Het bericht dat de vervoerders ruziemaken over de reizigersinformatie |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Railvervoer ruziet over reisinfo»?1
Ja, alhoewel volgens mijn wetenschap dit bericht is gepubliceerd in de Telegraaf van 23 juni 2011.
Deelt u de mening dat Prorail tot nu toe op uitstekende wijze uitvoering geeft aan de uitspraak van de Kamer waarin wordt verzocht om de reizigersinformatie over te dragen aan de NS?
Het overdragen van reizigersinformatie van ProRail aan NS is een complex proces, waarbij ProRail een goede, actieve rol heeft.
Kunt u aangeven hoever deze overdracht inmiddels is gevorderd?
NS en Prorail hebben over dit plan inmiddels hun personeel geïnformeerd. Op uitnodiging van ProRail is er een overleg geweest met NS en de andere spoorvervoerders. Ik heb U daarover bericht in het vragenuur van dinsdag 28 juni jongstleden. Ik heb recent een eerste globaal gezamenlijk plan van NS en ProRail ontvangen. Dit plan zal ik beoordelen. Conform de toezegging zal ik uw Kamer hierover na het zomerreces informeren.
Deelt u de mening dat acties van private spoorpartijen op geen enkele wijze mogen leiden tot het vertragen of verhinderen van dit proces omdat dit niet in het belang van de reiziger is?
Het is belangrijk dat alle spoorpartijen het belang van de reiziger centraal stellen. Zoals ik U geschetst heb in mijn brief van 27 januari 2011 (Tweede Kamer, 29 984, nr 255) is het wenselijk om het proces van informatievoorziening te verbeteren en heb ik NS en ProRail gevraagd met een gezamenlijk voorstel te komen om de reisinformatie in één hand te brengen, te weten bij NS. Hierbij moet geborgd zijn dat ook de reisinformatie van de andere vervoerders goed en tijdig wordt gecommuniceerd.
Kunt u aangeven of de overdracht van de reizigersinformatie naar de NS zal worden afgerond vóór de komende winter? Zo nee, kunt u aangeven welke planning dan wordt aangehouden?
Over de planning van dit traject moet ik nog nadere informatie van NS en ProRail ontvangen. Een aantal zaken wordt naar verwachting vóór de komende winter gerealiseerd. Zo ligt per 1 augustus 2011 de eindverantwoordelijkheid voor alle reisinformatiekanalen bij NS. In de informatie die ik – zoals toegezegd – na het zomerreces aan uw Kamer zal sturen, zal ik aandacht besteden aan de vervolgstappen en bijbehorende planning.
Het vertrek van het Amerikaanse leger uit Rotterdam |
|
Mark Harbers (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vertrek US Army gevoelig verlies»?1
Wat is de reden dat het «US Army», in het bijzonder de eenheid Military Surface Deployment and Distribution Command (MSDDC), na 25 jaar uit Rotterdam vertrekt?
Welke eisen heeft het Amerikaanse leger gesteld waaraan door Defensie niet voldaan kon worden?
Klopt het dat de Amerikaanse legerleiding enige jaren geleden nog heeft besloten te blijven en dat men toen een contract heeft getekend met de Gemeente Rotterdam? Waarom hoeft het Amerikaanse leger zich niet meer aan het contract te houden?
Klopt het dat de verhuizing van MSDDC binnen Rotterdam naar de Van Ghentkazerne in een vergevorderd stadium is?Klopt het dat de gemeente hiervoor al grond naast de Van Ghentkazerne beschikbaar heeft gesteld en andere vergaande inspanningen heeft verricht? Wat vindt u ervan dat het Amerikaanse leger hier te elfder ure alsnog van afziet?
Klopt het dat er met de verhuizing van het MSDDC 100 VTE defensiepersoneel ontslagen zal worden en nog eens 100 VTE in toeleveranciers? Wat zal er gebeuren met de 100 VTE defensiepersoneel?
Heeft de regering en/of de gemeente Rotterdam zich nog ingespannen om het MSDDC te behouden?
Bent nu bereid, mede gelet op de vrij te komen infrastructuur bij Defensie, te investeren in een langer verblijf van de Amerikanen in Rotterdam?
Stelselmatige onderbetaling van bouwvakkers bij de Nuon-centrale in de Eemshaven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat FNV Bondgenoten zegt dat uitzendbureaus bij de bouw van de Nuon-centrale in de Eemshaven bouwvakkers stelselmatig onderbetalen?1
Ja.
Is de Arbeidsinspectie op de hoogte van de onderbetaling van deze mensen door de uitzendbureaus? Zo ja, welke stappen onderneemt de Arbeidsinspectie op dit moment om een einde te maken aan deze situatie? Zijn deze stappen ook gericht op de opdrachtgever van de uitzendbureaus? Zo nee, welke stappen zal de Arbeidsinspectie alsnog ondernemen?
De Arbeidinspectie heeft de afgelopen anderhalf jaar regelmatig meerdere bedrijven in de Eemshaven gecontroleerd en heeft daarbij vooralsnog geen overtredingen in verband met onderbetaling onder het minimumloonniveau vastgesteld. Op dit moment is nog wel een onderzoek naar de betaling van buitenlandse werknemers gaande, maar dit staat los van de onderhavige berichtgeving vanuit FNV Bondgenoten en betreft niet een onderaannemer van Nuon/Mitsubishi.
Desgevraagd heeft de FNV bevestigd dat het in deze kwestie niet gaat om overtredingen van de Wml, maar om niet naleving van cao-afspraken. Het is daarbij aan sociale partners om zorg te dragen voor de juiste naleving en handhaving.
Zijn de betrokken uitzendbureaus in Nederland gevestigd? Zo ja, zijn het gecertificeerde uitzendbureaus? Of is er sprake van «malafide» bedrijven? Zo nee, heeft dat consequenties voor de manier waarop de Arbeidsinspectie kan optreden tegen deze onderbetaling?
In deze zaak is geen sprake van overtredingen van wetgeving waar de Arbeidsinspectie op toeziet. In algemene zin wordt door de Arbeidsinspectie tegen gecertificeerde uitzendbureaus die de wet overtreden niet anders opgetreden dan tegen wetsovertreders die niet gecertificeerd zijn.
Tijdelijk in Nederland gedetacheerde werknemers hebben op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid overigens recht op de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon, vakantiedagen, rust- en werktijden, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling.
Kunt u aangeven hoe het gesteld is met de inning van boetes die worden opgelegd aan bedrijven die hun werknemers stelselmatig onderbetalen? Hoe verloopt die inning ten opzichte van boetes die om andere redenen worden opgelegd, zoals het ontduiken van de Arbeidstijdenwet of de Arbeidsomstandighedenwet?
Voor de beantwoording op deze vraag verwijs ik u kortheidshalve naar mijn brief aan uw Kamer van 12 augustus j.l. (kenmerk INSP/2011/11903) naar aanleiding van de vragen van de heer Heijnen, gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 9 juni 2011 over het jaarverslag van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.
Bent u van mening dat strenger optreden tegen overtredingen de aangekondigde halvering van inspectiecapaciteit van de Arbeidsinspectie op het Wettelijk minimumloon voldoende opvangt? Is de afschrikwekkende werking van boetes groot genoeg om situaties zoals deze tegen te gaan?
In deze casus is geen sprake van Wml-ontduiking, zoals aangegeven onder antwoord 2.
Voor het overige meld ik u dat ik verwacht dat niet alleen door strenger optreden tegen overtredingen, maar ook door andere aanvullende maatregelen de effectiviteit van de handhaving van de arbeidswetgeving zal toenemen.
Het gaat daarbij om een pakket aan maatregelen. Naast voorlichting (onder meer via de campagne «voorkom problemen, weet hoe het zit») zal ook de strengere fraudeaanpak bijdragen tot betere naleving. Met fors hogere boetes – in eerste aanleg en bij recidive – en met aanvullende preventieve maatregelen, zoals de last onder dwangsom en de mogelijkheid tot stillegging van bedrijven, zal de afschrikwekkende werking van de sancties zeker toenemen. Tevens verwacht ik dat meer effect in de handhaving bereikt kan worden door meer gerichte controles als gevolg van een verbeterde selectie van te inspecteren bedrijven door gebruik te maken van informatiegestuurde risicoanalyses, zowel op sectoraal als op bedrijfsniveau. Door intensieve samenwerking op het terrein van informatie-uitwisseling tussen toezichthouders onderling zal de handhaving versterkt kunnen worden. Van belang daarbij is dat voorzien wordt in een verruiming van de mogelijkheden tot uitwisseling tussen publieke en private toezichthouders via een wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, die binnenkort bij uw Kamer zal worden ingediend. En ook de vereenvoudigingen in de Wml-handhaving, zoals aangekondigd in mijn brief maatregelen arbeidsmigratie Midden- en Oost-Europa (Tweede Kamer, 2010–2011, 29 407, nr 118 p. 13), zullen de handhaafbaarheid van de wetgeving verbeteren, waardoor voor de Arbeidsinspectie efficiencywinst te behalen is.
De humanitaire situatie in de Ogaden en Somalië |
|
Ewout Irrgang |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ethiopia: Killing Civilians and Humanitarian Workers in the Ogaden: Unacceptable, Repugnant and Immoral»?1
De mensenrechten – en humanitaire situatie in de Somali regio (ook wel Ogaden genoemd) zijn zorgelijk. Nederland blijft, in samenwerking met andere donoren, de slechte humanitaire toegang in deze regio kritisch volgen en opbrengen in contacten met de Ethiopische overheid.
Is het waar dat het Internationale Rode Kruis (ICRC) (nog steeds) de toegang wordt ontzegd tot de Ogaden? Zo nee, hoe zit het dan wel?
In juli 2007 hebben de regionale autoriteiten van de Somali regio, gesteund door de federale overheid, het ICRC de toegang tot de Somali regio ontzegd. Aanleiding was de beschuldiging dat het ICRC het Ogaden National Liberation Front (ONLF) zou steunen met geld en communicatiemiddelen. Het ICRC ontkent dit. Op dit moment heeft het ICRC nog steeds geen toegang tot deze regio. ICRC heeft echter hoop dat het op korte termijn alsnog toegang zal krijgen tot detentiecentra in de regio.
Kunt u aangeven of het World Food Programma (WFP) en Artsen zonder Grenzen (MSF) inmiddels toegang hebben tot de Ogaden? Zo neen, waarom wordt hen deze toegang ontzegd? Kunt u aangeven welke (internationale) hulporganisaties wèl toegang hebben tot het gebied?
Als gevolg van de slechte veiligheidssituatie en het optreden van de Ethiopische veiligheidseenheden blijft de geringe humanitaire toegang een probleem in de Somali regio.Bovendien wordt humanitaire toegang gehinderd door bureaucratische procedures. Het WFP heeft als een van de weinige internationale hulporganisaties in principe toegang tot de meeste delen van de Somali regio. Voor zover het WFP geen toegang heeft, is dit het gevolg van de toepassing van de eigen veiligheidsregels. Artsen zonder Grenzen heeft een veldkantoor in de Somali regio, maar heeft slechts beperkt toegang tot de doelgroep. Verder krijgen onder andere de NGO’s Action Contre la Faim, Merlin, het International Rescue Committee en Mercy Corps op ad hoc basis toegang tot delen van het gebied.
Kunt u aangeven of (internationale) onafhankelijke media toegang hebben tot het gebied?
Het is voor (internationale) onafhankelijke media de facto heel moeilijk om toegang te krijgen tot het gebied. Er moet per bezoek een vergunning worden aangevraagd, maar deze wordt in de praktijk vrijwel nooit afgegeven.
Kunt u aangeven of u tijdens uw recente bezoek aan Ethiopië met premier Meles Zenawi heeft gesproken over de humanitaire situatie in en de toegang tot de Ogaden? Zo ja, wat was de uitkomst van dit gesprek? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn recent bezoek aan Ethiopië heb ik met premier Meles Zenawi stilgestaan bij de humanitaire situatie in Ethiopië, die als gevolg van droogte en onregelmatige regenval verslechterd is, maar die ook los daarvan vragen oproept. Tijdens het gesprek is ingegaan op de inspanningen van Ethiopië om in de toekomst onafhankelijk te worden van voedselhulp. Ik heb bekend gemaakt dat Nederland dit jaar één miljoen extra aan het Humanitarian Response Fund zal bijdragen. Dit door VN OCHA beheerde fonds steunt ook humanitaire noodhulpactiviteiten in de Somali regio. Ook heb ik met Premier Meles Zenawi gesproken over voedselzekerheid, handel en investeringen en over de mensenrechten.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de bemiddeling in het conflict tussen de Ethiopische regering en het Ogaden National Liberation Front? Wat is de rol van de VS en de EU in dezen?
Op 12 oktober 2010 is een vredesakkoord getekend met één van de drie ONLF-facties. De onder meer door Nederland gesteunde Ethiopische Council of Elders is instrumenteel geweest in de totstandkoming van het akkoord in oktober 2010. De andere twee facties hebben echter aangegeven dit vredesakkoord niet te steunen. Mede als gevolg hiervan zijn de veiligheidssituatie en de humanitaire toegang sindsdien niet verbeterd. Ethiopië beschouwt de ONLF als een terroristische organisatie, wat een bemiddelende rol van de EU of de VS bemoeilijkt. Wel wordt in de dialoog met de autoriteiten veelvuldig aandacht besteed aan de noodzaak van verbetering van de humanitaire toegang.
Hoe staat u tegenover de suggestie van de Ogaden Human Rights Committee om een speciale rapporteur voor de Ogaden aan te stellen? Gaat u hiervoor pleiten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Nederland is hiervan geen voorstander. In dit stadium is het wellicht constructiever om te pleiten voor hernieuwde toegang van het ICRC en voor verruimde humanitaire toegang voor hulporganisaties. Tegelijkertijd verdienen pogingen om via stille diplomatie tot beëindiging van het conflict te komen steun.
Daarbij is tijdens de recent gehouden review van de Mensenrechtenraad bevestigd dat geen mensenrechtenrapporteurs voor regio’s worden ingesteld.
Wat is uw reactie op het bericht «Somalia food aid cut amid UN funding shortfall Somalia food aid cut amid UN funding shortfall» en «Aid groups warn of worsening food crisis in Somalia»?2
Ik maak mij ernstige zorgen over de gevolgen van de droogte waarmee landen in de Hoorn van Afrika, waaronder Somalië, worden geconfronteerd. De humanitaire situatie in Somalië is zorgwekkend: volgens schatting van de VN heeft nu ruim een kwart van de bevolking (2,5 miljoen Somaliërs) als gevolg van de voortdurende gewapende strijd en de droogte noodhulp nodig.
Kunt u aangeven of Nederland inmiddels is geconsulteerd door het WFP over het tekort aan fondsen voor noodhulp in Somalië? Zo ja, hoe is hierop door u gereageerd?
Ik heb nog geen verzoek van WFP ontvangen.
Kunt u aangeven hoeveel geld u voor 2011 heeft uitgetrokken voor humanitaire hulp in Somalië? Kunt u tevens aangeven hoe dit in verhouding staat tot de uitgaven aan de anti-piraterijmissies voor de kust van Somalië?
Voor 2011 is er 6 miljoen euro gereserveerd voor humanitaire hulp in Somalië. Dit is de op twee na grootste bijdrage uit de noodhulpbegroting voor een landensituatie. Het grootste deel van het bedrag komt ten gunste van het Gemeenschappelijke Humanitaire Fonds voor Somalië, waaruit activiteiten van zowel VN-organisaties als ngo’s kunnen worden gefinancierd. Tot op heden hebben donoren voor 2011 ongeveer 50 miljoen dollar bijgedragen. Het fonds wordt beheerd door de Humanitaire Coördinator voor Somalië, die op een snelle en gecoördineerde wijze leniging van de voorziene noden kan financieren. Het fonds kent ook een «noodloket» waaruit leniging van acute, plotseling opkomende noden kan worden gefinancierd. Dit noodloket heeft al 4,5 miljoen dollar uitgekeerd in reactie op de droogte. Ik volg de situatie nauwgezet en ben bereid om, indien daartoe aanleiding bestaat, een aanvullende bijdrage te overwegen.
Aanvoer van hulpgoederen aan Somalië geschiedt voornamelijk over zee, waarbij schepen worden geëscorteerd door eenheden van de EU-operatie Atalanta of de NAVO-operatie Ocean Shield. Hoewel deze missies humanitaire hulp in Somalië faciliteren, staan deze daar los van. De bijdrage aan humanitaire hulp wordt gebaseerd op de noden zoals weergegeven in het VN-hulpverzoek, en de beschikbare middelen voor humanitaire hulp wereldwijd.
Opnameapparatuur in gespreksruimtes |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de brief van advocaat R. Korver over de microfoon in advocatenkamer in gevangenissen ontvangen en bent u op de hoogte van de inhoud daarvan?1
Ja.
Klopt het dat in de ruimtes waar advocaten vertrouwelijk met hun cliënt spreken microfoons of camera’s kunnen hangen? Zo ja, is dat het geval in elke gevangenis of in enkele? Hoe zit dat bij gespreksruimtes op politiebureaus waar verdachten spreken met hun advocaten?
Ja, in verband met de orde en veiligheid in een penitentiaire inrichting kan er in een spreekkamer opnameapparatuur aanwezig zijn. Een spreekkamer in een penitentiaire inrichting wordt voor doeleinden gebruikt, onder andere voor gesprekken tussen advocaten en hun cliënten. Voor politiebureaus geldt dat gesprekken tussen advocaten en hun cliënten in principe niet plaatsvinden in ruimten waar opnameapparatuur aanwezig is. In incidentele gevallen, bijvoorbeeld bij kleine politiebureaus, kan het voorkomen dat deze gesprekken wel plaatsvinden in een ruimte met uitgeschakelde opnameapparatuur.
Deelt u de mening dat hier geen sprake is van een incident, maar toch meer van een structurele schending van het recht van een verdachte/veroordeelde om in alle beslotenheid met zijn advocaat te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier in zoverre om een incident dat ten onrechte aan de heer Korver is medegedeeld dat er geen opnameapparatuur in de spreekkamer aanwezig was, terwijl dit wel het geval was. Deze opnameapparatuur stond overigens uit.
Worden advocaten en hun cliënten voorafgaand aan het gesprek op de hoogte gesteld van de aanwezigheid van een microfoon in de gespreksruimte? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels is over deze kwestie gesproken met de Nederlandse Orde van Advocaten. De Nederlandse Orde van Advocaten had bij de Dienst Justitiële Inrichtingen er op aangedrongen dat er in elke penitentiaire inrichting spreekkamers zijn zonder opnamemogelijkheden. Dit is vanwege organisatorische en logistieke redenen niet mogelijk. Daarom is aan de Orde voorgesteld om in het vervolg altijd duidelijk aan de advocaat te maken of er opnameapparatuur in een spreekkamer aanwezig is. Indien dit het geval is, kan aan de advocaat worden aangetoond dat deze apparatuur uitstaat. Dit voorstel wordt momenteel door de Dienst Justitiële Inrichtingen verder geconcretiseerd en zal verder worden besproken met de Orde.
Bent u van mening dat, als er opnamemogelijkheden in een gespreksruimte zijn, dit gecommuniceerd moet worden met de verdachte/gedetineerde en zijn advocaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gebeurt dat ook altijd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u zich voorstellen dat door de aanwezigheid van opnameapparatuur in een gespreksruimte waar advocaat en cliënt vertrouwelijk spreken, zij niet vrij zullen spreken vanwege de angst om afgeluisterd te worden ook al weten ze dat de opnames vernietigd zullen worden? Wat doet u eraan om dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat gesprekken tussen cliënten en advocaten altijd in een ruimte moeten plaatsvinden waarin geen opnamemogelijkheden zijn?
Zie antwoord vraag 4.
De begeleiding van BES-bursalen |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «BES-bursalen toevertrouwd aan zorg S4»?1
Ja.
Klopt het dat er geen organisaties vanuit de BES-eilanden2 zijn benaderd of zijn ingelicht over het besluit te stoppen met SSC3 en over te stappen op de St. Maarten Student Services (S4)? Zo nee, kunt u een overzicht verschaffen van de contacten die er zijn geweest? Zo ja, waarom is deze keuze gemaakt? Deelt u voorts de mening dat het een onjuiste beslissing is geweest de organisaties in de BES-eilanden, en daarmee haar belangen, te negeren?
Vanaf komend studiejaar geldt er voor de BES-studenten een nieuw stelsel van studiefinanciering. Op basis van de Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba – B (Staatsblad 2011, 33) wordt de Wet studiefinanciering BES gewijzigd. De uitvoering van BES-studiefinanciering is belegd bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), afdeling studiefinanciering, onder verantwoordelijkheid van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Zowel RCN als DUO hebben geen ervaring met begeleiding van BES-bursalen in Nederland. Omdat deze vorm van begeleiding in de Nederlandse Antillen tot de transitie werd verstrekt, heb ik, ook vanwege de veranderingen die het nieuwe studiefinancieringssysteem met zich zal brengen, besloten deze, in elk geval voorlopig, te continueren.
De inzet was de begeleiding te laten plaatsvinden zoals in voorgaande jaren. Dat zou betekenen dat de bursalen van Bonaire onder begeleiding van de SSC in Nederland gaan studeren en de bursalen van Saba en Sint-Eustatius begeleiding van S4 ontvangen. Een belangrijke reden om de begeleiding te laten voortzetten door deze twee stichtingen is dat zij ruime ervaring hebben met de begeleiding van studenten. Een ander belangrijk punt is dat zij beschikken over een vestiging in Nederland, en zodoende korte lijnen hebben met bijvoorbeeld woningbouwverenigingen voor het regelen van huisvesting.
In een laat stadium bleek het voor de SSC niet mogelijk te zijn om voor andere studenten dan die van Curaçao zelf, begeleiding te organiseren. Als gevolg hiervan heeft DUO, mede gelet op de afspraken die inmiddels met S4 waren gemaakt (o.a. over het regelen van adequate huisvesting in Nederland), deze verzocht om ook de studenten van Bonaire te begeleiden.
Er is absoluut geen sprake van het negeren van de organisaties in de BES-eilanden en hun belangen, maar er is in het belang van de bursalen gehandeld om een tijdige begeleiding mogelijk te maken, door een organisatie die aantoonbare ervaring heeft op dit terrein.
Kunt u bevestigen dat een of meerdere organisaties, gelegen in de BES-eilanden, bereid waren om op korte termijn de zorg voor deze studenten op zich te nemen? Zo ja, over welke organisaties gaat het en welke afweging heeft hieraan ten grondslag gelegen? Kunt u tevens bevestigen dat de organisatie «Fundashon Ban Boneiru Bèk!» al in 2008 een offerte heeft ingediend om de zorg van studenten afkomstig uit Bonaire op zich te nemen? Welke afweging is er gemaakt om deze organisatie niet te benaderen?
Er is geen onderzoek geweest naar de bereidheid van andere partijen, gelegen in de BES-eilanden, om de zorg voor de studenten op zich te nemen. Zie verder mijn antwoord op vraag 2. Ik heb in 2008 geen offerte van Fundashon Ban Boneiru Bèk! ontvangen. Ik vermoed dat wordt gerefereerd aan een offerte die Ban Boneiru Bèk op dat moment heeft ingediend bij de toenmalige uitvoeringsorganisatie voor de studiefinanciering in het eilandgebied Bonaire, de Fundashon Finansiamentu di Estudio di Bonaire (FINEB). De FINEB heeft destijds geen gebruik gemaakt van deze offerte.
Voor hoelang is S4 verantwoordelijk voor de zorg van de zogenaamde «BES-bursalen»? Deelt u het belang dat er, waar mogelijk, in het vervolg de voorkeur wordt gegeven aan organisaties die verankerd zijn in de lokale samenleving? Zo nee, waarom niet?
De afspraken die DUO heeft gemaakt over begeleiding die S4 zal bieden aan de BES-bursalen betreffen alleen het studiejaar 2011–2012. Voor de studiejaren die daarop volgen zal onderzocht worden of er andere partijen zijn die de begeleiding ter hand zouden kunnen nemen. Hiertoe zal binnenkort een Pakket van Eisen worden opgesteld, waaraan partijen dienen te voldoen. Begeleiding door mentoren die bekend zijn met de cultuur van de BES-eilanden zal daarbij zeker een rol spelen. Een andere factor zal een adequaat uitvoeringsapparaat in Nederland zijn, dat in staat is de gewenste voorzieningen te leveren.
Hoe verhoudt het besluit om in zee te gaan met S4 met de keuzemogelijkheid van de student om hun zorg in te kopen dan wel deze zelf te verzorgen zoals geregeld in Artikel 16 Wet Studiefinanciering BES? Is er in dit kader, conform artikel 16 lid 6, een ministeriële regeling met nadere voorschriften beschikbaar? Zo ja, kunt u deze als bijlage toevoegen aan de beantwoording?
Artikel 16 Wet studiefinanciering BES heeft betrekking op het studiejaar 2010–2011. Voor dit studiejaar zijn met de SSC en S4 nog samenwerkingovereenkomsten gesloten door het inmiddels voormalig Land Nederlandse Antillen (voor de bursalen van Saba en Sint-Eustatius) en de FINEB (bursalen van Bonaire). Er is geen ministeriële regeling met nadere voorschriften.
Deelt u de conclusie dat de uitspraken van de directeur van de St. Maarten Student Services aanleiding geven om te twijfelen aan de aanname dat de BES-studenten adequate zorg krijgen aangezien de directeur duidelijk laat merken dat de zorg voor de BES-studenten op geen enkele manier ten koste mag gaan van de zorg verleend aan Sint Maartense studenten?
Deze conclusie deel ik niet. Zoals hierboven aangegeven, heb ik afspraken gemaakt met de S4. Hierbij is door de directeur van de S4 toegezegd de studenten van Bonaire net zo goed te begeleiden als de studenten van de bovenwindse eilanden. Ik heb dan ook geen enkele aanleiding te twijfelen aan de zorg die S4 zal besteden aan begeleiding van de BES-studenten.
Kunt u garanderen dat S4 een adequate personele bezetting hebben om de BES-studenten de juiste zorg en begeleiding te bieden? Zo nee, is hij bereid alsnog maatregelen te treffen zodat dit wel het geval zal zijn?
Door de toename van het aantal bursalen dat S4 komend studiejaar zal begeleiden, zal de personele bezetting van S4 zodanig zijn dat een adequate begeleiding kan worden geboden.
Het onderzoek naar de integriteit van instituties op Curaçao |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «RMR: Geen onderzoek, wel aanbevelingen1,» «Donner: Geen onderzoek naar regering Curaçao»2 en «Nederland doet toch onderzoek naar Centrale Bank-affaire»3?
Begrijpt u dat, als u in deze zaak op het ene moment spreekt over een onderzoek in opdracht van de Rijksministerraad naar «de gehele situatie welke is ontstaan» op Curaçao en op het andere moment verklaart dat dit onderzoek geen betrekking heeft op «de gedragingen en feiten die onlangs boven water zijn gekomen» en dat een onderzoek naar de regering van Curaçao «niet de bedoeling is», er veel verwarring ontstaat over de zaken waar dan wel onderzoek naar gedaan zal worden?
Op welke «gehele situatie» doelt u als daartoe niet behoren «de gedragingen en feiten die onlangs boven water zijn gekomen»? In deze «gehele situatie» spelen de onderlinge beschuldigingen tussen het kabinet en de directeur van de Centrale Bank waar u op doelt met de woorden «gedragingen en feiten die onlangs boven water zijn gekomen» toch juist een prominente rol? Ligt het daarom niet voor de hand om deze zaken wel mee te nemen in het onderzoek? Hoe kan de «gehele situatie» in kaart gebracht worden als kwesties als deze vermeden worden?
Kunt u helderheid verschaffen over het onderzoek waartoe de Rijksministerraad precies besloten heeft? Wat zal er onderzocht worden? Door wie zal het onderzoek uitgevoerd worden? Wanneer zal het onderzoek beginnen en afgerond worden? Welke mogelijke consequenties zullen er verbonden worden aan de uitkomsten van het onderzoek?
In hoeverre is de conclusie gerechtvaardigd dat, als u verklaart dat de Rijksministerraad niet bevoegd is onderzoek te doen naar de situatie bij de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten omdat alleen de Raad van Commissarissen dit kan doen omdat dit in het statuut van de Centrale Bank staat,u alsnog door de knieën gaat voor de regering van Curaçao die dit precieze standpunt per brief aan u heeft medegedeeld om het aangekondigde onderzoek door de Rijksministerraad te vermijden? Komt u hiermee niet terug op uw eerdere verklaring dat de brief van de regering van Curaçao niet van invloed zou zijn op het besluit van de Rijksministerraad om een onderzoek in te stellen?
Kunt u toelichten waarom een artikel uit het statuut van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten het onmogelijk zou maken voor de Rijksministerraad, de hoogste autoriteit binnen het Koninkrijk, om een onderzoek te gelasten naar de Centrale Bank? Zijn er nog meer rechtspersonen die voor zichzelf kunnen bepalen dat ze uitgesloten zijn van onderzoek door hierover een passage op te nemen in de eigen statuten? Zo ja, welke?
Kunt u uitleg verschaffen over uw stelling dat het onderzoek in opdracht van de Rijksministerraad plaats zal vinden «in goed overleg met Curaçao» op basis van artikel 36 van het Statuut dat over wederzijdse ondersteuning gaat terwijl Curaçao u per brief heeft geïnformeerd niet langer in te kunnen stemmen met het door de Rijksministerraad gelaste onderzoek? Is het onderzoek, nu Curaçao niet langer instemt, niet noodzakelijkerwijs gebaseerd op artikel 43 tweede lid van het Statuut dat gaat over waarborging van deugdelijk bestuur door het Koninkrijk? Is er – indien het onderzoek inderdaad plaatsvindt op basis van artikel 43 tweede lid van het Statuut – niet al sprake van (een vorm van) hoger toezicht?
In hoeverre heeft u – in ogenschouw nemende het feit dat Curaçao u heeft laten weten er niet meer mee in te stemmen – vertrouwen in voldoende medewerking door Curaçao met het door de Rijksministerraad gelaste onderzoek? Was het de bedoeling dat Curaçao leden zou voordragen voor de beoogde onafhankelijke commissie? Zo ja, is Curaçao daartoe nog bereid? Hoe kan gewaarborgd worden dat de onafhankelijke commissie toegang krijgt tot de benodigde informatie? Is Curaçao bereid om in dit kader medewerking te verlenen?
Heeft u in deze situatie (een vorm van) hoger toezicht overwogen? In hoeverre acht u gezien de verstoorde relatie tussen regering en overheidsapparaat en overheids-nv’s – in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek – een extra controle door het Koninkrijk op benoemingen en ontslagen wenselijk? Is gedurende de periode 1993–1996 op Sint Maarten een dergelijke verantwoordelijkheid niet gelegd bij de gezaghebber? In welke mate is dit een voorbeeld wat in deze kwestie gevolgd zou kunnen worden?
Het meerpersoonscelgebruik in vreemdelingendetentie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat vreemdelingen in vreemdelingenbewaring niet slechter af moeten zijn dan strafrechtelijk geplaatste gedetineerden, die wél strafbare feiten hebben gepleegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het feit dat in het gevangeniswezen het percentage meerpersoonscellen 15% is tegenover 97% bij de sector bijzondere voorzieningen?1
In 2004 is de Penitentiaire Beginselenwet gewijzigd waarmee een wettelijke basis werd gelegd voor meerpersoonscelgebruik bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Vanaf dat moment is het uitgangspunt van de regering geweest dat meerpersoonscelgebruik (MPC-gebruik) een reguliere en volwaardige vorm van detentie is. Ook de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) heeft in haar themaonderzoek naar MPC-gebruik geconcludeerd dat het meerpersoonscelgebruik inmiddels algemeen aanvaard is. Ik deel dan ook niet de opvatting dat personen die in een MPC geplaatst zijn slechter af zouden zijn dan personen die in een eenpersoonscel zijn geplaatst. Bij nieuwbouw van detentiecapaciteit geldt vanaf de invoering van het MPC-gebruik, zowel voor het gevangeniswezen als voor de directie bijzondere voorzieningen, de eis dat de cellen 100% MPC-geschikt dienen te zijn. De centra voor vreemdelingenbewaring zijn over het algemeen pas gebouwd nadat deze eis van 100% MPC-geschiktheid werd ingevoerd, terwijl de meeste penitentiaire inrichtingen van voor die tijd dateren. Dit verklaart het grote verschil in MPC-gebruik bij beide sectoren van DJI.
Waar komt dit opmerkelijke verschil vandaan dat meerpersoonscelgebruik in het gevangeniswezen op beperkte schaal voorkomt, terwijl het in de vreemdelingenbewaring standaard en gedurende het gehele verblijf in een detentiecentrum wordt toegepast?1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het in de centra voor vreemdelingenbewaring de standaard werkwijze om gedetineerden direct bij binnenkomst op een meerpersoonscel te plaatsen? Waarom neemt u de aanbeveling van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) niet over om vreemdelingen eerst op een eenpersoonscel te plaatsen en pas na psycho-medisch advies over te gaan tot plaatsing in een meerpersoonscel? Hoe uitgebreid is de medische intake die nu binnen 24 uur plaatsvindt? Kunnen hier op zorgvuldige wijze alle relevante contra-indicaties voor meerpersoonscelgebruik worden vastgesteld?
De inkomstenprocedure geschiedt op een zorgvuldige wijze. Bij binnenkomst worden vreemdelingen zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 24 uur gezien door de Medische Dienst. De medische intake wordt verricht door een justitieel verpleegkundige. De justitieel verpleegkundigen zijn aanvullend op hun basisopleiding tot verpleegkundige geschoold in het herkennen van en handelen ten aanzien van zowel somatische als psychische ziektebeelden die specifiek in een gesloten setting aandacht behoeven. De intake wordt uitgevoerd volgens vaste, voorgeschreven procedures. Het verslag van de intake wordt gezien door een justitieel geneeskundige die de eindverantwoordelijkheid draagt. Onderdeel van de intake vormt een controle op medische (somatische) contra-indicaties voor MPC-gebruik. Hierbij wordt onder meer onderzocht op symptomen van vermoedelijk infectieuze aard. Als er sprake is van infectieuze aandoeningen wordt beoordeeld of deze een risico vormen voor een celgenoot. Waar nodig worden deze personen geplaatst op een eenpersoonscel, bijvoorbeeld op een extra zorgafdeling. De plaatsing op een eenpersoonscel wordt periodiek geëvalueerd.
Waarom neemt u de aanbeveling van de ISt niet over om langverblijvende vreemdelingen die daar behoefte aan hebben na verloop van tijd om humanitaire redenen op een eenpersoonscel te plaatsen? Zijn hier meer redenen voor te geven dan de constatering van de ISt dat meerpersoonscelgebruik algemeen aanvaard is? Deelt u de mening dat algemeen aanvaard niet wil zeggen dat het verblijf op een meerpersoonscel minder zwaar of bezwarend zou zijn?
Het uitgangspunt bij de plaatsing op een MPC is dat een ieder geschikt wordt geacht voor samenplaatsing, tenzij verblijf op een eenpersoonscel noodzakelijk is. Dit uitgangspunt geldt ook voor langverblijvende vreemdelingen. Indien plaatsing in een MPC ongewenst is, komt betrokkene in aanmerking voor plaatsing in een eenpersoonscel. Het gaat hierbij echter altijd om een individuele beslissing in een individueel geval.
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1, 2 en 8 heb toegelicht, deel ik niet de opvatting dat personen die in een MPC geplaatst zijn slechter af zouden zijn dan personen die in een eenpersoonscel zijn geplaatst.
Wat gaat u doen met de constatering van de ISt dat de klimaatbeheersing in gebouw 4 van het detentiecentrum Zeist gebrekkig is, dat hierover in deze inrichting veel klachten zijn zowel onder de ingesloten vreemdelingen als bij het personeel en dat de medische dienst zelfs ademhalingsproblemen en andere gezondheidsklachten constateert die hierdoor zijn veroorzaakt? Wanneer zal dit probleem zijn opgelost?
Op dit moment wordt in het ventilatiesysteem van gebouw 4 een aantal verbeteringen doorgevoerd. Voorts worden de mogelijkheden onderzocht om in de recreatieruimtes naast de mechanische ventilatie ook natuurlijke ventilatie te realiseren. Ik verwacht van genoemde maatregelen een structurele verbetering van het binnenklimaat.
Bij hoge buitentemperaturen worden extra maatregelen getroffen.
Wat is uw reactie op de constatering van de ISt dat de meerpersoonscellen in warme periodes benauwd worden en dat temperaturen op kunnen lopen tot temperaturen van boven de 40 graden?
Het tegengaan van hitteoverlast voor personeel en ingeslotenen heeft prioriteit en vergt maatwerk dat per locatie en gebouw moet worden ingevuld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de meerpersoonscelpraktijk niet alleen door het gevangeniswezen wordt geëvalueerd met behulp van de uitkomsten van het inspectierapport, maar dat dit ook voor de meerpersoonscelpraktijk in vreemdelingendetentie zal gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de ISt geeft hiervoor geen aanleiding. Uiteraard zal wel mede aan de hand van de bevindingen van de ISt per inrichting voortdurend kritisch worden gekeken naar het MPC-gebruik. Het ISt-rapport bevat hiervoor bruikbare handvatten.
Op welke wijze gaat u het uitgangspunt dat vreemdelingen, die in afwachting van hun uitzetting zijn, niet in slechtere omstandigheden hoeven te verblijven dan mensen die vanwege strafbare feiten zijn vastgezet verder vormgeven?
Zie antwoord vraag 1.
Het afschaffen van de overdrachtsbelasting |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overdrachtstaks op tocht»1?
Ja.
Klopt het dat u zoekt naar mogelijkheden om de overdrachtsbelasting te verlagen of af te schaffen? Is daarbij het afschaffen, dan wel verlagen, van de overdrachtsbelasting voor starters op de woningmarkt prioriteit? Kunt u dat toelichten?
Inmiddels heeft het kabinet besloten om het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen tijdelijk te verlagen van 6 naar 2%. De dekking voor deze maatregel is in de brief van 1 juli jl. van de minister en staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer toegelicht.
De maatregel is voor starters op de koopmarkt voordelig. In het komende jaar kunnen zij tegen gunstigere voorwaarden en lagere financiële risico’s instappen. Starters hebben veelal een relatief hoge hypothecaire schuld waarin ook de overdrachtsbelasting wordt meegefinancierd.
Klopt het dat het budgettaire beslag van het afschaffen van de gehele overdrachtsbelasting vier miljard euro bedraagt?
Het budgettaire beslag van afschaffen van de gehele overdrachtsbelasting bedraagt structureel circa 4 miljard euro.
Klopt het dat het budgettaire beslag van het afschaffen van de overdrachtsbelasting voor alleen starters, de groep mensen die voor het eerst een huis koopt, 400 miljoen euro bedraagt?
Indien starters vrijgesteld worden van overdrachtsbelasting, dan zou daarmee een budgettaire derving van circa 0,6 miljard euro zijn gemoeid. Overigens wijs ik erop dat een maatregel waarbij alleen voor starters een vrijstelling zou gelden voor de overdrachtsbelasting niet uitvoerbaar is door de Belastingdienst.
Met welk percentage moet het eigenwoningforfait en de totale overdrachtsbelasting worden verhoogd om de overdrachtsbelasting voor starters af te schaffen?
De budgettaire derving van het invoeren van een vrijstelling voor starters in de overdrachtsbelasting is geraamd op circa 0,6 miljard euro. Als dit bedrag gedekt wordt door een hoger tarief in de overdrachtsbelasting (voor zowel woningen als niet-woningen) dan dient het tarief met ruim 1%-punt verhoogd te worden tot ruim 7%. Als dit bedrag gedekt wordt door een verhoging van het eigenwoningforfait, dan dient dit met 0,2%-punt tot 0,75% verhoogd te worden.
Welke andere mogelijkheden ziet u om afschaffing van de overdrachtsbelasting voor starters te dekken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verwachte effecten op de woningmarkt – specifiek voor de doorstroming van huur naar koop en starters op de woningmarkt – van het afschaffen van de overdrachtsbelasting? Kunt u dit toelichten?
Uit verschillende onderzoeken van de afgelopen jaren komt naar voren dat verlagen of afschaffen van de overdrachtsbelasting leidt tot een toename van het aantal verhuisbewegingen en tot een verhoging van de arbeidsmobiliteit. Onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) uit 2003 en 2007 wijst erop dat een afname van de transactiekosten in de koopwoningen met 1%-punt leidt tot een toename van het aantal verhuizingen met 8% en tot een verhoging van het aantal baanwisselingen met circa 1,5 procent.2
Half augustus, bij het verschijning van de cMEV, volgt een inschatting van het CPB van de gevolgen van de tariefsverlaging van de overdrachtsbelasting in de jaren 2011 en 2012.
De diverse maatregelen van het kabinet in de huursector, zoals een recht op koop voor de huurder, maken het aantrekkelijk voor huurders om over te stappen naar de koopmarkt. Deze overstap wordt in het komende jaar verder vereenvoudigd door de verlaging van de overdrachtsbelasting.
Deelt u de mening dat een integrale herziening van de woningmarkt noodzakelijk is om de woningmarkt weer gezond te maken? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft tot diverse maatregelen besloten die het functioneren van de huurmarkt versterken. Hierbij kan gedacht worden aan het aanpakken van scheefwonen, het meewegen van schaarste in de huurprijs, en het richten van de corporaties op hun kerntaken. Ten aanzien van de koopmarkt is het kabinetsbeleid erop gericht om het vertrouwen te versterken, door de hypotheekrenteaftrek ongemoeid te laten en de financiële risico’s van de hoge hypotheekschulden te beperken. De tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting in combinatie met de handhaving van de hypotheekrenteaftrek resulteert in een forse impuls die de woningmarkt op dit moment goed kan gebruiken. Zoals aangegeven in de brief van 1 juli van de minister van Financiën en mij leidt het samenspel van de maatregel en de dekking daarvan eveneens tot lagere financiële risico’s.3 Dat is in lijn met de doelstelling van de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen welke per 1 augustus in werking treedt.
De brief van het kabinet over het Persoonsgebonden Budget van 21 juni 2011 |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Deelt u mijn conclusie dat straks tussen de 35 000 en 39 000 mensen buiten de boot vallen en geen zorg en/of begeleiding meer zullen krijgen? Kan het kabinet een toelichting geven wat de klachten van deze mensen zijn en waarom het kabinet het verantwoord acht dat zij geen zorg en/of begeleiding meer krijgen?
Nee, die conclusie deel ik niet. Zoals ik in mijn brief van dinsdag 21 juni (DLZ-6070169) heb aangegeven, valt niemand tussen wal en schip, omdat het recht voor iedereen behouden blijft. De verwachting is dat als gevolg van het vervallen van de toegang tot de pgb-regeling – een derde van de mensen ervoor zal kiezen om af te zien van AWBZ-zorg. Mogelijk heeft u het aantal van 35 000 tot 39 000 mensen afgeleid van deze aanname, uitgaande van het huidige aantal van circa 117 000 mensen met een pgb op basis van een extramurale AWBZ-indicatie. Uit verschillende onderzoeken die ik heb bijgesloten bij mijn brief van 21 juni jl., waarin mensen met een pgb zijn bevraagd, blijkt dat zonder de keuze voor een persoonsgebonden budget mensen ervoor zullen kiezen de zorg zelf te gaan regelen betaald uit eigen portemonnee, geen hulp zouden hebben genomen, hun bestaande hulp zouden voortzetten en/of een groter beroep zouden doen op mantelzorg. Kortom, ze lossen hun zorgvraag op in eigen kring. Het gaat hierbij vooral om mensen met een indicatie voor persoonlijke verzorging en/of begeleiding. Dit is uitgebreid toegelicht in bijlage 2 van mijn brief van 21 juni jl.
Bent u ervan op de hoogte dat in de brief van 21 juni jl. de cijfers uit de programmabrief niet terug te vinden zijn? Wat gebeurt er met deze groep?
Deze cliënten hebben op dit moment een AWBZ-indicatie voor begeleiding. Daarmee zijn zij onderdeel van de groep cliënten met deze indicatie waarvan ik in mijn brief van 21 juni een overzicht geef. Deze groep zal, voor zover zij dan nog een zorgvraag hebben, vanaf 1 januari 2014 ondersteuning krijgen vanuit hun eigen gemeente uit hoofde van de Wmo. Om de ondersteuning voor deze groep toegankelijk te maken en te houden ga ik in overleg met zorgkantoren en zorgaanbieders.
Waarop is de aanname gebaseerd dat Zorg in Natura straks 30% goedkoper kan worden geleverd en dat er straks in tegenstelling tot de huidige situatie ook voldoende aanbod van zorg in natura zal zijn? Hoe groot zou de bezuiniging nog zijn als deze korting in de praktijk niet haalbaar blijkt?
Het is een misverstand dat uitgegaan wordt van een korting ten opzichte van de zorg in natura. Het uitgangspunt is dat binnen de zorg in natura tegen dezelfde kosten zorg kan worden geleverd als nu binnen het pgb. Verschillende aspecten spelen hierbij een rol. Ten eerste wil ik het mogelijk maken dat flexibele arbeidskrachten (zoals zzp-ers) die nu zorg leveren aan pgb-ers dit ook gaan doen binnen de zorg in natura. Dit gebeurt binnen de gangbare tarieven, zoals ze gebruikelijk zijn binnen de pgb-regeling. Er is geen reden te veronderstellen waarom zorgkantoren zzp-ers niet tegen eenzelfde tarief zouden kunnen contracteren dan nu door budgethouders gebeurt. Een tweede aspect waarmee rekening moet worden gehouden is dat op een andere manier invulling kan worden gegeven aan de zorgvraag (de wijze waarop de zorg wordt georganiseerd) dan nu het geval is. Daarbij speelt een rol dat binnen de zorg in natura vaak ruim binnen het maximum van het aantal uren van het indicatiebesluit zorg wordt geleverd. Door ook gebruik te maken van de zorgverlening die nu in het kader van de pgb-regeling beschikbaar is, kan het aanbod van zorg in natura worden verruimd en kan aan de extra zorgvraag in natura worden voldaan. De contracteerruimte zal in 2012 met € 100 miljoen worden verhoogd om de kosten van de extra vraag te kunnen op vangen.
Het is niet goed mogelijk om aan te geven wat het besparingsverlies zou zijn indien het zorgkantoor de zorg niet kan inkopen voor hetzelfde tarief als de pgb-vergoeding. Dit betekent namelijk niet dat de kosten automatisch met 30% toenemen. Zoals hierboven aangegeven kan de zorgvraag anders worden ingevuld of kan een lager aantal uren zorg worden geleverd dan maximaal geïndiceerd. De NZa zal mij medio mei 2012 adviseren over de toereikendheid van de toegekende contracteerruimte.
Hoe garandeert het kabinet de zorg voor de 70 000 mensen die vanaf 2014 recht hebben op begeleiding via de WMO? Gaat bijvoorbeeld het bijpassende budget ook naar gemeenten en wordt dit ook geoormerkt?
Ik verwijs u hierbij allereerst naar mijn programmabrief van 1 juni jl. De voorwaarden voor decentralisatie van begeleiding gelden zowel voor de zorg in natura als voor zorg die via een pgb wordt geleverd. Ten aanzien van de financiële vormgeving van de decentralisatie krijgen gemeenten extra middelen die in overeenstemming zijn met de taakuitbreiding die samenhangt met de decentralisatie van begeleiding. Het voornemen is om de extra middelen voor begeleiding via een decentralisatie-uitkering beschikbaar te stellen aan de gemeenten. Het kabinet wil dit geld in een later stadium overhevelen naar de algemene uitkering van het gemeentefonds. Ik kies – conform de sturingsfilosofie van de Wmo – niet voor een specifieke uitkering om de middelen te oormerken. De sturingsfilosofie is dat ondersteuning dicht bij de burger belegd moet worden met voldoende beleidsvrijheid voor gemeenten zodat er maatwerk kan worden geleverd en verbindingen kunnen worden gelegd met aanpalende beleidsterreinen.
Kunt u een duidelijk overzicht verschaffen van het aantal mensen per jaar dat tussen 2011 en 2015 gebruik zou maken van een PGB zonder ingrijpen van het kabinet en na het ingrijpen van het kabinet en het aantal mensen dat na het ingrijpen van het kabinet gebruik zal maken van zorg in natura in de AWBZ versus de WMO.
Zonder de pgb-plannen van het kabinet zouden er naar verwachting jaarlijks bijna 20 000 extra mensen een beroep doen op de pgb-regeling. Dit aantal is gebaseerd op een maandelijkse toename van circa 1650 mensen met een pgb. Dit is een saldo van de instroom en uitstroom.
Als gevolg van de pgb-plannen zullen naar verwachting elk jaar circa 2000 extra personen met een verblijfsindicatie gebruik maken van de pgb-regeling. Ook hier betreft het een saldo van de instroom en de uitstroom. Circa 18 000 cliënten hebben geen indicatie voor verblijf en daarvan zullen naar verwachting 12 000 personen uit deze groep in plaats van een pgb zorg in natura ontvangen. Circa 6000 zullen geen beroep doen op collectieve voorzieningen en zelf in hun zorgvraag voorzien. Dit is gebaseerd op verschillende onderzoeken waaronder het onderzoek van het SCP die erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van de pgb-regeling mensen ertoe aanzet een indicatie voor AWBZ aan te vragen (zie tevens antwoord op vraag 1). Het is niet de verwachting dat als gevolg van de pgb-maatregelen het beroep op de Wmo zal toenemen. Als begeleiding naar de gemeenten gedecentraliseerd wordt (per 1 januari 2013 voor nieuwe en per 1 januari 2014 voor huidige cliënten), dan zal dit uiteraard leiden tot een ander beroep op de Wmo. De Wmo verandert immers zelf. De combinatie van veranderingen heb ik in mijn brief van 21 juni geschetst.
Hoe hoog zijn de gemiddelde kosten van een pgb budget voor mensen met een indicatie voor verblijf versus de overige mensen met een pgb budget? Vindt de staatssecretaris het aannemelijk dat deze kosten even hoog zijn en zoja, waarop baseert de staatssecretaris dit?
De gemiddelde pgb-vergoeding voor mensen met een indicatie voor verblijf is circa € 43 000. De gemiddelde pgb-vergoeding voor mensen met een indicatie zonder verblijf is € 12 000. Daarmee zijn de gemiddelde pgb-budgetten niet gelijk. Het is zeer verklaarbaar dat de budgetten voor de groep met een gemiddeld hoge zorgvraag (de verblijfsgeïndiceerden) veel hoger zijn dat het gemiddelde van de zeer grote en diverse groep met een extramurale indicatie. Ook bij de laatste groep komen overigens budgetten voor die zeer hoog zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor morgenochtend 10.00 uur (23 juni)?
Ja.
Het onderzoek verricht door TrustLaw |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek, verricht door TrustLaw, over de positie van vrouwen in verschillende landen?1
Deelt u de uitkomsten van de door TrustLaw verrichte enquête onder 213 «gender» experts? Zo nee, kunt u aangeven waarom u het niet eens bent met de uitkomsten van deze enquête?
Deelt u de mening van het onderzoek dat de situatie in de «top vijf» landen, waar de positie voor vrouwen en meisjes als «zeer slecht» wordt beschreven, dusdanig is dat er de facto geen significant verschil bestaat in de positie van vrouwen en meisjes in deze landen? Zo, nee kunt u aangeven waarom u de positie van vrouwen en meisjes in onder meer Kongo, Somalië, Pakistan en India significant beter acht dan die van vrouwen en meisjes in Afghanistan?
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de resultaten van dit onderzoek zich verhouden tot uw beleid waarbij «door een samenstel van factoren, terugkeer naar Afghanistan een onevenredige psychosociale druk ontstaat» en derhalve terugkeer van «meisjes met een verwesterde levensstijl» niet gevraagd kan worden?
Kunt u aangeven of de situatie in onder meer Kongo, Somalië, Pakistan en India voldoet aan het naar aanleiding van «samenstel van factoren die kunnen leiden tot een onevenredige psychosociale druk»? Zo nee, kunt u dan, mede naar aanleiding van het eerdergenoemde onderzoek, exact aangeven waarom u van mening bent dat er in deze landen geen sprake is van een dergelijke «samenstel van factoren»?
Bent u bereid om uw beleid hierin, mede naar aanleiding van dit onderzoek, te herzien? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u dit niet nodig acht?
Bent u voorts bereid in individuele gevallen bij vrouwen en meisjes uit onder meer Kongo, Somalië, Pakistan en India eenzelfde «samenstel van factoren die kunnen leiden tot een onevenredige psychosociale druk» te hanteren als bij vrouwen en meisjes uit Afghanistan?
Qat |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het radioprogramma «Dit is de dag» op Radio 1 op 21 juni 2011?
Ja.
Heeft u nog steeds geen antwoord gegeven op het schrijven d.d. 9 februari 2011 van het bestuur van de gemeente Uithoorn? Zo ja, wanneer bent u voornemens om dan een reactie op te geven?
Ik verwacht de brief spoedig te kunnen beantwoorden.
Deelt u de mening dat qat verboden moet worden omdat de handel in qat overlast, verloedering en verkeersveiligheidproblemen met zich meebrengt naast het eerder genoemde argument dat qat opbrengsten gebruikt worden ter financiering van terroristische groeperingen?
In de brief over het drugsbeleid die mijn ambtgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik op 27 mei jongsleden naar uw Kamer stuurden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 24 077, nr. 259) meldden wij dat het kabinet zal bezien of qat op de lijst van verboden middelen moet worden geplaatst. De komende maanden wordt onderzoek naar verschillende aspecten van de problematiek gedaan. Dit najaar zal het kabinet, in het licht van de resultaten van het onderzoek, besluiten welke maatregelen nodig zijn.
Wat betreft het financieren van terroristische groeperingen met de opbrengsten van de handel in qat zijn mij geen concrete aanwijzingen bekend.
Klopt het bericht dat buitenlandse veiligheidsdiensten posten bij ondernemers om distributie naar hun landen, waar qat verboden is, te voorkomen? Zo ja, gebeurt dit dan onder gezag van een Nederlandse officier van justitie? Is de burgemeester van Uithoorn hiervan op de hoogte gebracht? Zo nee, waarom niet?
In het belang van lopende onderzoeken kan ik geen mededelingen doen over de vraag of in een concreet geval buitenlandse autoriteiten actief zijn.
Welke mogelijkheden (instrumenten) heeft het bestuur van Uithoorn om de verloedering en de overlast van qat aan te pakken?
Gemeenten die aan qat gerelateerde overlast ondervinden kunnen via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) maatregelen nemen om deze overlast tegen te gaan. Enkele gemeenten maken al van deze mogelijkheid gebruik. Van een van deze gemeenten, de gemeente Tilburg, heb ik vernomen dat de APV een geschikt instrument wordt gevonden om de overlast tegen te gaan.
Externen bij de VtsPN |
|
Ronald van Raak |
|
Wie heeft sinds mei 2011 de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de voorziening tot samenwerking politie Nederland (vtsPN)?1
Volgens de Transitieafspraken tussen de Korpsbeheerders, het College van Procureurs-generaal en mij is de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN) sinds 1 mei 2011 bij mij belegd in mijn rol als korpsbeheerder van het KLPD (zie stcrt-2011–97291 van 6 juni 2011).
Waarom is de inhuur van externe medewerkers bij de vtsPN vanaf november 2010 met tientallen procenten gestegen?
Van 2009 tot 1 mei 2011 heeft de vtsPN een sterke daling van de externe inhuur gerealiseerd van 65% van het percentage van het totale personeelsbudget en van 75% van het percentage van het totale aantal fte’s.
In november 2010 bedroeg het aantal externen bij de vtsPN 153 fte. Per 1 mei 2011 bedroeg dit aantal 190 fte. In de Transitieafspraken is afgesproken dat niet-operationele vacatures in de transitieperiode zeer terughoudend moeten worden ingevuld. Het is moeilijk om, conform de Transitieafspraken, intern personeel te krijgen voor functies met een aanstelling van tijdelijke duur. Om de continuïteit van de dienstverlening ten behoeve van het primaire politieproces toch te kunnen borgen en om het huis verder op orde te brengen (ICT en bedrijfsvoering) doet de vtsPN beroep op externen.
Ultimo juli 2011 is 15,3% van de totale personeelskosten uitgegeven aan externe inhuur. Ik zal er bij de vtsPN op toezien dat de kosten van externe inhuur voor uitvoering van de reguliere taken wordt teruggedrongen naar het niveau van de Rijksnorm van 10%. Er kan zich één uitzondering voordoen. Voor de uitvoering van het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie 2011–2014 zal mogelijk specialistische externe inhuur noodzakelijk zijn. Ik zal hierbij echter zeer zorgvuldig te werk gaan. Ik zal primair kijken naar de beschikbare expertise binnen de politie. Indien deze expertise niet binnen de politieorganisatie gevonden kan worden, dan zoek ik deze binnen de (semi)overheid. Pas indien de benodigde capaciteit of expertise ook hier niet beschikbaar is, zal capaciteit van buiten de overheid worden aangetrokken door uitbesteding van werkpakketten. Alleen in het geval van zeer schaars specialistisch personeel zal externe inhuur plaatsvinden.
In mijn brief van 23 juni 2011 met kenmerk 2011-2000246672 heb ik ten onrechte opgemerkt dat de vtsPN al voldoet aan de Rijksnorm van 10%. De Rijksnorm voor externen wordt uitgedrukt als percentage van de totale personeelsuitgaven en niet als percentage van het totale aantal fte’s, zie de brief van de minister van BZK (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 501, nummer 15). Overigens is de Rijksnorm formeel niet van toepassing op de politie en de vtsPN.
Komt de snelle groei van externe medewerkers bij de vtsPN voort uit nieuwe problemen met de ICT bij de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom gaat de vtsPN een extern bedrijf inhuren om te zien hoe de kennis van onder meer al die externen beter kan worden benut?
De vtsPN huurt geen extern bedrijf in om te zien hoe de kennis van de externen beter kan worden benut.
Bent u bereid de externenrapportage van de vtsPN voortaan naar de Kamer te sturen?
De directie van de vtsPN rapporteert maandelijks aan mij over de ontwikkelingen ten aanzien van de inhuur van externen. Indien daar aanleiding toe bestaat zal ik in de reguliere verantwoording aan de Kamer hier nader op ingaan.
De toezeggingen aan de heer Robesin ten aanzien van ontpoldering in Zeeland |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de open brief van de heer Robesin aan u gericht op 16 juni 2011? Herinnert u zich het plenaire debat van 26 april 2011 over dit onderwerp?
Ja ik ken de brief en herinner mij het debat.
Deelt u de mening dat uit genoemde brief blijkt dat er in ieder geval voor het genoemde Statenlid een duidelijk verband bestond tussen zijn stemgedrag enerzijds en de bij hem gewekte verwachting dat er geen sprake zou zijn van ontpoldering anderzijds? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak gedaan tijdens het plenaire debat van 26 april jl. «er zijn geen toezeggingen gedaan»? Zo nee, bent u dan van mening dat het genoemde Statenlid een andere kijk op de werkelijkheid heeft dan u?
Het is niet aan mij om daar een oordeel over uit te spreken. De discussie in het bedoelde debat ging over toezeggingen die zouden zijn gedaan om daarmee de steun van een meerderheid van de Eerste Kamer te verwerven. Dergelijke toezeggingen zijn niet gedaan.
Deelt u de mening dat de passage in de genoemde brief «op 23 mei heb ik de coalitie een dienst bewezen, in de hoop en de verwachting dat ontpoldering Zeeland eindelijk (!) bespaard zou blijven» niet anders gelezen kan worden dan in de zin dat er bij het genoemde Statenlid in ruil voor een u welgezind stemgedrag verwachtingen zijn gewekt ten aanzien van het achterwege blijven van ontpoldering? Zo ja, bent u dan nog steeds van mening dat er geen sprake is van «de schijn dat er wel iets is gebeurd»? Zo nee, hoe leest u deze passage dan wel?
Nee. In het regeerakkoord is reeds aangekondigd dat in overleg met Vlaanderen een alternatief ontwikkeld zal worden voor de ontpoldering van de Hedwigepolder in Zeeuws-Vlaanderen. Dit betekent dat er verwachtingen zijn gewekt bij het verschijnen van het regeerakkoord. Het kabinet zal de in het regeerakkoord gemaakte afspraak gestand doen. Staatssecretaris Bleker heeft hierover op 17 juni een brief aan uw Kamer gestuurd.
Hebt u in een gesprek met het genoemd Statenlid op 23 mei 2011 hem inderdaad «voldoende duidelijk» gemaakt «dat niet mocht worden getwijfeld aan de maximale inzet van het kabinet om het ontpolderingspook uit Zeeland eens en voorgoed te verjagen»? Zo ja, deelt u onze mening dat, omdat in datzelfde gesprek ook gesproken is over de Eerste Kamerverkiezing, dit door genoemd Statenlid kon worden opgevat als een politieke toezegging? Zo nee, begrijpt u dat genoemd Statenlid het zo heeft kunnen vatten?
Zoals ik ook tijdens het plenaire debat van 26 april 2011 heb gezegd doe ik geen inhoudelijke mededelingen over het gesprek dat dhr. Wilders en ik op 14 april 2011 met dhr. Robesin hebben gevoerd. Het betrof een vertrouwelijk gesprek. Ik wil bij deze nogmaals bevestigen dat er geen toezeggingen zijn gedaan aan betrokkenen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Kamerdebat over de ontpoldering in Zeeland?
Ja.
Het bericht ‘Verzet bij Inholland’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzet bij Inholland»1, over het verzet van de Raad van Toezicht van Inholland tegen de afspraak om de onterechte declaraties en gemiste transacties zo mogelijk persoonlijk op de ex-bestuurders te verhalen?
Ja.
Bent u net als een voormalig bestuurder geschokt over de inhoud van de documenten en deelt u zijn mening dat dit aantoont dat deze raad op oude voet verdergaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb afspraken gemaakt met de huidige voorzitter van het College van Bestuur om ondoelmatig verstrekte declaraties en uitgaven zoveel mogelijk op de betrokken personen te verhalen. Hij heeft mij verzekerd dat hij de met mij gemaakte afspraken zal nakomen. Bovendien is Inholland gestart met de herziening van de samenstelling van de Raad van Toezicht. De zittende leden zijn onlangs teruggetreden en per 1 juli 2011 is Henk Breukink aangetreden als nieuwe voorzitter.
Klopt de veronderstelde bewering van een van de leden van de Raad van Toezicht dat er toezeggingen aan de staatssecretaris zouden zijn gedaan? Zo nee, wat zijn de exacte toezeggingen?
Er van uitgaand dat u doelt op de uitspraak in het artikel in de Telegraaf van 21 juni dat er geen toezeggingen zouden zijn gedaan, bericht ik u het volgende.
Ik heb de huidige voorzitter van het College van Bestuur van Inholland gemeld dat ik alle bedragen, die als ondoelmatig en onrechtmatig door de inspectie zijn vastgesteld, zal terugvorderen bij Inholland. Ik houd daarbij rekening met de eerder teruggevorderde € 183 000 betreffende de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007.
Ik heb voorts de toezegging van de huidige voorzitter dat hij, indien mogelijk, de ondoelmatige uitgaven betreffende de voormalige leden van het College van Bestuur terug zal vorderen. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake moet zijn van individueel profijt. Bovendien moet een dergelijke terugvordering een wettelijke basis hebben.
Ik heb tevens met de huidige voorzitter van het College van Bestuur besproken dat Inholland de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007 alsnog om een opgave vraagt van de totale inkomsten in de periode 2007–2010. Inholland heeft dat inmiddels gedaan. Indien sprake is van meerinkomsten ten opzichte van de € 199 200 aan neveninkomsten bij een consultancybureau, moeten deze conform afspraken alsnog terug vloeien naar Inholland.
Daarnaast heeft de huidige voorzitter mij toegezegd dat de door het nieuwe College van Bestuur ingezette cultuur van transparantie, soberheid en integer handelen wordt doorgezet. Inholland blijft daarop waakzaam en zorgt ervoor dat de nieuwe cultuur verder wordt geborgd in de organisatie. De voorzitter rapporteert mij daarover per 1 september 2011.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een raad van toezicht probeert te ontkomen aan een afspraak met een bewindspersoon? Zo nee, waarom niet?
De voorzitter van het College van Bestuur heeft het departement per direct laten weten dat de gemaakte afspraken gestand worden gedaan. Ik ga ervan uit dat de Raad van Toezicht zich – net als de voorzitter van het College van Bestuur – houdt aan de afspraken.
Deelt u de mening dat het inschakelen van een huisadvocaat op rekening van de belastingbetaler met als doel te ontkomen aan een terugvordering in dit geval bijzonder ongepast is? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De voorzitter van het huidige College van Bestuur van Inholland heeft mij gemeld dat de huisadvocaat is ingeschakeld om te onderzoeken wat de juridische (on)mogelijkheden zijn van het terugvorderen van ondoelmatig verstrekte declaraties en uitgaven op de betrokken voormalige bestuursleden. Inholland komt de met mij gemaakte afspraken over terugbetaling na.
Bent u er zeker van dat de voorzitter van het College van Bestuur de afspraak zal nakomen?
Zie vraag 4.
Welke opties ziet u om het geld alsnog persoonlijk op de ex-bestuurders te verhalen indien Inholland zich niet aan de afspraak houdt?
De regering beschikt over één instrument; het terughalen van middelen bij de instelling. Ik kan de te veel betaalde middelen niet direct bij de ex-bestuurders terughalen.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen indien de afspraak toch niet wordt nagekomen?
Ik heb geen reden te veronderstellen dat het College van Bestuur van Inholland zijn afspraken op dit punt niet nakomt.
Het bericht dat jeugdzorginstellingen signalen van seksueel misbruik onvoldoende oppikken |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op de constatering van de commissie Samson dat jeugdzorginstellingen signalen van seksueel misbruik onvoldoende oppikken?1
Het herkennen van signalen van seksueel misbruik is cruciaal om dit misbruik ook aan te kunnen pakken, zodat de jeugdzorg kinderen een veilige plek biedt. Ik ben het dan ook met de voorzitter van de commissie Samson eens dat het van belang is dat medewerkers in de jeugdzorg daartoe in staat zijn.
Er is de afgelopen jaren door mijn voorgangers, dit kabinet en de organisaties en medewerkers in de jeugdzorg veel in gang gezet om misbruik in de jeugdzorg te voorkomen en te signaleren. De werkzaamheden van de commissie Samson dragen bij aan de aandacht die er voor dit onderwerp is. De conclusies en aanbevelingen uit het eindrapport van de commissie Samson dat in 2012 zal worden afgerond zal ik bovendien benutten om te bezien of het systeem van jeugdzorg verder verbeterd moet worden. Als er in de tussentijd zaken aan het licht komen die directe actie vragen, dan zal ik die natuurlijk waar nodig inzetten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de motie Langkamp2, die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat alle professionals die gaan werken met de verwijsindex en de verplichte meldcode in het signaleren, melden en bespreekbaar maken van een melding geschoold worden, wordt uitgevoerd?
De motie Langkamp voer ik op de volgende manier uit. Professionals, waaronder jeugdhulpverleners, worden op verschillende manieren geschoold en ondersteund bij het werken met de verwijsindex risicojongeren (VIR) en bij de implementatie van de meldcode. Dit als voorbereiding op wettelijke verankering van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Zo verzorgen gemeenten de scholing van meldingsbevoegde professionals voor het werken met de VIR. Onder alle professionals is de praktische «Handreiking Melden» verspreid waarin een afwegingenkader is opgenomen voor het doen van een melding in de verwijsindex. Een tweede brochure «Samenwerken in de jeugdketen» wordt verspreid. Op verzoek worden vanuit mijn ministerie workshops over de VIR verzorgd.
Als het gaat om het signaleren, melden en bespreekbaar maken van misbruik van kinderen in huiselijke kring biedt de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling professionals veel houvast. Ik heb verschillende modules voor training laten ontwikkelen zowel praktisch via de computer als «face to face». Zo is een basismodule «Werken met een meldcode» ontwikkeld die professionals leert te werken met een meldcode. Trainers die de «Train de Trainer-cursus» volgen, kunnen deze module geven. De aanbieders van deze en andere trainingen op het gebied van de meldcode en geweld in huiselijke kring zijn te vinden op de virtuele databank cursussen en trainingen. Daarnaast is voor professionals een e-learning module ontwikkeld. In deze module wordt ingegaan op het werken met de stappen uit de meldcode (waaronder het in kaart brengen van signalen, collegiale consultatie en melden), de verschillende vormen van geweld in huiselijke kring en de rol van ketenpartners. Ook is een module ontwikkeld die specifiek ingaat op het bespreken van geweld in huiselijke kring met de cliënt.
Begin 2012 zal een campagne van start gaan die zich richt op de implementatie van de meldcode. Deze campagne zal de modulen (en andere implementatie-instrumenten) onder de aandacht brengen bij organisaties die vallen onder de voorgenomen wet verplichte meldcode.
Bent u het met commissie voorzitter Rieke Samsom Geerlings eens dat jeugdhulpverleners extra en heftig getraind moeten worden in het herkennen van signalen dat een kind is misbruikt? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Ik ben het met mevrouw Samson eens dat het trainen van hulpverleners in het herkennen van signalen van groot belang is. In de afgelopen jaren zijn verschillende stappen gezet om daaraan te werken. Ik constateer dan ook dat het onderwerp goed op de agenda staat.
In het competentieprofiel dat voor medewerkers in de jeugdzorg is ontwikkeld is opgenomen dat een medewerker in staat moet zijn om signalen van mishandeling te herkennen. Dit competentieprofiel wordt zowel in de vooropleiding, als in de bij- en nascholing gebruikt.
Als ondersteuning bij het herkennen van signalen werken professionals met signaleringsinstrumenten. Een van de activiteiten die voortvloeien uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, «de fysieke veiligheid van jonge kinderen» is dat een werkgroep aan de slag is met het verbeteren van signalerings- en risicotaxatie instrumenten en het gebruik daarvan door professionals. Ik heb de Tweede Kamer onlangs van deze acties op de hoogte gebracht (Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 124).
Ook in het veld zelf wordt het goed voorbereiden van medewerkers op dit vlak van groot belang geacht. Jeugdzorg Nederland heeft mij geïnformeerd dat de organisaties voor Jeugd en Opvoedhulp en de bureaus jeugdzorg dit voorjaar met elkaar een kader hebben vastgesteld, waarin is opgenomen op welke wijze organisaties omgaan met seksueel overschrijdend gedrag. Het trainen in het herkennen van signalen en het melden van risicosituaties maken onderdeel uit van het kwaliteitskader. De praktische richtlijnen zijn gericht op voorkomen, signaleren en melden van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Juist in de jeugdzorg is het noodzakelijk dat een veilig en professioneel behandelingsklimaat wordt geboden. Daarnaast is in het kader ook expliciet aandacht voor lichamelijke aspecten die wel passen bij het opvoedingsklimaat van een instelling. Vooral bij kleine kinderen is sprake van verzorging en het bieden van genegenheid. Het kader bevat ook afspraken over de wijze waarop de organisaties daarmee omgaan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de cultuur binnen jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen zodanig verandert dat kindermishandeling, waaronder ook seksueel misbruik, bespreekbaar wordt?
In het veld staat dit thema al expliciet op de agenda. Instellingen en pleeggezinnen hebben te maken met kwetsbare kinderen die bijvoorbeeld in verband met hun problematiek seksueel wervend gedrag vertonen. Medewerkers en pleegouders worden dan ook voorbereid in het omgaan met dergelijk gedrag.
Met het kwaliteitskader van Jeugdzorg Nederland hebben de instellingen zich gecommitteerd aan het creëren van een open cultuur. In het kwaliteitskader zijn bijvoorbeeld afspraken gemaakt over interne richtlijnen met regels over het melden van signalen en de manier waarop die signalen vervolgens worden onderzocht en, zo nodig, gemeld aan de Inspectie Jeugdzorg en de politie. Ook is in het kwaliteitskader opgenomen dat het management van de organisatie zorg dient te dragen voor een open cultuur waarbij het onderwerp seksualiteit en seksueel misbruik in overleg tussen medewerkers wordt besproken. Hulpverleners worden bijvoorbeeld door het management gestimuleerd steun aan elkaar te vragen in risicosituaties.
Bij pleegouders is zowel bij de screening, als bij de voorbereiding expliciet aandacht voor dit onderwerp. Pleegouders worden onder meer gescreend op het kunnen bieden van een veilige omgeving van het kind. Bovendien worden pleegouders in de voorbereiding en begeleiding getraind in het omgaan met kinderen met problematisch seksueel gedrag.
Zou het naar uw mening bijvoorbeeld kunnen helpen wanneer de seksuele voorlichting aan jongeren binnen jeugdzorginstellingen zou verbeteren, waardoor vermoedelijk misbruik beter bespreekbaar wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Seksuele voorlichting maakt onderdeel uit van de algemene opvoeding die instellingen aan de daar verblijvende jongeren bieden. Dat gebeurt bijvoorbeeld op basis van programma’s die samen met de Rutgers Nisso groep zijn opgezet. De programma’s worden niet alleen ingezet in dagelijkse opvoedingssituaties, maar bijvoorbeeld ook specifiek, in het kader van weerbaarheidstraining, bij slachtoffers van loverboys.
Mij zijn geen signalen bekend dat de gebruikte programma’s voor seksuele voorlichting niet voldoen of niet voldoende worden ingezet.
Bent u voornemens jeugdhulpverleners niet enkel via een computer een training te geven, maar hen ook (face to face) daadwerkelijk een scholing aan te bieden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het dumpen van zware stenen door Greenpeace op Klaverbank |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat Greenpeace standbeelden met zware stenen dumpt op de Klaverbank in het Nederlandse deel van de Noordzee?1
Ja.
Deelt u de mening dat besluitvorming over de te beschermen gebieden en zeereservaten in het parlement thuishoort en dat het eigenmachtig optreden van Greenpeace daarom als onrechtmatig en ondemocratisch veroordeeld dient te worden?
De staatssecretaris van EL&I is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het beleid met betrekking tot de te beschermen gebieden. De discussie hierover hoort in het parlement thuis. Greenpeace is in haar handelen gehouden aan de geldende wettelijke bepalingen.
Bent u van mening dat het storten van zware stenen in beginsel verboden is op basis van de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet verontreiniging zeewater, dat dit tevens gevaar kan opleveren voor vissers die in dat gebied vissen en dat er derhalve sprake is van een onrechtmatige daad waartegen direct opgetreden dient te worden?
Bij invoering van de Waterwet zijn de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet verontreiniging zeewater ingetrokken. Op grond van de Waterwet is het niet toegestaan om zonder vergunning stenen met beelden te dumpen op de bodem. Er is dus sprake van een overtreding van de Waterwet. Er is geen sprake van een overtreding van de Wet Milieubeheer aangezien deze wet alleen van toepassing is binnen de territoriale wateren en de stenen zich buiten de territoriale wateren bevinden. De locaties waar Greenpeace de stenen heeft gestort en de omgeving daarvan zijn nader onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat er in het gebied honderden stenen voorkomen die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Vanwege het grote aantal stenen dat van nature voorkomt in het gebied leveren de door Greenpeace gestorte stenen niet of nauwelijks een verhoogd gevaar op voor de visserij. Om deze redenen is er onvoldoende grond om de verwijdering van de stenen te eisen. Het storten van stenen zonder vergunning blijft evenwel in strijd met de Waterwet. Daarom heb ik Greenpeace een dwangsom opgelegd die erop gericht is te voorkomen dat Greenpeace in de toekomst opnieuw stenen zou storten in de Noordzee.
Bent u bereid om direct actie te ondernemen en de kustwacht in te schakelen om verdere schade in het gebied te voorkomen?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 21 juni jl. heeft de staatssecretaris van EL&I duidelijk gemaakt dat hij de kustwacht zal vragen om extra inspecties in het gebied en zo mogelijk op te treden. Inmiddels kan ik u mededelen dat op 23 juni het ministerie van I&M een gesprek heeft gehad een vertegenwoordiger van Greenpeace met betrekking tot deze actie. Het storten van stenen is toen niet opgehouden. Op 25 juni 2011 is een waarschuwingsbrief uitgegaan naar Greenpeace waarin de organisatie wordt gesommeerd te stoppen met het storten van stenen in strijd met de Waterwet. Bovendien is op zondag 26 juni de kustwacht aan boord gegaan van het schip van Greenpeace om het schip te inspecteren. Op 6 juli 2011 is conform de Algemene wet bestuursrecht het voornemen tot handhavend optreden aan Greenpeace bekend gemaakt. Op dit moment bevind ik mij in het proces aangaande de juridische vervolgstappen tegen Greenpeace, zie antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat Greenpeace ook financieel aansprakelijk gesteld dient te worden voor de veroorzaakte schade, onder andere mogelijke schade aan de netten van vissersschepen en gederfde inkomsten voor vissers wanneer visgronden ontoegankelijk gemaakt worden? Zo, ja welke acties gaat u ondernemen om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen?
Indien vissers schade hebben en deze kunnen aantonen, staat hen de weg naar de civiele rechter open om deze schade te verhalen op Greenpeace.
Het bericht: ‘Folkerts vrij man’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Folkerts vrij man»?1
Ja.
Klopt het dat het hoogste rechtscollege in de deelstaat Hamburg gisteren definitief heeft bepaald dat Folkerts, een Duitse RAF-terrorist en de moordenaar van een Nederlandse politieagent zijn Nederlandse straf voor deze moord in Nederland niet hoeft uit te zitten en een vrij man is?
Het gerechtshof Hamburg heeft definitief beslist dat de straf die in Nederland is opgelegd aan het voormalig RAF-lid Folkerts, niet in Duitsland ten uitvoer zal worden gelegd. Deze beslissing laat onverlet dat de Nederlandse vrijheidsstraf gehandhaafd blijft en indien mogelijk door Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.
Welke overwegingen lagen er aan die beslissing ten grondslag?
Het gerechtshof Hamburg acht het ten uitvoer leggen van de Nederlandse vrijheidsstraf door de Duitse autoriteiten in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dat beginsel is neergelegd in artikel 49 lid 3 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Daarbij overwoog het gerechtshof dat wanneer Folkerts in 1980 in Duitsland ook voor de in Nederland gepleegde daden zou zijn berecht, aan hem naast de veroordeling tot levenslang geen andere straf had kunnen worden opgelegd. Het Duitse recht kent geen meervoudige levenslange gevangenisstraf. Het Hof acht het onredelijk wanneer nu nog zou worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zoals opgelegd bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht van 20 december 1977. Daarbij kent het Hof eveneens betekenis toe aan het feit dat Folkerts, nadat hij zijn Duitse straf had uitgezeten, al bijna 16 jaar een – in strafrechtelijk opzicht – correct en geresocialiseerd leven leidt.
Is het zo dat een rechter in een ander land kan bepalen of een persoon met een veroordeling in Nederland, deze in Nederland opgelegde straf niet hoeft te ondergaan? Zo ja, deelt u mening dat het aan Nederland zelf is om dat te bepalen? Zo nee, waarom niet?
De Duitse rechter heeft zich uitgesproken over de vraag of tenuitvoerlegging van het Nederlandse vonnis in Duitsland toelaatbaar is. Over het recht op tenuitvoerlegging van de Nederlandse straf door Nederland, heeft het Hof zich niet uitgelaten. Dat blijft dan ook ter bepaling van Nederland. Het Nederlandse standpunt dat de tenuitvoerlegging nog altijd gewenst is, blijft ongewijzigd. Indien de mogelijkheid zich voordoet kan en zal Nederland deze straf dan ook ten uitvoer leggen.
Welke mogelijkheden zijn er, ondanks dat Duitsland geen onderdanen uitlevert, om deze moordenaar alsnog zijn bij Nederlandse veroordeling opgelegde straf te laten uitzitten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit per direct te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Duitse autoriteiten hebben aangegeven dat tegen de beslissing van het Hof in Hamburg geen beroep mogelijk is, zodat naar Duits recht de middelen om over te gaan tot overname van de tenuitvoerlegging van de Nederlandse straf, zijn uitgeput. Folkerts staat sinds oktober 2001 door Interpol gesignaleerd ter fine van uitlevering aan Nederland. In die situatie komt door de uitspraak van het Hamburgse Hof geen verandering. Mocht Folkerts zich buiten Duitsland begeven, dan zal hij kunnen worden aangehouden en uitgeleverd.
Klopt het dat de weduwe van de in Nederland vermoorde politieagent door zowel de Nederlandse als de Duitse Justitie niet in kennis is gesteld van deze uitspraak? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de communicatie tussen justitie en slachtoffers beter te laten verlopen?
Het Hof in Hamburg heeft zijn beslissing door middel van een persbericht bekend gemaakt voordat het Duitse en Nederlandse departement van Justitie en ik op de hoogte waren gebracht. Als gevolg hiervan heeft de weduwe van de vermoorde politieman de uitspraak van het Duitse Hof via de media vernomen. Dat valt te betreuren, maar tegen het beleid inzake de bekendmaking van beslissingen door buitenlandse gerechten kan ik geen maatregelen treffen. Met de weduwe onderhoudt mijn departement regelmatig contact. Voor vragen of toelichting heeft zij een vast aanspreekpunt.
De eigenstandige positie van Taiwan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Wim Kortenoeven (PVV), Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verschillende recente resoluties en verklaringen van onder meer de Europese Commissie, het Europees Parlement, maar ook van het Amerikaanse Congres, waarin de betekenisvolle positie van Taiwan op het internationale toneel wordt onderstreept en haar toegang wordt geboden of toegezegd tot internationale (VN-)gremia en aanverwante privileges?1
Ja.
Welke trend ziet u in internationaal opzicht ten aanzien van de erkenning van de eigenstandige positie van Taiwan?
Het beleid van de Verenigde Staten, de Europese Unie en de individuele lidstaten van de EU is de laatste jaren niet gewijzigd. De resoluties en verklaringen waarnaar wordt verwezen, zijn geen afwijking van het huidige beleid. Taiwans lidmaatschap van internationale organisaties wordt uitsluitend gesteund indien alle betrokken landen kunnen instemmen met de modaliteiten voor deelname van Taiwan aan bepaalde internationale afspraken.
Welke trend ziet u in het beleid van China ten aanzien van de erkenning van de eigenstandige positie van Taiwan?
Sinds begin 2008 is er ontspanning tussen beide zijden van de Straat van Taiwan. Er zijn diverse overeenkomsten gesloten tussen de Straits Exchange Foundation, gevestigd op Taiwan, en de Association for Relations Across the Taiwan Strait, die is gevestigd in Peking. Desondanks houdt de regering in Peking vast aan hereniging van Taiwan met het vasteland. De Chinese gevoeligheid ten aanzien van de eigenstandige positie van Taiwan blijft dan ook groot.
Welke opstelling kiest Nederland tot nu toe in het internationale discours ten opzichte van de positie van Taiwan?
Nederland en de EU blijven Peking en Taipei oproepen via constructieve dialoog een vreedzame oplossing te vinden en initiatieven te nemen die bijdragen aan het opbouwen van wederzijds vertrouwen.
Bent u bereid de verschillende, internationale initiatieven die worden ontplooid om Taiwan een volwaardige positie te geven op het wereldtoneel te ondersteunen? Welke concrete gelegenheden ziet u hiervoor in de nabije toekomst?
Nederland en de andere lidstaten van de EU erkennen de regering in Peking als wettige regering van China (één China beleid). De EU-lidstaten erkennen Taiwan niet als onafhankelijke staat. Daarom kan de EU niet instemmen met het lidmaatschap van Taiwan van internationale organisaties zoals de VN, waarvan alleen soevereine staten lid kunnen worden. De EU steunt aansluiting van Taiwan bij gespecialiseerde internationale fora indien dat voor de EU en de wereld toegevoegde waarde heeft, evenwel steeds binnen de beperkingen van het één China beleid. Eventuele verzoeken van Taiwan om zich aan te sluiten bij internationale fora worden in dit licht beoordeeld.
Compensatie binnenvissers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Palingvissers luiden noodklok»?1
Ja.
Waarom is er nog steeds niets gecompenseerd, denkende aan de toezegging om de bedrijfsmiddelen met een afschrijftermijn van zeven jaar te compenseren?
Ik heb u tijdens de behandeling van de wijziging van de Visserijwet op 16 maart jl. toegezegd dat ik de betreffende visserijbedrijven via 3 sporen wil tegemoetkomen. Ik pak dit voortvarend op. Via het eerste spoor zijn de aan de Staat betaalde huurgelden en vergoedingen voor de resterende periode inmiddels terugbetaald. Verhuurders van andere wateren, de niet-staatswateren, heb ik verzocht datzelfde te doen. Via het tweede spoor zal ingevolge de Algemene Voorwaarden (AV) van de met de Staat gesloten huurovereenkomsten, voor zover de redelijkheid en billijkheid dit meebrengen, aan de ondernemers een tegemoetkoming worden verleend voor met het oog op de visserij gedurende de huurtijd gemaakte kosten, die wegens de vroegere beëindiging van de huur niet meer uit de te verkrijgen opbrengsten van de visserij kunnen worden goedgemaakt. Deze tegemoetkoming zal ook worden verstrekt aan de houders van toestemmingen in staatswateren en aan vissers in niet-staatswateren. Over de uitwerking van spoor twee informeer ik u een dezer dagen. Naar verwachting zullen de betalingen via het tweede spoor grotendeels deze zomer plaatsvinden.
Via een derde spoor zal er worden bezien of en in welke mate een tegemoetkoming verleend kan worden die gerelateerd is aan de hoeveelheid op zich niet vervuilde paling en wolhandkrab in de gesloten gebieden en het daaraan verbonden inkomensverlies. Voor dit laatste spoor wacht ik nog op uitsluitsel van nader onderzoek en instemming van Brussel. Ik heb u hierover onlangs geïnformeerd (PDOC01/215462).
Worden de vissers bijgestaan in het omscholen of in het vinden van nieuw werk? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet specifiek. Hiervoor heeft de overheid een sociaal vangnet: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
Daarnaast heb ik de afgelopen tijd alle beroepsvissers op de binnenwateren hulp aangeboden bij het opstellen van bedrijfsplannen door het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Dit project wordt deze zomer afgesloten. Tot slot ligt ook nog de uitnodiging op tafel voor de sector om te komen met een eigen toekomstvisie. Het is aan de sector zelf om hierin het voortouw te nemen. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan kan ik mogelijk in ondersteunende zin een bijdrage leveren, waarbij ik op voorhand wil benadrukken dat de mogelijkheden hiervoor op dit moment beperkt zijn.
Kunt u deze vragen voor het zomerreces beantwoorden, gezien de financiële situatie van de vissers?
Ja.