De toename van de wachtlijsten voor de schuldhulpverlening |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «In 2012 wachtlijst voor schuldhulp»?1
Ja.
Deelt u de verwachting van de Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren (NVVK) dat de wachtlijsten voor de schuldhulpverlening aanzienlijk zullen toenemen? Zo nee, waarom niet? Wat is uw inschatting voor de ontwikkeling van de wachttijden voor de schuldhulpverlening voor de komende jaren?
Op 12 april 2010 heb ik de Tweede Kamer een onderzoek over de wachttijden op 1 januari 2010 bij de gemeentelijke schuldhulpverlening gestuurd (Kamerstukken II 2009/10, 24 515 nr. 185). De gemiddelde wachttijd over alle gemeenten was op 1 januari 2010 32 kalenderdagen. Op 3 december 2010 heb ik het onderzoek «Tijdelijke middelen schuldhulpverlening, tussenrapportage 2010» aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2010/11, 24 515 nr. 192). Uit deze rapportage blijkt dat gemeenten aangeven dat met de inzet van de tijdelijke middelen schuldhulpverlening de wachttijden redelijk tot sterk zijn gedaald en waar de wachttijden niet zijn gedaald de tijdelijke middelen hebben bijgedragen aan het voorkomen van het oplopen van wachttijden. In de eindrapportage van dit onderzoek, die begin 2012 aan u zal worden gezonden, wordt opnieuw aandacht besteed aan dit onderwerp.
Het is voor mij niet mogelijk om een gefundeerde inschatting te maken van de ontwikkeling van de wachttijden in de komende jaren.
Ik hecht er in dit verband aan te wijzen op de inhoud van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening op het punt van de wachttijden, zoals dat op dit moment in behandeling is bij de Eerste Kamer. Indien het wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden, zijn de maximale wachttijden in de wet verankerd. Mijn verwachting is dat gemeenten zich aan de wet zullen houden.
Onderschrijft u nog steeds de doelstelling van de voorgestelde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening dat cliënten binnen vier weken of binnen drie werkdagen in spoedeisende gevallen terecht kunnen bij de gemeente voor hulp? Indien blijkt dat deze termijnen na het in werking treden van de genoemde wet worden overschreden als gevolg van de te verwachten grotere druk op de schuldhulpverlening, bent u dan bereid om maatregelen te treffen om de wachttijden weer terug te brengen? Zo ja, welke maatregelen overweegt u dan? Indien niet, waarom niet?
Uiteraard onderschrijf ik de doelstelling met betrekking tot wachttijden, zoals die is opgenomen in artikel 4 van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening.
Ik ga ervan uit dat gemeenten zich zullen houden aan de dan in de wet vastgelegde maximale wachttijden. Indien een gemeente zich onverhoopt niet houdt aan deze wettelijke verplichting, is het aan de gemeenteraad om het college van B en W daarop aan te spreken.
Deelt u de zorg van de NVVK dat schuldenaren als gevolg van toenemende wachtlijsten vaker terecht zullen komen bij particuliere schuldhulpverleners die zich niet houden aan de wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Partijen die voor schuldbemiddeling een vergoeding mogen vragen zijn limitatief opgesomd in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). Particuliere ondernemers, die niet onder deze vrijstelling vallen, is het niet toegestaan schuldbemiddeling aan te bieden tegen betaling. Hierop wordt toezicht gehouden door de Belastingdienst Holland-Midden. Zoals ik eerder heb toegezegd zal ik samen met de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de Tweede Kamer nog dit jaar informeren over de toezicht- en handhavingpraktijk, waaronder over het aantal meldingen over malafide schuldbemiddelaars en wat daarmee is gedaan.
Kunt u een inschatting maken van het aantal actieve particuliere schuldhulpverleners dat zich niet houdt aan de wet- en regelgeving en het aantal schuldenaren dat door deze particuliere schuldhulpverleners gedupeerd raken? Hoe gaat u er voor zorgen dat de controle op de particuliere schuldhulpverleners intensiever wordt zodat de malafide bureaus niet meer onbelemmerd hun gang kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 4.
De activiteiten van multinationals in belastingparadijzen |
|
Pauline Smeets (PvdA), Ed Groot (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Shell actief in belastingparadijzen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat multinationals volledige transparantie moeten nastreven over belastingbetalingen in de landen waar zij actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de opbrengsten van olie-, gas- en mijnbouwbedrijven meer ten goede moeten komen aan de landen waar olie, gas en delfstoffen worden gewonnen?
Uiteraard is de Nederlandse regering van mening dat landen optimaal gebruik van hun natuurlijke rijkdommen zouden moeten maken ten behoeve van hun economische en maatschappelijke ontwikkeling. In diverse internationale fora worden ontwikkelingslanden daarom bijgestaan in de ontwikkeling van ondermeer hun investeringsbeleid, goed bestuur en belastingheffing. Voorbeelden van dergelijke fora zijn het VN Comité voor Handel en Ontwikkeling (UNCTAD), de OESO, IMF en EITI, die samenwerkingprojecten uitvoeren met diverse Afrikaanse landen. Grondstofrijke (ontwikkelings-)landen zijn echter soeverein in hun keuzes omtrent nationale grondstoffenwinning en de opbrengsten die zij daaruit genereren.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat Nederland als vestigingsplaats het op één na aantrekkelijkste land is voor bedrijven in de olie-, gas- en mijnbouwsector vanwege het belastingklimaat?2
In de afgelopen decennia is het beleid van opeenvolgende kabinetten steeds gericht geweest op het in stand houden en verbeteren van een solide investerings- en ondernemersklimaat. Ook dit kabinet zet dit beleid voort. Het Nederlandse netwerk van belastingverdragen is gericht op het voorkomen van dubbele belastingheffing en is zodoende een belangrijk instrument in dit beleidskader. Daarbij levert de deelnemingsvrijstelling een belangrijke bijdrage aan het vestigingsklimaat voor nationaal en internationaal opererende ondernemingen. Onderscheidende factoren zijn daarnaast de stabiliteit van het Nederlandse fiscale klimaat en de betrouwbaarheid en efficiency van de Nederlandse belastingdienst.
Ook het instrumentarium dat is gericht op de ontwikkeling van meer R&D-activiteiten, de WBSO, de innovatiebox in de vennootschapsbelasting en de in het belastingplan 2012 voorgestelde RDA, leveren een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat in het algemeen, aan de kenniseconomie in het bijzonder en daarmee aan de Nederlandse internationale concurrentiepositie.
Dit alles biedt zowel aan binnenlandse als buitenlandse investeerders een optimaal klimaat om in Nederland ondernemingsactiviteiten te ontplooien met alle positieve gevolgen daarvan op de nationale economie en daarmee op de werkgelegenheid. Het beleid en het instrumentarium zijn overigens generiek van karakter; er is geen bijzondere fiscale faciliteit voor olie-, gas en mijnbouw.
Zoals vastgelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 bestaat in het Nederlandse internationale fiscale verdragsbeleid bijzondere aandacht voor de belangen van ontwikkelingslanden. Belastinginkomsten spelen immers een cruciale rol bij de financiering door ontwikkelingslanden van overheidsuitgaven in de strijd tegen armoede. Het verstevigen van de fiscale stelsels en de belastingadministraties dragen bij aan de zelfredzaamheid van deze staten. Nederland heeft er voor gekozen op fiscaal gebied in te zetten op een integrale benadering waarbij zowel de nationale als internationale factoren die hogere belastinginkomsten door ontwikkelingslanden belemmeren, centraal staan. Bovendien zal Nederland bij het sluiten van belastingverdragen met ontwikkelingslanden rekening houden met de kwetsbare financiële positie van ontwikkelingslanden, en is Nederland daarbij bereid gerichte maatregelen op te nemen om verdragsmisbruik tegen te gaan en ruimte te bieden voor bronheffingen op geldstromen naar Nederland.
Steeds meer landen kopiëren het fiscale instrumentarium van Nederland. Het is daarom zaak het Nederlandse bestel up-to-date te houden. Vanzelfsprekend moeten daarbij de internationale kaders in acht worden genomen. De Nederlandse fiscale wetgeving voldoet in dat opzicht aan alle internationaal geldende criteria.
Deelt u de mening dat Nederland een slechte voorbeeldfunctie vervult door zo hoog op deze lijst te eindigen? Zo ja, bent u bereid om deze slechte reputatie te herstellen en zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u Shell aanspreken op het inzichtelijk maken van de belastingopbrengsten en afdrachten van olie-, gas- en delfstoffen in de landen waar Shell actief is? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft in de wet vastgelegd waarover en op welke wijze ondernemingen dienen te rapporteren en heeft daar bovenop verwachtingen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen over verslaglegging door ondernemingen zoals dit is verwoord in het betreffende hoofdstuk van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Deze aanbevelingen gelden ook voor Shell.
De regering spreekt bedrijven niet individueel aan op hun betalingen aan landen waarin zij opereren. Los van de ogenschijnlijke willekeur die daar vanuit gaat, zou dit niet in overeenstemming zijn met de huidige Nederlandse positie omtrent dit onderwerp, zoals verwoord bij het antwoord op vraag 8 en 9.
Gaat u Shell eveneens aanspreken op transparantie over de belastingverdragen die van toepassing zijn in de desbetreffende landen? Zo nee, waarom niet?
Belastingverdragen worden afgesloten tussen landen en zijn in het geval Nederland partij is altijd openbaar. Dit geldt dus ook voor de verdragen waar Shell gebruik van maakt.
Deelt u de mening dat, vanwege het vrijwillige karakter van de Extractive Industries Transparency Initiative (EITI) en in navolging van Amerikaanse wetgeving, Europese wetgeving nodig is die olie- en mijnbouwbedrijven verplicht om per land en per project te rapporteren hoeveel belasting en royalty’s zij afdragen aan overheden? Zo nee, waarom niet?
Nederland is voorstander van transparantie en streeft naar internationale afspraken die gelden voor alle internationaal opererende bedrijven. Voor landen met een relatief internationaal georiënteerd bedrijfsleven, zoals Nederland, is een gelijk speelveld immers van groot belang. Bovendien komt het de effectiviteit van een maatregel ten goede indien zij op zo breed mogelijke schaal wordt ingevoerd.
Deze twee kenmerken komen terug in het EITI, dat succesvol is doordat grondstofrijke landen samenwerken met bedrijven en NGO’s om op een geleidelijke en gezamenlijke wijze financiële informatie publiek te maken, rekening houdend met de omstandigheden in elk gastland. Dit betekent dat gastlanden rapporteren wat zij ontvangen, en alle daar actieve bedrijven moeten rapporteren wat zij voor hun activiteiten betalen aan de overheid. Door deze tweezijdige rapportage worden transparantie en goed bestuur bevorderd en wordt corruptie tegengegaan. Nederland ondersteunt het EITI, onder meer via een nieuwe meerjarige bijdrage aan het secretariaat van het EITI voor de periode 2011–2014.
Op dit moment zijn diverse internationale transparantie-initiatieven (country-by-country reporting) aan de orde, zoals de aanpassingen die de Europese Commissie in oktober 2011 heeft voorgesteld in de EU Transparency and Accounting Directive en de toepassingsregels van de paragrafen 1502 en 1504 van de Dodd-Frank Act waar de Securities and Exchange Committee (SEC) momenteel aan werkt. Ook in de OECD Informal Task Force on Tax and Development staat het onderwerp country-by-country reporting op de agenda als één van vier speerpunten in het kader van het bevorderen van belastingheffing in ontwikkelingslanden («domestic resource mobilization»). Onder meer wordt in een werkgroep, waarin naast overheden ook NGO’s en het bedrijfsleven participeren, gekeken naar cost-benefit-inschattingen rond grotere fiscale transparantie. Nederland hecht waarde aan een coherent beleid dat rekening houdt met de belangen van ontwikkelingslanden en zal de voorstellen van de EU op dit punt met een positieve grondhouding analyseren.
Welke concrete stappen zet u om multinationals te dwingen tot volledige openheid en transparantie over de inkomsten in de landen waar zij actief zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat Nederland mensenhandel in stand houdt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nederland mensenhandel in stand houdt?1 Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Arib (5 juli 2011) over de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel en die van het lid Arib over de het hoge aantal vrijspraken in zaken tegen loverboys (31 augustus 2011)?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het in het genoemde bericht gestelde dat de manier waarop de Nederlandse rechtstaat omgaat met mensenhandelaren ertoe leidt dat zij ongestoord hun gang kunnen gaan: straffen zijn te laag, hulpverleningsinstanties werken langs elkaar heen en vrouwen worden niet serieus genomen?
Nederland loopt internationaal gezien voorop bij de aanpak van mensenhandel. Dit blijkt onder andere uit het laatste TIP-report («Trafficking-in-persons:» jaarlijks rapport waarin de Verenigde Staten andere landen beoordeelt op hun aanpak van mensenhandel) uit 2011. Hierin is onder meer opgenomen dat de Nederlandse overheid regionaal en internationaal leiderschap toont voor wat betreft het ontwikkelen van innovatieve methoden om mensenhandel aan te pakken. Ook wordt gesteld dat Nederland een pragmatisch en zelf-kritische aanpak heeft die leidt tot concrete verbeteringen in het mensenhandelbeleid. Daarnaast wordt in het rapport gesteld dat Nederland een sterke inzet pleegt voor wat betreft het identificeren en opvangen van slachtoffers.
Met betrekking tot de straffen voor mensenhandel merk ik op dat de wettelijk strafmaxima in het recente verleden zijn verhoogd (Wet van 12 juni 2009, Stb. 245). Conform mijn toezegging tijdens de plenaire behandeling door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, zal naar verwachting nog dit jaar een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden waarmee de strafmaxima voor mensenhandel verder worden verhoogd.
Is het waar dat bijna 40 procent van de veroordeelde mensenhandelaren na minder dan een jaar cel vrij komt? Zo ja, betreft dit vonnissen in het kader van artikel 273f wetboek van strafrecht? Zo ja, heeft dit te maken met problemen ten aanzien van de bewijslast? Zo nee, wat is de gemiddelde strafmaat dienaangaande?
Uit de zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) blijkt dat in 2007 de gemiddelde opgelegde gevangenisstraf voor seksuele uitbuiting 20,6 maanden bedroeg. De hoogst opgelegde straf bedroeg een gevangenisstraf voor de duur van 144 maanden. Het percentage van 40% kan ik daarom niet bevestigen. De NRM zal in 2012 de volgende rapportage over mensenhandel publiceren, waarin meer actuele informatie is verwerkt.
Heeft u een indicatie hoeveel een mensenhandelaar met zijn criminele activiteiten verdient? Is de schatting zoals die in het artikel staat een reële schatting? Wat doet u specifiek ten aanzien van mensenhandelaren om hun crimineel vermogen te ontnemen?
Het staat vast dat financieel gewin een belangrijke drijfveer is voor mensenhandelaren. Het is daarom van groot belang hen in de portemonnee te treffen middels het afnemen van het met mensenhandel verdiende vermogen. Deze insteek vindt ook zijn weerslag in een aanwijzing van het College van procureurs-generaal, waarin staat dat financieel rechercheren vast onderdeel hoort te zijn van een opsporingsonderzoek mensenhandel. Waar mogelijk gebeurt dit ook, zowel ten behoeve van de ontnemingprocedure als ten behoeve van andere vormen van afnemen zoals een schadevergoedingsmaatregel of verbeurdverklaring. Toegewezen ontnemingsvorderingen geven een indicatie van wat mensenhandelaren met hun activiteiten verdienen. In de zevende rapportage van de NRM worden enkele illustratieve bedragen genoemd, welke variëren van € 3 600 tot € 108 000 per slachtoffer.
Welke maatregelen zijn tot op heden genomen en welke gaat u op korte termijn nemen om te voorkomen dat schokkende incidenten zoals Saban B. in de toekomst kunnen worden voorkomen?
Voor een uitgebreid overzicht van de naar aanleiding van de zaak Saban B. genomen maatregelen verwijs ik u naar de brief die de toenmalige Minister van Justitie specifiek hierover aan uw Kamer heeft gezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 143, nr. 7). In de strafzaak waarbij Saban B. betrokken was (de zogenoemde Sneep-zaak) zijn overigens forse straffen opgelegd, oplopend tot 7 jaar en 9 maanden.
Het verdwijnen van 3000 plaatsen voor promovendi en postdocs door het innovatiebeleid |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Innovatiebeleid kost 3000 plaatsen postdocs»?1
Ja.
Is het genoemde cijfer van 3000 accuraat? Zo nee, hoeveel plekken zullen er dan verdwijnen?
Eerder heb ik op vragen in het debat over de Bedrijfslevenbrief al aangegeven dat de berekening van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) niet op de juiste cijfers is gebaseerd en dat daardoor een onvolledig en te negatief beeld wordt gepresenteerd. Ik heb ook, bij het debat over de begroting, aangekondigd dat ik een nadere uitwerking van de schriftelijke antwoorden zou geven.
Het beeld dat de VSNU geeft, dient op de volgende aspecten te worden gecorrigeerd:
Ten eerste heeft de VSNU de in verband met de crisis eenmalig sterk opgehoogde middelen van de FES-begroting van 2009 tot en met 2012 vergeleken met de begroting van 2015. Daar vallen de begrotingen voor de jaren 2009 en 2010 onder, die in verband met crisismaatregelen verhoogd waren door het naar voren halen van middelen die voor latere jaren waren begroot. Daarnaast stelt de VSNU uitgaven uit het FES-domein kennis en innovatie gelijk aan investeringen in kennis en onderzoek. Een substantieel deel van de investeringen kwam echter ten goede aan projecten op onderwijsgebied. De werkelijke verlaging van de FES-middelen in 2015 bedraagt daarmee niet 500 miljoen euro maar circa 240 miljoen euro.
Ten tweede houdt de VSNU wel rekening met de afbouw van FES-middelen, maar niet met de verhoging van het budget voor innovatie en kennis. Zoals in de Bedrijfslevenbrief aangekondigd zal het accent van subsidie naar fiscale maatregelen worden verlegd en komt daarmee 1,5 miljard euro per jaar ter beschikking voor innovatie en kennis. De nieuwe instrumenten RDA en RDA+ stimuleren de uitgaven van bedrijven aan innovatie en dragen bij aan het realiseren van de Topconsortia voor Kennis en Innovatie, die naar verwachting in 2015 500 miljoen euro aan onderzoek en kennis zullen besteden. De ervaring met de huidige Technologische Topinstituten is dat een substantieel deel van hun middelen wordt besteed aan AIO’s en postdoctorale studenten. In 2010 betrof het circa 1700 AIO’s en postdoctorale studenten bij een investeringsniveau van 250 miljoen euro per jaar. Deze intensivering is niet verwerkt in de berekening van de VSNU.
Ten derde wordt door de transitie van subsidies naar fiscale maatregelen en door de substantiële inzet van kennisinstellingen als NWO, TNO en universiteiten in het Topsectorenbeleid de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen op meer structurele en effectievere wijze georganiseerd. Hiermee ontstaat, zeker ten opzichte van de impulsfinanciering uit het FES, een stabiele basis voor het aanstellen van postdoctorale studenten en promovendi.
Ik heb met de kennisinstellingen afgesproken dat ik de ontwikkelingen nauwgezet zal monitoren en hen hierbij zal betrekken. Ik heb alle vertrouwen in de versterkte samenwerking van bedrijven en kennisinstellingen in de Topsectoren en de nieuwe mogelijkheden voor postdoctorale studenten en promovendi die hierdoor worden gecreëerd.
Deelt u de mening dat het verdwijnen van 3000 plekken voor postdocs en promovendi alsmede het verschralen van hun arbeidsvoorwaarden onacceptabel is als het kabinet een kenniseconomie pretendeert te willen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er plekken voor postdocs en promovendi zullen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
De brief van de directeur-generaal Cultuur en Media gericht aan culturele instellingen van 16 september jl. |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief betreffende het «voornemen beëindiging subsidie per 1 januari 2013», welke op 16 september jl. is verstuurd door uw directeur-generaal Cultuur en Media aan diverse culturele instellingen in de basisinfrastructuur (BIS)?
Ja.
Klopt het dat de aangeschreven instellingen volgens dit schrijven tot vier weken na dagtekening van de brief de tijd hebben om een verzoek in te dienen tot wijziging van de aanwending van subsidie voor 2012?
Ja.
Deelt u de mening dat niet zomaar andere bestedingsdoelen voor de subsidies 2009–2012 kunnen worden bedacht, zonder dat de Kamer daarover heeft gesproken? Zo nee, waarom niet?
De brief biedt instellingen de mogelijkheid tot afspraken te komen om de subsidie voor het restant van de periode 2009–2012 aan te wenden voor een geleidelijke afbouw van hun gesubsidieerde activiteiten. Op die manier kunnen frictiekosten na 2012 worden voorkomen, of zoveel mogelijk worden beperkt. De Kamer is hier over geïnformeerd in de brief Meer dan kwaliteit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 820, nr. 1), die op 27 juni met uw Kamer is besproken: «Overigens kan met deze instellingen desgewenst ook worden gekomen tot afspraken om de subsidie voor het restant van de periode 2009–2012 aan te wenden voor een geleidelijke afbouw van hun gesubsidieerde activiteiten. Op die manier kunnen frictiekosten na 2012 worden voorkomen, of zo veel mogelijk worden beperkt.» Ook in mijn brief van 25 augustus (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 820, nr. 42) heb ik uw Kamer meegedeeld dat deze instellingen in september worden bericht.
Heeft u over dit voornemen contact gehad met de medeoverheden? Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen tot beantwoording van deze schriftelijke vragen?
Dit voornemen heb ik aangekondigd in de brief Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid(Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 820, p. 40). Over deze brief heb ik overleg gevoerd met de andere overheden. Voor 1 november ontvangt uw Kamer de beleidsregel frictiekosten. Op Prinsjesdag 2012 maakt het kabinet de individuele subsidiebesluiten bekend. De nieuwe subsidieperiode start op 1 januari 2013.
Het dreigende ontslag van een homoseksuele docent op een gereformeerde school |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het dreigende ontslag van een homoseksuele docent op een gereformeerde school?1
Ja.
Is het waar dat deze docent geschorst is en ontslagen dreigt te worden vanwege zijn relatie met iemand van hetzelfde geslacht? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is waar dat deze leerkracht door het schoolbestuur is geschorst. Voor het overige kan ik hierover geen uitspraken doen omdat dit aan de rechter is.
Deelt u de mening dat mensen homoseksueel mogen «zijn» en mogen «doen»? Zo ja, hoe legt u dit uitgangspunt uit ten aanzien van de schorsing en het dreigende ontslag van een homodocent op een gereformeerde school?
Ja, die mening deel ik. Wat betreft uw tweede vraag merk ik op dat ik hierover geen uitspraak kan doen, aangezien het aan de rechter is om te oordelen over het besluit tot schorsing.
Is het voor u ook niet een doorn in het oog dat bijzondere scholen homoseksuelen mogen weigeren of ontslaan, terwijl iedereen gelijk behandeld dient te worden krachtens art.1 van de Grondwet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van een hardnekkig misverstand aangezien noch op een openbare school noch op een bijzondere school leraren of ander personeel geweerd of ontslagen mogen worden vanwege homoseksuele geaardheid of een homoseksuele relatie. Artikel 1 van de Grondwet is onder andere uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). De in artikel 5, tweede lid, onder c, van de Awgb opgenomen uitzondering laat niet toe dat onderscheid wordt gemaakt op grond van het «enkele feit» van homoseksueel zijn. Daaronder valt ook het hebben van een homoseksuele relatie en het samenwonen met iemand van hetzelfde geslacht.
Deelt u de mening dat van het ontslaan van een homodocent vanwege zijn homoseksuele geaardheid en relatie ook een verkeerd signaal uitgaat voor leerlingen die nog uit de kast moeten komen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat op elke school in Nederland leerlingen uit de kast moeten kunnen komen en zichzelf moeten kunnen zijn. Daarbij wil ik nogmaals benadrukken dat het ingevolge de Awgb niet is toegestaan aan scholen om een homoseksuele leerkracht of leerling te weren vanwege het enkele feit van zijn homoseksuele geaardheid of het hebben van een homoseksuele relatie. Minstens even belangrijk is dat pesten en discriminatie van leerlingen op welke grond dan ook onacceptabel is en dat geldt ook voor leerlingen die lesbisch, homoseksueel, biseksueel of transgender zijn (LHBT-leerlingen). Om die reden investeert het ministerie van OCW stevig in de sociale veiligheid op scholen, zoals beschreven in de brief «Veiligheid in en rond het onderwijs» van 28 februari 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 29 240, nr. 44).
Deelt u de mening dat gezien de hoge suïcidecijfers onder homojongeren (die vijf keer hoger liggen dan de cijfers van heterojongeren) het onwenselijk is dat er signalen worden afgegeven waaruit blijkt dat men beter niet voor zijn homoseksuele geaardheid kan uitkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat suïcide onder homojongeren een serieus probleem is, dat de volle aandacht verdient van dit kabinet. Vanuit VWS is er vanuit de beleidsverantwoordelijkheid voor het bevorderen van de seksuele gezondheid veel aandacht voor seksuele weerbaarheid, zeker waar het gaat om jongeren. Doel hiervan is onder andere dat jongeren hun wensen en grenzen op het terrein van seksualiteit durven aangeven – dat gaat dus ook om het uitkomen voor bijvoorbeeld homoseksualiteit – en dat anderen dat respecteren. Het ministerie van VWS voert daarnaast suïcidepreventiebeleid uit en brengt jaarlijks verslag uit aan de Tweede Kamer over de uitvoering van dit beleid door middel van de zogeheten Jaarrapportage Vermindering suïcidaliteit. In aanvulling op dit beleid van VWSheb ik recent besloten om een subsidie te verlenen aan Movisie, het COC en Schorer om de weerbaarheid van LHBT-jongeren te vergroten en zo suïcidaal gedrag te voorkomen.
Deelt u de mening dat het ontslaan van een homodocent op basis van seksuele geaardheid een verkeerd signaal is naar homoseksuele leerlingen die acceptatie zoeken in hun omgeving en met name op school? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe veilig zullen homojongeren zich op school voelen, indien homoseksuele docenten niet worden geaccepteerd op bijzondere scholen?
Uiteraard is het belangrijk dat ook homoseksuele jongeren het gevoel hebben dat zij zichzelf kunnen zijn. In dat licht bezien biedt de enkele feit-constructie ook hen rechtsbescherming. Daarnaast vind ik het belangrijk dat schoolbesturen ook actief uitdragen en bevorderen dat docenten veilig hun werk kunnen doen en niet gepest of geïntimideerd worden op welke grond dan ook. Dit geldt zeker ook voor LHBT-docenten en jongeren. Zie in dat kader ook het antwoord op vraag 5.
Gaat het kabinet prioriteit geven aan de acceptatie en veiligheid van homoseksuelen of aan het tegengaan van de mogelijkheid van het bijzonder onderwijs om homodocenten te discrimineren?
Ook in het bijzonder onderwijs mogen homoseksuele leerkrachten niet gediscrimineerd worden. Zie ook het antwoord op vraag 4. Het kabinet heeft in het regeerakkoord opgenomen dat het de emancipatie van LHBT-ers wil bevorderen en daartoe concreet beleid zal ontwikkelen. Dat geldt niet alleen voor de acceptatie en veiligheid van LHBT-ers op scholen, maar ook voor die van LHBT-ers op straat en in wijken. In de hoofdlijnenbrief emancipatie (Kamerstukken II, 2010/11, 27 017, nr. 74) staan de beleidsintenties op dit punt helder beschreven. Binnenkort zal ik u via de toegezegde voortgangsrapportage emancipatie nader informeren over de uitvoering daarvan.
Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de enkel-feitconstructie? Wanneer kunnen we dit standpunt verwachten?
Tijdens de behandeling van wetsvoorstel 31 832 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens mij aangegeven dat het kabinet met een standpunt komt over de enkele feit-constructie, uiterlijk in het kader van de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel dat ertoe strekt, de enkele feit-constructie uit de Awgb te schrappen (wetsvoorstel 32 476 van Van der Ham c.s. ingediend op 7 september 2010). Daarbij zullen ook het tekstvoorstel van het vorige kabinet en de uitkomst van de internetconsultatie over het concept-wetsvoorstel Integratiewet Awgb worden betrokken.
De 'vrijwillige' bijdrage die ROC's vragen aan scholieren die volwassenonderwijs volgen |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Onderschrijft u het oordeel van scholierenorganisatie het LAKS, dat Regionale Opleidingscentra (ROC)s zich willens en wetens niet aan de wet houden bij de «vrijwillige» bijdrage die deze vragen aan scholieren die volwassenenonderwijs volgen?1
Ik heb kennisgenomen van het persbericht van LAKS. In beginsel is het de scholen toegestaan een vrijwillige bijdrage te vragen van hun studenten. Studenten zijn echter nooit verplicht om akkoord te gaan met een vrijwillige bijdrage. De hoogte en de aanwending ervan mag de school zelf bepalen, met dien verstande, dat een besluit daarover de instemming behoeft van de deelnemersraad.
Roc’s mogen niet de toegang weigeren c.q. inschrijving weigeren op grond van het niet-betalen van een vrijwillige bijdrage. De wet stelt immers, dat de inschrijving voor een opleiding niet afhankelijk gesteld kan worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld. De inspectie heeft bij LAKS nadere informatie opgevraagd en zal na het verkrijgen van de informatie beoordelen of hier sprake is van niet-naleving van de wet. Ingeval van niet-naleving van de wet zal de inspectie het bevoegd gezag hierop aanspreken en maatregelen eisen.
In de onderwijspraktijk is echter een verwevenheid ontstaan van de vrijwillige bijdrage met leermiddelen die studenten noodzakelijkerwijs dienen aan te schaffen om de opleiding goed te kunnen afronden. In mijn antwoorden op de vragen van de leden Çelik, Smits en Beertema d.d. 24 juni (Kamervragen (aanhangsel) 2010–2011, 2962–2964) heb ik aangegeven, dat in de praktijk een grijs gebied is ontstaan, mede door de ontwikkelingen op ict-gebied, waardoor niet altijd duidelijk is welke schoolkosten voor rekening van de overheid/scholen is, welke schoolkosten voor noodzakelijke leermiddelen voor rekening van de student zijn en wat tot de vrijwillige bijdrage gerekend mag worden.
Naar aanleiding van de vele klachten en onduidelijkheden over schoolkosten en vrijwillige bijdragen in het mbo ben ik nu bezig met het opstellen van een richtlijn die helderheid gaat geven aan zowel de mbo-scholen als studenten en ouders over schoolkosten te betalen door de studenten, schoolkosten te betalen door de school/overheid en vrijwillige bijdragen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met JOB, MBO Raad en de inspectie. Deze richtlijn biedt de scholen, studenten en ouders straks meer helderheid over wat wel en wat niet mag en geeft de inspectie houvast in de beoordeling van extra schoolkosten en vrijwillige bijdragen die gevraagd worden aan studenten. Zonodig zal ook de wetgeving hierop aangepast worden. Ik beoog de scholen, studenten en ouders uiterlijk maart 2012 te informeren over de richtlijn «extra schoolkosten/vrijwillige bijdrage» opdat voor het volgende schooljaar hiermee rekening gehouden kan worden.
Klopt het dat de vrijwillige bijdrage die ROC’s vragen aan hun scholieren kan oplopen tot boven de 200 euro en dat dit bedrag in een aantal gevallen zelfs ter plekke bij de receptie van scholen dient te worden afgerekend?
De hoogte en de aanwending van de vrijwillige bijdrage mag de school zelf bepalen, met dien verstande dat een besluit daarover de instemming behoeft van de deelnemersraad. De inspectie gaat op basis van de informatie van LAKS na wat er aan de hand is in deze specifieke individuele situaties. Omdat het om een vrijwillige bijdrage gaat, kan dan ook niet geëist worden dat deze ter plekke betaald wordt.
Hoe beoordeelt u de melding van een scholier dat het ROC zijn inschrijving niet wilde voltooien als hij de vrijwillige bijdrage niet ter plekke zou betalen?
Dit mag niet. De school mag de inschrijving niet afhankelijk stellen van het betalen van de vrijwillige bijdrage. De inspectie zal nader onderzoek doen op basis van de informatie van LAKS. Als de inspectie constateert dat de instelling in strijd handelt met de wet kan in het uiterste geval een bekostigingssanctie worden opgelegd.
Gaat u stappen ondernemen tegen de betrokken ROC’s? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet? Hoe vaak moeten Kamerleden hierover vragen stellen zodat bij de ROC’s de ernst van de zaak doordringt en zij zich gaan houden aan de wet?
De inspectie gaat dit verder onderzoeken. Het hangt echter mede af van de concreetheid van de informatie die LAKS beschikbaar heeft of de inspectie nader onderzoek kan doen bij de betreffende Roc’s. Verder werk ik samen met JOB, MBO Raad en inspectie aan de richtlijn die voor de toekomst duidelijk maakt wie waarvoor financieel verantwoordelijk is.
Ondermaats onderwijs op particuliere vwo-scholen |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat particuliere vwo-scholen vaak relatief simpele schoolexamens afnemen, waardoor leerlingen het centraal eindexamen met hoge cijfers ingaan? Klopt het dat deze leerlingen daar duidelijk lager scoren dan gemiddeld, waarbij hun cijfers worden gecompenseerd door de eerdere resultaten van de schoolexamens?1
Op 14 april 2009 (TK 2008–2009, 31 289, nr. 58) heb ik u geïnformeerd over de zogenoemde zelfstandige exameninstellingen. Aanleiding was een rapport van de Inspectie van het onderwijs over deze instellingen. Ik heb toen aangegeven dat de inspectie onder meer intensief toezicht zou blijven houden op het verschil tussen de eindcijfers voor het schoolexamen en de cijfers voor het centraal examen. Het toezicht op de kwaliteit van de toetsing is geïntensiveerd en de instellingen hebben vervolgens aantoonbaar hun kwaliteitscontrole en borging van de toetsen verbeterd.
Tevens heb ik aangekondigd dat het gemiddeld verschil tussen de schoolexamencijfers en de cijfers van het centrale examen over drie examenjaren niet groter mag zijn dan 0,5. Dit is voor alle instellingen een extra stimulans om de gestarte verbeterslag voort te zetten. Bij de zelfstandige exameninstellingen die naar het oordeel van de Inspectie niet snel genoeg verbeteren, zal streng kunnen worden ingegrepen. Immers, na het van kracht worden van het betrokken wetsvoorstel (TK, 2010–2011, 32 558), kan een sanctie verbonden worden aan de overtreding op dit punt. De sanctie betreft het intrekken van de examenlicentie voor twee jaren. De examens worden in dat geval afgelegd als staatsexamen onder verantwoordelijkheid van het College voor Examens. De school betaalt de kosten daarvan.
Het gemiddelde cijfer voor het centraal eindexamen ligt in alle vakken momenteel onder het niveau van het bekostigd voortgezet onderwijs, maar boven het niveau van het bekostigd volwassenen onderwijs. Een groot deel betreft een specifieke groep leerlingen die, naar het zich laat aanzien, qua leerlingkenmerken overeenkomt met de populatie deelnemers van het bekostigd vavo. Zoals het Onderwijsverslag aangeeft zijn bovendien de gemiddelde cijfers voor het centraal eindexamen de laatste drie jaar enigszins toegenomen.
Het Onderwijsverslag laat tevens zien dat de laatste drie jaar de verschillen tussen het gemiddelde cijfer voor het schoolexamencijfer en het eindexamencijfer voor de schoolsoorten mavo en havo onder de norm van «groot verschil» zijn gekomen en daarmee voldoen aan de gestelde eisen. Voor de schoolsoort vwo is ook een verbetering waarneembaar, maar deze ontwikkeling verloopt langzamer dan voor het mavo en het havo. Het toezicht op de vwo schoolsoort is in de meeste instellingen derhalve geïntensiveerd.
Betekent dit dat diploma’s in feite te koop zijn?
Neen, zie mijn antwoord op vraag 1. Ook deze leerlingen moeten er voor werken om de school succesvol te doorlopen.
Vindt u het acceptabel dat de examenkandidaten bij deze scholen met de aldus opgekrikte hogere cijfers meer kans maken ingeloot te worden bij studies?
Neen, en ook voor de kandidaten is dit niet wenselijk, aangezien de kans op uitval groot is. Daarom heb ik de Inspectie gevraagd, intensief toezicht te houden. De instellingen weten dat ze het risico lopen de licentie voor het afnemen van examens te verliezen.
Ziet u het als een oplossing als de betrokken particuliere scholen niet langer meer zelf de (school)examens afnemen en de leerlingen alleen nog maar mogen voorbereiden op een staatsexamen?
Als de scholen en instellingen die zelfstandig examen mogen afnemen en diploma’s uitreiken voldoende kwaliteit leveren en geen groot verschil hebben tussen het schoolexamen en centraal examencijfer, dan zie ik deze vorm van particulier onderwijs als een welkome aanvulling op het bestaande onderwijsaanbod.
Bent u van oordeel dat de LUZAC-colleges de problematiek van het grote gemiddelde verschil tussen schoolexamencijfers en centraal examencijfers al adequaat hebben verholpen? Zo nee, op welke punten laat hun aanpak nog te wensen over?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
De verkrijgbaarheid van levensgevaarlijke abortuspillen via internet |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Alarm over abortuspil», waaruit blijkt dat abortuspillen via internet beschikbaar zijn?1
Ja.
In welke landen zijn de sites ingeschreven? Is de verkoop van abortuspillen in die landen toegestaan?
De nu bekende sites waar de zwangerschapafbrekende middelen te koop worden aangeboden zijn geregistreerd en/of worden gehost in diverse landen. Door de wirwar aan hosts en providers zijn er vele landen wereldwijd betrokken. Onbekend is of de verkoop van mifepriston bevattende producten in die landen is toegestaan en onder welke voorwaarden. Indien er voor dergelijke producten in die landen een handelsvergunning bestaat, is het niet aannemelijk dat verkoop daar verboden is.
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet tegen de sites die deze pillen verkopen, op kan treden, omdat zij in het buitenland gevestigd zijn?
Het klopt dat de IGZ niet direct kan ingrijpen bij buitenlandse websites die deze middelen aanbieden. De jurisdictie van de IGZ op basis van de Nederlandse wetgeving beperkt zich tot in Nederland gevestigde personen en ondernemingen/organisaties. De IGZ kan in voorkomende gevallen contact opnemen met collega-organisaties met het verzoek om in het betreffende land actie te ondernemen.
Welke mogelijkheden zijn er in het algemeen om op te treden tegen verkoop via internet van illegale producten, zoals de abortuspil of medicijnen?
In Nederland is het op grond van de Geneesmiddelenwet (art. 67) verboden via internet geneesmiddelen voor te schrijven zonder dat een arts de patiënt persoonlijk ontmoet heeft, een arts de patiënt kent of een arts de beschikking heeft over de medicatiehistorie van de patiënt. Op dit moment is daar nog geen sanctiemaatregel aan gekoppeld. Er ligt een voorstel tot een wetswijziging teneinde voor deze overtreding een boete op te kunnen leggen.
Ook is het verboden reclame te maken voor geneesmiddelen zonder handelsvergunning (art. 84) en om publieksreclame te maken voor receptplichtige geneesmiddelen zoals Mifegyne (art. 85). De Inspectie houdt toezicht op reclame van receptgeneesmiddelen op internet, voor zover het reclame op Nederlandstalige sites (dus gericht op Nederlands publiek) betreft en is ondergebracht bij een provider in Nederland. In samenwerking met de Douane oefent de IGZ grenscontroles uit op de illegale invoer van via internet bestelde geneesmiddelen.
Is het mogelijk bij gebleken strafbaarheid in de landen van vestiging wel in Nederland op te treden tegen deze verkoop?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 4.
De IGZ kan optreden op basis van de Nederlandse wet op Nederlands grondgebied.
Welke stappen gaat u concreet zetten om in overleg met overheden of Inspecties voor de Gezondheidszorg van die landen te bereiken dat de verkoop van abortuspillen wordt stopgezet, en dat wordt opgetreden tegen ondernemingen of organisaties die deze pillen aanbieden?
Als «abortuspillen» in een bepaald land toegelaten zijn, mogen zij daar worden verkocht. In Nederland is één product met mifepriston als actief bestanddeel geregistreerd, te weten Mifegyne. Hier is geen sprake van een illegaal product. De verstrekking van Mifegyne is in Nederland gekanaliseerd: alleen in instellingen (klinieken of ziekenhuizen) die een vergunning volgens de Wet Afbreking zwangerschap (Waz) hebben, mag dit geneesmiddel gebruikt worden. De Waz-vergunning brengt allerlei vangnetten met zich mee qua medische begeleiding, zorgvuldigheid en registratie.
In Europees verband wordt er gewerkt aan een pakket van extra wettelijke regels (richtlijn) om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen terecht komen. Hierin zullen ook eisen worden vastgelegd voor het aanbieden van geneesmiddelen via internet. De richtlijn is inmiddels vastgesteld (Richtlijn 2011/62/EU van 8 juni 2011, PB EG L 174 van 1 juli 2011) en zal in de opvolgende 18 maanden worden geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
Wat gaat u doen aan de bewustwording bij potentiële gebruiksters dat abortuspillen gevaarlijk zijn?
Op de website internetpillen.nl van het ministerie van Volksgezondheid. Welzijn en Sport is een waarschuwing geplaatst over de risico’s van het via internet bestellen van abortuspillen en wordt gewezen op de bestaande laagdrempelig toegankelijke abortushulpverlening in Nederland.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een klap voor de Britse luchtvaart, massa-ontslag bij BAE Systems te wijten aan problemen Eurofighter en JSF»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de toekomst van de Britse luchtvaartindustrie gekoppeld is aan het aantal te produceren JSF toestellen?
Ik kan geen uitspraken doen over de toekomstverwachtingen van de Britse Luchtvaartindustrie.
Bent u bekend met de relatie tussen het aantal door de Britse overheid te bestellen JSF toestellen en de hoeveelheid werk die BAE in het JSF project zou mogen uitvoeren?
Ik beschik niet over informatie over de in vraag 3 genoemde relatie en ik kan geen vergelijking maken van de situatie in het Verenigd Koninkrijk met die in Nederland. Over de potentiële productieomzet van de Nederlandse industrie zijn in 2006 afspraken gemaakt met Lockheed Martin en de motorenleveranciers. In het antwoord op de vragen 10, 11, 12 en 13 wordt daar verder op ingegaan.
Deelt u de mening dat Nederland in een vergelijkbare positie verkeert en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over het feit dat de productie van de JSF toestellen nog altijd niet op gang is gekomen als gevolg van de enorme vertragingen en kostenoverschrijdingen? Wat voor gevolgen heeft dit voor de Nederlandse spelers in dit dossier?
De productie van F-35-toestellen is al enkele jaren geleden begonnen in de vorm van de Low Rate Initial Production (LRIP). De productieserie LRIP 1 (twee toestellen) is gereed, de productieserie LRIP 2 (twaalf toestellen) is grotendeels voltooid en de toestellen van de productieseries LRIP 3 en 4 (respectievelijk zeventien en 32 toestellen, waaronder de twee Nederlandse) bevinden zich op dit moment in verschillende stadia van het productieproces. Wel heeft de F-35 productie in de afgelopen tijd te maken gehad met vertragingen en is inmiddels het aantal te produceren toestellen in de eerstkomende jaren verlaagd. Hierover is de Kamer geïnformeerd met onder andere de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 258 van 17 maart jl.). Voor de Nederlandse industrie heeft een vertraging tot gevolg dat productieomzet later zal worden behaald. Zie ook het antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Wanneer bent u door het Pentagon geïnformeerd over het tot nader order uitstellen door de VS van de productie van 224 JSF’s? Wanneer ben u geïnformeerd over de achterliggende reden van het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s? Wanneer is het JPO geïnformeerd over het tot nader order uitstellen door de VS van de productie van 224 JSF’s?
Net als andere internationale partners heeft de Amerikaanse overheid de bestelreeksen voor F-35 toestellen in het verleden aangepast.
De Amerikaanse minister van Defensie Gates heeft op 1 februari 2010 aangekondigd dat de productie van 121 toestellen naar latere jaren wordt verschoven. Dit werd op 6 januari 2011 gevolgd door een soortgelijke aankondiging voor nog eens 124 toestellen. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brieven van 16 februari 2010 en 7 januari 2011 (Kamerstukken 26 488, nrs. 217 en 252). De herkomst van het in mediaberichten genoemde aantal van 224 vertraagde toestellen is mij niet bekend.
De verplaatsing van productieaantallen naar latere jaren heeft voor de industrie, en dus ook voor de Nederlandse industrie, tot gevolg dat productieomzet later wordt behaald. Er is geen rechtstreeks verband tussen bestelreeksen van partnerlanden en de business case. De afdracht van de Nederlandse industrie aan de Staat betreft de omzet niet alleen voor toestellen van partnerlanden maar ook voor die van derde landen. Verder is begin 2010 met de industrie overeengekomen dat de business case niet meer zal worden herijkt. Wel is er sprake van boekhoudkundige meetmomenten in 2020 en in 2030. De brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 253, antwoord op vraag 47) gaat hier nader op in.
Het Amerikaanse ministerie van Defensie zal naar verwachting moeten bezuinigen op de begroting voor 2013. Op dit moment is het nog onbekend of, en zo ja, in hoeverre het Amerikaanse F-35 project door deze bezuinigingen zal worden getroffen. Het is daarom ook niet mogelijk uitspraken te doen over eventuele effecten voor de Nederlandse werkgelegenheid in de vliegtuigindustrie.
Welke gevolgen heeft het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s voor de huidige en de te verwachten werkgelegenheid in de Nederlandse vliegtuigindustrie? Welke gevolgen heeft het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s voor de Nederlandse businesscase? Welke gevolgen heeft het door de VS tot nader order uitstellen van de productie van 224 JSF’s in het bijzonder voor Fokker?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer bent u geïnformeerd over de nieuwe reducties die mogelijk in de lucht hangen? Kunt u uiteenzetten welke gevolgen dit kan hebben voor de (te verwachten) werkgelegenheid in deNederlandse vliegtuigindustrie? Kunt u aangeven welke gevolgen dit kan hebben voor de Nederlandse businesscase?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wanneer het officiële SAR-2010 rapport zal verschijnen waarin de aangepaste planning is verwerkt?
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 275) heb ik gemeld dat een aangepast Selected Acquistion Report (SAR) 2010 over de F-35 zeker niet voor de herfst van dit jaar aan de orde zou zijn. Inmiddels is duidelijk dat het Pentagon vanwege de mogelijke bezuinigingen op de Amerikaanse defensiebegroting geen aangepast SAR 2010-rapport meer zal aanbieden aan het Congres. Naar verwachting zal een nieuw SAR-rapport (SAR 2011) pas in het voorjaar van 2012 het licht zien.
Welke gevolgen heeft het mogelijk schrappen van de B-versie van de JSF voor de werkgelegenheid in de Nederlandse vliegtuigindustrie? Welke gevolgen heeft het mogelijke schrappen van de B-versie van de JSF voor de Nederlandse businesscase?
Zoals uiteengezet in de brieven van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223) en van 17 januari jl. is in 2020 geen herijking van de business case aan de orde zoals dit begrip wordt gehanteerd in de Medefinancieringsovereenkomst. In 2020, en ook in 2 030, zal sprake zijn van een boekhoudkundig meetmoment waarbij de stand wordt opgemaakt van de gerealiseerde afdrachten door de industrie en van de verkregen royalty’s over de verkoop van de F-35 aan derde landen.
Zoals gemeld in de jaarrapportage Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 448, nr. 258) zijn in 2006 afspraken gemaakt met Lockheed Martin over de potentiële productieomzet. Met de motorenproducenten zijn vergelijkbare afspraken gemaakt. In de afspraken is vastgelegd hoe de Nederlandse industrie op basis van best value kan worden ingeschakeld bij de productie voor het programma. De bijbehorende Industrial Participation Plans (IP-plannen) worden halfjaarlijks door Lockheed Martin in overleg met het ministerie van EL&I geactualiseerd. Daarbij worden onder andere veranderingen in de IP-plannen verwerkt die het gevolg zijn van een andere verdeling tussen de verschillende varianten van de F-35. Met een andere verdeling tussen de F-35 varianten zal het aantal en de soort componenten waarvoor de Nederlandse industrie een offerte kan uitbrengen mogelijk in zeer beperkte mate wijzigen. Het besluit van de Britse regering wordt in de eerstvolgende cyclus verwerkt waarna eventuele effecten in kaart kunnen worden gebracht. De Britse aanschaf van de F-35 C variant in plaats van de F-35 B heeft geen significante gevolgen voor de ramingen van de Nederlandse productieomzet omdat een en ander binnen de gehanteerde marges zal blijven. Zie ook het antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
De ramingen van de werkgelegenheid die samenhangt met het JSF-programma zoals uiteengezet in de brief van 2 april 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 163) berusten op de gehele periode van de productie- en instandhoudingfase tot en met 2052. De verwachting ten aanzien van de totale werkgelegenheid in die periode berust op een schatting van 4 500 te produceren toestellen voor partnerlanden en derde landen samen. Deze schatting is tot op heden niet gewijzigd. Ramingen voor afzonderlijke jaren zijn daarbij niet zinvol omdat er altijd sprake kan en zal zijn van verschuivingen tussen de jaren binnen die periode. In de komende jaarrapportages zal aandacht worden besteed aan de verwachtingen voor de betrokkenheid van de Nederlandse industrie als die in belangrijke mate wijzigen.
Welke gevolgen heeft het besluit van de Britse regering om de bestelling van 138 F-35 B’s om te zetten in goedkopere F-35 C’s voor de huidige en de te verwachten werkgelegenheid in de Nederlandse luchtvaartindustrie? Welke financiële gevolgen heeft dit voor de Nederlandse businesscase?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u uiteenzetten hoeveel banen er in het jaar 2011, 2012, 2013, 2014, 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 – waarin herijking van de Nederlandse businesscase zal plaatsvinden – voor de Nederlandse industrie op basis van het «JSF-werk» bijkomen, nu bekend is dat er bij BAE-systems nauwelijks of geen «JSF-werk» zal binnenkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer ontvangt de Kamer een update over de gevolgen van de aanhoudende problemen bij de ontwikkeling en productie voor de JSF voor de Nederlandse vliegtuigindustrie? Wanneer ontvangt de Kamer een update over de gevolgen van de aanhoudende problemen bij de ontwikkeling en productie voor de JSF voor de Nederlandse businesscase?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zijn de gevolgen van de aanhoudende problemen bij de ontwikkeling en productie van de JSF voor de Nederlandse testtoestellen?
De productie van de twee Nederlandse toestellen verloopt nog steeds volgens het schema dat is vermeld in de jaarrapportage over 2010. De aflevering van het eerste toestel is voorzien voor augustus 2012 en het tweede toestel voor maart 2013.
Welke gevolgen heeft de vertraging bij de productie van de JSF voor het langer doorvliegen met de F-16»s?
Zoals vermeld in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (Kamerstuk 32 733, nr. 1) zal het kabinet geen verplichtingen aangaan voor andere toestellen dan de testtoestellen. Dit heeft tot gevolg dat de beoogde opvolger niet eerder dan 2019 bij de luchtstrijdkrachten zal instromen. De maatregelen die Defensie neemt met betrekking tot het langer doorvliegen met de F-16 zijn dan ook ingegeven door dit besluit, en houden geen verband met de vertragingen bij de productie van de F-35.
Kunt u deze vragen ruim voor het wetgevingsoverleg Materieel Defensie van 7 november 2011 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat tweeverdieners veel minder hypotheek krijgen |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Roep om meer hypotheek, jonge tweeverdieners dupe strengere regels»?1
Ja.
Is het waar dat jonge tweeverdieners veel minder hypotheek kunnen krijgen dan een eenverdiener met eenzelfde inkomen? Acht u dit wenselijk?
Uit de huidige Nibud methodiek volgt dat bij een hoger inkomen een hoger percentage van het inkomen mag worden uitgegeven aan woonlasten, dat percentage wordt het financieringslastenpercentage genoemd. In de Nibud methodiek wordt voor tweeverdieners het financieringslastenpercentage van het hoogste bruto inkomen genomen en vervolgens toegepast op het gezamenlijke bruto inkomen. Dat leidt ertoe dat tweeverdieners in absolute zin doorgaans een lagere leencapaciteit hebben dan een eenverdiener met eenzelfde inkomen. Het Nibud heeft hiertoe in het verleden besloten omdat bij tweeverdieners een groot deel van de verdiencapaciteit van het huishouden wordt verbruikt. Bij eenverdieners heeft de partner over het algemeen immers nog de mogelijkheid om extra inkomen te verwerven. Daarmee is voor die groep de mogelijkheid beperkt om een inkomensdaling of uitgavenstijging op te vangen door meer arbeid te verrichten. Bovendien bestaat bij tweeverdieners bijvoorbeeld ook het risico dat een stel uit elkaar gaat. Het inbouwen van een extra buffer bij tweeverdieners is dan ook wenselijk.
Daarbij ben ik wel van mening dat de buffer in verhouding moet staan tot de risico’s. Over een verantwoorde verruiming op dit punt zijn wij momenteel in gesprek met het Waarborgfonds Eigen Woningen en het Nibud. Wij zullen de Tweede Kamer hierover op korte termijn nader informeren.
Is dit het gevolg van strengere regels voor hypotheekverstrekking? Zijn hier afspraken over gemaakt tussen de verschillende hypotheekverstrekkers?
Indien u doelt op de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen kan ik u mededelen dat de methodiek op dit punt niet is aangepast. Ook bij de oude Gedragscode Hypothecaire Financieringen werd op deze manier omgegaan met tweeverdieners.
Ziet u kans deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de Algemene Financiële Beschouwingen?
Ja.
Het opleidingsprogramma van Afghaanse politieagenten in Kunduz |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat de Afghaanse politieautoriteiten in Kunduz de opleiding voor eenheden van de Afghaanse Geüniformeerde Politie (AUP) willen beperken tot twee ochtenden, in totaal acht uur?1
In de geïntegreerde politietrainingsmissie verzorgt Nederland in Kunduz de basisopleiding voor nieuwe rekruten en nog niet (volledig) opgeleide actieve agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Daarnaast verzorgt Nederland de praktijkbegeleiding en aanvullende opleidingen voor alle agenten van de AUP. Er wordt naar gestreefd dat alle AUP-agenten in Kunduz uiteindelijk het volledige curriculum van acht weken basisopleiding en de tienweekse aanvullende opleiding die wordt gegeven in de praktijkbegeleidingsfase hebben gevolgd. Dit is onder andere beschreven in de brief van 26 januari 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 419). Verder verzorgt EUPOL met Nederlandse inbreng de trainingen voor het midden en hoger kader dat reeds werkzaam is bij de AUP.
Over de praktische uitvoering van de tienweekse aanvullende opleiding zijn afspraken gemaakt. Het is ondoenlijk en niet wenselijk agenten tien weken aaneengesloten van hun post te halen. Hierdoor zou de operationele inzet van de AUP teveel onder druk komen te staan. Om die reden wordt de tienweekse aanvullende opleiding in modules verdeeld, die gedurende de praktijkbegeleidingsfase van minimaal vijf maanden worden gegeven. Het curriculum staat vast, maar het lesrooster wordt aangepast aan de werkzaamheden van de agenten.
Is het tevens waar dat de Afghaanse politieautoriteiten het gehele korps op cursus wenst te sturen en niet alleen nieuwe rekruten? Indien neen, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, wat is hierover uw mening? Hoe verhoudt zich dat tot uw oorspronkelijke plannen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat u voornemens bent om alfabetiseringscursussen op politiebureaus of politieposten te geven? Is het waar dat Afghaanse politieautoriteiten geen rekening houden met aanvullende lessen lezen en schrijven op de werkplek?
Op het gebied van alfabetisering werkt Nederland in Kunduz nauw samen met het Duitse Gesellschaft fur Internationale Zusammenarbeit (GIZ), dat in geheel noordelijk Afghanistan alfabetiseringsonderwijs voor de politie verzorgt. De alfabetiseringslessen tijdens de basisopleiding worden verzorgd op het trainingscentrum. Voor de reeds actieve AUP-agenten worden de lessen verzorgd in een beveiligde en klassikale leeromgeving. Voor zover deze op locaties van de AUP in Kunduz stad niet aanwezig zijn, zal GIZ voor een leslokaal op een beveiligde locatie zorgen.
Op welke wijze garandeert u dat de voorgenomen plannen ter opleiding van rekruten van de politie in Kunduz worden uitgevoerd?
Op grond van de behoeftestelling van het Afghaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken en in nauw overleg met EUPOL, NTM-A en lead nation Duitsland wordt de civiele politie in Kunduz opgeleid. De Afghaanse overheid heeft de Nederlandse aanpak verwelkomd en toegezegd alle medewerking te verlenen om de opleidingen praktisch mogelijk te maken. Het coördinerend managementteam van de Nederlandse geïntegreerde politietrainingsmissie ziet er op toe dat deze afspraken worden nageleefd.
De verplichte vrijwillige bijdrage voor leerlingen van het volwassenenonderwijs (VAVO) |
|
Manja Smits (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «ROC’s eisen onterecht financiële bijdrage van scholieren»2
Roc’s mogen niet de toegang weigeren c.q. inschrijving weigeren op grond van het niet betalen van een vrijwillige bijdrage. De wet stelt immers, dat de inschrijving voor een opleiding niet afhankelijk gesteld kan worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld. De inspectie heeft bij LAKS nadere informatie opgevraagd om te kunnen beoordelen of hier sprake is van niet-naleving van de wet. Ingeval van niet-naleving van de wet zal de inspectie het bevoegd gezag hierop aanspreken en maatregelen eisen.
In beginsel is het scholen toegestaan een vrijwillige bijdrage te vragen van hun studenten, met dien verstande dat een besluit over de hoogte en de aanwending van de vrijwillige bijdrage instemming behoeft van de deelnemersraad. Studenten zijn echter nooit verplicht om akkoord te gaan met een vrijwillige bijdrage.
Is het een regionaal Opleidingscentrum (ROC) toegestaan om leerlingen die volwassenenonderwijs willen volgen, te weigeren wanneer zij niet de vrijwillige bijdrage betalen van 200 euro?
Nee, een roc mag de leerling niet weigeren omdat hij of zij de vrijwillige bijdrage niet betaalt. In de onderwijspraktijk is echter een verwevenheid ontstaan van de vrijwillige bijdrage met leermiddelen die studenten noodzakelijkerwijs dienen aan te schaffen om de opleiding goed te kunnen afronden. De inspectie heeft bij LAKS nadere informatie opgevraagd en zal na het verkrijgen van de informatie beoordelen of hier sprake is van niet-naleving van de wet. In geval van niet-naleving van de wet zal de inspectie het bevoegd gezag hierop aanspreken en maatregelen eisen.
Kan een school een leerling verplichten om het bedrag, bestemd voor de vrijwillige bijdrage, ter plekke bij de receptie van scholen af te rekenen?
Nee, omdat het om een vrijwillige bijdrage gaat, kan er dus ook niet geëist worden dat deze ter plekke betaald wordt.
Wanneer u schrijft dat lesmateriaal in principe niet via een niet-wettelijke bijdrage bij de student in rekening hoort te worden gebracht, omdat hier voor de rijksbijdrage bedoeld is, bedoelt u dan dat deze praktijk onwettelijk is? Zo ja, wat onderneemt u tegen opleidingen die dit toch doen? Zo neen, waarom niet?3
De inspectie toetst de onderwijspraktijk op basis van de huidige wetgeving en neemt maatregelen en legt zonodig een bekostigingssanctie op in individuele gevallen waarbij de wet niet wordt nageleefd.
In mijn antwoorden op de vragen van de leden Çelik, Smits en Beertema d.d. 24 juni 2011 (Kamervragen (aanhangsel) 2010–2011, 2962–2964) heb ik aangegeven, dat in de onderwijspraktijk een grijs gebied is ontstaan, mede door de ontwikkelingen op ict-gebied, waardoor niet altijd duidelijk is welke schoolkosten voor rekening van de overheid/scholen is, welke schoolkosten voor noodzakelijke leermiddelen voor rekening van de student zijn en wat tot de vrijwillige bijdrage gerekend mag worden. Daarom ben ik nu bezig met het opstellen van een richtlijn die helderheid gaat geven aan zowel de mbo-scholen als studenten en ouders over schoolkosten te betalen door de studenten, schoolkosten te betalen door de school/overheid en vrijwillige bijdragen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met JOB, MBO Raad en de inspectie. Deze richtlijn biedt de scholen, studenten en ouders straks meer helderheid in wat wel en wat niet mag en geeft de onderwijsinspectie houvast in de beoordeling van extra schoolkosten en vrijwillige bijdragen die gevraagd worden aan studenten en ouders. Zonodig zal ook de wetgeving hierop aangepast worden. Ik beoog de scholen, studenten en ouders uiterlijk maart 2012 te informeren over de richtlijn «extra schoolkosten/vrijwillige bijdrage» opdat hiermee voor het volgende schooljaar rekening gehouden kan worden.
Deelt u de vrees dat er structureel iets mis is met de manier waarop ROC’s omgaan met de vrijwillige bijdrage, nu in korte tijd weer fouten naar buiten komen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Ik ben van mening, dat de afgelopen jaren teveel klachten zijn gerezen over de wijze waarop met extra schoolkosten en vrijwillige bijdrage wordt omgegaan. Daarom neem ik nu maatregelen opdat volgend schooljaar hierover geen misverstanden meer kunnen ontstaan. De op te stellen richtlijn zal door de inspectie als beoordelingskader gebruikt worden.
Bent u bereid om een sanctie op te leggen aan een ROC bij elke gegronde klacht die u ontvangt via het Landelijk Aktie Komittee Scholieren (LAKS), de Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB), de Socialistische Partij (SP) of anderen, over het verplicht stellen van een vrijwillige bijdrage? Zo neen, waarom weigert u de wet te handhaven?
Als de inspectie constateert, dat een instelling in strijd met de wet handelt, kan in uiterste geval een bekostigingssanctie worden opgelegd als daartoe voldoende grond is.
Bent u bereid alsnog de onderwijsinspectie een onderzoek te laten verrichten naar het onterecht verplicht stellen van schoolkosten door ROC’s, zoals eerder is gedaan in het voortgezet onderwijs, nu wederom blijkt dat ROC’s zich niet aan de regels houden?4
De inspectie zal in individuele gevallen waarbij een signaal of klacht gemeld wordt over het onterecht verplicht stellen van schoolkosten onderzoek doen en zonodig maatregelen nemen.
Een stelselonderzoek levert weinig toegevoegde waarde; de klachten die JOB heeft verzameld geven een goed beeld van de problematiek. Effectiever zal zijn, dat via de richtlijn helder wordt vastgelegd wat wel en wat niet kan en dat de inspectie hiermee een helder beoordelingskader krijgt om te kunnen toetsen of wel of niet aan de wet wordt voldaan.
Bent u bereid om op basis van dit onderzoek direct sancties op te leggen aan een ROC bij elke fout die de onderwijsinspectie aantreft met betrekking tot de vrijwillige bijdrage? Zo nee, welke functie hebben de wettelijke bepalingen rondom de vrijwillige bijdrage, wanneer de wet niet wordt gehandhaafd?
Bij niet-naleving van de wet kan in het uiterste geval een bekostigingssanctie worden opgelegd.
Het nieuws dat het pgb nóg goedkoper is dan het Kabinet dacht |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel1 waarin staat dat het Persoonsgebonden budget (pgb) nóg goedkoper is dan het Kabinet dacht?
Ja.
Is er met de vaststelling van het subsidieplafond rekening gehouden met het gegeven dat er jaarlijks rond de 10% budget wordt teruggestort door spaarzame budgethouders?
Het gegeven dat mensen met een pgb niet altijd hun hele budget opmaken, is bekend en als zodanig ook met uw Kamer gedeeld. Zo staat in de pgb-brief van 21 juni jl. (TK, vergaderjaar 2010–2011, 30 597, nr. 196) dat een belangrijk ervaringsgegeven is dat ongeveer 10% van het pgb niet wordt uitgegeven en dat hier in de raming en in de huidige bekostiging rekening mee wordt gehouden.
Mag het niet gebruikte pgb-budget onder bepaalde condities «meegenomen» worden naar de begroting van het volgende jaar?
Nee, dat kan niet, noch op het niveau van de cliënt noch op het niveau van de Rijksbegroting. Tot en met 2004 was het mogelijk dat mensen met pgb die aan het eind van het kalenderjaar budget over hadden, 10% daarvan konden meenemen naar het volgende jaar. Vanwege grote administratieve problemen bij zorgkantoren uit hoofde van deze regeling is deze afgeschaft.
De pgb-regeling is een premiesubsidie en valt onder het Budgettair Kader Zorg (BKZ). Dit kader en de daarop van toepassing zijnde regels voor het stringente begrotingsbeleid cq. de regels budgetdiscipline laten het in beginsel niet toe dat budgetten worden doorgeschoven naar latere jaren.
Zou de hoogte van het niet-gebruikte pgb kunnen oplopen als daar bepaalde maatregelen voor genomen worden, bijvoorbeeld het door de zorgkantoren beter toezien op de verantwoording?
Het niet besteden van een deel van het pgb kan meerdere oorzaken hebben. Zo kan het zijn dat budgethouders (tijdelijk) minder uren zorg inkopen of dat zij voordelige tarieven met hun zorgaanbieder hebben afgesproken. De budgethouder kan hierover naar eigen inzicht afspraken met zijn zorgverleners maken. Het veranderen of verder aanscherpen van de verantwoordingssystematiek zal hierop geen invloed hebben. Ik zie ook geen andere maatregelen die het niet-gebruikte pgb kunnen laten toenemen, zonder de keuzevrijheid van de budgethouder aan te tasten.
Klopt het dat het pgb op basis van de berekening van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) 63% kost van het tarief voor zorg in natura? Kan de Kamer die berekening ontvangen voor de behandeling van de begroting VWS?
Nee, dit klopt niet. Een eventueel verschil in kosten tussen pgb en zorg in natura is op basis van CVZ-gegevens niet te maken. Bij een vergelijking tussen beide zorgvormen is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen de vergoedingen (de tarieven) en de daadwerkelijk te maken kosten. De pgb-tarieven voor mensen met een extramurale AWBZ-indicatie zijn circa 75% van de maximumtarieven van de zorg in natura. Dit zegt niet direct iets over een eventueel verschil in kosten tussen zorg in natura en pgb-gebruik. Hierbij is het van belang om rekening te houden met de mate van onderbesteding bij het pgb (circa 10%), gemaakte tariefafspraken tussen zorgkantoor en zorgaanbieders onder de maximumtarieven van de NZa en de hoeveelheid zorg die wordt afgenomen.
Het bericht dat Nederland op de ranglijst van sterkste IT-landen sterk gedaald is naar de 10e plaats wereldwijd |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland zakt op ranglijst sterkste IT-landen» op nu.nl van 27 september 2011?
Ja.
Deelt u de mening dat het een zeer onwenselijke situatie is dat Nederland maar liefst 5 plekken gedaald is op de IT Industry Competitiveness Index en daarmee bijna uit de top 10 van sterke IT-landen is verdwenen?
Dit zou zeer onwenselijk zijn indien deze concurrentie-index voor de ICT-productiesector een reflectie zou zijn van het bredere beeld van scores van Nederland op ICT-terrein. Dit is echter niet geheel het geval. Deze index is een van vele indices die jaarlijks worden gepubliceerd, elk met zijn eigen aandachtspunten en wijze van berekenen. Op vele andere indices scoort Nederland op het terrein van ICT juist goed.
In de laatste Digitale Agenda scoreboard van de Europese Commissie, gepubliceerd op 31 mei 2011, scoort Nederland als een van de beste EU-lidstaten op het terrein van ICT. In Nederland heeft 91% van de huishoudens toegang tot breedband en daardoor tot snel internet. Van de Nederlandse huishoudens is 88% wekelijks online en Nederland loopt ook wereldwijd voorop in het online kopen van producten en het afnemen van diensten.
Klopt het dat Nederland met een verlies aan score van 4,9 punten ten opzichte van vorig jaar de grootste daler in de lijst is? Wat is de oorzaak hiervan en hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
De vorige meting heeft plaatsgevonden in 2009. Nederland en Estland zijn de sterkste dalers qua aantal punten. De score van Nederland daalt met 4,9 punten, de score van Estland 10,6 punten. Dalingen van de posities van Nederland blijken zich voor te doen bij de onderdelen menselijk kapitaal, R&D-klimaat en ondersteuning voor ontwikkeling van ICT-bedrijvigheid. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat Nederland met name slecht scoort op het gebied van ondersteuning voor ICT-ontwikkeling in het bedrijfsleven, human capital en het R&D-klimaat? Wat zijn daar volgens u de oorzaken van en wat gaat u hieraan doen?
Nederland scoort op die drie onderdelen het laagst in vergelijking met andere landen. Het onderzoek biedt echter geen heldere vergelijkingen van de posities van landen op de achterliggende indicatoren. Op de website over het onderzoek is een wereldkaart beschikbaar waar voor elk land afzonderlijk de score per indicator kan worden nagegaan, zonder dat direct de positie van dat land binnen het totaal van 66 landen duidelijk is. Opvallend is verder dat onder menselijk kapitaal bij de indicatoren «Enrolment in science» en «Employment in IT» naar absolute aantallen personen lijkt te zijn gekeken, in plaats van personen in verhouding tot bijvoorbeeld de bevolking van een land. De lage positie die Nederland krijgt toebedeeld op het terrein van menselijk kapitaal, komt niet goed overeen met informatie uit andere bronnen. Het nieuwe bedrijfslevenbeleid is gericht op een sterk bedrijfsleven. R&D en innovatie, menselijk kapitaal en ICT zijn daarbij belangrijke factoren. Op het terrein van R&D en innovatie is nog veel verbetering te wensen, maar ook menselijk kapitaal en ICT krijgen grote aandacht in het beleid.
Deelt u de mening dat ICT in Nederland meer aandacht verdient dan nu het geval is omdat ICT gerelateerde activiteiten in Nederland zorgen voor 60 procent van de economische groei, zoals uzelf eerder heeft aangegeven?
Ja. Het belang van ICT voor economie en samenleving onderstreep ik en dit is een belangrijk doorsnijdend thema voor innovatie in alle topsectoren.
Nu ICT niet als topsector is benoemd in de bedrijfslevennotitie van het kabinet, hoe denkt u er dan toch voor te zorgen dat deze sector voldoende aandacht krijgt en we volgend jaar weer stijgen in de IT Industry Competitiveness Index?
De ICT-sector is een belangrijke sector voor het kabinet. Om ICT optimaal te benutten wordt in het nieuwe bedrijfslevenbeleid ICT daarom ook meegenomen in alle topsectoren. Daarnaast komen een groot aantal ICT acties – gericht op alle ondernemers – terug in de Digitale implementatie agenda 2012–2015, die ik dit najaar aan uw Kamer zal sturen.
Het bericht ‘Medicijnkastjes ouderen jaarlijks doorgelicht’ |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medicijnkastjes ouderen jaarlijks doorgelicht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de resultaten van het onderzoek dat uitgevoerd is in Groningen? Klopt het dat ouderen onnodig medicijnen voorgeschreven kregen?
Ik heb uit dit onderzoek opgemaakt dat de resultaten van een betere monitoring van deze patiëntengroep zowel positief kunnen worden beoordeeld uit het oogpunt van doelmatigheid als van medicatieveiligheid. Dergelijke goede uitkomsten waren er ook al eerder. Zij zijn voor mijn ambtsvoorganger in 2007 aanleiding geweest om de uitvoering van een periodieke medicatiebeoordeling (medication review) onder verzorgingshuisbewoners te stimuleren.
Hoe verhouden de onderzoeksresultaten zich tot de landelijke gegevens? Als deze u niet bekend zijn, bent u dan bereid dit onderzoek landelijk uit te laten voeren? Zo nee, kunt u toelichten waarom u hier niet toe bereid bent?
Ik beschik niet over dergelijke specifieke onderzoeksresultaten op landelijk niveau. Ik zie echter geen reden om aan te nemen dat een dergelijk resultaat in een andere regio niet te verwachten is. Ik beschik wel over landelijke resultaten op het terrein van (potentieel) vermijdbare ziekenhuisopnames, veroorzaakt door verkeerd geneesmiddelengebruik (Hospital Admissions Related to Medication, verder te noemen HARM-studie). Dit onderzoek gaf inzicht in de grootste risicofactoren die kunnen leiden tot ziekenhuisopnames. Als belangrijke risicofactoren kwamen hier onder andere naar voren polyfarmacie, een leeftijd boven de 65 jaar en het niet zelfstandig wonen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft mijn ambtsvoorganger verbeteringen gestimuleerd. Dit onderzoek naar vermijdbare ziekenhuisopnames wordt herhaald. De uitkomsten daarvan verwacht ik begin 2012. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat het onnodig voorschrijven van medicijnen grote gezondheidsrisico’s voor de patiënt met zich meedraagt? Welke gevolgen kan het onnodig gebruik van medicijnen hebben voor oudere patiënten?
Ik onderschrijf de opvatting dat het onnodig voorschrijven van medicijnen grote gezondheidsrisico’s voor de patiënt met zich mee kan brengen, zeker ook bij ouderen. Tegelijkertijd moet niet onderschat worden dat ook onderbehandeling grote risico’s met zich mee kan brengen. Ik verwacht dat de multidisciplinaire richtlijn «Polyfarmacie bij ouderen: naar een beter medicatiebeleid» (die ontwikkeld wordt door het NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap) in samenwerking met de NVKG (Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie), de OMS (Orde van Medisch Specialisten), Verenso (Beroepsvereniging van Verpleeghuisartsen en Sociaal Geriaters), LEVV (Landelijk Expertisecentrum Verpleging en Verzorging), IVM (Nederlands Instituut Voor Verantwoord Medicijngebruik) en KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie) zal bijdragen aan een betere en gerichtere afweging door de betrokken beroepsgroepen in hun voorschrijfgedrag.
Het doel van deze richtlijn is te komen tot een eenduidig begrippenkader, tot gezondheidszorgbrede afspraken over communicatie en regie bij de behandeling en begeleiding van ouderen met polyfarmacie en afspraken over de indicatiestelling voor en de inhoud van de medicatiebeoordeling. Deze richtlijn zal bijdragen aan het veiliger en doelmatiger inzetten van medicatie bij ouderen met complexe problematiek en zal daarmee de risico’s van onbedoelde schade door polyfarmacie reduceren. De totstandkoming van deze richtlijn verwacht ik nog in 2011.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat huisartsen het medicijngebruik van hun oudere patiënten niet goed controleren?
Het is ondenkbaar dat een arts zou kunnen volstaan met het slechts een keer per jaar controleren van het medicijngebruik van hun oudere patiënten. In elk geval bij elk moment van voorschrijven van medicatie dient de (huis)arts zich ervan te vergewissen dat het voor te schrijven geneesmiddel verantwoord is, gezien de individuele situatie van de patiënt en de mogelijk andere voorgeschreven geneesmiddelen. Daarbij zal ook nagegaan moeten worden of de patiënt nog andere geneesmiddelen slikt (bijvoorbeeld zelfzorggeneesmiddelen) en zal nagevraagd moeten worden of deze middelen ook daadwerkelijk door de patiënt worden gebruikt. De arts zal voor een goede beoordeling moeten beschikken over een actueel medicatieoverzicht, aanvullende informatie vanuit de patiënt is daarbij onmisbaar. Een uitgebreide beoordeling van de medicatie (en mogelijke bijwerkingen van deze middelen) is aangewezen bij oudere patiënten die meer dan vijf geneesmiddelen gebruiken. Dit zou een keer per jaar moeten plaatsvinden. Bespreking met de patiënt van de resultaten is aangewezen. Het verdient aanbeveling dat artsen bij een dergelijke beoordeling gebruik maken van de expertise en deskundigheid van de apotheker. Met de ontwikkeling van de aangegeven richtlijn wordt het belang erkend van een dergelijk beoordelingsmoment. Het is aan verzekeraars om resultaatsafspraken te maken met de apothekers en de huisartsen op dit terrein. Van de inzet van extra middelen kan geen sprake zijn.
Deelt u de mening dat jaarlijks controleren van het medicijngebruik door de huisarts niet vaak genoeg is? Zo ja, wat gaat u eraan doen zodat huisartsen vaker het medicijngebruik van hun oudere patiënten controleren? Zo nee, hoe vaak denkt u dat een huisarts het medicijngebruik van zijn oudere patiënten moet controleren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het voorstel van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) om extra geld te vragen, zodat huisartsen hun gebruikelijke taken uit kunnen voeren? Deelt u de mening dat het schandalig is dat huisartsen die hun taken niet goed uitvoeren hiervoor beloond willen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Spoorverbindingen vanuit Brabant richting Antwerpen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen treinverbinding meer vanuit Brabant naar België in 2012»?1 Klopt het dat met ingang van 11 december 2011 er geen directe intercity of HSL-verbinding meer is vanuit Noord-Brabant met België?
Ik ken de berichtgeving waar u naar verwijst. De stelling dat er geen intercity of HSL-verbinding zal zijn vanuit Noord-Brabant per 11 december 2011 is niet juist. De Beneluxtrein zal blijven rijden totdat de Fyra-dienst Amsterdam – Brussel 16 keer per dag per richting rijdt. Dit betekent dat de Beneluxtrein in ieder geval tot de zomer van 2012 blijft rijden.
Hoe rijmt u dit met de toezegging van uw voorganger dat de Beneluxtrein zal blijven rijden zolang er nog geen alternatief is over de HSL-Zuid?
De Beneluxtrein zal blijven rijden totdat de Fyra Amsterdam – Brussel 16 keer per dag per richting over de HSL-Zuid rijdt. Daarnaast zet ik mij, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, in om een nieuwe verbinding tussen Noord-Brabant en België te realiseren wanneer NS en NMBS stoppen met de Beneluxtrein.
Deelt u de mening dat de Beneluxtrein niet mag verdwijnen voordat er een HSL-verbinding vanuit Breda aangeboden wordt aan de reiziger en dat alleen het alternatief van een stoptreinverbinding vanuit Roosendaal onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de Beneluxtrein rijdt op basis van een samenwerkingsverband tussen NMBS en NS, heb ik formeel geen bevoegdheid over deze treinverbinding. Hierdoor kan ik de vervoerders moeilijk dwingen om de Beneluxtrein te behouden. Ik zet mij in de gesprekken met de betrokken partijen (NMBS, NS en Belgische Staat) in om op korte termijn een snelle treinverbinding tussen Noord-Brabant en België te realiseren.
Bent u bereid in overleg te gaan met NS om de Beneluxtrein per 11 december 2011 in ieder geval voor het zuidelijke deel van het traject tussen Noord-Brabant en België te behouden zolang er geen goede oplossing is gevonden?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Wat is de stand van zaken van uw overleg met de Belgische autoriteiten en de Belgische spoorwegen (NMBS) over de realisatie van de verbinding Den Haag-Breda-Brussel?
Ik zal eind dit jaar opnieuw overleg voeren met mijn Belgische collega waar ik ook duidelijkheid wil krijgen over deze verbinding. Zoals ook in het Algemeen Overleg van 11 oktober jl. toegezegd, zal ik u daarna schriftelijk informeren over deze verbinding.
Het feit dat Brandon vanaf zijn vertrek uit ’s Heerenloo niet meer vast hoeft te zitten |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het erg goed gaat met Brandon? Weet u dat hij vanaf het moment dat hij in zijn nieuwe instelling woont, niet meer gesepareerd hoeft te worden en er geen vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast?
Ja. Op 10 augustus jl. heeft mijn Inspectie voor de Gezondheidszorg een toezichtbezoek gebracht aan Brandon en mij over haar bevindingen geïnformeerd. Ik ben verheugd te vernemen dat het goed met hem gaat. Hij wordt niet gesepareerd. Dat er helemaal geen vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast, kan ik niet onderschrijven. Iedere beperking van de bewegingsvrijheid, ook het tijdelijk vasthouden of in bedwang houden van een cliënt die een woede-uitbarsting heeft, is een vorm van onvrijwillige zorg. De instelling waar hij nu verblijft kiest voor een vorm van onvrijwillige zorg, waarbij de zorg en begeleiding altijd gericht is op herstel van het normale dagritme.
Bent u van mening dat een goed werkende, niet vrijheidsbeperkende aanpak navolging verdient door instellingen die wel de vrijheid van hun bewoners beperken?
Ja, daarom ga ik ook duidelijke normen stellen. In het wetsvoorstel Zorg en dwang, dat ter benandeling in uw Kamer ligt, is het uitgangspunt dat zorg op basis van vrijwilligheid, met instemming van de cliënt, wordt verleend. In het wetsvoorstel is bovendien opgenomen dat een vrijheidsbeperkende maatregel niet is toegestaan als een minder ingrijpend alternatief mogelijk is. Daarmee wordt bijvoorbeeld fixatie middels een Zweedse band zo goed als uitgebannen, want daarvoor zijn vaak goede alternatieven. Het verspreiden van goede voorbeelden heeft plaatsgevonden via het programma Zorg voor Beter. Daaraan hebben de afgelopen jaren veel instellingen deelgenomen.
Bent u bereid hier de nodige inspanning voor te verrichten? Hoe gaat u dat doen?
Naast de onder 2. beschreven maatregelen, heb ik voor complexe zorgsituaties op 17 maart 2011 de Denktank Complexe Zorg geïnstalleerd. Voor mensen die in vergelijkbare omstandigheden verkeren als Brandon, is de denktank op zoek naar de beste oplossingen die in Nederland en internationaal beschikbaar zijn. Voorts licht de denktank alle fasen van het zorgverleningsproces kritisch door op kwetsbare punten. Bij de gevonden kwetsbare punten zal de denktank voorstellen doen over hoe deze te vermijden zijn.
Herinnert u zich dat het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) u in mei jl. aanraadde, om instellingen die vrijheidsbeperkende maatregelen bij een bewoner toepassen, te verplichten deskundig advies in te winnen? Wat hebt u met dit advies gedaan?
Ja, ik heb van het CCE een brief met die strekking ontvangen en deze ter hand gesteld aan de voorzitter van de Denktank. Immers, de Denktank heeft als opdracht met concrete verbetervoorstellen te komen. De CCE is vertegenwoordigd in deze tanktank. Ik hecht bij het opstellen van concrete verbetervoorstellen sterk aan integraliteit.
Wanneer is de door u sinds februari/maart jl. ingestelde denktank gereed met zijn rapport?
De denktank is voor twee jaar ingesteld. Binnen drie maanden na afloop van zijn werkzaamheden zal de denktank aan mij rapporteren. Een jaar na installatie, komend voorjaar derhalve, wordt een tussenrapportage verwacht.
Kunt u de resultaten die de werkgroep tot nu toe heeft geboekt aan de Kamer zenden?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u dat doen vóór het debat over het wetsvoorstel Zorg en dwang psychogeriatische en verstandelijk gehandicapte cliënten in de Kamer plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 5.
Het oppakken door de Oezbeekse politie van vier christenen |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van vier christenen door de Oezbeekse politie?1 Kunt u inzicht geven in de feitelijke toedracht, de aanleiding en de gerechtelijke procedure waarin deze personen zich thans bevinden?
Ja. De vier christenen zijn op 25 september door de politie gearresteerd en op 26 september naar de rechtbank meegenomen waar zij, zonder verhoor, zijn vrijgelaten.
Bent u ervan op de hoogte of er in Oezbekistan thans meer christenen vanwege hun geloof in de gevangenis zitten? Hoeveel?
Volgens informatie van de organisaties Forum 18, Human Rights Watch, Minority Rights Group International en Amnesty International zit een aantal christenen vanwege het uitoefenen van hun geloof in de gevangenis. Het exacte aantal is onbekend.
Is uw indruk, zoals gesteld in de berichtgeving, dat Oezbekistan de druk op christenen momenteel steeds verder opvoert? Hoe valt deze negatieve trend te verklaren?
De grondwet van Oezbekistan garandeert vrijheid van geloof, maar het land heeft in 1998 de zeer restrictive «Law on Freedom of Conscience and Religious Organizations» aangenomen. Hoewel deze juridisch gezien gelijke voorwaarden stelt aan de registratie – en daarmee toestaan – van religieuze groeperingen, is registratie van deze groeperingen bijna onmogelijk. In de praktijk is vrijheid van religie en levensovertuiging in Oezbekistan zeer beperkt. De negatieve trend is bekend en treft zowel ongeregistreerde als geregistreerde religieuze groeperingen, niet alleen christenen.
In hoeverre heeft de positie van christenen in Oezbekistan de aandacht van u en van de EU? Welke concrete acties zijn het afgelopen jaar ondernomen richting Oezbekistan om de positie van religieuze minderheden te verbeteren? Met welke resultaten? Kan de aandacht hiervoor verder geïntensiveerd worden? Wilt u dit in Europees verband bevorderen?
De EU Centaal-Azië strategie voor de periode 2007 -2013 is leidraad van het beleid waarvan versterking van mensenrechten en fundamentele vrijheden deel uitmaken. De EU brengt mensenrechten en vrijheid van religie en levensovertuiging structureel op bij de jaarlijkse EU-Oezbekistan Mensenrechtendialoog en de Partnership and Cooperation Agreement vergadering. Zorgen op het gebied van mensenrechten, ook individuele gevallen, worden door de Speciaal Vertegenwoordiger voor Centraal Azië aangekaart in de contacten tussen de EU en de autoriteiten in Oezbekistan.
Bent u bereid – zo mogelijk ook in internationaal verband – om de nu aangeduide concrete casus te benutten als handvat om opnieuw de godsdienstvrijheid van religieuze minderheden aan de orde te stellen bij de autoriteiten van Oezbekistan? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Individuele gevallen waarbij ernstige schendingen van mensenrechten zich hebben voorgedaan worden in EU-verband besproken met de Oezbeekse autoriteiten. Ook in OVSE-verband worden mensenrechtenschendingen, inclusief individuele gevallen, aan de orde gesteld. NL steunt deze lijn.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om genoemd viertal te ondersteunen en zo mogelijk vrij te krijgen?
Het viertal is na een dag hechtenis vrijgelaten.
De praktijken van privékliniek Geertgen uit Elsendorp |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de privékliniek Geertgen, die mensen die zwanger willen worden of een kind willen, aanzet tot donorschap?1
De kliniek Geertgen past aldus de website waarnaar deze vraag verwijst, een systeem van coöperatieve wederkerigheid toe.
Onlangs heeft de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) haar standpunt «Gameetdonatie in een systeem van faire wederkerigheid» uitgebracht. In dit standpunt geeft de NVOG in haar conclusie aan (zie hiervoor ook www.nvog.nl) dat terughoudendheid is geboden omdat het een kwetsbare patiëntengroep betreft, deze stellen zich in een afhankelijkheidspositie bevinden en daarmee de vraag rijst of zij wel in volledige vrijheid een beslissing kunnen nemen over eventuele gameetdonatie. De NVOG is daarom van mening dat er procedurele waarborgen moeten komen om deze vrijheid te garanderen. Zolang deze waarborgen ontbreken meent de NVOG dat medewerking aan spiegeldonatie van gameten in een systeem van faire wederkerigheid onzorgvuldig en derhalve ongewenst is.
Ik waardeer het initiatief van de NVOG tot het opstellen van een standpunt over een dergelijk gevoelig onderwerp. Het standpunt roept echter, juist waar het gaat over de vraag in hoeverre mensen in deze situatie in vrijheid kunnen beslissen, nog veel vragen op. Tegelijkertijd zien we dat de problemen door draagmoederschap in het buitenland, waarnaar steeds meer Nederlandse stellen hun toevlucht zoeken, toenemen. Daarom wil ik mij beraden op deze problematiek. Ik zal de Kamer in het eerste kwartaal van 2012 een bredere analyse schetsen en mijn standpunt hierover doen toekomen. Deze tijd neem ik omdat grote zorgvuldigheid op dit onderwerp is vereist, mede gezien de samenhang met andere vraagstukken rondom donatie.
Vindt u het geoorloofd dat mensen, waarbij een grote kinderwens bestaat, zo tot een handelwijze worden gedwongen waar de privékliniek voordeel aan heeft doordat deze kliniek extra behandelingen kan verrichten? Is dit geen misbruik maken van de moeilijke situatie waarin deze mensen verkeren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat uw oordeel over het volgende geval waarbij een patiënt door Geertgen een medisch zwaardere behandeling krijgt aangeboden als zij eicellen doneert terwijl een lichtere ingreep op medische gronden is geïndiceerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de financiële voordelen voor deze privékliniek bij deze handelwijze?
Meer behandelingen zal leiden tot een hoger omzet voor de kliniek. Ik heb er geen zicht op of en in hoeverre dat leidt tot financieel voordeel.
Past deze handelwijze binnen de Nederlandse wetgeving, zeker ook gezien het feit dat deze kliniek geen vergunning heeft voor In Vitrofertili-satie (IVF) behandelingen?3 Zo neen, wat gaat u daartegen ondernemen?
De ivf-vergunning regelt niets over eiceldonatie. De vraag of de handelswijze van Geertgen past binnen de Nederlandse wetgeving en in het bijzonder binnen artikel 5 Embryowet, maakt onderdeel uit van mijn beraad.
Is de handelwijze van Geertgen niet in strijd met artikel vijf van de Embryowet?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat voor personeelsleden werken bij Geertgen? Zijn zij bevoegd? Is er sprake van dat zij ooit te maken hebben gekregen met een of andere tuchtmaatregel als waarschuwing, berisping, boete, schorsing of doorhaling?
Op de website van de kliniek Geertgen wordt aangegeven dat er verschillende disciplines in het centrum werken, waaronder gynaecologen, een embryoloog en verpleegkundigen. Voor alle artsen van Geertgen is nagegaan of zij een BIG-registratie hebben dan wel of er een doorhaling is opgelegd door een tuchtcollege voor de gezondheidszorg. Bovendien is nagegaan of deze personeelsleden beperkingen zijn opgelegd in de zin van schorsing, opleggen van voorwaarden of gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid. Hieruit is gebleken dat de artsen werkzaam bij de kliniek Geertgen over een BIG-registratie beschikken. Aan geen van hen is een beperking opgelegd. De persoonsgegevens van de verpleegkundigen op de website zijn te beperkt om gegevens in het BIG-register te kunnen vinden. Ik zie geen aanleiding nadere onderzoekingen te doen om die gegevens alsnog te achterhalen.
Is het waar dat Geertgen bepaalde behandelingen in het buitenland (België) laat doen om de Nederlandse wetgeving te ontduiken? Zo ja, om welke behandelingen gaat het dan en wat is daarover uw oordeel?
Op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV) is het buiten het menselijk lichaam tot stand brengen van embryo’s vergunningplichtig. Dit is de verrichting die Geertgen in Düsseldorf laat uitvoeren, omdat de kliniek zelf geen vergunning heeft voor het verrichten van deze handeling.
Geertgen overtreedt daarmee niet de WBMV.
Klopt het dat het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven de samenwerking met Geertgen heeft opgezegd? Zo ja, wat was daarvan de reden?
Ik heb niet bij Geertgen navraag gedaan naar de redenen voor het beëindigen van de samenwerking met het Catharina ziekenhuis en vind dat ook niet op mijn weg liggen.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg ten aanzien van zowel kwalitatieve als ethische aspecten van de behandelingen van Geertgen?
De IGZ volgt de kliniek Geertgen al vele jaren, daarbij uiteraard toetsend aan alle relevante wetgeving. Recent contact met Geertgen heeft ertoe geleid dat de IGZ Geertgen heeft aangesproken op het ontbreken van externe kwaliteitstoetsing. Geertgen heeft tot december 2011 de tijd gekregen om dit op orde te brengen. Buiten dit heeft de IGZ geen andere feiten geconstateerd die aanleiding gaven tot maatregelen. Vanzelfsprekend blijft de IGZ de betreffende kliniek in de gaten houden, net als zij dat bij andere zorginstellingen doet.
Wat is het standpunt van de beroepsvereniging, de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), in deze?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Deelt u de mening, dat wanneer het gaat om verzekerde zorg, slechts medische redenen doorslaggevend mogen zijn bij de behandeling van patiënten en dat iedereen op zijn of haar beurt moet wachten tenzij er sprake is van een medische noodsituatie, dus dat voorkruipzorg uit den boze is? Wilt u uw standpunt toelichten?
Ik sta op het standpunt dat medische criteria leidend moeten zijn bij het bepalen van de behandelvolgorde in geval van begrensde behandelmogelijkheden. Dit vloeit ook voort uit de Kwaliteitswet zorginstellingen die bepaalt dat aanbieders gehouden zijn verantwoorde zorg te leveren. Op de vraag in hoeverre dit standpunt voor de vragen over Geertgen relevant is kom ik terug in mijn hierboven toegezegde standpunt.
Ook de in de vraag gebruikte term voorkruipzorg lijkt niet erg van toepassing. Die term is enige jaren geleden ontstaan vanuit situaties waarin verzekeraars met ziekenhuizen afspraken hadden gemaakt over een snelle behandeling voor de eigen verzekerden en situaties met bedrijvenpoli die een snelle behandeling van werknemers in het vooruitzicht hadden gesteld.
Mogelijk zijn wel bepaalde elementen uit de discussies over voorkruipzorg bij het systeem dat Geertgen hanteert aan de orde. Ik zal hierop terugkomen in mijn standpunt.
Bent u bereid in te grijpen bij Geertgen? Zo neen, waarom niet? «Een maatschappelijk vernieuwend beleid door coöperatieve wederkerigheid tussen Behandelcentrum Geertgen en de patiënt in donatie van geslachtscellen»
De beoordeling of er reden is in te grijpen bij Geertgen laat ik aan de IGZ over. Het antwoord op vraag 10 geeft wat dit betreft de stand van zaken weer.
«Een maatschappelijk vernieuwend beleid door coöperatieve wederkerigheid tussen Behandelcentrum Geertgen en de patiënt in donatie van geslachtscellen»
Een paar met een onvervulde kinderwens, veroorzaakt door een ernstige oligozoöspermie, bezoekt het spreekuur van een fertiliteitscentrum. Ze willen gaan voor donorinseminatie met onbekende donor en niet voor ICSI, een variant van IVF.
Het IVF centrum heeft geen donorbank en daarom maken zij een afspraak in Geertgen. Zij willen gaan voor inseminatie met donorzaad, maar krijgen daar te horen dat ze eerder behandeld kunnen worden zonder wachtlijst, als zij bereid is ook eicellen af te staan. Het afstaan van eicellen kan niet tijdens een inseminatie behandeling en daarom wordt IVF aangeraden. Daarbij kun je de helft van de eicellen gebruiken voor eigen voortplanting met donorzaad en kun je de andere helft doneren. Het paar wil graag snel door met de behandeling en kiest daarom voor de optie van IVF met donorzaad, waarbij de vrouw een deel van de eicellen doneert aan derden. Daartoe moet ze dus wel IVF ondergaan en niet de eenvoudigere behandeling «inseminatie». Eigenlijk ondergaat ze dus een zwaardere en duurdere behandeling (IVF) terwijl medisch gezien er slechts een indicatie bestaat voor de goedkopere en minder belastende behandeling (IUI). Dat vooral dus omdat ze daarmee de wachtlijst ontloopt.