstaande demente ouderen vormen groot gevaar»»?2
Ik begrijp de zorgen die worden geuit in het artikel van de Telegraaf. Gedwongen opname is voor iedereen ingrijpend, zowel voor cliënten, naasten als zorgverleners. Het is op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd) altijd het laatste middel. Het zal in het uiterste geval mogelijk moeten zijn om iemand tegen zijn wens in op te nemen als de cliënt een gevaar voor zichzelf of anderen is (het zogeheten ernstig nadeel-criterium). Dit kan door middel van een rechterlijke machtiging (RM) of bij spoedsituaties een inbewaringstelling (IBS) door de burgemeester.
De gehanteerde cijfers in het artikel herken ik niet. Op basis van de mij bekende cijfers van het CIZ en via Khonraad3 constateer ik sinds de inwerkingtreding van de wet een lichte stijging van gedwongen opnames op grond van de Wzd:
2020
2021
2022
2023
2024
Rechterlijke machtiging (RM)
4.096
4.867
4.913
4.850
PM1
Inbewaringstelling (IBS)
1.437
1.607
1.841
1.934
2.007
Volledige cijfers over 2024 zijn nog niet bekend.
De stijging heeft zich met name in 2021 ten opzichte van 2020 voorgedaan. Dit heeft mogelijk te maken met de inwerkingtreding van de wet in 2020 en die daarna steeds bekender is geworden. Maar een specifieke verklaring is hiervoor niet onderzocht. Denkbaar is ook dat de bevolkingsgroei en vergrijzing aan deze lichte stijging hebben bijgedragen.
Bent u het ermee eens dat beide berichten aangeven dat het beleid rondom de ouderenzorg de afgelopen jaren gefaald heeft, waardoor de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen niet meer altijd gegarandeerd kan worden, maar er ook amper fatsoenlijke kleinschalige alternatieven beschikbaar zijn?
Ik begrijp de zorgen die uit beide berichten naar voren komen en ik herken de signalen dat de zorg in de verpleeghuizen onder druk staat. De uitdaging om de ouderenzorg in het licht van toenemende vergrijzing en personeelstekorten goed te organiseren is groot.
Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat er in de afgelopen jaren, bijvoorbeeld via het programma WOZO (Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen) belangrijke stappen zijn gezet. Zo zijn in de periode 2018–2023 via het programma Waardigheid en Trots op locatie (WOL) 516 verpleeghuislocaties ondersteund bij de implementatie van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, met aantoonbare kwaliteitsverbetering op deze locaties als gevolg4. Deze ondersteuning zet ik momenteel voort met het programma Waardigheid en Trots voor de toekomst (W&tt).
Ook zijn er diverse kleinschalige locaties geopend, zoals «Wij zijn Zuiderschans» in Den Bosch en «Living-inn» in Lent. Voor een totaaloverzicht van kleinschalige woonvoorzieningen voor ouderen verwijs ik graag naar de publicaties van Platform315.
Maar de stappen die zijn gezet zijn nog niet voldoende. Daarom ben ik met partijen in gesprek om te komen tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO). Deze berichten laten de urgentie voor de totstandkoming van dit akkoord zien.
Welke stappen gaat u zetten om de crisis in de ouderenzorg aan te pakken, waardoor goede zorg in verpleeghuizen gegarandeerd kan worden en ouderen ook toegang krijgen tot kleinschalige alternatieven op het moment dat verpleeghuiszorg nog niet nodig is, maar zij ook niet langer thuis kunnen/willen wonen?
Ik ben op dit moment met partijen in de sector in gesprek om tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) te komen. Mijn inzet is dat we met het HLO concrete acties gaan inzetten om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden en goede en passende zorg voor de kwetsbaarste mensen te waarborgen. Ik verwacht het HLO zeer binnenkort met uw Kamer te kunnen delen.
Met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening werkt de Minister van VWS samen aan de bouw van ca. 290.000 woningen voor ouderen. Dit gaat ook om woonvormen met geclusterde (zorggeschikte) woningen waarmee een verhuizing naar een verpleeghuis kan worden uitgesteld of kan worden voorkomen. Per 15 mei is hiertoe ook weer de stimuleringsregeling zorggeschikte woningen opengesteld. Op 25 april jl. hebben de Ministers van VRO en VWS de voortgangsbrief ouderenhuisvesting aan uw Kamer gezonden.
Tevens onderzoekt PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van dit kabinet in een nadere doorrekening wat de (financiële) meerwaarde voor de samenleving kan zijn indien ouderen met een sterk verminderde regie kunnen verblijven in een verzorgingshuis in plaats van thuis. De Minister van VWS zal in september reageren op de onderzoeksresultaten. Na afronding van het onderzoek kunnen afspraken worden gemaakt met betrekking tot de bouw van de verzorgingshuizen. Hiervoor zijn door het kabinet reeds middelen beschikbaar gesteld.
Bent u bereid om zich ervoor in te zetten om zo snel mogelijk 100 zorgbuurthuizen op te richten?
In de hierboven genoemde voortgangsbrief is opgenomen dat inmiddels in alle regio’s woondealafspraken over de bouwopgave voor ouderen zijn vastgelegd in afsprakenkaders.6 Hiermee is voor elke gemeente duidelijk hoe groot de opgave tot en met 2030 is voor woningen die geschikt zijn voor ouderen. Het is echter aan de lokale partijen of zij bij het invullen van de opgave voor deze woonzorgvorm kiezen.
Ik zet me in voor een oplossing voor de knelpunten ten aanzien van de financiering die door het zorgbuurthuis in Oss worden ervaren. Naar aanleiding van uw ingediende motie heb ik hiertoe ook contact gehad met zorgbuurthuis ‘t Hageltje en de betrokken organisaties.
Bent u bereid om met een serieuze aanpak te komen voor het personeelstekort in de zorg, met grote wervingscampagnes (zoals momenteel ook gebeurt bij defensie) en fundamentele keuzes om het gebrek aan zeggenschap en de loonkloof aan te pakken?
Het aanpakken van de personeelskrapte heeft de hoogste prioriteit van dit kabinet. Een grote meerjarige wervingscampagne is reeds door vorige kabinetten uitgevoerd. De afgelopen jaren is de sector er dan ook in geslaagd om veel extra mensen naar zich toe te trekken. Inmiddels weten we echter dat we het niet redden door alleen in te zetten op het vergroten van de instroom van personeel. Het is onmogelijk om de groeiende arbeidsmarkttekorten af te wenden door steeds meer mensen van buiten de zorg aan te trekken. Daar zijn immers ook grote tekorten en we willen ook genoeg leraren voor de klas en politie op straat.
Zeggenschap voor professionals is hier onlosmakelijk aan verbonden. Daarvoor is een cultuur nodig in organisaties waar zeggenschap de norm is. Werkgevers in zorg en welzijn zijn hiervoor aan zet. De Minister van VWS biedt hen ondersteuning op verschillende manieren. Zo is in 2024 de laatste ronde geopend van de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. De uitvoering hiervan loopt nog tot en met 2026. Verder worden werkgevers en professionals ondersteund via de projectsubsidie voor het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ), die leermiddelen ontwikkelt en (intervisie)bijeenkomsten organiseert. Ook wordt zeggenschap landelijk gemonitord via de Monitor Zeggenschap en is op landelijk niveau structureel aandacht voor de zeggenschap van professionals. Onder andere met de maandelijkse klankbordgroep van VWS onder leiding van de Chief Nursing Officer. En met verschillende events, zoals «VOICE: op weg naar de zorgtop», van 7 april jl.
Wat betreft de beloning in de zorg ligt het genuanceerd. Uit onderzoeken blijkt dat het gemiddelde uurloon van zorgmedewerkers redelijk vergelijkbaar is met vergelijkbare medewerkers in de marktsector. Daarnaast is er binnen de zorg een gedifferentieerd beeld wat betreft de marktconformheid van de salarissen tussen verschillende zorgbranches en ook tussen verschillende groepen binnen dezelfde branche. Bijvoorbeeld in de VVT verdienen verzorgenden gemiddeld genomen evenveel als gelijken in andere sectoren en verpleegkundigen zelfs meer. De salarissen van zorghulpen en helpenden blijven daarentegen wel achter. Voor een marktconforme loonontwikkeling stelt de Minister van VWS ieder jaar de overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling (OVA) ter beschikking aan de sociale partners. Deze OVA bedraagt voor 2025 circa 3,6 miljard structureel. Het kabinet ziet vanwege de staat van de overheidsfinanciën geen ruimte om bovenop deze jaarlijkse bijdrage nog extra middelen vrij te maken voor het dichten van de loonkloof.
Het loslaten van de Rijkswet Aruba financieel toezicht |
|
Peter van Haasen (PVV) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u de Rijkswet Aruba financieel toezicht definitief loslaat, ondanks de expliciet gestelde deadline van 1 mei 2025?1
Ja, de Rijkswet Aruba financieel toezicht (RAft) is na een besluit van de Rijksministerraad ingetrokken. Dit vanwege het ontvallen van steun door Aruba en dus de consensus over dit eerdere voorstel en de afspraak naar aanleiding daarvan over intrekking van het voorstel in het Bestuurlijk Akkoord van 4 juni 2024 (verder: akkoord). Ook de datum van 1 mei 2025 vloeit voort uit ditzelfde akkoord waarin Aruba en Nederland afspraken hebben gemaakt over een nieuwe ontwerprijkswet gericht op houdbare overheidsfinanciën voor Aruba, ter vervanging van het eerdere voorstel. Ter informatie voeg ik het akkoord als bijlage bij deze brief.
Waarom kiest u nu voor een zogeheten consensus Rijkswet, terwijl eerder een reguliere Rijkswet als voorwaarde werd gesteld voor herfinanciering van de coronaleningen? Welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag en wat is het verschil tussen de twee?
Ook het ontwerp voor de RAft betrof een consensusrijkswet. Een consensusrijkswet is een onderlinge regeling op grond van artikel 38, lid 2 van het Statuut over onderwerpen in de autonome sfeer van de landen, zoals overheidsfinanciën. De betrokken landen leggen in een consensusrijkswet met wederzijdse instemming afspraken daarover vast. In een «normale» rijkswet worden op grond van artikel 14 van het Statuut alleen Koninkrijksaangelegenheden geregeld, zoals de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Kunt u exact aangeven welke voorwaarden u verbindt aan deze nieuwe consensus Rijkswet? En op welke datum moet deze wet volgens u uiterlijk zijn overeengekomen?
De afspraken over de totstandkoming van de nieuwe rijkswet zijn vastgelegd in het Bestuurlijk Akkoord van 4 juni 2024. Daarin zijn onder meer afspraken vastgelegd over inhoudelijke elementen van de rijkswet, rentepercentages en onafhankelijk advies over de begrotingsnormen.
Acht u het acceptabel dat Aruba, dat zich tot op heden niet heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden en termijnen, nu de mogelijkheid krijgt een versoepeld traject te volgen? Acht u dit in overeenstemming met het beginsel van rechtsgelijkheid binnen het Koninkrijk? Zo ja, hoe verklaart u dit richting de regeringen van Curaçao en Sint Maarten, die wel met een reguliere Rijkswet hebben ingestemd?
Ik herken het beeld van een versoepeld traject niet. Er wordt gezamenlijk door Nederland en Aruba aan de nieuwe consensusrijkswet geschreven. Er is daarbij sprake van een gedegen wetgevingsproces. Er is geen sprake van gestelde voorwaarden waaraan Aruba zich eenzijdig niet heeft gehouden. Voorts is de Rijkswet financieel Toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft) ook een consensusrijkswet. Op dit moment is voor Aruba het financieel toezicht geregeld in de Landsverordening Aruba financieel toezicht en diverse protocollen, die een vergelijkbare strekking hebben als de Rft. Ik zie door het traject met Aruba voor de totstandkoming van een consensusrijkswet geen rechtsongelijkheid ontstaan.
Bent u bereid de eerder toegekende renteverlaging van 1,8 procent voor Aruba alsnog terug te draaien, zolang er geen formele Rijkswet of consensus Rijkswet is vastgesteld? Zo nee, waarom niet, mede in het licht van uw eerdere toezeggingen aan de Kamer?
De renteverlaging die in 2024 is toegepast volgt uit het akkoord. Ik zie daarom geen mogelijkheid of reden die renteverlaging ongedaan te maken.
Hoe verhoudt uw huidige koers ten aanzien van Aruba zich tot uw eigen beleidsprioriteiten op het gebied van goed bestuur, integriteit en solide financieel beleid?
Voor het ontwerp van de nieuwe rijkswet is het Internationaal Monetair Fonds (IMF) om advies gevraagd. De wet kan daarmee worden gebaseerd op actuele wetenschappelijke inzichten en de ervaring van het IMF in de praktijk. De rijkswet omvat normen ten aanzien van de financiën en het financieel beheer zal daarmee direct bijdragen aan mijn beleidsprioriteit solide of houdbare overheidsfinanciën, Dat beschouw ik tevens als onderdeel van goed bestuur.
Bent u bekend met het onderzoek van Pointer (KRO-NCRV) waaruit blijkt dat op meerdere middelbare scholen nepnaaktfoto’s en andere seksueel getinte beelden van leerlingen worden verspreid, die met behulp van kunstmatige intelligentie (AI) zijn gegenereerd?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat 24 procent van de ondervraagde scholen aangeeft dat pesten met dergelijke AI-beelden voorkomt en dat 10 procent meldt dat dit zelfs meer dan vijf keer per jaar gebeurt?
Pesten is vreselijk en onacceptabel, of dat nu fysiek of digitaal gebeurt. Helaas is pesten hardnekkig. Met de komst van AI is het nodig dat we met z’n allen nog scherper zijn op het voorkomen van, en waar nodig optreden tegen, pesten. Daar waar scholen strafbare feiten vermoeden, moedigen we hen aan dat ze aangifte doen bij de politie.
Welke verantwoordelijkheid ziet u hierin voor scholen en welke voor de overheid?
Scholen hebben een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid op school. Dat betekent concreet dat zij veiligheidsbeleid moeten maken en een aanspreekpunt pesten en een antipestcoördinator moeten hebben. Ook moeten scholen met de jaarlijks verplichte schoolmonitor inzicht krijgen in de feitelijke en ervaren veiligheid, en het welbevinden, van leerlingen.
De overheid biedt met een instellingssubsidie voor stichting School & Veiligheid ondersteuning aan scholen bij het vormgeven van hun veiligheidsbeleid. Bijvoorbeeld met handreikingen en e-learnings. Scholen kunnen voor individueel advies terecht bij hun adviespunt. Bij (zeer) ernstige incidenten kunnen scholen altijd terecht bij het calamiteitenteam.
Ook de landelijke afspraak omtrent het verbod op mobieltjes in de klas draagt bij aan een veilig schoolklimaat. Daardoor is het lastiger geworden om – in ieder geval onder schooltijd – AI-gegenereerde beelden te verspreiden en in te zetten om leerlingen te pesten.2
Herkent u de zorgen van scholen dat zij onvoldoende middelen, kennis en ondersteuning hebben om AI-gerelateerde pestincidenten tegen te gaan?
Wij herkennen dat het voor scholen een lastige opgave is om pesten tegen te gaan en een positief pedagogisch klimaat op school te bevorderen. Tegelijkertijd is dat een randvoorwaarde om tot goed onderwijs te komen. Om die reden heeft het Ministerie van OCW vanaf 2025 extra geïnvesteerd in stichting School & Veiligheid, zodat zij meer en betere ondersteuning aan scholen kunnen bieden.
Wat doet u op dit moment om scholen, leerlingen en ouders beter te beschermen tegen dit soort digitale beeldmanipulatie en online pesten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, heeft het Ministerie van OCW de ondersteuning aan stichting School & Veiligheid geïntensiveerd.
Daarnaast is het van groot belang dat leerlingen digitaal geletterd zijn en dat ze de betrouwbaarheid van online content kunnen beoordelen. In de nieuwe kerndoelen digitale geletterdheid krijgen alle scholen met dit leergebied te maken: privacy, omgaan met anderen en hoe jij je verhoudt tot anderen en tot digitale systemen, zijn allemaal onderwerpen die aan bod komen. Het onderwerp AI heeft ook een belangrijke positie binnen de kerndoelen: wat zijn de risico’s en beperkingen van een AI-systeem? En hoe kan iemand herkennen dat ze te maken hebben met een AI-systeem?
Wat kunt u scholen concreet extra aanbieden in de strijd tegen nepnaaktbeelden zodat het wiel niet steeds opnieuw hoeft te worden uitgevonden?
Het Ministerie van OCW werkt aan het versterken van de digitale geletterdheid van leerlingen via het curriculum. Het Netwerk Mediawijsheid biedt op de website doorverwijzingen aan naar diverse netwerkpartners waar men terecht kan voor hulp. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de anonieme hulplijn Helpwanted van Offlimits, waar slachtoffers ondersteund kunnen worden om content offline te halen, tips te krijgen voor het doen van aangifte of doorverwijzingen naar andere hulporganisaties als Centrum Seksueel Geweld. Zo wordt op een laagdrempelige manier informatie aangeboden en weten scholen of ouders waar zij terecht kunnen.
Erkent u dat het gebruik van AI-uitkleedapps en -websites een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid en het welzijn van jongeren, zeker wanneer minderjarigen doelwit zijn en wat gaat u concreet doen om dit aan te pakken?
Ja, wij erkennen dat het gebruik van AI-uitkleedapps en -websites een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid en het welzijn van jongeren, zeker wanneer minderjarigen doelwit zijn. Dit gedrag moet dan ook worden aangepakt en slachtoffers, waaronder jongeren, dienen hiertegen te worden beschermd.
Het strafrechtelijk kader biedt verschillende mogelijkheden om tegen dit gedrag op te treden. Zo is het misbruiken, pesten en afpersen met naaktbeelden, waaronder ook met AI-gegenereerde nep naaktbeelden, strafbaar. De strafbaarstelling van artikel 254ba van het Wetboek van Strafrecht omvat onder meer het, zonder toestemming van de afgebeelde, vervaardigen van seksueel beeldmateriaal. Ook het openbaar maken en het voorhanden hebben van dergelijke deepfakes vallen onder het bereik van artikel 254ba van het Wetboek van Strafrecht. Wanneer het materiaal van minderjarigen betreft, is het kinderpornografisch materiaal en valt het onder artikel 252 Wetboek van Strafrecht. Ook is het chanteren met (nep)naaktbeelden (sextortion) strafbaar via afdreiging (artikel 318 Wetboek van Strafrecht) of, wanneer ook gedreigd wordt met geweld, via afpersing (artikel 317 Wetboek van Strafrecht). Bovendien valt het afdwingen van seksuele interactie onder dreiging van openbaarmaking van (nep) seksueel beeldmateriaal onder de reikwijdte van de delictsvormen van aanranding en verkrachting (artikelen 240 t/m 243 van het Wetboek van Strafrecht). Net als bij fysiek seksueel contact wordt op deze manier namelijk inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit.
Naast de strafrechtelijke aanpak is het van groot belang dat de bewustwording over de impact van misbruik met (nep)naaktbeelden vergroot wordt en aan slachtoffers passende hulp wordt geboden. Het is om deze reden dat het Ministerie van JenV jaarlijks een subsidie verleent aan Offlimits die sterk inzet op campagnes, voorlichting en onderzoek op dit gebied en waar ook slachtoffers van online seksueel grensoverschrijdend gedrag terecht kunnen. De anonieme hulplijn Helpwanted van Offlimits kan slachtoffers, zoals bij het antwoord op vraag 6 al benoemd, ondersteunen om content offline te halen, tips te krijgen voor het doen van aangifte of doorverwijzen naar andere hulporganisaties als Centrum Seksueel Geweld.
Daarnaast hebben de Ministeries van OCW, VWS en JenV, samen met Rutgers, Halt, Offlimits, School & Veiligheid en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid de «Wegwijzer in de aanpak en preventie van ongewenste sexting» gemaakt voor het primair onderwijs en voortgezet onderwijs. De wegwijzer, waarin je onder meer toolkits, stappenplannen en meldpunten voor advies vindt, wordt op dit moment geactualiseerd.
Deelt u de opvatting van 87 procent van de scholen dat er een verbod moet komen op AI-uitkleedapps en -websites? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zet u richting een wettelijk verbod?
De zorgen van de scholen zijn terecht. We moeten hier dan ook aandacht aan blijven besteden, bijvoorbeeld op school, maar ook thuis en als maatschappij in het geheel. Een algemener verbod op het aanbieden van de uitkleedapps ligt op dit moment echter niet voor de hand. Een dergelijk verbod kan makkelijk omzeild worden door nieuwe of aangepaste technologie of aanbieders die vanuit het buitenland opereren.
Bent u bereid om samen met platforms als Telegram, TikTok en Instagram te werken aan strengere controle op het delen van gemanipuleerde seksuele beelden van minderjarigen? Zo ja, hoe ziet die samenwerking eruit? Zo nee, waarom niet?
Online platformen zijn onder de Digital Services Act (DSA) al verplicht om te modereren zodra zij weet hebben van online illegale content. In dit geval gaat het om seksuele beelden van minderjarigen; dit materiaal is ten alle tijden strafbaar. De DSA voorziet in harmonisatie van de zorgvuldigheidsverplichtingen voor tussenhandeldiensten. Dat betekent dat de verordening het niet toestaat dat Nederland in het nationale recht aanvullende zorgvuldigheidsverplichtingen opneemt voor aanbieders van tussenhandeldiensten die dezelfde doelstelling hebben als de verordening. Een strenger controleregime is om die reden niet mogelijk.
Er wordt op verschillende manieren samengewerkt met de platformen om dit materiaal zo snel mogelijk ontoegankelijk te maken of te verwijderen. Ten eerste zijn er met de genoemde platformen goede contacten waarbij overleg plaats vindt als er zorgen spelen of ideeën zijn omtrent de aanpak van het tegengaan van dergelijk materiaal. Ten tweede is er in 2023 een publiek-private samenwerking ingericht omtrent het onderwerp online content moderatie waarin verschillende soorten internetpartijen plaatsnemen gezamenlijk met verschillende soorten overheidspartijen. Ten slotte financiert het Ministerie van JenV een laagdrempelig meldvoorziening bij de stichting Offlimits: Helpwanted. Ook via deze stichting wordt regelmatig overleg gevoerd met platformen om het weren van dit type illegaal materiaal te verbeteren.
Hoe voorkomt u dat de huidige wetgeving achterloopt op de snelle technologische ontwikkelingen rond AI en beeldmanipulatie, zeker als het gaat om de bescherming van minderjarigen?
Het kabinet heeft onderzoek laten uitvoeren door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum naar de regulering van deepfakes. De centrale vraag in het onderzoek was of de wetgeving in brede zin goed is toegerust op de opkomst van deepfake technologie. De beleidsreactie is begin 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer. Het onderzoek concludeert dat de meest onwenselijke deepfakes, waaronder deepnudes, door het (straf)recht goed kunnen worden geadresseerd.3
Ziet u aanleiding om de huidige wet- en regelgeving rondom digitale kinderporno en deepfakes te herzien of aan te scherpen, zodat deze beter aansluit bij de realiteit van AI-gebruik in pesterijen en intimidatiepraktijken?
Op dit moment wordt geen aanleiding gezien voor het herzien of aanscherpen van de huidige wet- en regelgeving rondom online seksueel misbruik van kinderen en deepfakes. Mede gelet op de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven, die op 1 juli 2024 in werking is getreden en waarin de strafbepalingen techniekonafhankelijk zijn geformuleerd, sluit de huidige wet- en regelgeving aan bij de realiteit van AI-gebruik in pesterijen en intimidatiepraktijken. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 7 waarin de relevante strafbaarstellingen zijn opgenomen.
Ook in het rapport «Online seksueel geweld» van 21 maart 2025, waarin Offlimits, Stichting Landelijk Centrum Seksueel Geweld, Privacy First, Fonds Slachtofferhulp en Boekx Advocaten de problematiek van online seksueel geweld en de juridische aspecten daarvan in kaart hebben gebracht, wordt geconcludeerd dat het probleem bij het bestrijden van online seksueel misbruik niet zit in het ontbreken van regelgeving. Er zijn voldoende wettelijke grondslagen om online seksueel geweld aan te pakken.4
Bent u bereid om voorlichting over de risico’s van AI-beelden en beeldmanipulatie op te nemen in het lesaanbod van burgerschapsonderwijs en digitale weerbaarheid? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het beoordelen van de kansen en risico’s die AI-systemen kunnen bieden is al een wezenlijk onderdeel in het leergebied van digitale geletterdheid. Het bespreken van de risico’s van beeldmanipulatie en het bespreekbaar maken van de negatieve impact ervan past goed binnen zowel het leergebied burgerschap als digitale geletterdheid.
Bent u bereid om toe te werken naar een landelijke laagdrempelige voorziening waar slachtoffers van bijvoorbeeld deepfakes of ander seksueel getint online beeldmateriaal terechtkunnen?
Zoals ook bij het antwoord op vraag 9 aan de orde is gekomen, bestaat al een laagdrempelige voorziening waar slachtoffers van bijvoorbeeld deepfakes of ander seksueel getint online beeldmateriaal terechtkunnen, namelijk Helpwanted, onderdeel van Offlimits. Helpwanted fungeert als centrale ingang voor het bieden van hulp aan slachtoffers van online grensoverschrijdend gedrag in brede zin.
Helpwanted biedt zelf hulp aan slachtoffers, waaronder advies op maat en het verwijderen van onrechtmatige en strafbare content, ondersteunt slachtoffers bij het doen van aangifte of verwijst door naar specialistische hulp. Daarnaast zorgen de medewerkers van Helpwanted ervoor dat, als er sprake is van strafbare content, het strafrechtelijke traject wordt gefaciliteerd, onder meer door ervoor te zorgen dat eventueel bewijs wordt verzameld en opgeslagen. Het starten en uitlopen van de opsporing blijft voorbehouden aan de politie en het Openbaar Ministerie, maar Helpwanted helpt slachtoffers in de aanloop naar de aangifte. Helpwanted fungeert in deze zin als eerste laagdrempelige ingang voor slachtoffers voor het strafrechtelijke traject.
Bent u bereid om met de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) in gesprek te gaan en te bespreken of er voldoende middelen en mogelijkheden zijn dergelijke beelden snel verwijderd te krijgen?
Uiteraard is het Ministerie van JenV doorlopend in gesprek met de ATKM over de middelen en mogelijkheden die zij hebben ter uitvoering van hun wettelijke taken. De ATKM heeft bevoegdheden om te handhaven op twee vormen van online materiaal: seksueel kindermisbruik (kinderpornografisch materiaal) en terroristisch materiaal. De ATKM is een nieuwe en relatief jonge autoriteit, waarvan de wettelijke bevoegdheden voor kinderpornografisch materiaal pas op 1 juli 2024 in werking zijn getreden. De ATKM is onder meer opgericht vanwege de specifieke problematiek rond online kinderpornografisch materiaal dat wordt gehost door Nederlandse aanbieders van hostingdiensten of dat op Nederlandse servers is opgeslagen. Zij heeft derhalve de wettelijke mogelijkheden om kinderpornografisch materiaal (inclusief door AI gegenereerde beelden) te laten verwijderen met behulp van een verwijderingsbevel. Voorbeelden van volwassenen heeft zij deze wettelijke mogelijkheden niet.
Kunt u met Offlimits in gesprek gaan over de online verspreiding van deepfakes op middelbare scholen en wat er volgens Offlimits ondernomen moet worden en de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van JenV en Offlimits zijn regelmatig met elkaar, en andere belangrijke partijen, in gesprek over misbruik van (nep) seksueel beeldmateriaal en de aanpak daarvan.
Om de (online) verspreiding van dit soort deepfakes op middelbare scholen tegen te gaan is het belangrijk dat het bewustzijn over de impact van misbruik met (nep)naaktbeelden wordt vergroot, bijvoorbeeld door middel van campagnes, flyers en voorlichting op school.
Daarnaast dient laagdrempelige en passende hulp beschikbaar te zijn, waaronder het offline halen van onrechtmatige en strafbare content. Op bewustwording en hulpverlening wordt door Offlimits op dit moment flink ingezet.
Offlimits heeft daartoe bijvoorbeeld vorig jaar een pilot met gemeente Amsterdam opgezet, waarbij getoetst is in hoeverre meldingen vanuit Amsterdam kwamen en Helpwanted daartoe in de behoefte voorziet, maar ook door lokaal campagnes te doen en informatie te verlenen op scholen middels flyers en posters. Offlimits zou graag zien dat meer gemeenten op deze wijze een stap vooruit zetten in de lokale informatievoorziening.
Daarnaast is in de aanpak van (nep) seksueel beeldmateriaal van belang dat het toezicht vooraf, en de handhaving om achteraf snel af te dwingen dat seksueel beeldmateriaal wordt verwijderd, wordt verbeterd, aldus de conclusies in het rapport «Online seksueel geweld» van 21 maart 2025.5 Hierover zal de Kamer na de zomer worden geïnformeerd door middel van een kabinetsreactie op dit rapport.
De ‘crisismodus’ bij Apollo Vredestein in Enschede. |
|
Ilse Saris (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel ««Crisismodus» bij Vredestein: fabriek plat, 500 medewerkers bijeen geroepen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het betreffende bericht. Ik begrijp de zorgen van de medewerkers van Apollo Vredestein goed. Voor hen en hun gezinnen breekt een ingrijpende en onzekere periode aan. Ook voor Enschede en de regio is dit een verdrietig besluit.
Herinnert u zich de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over eerdere ontslagrondes bij Apollo/Vredestein?
Ja. In de afgelopen vijf jaar zijn er meerdere keren Kamervragen gesteld over dit onderwerp. De beantwoording daarvan is mij bekend.
Heeft u signalen ontvangen van een dreigende sluiting en hebt u contact met de directie van Apollo/Vredestein met betrekking tot de recente ontwikkelingen?
In 2020 en 2021 zijn wij intensief in gesprek geweest met zowel de Indiase eigenaren als het bestuur van Vredestein. Minister-President Rutte heeft tweemaal persoonlijk contact gehad, en ook verschillende van mijn voorgangers hebben zich hiervoor ingezet. Vervolgens is het contact overgedragen aan de regionale ontwikkelingsmaatschappijen, die ons sindsdien regelmatig op de hoogte hebben gehouden van ontwikkelingen. Recentelijk is er op ambtelijk niveau contact geweest met een lid van de Raad van Commissarissen van Apollo Vredestein.
Wij hebben geprobeerd het bedrijf te overtuigen van de voordelen van productie in Nederland, met name door te focussen op hoogwaardige, innovatieve productie. Daarbij hebben wij ondersteuning aangeboden om de business case hier aantrekkelijker te maken.
De eigenaren hebben echter steeds benadrukt dat het bedrijf zich, vanwege de ervaren concurrentiedruk, genoodzaakt ziet vooral op kosten te sturen. Deze aanpak sluit niet aan bij de Nederlandse strategie, die gericht is op een hoogwaardige, kennisintensieve maakindustrie. Uiteindelijk bleek het verschil in visie te groot om tot een gezamenlijke oplossing te komen. Om die reden hadden wij dan ook verwacht dat dit besluit vroeg of laat genomen zou worden.
Zo ja? Wat waren de grootste uitdagingen waar het bedrijf mee te maken had?
Het is primair aan het bedrijf zelf om inzicht te geven in de overwegingen achter de voorgenomen reorganisatie. Het bedrijf noemt als voornaamste redenen macro-economische verstoringen, fors gestegen energie- en loonkosten, en een afnemende vraag naar de banden die in Enschede worden geproduceerd.
Heeft u gesprekken gehad over de hoge personeelskosten en hoge energiekosten?
Ja, deze onderwerpen zijn circa vijf jaar geleden, in de nasleep van een eerdere ontslagronde, besproken met de directie van het bedrijf. In die periode is vanuit mijn ministerie, in samenwerking met de provincie Overijssel, de gemeente Enschede, de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en de regionale ontwikkelingsmaatschappij Oost NL, actief meegedacht over mogelijkheden om kosten te reduceren, onder meer door inzet op innovatie en efficiëntere productieprocessen.
Bent u het met ons eens dat bedrijven als deze belangrijk zijn voor de regio?
Ja, bedrijven zoals Apollo Vredestein spelen een belangrijke rol in de regionale economie. Ze zorgen voor directe en indirecte werkgelegenheid en leveren een bijdrage aan de economische vitaliteit en sociale cohesie in de regio. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn over de uitdagingen waar de sector mee te maken heeft, zoals wereldwijde concurrentie en de toenemende druk op kostenbeheersing.
Herinnert u zich dat in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven wordt dat door middel van inzet van onder andere Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en regionale ontwikkelmaatschappijen, getracht wordt hoogwaardige industriële bedrijven zoveel mogelijk te binden aan de regio, door het scheppen van juiste voorwaarden?2
Ja, die beantwoording ken ik. In zijn algemeenheid kan ik u zeggen, dat de NFIA en haar regionale partners van het Invest in Holland-netwerk zich richten op het aantrekken van buitenlandse bedrijven die waarde toevoegen aan nationale, regionale en lokale ecosystemen en de Nederlandse economie. Daarnaast proberen ze dit soort bedrijven, na hun vestiging in Nederland, te verankeren in onze ecosystemen. Daartoe horen ook inspanningen voor behoud van deze bedrijven voor Nederland als het vestigings- en ondernemingsklimaat onder druk komt te staan.
De bovenstaande werkwijze geldt zeker voor hoogwaardige industriële bedrijvigheid. De NFIA en haar regionale partners hebben hiertoe verschillende instrumenten. Het verstrekken van feitelijke informatie over vergunningsprocedures, wet- en regelgeving, financiering, subsidies en regelingen en het makelen en schakelen tussen relevante partijen als gemeenten, provincies, departementen, netbeheerders, toezichthouders en andere uitvoeringsorganisaties als RVO zijn hiervan voorbeelden.
Specifiek in de casus van Apollo Vredestein hebben de NFIA en Oost NL de afgelopen jaren gezamenlijk contact onderhouden met het bedrijf. In de periode 2020–2021 is door NFIA, OostNL, provincie Overijssel en EZ een voorstel gedaan waarin werd uitgewerkt hoe Apollo Vredestein haar hoogwaardige industriële activiteiten in Nederland zou kunnen voortzetten en ontwikkelen, met gebruik van beschikbare instrumenten van de Nederlandse overheid. Zoals eerder genoemd in de beantwoording van vraag 3, gaf het bedrijf echter aan zich vanwege de hoge concurrentiedruk vooral te moeten richten op kostenbeheersing. Hierdoor is het niet gelukt om gezamenlijk tot een duurzame oplossing te komen.
Oost NL heeft sinds dit traject intensief contacten onderhouden met de directie van de fabriek in Enschede. Zo is er onder meer informatie uitgewisseld over technieken om energie te besparen en andere mogelijk relevante innovaties. Ook heeft Oost NL, samen met NFIA in New Delhi, in 2023 de directie van het moederbedrijf in India bezocht om de waardering voor de fabriek in Enschede uit te spreken en om over vestigingsklimaatfactoren te praten.
Hoe heeft u hier opvolging aan gegeven en is dit in uw ogen voldoende geweest? Zo ja waarom?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven in hoeverre de hoge energiekosten onderdeel zijn geweest van de hogere kosten die het bedrijf heeft?
Volgens Apollo Vredestein hebben de hoge energiekosten een belangrijke rol gespeeld in de stijgende bedrijfskosten en daarmee bijgedragen aan het besluit om de fabriek in Enschede te sluiten. Het bedrijf noemt als voornaamste redenen macro-economische verstoringen, fors gestegen energie- en loonkosten, en een afnemende vraag naar de banden die in Enschede worden geproduceerd.
Kunt u aangeven wat de energiekosten zijn in Hongarije en kunt u aangegeven of en welke daar steun maatregelen worden gegeven?
Het geven van een algemeen antwoord over energiekosten in verschillende landen is complex, vooral als het gaat om de kosten voor bedrijven. De elektriciteitskosten voor burgers en bedrijven bestaan uit drie componenten: 1) de elektriciteitsprijs/gasprijs 2) de nettarieven en 3) belastingen en overige heffingen.
Volgens gegevens van Eurostat3 bedroegen in de tweede helft van 2024 de elektriciteitsprijzen voor niet-huishoudelijke verbruikers (bedrijven) in Hongarije € 0,21 per kWh, terwijl die in Nederland € 0,16 per kWh waren. De gasprijzen lagen in Hongarije op € 0,055 per kWh en in Nederland op € 0,043 per kWh.
Een volledige vergelijking van de energiekosten, inclusief nettarieven en heffingen, is echter zeer complex. Hiervoor zijn vaak uitgebreide studies nodig waarbij gegevens uit uiteenlopende bronnen worden samengebracht. Deze informatie hebben wij op dit moment niet beschikbaar.
Wat betreft de steunmaatregelen is er, op 12 april 2020, in antwoord op Kamervragen door mijn voorganger informatie verstrekt over de steunmaatregelen die destijds zijn toegekend aan de Hongaarse vestiging van Apollo Tyres. Bij de opening van de nieuwe fabriek in 2017 heeft de Hongaarse overheid, volgens de Europese Commissie, 48,2 miljoen euro aan directe subsidie verleend, 2,8 miljoen euro aan werkgelegenheidssubsidie toegekend en daarnaast belastingvoordelen verstrekt die kunnen oplopen tot 44,7 miljoen euro. In totaal komt dit neer op een maximale steun van circa 95,7 miljoen euro.
Welke steunmaatregelen/subsidie heeft dit bedrijf de afgelopen vijf jaar ontvangen?
Apollo Vredestein heeft in de afgelopen vijf jaar gebruikgemaakt van diverse generieke Nederlandse coronasteunmaatregelen. In 2020 ontving het bedrijf ruim 6 miljoen euro via de NOW-regeling (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid). Daarnaast kreeg het bedrijf bijzonder uitstel van belastingbetaling in het kader van de coronamaatregelen.
Verder ontving Apollo Vredestein circa 2 miljoen euro aan subsidies via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), specifiek binnen de regelingen Circular Plastics NL (CPNL) en Praktijkleren (PL).
RVO mag niet rapporteren over fiscale instrumenten op individueel bedrijfsniveau. Daarom kunnen wij geen uitspraken doen over eventuele steun die Apollo Vredestein via bijvoorbeeld de WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) heeft ontvangen.
Kunt u aangeven of Apollo Vredestein aan het wachten was op een aansluiting op het elektriciteitsnet?
Deze informatie is niet openbaar en is niet bij mij bekend.
Bent u bereid om de komende week naar Enschede af te reizen, om in overleg te treden met betreffende partijen? Zo nee? Waarom niet?
Voordat ik een dergelijk bezoek overweeg, is het van belang dat er eerst meer duidelijkheid ontstaat over de verdere stappen die de directie van Apollo Vredestein voornemens is te nemen. Het kabinet wil hier niet op vooruitlopen.
Kunt u aangegeven of u anticipeert op eventuele ontslagen en wat kunt u doen om de klap op te vangen?
Een bedrijfssluiting betreft een bedrijfseconomische beslissing die, rekening houdende met geldende wet- en regelgeving, in beginsel behoort tot de verantwoordelijkheid van de ondernemer. Dat geldt ook in geval van de voorgenomen beëindiging van de bedrijfsactiviteiten bij Apollo Vredestein in Enschede.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ondernemer om als werkgever met werknemers, vaak vertegenwoordigd door de ondernemingsraad en de vakbonden, afspraken te maken over de gevolgen van een sluiting, vermindering van werk of verlies van werkgelegenheid. Ander werk, omscholing en herplaatsing zijn onderwerpen die thuishoren in het gesprek tussen werkgever en werknemer. Hierover zijn, naar ik begrepen heb, reeds gesprekken gaande.
In aansluiting op de afspraken tussen werkgever en werknemers kan het vinden van nieuw werk worden ondersteund door de werkgeversdienstverlening vanuit UWV en gemeenten. Vanuit het Werkplein en op termijn het Werkcentrum Twente (dit Werkcentrum is in oprichting) is goed zicht op de vraag naar personeel binnen de desbetreffende arbeidsmarktregio en kan ook dienstverlening aan werkzoekenden worden geboden. Binnen het Werkcentrum werken werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, gemeenten, UWV, onderwijsinstellingen en de samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) samen. Zij kunnen binnen het Werkcentrum gebruik maken van elkaars expertise gericht op het ondersteunen naar nieuw werk.
Bent u bereid om, samen met de provincie Overijssel, naar Brussel af te reizen om Europese middelen aan te vragen?
Voordat we verdere stappen overwegen, is het belangrijk om eerst goed in kaart te brengen welke verdere stappen genomen gaan worden door de directie. Zolang daarover nog geen uitsluitsel is, wil het kabinet niet op de zaken vooruitlopen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en zo spoedig mogelijk, liefst binnen een week aan de Kamer doen toekomen?
Ik begrijp het belang van een snelle beantwoording en hecht eraan om de Kamer tijdig te informeren. Wij hebben alles in het werk gesteld om zo spoedig mogelijk te antwoorden, maar vanwege het voorjaarsreces en de benodigde interdepartementale afstemming is het helaas niet gelukt om binnen de gevraagde termijn van een week te antwoorden.
De voortgang van het besluitvormingstraject rondom de natuurcompensatie Voordelta. |
|
Pieter Grinwis (CU), Eline Vedder (CDA), André Flach (SGP) |
|
Rummenie |
|
![]() ![]() ![]() |
Aan welke voorwaarden zal het voorstel moeten voldoen voordat u op basis van dat voorstel tot een voorgenomen besluit kunt komen, indien belanghebbenden met betrekking tot de Voordelta erin slagen om samen te komen tot een gedragen voorstel voor alternatieve natuurcompensatie?
Klopt het dat een voorgenomen besluit over de alternatieve natuurcompensatie ook door de Europese Commissie (EC) moet worden goedgekeurd? Welke criteria worden daarbij door de EC gehanteerd?
Zoals ik ook recent heb aangegeven bij beantwoording van de vragen van de leden Vedder en Krul (beiden CDA) (AH 2031; 2025Z03876; brief d.d. 23 april 2025), moet de Europese Commissie inderdaad instemmen met het voorgenomen besluit over een alternatieve natuurcompensatie. Uit de communicatie met de Europese Commissie blijkt mij dat zij dat voorgenomen besluit zal toetsen aan het compensatieplan dat Nederland in 2003 met de Commissie heeft afgesproken; dat plan is voor de Commissie de maatlat.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) reeds een brief vanuit Brussel heeft ontvangen over de mate van compensatie? Bent u bereid om de inhoud van deze brief per omgaande te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Communicatie met lidstaten vanuit de instellingen van de Europese Unie is vertrouwelijk.
Hoeveel middelen heeft u gereserveerd voor nadeelcompensatie voor vissers die worden getroffen op het moment dat er een onherroepelijk besluit tot sluiting van bepaalde gebieden ligt? Welk deel van de getroffen vissers kan naar verwachting met deze middelen worden gecompenseerd?
Voor aan de natuurcompensatieopgave flankerende maatregelen is in totaal circa € 27 mln. beschikbaar. Ik ga ervan uit dat hiermee alle getroffen vissers gecompenseerd kunnen worden, binnen de wettelijke kaders die daarvoor gelden.
Klopt het dat de ensisvisserij eerder in de passende beoordeling en in het beheerplan Noordzeekustzone van Rijkswaterstaat is bestempeld als niet-significant, omdat de effecten van de ensisvisserij op de ecologie minimaal zijn? Welke mogelijkheden zijn er om op basis van dit feit een uitzondering te maken voor deze vorm van visserij wanneer bepaalde gebieden worden gesloten?1
Nederland heeft op grond van Habitatrichtlijn artikel 6, lid 1 en 2 de verplichting tot het treffen van instandhoudingsmaatregelen met het oog met doelbereik respectievelijk passende maatregelen om verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten te voorkomen. Daarbij heeft Nederland beleidsruimte om te bepalen met welke maatregelen aan die beide resultaatsverplichtingen wordt voldaan, als er maar aan wordt voldaan.
De genomen maatregelen moeten eveneens in overeenstemming zijn met Habitatrichtlijn artikel 2, lid 3. Dit betekent dat bij het bepalen van de maatregelen rekening moet worden gehouden met sociaal-economische omstandigheden en met lokale en regionale bijzonderheden.
Hieruit volgt dat er voor ensisvisserij een uitzondering gemaakt kan worden, als de verplichtingen uit Habitatrichtlijn artikel 6, lid 1 en 2 ook op een andere manier kunnen worden bereikt. Dus, als de natuurcompensatieopgave (verbetering van de kwaliteit van habitattype H1110B) ook op een andere manier kan worden bereikt. Kan dit niet, dan behoort gebiedssluiting voor ensisvisserij tot de mogelijkheden. In dat geval is nadeelcompensatie een optie.
Wat zijn de gevolgen voor de ensisvisserij als hun visgebieden worden gesloten en een uitzondering niet mogelijk is? Kan deze visserijsector dan nog blijven bestaan?
Ik streef ernaar, conform de motie Flach c.s., de visserij zoveel mogelijk te ontzien bij het sluiten van gebieden. Mochten er in het onherroepelijk besluit toch gebieden worden gesloten die belangrijk zijn voor de ensisvissers, dan ga ik ervan uit dat deze vissers niet zullen stoppen met vissen. Uit historische data blijkt immers dat zij ook op andere locaties vissen dan alleen in de Voordelta. Uiteraard staat het hen in dat geval vrij een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen.
Kunt u een inschatting geven van eventuele gevolgen van compenserende maatregelen buiten de Voordelta voor visserij-activiteiten?
Het pakket aan flankerende maatregelen geldt voor de in het kader van de natuurcompensatie te sluiten gebieden, ook indien het compensatiegebied buiten de Voordelta ligt. Een inschatting is op dit moment niet te maken, aangezien het snelkookpanproces om te komen tot een voorstel voor alternatieve natuurcompensatie nog gaande is.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat bij het nemen van compenserende maatregelen buiten de Voordelta voor de visserij belangrijke gebieden vermeden worden?
Onder leiding van mijn departement proberen de meest relevante stakeholders samen te komen tot een breed gedragen voorstel voor alternatieve natuurcompensatie. Het vertrekpunt daarvoor is met hen afgestemd en afgesproken (zie vraag 1). Het is nu eerst aan de stakeholders zelf om te komen tot een voorstel met een goede balans tussen wat (juridisch) noodzakelijk is voor de natuur en wenselijk vanuit de visserij.
Het bericht 'Recordaantal gedwongen opnames gevraagd voor verpleeghuis: ‘Vooral alleenstaande demente ouderen vormen een groot gevaar’' |
|
Folkert Thiadens (PVV) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vooral alleenstaande demente ouderen vormen een groot gevaar»?1
Ja.
Wat vindt u van de gevaarlijke situaties die ouderen met een ernstige vorm van dementie veroorzaken voor zichzelf en mensen in hun omgeving, denk hierbij aan een pan uren lang op het vuur laten staan en het gooien van zware bloempotten van het balkon?
Ik vind het heel erg en aangrijpend dat deze situaties zich voordoen. Op het moment dat mensen een gevaar vormen voor zichzelf of voor anderen, moet en kan er ingegrepen worden. Tegelijkertijd vind ik het ook belangrijk dat ouderen met dementie zo veel als mogelijk de regie over hun eigen leven in handen houden en dat zij ook zoveel en zolang als mogelijk mee kunnen doen in de samenleving.
Daarom is in de Wet zorg en dwang (Wzd) geregeld dat bij het toepassen van gedwongen zorg eerst gekeken moet worden of het gevaar kan worden weggenomen met vrijwillige zorg. Als dat niet zo is, mag gedwongen zorg verleend worden als er een gevaarlijke situatie ontstaat voor een oudere met dementie of voor zijn/haar omgeving.
Die gedwongen zorg moet zo kort mogelijk en minst ingrijpend zijn. In het uiterste geval is het mogelijk om een oudere met dementie tegen zijn wens in op te nemen als hij een gevaar voor zichzelf of anderen is. Een gedwongen opname kan alleen als laatste middel worden ingezet, als er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg zijn. Dit is altijd een individuele afweging waarbij alle omstandigheden rondom de persoon en zijn omgeving zorgvuldig gewogen moeten worden. Hiermee borgen we de rechten van mensen met dementie.
Wat vindt u van de oproep die in het artikel wordt gedaan voor het herintroduceren van verzorgingshuizen, waardoor deze problemen voorkomen hadden kunnen worden? Deelt u deze mening?
Nee, ik deel deze veronderstelling niet. Nee, de doelgroep die vroeger in het verzorgingshuis woonde had een relatief lichte zorgvraag en voldeed niet aan de criteria voor gedwongen opname onder de toenmalige Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Ook onder de huidige wet- en regelgeving van de Wet zorg en dwang (Wzd) zou bij deze doelgroep niet aan de criteria voor gedwongen opname worden voldaan. Alhoewel ik het pleidooi voor terugkeer van de verzorgingshuizen ondersteun, vind ik het te kort door de bocht om te stellen dat hiermee gedwongen opnames voorkomen kunnen worden.
Hoeveel gedwongen opnames waren te voorkomen geweest als eerder zou zijn gestart met de terugkeer van verzorgingshuizen?
Nee, ik deel de veronderstelling die aan deze mening ten grondslag ligt niet. De oproep voor het introduceren van verzorgingshuizen deel ik wel. Ik vind het belangrijk dat er voor kwetsbare ouderen voldoende geschikte huisvesting is. Daarom wordt in opdracht van het kabinet onderzoek gedaan naar de terugkeer van de verzorgingshuizen. Dat betekent echter niet dat verzorgingshuizen gedwongen opnames hadden kunnen voorkomen. Immers, de doelgroep die vroeger in het verzorgingshuis woonde had een relatief lichte zorgvraag en voldeed niet aan de criteria voor gedwongen opname onder de toenmalige Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Ook onder de huidige wet- en regelgeving van de Wet zorg en dwang (Wzd) zou bij deze doelgroep niet aan de criteria voor gedwongen opname worden voldaan. Alhoewel ik het pleidooi voor terugkeer van de verzorgingshuizen ondersteun, vind ik het te kort door de bocht om te stellen dat hiermee gedwongen opnames voorkomen kunnen worden.
Hoe staat het ervoor met de terugkeer van verzorgingshuizen? Welke concrete plannen zijn al gemaakt en wanneer kan de Kamer de eerste opening van een verzorgingshuis verwachten?
PricewaterhouseCoopers (PwC) onderzoekt, in opdracht van het kabinet, in een nadere doorrekening wat de (financiële) meerwaarde voor de samenleving kan zijn, indien ouderen met sterk verminderde regie kunnen verblijven in een verzorgingshuis in plaats van thuis. Zij zullen rond de zomer met hun advies komen. Ik zal kort na de zomer reageren op de onderzoeksresultaten. Na afronding van het onderzoek kunnen afspraken worden gemaakt met betrekking tot de bouw van de verzorgingshuizen. Hiervoor zijn door het kabinet reeds middelen beschikbaar gesteld.
Hoeveel van de in het regeerprogramma geplande 290.000 nieuwe woningen voor ouderen zijn er momenteel gerealiseerd? En hoeveel van deze woningen zullen in een verzorgingshuis zijn? Is de doelstelling nog steeds reëel en haalbaar voor deze tijdspanne?
Op 25 april j.l. hebben de Ministers van VRO en VWS de voortgangsbrief ouderenhuisvesting aan uw Kamer gezonden. In de brief is opgenomen dat inmiddels in alle regio’s woondealafspraken over de bouwopgave voor ouderen zijn vastgelegd in afsprakenkaders.2 Hiermee is voor elke gemeente duidelijk hoe groot de opgave tot en met 2030 is voor woningen die geschikt zijn voor ouderen. De som van alle regionale woondealafspraken (288.000) zit heel dicht aan tegen de opgave van circa 290.000 woningen geschikt voor ouderen tot en met 2030 die bij de start van het programma Wonen en zorg voor ouderen is vastgesteld. In deze woningdeals zijn nog geen afspraken gemaakt over verzorgingshuizen.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse visserijbedrijven met een buitenlandse vlagregistratie, die wel degelijk in Nederland zijn gevestigd en hier belastingplichtig zijn, momenteel geen toegang hebben tot Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur (EMFAF)-subsidies?
Ja.
Bent u op de hoogte van de situatie waarin vissersvaartuigen, die behoren tot volledig in Nederland gevestigde besloten vennootschappen, geen aanspraak kunnen maken op EMFAF-subsidies noch in Nederland, noch in de Europese Unie (EU)-lidstaat waaronder het vaartuig is geregistreerd?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat bedrijven die in Nederland belasting betalen, bijdragen aan werkgelegenheid en geraakt zijn door beperkende maatregelen, worden uitgesloten van verduurzamingsregelingen enkel vanwege de vlagregistratie van hun vaartuigen?
De middelen die beschikbaar worden gesteld in het kader van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur (EMFAF) voor onder meer investeringen worden voor 30% betaald met middelen van de Nederlandse Staat en voor 70% vanuit de EU. Voor de besteding van de EMFAF-middelen heeft iedere lidstaat een nationaal programma opgesteld met maatregelen en de bijbehorende doelen. Het Nederlandse EMFAF programma en de voorwaarden voor de specifieke subsidieregelingen zijn afgestemd met de sector. De maatregelen en doelen moeten passen binnen het kader van de Europese EMFAF-verordening.1 Na goedkeuring van de Europese Commissie, is het Nederlandse EMFAF programma op 23 december 2022 met uw Kamer gedeeld (Kamerstukken 21 501-32, nr. 1502) en is gestart met de uitwerking van subsidieregelingen. De doelgroep van een specifieke subsidieregeling wordt bepaald door het doel daarvan. De keuze is daarbij gemaakt dat de middelen bestemd zijn voor vissersvaartuigen die Nederlands gevlagd zijn en niet voor vaartuigen die deel uitmaken van een buitenlandse vloot. De redenering hierbij is dat vissersvaartuigen met een Nederlandse vlag direct bijdragen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen. Ik zie, net als het lid van der Plas, dat vissers met niet-Nederlands gevlagde vissersvaartuigen ook voor een deel bij dragen aan de Nederlandse economie. Echter, deze vissers hebben bewust gekozen om niet te vallen onder de rechten en plichten die de Nederlandse vlag biedt. Indien de doelgroep voor specifieke subsidieregelingen zou worden uitgebreid naar niet-Nederlands gevlagde vissersvaartuigen, dan rijst de vraag in hoeverre Nederlandse middelen ten goede komen aan de Nederlandse economie of de ondersteuning van de Nederlandse vloot.
Kunt u toelichten waarom Nederland ervoor heeft gekozen om in het kader van de EMFAF-subsidies uitsluitend vaartuigen met een Nederlandse vlagregistratie in aanmerking te laten komen, terwijl het hier gaat om Europese middelen die zijn bedoeld om vissers in de gehele EU te ondersteunen bij verduurzaming?
Het nationaal programma EMFAF met de daarin opgenomen maatregelen is primair bedoeld voor de ondersteuning van de Nederlandse vissersvloot. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze bedrijven worden uitgesloten door de vlagstaten wegens hun vestiging in Nederland, terwijl zij tegelijkertijd door Nederland worden uitgesloten vanwege hun vlagregistratie? Deelt u de mening dat deze bedrijven hierdoor tussen wal en schip vallen wat betreft Europese subsidieregelingen?
Lidstaten kunnen zelf binnen de kaders van het EU-recht bepalen hoe zij de beschikbare EMFAF-middelen verdelen. Het is een bedrijfskeuze van deze visserijbedrijven geweest om een vaartuig in het vlootregister van een andere (lid)staat in te schrijven, terwijl ze wel in Nederland gevestigd zijn. Ondanks dat onderhavige ondernemers de Nederlandse nationaliteit hebben, is het vissersvaartuig dat zij bezitten op zichzelf het subject waarvoor subsidie wordt verleend. Aangezien het vaartuig onder een andere vlag vaart dan de Nederlandse, gaat dit dan ook om buitenlandse subjecten, die niet voor subsidie in aanmerking komen. Ik zie, net als het lid Van der Plas, dat de Nederlandse keuzes rond het verdelen van de EMFAF-middelen in combinatie met de keuzes van andere landen kunnen leiden tot bedrijven die tussen wal en schip vallen en daardoor in onzekerheid raken.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is om de nationale criteria voor EMFAF-subsidies zodanig aan te passen, dat ook visserijbedrijven met een buitenlandse vlag maar met een Nederlandse BV-structuur en belastingplicht in aanmerking kunnen komen?
Zoals ik ook al in antwoord op vraag 3 heb benoemd, geldt dat de subsidies moeten passen binnen het Nederlandse EMFAF programma en dat dit programma met diens voorwaarden is afgestemd met de sector. Ik zie geen aanleiding om te onderzoeken of het mogelijk is om nationale criteria voor EMFAF-subsidies zodanig aan te passen zodat niet-Nederlands gevlagde vissersvaartuigen in aanmerking komen voor EMFAF-subsidies.
Kunt u bevestigen of de huidige uitsluitingen zijn gebaseerd op bindende EU-richtlijnen of dat lidstaten binnen deze kaders beleidsvrijheid hebben? Bent u dan bereid deze in te zetten ten gunste van deze groep ondernemers, indien er sprake is van beleidsvrijheid?
Zoals ik ook al heb toegelicht in mijn antwoorden op vraag 3 en 6, moeten de subsidies passen binnen het Nederlandse EMFAF programma. In ogenschouw moet verder worden genomen dat veruit de meeste nationale en Europese subsidies vereisten kennen op de subsidieverlening die zien op vangsten, visserijactiviteit in visdagen, etc. De voornoemde gegevens worden geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van vaartuigen die ingeschreven staan in het Nederlandse register voor vissersvaartuigen. Gegevens van buitenlandse vaartuigen die nodig zijn om te kunnen beoordelen of een (eigenaar van een) vaartuig in aanmerking komt voor subsidie, worden niet door de RVO verzameld en zijn dus ook niet direct toegankelijk. Belangrijke gegevens zoals inbreukpunten en visdagen zijn niet of nauwelijks te achterhalen bij andere landen. Hierdoor kan niet worden gecontroleerd of een dergelijk vaartuig in aanmerking komt voor subsidie. Het voorgaande brengt consequenties voor de uitvoering en het risico op hogere administratieve lasten met zich mee.
Hoeveel visserijbedrijven in Nederland verkeren momenteel in de situatie waarbij zij vanwege hun vlagregistratie geen toegang hebben tot EMFAF-subsidies?
Het exacte aantal niet-Nederlands gevlagde vissersvaartuigen van Nederlandse visserijbedrijven is niet bekend. De RVO houdt alleen bij welke vaartuigen in Nederland zijn ingeschreven in het Nederlands register voor vissersvaartuigen. Visserijbedrijven zonder Nederlandse vaartuigen zijn bij de RVO niet in beeld. Evenmin is bekend wat de activiteiten van Nederlandse visserijbedrijven buiten Nederland zijn.
Bent u bereid om op korte termijn in overleg te treden met vertegenwoordigers van deze visserijbedrijven en brancheorganisaties, met als doel gezamenlijk tot een werkbare oplossing te komen?
Zoals eerder aangegeven ben ik reeds bekend met de zorgen die de vissers hebben. Hoewel ik altijd open sta voor gesprek, wil ik de verwachtingen wel temperen. Dit gezien op de hiervoor genoemde argumenten.
Het bericht ‘Plotseling flinke stijging gewapende overvallen, daders veelal piepjong’ |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het aantal berovingen in 2025 met 46 procent is gestegen ten opzichte van dezelfde periode in 2024?1
Ja.
Hoe reflecteert u op deze zorgwekkende toename van overvallen en geweld tijdens uw bewindsperiode?
Overvallen zijn delicten met een grote impact op slachtoffers, hun omgeving en de maatschappij en tasten het veiligheidsgevoel in de maatschappij sterk aan. Dit is onacceptabel. Iedere ondernemer en zijn of haar medewerkers moeten veilig hun werk kunnen doen.
Criminelen gaan, zo is de ervaring, steeds op zoek naar mogelijkheden om aan geld te komen, zoals door overvallen te plegen op bepaalde winkels. Gezien de impact van een overval zet de Taskforce Overvallen zich sinds 2009 in om overvallen in Nederland tegen te gaan. Dit doet de Taskforce onder andere door vroegtijdig in te zetten op de weerbaarheid van jongeren om daarmee daderschap te voorkomen. De aanpak van overvallen, zoals de aanpak van high impact crimes in den brede, is een aanpak van niet alleen de korte, maar vooral ook de langere termijn.
De geregistreerde jeugdcriminaliteit nam de afgelopen twintig jaar af en lijkt nu te stabiliseren. We volgen deze cijfers nauwlettend en volgen de ontwikkelingen ook over een langere periode. Het is zorgelijk dat er de afgelopen maanden een stijging is, na een jarenlange sterke daling. Ik ben met de Taskforce Overvallen aan de slag om de daling weer in te zetten. Politie, OM en mijn ministerie volgen ook de recente ontwikkelingen en bezien samen met de branches welke maatregelen kunnen worden genomen. De pakkans is overigens groot en de buit vaak klein.
Wat zijn de cijfers over de herkomst van verdachten van deze overvallen in 2025 en 2024?
De herkomst van verdachten wordt niet geregistreerd. Voor wat betreft de tot nu toe in 2025 gepleegde overvallen geeft de politie aan dat de daders vaak jong zijn. Vooral de leeftijdscategorie 15 tot en met 19 jaar valt hierbij op.
Hoeveel van deze verdachten zijn voor de rechter gekomen en hebben een vrijheidsbenemende straf opgelegd gekregen? Hoeveel zaken zijn geseponeerd? Hoeveel zijn er afgedaan met een strafbeschikking?
Er zijn op dit moment nog geen cijfers beschikbaar over het aantal verdachten van de overvallen uit 2024 en 2025 dat voor de rechter is verschenen. Dit komt doordat het opsporingsonderzoek in een deel van deze zaken nog gaande is, of omdat de zaken nog in behandeling zijn.
Deelt u de opvatting dat minderjarige overvallers de zware criminelen van morgen zijn, en dat de afschrikwekkende werking van het strafrecht nodig is om hen uit de criminaliteit te houden?
Hoewel de pakkans relatief groot is, moeten we vooral voorkomen dat jongeren met criminaliteit in aanraking komen, daarin belanden en doorgroeien. Onderzoek laat zien dat plegers van high impact crimes, zoals overvallen, vaak al op jonge leeftijd beginnen met hun criminele carrière.2 De schade en de impact voor slachtoffers en hun omgeving zijn aanzienlijk. Daarom adviseren onderzoekers om juist deze groep blijvend in het vizier te houden en vroegtijdig in te grijpen. Vroegsignalering en het aanpakken van risicofactoren die zich al in de kindertijd opstapelen, vergroten de kans op het voorkomen van een criminele carrière.
Dat gebeurt ook. De Taskforce Overvallen, diverse gemeenten en andere partners zetten zich hier actief voor in. Daarbij kunnen zij sinds juni vorig jaar mede gebruik maken van het Landelijk Kwaliteitskader Effectieve Jeugdinterventies. De gedragsinterventies die gemeenten en andere betrokken partijen hiervoor inzetten, zoals Alleen Jij Bepaalt wie je bent en Integrale Persoonsgerichte Toeleiding naar Arbeid, zijn nader toegelicht in de Voortgangsrapportage high impact crimes van 3 december 2024.3 Het strafrechtelijke traject blijft daarbij van belang. De politie weet een aanzienlijk deel van (jonge) daders snel op te sporen, zodat zij kunnen worden vervolgd en bestraft. Tegelijkertijd, zoals ook duidelijk wordt uit het Landelijk Kwaliteitskader, leert de wetenschappelijke literatuur ons dat straffen op zichzelf jongeren vaak niet afschrikken.
Kunnen ondernemers de geleden schade verhalen en de buit effectief terugvorderen? Gebeurt dit voldoende in de praktijk?
Om te beginnen is het belangrijk dat het slachtoffer altijd aangifte doet op basis waarvan een opsporingsonderzoek kan worden ingesteld. Indien de officier van justitie besluit de zaak voor de strafrechter te brengen, kan het slachtoffer zich als benadeelde partij voegen in het strafproces en op deze wijze zijn schade op de verdachte verhalen, indien de strafrechter de vordering toewijst. Slachtofferhulp Nederland kan ondernemers, ongeacht de rechtsvorm, ondersteunen in het strafproces en het verhalen van de schade, indien gewenst en in het geval deze geen eigen juridische ondersteuning in huis heeft. Indien de strafrechter de vordering niet toewijst, kan een benadeelde zich tot de civiele rechter wenden.
Indien de strafrechter een schadevergoedingsmaatregel oplegt aan de verdachte, dan geldt de voorschotregeling. Ik hecht eraan hierbij op te merken dat de voorschotregeling alleen geldt voor eenmanszaken en niet voor rechtspersonen. De voorschotregeling houdt in dat wanneer de veroordeelde acht maanden na onherroepelijk worden van het vonnis, de opgelegde schadevergoedingsmaatregel nog niet of niet volledig heeft voldaan, de overheid het niet geïnde bedrag betaalt en het verhaalsrisico overneemt. De voorschotregeling is niet gemaximeerd voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven en bij andere misdrijven gemaximeerd tot € 5.000,-. De overheid zet de inning op de dader voort. In beginsel is het mogelijk dat in beslag genomen gestolen goederen kunnen worden geretourneerd aan het slachtoffer. Het is echter aan de officier van justitie of de rechter om hier een beslissing over te nemen.
Op de vraag of dit voldoende in de praktijk gebeurt kan ik helaas geen uitspraken doen, de cijfers hierover zijn bij ons niet bekend.
Welke concrete maatregelen heeft u in de afgelopen maanden genomen om de stijging van overvallen door minderjarigen aan te pakken?
Sinds 2009 zet de Taskforce Overvallen in het op terugbrengen van de aantallen overvallen, samen met de hierbij betrokken branches en gemeenten waar dit speelt. Dit is een traject van lange adem, waarbij vele maatregelen worden ingezet vanuit het Actieprogramma Overvallen, langs de lijnen voorkomen (herhaald) slachtofferschap, voorkomen (herhaald) daderschap, situationele preventie, dadergerichte aanpak en tegengaan recidive.4 Steeds worden de risico’s met de branches besproken en worden maatregelen genomen, ook in samenwerking met de politie. Nieuwe overvallen zijn veelal aanleiding om bestaande preventieve maatregelen opnieuw onder de aandacht te brengen van de ondernemers, door hun brancheorganisaties en in contacten met de politie.
Daarnaast wordt al langjarig ingezet op het voorkomen van (jeugdig) daderschap door de (door)ontwikkeling en inzet van kansrijke en bewezen effectieve interventies, in het kader van de aanpak in gemeenten van high impact crimes. Sinds 2022 worden inmiddels 27 gemeenten structureel ondersteund met het programma Preventie met Gezag. Aanvullend hierop worden 20 aanvullende gemeenten incidenteel ondersteund in hun aanpak om te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in aanraking komen met criminaliteit, daarin terechtkomen of doorgroeien. Hierover wordt voor het zomerreces gerapporteerd in de Voortgangsrapportage Preventie met Gezag, onderdeel van de halfjaarbrief Aanpak ondermijning.
Hoe staat het met de uitvoering van de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om het jeugdstrafrecht voor 14- tot 16-jarigen aan te scherpen, onder meer door verhoging van maximale straffen? Wanneer worden de voorstellen verwacht?
Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de Verzamelbrief Justitiële Jeugd die door de Staatssecretaris Rechtsbescherming op 20 mei 2025 naar u is verstuurd.5
Het bericht 'Noodfonds Energie slecht bereikbaar voor huishoudens' |
|
Bart van Kent (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Nobel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Telegraaf dat het Tijdelijk Noodfonds Energie slecht bereikbaar is?1
Ik begrijp dat het voor huishoudens erg frustrerend en vervelend is als het door de drukte niet is gelukt om een aanvraag in te dienen. Vanwege de drukte in de eerste uren deden zich problemen voor in de wisselwerking tussen verschillende systemen. Daardoor konden meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen. De Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) heeft de mensen die een aanvraag in wilden dienen en die niet konden voltooien, benaderd om het opnieuw te proberen.
Kunt u de gegevens van de eerste 48 uur na het openen van het Tijdelijk Noodfonds Energie delen? Wat is de gemiddelde tijd dat mensen aan de telefoon zaten? Wat is de maximale tijd dat mensen aan de telefoon zaten?
TNE heeft in de eerste 48 uur ruim 43.000 aanvragen in goede orde ontvangen. TNE heeft op de eerste dag ruim 10.000 belletjes ontvangen. TNE heeft aangegeven dat de gemiddelde wachttijd 25 minuten was en in het meest ongunstige geval was de wachttijd 40 minuten.
Vindt u dat u een inschattingsfout heeft gemaakt met betrekking tot de bereikbaarheid van het Tijdelijk Noodfonds Energie? Zo nee, waarom niet?
Het energiefonds 2025 is net als het Noodfonds 2023 en 2024 een publiek-private samenwerking. De subsidie die het Rijk heeft verstrekt aan TNE is € 56,3 miljoen. Deze gelden zijn verstrekt ten behoeve van huishoudens. De technische vormgeving van het fonds is aan de uitvoerder.
Erkent u dat mensen die deze financiële steun nodig hebben door deze slechte bereikbaarheid mogelijk geen aanspraak op het Tijdelijk Noodfonds Energie kunnen maken en in de problemen komen?
Ik betreur ten zeerste als bewoners tevergeefs een beroep hebben gedaan, of te laat waren, terwijl zij wel tot de doelgroep behoren. Dit heeft echter niet alleen met de problemen in de eerste dagen van het fonds te maken, maar ook met het feit dat het fonds te maken heeft met een gelimiteerd budget. In de brief aan de Tweede Kamer op 4 april heb ik aangegeven dat het energiefonds op basis van de huidige energieprijzen circa 100.000 huishoudens kon helpen2. Daarbij heb ik ook aangegeven dat het goed is dat de Tweede Kamer zich realiseert dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Dat betekent dat op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen zou worden bereikt, TNE zou overgaan tot sluiting.
Graag zou ik de rol van de vrijwilligers- en andere hulporganisaties benadrukken. Zij hebben huishoudens gedurende de hele week geholpen bij het doen van een aanvraag. Ik besef dat het voor hen erg lastig was toen problemen zich voordeden en zij mensen niet konden helpen. Ik ben hen erkentelijk dat zij, net als TNE en hun klant contactcentrum, ook in de avond- en weekenduren hebben gewerkt om zoveel mogelijk mensen nog te helpen bij het doen van een aanvraag.
Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Hoe wordt het principe «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» precies gehanteerd? Op welke manier draagt dit bij aan de betrouwbaarheid van de overheid?
Zoals in vraag 4 is toegelicht, heb ik vooraf de opening van het energiefonds, in de Kamerbrief van 4 april jl., de Kamer geïnformeerd over het feit dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen gehonoreerd worden. De technische vormgeving van het fonds is aan de uitvoerder. TNE heeft aangegeven dat aanvragen worden behandeld op basis van volgorde van binnenkomst.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die u tot nu toe heeft genomen en welke u nog gaat nemen om de wachtrijen te voorkomen?
Het energiefonds is inmiddels gesloten. Daarmee zijn mogelijke maatregelen om de lange wachtrijen voor het energiefonds 2025 te voorkomen, niet meer van toepassing.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst, bij een soortgelijk noodfonds, deze situatie met gigantische wachtrijen zich niet opnieuw gaat voordoen?
Voor de lange termijn hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het Social Climate Fund, waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming en energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe tijdelijke steun op de energierekening voor huishoudens in een financieel kwetsbare positie. Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor dit fonds3. Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is er € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus om keuzes bij de uitvoering. Bij de Voorjaarsnota is besloten om € 600 miljoen in te zetten voor het verlagen van de energiebelasting. Dit is, in tegenstelling tot het noodfonds, geen gerichte maatregel voor de doelgroep van het noodfonds, maar zal ook voor deze huishoudens zorgen voor een lagere energierekening. In de toekomst willen we voorkomen dat huishoudens die tot de doelgroep behoren, geen steun krijgen. Lessen en signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in mogelijke vervolgtraject van het SCF.
Wat gaat u doen als het Tijdelijk Noodfonds Energie straks «leeg» is? Welke boodschap heeft u voor de mensen die op dat moment volgens de regels wél recht hebben op financiële compensatie, maar deze niet krijgen?
Het energiefonds is inmiddels gesloten. Ik begrijp dat het voor huishoudens erg frustrerend en vervelend is als niet is gelukt om een aanvraag voor steun in te dienen. Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning. Zoals aangegeven bij vraag 7, zullen signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in mogelijke vervolgtraject van het SCF.
Hoe wordt de druk op het bedrijfsleven in de toekomst opgevoerd zodat er niet nogmaals na de winter pas een Noodfonds Energie wordt opgezet omdat bijdrages van energiemaatschappijen uitbleven?
Zoals in de kamerbrief van 4 april is aangegeven, heeft het kabinet besloten om de publiek-private samenwerking met een aantal energieleveranciers, de netbeheerders en de diverse betrokken maatschappelijke partijen nog één jaar in te richten, zodat er ook in 2025 een energiefonds beschikbaar is.4 De privaat-publieke samenwerking heeft tot zeer gerichte hulp voor huishoudens geleid, maar kent ook evidente beperkingen. Zo was het verplicht om een DigiD te hebben en kon de steun alleen digitaal worden aangevraagd. De beschikbare middelen ten behoeve van de uitvoeringskosten vroegen om het maken van keuzes in de uitvoering door TNE. Het was een keuze tussen geen steun verlenen in 2025 of voor een gelimiteerde, maar toch omvangrijke groep open te gaan. In nauw overleg met betrokken stakeholders en samenwerkingspartners is uiteindelijk voor het laatste gekozen.
Verschillende moties en Kamervragen van uw Kamer vroegen hier ook expliciet om.5 Het kabinet heeft daarom besloten om in het kader van het Europese Social Climate Fund een publiek energiefonds verder uit te werken.
Zie voor de lange termijn het antwoord op vraag 7.
Houdt u rekening met het scenario dat het Tijdelijk Noodfonds Energie leeg is, maar veel mensen nog steeds in de financiële problemen zitten, mede door de hoge energielasten? Zo ja, wordt er dan bijgestort in het Tijdelijk Noodfonds Energie vanuit de overheid? Zo nee, waarom niet?
Het energiefonds is inmiddels gesloten. Zoals in de kamerbrief van 4 april aangegeven, is TNE overgegaan tot het sluiten van het loket op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen wordt bereikt. Het Rijk kan om bestuurlijke risico’s te voorkomen enkel middelen inleggen wanneer derde partijen meer dan één derde van de totale som financieel bijdragen. Met de huidige bijdrage van € 56,3 miljoen van het Rijk is die verhouding gewaarborgd.
Er zijn van derde partijen en daarmee ook van het Rijk geen extra middelen beschikbaar.
Zoals aangegeven worden huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Bent u bereid om op dat moment energiebedrijven te dwingen om meer geld te storten in het Tijdelijk Noodfonds Energie? Zo nee, waarom niet?
Nee hiertoe ben ik niet bereid. We hebben met bedrijven afgesproken nog eenmalig gerichte steun aan te bieden via het energiefonds aan kwetsbare huishoudens. Zie vraag 7 voor de lange termijn.
Bent u van mening dat dit Tijdelijk Noodfonds Energie in publieke handen zou moeten zijn in plaats van private handen zoals dit nu het geval is? Zo ja, hoe gaat u dit veranderen?
Er is samen met de energiesector en TNE gekozen om nog één keer een publieke private samenwerking aan te gaan, die noodzakelijk was om het energiefonds in 2025 te openen. Zoals aangegeven bij vraag 9, kent die publiek-private samenwerking evidente beperkingen.
Daarom, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 april6, is dit de laatste keer dat we het op deze manier doen. In het kader van het Europese Social Climate Fund wordt een publiek energiefonds verder uitgewerkt. Zie het antwoord op vraag 7 voor nadere toelichting.
Het uitblijven van investeringen voor het gevangeniswezen |
|
Derk Boswijk (CDA), Faith Bruyning (NSC), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Michiel van Nispen (SP), Willem Koops (NSC) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er bij de Voorjaarsnota geen geld is vrijgemaakt voor het gevangeniswezen, maar er in plaats daarvan een korting is ingeboekt van 23 miljoen euro?
Het klopt dat er geen aanvullende middelen beschikbaar zijn gekomen voor het gevangeniswezen. Daarnaast is in 2024 eenmalig 23 miljoen euro van het eigen vermogen afgeroomd omdat conform de Regeling Agentschappen1 (art. 11 sub 3) de grens van maximaal toegestane stand van het eigen vermogen is overschreden.
Het eigen vermogen van DJI is op dit moment zo hoog, onder andere doordat er openstaande vacatures zijn en in het verleden huisvestingsprojecten zijn uitgesteld. Deze kosten moeten de komende jaren alsnog gemaakt worden, als nieuw personeel geworven is en de renovaties uitgevoerd kunnen worden. Renovaties en capaciteitsuitbreidingen blijven benodigd.
Hoe kijkt u naar de afroming van 23 miljoen in 2025 van het surplus op het eigen vermogen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) door Justitie en Veiligheid (J&V)? Deelt u de mening dat dit de facto in bezuiniging is op het gevangeniswezen?
Een bezuiniging betekent dat een organisatie dezelfde taken met minder geld moet gaan doen. Dit is niet het geval.
De afroming van het eigen vermogen betreft eenmalig, incidenteel geld. Het afromen van eigen vermogen betreft een wettelijke verplichting conform de Regeling Agentschappen2. Het eigen vermogen van een baten-lastenagentschap, bedoeld om incidentele financiële tegenvallers op te kunnen vangen, is gebonden aan een maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Deze 23 miljoen euro is gebruikt om problematiek van Justitie en Veiligheid op te lossen waaronder het ophogen bij 1e suppletoire begroting van het budget bij DJI als gevolg van de hogere PMJ raming (Jeugd en Forensische zorg).
Waarom zijn deze middelen niet behouden voor het gevangeniswezen?
Deze middelen zijn gebruikt als dekking van de ophoging bij 1e suppletoire begroting van DJI ten behoeve van Justitiële Jeugdinrichtingen en Forensische Zorg als gevolg van de hogere PMJ raming,
Verder verwijs ik u naar de beantwoording van vraag een en vraag twee.
Wat betekent het uitblijven van investeringen voor de veiligheid en werkbeleving van het gevangenispersoneel?
Zonder aanvullende investeringen kan ik geen structurele capaciteitsuitbreidingen realiseren en kunnen veel van de noodzakelijke renovaties niet uitgevoerd worden. Dit betekent dat de komende jaren het capaciteitstekort verder zal toenemen. Met het toenemende capaciteitstekort zal de druk op het personeel van DJI de komende jaren onverminderd hoog blijven. Dit kan de werkbeleving van het personeel negatief beïnvloeden en DJI een minder aantrekkelijke werkgever maken.
Wat zijn de gevolgen van het uitblijven van investeringen op de korte termijn, zoals het mogelijk nog eerder heenzenden van gedetineerden dan de nu al geldende noodmaatregel van twee weken?
Enkele tijdelijke capaciteitsuitbreidingen voor de korte termijn, zoals een noodgevangenis met 60 tijdelijke plekken, worden betaald uit de bestaande budgetten en uit het amendement van het lid Ellian (VVD). Deze tijdelijke plekken zijn echter onvoldoende in omvang ten opzichte van de benodigde capaciteit om de komende jaren aan de stijgende capaciteitsvraag te voldoen. Dit zal er in de komende jaren toe leiden dat gedetineerden waarschijnlijk nog langer moeten worden heengezonden dan 14 dagen en dat executietermijnen kunnen verlopen. Tevens blijft de voorraad arrestanten en zelfmelders oplopen.3
In hoeverre leidt het uitblijven van investeringen tot een toename van het aantal nog niet geëxecuteerde gevangenisstraffen?
Het prognosemodel Justitiële Keten raamt een tekort van 800 plaatsen in 2030. Ook zijn er investeringen nodig voor renovaties zodat huidige gebouwen in stand kunnen worden gehouden. Daar komt bij dat er een groeiende voorraad zelfmelders en arrestanten is. De voorraad aan zelfmelders en arrestanten ligt al rond de 1.000 detentiejaren. Er is momenteel geen financiële ruimte om in te zetten op structurele capaciteitsuitbreidingen en om alle noodzakelijke renovaties aan te pakken. Dit zal bijdragen aan het hierboven benoemde tekort en de consequenties daarvan
Betekent het uitblijven van investeringen tot een mildere beoordeling van gratieverzoeken die gegrond zijn op het niet tijdig executeren van opgelegde gevangenisstraffen?
Nee dit is niet het geval. De mogelijkheid om gratie te verlenen aan een verzoeker is uitgewerkt in de Gratiewet (artikel 2)4. De criteria voor gratie zijn onder andere of de straf nog een doel dient en of er nieuwe omstandigheden zijn die de rechter nog niet bekend waren en die van invloed zouden kunnen zijn op de strafoplegging. Verder moet het een onherroepelijke veroordeling betreffen en mag het niet gaan om een gratieverzoek wat eerder is afgewezen. In de gratiewet wordt ook nader uiteengezet hoe het procesverloop is van een gratieprocedure (artikel 4). De huidige situatie brengt daar geen verandering in.
Kunt u deze vragen los van elkaar en vóór 1 juni 2025, doch uiterlijk voorafgaand aan de behandeling van de suppletoire begroting J&V, beantwoorden?
Wegens de wisseling van de portefeuille van de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, naar de Staatssecretaris Rechtsbescherming zijn deze vragen niet voor 1 juni beantwoord.
Onderzoek naar oversterfte |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bereid Lareb te vragen, in het belang van de volksgezondheid en het onderzoek naar de oversterfte, de door professor Meester gevraagde data ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet?1
Ik ben bereid de vraag van lid Van Houwelingen te delen met stichting Lareb. Daarbij volg ik Lareb in haar onafhankelijk oordeel of, en hoe, ze aan dit verzoek invulling geven.
Lareb staat als stichting los van de overheid en kan op die wijze haar taken als geneesmiddelbewaker op de juiste manier uitvoeren. Als Minister kan ik wel de brug slaan naar Lareb toe, maar het blijft aan Lareb om hier naar eigen inzichten op te reageren.
Data die gebruikt worden bij wetenschappelijk gezondheidsonderzoek moeten, waar dat kan, zo veel mogelijk breed beschikbaar zijn. Een belangrijk criterium is dat de data die gebruikt worden voor onderzoek ook geëigend zijn voor dat onderzoek. Uit de door u gedeelde uitwisseling met Lareb begrijp ik dat de gevraagde data niet gezien wordt als passend om een oorzakelijk verband te kunnen stellen.
Daarbij is het ook belangrijk dat de privacy van personen die een melding maken bij Lareb gewaarborgd wordt. Gegevens moeten dus alleen op een dusdanige manier gedeeld worden dat deze niet te herleiden zijn tot personen, bijvoorbeeld omdat het naast leeftijd en geslacht ook de medische historie bevat.
Als antwoord op uw vraag geef ik dus graag aan dat ik deze vraag aan Lareb wil stellen.
Het bericht ‘Waakhond slaat alarm: ‘Als je nu niet in actie komt, zit jouw foto straks in AI-bot van Instagram’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als je nu niet in actie komt, zit jouw foto straks in AI-bot van Instagram»1?
Ja.
Bent u van mening dat de voorgenomen plannen van Meta om gebruikersdata in te zetten als AI-trainingsdata een grove inbreuk is op de privacy van gebruikers van platformen zoals Instagram en Facebook?
Ik begrijp dat de bedoelde plannen van Meta vragen oproepen naar de rechtmatigheid ervan in het licht van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), maar een oordeel daarover komt mij niet toe. Het beoordelen van de rechtmatigheid van (voorgenomen) gegevensverwerkingen is aan de bevoegde toezichthoudende autoriteiten, in Nederland is dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Ten aanzien van Meta is niet de AP, maar de Ierse toezichthouder, de Data Protection Commission (DPC), leidend, omdat de Europese hoofdvestiging van Meta in Ierland zit. Toezichthouders zijn bij uitstek bevoegd om stappen te ondernemen indien sprake is van een overtreding van de regels die zijn neergelegd in de AVG.
In verband met de inzet van gebruikersdata voor Artificiele Intelligentie (AI) training door Meta, heeft de DPC op 21 mei 2025 een verklaring afgelegd over de plannen van Meta om publieke content van volwassen gebruikers op facebook en Instagram in de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) te gebruiken voor het trainen van generatieve AI modellen. De DPC heeft eerder in juni 2024 zorgen geuit over deze plannen en heeft Meta verzocht de training van het model te pauzeren. Meta heeft hierop gereageerd door de training uit te stellen en aanvullende maatregelen te nemen, waaronder verbeterde transparantie voor gebruikers, een vereenvoudigd bezwaarformulier en technische waarborgen zoals de-identificatie en filtering van datasets. De DPC blijft, als leidende toezichthoudende autoriteit, de situatie nauwlettend volgen en heeft Meta verzocht een rapport op te stellen met een bijgewerkte evaluatie over de effectiviteit en passendheid van de genomen maatregelen en waarborgen bij de verwerking van persoonsgegevens. Het rapport wordt verwacht in oktober 2025.2
Deelt u de opvatting dat het verlies van controle over de persoonsgegevens van gebruikers van Facebook en Instagram neerkomt op een aantasting van onze digitale soevereiniteit? Zo ja, wat voor stappen gaat u hiertegen ondernemen?
Het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB), waarin de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten samenwerken, heeft op 17 december 20243 een advies aangenomen over het gebruik van persoonsgegevens bij het ontwikkelen en in gebruik nemen van AI-modellen. Daarin wordt ook ingegaan op de verwerking van persoonsgegevens voor dit doel zonder dat daarvoor toestemming is verkregen van de gebruikers.
De AVG biedt zes grondslagen om persoonsgegevens te mogen verwerken. Toestemming van de betrokkene is een mogelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens (artikel 6, eerste lid, onder a, AVG), maar ook zonder toestemming van de betrokkene kan het verwerken van persoonsgegevens rechtmatig zijn. Dat kan het geval zijn als de verwerkingsverantwoordelijke een «gerechtvaardigd belang» (artikel 6, eerste lid onder f AVG) heeft voor de verwerking. Uit het advies van 17 december 2024 van de EDPB volgt dat een verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang kan hebben dat erin bestaat dat gegevens worden gebruikt voor de ontwikkeling van een AI-model. Wel noemt de EDPB diverse voorwaarden voor het gebruik van deze grondslag bij het verwerken van persoonsgegevens ten behoeve van het ontwikkelen of inzetten van een AI-model. Zo moet worden vastgesteld dat, indien er sprake is van een gerechtvaardigd belang, aan twee verdere voorwaarden is voldaan: de beoogde verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk ter behartiging van het bovengenoemde gerechtvaardigde belang en de belangen of fundamentele rechten en vrijheden van betrokkenen die door de verwerking van persoonsgegevens worden geraakt, wegen niet zwaarder dan het gerechtvaardigde belang dat met de verwerking wordt gediend. Hoe een belangenafweging in concrete situaties uitvalt, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Daaruit zal moeten blijken dat het gebruik van persoonsgegevens echt nodig is en dat hetzelfde doel niet kan worden bereikt met bijvoorbeeld geanonimiseerde gegevens. In deze afweging spelen de «redelijke verwachtingen» van de betrokkenen een belangrijke rol. Bij het vaststellen daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de context van de verwerking en de informatie die de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene aanbiedt. De verwerkingsverantwoordelijke kan daarbij op de concrete omstandigheden van het geval toegespitste maatregelen nemen om de impact van de verwerking op de belangen van betrokkenen te mitigeren. Daarbij speelt de toegang tot rechten van betrokkenen onder de AVG een rol, zoals het recht op inzage en het recht op bezwaar. De toezichthouder beoordeelt uiteindelijk of (en zo ja: welke) stappen moeten worden ondernomen tegen een vorm van verwerking.
Hoe verhoudt het «opt-out» model voor dataverzameling dat Meta gebruikt zich tot de vereisten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Bij de beoordeling of de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» kan worden ingeroepen, weegt mee of de verwerkingsverantwoordelijke voldoende maatregelen heeft genomen om de impact van een gegevensverwerking op de belangen van betrokkenen te beperken. Het bieden van een onvoorwaardelijke «opt-out» kan volgens het advies van de EDPB worden beschouwd als een zodanige maatregel4, die de controle van individuen over de verwerking van hun persoonsgegevens versterkt. Of het opt-out model dat Meta gebruikt in overeenstemming is met de AVG, is ter beoordeling van de onafhankelijke toezichthouder.
Welke bevoegdheden en middelen heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om in te grijpen tegen praktijken van grote bedrijven zoals Meta? Acht u dit voldoende?
Elke toezichthoudende autoriteit heeft op grond van artikel 58 van de AVG verschillende bevoegdheden. De toezichthouder kan bijvoorbeeld de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarschuwen, berispen of gelasten een verzoek van een gebruiker voor de uitoefening van zijn of haar rechten in te willigen. Ook kan er een geldboete worden opgelegd. De toezichthouder kan bovendien een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod opleggen of gelasten de gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land op te schorten. Ik acht dit instrumentarium toereikend om toe te zien op de naleving van de gegevensbeschermingswetgeving en waar nodig handhavend op te treden. Ten aanzien van Meta is als gezegd niet de AP maar de Ierse toezichthouder leidend. Wel staan de AP en de andere Europese toezichthouders hierover overeenkomstig artikel 60 van de AVG in contact met de Ierse toezichthouder.
De AP stelt dat gebruikers momenteel zelf hun privacy moeten beschermen bij een bedrijf als Meta. Deelt u de opvatting dat de verantwoordelijkheid voor privacy niet bij de burgers zou moeten liggen? Ziet u een rol weggelegd voor de overheid om haar burgers te informeren over de bescherming van hun privacy en persoonsgegevens? Zo ja, welke?
Het is in de eerste plaats aan de verwerkingsverantwoordelijke om de gegevensbeschermingsregels na te leven en dat ook te kunnen aantonen, maar ook om duidelijk en transparant te communiceren naar haar gebruikers en hen in staat te stellen effectief hun rechten uit te oefenen. Het behoort verder tot de taken van de AP om voorlichting te geven over de AVG, bijvoorbeeld door in algemene zin te ondersteunen bij het uitoefenen van de rechten die de AVG biedt. Ik zie in deze situatie geen rol weggelegd voor de overheid, temeer nu de AP deze rol daadwerkelijk vervult. Haar oproep in de onderhavige kwestie geeft daar blijk van.
Als Europese privacytoezichthouders hun onderzoek naar mogelijke schendingen van de Europese privacywetgeving door Meta niet vóór 27 mei afronden, is de Nederlandse overheid dan bereid om zelfstandig maatregelen te nemen om de privacy van Nederlandse gebruikers te beschermen? Deelt u de mening dat de waarschuwing van de AP aanvullende actie vanuit de overheid legitimeert?
Nee, daarmee zou de Nederlandse overheid op de stoel van de toezichthouders gaan zitten. In het stelsel zoals de AVG dat kent, is het aan verwerkingsverantwoordelijken om verplichtingen na te leven, aan de betrokkenen om rechten uit te oefenen en is het toezicht bij onafhankelijke instanties belegd, niet bij de overheid.
Het emancipatiebeleid van Nederland en de rol van digitalisering |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Welke concrete kansen en risico’s ziet u vanuit emancipatieperspectief met betrekking tot het ontwikkelen en gebruiken van AI en algoritmen in zowel individuele als publieke- en private toepassingen?
Deelt u de verwachting dat AI-systemen in Nederland genderbias en discriminatie kunnen versterken?
Hoe ziet u er op toe dat het toenemende gebruik van AI-toepassingen en algoritmes bij publieke- en private organisaties genderbias en discriminatie niet versterken en kunt u dwingend optreden als dit wel het geval is?
Welke lessen omtrent genderbias en discriminatie neemt u concreet mee uit eerdere toepassingen van AI-systemen?
Hoe worden deze lessen betrokken bij de beleidsontwikkeling op het gebied van AI-gebruik binnen de overheid?
Hoe zorgt u ervoor dat de kennis over de impliciete discriminatoire werking van AI-toepassingen en algoritmen binnen de overheid blijft groeien?
Op welke wijze worden de adviezen van de expertgroep Kunstmatige Intelligentie (2019) meegenomen in de huidige en toekomstige werkwijze en beleidsontwikkeling van het kabinet? Kunt u dit per advies toelichten?
Welke concrete maatregelen kunt u nemen om de kwaliteit en representativiteit van trainingsdata voor AI te doen toenemen en bent u van plan dit te normeren en reguleren?
Op welke manier gaat u zich inzetten om ongelijkheden bij het gebruik van AI-systemen te voorkomen en wat vraagt dit van de samenwerking van Nederland met de andere EU-lidstaten?
Wat is de rol van Nederland in het ontwikkelen van ethische en niet-discriminatoire AI-systemen en hoe gaat u hier richting aan geven bij de ontwikkelingen rondom de nationale AI-fabriek?
Welke expertise betrekt u bij de ontwikkeling van de nationale AI-fabriek om te waarborgen dat Nederlandse AI-modellen voldoen aan wettelijke en ethische kaders en welke wettelijke en ethische kaders stelt u daaraan?
Stelt de overheid zelf proactief betrouwbare en representatieve data beschikbaar voor het ontwikkelen van ethische AI-toepassingen door Nederlandse en Europese leveranciers? Zo ja, kunt u toelichten om welke data het gaat?
Op welke manier bent u van plan om de Routekaart voor Vrouwenrechten toe te passen in het nationaal beleid?
Hoe rijmen de voorgenomen bezuinigingen op het gebied van emancipatie met de groeiende uitdagingen met betrekking tot vrouwenrechten en rechten van lhtbiqia+ personen?
Op welke manier verwacht u dat de Routekaart voor Vrouwenrechten gaat bijdragen aan gendergelijkheid in de Europese lidstaten die achterlopen op het Europees gemiddelde?
Deelt u de zorgen dat gendergelijkheid in enkele EU-lidstaten, waaronder Hongarije en Polen, steeds verder achterop raakt?
Bent u het ermee eens dat de situatie van Roma in de EU zorgwekkend is?
Zou u nader kunnen toelichten in hoeverre de huidige beleidsmaatregelen ter bevordering van de gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma en Sinti effectief is gebleken?
Zou u tevens nader kunnen toelichten in hoeverre verdere inspanningen vereist zijn ter bevordering van de gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma en Sinti?
Zou u nader kunnen toelichten welke concrete maatregelen u neemt om de weerbaarheid van jonge mannen te vergroten met betrekking tot desinformatie en schadelijke wereldbeelden, zoals die gedeeld worden in de «manosphere»?
Welke bewezen effectieve methoden zijn er om online radicalisering te voorkomen?
Met welke publieke- en private partners werkt u samen om deze methoden toe te passen en jonge mannen handvatten te bieden in de online wereld?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De noodzaak van het stellen van een concrete maximumnorm om varkens te beschermen tegen ziekmakende giftige staldampen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u heeft erkend dat ammoniakconcentraties in stallen schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van varkens, dat wetgeving voorschrijft dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn, dat effectief toezicht op dit moment nog altijd niet mogelijk is, dat hier al heel lang onderzoek naar wordt gedaan en dat ook de hoogste baas van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) al vier jaar geleden heeft opgeroepen om met een concrete kwantitatieve norm te komen?1
Ik heb in het antwoord op eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel van de Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1519) onder andere aangegeven dat ammoniak bij hoge concentraties schadelijk kan zijn voor de gezondheid van varkens. De mate van schadelijkheid is naast de concentratie ook afhankelijk van de blootstellingsduur. De directe relatie tussen blootstelling aan ammoniak en ontstaan van gezondheidsproblemen is moeilijk vast te stellen, omdat vaak meerdere stalfactoren tegelijkertijd van invloed zijn op de gezondheid van de dieren. Mede hierdoor wordt effectief toezicht bemoeilijkt.
Het klopt dat de Inspecteur-Generaal van de NVWA aan mijn voorganger heeft gevraagd om met concrete kwantitatieve normen te komen. Naar aanleiding van dit verzoek hebben het Ministerie van LNV en de NVWA destijds samen besloten een werkgroep te starten om invulling te geven aan de open norm. Het uitgangspunt was om tot een kwantitatieve invulling van de open norm te komen.
Herinnert u zich nog dat u in het antwoord op de vragen heeft gesteld dat naast schade voor het dier ook andere factoren, zoals aansluiting bij internationale standaarden, meetbaarheid, handhaafbaarheid, en praktische haalbaarheid, moeten worden meegewogen?
Wageningen UR heeft in het onderzoek «Effecten van ammoniak (NH3) op gezondheid en welzijn van varkens» uit december 2024 aangegeven dat in de range van waarden waar de normstelling ten aanzien van ammoniakconcentraties in varkensstallen zou kunnen plaatsvinden, ook andere factoren redelijkerwijs relevant zijn. Zoals aansluiting bij internationale standaarden, meetbaarheid en handhaafbaarheid en mogelijk ook de praktische haalbaarheid.
Bedoelt u hiermee te zeggen dat u serieus overweegt om dierenwelzijn af te wegen tegen economische en praktische factoren, terwijl de wet (artikel 2.5, lid 4 Besluit houders van dieren) niet voorziet in deze afwegingsmogelijkheid?
De wetgeving schrijft voor dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn voor het varken. Dat volgt uit de algemene huisvestingsnorm (voor het houden van dieren voor de productie van dierlijke producten) van artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren. In deze regelgeving is niet vastgelegd wanneer dat het geval is. De regelgeving bevat een open norm. Bij het bepalen van deze nader in te vullen handhaafbare norm worden naast dierenwelzijn en diergezondheid ook randvoorwaarden meegewogen. Randvoorwaarden die van invloed zijn op bijvoorbeeld aanvullende voorschriften met betrekking tot deze norm zijn onder andere de wijze waarop de waarden gemeten kunnen worden, de betrouwbaarheid van meetmethodes en de uitvoerbaarheid in de praktijk.
Heeft u het meest recente rapport van de Wageningen Livestock Research met betrekking tot een schadelijk stalklimaat gezien?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de conclusie van dit rapport is dat er schadelijke gevolgen voor varkens zijn zodra ammoniak (NH3)-concentraties boven 15 tot 20 parts per million (ppm) zitten, zelfs als dit kortstondig is?
Nee. Wageningen UR concludeert dat er naar verwachting tot circa 20 ppm (parts per million) ammoniak amper of geen sprake is van schade voor de varkens.
De ambitie van het onderzoek was om een uitspraak te kunnen doen over de dose – response relatie tussen de ammoniakconcentratie en enkele diergebonden parameters, waaronder de gezondheid van de varkens. Een dose – response relatie is het verband tussen de hoeveelheid van een stof (in dit geval ammoniak) waaraan een individueel organisme of een populatie wordt blootgesteld en de wijze waarop deze reageert. De onderzoekers zijn hierin niet geslaagd. Het aantal bruikbare studies bleek te gering om een dose – response relatie te kunnen vaststellen.
Wel concluderen de onderzoekers dat hogere concentraties (hoger dan 20 ppm) van ammoniak schadelijk kunnen zijn voor het dier, zowel qua gezondheid, welzijn als productiviteit. De onderzoekers geven aan dat op basis van de literatuur er een gradueel effect van ammoniak is te verwachten: een hogere ammoniak concentratie is meer nadelig.
Kunt u bevestigen dat de aanbeveling van dit rapport is dat de maximum NH3-concentratie in een varkensstal niet hoger zou mogen liggen dan 15 tot 20 ppm?
Wageningen UR stelt dat op basis van de literatuur en normen in de omliggende landen het niet voor de hand ligt om bij de normstelling uit te gaan van een gemiddeld gehalte van meer dan 20 ppm ammoniak.
Kunt u bevestigen dat later in het rapport (boven Tabel 1) er zelfs wordt gesproken over aanbevolen grenswaarde («recommended thresholds») van vijf tot 10 ppm?
Nee, Wageningen UR beveelt geen grenswaarde aan van 5 tot 10 ppm ammoniak. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat in Tabel 1 van het rapport meerdere studies schadelijke effecten als gevolg van NH3 aantonen bij concentraties lager dan 20 ppm?
De onderzoekers geven aan dat het beeld dat voorkomt uit (de in de tabel 1 opgenomen) bronnen met concentraties ammoniak onder 20 ppm is dat varkens hogere concentraties minder aantrekkelijk vinden. Daarbij geven de onderzoekers aan dat het aantal bronnen dat effecten van relatief lage concentraties (minder dan 20 ppm) ammoniak op varkens systematisch onderzoekt en rapporteert zeer beperkt is.
Kunt u bevestigen dat Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), een toonaangevend wetenschappelijk instituut van de Europese Commissie, als aanbeveling een maximum norm van 10 tot 15 ppm gaf (op basis van een hele rits aan onderzoeken en expertopinie van vooraanstaande onderzoekers naar welzijn van varkens)?3
EFSA heeft in het rapport Welfare of pigs on farm uit 2022 onder andere de volgende aanbeveling gedaan ten aanzien van luchtkwaliteit in varkensstallen:
Wageningen UR geeft in het onderzoek «Effecten van ammoniak (NH3) op gezondheid en welzijn van varkens» uit december 2024 aan dat dit onderzoek de EFSA-opinie niet onderbouwt dat gehaltes boven 10–15 ppm een risico voor de dieren vormen. Wageningen UR geeft aan dat er te weinig dierwetenschappelijke informatie is om uitspraken te kunnen doen over lagere normen dan 20 ppm. Dierwetenschappelijk mag ervan uitgegaan worden dat de effecten gradueel zijn. Elke grens is daarmee enigermate arbitrair.
Kunt u bevestigen dat het Klimaatplatform Varkenshouderij al in 2021 als richtlijn gaf dat de ammoniakconcentratie lager dient te zijn dan 20 ppm?4
In de Richtlijnen klimaatinstellingen van het Klimaatplatform varkenshouderij is opgenomen dat de ammoniakconcentratie gemeten in rusttoestand van de varkens lager dient te zijn dan 20 ppm. Daarbij wordt aangegeven dat dit niet altijd haalbaar is in afdelingen waar geen emissiebeperkende maatregelen toegepast worden. De gewenste hoeveelheid ventilatie die nodig is om de ammoniakconcentratie te halen is dan vaak dusdanig hoog dat tocht ontstaat.
Is u bekend dat de organisatie Landbrug & Fodevarer – Sektor for Gris (de hoofdorganisatie ter ondersteuning van de Deense varkenshouderij) op hun website in het belang va de dieren en de mensen die in de stallen werken stelt dat een grenswaarde van 25 ppm NH3 geldt?5
Ja.
Is u bekend dat in Duitse wetgeving de open norm voor ammoniakconcentratie zodanig is ingevuld dat in de leefruimte van varkens de ammoniakwaarde niet hoger mag liggen dan 20 ppm?6
Ja.
Is u bekend dat in Frankrijk het Ministère de l’Agriculture et de la Souveraineté alimentaire (Ministerie van landbouw en voedselzekerheid) de open norm van punt 10 uit de bijlage van Richtlijn 98/58/EG wat betreft ammoniak zodanig heeft ingevuld dat de concentratie lager moet zijn dan 20 ppm?7
Ja. Daarbij is aangegeven dat rekening mag worden gehouden met een foutmarge bij het meten van de ammoniakconcentratie en specifieke weersomstandigheden (bijvoorbeeld lage buitentemperaturen) die ertoe kunnen leiden dat de drempelwaarde van tijd tot tijd wordt overschreden.
Bent u nog steeds van plan om nóg meer onderzoek te gaan doen, gezien de enorme hoeveelheid aan voorbeelden (waarvan hierboven een klein aantal) waarin wetenschappers, andere lidstaten, en agrarische experts een norm van rond de 20 ppm adviseren en handhaven?
Ik ben voornemens een norm voor een maximum ammoniakconcentratie voor varkensstallen op te nemen in de AMvB dierwaardige veehouderij.
Zo ja, kunt u toelichten wat er volgens u nog onduidelijk is, waar u dat op baseert, en waarom u denkt dat Frankrijk en Duitsland hier wel een knoop over hebben kunnen doorhakken door de open norm te specificeren met een limiet van 20 ppm?
Zie het antwoord op vraag 14.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord. Het is niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. Ik heb uw Kamer dit op 7 mei laten weten via een uitstelbrief.
De toenemende invloed van Iraans gesteunde milities en de positie van minderheden op de Vlakte van Nineve, Irak |
|
Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Hoe kijkt u naar de verwijdering van diverse christelijke burgemeesters van de Vlakte van Nineve en hun vervanging door leden van de door Iran gesteunde Babylon Movement?1
Wijzigingen in de aanstellingen van burgemeesters in de Vlakte van Nineve worden doorgevoerd door de leden van de Provinciale Raad van de Nineve Vlakte of door de Gouverneur van Nineve. De Babylon Movement wordt geleid door Rayan Kildani, leider van de 50ste Brigade van de pro-Iraanse Popular Mobilization Forces, die in 2019 door de VS is gesanctioneerd als gevolg van mensenrechtenschendingen. De berichten dat leden van deze beweging diverse burgemeesters zouden hebben vervangen beschouwt het kabinet daarom als zorgelijk.
Bent u bereid om zowel bilateraal als in Europees verband uw zorgen over te brengen aan de Iraakse autoriteiten over deze ontwikkelingen?
Nederland heeft doorlopend contact met de Iraakse overheid, zowel in Den Haag als in Brussel en Bagdad, ook over de activiteiten van de pro-Iraanse milities in Irak. Het kabinet zet zich op verschillende manieren in voor een democratisch en stabiel Irak, zowel bilateraal als middels bijdragen aan verschillende missies in Irak, waaronder de NAVO-Missie in Irak (NMI). Als er reden is om de Iraakse overheid aan te spreken, bilateraal of in EU verband, doet Nederland dat.
Staat de leider van de Babylon Movement, Rayan al-Kildani, en zijn militie, de Babylon Brigade, al op de Europese sanctielijst? Zo nee, bent u bereid om in Europees verband ervoor te pleiten om Kildani en de Babylon Brigade op de lijst te plaatsen?
Nee, de leider van de Babylon Movement, Rayan al-Kildani of de Babylon Brigade staan vooralsnog niet op de Europese sanctielijst. Het kabinet wil verder niet speculeren over eventuele toekomstige doelwitten van sancties.
Bent u het eens dat verdere Iraanse invloed in Irak ongewenst is? Welke stappen bent u bereid hierop te ondernemen?
Het kabinet hecht belang aan een onafhankelijk, democratisch en stabiel Irak, zonder politieke inmenging van buitenaf. Daar probeert Nederland op verschillende manieren aan bij te dragen, bijvoorbeeld door de bijdrage aan capaciteitsopbouw voor de Iraakse democratie middels het Shiraka-programma.
Ontvangt u ook berichten dat 750 families al zijn gevlucht en nog duizenden mensen, waaronder veel christenen, plannen maken om te vertrekken uit de regio? Wat is uw reactie daarop?
Ik ben met de berichten bekend. Nederland blijft zich inzetten voor vrijheid van religie en levensovertuiging in den brede, waarbij alle religies worden betrokken en de universaliteit van geloofsvrijheid wordt benadrukt.
Meent u dat de vrijheden en veiligheid van christenen voldoende zijn gewaarborgd in de Vlakte van Nineve, ook gezien de berichten over intimidatie van religieuze en etnische gemeenschappen bij controlepunten?2 Zo nee, op welke manier gaat u aandacht vragen voor de positie van christenen en andere minderheden op de Vlakte van Nineve?
De Iraakse Grondwet garandeert de vrijheid van religie van alle erkende religieuze groepen in Irak, waaronder de erkende Christelijke stromingen. De regering van premier Al-Sudani pleit consistent voor inclusiviteit en non-discriminatie. De realiteit blijkt echter weerbarstiger, met name ook door sektarisme en de activiteiten van pro-Iraanse milities in het land. Nederland blijft zich inzetten voor inclusiviteit, non-discriminatie en bescherming van alle minderheidsgroeperingen in Irak.
Bent u bereid om in Europees verband op te roepen tot het vertrek van alle door Iran gesteunde milities uit de Vlakte van Nineve?
Het kabinet houdt de situatie nauwlettend in de gaten en spreekt de Iraakse overheid op ontwikkelingen aan als daar reden toe is, bilateraal of in EU verband.
Klopt het dat bij de landelijke aanbesteding van de medische arrestantenzorg alle tien percelen zijn gegund aan één partij, een huisartsenorganisatie, die deze zorg wil leveren met verpleegkundigen, basisartsen en huisartsen? Hoe beoordeelt u dit besluit?
In maart jl. heeft de politie het voorlopige gunningsbesluit bekend gemaakt in het kader van de aanbesteding van de medische arrestantenzorg. De politie is voornemens om alle tien percelen te gunnen aan Regionale Medische diensten B.V. Op dit moment is deze gunning nog niet definitief. Derhalve past het mij niet hier nu een oordeel over te geven.
Deelt u de ernstige zorgen van het Forensisch Medisch Genootschap1 dat hiermee de medische arrestantenzorg – een van de drie pijlers van de forensische geneeskunde – verdwijnt, en het vakgebied daarmee fundamenteel wordt verzwakt?
Medische arrestantenzorg heeft de zorg voor de gezondheid van de arrestant tot doel. Het is gericht op de (urgente) medische hulpvraag van de arrestant en is niet forensisch van aard, omdat het niet ten dienste staat van strafrechtelijke opsporing en vervolging. Daarmee is het een andere discipline dan forensisch medisch onderzoek en lijkschouw.
Ik hecht net als u aan een robuust stelsel van forensische geneeskunde. Mede gebaseerd op het advies van de commissie Hoes heeft het kabinet in 2018 een aantal maatregelen aangekondigd om de forensische geneeskunde (lijkschouw en forensisch medisch onderzoek) in Nederland te versterken. Daarnaast is destijds besloten dat medische arrestantenzorg moet worden aanbesteed.2 In ons land hebben we een privaat zorgstelsel, wat maakt dat medische arrestantenzorg moet worden gecontracteerd na een verplichte lichte vorm van aanbesteden. Deze dienst valt onder artikel 2:38 van de Aanbestedingswet voor sociale of maatschappelijke diensten. Er is sinds het advies van de commissie Hoes een zorgvuldig proces doorlopen.
Met de voorjaarsnota 2023 zijn extra middelen toegekend om maatregelen uit te kunnen voeren om het stelsel van de forensische geneeskunde te versterken. Daartoe heb ik het programma Versterking Forensische Geneeskunde gestart samen met mijn collega’s van VWS en BZK. In dit kader heb ik u op 23 april jl. een onderzoeksrapport met beleidsreactie3 gestuurd waarin ik toelicht welke acties ik de komende tijd wil ondernemen om de forensische geneeskunde te versterken.
Waarom is er niet gekozen voor het behoud van forensisch medische kennis in het hart van deze zorg, terwijl het gaat om verdachten en mensen in detentie, vaak in kwetsbare situaties, en om cruciale medische informatie die onderdeel kan uitmaken van strafrechtelijke procedures?
Het is belangrijk dat de arrestanten zorg van goede kwaliteit krijgen. Dit is in de aanbesteding meegenomen. Medische arrestantenzorg is niet gericht op strafrechtelijke opsporing en vervolging. Daarbij is om de arts- patiëntrelatie te beschermen van belang dat er een duidelijke taakscheiding is tussen medische zorg aan arrestanten en forensisch medisch onderzoek bij eenzelfde arrestant ten behoeve van het strafrecht.
Hoe gaat geborgd worden dat de artsen die werkzaam zijn bij de huisartsenorganisatie in kwestie op de hoogte zijn van het juridische kader dat noodzakelijk is om goed voor deze doelgroep te zorgen en het strafrechtelijke proces niet in de weg zitten?
In de aanbesteding zijn eisen gesteld waaraan het in te zetten personeel moet voldoen, waaronder procedurele waarborgen zoals functiescheiding. Verder is de voorlopig geselecteerde partij vanuit haar jarenlange ervaring met medische arrestantenzorg en forensisch medisch onderzoek in de eenheid Den Haag goed op de hoogte van het juridische kader waarbinnen wordt gewerkt.
Hoe verhoudt de keuze om alle medische arrestantenzorg uit te besteden aan één huisartsenorganisatie zich tot de tekorten waar de huisartsenzorg nu al mee kampt? Lopen die tekorten naar verwachting op door deze aanbesteding?
Het is zeer van belang dat er voldoende capaciteit is om de medische arrestantenzorg uit te kunnen voeren. De politie heeft dit in de aanbestedingsprocedure meegenomen en het is aan de uitvoerende partij om zorg te dragen voor voldoende capaciteit.
Erkent u dat deze keuze de uitkomst lijkt van een aanbestedingslogica waarin prijs belangrijker wordt geacht dan kwaliteit, rechtszekerheid en continuïteit? Wat zegt dit over de prioriteiten van dit kabinet?
Arrestanten hebben recht op zorg van goede kwaliteit. Bij de aanbesteding door politie zijn eisen gesteld op het vlak van kwaliteit en daarnaast is naar de prijs gekeken. Op basis van een zorgvuldig aanbestedingsproces is er een voorlopig gunningsbesluit bekend gemaakt.
Deelt u de mening dat dit haaks staat de inspanningen van de afgelopen jaren om de forensische geneeskunde te professionaliseren en toekomstbestendig te maken? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat betekent deze gunning voor de artsen die momenteel werkzaam zijn in de forensische geneeskunde, en die deze pijler verliezen als onderdeel van hun professionele identiteit? Hoe voorkomt u dat ervaren forensisch artsen hierdoor afhaken? Hoe trekt u nieuwe artsen aan als deze pijler wegvalt, ook aangezien dit de pijler is waarbinnen men behandelt als arts in dit vakgebied?
Het personeelstekort in de forensische geneeskunde is een uitdaging. Vanuit het programma Versterking Forensische Geneeskunde wordt hieraan gewerkt door het ondersteunen van het verder professionaliseren van het beroep van forensisch arts. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het beroep. Daarnaast richt het programma zich op de effectieve samenwerking in het stelsel en meer gecentraliseerde dienstverlening. Dit draagt bij aan de efficiënte inzet van de bestaande capaciteit.
De aanbesteding kan tot gevolg hebben dat werkgevers die forensisch artsen in dienst hebben geen medische arrestantenzorg meer zullen leveren. Het is aan de werkgevers om de forensisch artsen een aantrekkelijk taakpakket te geven.
Hoe kijkt u aan tegen de versnelde uitstroom die dreigt en de stagnerende instroom van nieuwe forensisch artsen, terwijl het vakgebied nu al kampt met tekorten en een vergrijzend bestand?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u garanderen dat de 24/7-beschikbaarheid van forensisch artsen voor lijkschouw en zedenonderzoek ook in de toekomst gegarandeerd blijft, ook met deze aanbestedingskeuze?
De 24/7-beschikbaarheid van forensisch artsen voor lijkschouw en zedenonderzoek is en blijft nodig. De beschikbaarheid van forensisch artsen staat al enige jaren onder druk. Dit heeft dan ook continu de aandacht.
Als er als gevolg van de aanbesteding minder forensisch artsen worden ingezet voor de medische arrestantenzorg, komt hiermee mogelijk enige capaciteit beschikbaar voor forensisch medisch onderzoek en lijkschouw.
Wat zijn volgens u de risico’s voor de kwaliteit van waarheidsvinding en de rechtsgang als deze deskundigheid verschraalt of verdwijnt?
Goede forensisch artsen zijn essentieel voor de kwaliteit van de waarheidsvinding en de rechtsgang. Zoals hierboven toegelicht, loopt mede voor de borging van de kwaliteit in het vakgebied het programma Versterking Forensische Geneeskunde.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met het Forensisch Medisch Genootschap, beroepsorganisaties en andere betrokkenen om te komen tot een structurele oplossing waardoor het vakgebied forensische geneeskunde in zijn volle breedte behouden wordt?
In het kader van het programma Versterking Forensische Geneeskunde is er veelvuldig contact tussen de Ministeries van JenV, BZK en VWS en het Forensisch Medisch Genootschap en andere betrokkenen om gezamenlijk toe te werken naar een versterking van het forensisch medisch stelsel.
Kunt u de Kamer voor de zomer informeren over de impact van deze aanbesteding op de medische arrestantenzorg, de positie van forensisch artsen en het functioneren van de rechtsstaat?
De gunning is nog niet definitief, aangezien er een procedure loopt bij de rechter. Afhankelijk van de uitspraak van de rechter, zal de politie de gunningsprocedure voortzetten waarbij onder meer een opzegperiode van de bestaande contracten van zes maanden van toepassing is. Dit betekent dat de impact van de aanbesteding in de loop van 2026 zichtbaar zal worden.
Het bericht ‘COA worstelt met hoge kamerprijzen voor opvang in hotels’ |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «COA worstelt met hoge kamerprijzen voor opvang in hotels»?1
Wat vindt u van de kamerprijzen oplopend tot € 290 per nacht?
Kunt u aangeven waarom het tot op heden niet lukt om deze kosten te laten zakken tot een marktconform tarief?
Dit jaar lopen minstens een dertigtal opvangcontracten af met hotels; kunt u garanderen dat er voor nieuwe contracten een marktconform tarief wordt geboden?
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie van het lid Dijk (Kamerstuk 36 410, nr. 107), die verzoekt verdienmodellen van commerciële asiel- en noodopvang te stoppen?
Geldt het besluit dat asielzoekers zoveel mogelijk zelf moeten gaan koken en hun eigen boterham moeten smeren uit uw brief van 18 april 2025 ook/deels voor asielzoekers die worden opgevangen in hotels en andere vormen van nood- en crisisopvanglocaties?
Kunt u een gespecificeerde lijst van alle 320 COA-opvanglocaties (regulier, noodopvang) doen toekomen waarop is aangegeven, per locatie, wat voor locatie het precies betreft (hotel, vakantiepark, cruiseschip, regulier, etc.), het totaal aantal plekken, hoeveel asielzoekers en hoeveel statushouders het momenteel opvangt?2 Kunt u dit specificeren in het aantal mannen, het aantal vrouwen en of zij alleenstaand zijn of een koppel/gezin vormen en het aantal kinderen (AMV of samen met een of meer ouders)?
Kunt u een prognose geven wanneer het niet meer noodzakelijk is om asielzoekers op te vangen in cruiseschepen, hotels of andere vormen van nood- en of crisisopvang?
Het lot van de witoorpenseelapen in het apenproefdiercentrum |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het apenproefdiercentrum, het Biomedical Primate Research Centre (BPRC), vijftig witoorpenseelapen weg gaat doen en ervoor heeft gekozen om ze naar een andere proefdierinstelling te verplaatsen in plaats van ze een fijn leven te gunnen in een opvangcentrum?1
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 11 april jl. heb laten weten, heeft het BPRC besloten om de kolonie witoorpenseelapen in zijn geheel af te bouwen. Het gaat om een groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen waar dit jaar een bestemming voor wordt gezocht. Het streven van het BPRC is om de witoorpenseelapen een bestemming te geven bij een onderzoeksinstelling in het buitenland waar het BPRC mee samenwerkt. Het toekomstig verblijf van de witoorpenseelapen voldoet minimaal aan de Europese welzijnsstandaarden en aan de richtlijnen van het Britse 3R Centre. In het antwoord op vraag 6 zal ik ingaan op waarom de dieren niet naar een opvangcentrum gaan.
Kunt u bevestigen dat de apen naar alle waarschijnlijkheid in een proefdierinstelling in het buitenland zullen belanden?
Ja.
Kunt u aangeven welke proefdierinstelling dit zal zijn en voor welke onderzoeken de apen daar gebruikt zullen worden? Zo nee, kunt u de Kamer hier zo snel mogelijk van op de hoogte brengen, gezien de politieke en maatschappelijke aandacht voor apenproeven?
Nee, het is nog niet bekend waar de witoorpenseelapen naartoe gaan en voor welke onderzoeken ze daar gebruikt gaan worden. Het BPRC is gevraagd mij, met in achtneming van geldende regelgeving zoals de AVG, te informeren zodra het BPRC tot een overeenkomst met een organisatie of instelling is gekomen en de apen daar naartoe zijn verplaatst.
Kunt u beschrijven in wat voor verblijven de apen zullen worden gehouden in het nieuwe proefdiercentrum, zowel gedurende een proef als wanneer ze niet worden ingezet voor een proef?
De verzorging en huisvesting van de apen voldoet minimaal aan de Europese welzijnsstandaarden en aan de richtlijnen van het Britse 3R Centre, die het BPRC ook zelf stelt aan de verblijven.
Kunt u aangeven en precies beschrijven welke dierproeven en handelingen deze apen al hebben moeten ondergaan in het BPRC?
De groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen, waar dit jaar een bestemming voor wordt gezocht, hebben geen dierproeven ondergaan. De witoorpenseelapen verblijven momenteel in de kolonie en in voorbereiding op toekomstige experimenten worden ze wel getraind. Gebruikmakend van hun nieuwsgierigheid worden ze vertrouwd gemaakt met experimentele situaties. Hierbij kan gedacht worden aan bloedafname of het wegen van de apen.
Wat vindt u ervan dat de apen – die al hun hele leven in een proefdierinstelling worden gehouden – de rest van hun leven in een ander proefdiercentrum moeten slijten, terwijl ze daar allerlei verschrikkelijke proeven moeten ondergaan?
Ik snap heel goed de weerstand die er is tegen dierproeven vanwege de ethische dilemma’s die eraan verbonden zijn. Een onafhankelijke commissie met experts heeft daarom onderzocht of en hoe proeven met niet-humane primaten (NHP) kunnen worden afgebouwd. De commissie constateert dat alternatieve (proefdiervrije) modellen nog niet het volledige inzicht bieden in de complexe menselijke biologie en ziekteprocessen. Onderzoek met NHP zal daarom voorlopig nog noodzakelijk blijven voor de bestrijding van levensbedreigende ziektes en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
Vervolgens spelen er twee zaken:
Gezien deze overwegingen acht ik het passend dat het BPRC de apen een bestemming bij een andere onderzoeksinstelling geeft. Het streven naar gezamenlijke (internationale) afbouw van dierproeven betekent namelijk ook verantwoord gebruik van de huidige proefdierpopulatie en het niet onnodig fokken van nieuwe proefdieren. De witoorpenseelapen blijven beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen en de oplossing is kosteneffectief.
Kunt u herinneren dat u in uw Kamerbrief, gebaseerd op het rapport van de Commissie Bijker, waarschuwt dat dierproeven zullen verplaatsen naar het buitenland en dat u dit als argument gebruikt om apenproeven niet af te bouwen?2
In mijn Kamerbrief, waarin ik inga op de bevindingen uit het rapport van de «Commissie onderzoek NHP», geef ik verschillende argumenten waarom het kabinet het belangrijk vindt dat Nederland de beschikking houdt over een onafhankelijk primatencentrum en het aantal (proeven met) NHP niet verder afbouwt. Argumenten betreffen de geopolitieke ontwikkelingen en het belang van pandemische paraatheid; dat Nederland een bijdrage blijft leveren aan wereldwijd onderzoek voor de bestrijding van ernstige (infectie)ziekten en dat New Approach Methodologies (NAM) hierin nog niet volledig volstaan; dat de huidige fokkolonie bij het BPRC al relatief kleinschalig is en niet veel verder kan worden teruggebracht zonder het risico op inteelt; en dat afbouw van de publieke financiering van het BPRC waarschijnlijk tot gevolg heeft dat onderzoek met NHP in het buitenland wordt voortgezet, waar Nederland niet meer zelf de kwaliteit van NHP-faciliteiten kan monitoren.
Tegelijkertijd heeft het BPRC zich gecommitteerd aan de zorgvuldige verkleining van de kolonie naar ongeveer 1.000 NHP, zoals eerder afgesproken in het «Ambitieplan 2019–2025». Omdat er per apensoort een genetisch voldoende diverse groep van apen beschikbaar moet zijn om inteelt te voorkomen, heeft het BPRC ervoor gekozen om de kolonie witoorpenseelapen in zijn geheel af te bouwen en de groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen uit te plaatsen. Het BPRC kiest ervoor om de groep bij een ander onderzoekscentrum onder te brengen, zodat ze behouden blijft voor wetenschappelijk onderzoek voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Het BPRC heeft mij verzekerd dat de apen terecht komen op een plek die voldoet aan de Europese welzijnsstandaarden en aan de richtlijnen van het Britse 3R Centre. Ook met het uitplaatsen van de groep witoorpenseelapen blijft het BPRC een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van ernstige (infectie)ziekten.
Hoe rijmt u deze argumentatie met het feit dat het BPRC er nu, met uw instemming, zélf voor zorgt dat apenproeven worden verplaatst naar het buitenland?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het opvangen van deze apen en ze een rustige oude dag gunnen de voorkeur heeft boven het verplaatsen van de apen naar een andere proefdierinstelling waar ze de rest van hun leven ingezet zullen blijven worden voor dierproeven? Zo nee, waarom vindt u dat deze apen het verdienen dat ze de rest van hun leven opzettelijk ziek worden gemaakt en uiteindelijk van ellende zullen sterven gedurende een dierproef of na afloop van een proef zullen worden gedood?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om het BPRC op te roepen om hun apen niet te verplaatsen naar een ander proefdiercentrum, maar om een andere opvanglocatie te zoeken waar ze niet meer zullen worden gebruikt voor dierproeven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is niet aan het kabinet, maar aan het BPRC om een geschikte bestemming te vinden voor de groep witoorpenseelapen. In de afgelopen jaren heeft het BRPC vaker NHP, waaronder witoorpenseelapen, uitgeplaatst naar onderzoeksinstellingen in het buitenland. Door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wordt toestemming gegeven voor de uitplaatsing en wordt gecontroleerd of wordt voldaan aan de strenge regels die gelden bij een uitplaatsing. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 vind ik het begrijpelijk dat de groep van ongeveer 50 witoorpenseelapen behouden blijft voor wetenschappelijk onderzoek voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval vóórdat de Tweede Kamer de recent door u gestuurde Kamerbrief gaat behandelen?
Ja.