Het weigeren of intrekken van een wapenvergunning bij signalen van radicalisering |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie-Çörüz over meewegen van signalen van radicalisering bij weigering van een wapenvergunning op grond van vrees voor misbruik?1
Ja.
Is er sindsdien een vergelijking gemaakt tussen lijsten van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) waarop personen staan die in de gaten worden gehouden in verband met mogelijke radicalisering en/of extremisten en personen met een wapenvergunning?
Op 20 januari 2010 hebben de toenmalige ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over de motie-Çoruz. In deze kabinetsreactie (TK 29 754, nr. 179) is vermeld dat het gebruik van AIVD-informatie voor de beoordeling van een aanvraag voor een wapenvergunning oneigenlijk zou zijn.
De AIVD kan, op grond van zijn huidige taakopvatting, slechts persoonsgegevens verwerken van personen die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid van de staat (artikel 13 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten). De AIVD is bevoegd om in het kader van zijn taakuitvoering zijn gegevens met anderen te delen (artikel 36 WIV). Indien de AIVD een geweldsdreiging die uitgaat van een bepaalde persoon waarneemt, of vermoedens daaromtrent heeft (bijvoorbeeld naar aanleiding van wapenbezit), wordt dit standaard via ambtsberichten gedeeld met betrokken partijen.
Voor de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding geldt dat deze, op grond van zijn huidige taakopvatting, zelf geen onderzoek doet en daarom ook niet over dergelijke «lijsten» van personen beschikt.
Het schietdrama in Alphen aan de Rijn is aanleiding geweest om het huidige Nederlandse systeem van wapenbeheersing door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV)te laten onderzoeken. Dit onderzoek omvat zowel de regelgeving als de uitvoering en handhaving daarvan. De resultaten hiervan verwacht ik in september met de Tweede Kamer te kunnen delen. In mijn brief van 12 april 2011 aan de voorzitter van uw Kamer (TK 32 739, nr. 1) heb ik medegedeeld dat ik aan de hand van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, het onderzoek van de Rijksrecherche en het onderzoek van de OvV zal bezien welke conclusies zouden moeten worden getrokken ten aanzien van het beleid met betrekking tot legaal wapenbezit en het toezicht daarop.
Wat is er gebeurd met de mogelijke resultaten hiervan? Heeft dit ook geleid tot intrekking of weigering van wapenvergunningen?
Zie antwoord vraag 2.
Het terugdraaien van het besluit om de tegoeden van IHH-Nederland te bevriezen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het vonnis van de voorzieningsrechter inzake het bevriezen van de tegoeden van Internationale Humanitaire Hulporganisatie (IHH) Nederland wegens vermeende steun aan de terroristische organisatie Hamas?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van Amsterdam, gepubliceerd op 21 juli (LJN: BR2619, AWB 11/3132 BESLU). De rechter heeft beslist dat de bevriezingsmaatregel wordt geschorst tot uiterlijk zes weken na mijn beslissing op het bezwaar dat IHH-Nederland tegen de maatregel heeft ingesteld. Het betreft hier dus een voorlopige voorziening en geen definitieve gerechtelijke uitspraak.
Bent u overtuigd van de redenering van de rechter, namelijk dat er voldoende waarborgen bestaan dat er geen enkel fonds via IHH bij Hamas terecht komen? Zo nee, bent u voornemens beroep aan te tekenen tegen dit vonnis? Kunt u uitsluiten dat er banden zijn, zowel direct als indirect, tussen IHH-Nederland en de Union of Good? Ziet u tevens andere mogelijkheden om te garanderen dat geen geldstromen terechtkomen bij organisaties als Hamas?
Tegenover de rechter is namens de Nederlandse Staat betoogd dat de bevriezing van de tegoeden van IHH-Nederland onverkort van kracht zou moeten blijven, omdat anders onvoldoende gewaarborgd is dat fondsen via IHH-Nederland niet bij Hamas terecht komen. Zolang er in Duitsland geen definitieve rechterlijke uitspraak is inzake het verbod op IHH-Duitsland, is immers ook de aanleiding voor de bevriezing van IHH-Nederland niet ontkracht. Bovendien dient de bevriezingsmaatregel er juist toe zeker te stellen dat IHH-Nederland, geconfronteerd met het verbod op IHH-Duitsland, geen alternatieve financieringskanalen kan aanwenden. Tegen de uitspraak van de voorlopige voorzieningenrechter is echter geen beroep mogelijk.
Het verzoek om een voorlopige voorziening was door IHH-Nederland ingediend, tijdens de op dat moment nog lopende bezwaarprocedure. Inmiddels heb ik in deze procedure, in overeenstemming met de ministers van Veiligheid en Justitie en van Financiën, het bezwaar van IHH-Nederland afgewezen. Als IHH-Nederland zich niet met deze beslissing kan verenigen, bestaat voor de organisatie de mogelijkheid binnen 6 weken daartegen in beroep te gaan, en zal vervolgens de bestuursrechter zich in een bodemprocedure uitspreken over de rechtmatigheid van de bevriezingsmaatregel.
Tot zes weken na mijn beslissing op bezwaar blijft de bevriezingsmaatregel geschorst. Na afloop van de schorsingsperiode kan IHH-Nederland bij de voorzieningenrechter om verlenging van de schorsing verzoeken. Indien de rechtbank de verlenging van de voorlopige voorziening toekent, blijft deze van kracht tot de definitieve uitspraak van de bestuursrechter in de bodemprocedure. Wijst de rechter de verlenging af, dan wordt de bevriezing van de tegoeden met onmiddellijke ingang hersteld.
Voor zover nu bekend, onderhoudt IHH-Nederland geen banden met de Union of Good, maar ik kan niet uitsluiten dat dit wel het geval is.
Hoe kunt u garanderen dat fondsen niet alsnog, al dan niet via IHH-Duitsland, bij de Hamas terechtkomen? Bent u bereid maandelijks inzage te vragen in de geldstromen van IHH-Duitsland, aangezien deze organisatie door de Duitse rechter verplicht is deze informatie bij de Duitse overheid aan te leveren? Zo nee, waarom niet?
De Duitse rechter heeft bepaald dat IHH-Duitsland maandelijks een overzicht van de inkomsten en uitgaven moet overleggen aan het Duitse ministerie van Binnenlandse Zaken. Om beter zicht te krijgen op de wijze waarop dit door de rechter opgelegde toezicht wordt toegepast, heeft Nederland contact gehad met het Duitse ministerie van Binnenlandse Zaken. Uit deze contacten concludeer ik dat de Duitse autoriteiten scherp toezicht houden op de financiële huishouding van IHH-Duitsland. Ik zie dan ook geen aanleiding om in aanvulling daarop zelf om inzage in de stukken te vragen. Met het oog op de verwevenheid van het verbod op IHH-Duitsland en de Nederlandse bevriezingsmaatregel zal er uiteraard wel geregeld contact zijn over de (juridische) ontwikkelingen in beide zaken.
In hoeverre is de beperking dat IHH-Duitsland geen hulp mag verlenen of ondersteuning aan de Palestijnse gebieden in de Gazastrook en de Westbank mag bieden, ook van toepassing op IHH-Duitsland? Kan deze beperking omzeild worden door andere organisaties, zoals IHH-Nederland, te steunen, die wel dergelijke activiteiten mogen ontplooien in de Palestijnse gebieden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De honderden eerwraken in de politieregio's Haaglanden, Zuid-Holland en Rotterdam Rijnmond |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jaarlijks honderden eerwraken in regio»?1
Ja.
In hoeverre is de op dinsdag 26 juli 2011 in brand gestoken vrouw uit Delft slachtoffer van eerwraak geworden?
Ik kan hier geen uitspraak over doen, omdat het Openbaar Ministerie mij heeft medegedeeld dat het onderzoek nog niet is afgerond.
Is het waar dat de politiekorpsen Haaglanden, Zuid-Holland-Zuid en Rotterdam Rijnmond honderden keren per jaar te maken krijgen met gevallen van eerwraak? Wat zijn de precieze cijfers, ook van de andere politiekorpsen?
Op 1 november 2008 is het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) opgericht. Daaraan voorafgaand is in de korpsen Haaglanden en Zuid-Holland-Zuid een pilotproject uitgevoerd. Over de pilot zijn verschillende rapporten verschenen (die ook aan de Tweede Kamer beschikbaar zijn gesteld), waarin cijfers over binnengekomen zaken zijn genoemd. Die cijfers hadden betrekking op casuïstiek waarbij eer als motief voor (dreigend) geweld werd vermoed. Het ging dus niet om cijfers over eerwraak, maar over eer gerelateerd geweld. In het artikel in de Telegraaf van 28 juli 2011 wordt waarschijnlijk gerefereerd aan data uit rapporten uit de pilotperiode.
In het voorjaar van 2010 heeft het LEC EGG in samenwerking met het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het rapport «Inzicht in cijfers; Mogelijke eerzaken in 2007, 2008 en 2009 nader bekeken» uitgegeven2. In dit rapport is beschreven in hoeveel zaken in de jaren 2007, 2008 en 2009 uit het hele land door regiokorpsen en andere ketenpartners bij het LEC EGG om ondersteuning is gevraagd omdat het vermoeden gerezen was dat men met een eerzaak van doen had. In 2007 werd 493 maal een beroep op het LEC EGG gedaan, in 2008 553 maal en in 2009 445 maal. Twee tot drie procent van die zaken betrof moord of doodslag.
In bovengenoemd rapport is ook een beschrijving opgenomen voor een landelijk in te voeren registratie om tot eenduidige registratie van mogelijke eerzaken te komen. Deze registratgie is in januari 2011 ingevoerd en zal met ingang van volgend jaar leiden tot een eenduidig inzicht in de aard en omvang van mogelijke eerzaken die op enigerlei wijze ter kennis komen van de politie. Overigens heeft het Landelijk Experisecentrum in 2010 volgens eigen administratie 498 zaken operationeel ondersteund en of behandeld.
Ziet u een relatie tussen de enorme groei van de islamitische gemeenschap in Nederland de afgelopen decennia en het probleem van eerwraak? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek naar eergerelateerd geweld blijkt dat eercodes cultureel zijn ingegeven en niet religieus3. Er bestaat een verband tussen traditionele familieculturen en eergerelateerd geweld. Dergelijke familieculturen bestaan in een groot deel van de wereld, ongeacht de aldaar voorkomende religie. De gemeenschappen in Nederland waar fenomenen als eergerelateerd geweld en eerwraak zich voordoen kenmerken zich niet zozeer door de islamitische achtergrond, maar door zeer schadelijke culturele tradities aangaande eer, verlies van eer en eerherstel.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om het probleem van import van eerwraak zo snel mogelijk op te lossen?
Voor de maatregelen die wij nemen om eergerelateerd geweld tegen te gaan verwijs ik u naar de brieven die onder het Programma Eergerelateerd Geweld naar uw Kamer zijn verzonden, met als laatste de slotrapportage van het Programma van 14 december 2010 (TK, 2010–2011, 30 388, nr. 40).
Het succes van de pilot masterplan orgaandonatie Regio Noord-Nederland |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitkomsten van de pilot masterplan orgaandonatie Regio Noord-Nederland?1
Ja, zoals ik ook heb uiteengezet tijdens het algemeen overleg over orgaandonatie van 24 maart jongstleden wordt de pilot masterplan orgaandonatie Regio Noord met een subsidie van mijn departement bekostigd. Over de voortgang van deze pilot word ik regelmatig geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in de eerste helft van 2011 in de regio Noord-Nederland net zoveel orgaandonatieprocedures zijn uitgevoerd als in heel 2010?
Ik vind dat hoopgevende signalen, maar conclusies over het effect van deze pilot trek ik pas als de evaluatie daarvan is afgerond. Ik verwacht u daarover eind 2011 te kunnen berichten.
Hoe beoordeelt u het feit dat het percentage toestemming en voor donatie door nabestaanden, waarbij de donor niet geregistreerd stond, in de eerste maanden van 2011 gestegen is naar 62%?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze mooie resultaten ook in de rest van Nederland navolging verdienen? Ziet u daarbij een rol voor u zelf? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie van de pilots beslis ik eind 2011 over een landelijke uitrol daarvan. Zoals toegezegd tijdens het hierboven genoemde algemeen overleg, ontvangt u deze zomer een brief met een plan van aanpak. Hierin geef ik aan welke stappen ik zet om te komen tot landelijke implementatie van succesvolle pilots.
Aanbesteding van kerstversiering en kerstverlichting door de Belastingdienst |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanbesteding door de Belastingdienst voor kerstversiering en kerstverlichting 2011 voor een bedrag van kennelijk 125 000 euro of meer, die te vinden is op www.aanbestedingskalender.nl?
Ja, ik ben bekend met deze aanbesteding.
Ik teken er wel bij aan, dat het niet gaat om een aanbesteding van € 125 000 per jaar, maar om een bedrag van € 125 000 voor een periode van vier jaar. Grof geschetst betreft het dus een bedrag van € 30 000 per jaar, bestemd voor ruim 100 gebouwen en zo’n 30 000 medewerkers.
In de afgelopen jaren is de toepassing van kerstversieringen in gebouwen van de Belastingdienst steeds soberder geworden. Dat gebeurde onder invloed van taakstellingen. Tegelijkertijd is meer aandacht aan de brandveiligheid van kerstversieringen besteed. Dat leidde ertoe dat de inkoop en plaatsing van kerstversieringen steeds vaker centraal – bij de facilitaire dienst van de Belastingdienst – werd belegd. Inmiddels is besloten inkoop en plaatsing van kerstversiering volledig in handen te leggen bij die facilitaire dienst; datzelfde geldt voor het bijbehorende budget.
Ingegeven door nieuwe taakstellingen heeft de Belastingdienst in mei 2011 de inkoop en plaatsing van kerstversiering heroverwogen. Er is toen besloten niet volledig te breken met de traditie om in de kantoren van de Belastingdienst aandacht aan Kerst te besteden. Tegelijkertijd was er het besef, dat juist in economische en financieel moeilijke tijden zorgvuldig met publieke middelen moet worden omgegaan. Er is daarom besloten kerstversieringen niet volledig af te schaffen, maar wel door te gaan op de weg van versobering.
Die versobering betekent enerzijds, dat kerstversieringen slechts in beperkte mate zullen worden geplaatst. Dat gebeurt zoveel mogelijk in voor publiek toegankelijke ruimten (meestal de centrale hal). Het gaat daarbij om een kerstboom en eventueel wat aanvullende kleinere versieringen.
Anderzijds bestaat de versobering eruit, dat gekozen is voor veilige standaardproducten tegen een zo laag mogelijke prijs. Op basis van historische gegevens is de inschatting gemaakt, dat voor de komende vier jaar € 125 000 nodig zou kunnen zijn (wat overigens neerkomt op circa € 300 per gebouw per jaar). Daarom is een Europese aanbesteding gestart met dit bedrag als doelwaarde. Het betreft hier een raamovereenkomst zonder afnameverplichting, waardoor het mogelijk blijft nog verdergaand te versoberen als de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
De verwachting is dat de aanbesteding tot lagere kosten gaat leiden, waardoor ten opzichte van vorige jaren besparingen kunnen worden gerealiseerd.
Wat vindt u van deze aanbesteding op kosten van de belastingbetaler in een economisch zware tijd, waarin veel Nederlanders minder te besteden te hebben en moeten bezuinigen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
De terugkeer van de tienertour |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Come-back van Tienertoer»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van diverse mediaberichten over de terugkeer van de Tienertoer.
Wat vindt u van het initiatief van de Culturele Jongeren Pas (CJP) om deze zomer een proef te doen met de Tienertoer?
Ik vind het positief dat CJP het initiatief heeft genomen om, in het licht van de jarenlange samenwerking met NS, de Tienertoer nieuw leven in te blazen. Het gaat deze zomer om een proef. CJP en NS zullen monitoren of het initiatief aanslaat en op basis daarvan bekijken of en op welke manier de Tienertoer definitief terugkomt.
Wat vindt u van de hernieuwde doelstelling van de Tienertoer, namelijk om jongeren te verleiden meer culturele activiteiten te ondernemen?
Ik sta hier positief tegenover. Deze doelstelling past immers in het beleid van dit kabinet, zoals vastgelegd in het Regeerakkoord: «De overheid schept condities op het gebied van kunst en cultuur die de kwaliteit verhogen en de toegankelijkheid waarborgen. (...) Het kabinet wil meer ruimte geven aan de samenleving en het particulier initiatief en de overheidsbemoeienis beperken. Kunst en cultuur zijn tenslotte ook van en voor de samenleving.»
Deelt u de mening dat dit initiatief van de CJP door de scherpe prijs (33 euro voor drie dagen onbeperkt reizen) veel jongeren kan verleiden tot het ondernemen van culturele activiteiten, Nederland te verkennen en jongeren laat kennis maken met het openbaar vervoer?
Net als CJP en NS zal ik met belangstelling volgen of dit initiatief aanslaat.
Deelt u de mening dat dit een prachtig initiatief is, wat zeer nieuwsgierig maakt naar de uitkomsten van de proef?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Bent u bereid de uitkomsten van deze proef te betrekken bij de discussie rond de toekomst van de Cultuurkaart voor jongeren?
In het Regeerakkoord heeft het kabinet aangekondigd dat (de overheidssubsidie voor) de Cultuurkaart wordt geschrapt. Het aanstaande schooljaar is het laatste waarin de Cultuurkaart in de huidige vorm zal bestaan. Als er maatschappelijke en/of particuliere initiatieven zijn om de Cultuurkaart en/of de Tienertoer in de toekomst voort te zetten, dan staat het kabinet daar positief tegenover.
Ouders die een leraar betalen van een bekostigde school |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Ouders betalen leraar»1 en «Ouders gevraagd om geld voor extra leraar»2?
Voor mijn reactie verwijs ik u naar mijn antwoorden op de onderstaande vragen.
Hoe is het idee ontstaan dat ouders allen 300 euro meebetalen aan het salaris van een leerkracht? Kwam dit idee van de ouders of van de school?
Uit contact met het bevoegd gezag is gebleken dat het initiatief vanuit het team en de ouders is gekomen en dat het bevoegd gezag het voorstel heeft overgenomen.
Deelt u de mening van de directeur van basisschool De Basis in het Groningse Mussel dat de kwaliteit van het onderwijs wordt aangetast wanneer er nog maar twee groepen zouden zijn voor de hele basisschool? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat de onderwijskwaliteit wordt aangetast? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet geheel. Het kan voor leraren lastig zijn om aan een combinatiegroep (een samenvoeging van twee of meer leerjaren in één groep) les te geven, maar het is zeker mogelijk. De Inspectie van het Onderwijs wijst er in het Onderwijsverslag 2009/2010 op dat verreweg de meeste kleine scholen ten minste voldoende kwaliteit leveren. Dat geldt ook voor De Basis (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
Wel is het zo dat kleine scholen een grotere kans hebben om zwak of zeer zwak te worden. Om die reden heb ik in het actieplan «Basis voor Presteren» aangekondigd dat er een programma komt om kleine scholen te ondersteunen bij het (blijvend) realiseren van een goede onderwijskwaliteit. De doelgroep van dit programma bestaat uit scholen met minder dan vijftig leerlingen. De Basis hoort daar ook toe.
Begrijpt u de wanhoop van de ouders die vrezen voor de kwaliteit van het onderwijs voor hun kinderen? Zo ja, hoe gaat u deze vrees wegnemen?
Ik betreur het als ouders wanhopig zijn en vrezen voor de kwaliteit van het onderwijs. Daar is volgens mij geen reden toe, gelet op de bevindingen van de inspectie. Tijdens een inspectieonderzoek dat op 24 november 2010 is uitgevoerd, heeft De Basis het vertrouwen van de Inspectie van het Onderwijs gekregen. In februari 2011 is op grond hiervan het basisarrangement toegekend. Dit betekent dat het onderwijs op De Basis van voldoende niveau is. Ik hoop dat deze positieve bevindingen de onrust bij de ouders kunnen wegnemen.
Wat is uw oordeel over het feit dat ouders de docent zelf gaan betalen, omdat deze anders wordt wegbezuinigd? Deelt u de mening dat niet de ouders, maar het schoolbestuur moet zorgen voor genoeg leerkrachten? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
De rijksbekostiging is toereikend voor het inrichten van het onderwijs op kleine scholen. Deze scholen krijgen relatief meer geld per kind, onder andere vanwege de kleine scholentoeslag.
Het schoolbestuur is verder verantwoordelijk voor het onderwijsaanbod. Het moet de rijksbekostiging aanwenden voor het onderwijsproces op de school. Dit betekent ook dat men moet zorgen voor voldoende leerkrachten om het onderwijs te geven. Het is daarom niet nodig dat ouders een leraar gaan betalen. Zij kunnen daartoe evenmin verplicht worden gesteld. Het basisonderwijs is immers gratis. Het staat ouders vrij om op vrijwillige basis een ouderbijdrage te geven.
Deelt u de mening dat het onwettig en onaanvaardbaar is dat ouders leerkrachten zelf gaan betalen, aangezien het hier om het primaire onderwijsproces gaat? Wat gaat u doen om deze situatie ongedaan te maken zonder dat de leerlingen er de dupe van worden?
Een bestuur mag aan ouders een extra bijdrage vragen maar dit is te allen tijde op vrijwillige basis. Bovendien dient goedkeuring te worden gevraagd aan de medezeggenschapsraad. Essentiële besluiten met betrekking tot het schoolbeleid, waaronder de vaststelling of wijziging van de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage zijn namelijk onderworpen aan het instemmingsrecht van de (oudergeleding) van de medezeggenschapsraad. Het aanvaarden van extra (ouder)bijdragen voor het aanstellen van een leerkracht moet dan ook deze instemming hebben.
Indien een ouderbijdrage wordt gebruikt voor het aanstellen van een extra leerkracht die ingezet wordt voor het geven van onderwijs, kunnen kinderen van ouders die hieraan niet mee kunnen of willen betalen, hiervan niet worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat dit soort oplossingen alleen mogelijk is voor ouders die genoeg geld hebben? Zo ja, hoe voorkomt u dat publieke scholen op deze manier deels privaat worden?
Deze mening deel ik niet. Het basisonderwijs is gratis. Het bijdragen door ouders aan de kosten van een extra leraar is niet nodig, omdat de rijksbekostiging toereikend is.
Wat zijn de voorschriften over de besteding van giften van religieuze instellingen aan scholen? Mogen scholen deze giften inzetten voor zaken die het primaire proces raken, zoals onderwijzend personeel?
Met een groot aantal onderwijspartners is in februari 2009 het convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring» afgesloten. Hierin staat opgenomen dat een gift wordt gezien als een donatie. Dat is een geldelijke bijdrage, niet gebaseerd op de onderwijswetgeving en de ouderbijdragen, waarvoor het bevoegd gezag geen tegenprestatie levert.
In het convenant staat opgenomen dat de continuïteit van het onderwijs niet in gevaar mag komen doordat op enig moment sponsormiddelen of donaties wegvallen (art. 6). Het uitvoeren van aan de school wettelijk opgedragen kernactiviteiten, mag niet afhankelijk worden van de extra middelen.
In dit verband merk ik nogmaals op dat de overheid zorgt voor de reguliere bekostiging van de scholen waarmee men in staat is te voldoen aan de wettelijke verplichtingen.
Wanneer kunnen wij uw plannen tegemoet zien om de bevolkingskrimp in goede banen te leiden? Bent u bereid schoolbesturen die te maken hebben met krimp tegemoet te treden wanneer zij vanwege die krimp in financiële moeilijkheden komen?
Op 14 september 2011 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de onderzoeksresultaten van het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven over de kostenontwikkeling bij schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs die te maken hebben met krimp. In mijn beleidsreactie, waarnaar ik hier volledigheidshalve verwijs, zet ik uiteen welke maatregelen ik tref op dit thema.
Het wegsluizen van tonnen aan Persoonsgebonden Budgetten (pgb's) in een Zeeuws afkickcentrum |
|
Renske Leijten |
|
Is het waar dat het zorgkantoor in Goes momenteel onderzoek doet naar mogelijke fraude met pgb’s en andere onregelmatigheden bij de Stichting In de Vrijheid te Wemeldinge? Wanneer worden de uitkomsten van dat onderzoek verwacht?1
Ja. Het zorgkantoor streeft er naar dit onderzoek zo spoedig mogelijk af te ronden. Men kan nog niet zeggen wanneer de uitkomsten bekend zullen zijn.
Wordt er ook een strafrechtelijk onderzoek ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is bij het Openbaar Ministerie geen aangifte of andere informatie bekend op grond waarvan een strafrechtelijk onderzoek kan worden gestart.
Is het bericht waar dat het Centrum Indicatiestellingen Zorg (CIZ) indicaties heeft afgegeven op basis van diagnostiek en aanvraag door een psychotherapeut, die wegens wangedrag uit zijn beroep is gezet door het medisch tuchtcollege? Zo ja, om hoeveel indicaties gaat het sinds de psychotherapeut uit zijn beroep is gezet en wat is uw opvatting over deze gang van zaken?1
Nee. De betrokken psychotherapeut mocht zijn beroep nog uitoefenen, hangende het hoger beroep van zijn zaak bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.
Deelt u de mening dat geschorste of uit hun beroep verwijderde behandelaren geen indicatieaanvragen zouden moeten kunnen indienen en dat het CIZ geen indicaties zou mogen afgeven op basis van dergelijke aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Ja die mening deel ik ten zeerste.
De IGZ heeft ondertussen de bij het centrum betrokken psychotherapeut een bevel gegeven tot het direct beëindigen van zijn werkzaamheden. Een ieder kan het BIG-register raadplegen om te zien of een bevoegdheidsbeperking van kracht is tegen degene die de diagnose stelt, dan wel op basis van een diagnose een indicatieaanvraag, namens en met toestemming van de cliënt, indient bij het CIZ.
Deelt u de mening dat de afstandelijke en grootschalige opzet van het CIZ een risico vormt, aangezien een dergelijke organisatie per definitie niet de achtergrond van een indicatieaanvrager kan kennen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee. Door het CIZ wordt, waar nodig in het kader van een juiste beoordeling van de aanvraag voor een indicatie AWBZ, bij de (medisch) behandelaar van de aanvrager informatie opgevraagd. Het CIZ heeft artsen in dienst die in geval van twijfel nadere (medische) gegevens opvragen of de door de behandelaar van de cliënt verstrekte medische gegevens checken.
Heeft het CIZ de status van de psychotherapeut gecontroleerd in het Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-register? Zo nee, wat zegt dit over de betrouwbaarheid van door het CIZ afgegeven indicaties?
Neen. De tuchtrechtelijke maatregel, zoals door het regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg opgelegd, is nog niet onherroepelijk, als gevolg waarvan geen maatregel voor deze psychotherapeut in het BIG-register is vermeld.
Hoe vaak komt het voor dat door het CIZ-indicaties worden afgegeven (mede) op basis van diagnostiek door behandelaren, die daartoe niet langer bevoegd zijn? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoe vaak dit voorkomt. Het CIZ controleert het BIG-register als er redenen of aanwijzingen zijn die daartoe aanleiding geven. In dat geval wordt een indicatieaanvraag conform de frauderichtlijn van het CIZ afgehandeld.
Alvorens te onderzoeken hoe vaak indicatiebesluiten worden afgegeven (mede) op basis van diagnostiek door behandelaren die niet langer bevoegd zijn het beroep uit te oefenen, acht ik het eerst van belang te onderzoeken op welke wijze het CIZ beter gebruik kan maken van de informatie die in het BIG-register is opgenomen. Ik acht dat van groot belang om fraude tegen te gaan en ga hiertoe in overleg met betrokken partijen.
Is de ontzetting uit het beroep van de psychotherapeut tijdig en op correcte wijze in het BIG-register weergegeven? Zo nee, wat zegt dit over de betrouwbaarheid van het BIG-register?
Ja, het BIG-register is op juiste wijze omgegaan met de uitspraak van het regionaal tuchtcollege. Het regionaal tuchtcollege heeft ten aanzien van de psychotherapeut de maatregel doorhaling van de inschrijving in het BIG-register opgelegd. Tegen deze uitspraak heeft betrokkene hoger beroep aangetekend. Een hoger beroep heeft opschortende werking tot er een definitieve uitspraak is van het Centraal Tuchtcollege. Die uitspraak is er nog niet. Er is derhalve niets in het BIG register verwerkt.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) betrokken bij de zaak rond het Zeeuwse afkickcentrum? Zo ja, wilt u de werkwijze toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ja, de IGZ is betrokken. De IGZ is op 3 augustus 2011 gestart met een onderzoek naar het Zeeuwse afkickcentrum. De vraag die hierbij centraal stond is of het centrum de gezondheidsrisico’s voldoende heeft afgedekt. De werkwijze van de IGZ houdt in dat de inspectie het centrum doorlicht ten aanzien van de kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg. Daarbij ziet de IGZ dossiers in, bekijkt eventueel aanwezige opslagruimten voor medicijnen en spreekt met zowel cliënten als medewerkers, maar ook met verwijzers en eventueel andere betrokken zorgverleners, zoals de huisarts en, indien relevant, het betrokken zorgkantoor. Op basis van de bevindingen wordt een inspectieoordeel opgemaakt. Dit kan inhouden dat het centrum (een deel van) zijn activiteiten al dan niet onder bepaalde voorwaarden kan voortzetten of dat tot sluiting ervan dient te worden overgegaan. De inspectie heeft haar onderzoek inmiddels afgerond. Dit heeft ertoe geleid dat het Zeeuwse afkickcentrum een deel van haar activiteiten met onmiddellijke ingang heeft moeten staken. Verder heeft de inspectie de bij het centrum betrokken psychotherapeut een bevel gegeven tot het direct beëindigen van zijn werkzaamheden.
Deelt u de mening dat deze zaak, na de eerdere affaire met Winnersway, aanleiding vormt om een onderzoek te starten naar de kwaliteit, veiligheid en integriteit van aanbieders van verslavingszorg in Nederland? Zo nee, op welk moment zou u tot de conclusie komen dat een dergelijk onderzoek wel gerechtvaardigd is? Zo ja, wilt u toelichten welke stappen u gaat ondernemen?
De reguliere instellingen voor verslavingszorg bieden in het algemeen een kwalitatief goed aanbod van diverse behandelmogelijkheden. Zij participeren in een netwerk van verslavingszorginstellingen, dat is ondergebracht bij GGZ-Nederland. De IGZ heeft in 2009 een pilot-onderzoek uitgevoerd naar nieuwe toetreders op het terrein van verslavingszorg. De in het kader van deze pilot onderzochte organisaties scoorden overwegend positief op de kwaliteit van de verleende zorg. De recente incidenten zijn voor mij geen aanleiding om de verslavingszorgsector aan een onderzoek te onderwerpen.
Deelt u de mening dat drugsverslaafden een buitengewoon kwetsbare en afhankelijke patiëntengroep vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op grond waarvan meent u dat zij geacht kunnen worden als kritische «consumenten» onderscheid te maken tussen integere en malafide aanbieders van verslavingszorg en de kwaliteit kunnen beoordelen?
Drugsverslaafden zijn kwetsbaar, omdat zij vaak kampen met een multiple problematiek als middelenafhankelijkheid, psychische, somatische en sociale problemen. Niettemin staat een meerderheid van de drugsverslaafden in contact met de reguliere zorg, waarvan een divers, laagdrempelig en kwalitatief goed aanbod in heel Nederland beschikbaar is. Het Plan van aanpak Maatschappelijke Opvang en de «stedelijke kompassen» hebben daar in belangrijke mate aan bijgedragen. De instellingen voor reguliere verslavingszorg spannen zich bovendien meer en meer in zelfs de zogenaamde zorgmijders te bereiken en naar hulpverlening door te geleiden.
Hoeveel particuliere verslavingszorgaanbieders zijn er momenteel in Nederland en is de IGZ in staat hier voldoende toezicht op te houden? Wanneer mag een particulier verslavingszorg gaan aanbieden?
Het staat particulieren vrij om zonder registratie verslavingszorg aan te bieden. Het exacte aantal particuliere verslavingszorgaanbieders is dan ook niet bekend. De inspectie traceert voor zover mogelijk niet-reguliere/particuliere toetreders en verzamelt daarover een aantal standaardgegevens. Dit geldt ook voor particuliere verslavingszorgaanbieders. Als op basis van deze gegevens er voor de inspectie ook maar enige aanleiding is om te twijfelen aan de kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg, dan volgt een inspectiebezoek. Ook zet de inspectie haar toezicht in op basis van signalen en meldingen.
Hoeveel te behandelen verslaafden telt Nederland en hoeveel behandelplaatsen zijn er in de reguliere zorg? Vindt u dit aanbod voldoende en wilt u uw antwoord toelichten?
In de reguliere verslavingszorg zijn circa 2 300 bedden beschikbaar. De vraag hoeveel te behandelen verslaafden er zijn, is niet zonder meer te beantwoorden. Het Plan van aanpak Maatschappelijke Opvang en de daarop gebaseerde Stedelijke Kompassen heeft ertoe bijgedragen dat velen van hen goed in beeld zijn bij de gemeenten. Voorts heb ik van de aanbieders van reguliere verslavingszorg geen signalen ontvangen dat de wachttijden voor behandeling langer zijn dan afgesproken binnen de Treek-normen.
Acht u het mogelijk dat verslaafden door een tekort aan behandelplekken, verschraling van de reguliere zorg of een gebrek aan zorg op maat richting het pgb zijn gedreven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u waarborgen dat de reguliere zorg voor deze mensen een volwaardig alternatief wordt?
Ik heb daarvoor geen aanwijzingen. Verslaafden kunnen – net als andere patiënten – verschillende redenen hebben om zich te wenden tot andere hulpverleners dan de reguliere zorg. De behandeling van verslaving is vaak een proces van vallen en opstaan, waarbij meer dan één (soort) behandeling nodig is.
Deelt u de mening dat het liberaliseren van de gezondheidszorg inclusief vrije toetreding en de introductie van een winstoogmerk het risico op fraude en uitbuiting hebben vergroot en nog steeds verder doen toenemen? Zo nee, met welke cijfers onderbouwt u dat optimisme?
Neen. Ik ben met u van mening dat in een stelsel waar vrije toetreding is en waar winstoogmerk is toegestaan de publieke randvoorwaarden, zoals toezicht op kwaliteit en toezicht op fraude, goed geregeld moeten zijn. In een stelsel met vrije toetreding en waar verschillende typen (zorg)aanbieders actief zijn, neemt in het algemeen doelmatigheid en klantgericht handelen toe. Publieke toezichthouders moeten de randvoorwaarden handhaven, ongeacht of de aanbieder oud of nieuw is, en wel of geen winstoogmerk heeft.
Levensloopbestendig bouwen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het project «Wel Thuis» in de gemeente Delft, waarbij woningcorporaties Vidomes en Vestia, zorginstelling Pieter van Foreest, de gemeente Delft, het opleidingsfonds OTIB, de branche-organisatie UNETO-VNI en TNO de handen ineen geslagen hebben en particulieren en organisaties helpen bij het levensloop geschikt maken van hun huis? Zo ja, hoe beoordeelt u dit project?
Ik heb kennis genomen van het project «Wel thuis».
Het project is een goed voorbeeld van de wijze waarop lokale partijen invulling kunnen geven aan samenwerking op het terrein van wonen met welzijn en zorg, met als doel de lokale woningvoorraad (beter) geschikt te maken voor ouderen en mensen met beperkingen.
Deelt u de mening dat de behoefte aan levensloopgeschikte woningen in de toekomst zal toenemen? Kunt u deze behoefte kwantificeren?
Zoals aangegeven in de Woonvisie1, die op 1 juli jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd, neemt de behoefte aan geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen de komende jaren toe. De opgave voor de periode 2009–2018 is gekwantificeerd in de Monitor Investeren voor de toekomst (MIT 2009)2 die op 7 juli jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd. Op dit moment gaat het jaarlijks om 40 000 extra woningen die geschikt zijn voor ouderen en mensen met beperkingen.
Deelt u de mening dat naast geïnteresseerde particulieren ook bijvoorbeeld zorginstellingen, woningcorporaties, installatiebedrijven en aannemers hun voordeel kunnen doen met deze kennis en ervaring op het gebied van levensloopbestendig bouwen?
Ja, hoewel het project in Delft zich – voor zover mij bekend – met name richt op het beter geschikt maken van de bestaande voorraad, rekening houdend met de wensen/behoefte van de bewoners, en niet op nieuwbouw van geschikte woningen.
Hoe beoordeelt u het digitale stappenplan en de modelwoning? Bent u van mening dat dergelijke hulpmiddelen particulieren op weg helpen bij het levensloopbestendig maken van hun woning?
Het digitale stappenplan en de modelwoning zie ik als goede voorbeelden. Het is belangrijk dat lokale partijen (toekomstige) bewoners goed informeren over de mogelijkheden die voorhanden zijn om de woning met kleine of grote(re) aanpassingen of desgewenst met woontechnologie beter geschikt en/óf comfortabeler te (laten) maken, om er langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. Een digitaal stappenplan en een modelwoning kunnen daarbij doeltreffende hulpmiddelen zijn.
Bent u bekend met het feit dat het onzeker is of het digitale stappenplan ten aanzien van levensbestendig bouwen na 2011 in de huidige vorm beschikbaarheid kan blijven? Bent u bereid in overleg met de initiatiefnemers van «Wel Thuis» te treden over hoe de beschikbaarheid en verdere ontwikkeling van het digitale stappenplan gewaarborgd kunnen worden?
Mij is niet bekend of het digitale stappenplan beschikbaar blijft na 2011. Overigens is dat een aangelegenheid waarvoor deelnemende lokale partijen zelf verantwoordelijk zijn en lokaal een oplossing moet worden gevonden. Blijkens de mij ter beschikking staande informatie heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport destijds financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van het digitale stappenplan. Het is vervolgens aan partijen zelf om te bepalen hoe zij de opgedane kennis beschikbaar willen houden en eventueel verder willen ontwikkelen.
Wat gaat u doen om levensloopbestendig bouwen landelijk te stimuleren, mede gelet op het in uw Woonvisie geuite voornemen om de beschikbaarheid van voldoende woningen voor ouderen en mensen met een beperking (met zorgvraag) te bevorderen?
De afgelopen jaren is in samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een intensief stimulerings- en ondersteuningsbeleid gevoerd richting gemeenten en lokale samenwerkingspartners. Resultaat is dat het onderwerp wonen-zorg lokaal en regionaal inmiddels op veel plaatsen op de agenda staat en dat hard wordt gewerkt aan de realisatie van de lokale opgave. Dit is een goede zaak, want het is juist op dit niveau dat de opgave en problematiek van een aanpak moet worden voorzien. Het in het kader van het gezamenlijke Actieplan «Beter (t)huis in buurt» 2007–2011 uitgevoerde ondersteuningsprogramma «Wonen+Welzijn+Zorg: maak het samen» is met een jaar verlengd tot eind 2011. Dit programma heeft tot doel de gemeenten en hun samenwerkingspartners te ondersteunen om op het terrein van wonen, welzijn en zorg lokaal tot een samenhangende aanpak, regievoering en samenwerking te komen. Daarnaast blijft het ministerie van BZK de landelijke opgave agenderen en zal – waar nodig – de lokale partijen stimuleren en adviseren bij het realiseren van de lokale opgave.
Het functioneren van maatschappen in ziekenhuizen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de opvatting dat ziekenhuizen onvoldoende begeleiding en sturing bieden aan maatschappen, zodat bij slecht functioneren niet of te laat wordt ingegrepen? Zo nee, waarom niet?1
Ik deel niet de hier algemeen geformuleerde opvatting dat ziekenhuizen onvoldoende sturing bieden zodat te laat wordt ingegrepen. Ik ben wel van mening dat het besturen van een complexe organisatie zoals een ziekenhuis tot de private verantwoordelijkheid van betrokkenen behoort. Het bestuur en de maatschap zijn beide belangrijke actoren voor het goed functioneren van de organisatie. Voor het functioneren van de gehele organisatie en de afzonderlijke organisatieonderdelen draagt het bestuur de eindverantwoordelijkheid. Van een goed bestuurder mag dan ook verwacht worden dat deze weet wat er binnen de organisatie gebeurt zodat er tijdig kan worden ingegrepen en passende maatregelen getroffen kunnen worden. Dat ontslaat zorgprofessionals geenszins van hun verantwoordelijkheid om verantwoorde zorg te leveren als individu of in het maatschapverband. Dit houdt dus ook in dat de zorgprofessionals medeverantwoordelijk zijn voor het goed functioneren van een zorgorganisatie. Problemen binnen een maatschap die het functioneren van een organisatie als geheel beïnvloeden zullen dan ook aan het bestuur gemeld moeten worden.
Welke middelen staan ziekenhuisbesturen ter beschikking om maatschappen bij te sturen of in te grijpen? Wilt u toelichten waarom u deze middelen al dan niet afdoende vindt?
Op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen moeten de zorginstellingen verantwoorde zorg aanbieden. Zij moeten de zorgverlening op zodanige wijze organiseren dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg. De uitvoering van de plicht tot het aanbieden van verantwoorde zorg omvat mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Aan de hand van de gegevens uit dit verplichte kwaliteit- en veiligheidsysteem kan het bestuur sturend optreden.
Hiernaast kan het bestuur via de toelatingsovereenkomst contractueel regelen dat zij in kunnen grijpen in de maatschap in geval van kwaliteitsproblemen. In het uiterste geval kan het bestuur de toelatingsovereenkomst opzeggen.
Het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) zal bijdragen aan de discussie over kwaliteit op bestuursniveau. Eén lid van de raad van bestuur zal specifiek worden belast met de portefeuille kwaliteit van zorg. Dit draagt bij aan de aanspreekbaarheid op en de expliciete sturing van het kwaliteitsbeleid van de organisatie. Ook kan het bestuur op grond van de Wcz informatie opvragen bij eenieder die werkzaam is binnen de instelling en dus ook bij maatschappen en daarbinnen functionerende medisch specialisten, zodat zij handelen conform de wettelijke plicht van de zorgaanbieder.
Deelt u de mening dat gebrekkige samenwerking en communicatie tussen ziekenhuisbestuur en maatschap ernstige veiligheids-, gezondheids- en financiële consequenties kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Dat kan, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, ben ik van mening dat ziekenhuisbestuur en maatschap beide een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van de zorgorganisatie respectievelijk het leveren van verantwoorde zorg. Gebrek aan samenwerking en gebrekkige communicatie is niet in het belang van de patiënt. De raad van toezicht speelt hierbij ook een rol. De wetgever heeft voorzien in het instrument van publiek toezicht op kwaliteit van zorg, dat wordt uitgeoefend door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ). Daar waar risico’s de veiligheid van zorg ondermijnen zal de IGZ maatregelen treffen.
Bent u van mening dat recente voorbeelden, zoals het beschadigen van patiënten door een orthopeed uit Purmerend, aantonen dat ziekenhuizen onvoldoende grip hebben op specialisten? Zo ja, welke verklaring heeft u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van één specifieke casus is geen generaliserende conclusie te trekken dat ziekenhuizen onvoldoende grip hebben op specialisten. Wel maakt het duidelijk dat een bestuur, om zijn eindverantwoordelijkheid daadwerkelijk waar te maken, zich actief zal moeten tonen in het signaleren om uiteindelijk ook tijdig te kunnen ingrijpen. Ook van de andere professionals in de zorg mag verwacht worden dat zij zaken tijdig aankaarten bij het bestuur. Zoals de Inspecteur-generaal onlangs formuleerde tijdens een toespraak «toezicht in beweging», betekent verantwoordelijkheid nemen ook verantwoording afleggen. Er moet sprake zijn van zelfreinigend vermogen door het niet langer accepteren van het niet acceptabele met betrekking tot gedrag en zorgresultaten. Wegkijken van disfunctioneren kan niet meer.
Bent u van mening dat de grip op zowel kwaliteit als op de topsalarissen kan worden verstevigd indien de zelfstandige maatschappen worden opgeheven en specialisten in loondienst komen, zoals de SP voorstelt? Zo nee, wilt u uw bezwaren tegen loondienst toelichten?
Nee, ik zie geen verband tussen kwaliteit van zorg en de hoogte van het salaris of het loondienstverband. Mijn reflecties op het loondienstverband heb ik uitgebreid met u gedeeld bij de behandeling van de Wet aanvulling instrumenten bekostiging WMG op 16 juni jl. Ik heb geen enkel bezwaar tegen loondienst. Ik wil echter niet voorschrijven of iemand in loondienst moet zijn of in een maatschap moet treden.
Sinds jaar en dag kent Nederland specialisten die zich vrij vestigen en specialisten in loondienst. Artsen hebben net als alle andere beroepsgroepen nu eenmaal de vrije keuze om zelfstandig of in loondienst te werken. Wel geldt dat zij allen functioneren binnen de kaderwetgeving voor kwaliteit van zorg. Overigens blijkt dat niet kan worden gesteld dat artsen in loondienst beter hun werk doen dan artsen in een maatschap.
Het bericht "KNMI weersvoorspelling slaat plank mis, recreant blijft weg" |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten over verkeerd uitgevallen weersvoorspellingen, zoals «Ongekend groot aantal afhakers»1 en «We moeten maar eens een eigen weerbericht beginnen onder het motto: Sprookjes bestaan»?2
Ja.
Bent u bekend met de weersomstandigheden in grote delen van Nederland van de afgelopen week? Deelt u de mening dat deze niet klopte met de weersvoorspelling, zoals deze door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) is gedaan?
Het door het KNMI uitgegeven weerbericht is algemeen en geldt landelijk. De weersvoorspelling van de bewuste week liet een wisselvallig weerbeeld zien. Bij buiig weer zijn de weerverschillen over een kleine afstand groot; de gegevens van het KNMI worden dan ook ter beschikking gesteld aan private weerbedrijven voor het opstellen van regionale weersvoorspellingen. Zie verder onder vraag 4.
Deelt u de mening dat als gevolg van de negatieve voorspellingen mensen afgezien hebben van buitenactiviteiten, bezoeken aan attractieparken en deelname aan evenementen, zoals de Nijmeegse vierdaagse? Zo nee, waarom niet?
Dat mensen bij het overwegen van buitenactiviteiten de verwachting voor het weer laten meewegen kan ik me voorstellen. Ik weet niet in hoeverre dat leidt tot het aanpassen van de plannen die mensen maken. Dat is een persoonlijke afweging.
Acht u het wenselijk dat bij het doen van mededelingen over de weersverwachting er meer rekening gehouden wordt met de effecten die het weerbericht kan hebben op buitenactiviteiten, attractieparken en deelname aan evenementen zoals bijvoorbeeld de Nijmeegse vierdaagse? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of u het een overweging waard vindt dat bij weerberichten meer specifiek wordt ingegaan op de weerssituatie bij bepaalde evenementen en in hoeverre de te verwachten weersverwachting rond het evenement afwijkt van het algemene beeld? Zo nee, waarom niet?
Het KNMI geeft een algemeen weerbericht, zoals is bepaald in de Wet op het KNMI. De verwachting moet zo nauwkeurig mogelijk zijn, voor het hele land gelden en goed begrijpelijk zijn voor een breed publiek. Voor het opstellen van weersverwachtingen moet zo goed mogelijk gebruik worden gemaakt van gegevens en meteorologische kennis. Het KNMI plaatst deze verwachting op de website. De overige berichtgeving over het verwachte toekomstige weer geschiedt door bedrijven en door media. Het KNMI verstrekt geen doelgroepspecifieke weerberichten. Specifieke (regionale) weersverwachtingen die relevant kunnen zijn voor evenementen, zijn het werkterrein van de private weerbedrijven. Hiermee is tegemoet gekomen aan de opmerkingen die zij in het Overleg Meteorologie hebben gemaakt. (Zie brief van 29 april 2010, TK, vrgjr. 2009–2010, 31 534, nr. 5). Slechts in uitzonderlijke gevallen vind ik het nodig dat onder mijn verantwoordelijkheid, naast het algemeen weerbericht, specifieke en eventueel geregionaliseerde, berichtgeving plaatsvindt. Dat is dan in verband met de veiligheid of in de uitzonderlijke gevallen dat extreem weer wordt verwacht en in de vorm van waarschuwingen voor extreem weer of een weeralarm. Om ervoor te zorgen dat deze specifieke berichtgeving zo zorgvuldig en effectief mogelijk is, zijn bij het opstellen van een waarschuwing voor extreem weer naast het KNMI ook commerciële weerbedrijven betrokken. Daarnaast zijn bij het opstellen van een weeralarm, ten minste betrokken het Verkeerscentrum Nederland, het Korps Landelijke Politie Diensten, de Luchtverkeersleiding Nederland, de nationale en departementale crisiscentra en de ANWB.
Deelt u de mening dat informatie van het KNMI zodanig moet zijn dat op basis van deze informatie een regionale en evenement gerelateerd betrouwbare weersvoorspelling kan worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, biedt de nog altijd voorliggende wijziging van de Wet op het KNMI (Kamerstuk 32 379) in deze gevallen soelaas?
De waarneeminfrastructuur van het KNMI levert betrouwbare gegevens. Deze worden aan ieder die dat wenst ter beschikking gesteld. Commerciële weerbureaus kunnen mede op basis van deze gegevens specifieke weersverwachtingen verzorgen.
Acht u naast regionalisering van het weeralarm, regionalisering van de weersvoorspelling wenselijk, gezien de verstrekkende gevolgen van een vals alarm weersvoorspelling? Waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u gezien het voorafgaande bij wijze van proef de Sneekweek van een betrouwbare regionale weersvoorspelling laten voorzien?
Voor een regionale weersvoorspelling ten behoeve van de Sneekweek verwijs ik naar de commerciële weerproviders.
Het Windbos |
|
Karen Gerbrands (PVV), Jhim van Bemmel (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Windbos nieuwe inkomstenbron Staatsbosbeheer»1 en «Windbos mag dier niet kop kosten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer zich enkel dient te richten op het beheer van natuur en niet op de (groene) energiemarkt? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer is sinds haar oprichting een organisatie die een maatschappelijke nutsfunctie vervult. Staatsbosbeheer is een multifunctionele organisatie die naast natuurdoelen staat voor recreatie en de productie van duurzame grondstoffen en brandstoffen. Dit conform de wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer die per 1 januari 1998 in werking is getreden.
Heeft er een inspraakprocedure voor omwonenden plaatsgevonden? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Momenteel is er nog geen sprake van concrete windbosprojecten. Vanzelfsprekend zullen de eventuele projecten de geldende planologische procedures inclusief inspraak en informatie-uitwisseling doorlopen.
Met welke middelen worden deze windmolens en de onderzoeken naar vluchtroutes van vogels en vleermuizen gefinancierd? Is hier overheidsgeld aan besteed? Zo ja, hoeveel, onder welke noemer en vanuit welke instantie?
Op dit moment zijn de plannen nog niet voldoende concreet om hier antwoord op te kunnen geven.
Deelt u de mening dat windmolens een gevaar vormen voor vogels en vleermuizen, zeker wanneer deze windmolens in of dichtbij hun leefomgeving worden geplaatst?
Een aantal jaren geleden is er door Alterra een onderzoek gedaan naar de effecten van windmolens op vogel- en vleermuispopulaties. De algemene conclusie was dat negatieve effecten kunnen optreden. Maar dit kan vrijwel geheel worden voorkomen door bij de locatiekeuze en bij de plaatsing van de windmolens rekening te houden met de vliegroutes.
Vindt u dat het diervriendelijk afstellen van de windmolens de economische waarde van de windmolens minimaliseert en hierdoor een geldverslindend project ontstaat? Zo ja, bent u dan bereid om af te zien van dit project?
Staatsbosbeheer heeft aangegeven dat zij alleen projecten zal uitvoeren die een voldoende bedrijfseconomisch rendement opleveren.
Onderschrijft u de uitspraak dat windmolens in combinatie met natuur meer draagvlak genereren? Zo ja, op basis van welke gegevens wordt deze bewering gedaan?
Met deze projecten van Staatsbosbeheer kan duurzame energie worden opgewekt en tegelijkertijd bos worden gefinancierd. Het bosschap, waarin de beheerders zijn verenigd, is op zoek naar mogelijkheden om weer geld te verdienen aan het bos. Dat past goed binnen de lijn dat Staatsbosbeheer om beheerskosten te verlagen.
In deze bossen kunnen mensen recreëren, wandelen en fietsen. Bossen leveren ook hout en bossen kunnen dus bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen ten aanzien van duurzame energie. Uit verschillende verkenningen, o.a. in opdracht van het ministerie uitgevoerd, blijkt dat bos in de samenleving hoog wordt gewaardeerd.
Het WANO-veiligheidsonderzoek in de kerncentrale van Borssele |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Veiligheid bij kerncentrale in Borssele kan beter»1 en de resultaten van het EPZ-zelfonderzoek (SOER 2011-2)?2
Ja
Deelt u de mening dat de kerncentrale gesloten moet worden totdat de veiligheid volledig op orde is, nu uit het veiligheidsonderzoek blijkt dat de veiligheid in en om de kerncentrale op vijftien punten verbeterd moet worden? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat u in het algemeen overleg Kernenergie op 21 april 2011 heeft toegezegd dat de veiligheid voorop staat?
Nee, ik deel niet de mening dat de kerncentrale gesloten moet worden vanwege gebrek aan veiligheid. De kerncentrale voldoet aan de veiligheidseisen gesteld in de vergunning. Op basis van het oordeel van de Kernfysische Dienst is de centrale, ook met deze bevindingen, veilig.
Er zijn 15 mogelijkheden geïdentificeerd om de veiligheid nog verder te verbeteren. Het door de vergunninghouder van Kerncentrale Borssele uitgevoerde zelfonderzoek past in zijn verantwoordelijkheid voor het continu op systematische en verifieerbare wijze onderzoeken en evalueren van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie. Verplichtingen om na te gaan of de veiligheid van de installatie nog verder verbeterd kan worden, zijn ook neergelegd in de vergunning van de kerncentrale. De verplichting tot «continuous improvement» van de door mij met voorrang voorgestane veiligheid is bovendien door mij onlangs nog met zoveel woorden vastgelegd in de Ministeriële Regeling ter implementatie van de Richtlijn nr. 2009/71/Euratom inzake nucleaire veiligheid (Stct. 19 juli 2011, nr. 12517). Van vergunninghouders van kerninstallaties wordt verwacht dat zij eigen bedrijfservaringen (inclusief storingen) en ervaringen met andere kerninstallaties (in casu de ervaringen in Japan) alsmede relevante onderzoeksprogramma's, voor zover van toepassing op de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie, op een systematische wijze analyseren en daaruit lering trekken. Dit dient waar nodig te resulteren in aanpassingen van componenten van de kerninstallatie, beheerssystemen, procedures of de organisatie. Indien noodzakelijk, wordt daartoe een wijziging van de vergunning aangevraagd. Deze aanpassingen worden aan de Kernfysische Dienst voorgelegd en vervolgens door de Kernfysische Dienst beoordeeld. De Kernfysische Dienst is ook op de hoogte van wat de ervaringen bij andere kerninstallaties zijn en kan ook bewerkstellingen dat EPZ uit deze ervaringen lering trekt.
Hoe verhouden de resultaten uit het veiligheidsonderzoek3 zich met uw stelling dat de kerncentrale in Borssele veilig is?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten de verbeterpunten in de veiligheid van de kerncentrale volgens u geïnterpreteerd worden? Is hier sprake van voortschrijdend inzicht naar aanleiding van de ramp in Japan of hebben u en de Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) met de kennis van nu, in het verleden wellicht te snel conclusies getrokken over de veiligheid in de kerncentrale?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat de EPZ in aanvulling op het WANO-zelfonderzoek ook onderzoek doen naar de veiligheid in en om de centrale in het geval dat het vreselijke scenario van een terroristische aanslag of cyberaanval zich onverhoopt voltrekt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten van dat onderzoek tegemoet zien?
In het kader van de Europese afspraken over de stresstest wordt ook de beveiliging van kerncentrales tegen terroristische incidenten beschouwd door de nationale lidstaten, verenigd in een ad hoc EU-werkgroep.
Eind juli 2011 is deze ad hoc EU-werkgroep ingesteld die de taak heeft om, op basis van door individuele lidstaten aan te leveren Best Practices, algemene aanbevelingen te formuleren om de beveiliging van kerncentrales in de toekomst nog verder te verbeteren. Gezien het feit dat de lidstaten deze voorbeelden in de ad hoc werkgroep zullen aanleveren, is er geen officiële rol voor de EPZ in dit onderzoek weggelegd. Over de Nederlandse voorbeelden zal door de Nederlandse leden in deze ad hoc werkgroep overleg met EPZ worden gevoerd.
De tussenrapportage van de ad hoc EU-werkgroep wordt in december 2011 verwacht. De eindrapportage in juni 2012. Ik zal deze rapporten aan uw Kamer aanbieden.
In Europees verband is afgesproken dat de tussen- en eindrapportage niet zullen ingaan op de specifieke beveiliging van individuele kerncentrales, omdat het vertrouwelijke gegevens betreft en openbaarmaking ervan de staatsveiligheid in gevaar kan brengen.
Nagegaan zal worden of de -nog vast te stellen- conclusies en aanbevelingen leiden tot wijzingen van de maatregelen die EPZ al heeft genomen om de kerncentrale Borssele te beveiligen. Daarnaast zullen de vastgestelde EU-conclusies en -aanbevelingen, naar verwachting, onder andere gebruikt worden voor het amenderen van de bestaande regelgeving van de IAEA op het vlak van fysieke beveiliging van nucleaire instellingen.
Volledigheidshalve en wellicht ten overvloede kan gemeld worden dat beveiliging van kerncentrales, kerninstallaties en het transport van nucleair materiaal al geruime tijd de onverminderde aandacht hebben op nationaal en internationaal niveau. Werkgroepen (met vertegenwoordigers vanuit de overheid en het nucleaire bedrijfsleven) onderzoeken de beveiligingsmaatregelen en stellen verbeteringen voor.
Hoe verhoudt dit WANO-zelfonderzoek zich tot de Europese stresstest? Worden de punten die nu zijn onderzocht tijdens de Europese stresstest opnieuw onderzocht? Zo ja, gelden er tijdens de Europese stresstest op die punten vergelijkbare, strengere of minder strenge criteria?
Het WANO zelfonderzoek en de EU-stresstest zijn beide bedoeld om de veiligheidsmarges in kaart te brengen en te verbreden. Zij hebben echter verschillende benaderingen.
WANO heeft haar leden (de operators van kerncentrales) verzocht de bestaande voorzieningen voor de beheersing van gebeurtenissen die tot een ongeval kunnen leiden, te controleren, en hun beschikbaarheid en werking om de gevolgen van ontwerp- en buitenontwerpongevallen te beperken vast te stellen. Er gelden geen criteria. Bij het zelfonderzoek hoort ook het identificeren van mogelijke verbeteringen en het invoeren ervan, waarmee de veiligheidsmarges verder worden verbreed.
De Europese afspraken inzake de stresstest houden een doelgerichte vaststelling in van de veiligheidsmarges van iedere kerncentrale in Europa. De stresstest moet leiden tot inzicht in ernstige ongevalcondities en hoe de installatie daarop reageert, ook in het geval dat de voorziene noodmaatregelen in die situatie wegvallen. Dit betekent dat voor het vaststellen van de veiligheidsmarges een deterministische benadering wordt gekozen. De bedoeling is dat hierbij uitgegaan wordt van een steeds ernstigere bedreiging (bijvoorbeeld een steeds hogere vloedgolf of zwaardere aardbeving) en dat bezien wordt hoe de installatie en het veiligheidsmanagementsysteem hierop reageren en tot welk niveau van bedreiging de veiligheidssystemen afdoende werken. Voor de verdere evaluatie en het nemen van eventuele maatregelen is uiteraard wel van belang te weten hoe groot de kans is dat een dergelijke gebeurtenis zich voordoet, en deze informatie zal dan ook gerapporteerd moeten worden.
Mogelijke maatregelen die de breedte van de marge verder vergroten, moeten in het rapport worden geïdentificeerd en beschreven. Er zijn geen criteria vastgesteld over de breedte van de veiligheidsmarges, waaraan voldaan dient te worden.
Zelfverrijking en wanbeleid bij GGZ WNB |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de tijdelijk (GGZ WNB) bestuurder van psychiatrisch ziekenhuis GGZ Westelijk Noord Brabant vorig jaar € 245 889,– heeft ontvangen voor zeven maanden werk en op jaarbasis € 400 000,– toucheert? Vindt u dit een geoorloofde besteding van het door de belastingbetaler opgebrachte zorggeld?1
Ik kan me uw vraag voorstellen. VWS heeft dan ook transparantie bewerkstelligd over de inkomens van zorgbestuurders. De informatiebronnen (i.c. de jaarverslagen) zijn voor iedereen toegankelijk. Wanneer daar gegevens uit worden gebruikt, is het zaak om goed te doorgronden waar die gegevens voor staan.
Uit het jaarverslag blijkt dat het bedrag van bijna tweeënhalve ton het tarief excl. BTW is voor de inhuur van een interim-bestuurder. Daar zit het bruto-inkomen in en tal van andere kosten zoals werkgeverslasten voor pensioen, sociale zekerheid, onkosten, reiskosten e.d. De tijdelijk bestuurder verdiende een fors inkomen.
Van GGZ WNB begrijp ik dat de vergoeding voor de interim-voorzitter is gebaseerd op de normen uit de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg). Dat is op zich een juiste handelwijze. De vergoeding voor interimmers is op grond van diezelfde BBZ gerelateerd aan de lengte van de opdracht (hoe korter, hoe hoger het tarief). Daarom kan zijn in het jaarverslag verantwoorde vergoeding (wat dus niet zijn inkomen is) niet zonder meer geëxtrapoleerd worden naar jaarbasis. Dat wordt in het krantenartikel wél gedaan. Dit impliceert ook dat de vergoeding volgens die normen naar omlaag zou moeten worden aangepast nu de interimbestuurder langer dan oorspronkelijk voorzien in dienst is.
Wat is uw reactie op de bewering van de voorzitter van de Raad van Bestuur van GGZ WNB dat bestuurders op interimbasis niet onder de norm voor topinkomens vallen? Indien hij gelijk heeft, vindt u dit aanvaardbaar? Wilt u uw antwoord toelichten?1
In het krantenartikel lees ik hierover: «Voor zo’n tijdelijke opdracht geldt de normale beloningsstructuur niet.» De inhoud van het letterlijke citaat klopt. Want in de BBZ is voor interimmers een aparte regeling opgenomen: afhankelijk van de zwaarte en de duur van de opdracht (dat laatste met een maximum van één jaar) geldt een gedifferentieerde opslag op de norm van het inkomen van een bestuurder met een vaste aanstelling. Dat is de aanpak van NVZD en NVTZ in hun BBZ voor deze vorm van tijdelijk werk.
Wat is uw oordeel over het feit dat W. P., die ook excessief werd beloond en later wegens wanbeleid is ontslagen, GGZ WNB laat opdraaien voor een strop van € 260 000 euro na een mislukt vastgoedavontuur met zijn privévilla? Deelt u de mening dat dit bedrag ten laste moet worden gebracht van de voor deze miskleun verantwoordelijke bestuurders en niet van de patiënten en werknemers, die reeds getroffen worden door de GGZ-maatregelen van de regering? Zo nee, waarom niet?2
Om te kunnen beoordelen of een inkomen excessief is, moet dat naast een norm worden gelegd. Uit het jaarverslag blijkt dat de vertrokken bestuursvoorzitter werd beloond conform de NVZD-regeling die in het jaar 2000, toen hij werd aangesteld, veel gebruikt werd. De bedragen die daar uit voortvloeien zijn intussen niet meer denkbaar. De koepels van toezichthouders en bestuurders in de zorg hebben die bedragen met de BBZ, die nu geldt, soberder gemaakt. Ik vind en vond zijn beloning excessief.
Over de vastgoedkwestie staat in het krantenartikel dat de voorzitter van de Raad van Toezicht heeft gezegd: «De vorige raad heeft die koop destijds goedgekeurd. Als het nu zou spelen, zou ik dat niet doen.» De verkoop speelde in 2007 en toen kon niemand de economische crisis en de gevolgen daarvan voor ondermeer de vastgoedprijzen voorzien. Toen werden plannen gemaakt op basis van rooskleuriger, inmiddels achterhaalde perspectieven. Het is aan de nieuwe Raad van Toezicht om te beoordelen of en zo ja welke consequenties daar aan moeten worden verbonden.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de bestuurders en toezichthouders, die door hun wanbeleid en graaigedrag tientallen ontslagen hebben veroorzaakt, persoonlijk dienen op te draaien voor de schade die door de gedwongen ontslagen is toegebracht aan de getroffen werknemers en de overheid die voorzieningen voor werklozen moet treffen? Zo nee, waarom niet en wilt u uw antwoord toelichten?
Er bestaan wettelijke regels over de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders voor hun handelen als bestuurder. Die regels moeten worden toegepast indien zo’n situatie daartoe aanleiding geeft.
Deelt u de mening dat zelfregulering van topinkomens in de zorg niet werkt, zoals ook is gebleken uit de inventarisatie van jaarverslagen van ziekenhuizen door het Financieele Dagblad? Zo nee, waarom niet?3
Nee. Het FD-artikel geeft geen goede onderbouwing voor die stelling. De minister is hier op ingegaan in haar antwoorden op de vragenset die de leden Gerbrands en Wilders van de PVV over dat FD-artikel op 21 juli hebben ingezonden.
Welke consequentie moet wat u betreft verbonden worden aan de constatering dat er nog steeds zorgbestuurders zijn die (ver) boven de norm voor topbestuurders beloond worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals u in de antwoorden van de minister op de vragenset van de leden Gerbrands en Wilders van de PVV van 21 juli over het FD-artikel kunt lezen, is die constatering niet juist.
Het kabinetsbeleid, als reactie op de maatschappelijk niet-verantwoorde inkomenshoogtes van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren, is neergelegd in een voorstel voor een wet ter normering van die topinkomens (TK 32 600). Dat wetsvoorstel is volgens het kabinet het juiste antwoord om deze problematiek te beteugelen. In dat wetsvoorstel wordt ook toegelicht dat en waarom de wet alleen voor nieuw afgesloten contracten gaat gelden. De werking van de wet moet dan dus, net als die van de BBZ, worden getoetst bij de nieuw afgesloten contracten met zorgbestuurders. Van verantwoordelijke bestuurders mag worden verwacht dat zij de signalen van onvrede uit politiek en samenleving over hun inkomens serieus nemen. Vanuit dat perspectief en vanuit het perspectief van de nieuwe normen, zouden zijn hun contract vrijwillig nog eens tegen het licht kunnen houden.
Waarom worden patiënten en gewone werknemers in het kader van de betaalbaarheid van de zorg door deze regering geacht grote offers te brengen, terwijl een parasitaire kaste van bestuurders en topmanagers zichzelf onbekommerd blijft verrijken? Hoe valt dit met elkaar te rijmen?
Zie mijn antwoord op uw vraag 6: het kabinet komt met een normeringswet.
Om een effectief normeringsbeleid te kunnen voeren is een bestuurlijk en juridisch zorgvuldige voorbereidingsprocedure nodig. Daaruit bleek ondermeer dat de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sector niet zonder wettelijke grondslag daarvoor kunnen worden aangepakt. Daarom heeft de minister op diverse momenten gepleit om het wetsvoorstel TK 32 600 in de huidige vorm snel in het Staatsblad te krijgen. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb gemeld, kunnen verantwoordelijke bestuurders ook nu al hun arbeidscontract nog eens tegen het licht houden.
Bent u bereid de amendementen voor een bezoldigingsmaximum, die zijn ingediend bij de behandeling van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, te omarmen? Zo nee, waarom niet?4
Het kabinet is van mening dat het wetsvoorstel zoals het is ingediend, het juiste antwoord is op de problematiek rond de topinkomens in de publieke en de semipublieke sectoren. De discussie over ingediende amendementen bij dat wetsvoorstel hoort thuis in de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel.
De website www.crisis.nl |
|
Harry van Bommel |
|
Herinnert u zich uw antwoord op de Kamervragen over het onbereikbaar zijn van de website www.crisis.nl?1
Ja.
Is het juist dat de ontwikkeling van www.crisis.nl in 2005 en de eerste drie jaar hosting van www.crisis.nl bijna een half miljoen euro hebben gekost?2 Zo ja, hoe is dit relatief hoge bedrag te verklaren?
De ontwikkeling van www.crisis.nl in 2005 en de eerste drie jaar hosting van www.crisis.nl. hebben in totaal 373 122 euro gekost. Een groot deel van de kosten die voor de crisissite moeten worden gemaakt, worden gevormd door de hosting van de infrastructuur, omdat daar speciale eisen aan worden gesteld.
Kunt u inzicht verschaffen in de totale kosten van www.crisis.nl na de eerste drie jaar?
Ja.
De totale kosten van www.crisis.nl na de eerste drie jaar (2008, 2009, 2010) zijn in totaal 614 890 euro.
Kunt u de resultaten van de stresstests die zijn gehouden, waaruit zou blijken dat het systeem voldoende was geëquipeerd, aan de Kamer bekendmaken? Zo neen, waarom niet?
Ja.
In november 2006 is een stresstest uitgevoerd door de hostingpartij. Het resultaat van de stresstest bewijst dat de omgeving voor crisis.nl voldoet aan de gestelde randvoorwaarden.
In augustus wordt een nieuwe stresstest gehouden naar aanleiding van de aanpassingen die zijn gedaan op basis van de QuickScan (zie ook vraag 5).
Wat is volgens u het probleem met de huidige site?
In maart 2011 is door deskundigen binnen de rijksoverheid een QuickScan uitgevoerd naar de huidige versie van de website www.crisis.nl. Uit de QuickScan komt naar voren dat de hosting omgeving, de vormgeving van de website en de programmatuur (Content Management Systeem) inmiddels niet meer aansluiten bij de huidige eisen (denk ook aan social media). Tevens betekent de huidige constructie (twee marktpartijen, één voor de hosting en een voor de programmatuur) niet alleen een verhoogde kwetsbaarheid (verhoogd risico op technische fouten) maar betekent dit ook een verlies van kostbare tijd bij het herstellen van een eventuele fout. De genomen maatregelen op basis van de QuickScan zijn per 1 september a.s. afgerond. Kort voor de oplevering zal een stresstest worden gehouden. De genomen maatregelen bestaan uit één regie voerende partij (ter verbetering van de communicatie, snelheid, e.d.), 24*7 ondersteuning, vervanging hosting platform (gelijkblijvende beheerkosten) en vervanging maar ook vereenvoudiging van het Content Management Systeem.
Op grond waarvan is besloten dat er nu toch een nieuwe website moet worden gemaakt?3
Het Nationaal CrisisCentrum had al eerder de wens geuit voor vernieuwing van www.crisis.nl. Dit proces is versneld na de problemen met de website tijdens de brand in Moerdijk en de intensivering van het gebruik en het belang van sociale media.
Welke kosten zijn gemoeid met de nieuw te ontwikkelen website?
De kosten van het nieuwe crisis.nl zijn nog niet bekend. Pas wanneer de aanbesteding is afgerond en alle offertes binnen zijn kan hier een uitspraak gedaan worden.
Welke eisen worden er gesteld aan de nieuwe website en de organisatiestructuur erachter?
Voor de nieuwe website zijn de volgende kernwaarden vastgesteld: Toegankelijkheid, betrouwbaarheid, betaalbaarheid, intergratie van social media, goede inbedding in de middelenmix van crisiscommunicatiemiddelen en zeer stevige hosting.
Hoe gaat u voorkomen dat deze nieuwe website met dezelfde problemen wordt geconfronteerd als www.crisis.nl?
De lessons learned van de oude crisis website zijn meegenomen in het ontwerp van de nieuwe website. Het Nationaal CrisisCentrum laat zich gedurende het hele traject adviseren en begeleiden door ICT experts van de rijksoverheid.
De vraag of de normen van de Nationale Hypothaire Financiering (GHF) leidend zijn bij de hypotheekverstrekking |
|
Matthijs Huizing (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van de onduidelijkheid die er heerst over de vraag of de normen van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) dan wel de normen van de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financiering (GHF) leidend zijn bij de hypotheekverstrekking?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 21 maart 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 507, nr. 94) beschouw ik zowel de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen (hierna GHF) als de voorwaarden en normen van de Nationale Hypotheek Garantie (hierna NHG) als een goede invulling van de open norm voor verantwoorde (hypothecaire) kredietverstrekking zoals vastgelegd in de Wet op het financieel toezicht. Hypothecaire kredietverstrekking kan dus zowel onder de GHF als onder de NHG verstrekt worden.
Daarmee zijn met het oog op het tegengaan van overkreditering de bovengrenzen van hypothecaire kredietverlening vastgesteld. De bovengrens voor de Loan-to-value (LTV) ratio bij hypotheken welke zijn afgesloten onder NHG bedraagt 108%, bij een overdrachtsbelastingpercentage van 2%. De bovengrens voor hypotheken welke niet zijn afgesloten onder NHG bedraagt, bij een overdrachtbelastingpercentage van 2%, 106%. Uiteraard staat het banken vrij om uit eigen beweging een lager percentage te hanteren dan de toegestane maxima. De AFM zal hypothecaire kredietverlening tot 108% bij een overdrachtsbelastingpercentage van 2%, NHG garantie en een solide dossier niet sanctioneren.
De verschillen tussen de GHF normen en de voorwaarden en normen van de NHG zijn beperkt. Één verschil ziet zoals gezegd op de maximale LTV ratio; daar is de GHF norm iets strikter. Ook met een LTV ratio van 106% wordt doorgaans in de behoefte voorzien om de kosten koper mee te financieren. Bovendien kan in het geval van verbouwingen de daadwerkelijke waardevermeerdering buiten de 6% worden meegefinancierd.
Zoals ik bovendien heb aangegeven in beantwoording op Kamervragen voorafgaande aan het Algemeen Overleg van 18 mei 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 507, nr. 99) heb ik ook het CPB een analyse laten maken van de mogelijke huizenprijseffecten. Deze CPB analyse richtte zich specifiek op de gevolgen van de GHF en ging er derhalve in de berekeningen van uit dat alle hypotheken werden verstrekt onder de normen van de GHF. Uit de CPB analyse blijkt dat de effecten op de huizenmarkt beperkt zijn.
Wat is uw reactie op geluiden uit de sector die, mede op basis van een bericht op de website van de Nederlandse Vereniging van Banken1, ervan uitgaat dat vanaf 1 augustus 2011 de leencapaciteit wordt beperkt tot de strikte GHF-norm?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is in dit kader uw reactie op de veronderstelling van De Nederlandsche Bank (DNB) dat de aanscherping van de LTV-ratio3 niet geldt voor leningen met NHG en dat de maximale LTV-ratio voor NHG-leningen 1,084 was en blijft?5
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening dat de ruimere NHG-norm blijft gelden voor woningen die onder NHG gefinancierd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw inschatting van de gevolgen voor de woningmarkt in het algemeen en voor starters in het bijzonder, indien de striktere GHF-norm ook zou gelden voor woningen die onder NHG gefinancierd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
De uitspraken van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, de heer Hammerberg, over het burkaverbod |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, de heer Hammarberg, over het recent door Frankrijk en België ingevoerde burkaverbod?1 Zo ja, wat vindt u van zijn uitlatingen?
Wij hebben de verklaring van Mensenrechtencommissaris Hammarberg gelezen, evenals het bericht op de website van Euroactiv. Het kabinet onderschrijft de uitspraken van de heer Hammarberg niet. Het kabinet heeft inmiddels een wetsvoorstel goedgekeurd dat voorziet in een algemeen verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding, zoals een boerka en niqab.
De heer Hammarberg opereert onafhankelijk van de organen die deel uitmaken van de Raad en spreekt evenmin namens de lidstaten van de Raad van Europa. Zijn taak bestaat uit het aandacht vragen voor en adviseren aan de Parlementaire Assemblee over de bescherming van mensenrechten in de lidstaten van de Raad van Europa. Deze taak is niet beperkt tot het oordelen over normen waarover overeenstemming bestaat in Europa, maar beslaat ook onderwerpen waarover in Europa discussie gaande is of aan het opkomen is, zoals de integratie van moslims in Europa.
Deelt u de mening dat de Commissaris voor de Mensenrechten middels de door hem in dit artikel gekozen harde kwalificaties zoals «loud voices», «sad capitulation to the prejudices of xenophobes» en «this unfortunate discourse», zich te zeer mengt in de politieke en democratische processen in de lidstaten en het beter ware geweest als hij zich zou richten op het bekritiseren van daadwerkelijk voorkomende gevallen van mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke titel de Commissaris voor de Mensenrechten spreekt, welke status zijn uitlatingen hebben en op welke wijze zijn uitlatingen zinvol bijdragen aan de integratiediscussie in Europa?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Commissaris in deze buiten zijn functieomschrijving is gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, eventueel met uw Franse en Belgische collega’s, contact op te nemen met de Commissaris en het ongenoegen duidelijk te maken dat over de herhaaldelijke politisering van zijn functie bestaat?2 Zo nee, waarom niet?
Minister Leers is voornemens in oktober, en marge van de najaar-sessie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, een bezoek aan de Raad van Europa te brengen. Tijdens dit bezoek is een gesprek met de Mensenrechtencommissaris voorzien.
De handel in jonge spelers |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De Nederlandse topclubs sluiten contracten met kinderen»?1
Ja.
Is het waar dat clubs voorcontracten sluiten met voetballers jonger dan 16 jaar? Is het sluiten van deze voorcontracten juridisch toelaatbaar als het gaat om spelers die 13, 14 of 15 jaar oud zijn? Zo ja, bent u van mening dat dergelijke constructies jonge spelers voldoende beschermen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Bij de KNVB zijn geen feiten bekend waaruit blijkt dat het contractueel vastleggen van spelers jonger dan 16 jaar op grote schaal plaatsvindt bij de betaaldvoetbal-organisaties. Het contract tussen Ajax en Branco van den Boomen, de casus uit het betreffende artikel waar u aan refereert, betrof geen voorcontract maar een normaal spelerscontract dat door de speler en zijn ouders is ondertekend toen hij nog 15 jaar oud was, maar dat pas in werking trad na zijn 16e verjaardag.
Spelers van 16 jaar en ouder zijn zelfstandig bekwaam tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:612 BW). Met minderjarigen (jonger dan 16 jaar) kan slechts met toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger een arbeidsovereenkomst worden aangegaan. Juridisch gezien is het dan ook niet ontoelaatbaar dat een betaaldvoetbalorganisatie een arbeidsovereenkomst sluit met een speler jonger dan 16 jaar, als zijn ouders maar mee ondertekenen. Wel dienen betaaldvoetbalorganisaties en ouders zich rekenschap te geven van de beschermende bepalingen in de Arbeidstijden- en de Arbeidsomstandighedenwet ten aanzien van minderjarigen. De jonge voetballer, zijn ouders en de desbetreffende voetbalclub omzeilen hier feitelijk de sportregels die bepalen dat spelers jonger dan 16 jaar niet worden vastgelegd. Ik ga ervan uit dat ouders de zorgplicht voor hun (jonge) kinderen serieus nemen en daar naar handelen.
Hoe beoordeelt u de stelling van spelersvakbonden dat het contractueel vastleggen van jonge spelers onder de 16 jaar niet alleen bij Ajax gebeurt maar dat het inmiddels ook bij andere clubs schering en inslag is? Om hoeveel kindercontracten gaat het jaarlijks?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bericht waar dat de vakbonden al vorig jaar aan de voetbalbond rapporteerden over het op slinkse wijze vastleggen van kinderen? Welke gevolgen heeft dit rapporteren gehad? Bent u van mening dat er adequaat opgetreden is naar aanleiding van deze melding? Zo nee, welke rol ziet u voor uzelf?
De KNVB en de Centrale Spelersraad (het medezeggenschapsorgaan binnen de vereniging KNVB van spelers waarin de beide spelersvakbonden participeren) hebben regulier overleg één keer per kwartaal. Enige tijd geleden, heeft de Centrale Spelersraad erop gewezen dat de regelgeving met betrekking tot de duur van contracten tussen clubs en minderjarige spelers niet altijd zou worden nageleefd. Op grond van de reglementen van de KNVB en de FIFA is het namelijk niet toegestaan met spelers jonger dan 18 jaar een spelerscontract te sluiten met een looptijd langer dan drie jaar.
Naar aanleiding van deze berichten van de spelersvakbonden heeft de KNVB het toezicht met betrekking tot deze bepaling verscherpt. Ik ben van mening dat de KNVB hiermee adequaat heeft gehandeld.
Wat gebeurt er met jonge spelers die op jonge leeftijd een profcontract tekenen en bij wie de professionele voetballoopbaan niet van de grond komt? Hebben de clubs een verantwoordelijkheid naar de jonge speler toe als blijkt dat een carrière als profvoetballer niet in het verschiet ligt? Zo ja, waar blijkt deze verantwoordelijkheid uit?
Spelers, jong en oud, wiens professionele voetballoopbaan niet van de grond komt moeten ander werk zoeken, binnen of buiten de sport. Uit artikel 19 van de FIFA-reglementen blijkt dat clubs een speler onder de 18 jaar naast een voetbal-opleiding ook een academische en/of school en/of beroepsopleiding moeten aanbieden zodat de speler ook aan een maatschappelijke loopbaan kan werken mocht zijn voetballoopbaan (voortijdig) eindigen.
Deelt u de mening dat de handel in jonge spelers niet alleen in Nederland maar ook in Europees verband een probleem is? Deelt u de mening dat de KNVB én de EUFA aangesproken moeten worden op hun verantwoordelijkheid? Zo ja, bent u bereid om aan te dringen op strengere regels en strengere sancties? Zo nee, waarom niet?
Kinderhandel moet uiteraard bestreden worden. Hier hebben we het echter over het sluiten van arbeidscontracten met (jonge) voetbalspelers. Dit moet binnen de regels van de wet plaatsvinden. Oòk binnen de regels van het vrije verkeer van werknemers in de EU. Juist deze regels maken het moeilijk voor internationale voetbalbonden om restrictievere sportregels ten aanzien van transfers op te stellen. In het Europese debat wordt hier aandacht aan besteed.
Het contracteren van zeer jeugdige voetbalspelers komt wereldwijd voor en kan dan ook alleen in een mondiale context gereguleerd worden.
Op korte termijn zal er een overleg plaatsvinden tussen de KNVB, de beide spelersvakbonden (VVCS en ProProf) en de FBO met betrekking tot de contractuele relaties tussen betaaldvoetbalorganisaties enerzijds en spelers anderzijds. Tijdens dit overleg zal onder andere aan de orde komen de positie van minderjarige spelers en in hoeverre de reglementen van de KNVB hierop zouden moeten worden aangescherpt. Het is goed dat de Nederlandse voetbalsector zich inzet voor het optimaliseren van de positie van jonge spelers.
De problemen die door betrokken partijen ervaren worden bij het transfereren van jonge spelers moeten mijns inziens door betrokken partijen, te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties geadresseerd worden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt niet bij de rijksoverheid.
Deelt u de mening dat de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid heeft bij het tegengaan van kinderhandel en dat strengere nationale én strengere Europese regelgeving hard nodig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke regelgeving denkt u?
Zie antwoord vraag 6.
Luchtfoto's en panoramafoto's |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gelderse versie Google maps vreest klantenverlies door Haagse plannen»1 en het rapport Maatschappelijke kosten-batenanalyse luchtfoto’s en 360°-panoramafoto’s?2
Ja.
Heeft u zicht op de gevolgen van de Europese aanbesteding voor de Nederlandse koppositie op dit gebied en de samenwerkingsverbanden op maatschappelijk gebied?
Ja. Allereerst wil ik u kort de achtergrond bij de overheidsbrede aankoop van luchtfoto’s en panoramafoto’s schetsen. Als coördinerend minister voor de geo-informatie in Nederland onderstreep ik het belang van geo-informatie, en daarmee van beeldmateriaal (luchtfoto’s en panoramafoto’s). Het speelt een groeiende rol in onder meer de publieke dienstverlening en administratieve lastenverlichting. Ik werk dan ook aan een overheidsbrede basisvoorziening voor geo-informatie, zoals vermeld in de beleidsnota GIDEON welke ik in 2008 aan uw Kamer gestuurd heb. Met uitgangspunten als «éénmalige inwinning, meervoudig gebruik» organiseren we ons als overheid op een efficiëntere manier.
De overheidsbrede aankoop van beeldmateriaal wordt in het GIDEON kader uitgevoerd. De gezamenlijke overheden hebben geïnventariseerd welke specificaties aan het materiaal zij nodig achten voor de uitvoering van haar publieke taken. Daarbij zijn bij ieder element in de specificatie steeds de elementen bruikbaarheid (in hoeverre is de betreffende specificatie noodzakelijk voor de uitvoering van publieke taken), haalbaarheid / leverzekerheid (kan de markt voldoen aan de specificatie) en financierbaarheid (staat de specificatie in verhouding tot de beschikbare financiële middelen) tegen elkaar afgewogen. De gezamenlijke aanpak voorkomt dat de diverse overheden de aanbestedingen afzonderlijk moeten uitvoeren. Dubbel werk wordt voorkomen.
Dan het antwoord op uw vraag. Ja, ik heb zicht op de gevolgen van de Europese aanbesteding. De omvangrijke overheidsbrede aankoop van dit materiaal wordt middels een Europese aanbesteding op de markt gezet. Alle bedrijven, ook de Nederlandse bedrijven, en ook de koplopers in de markt kunnen (zelf of in consortia) inschrijven op deze aanbesteding. De aanbiedingen van die bedrijven zullen bepalend zijn in de keuze aan welke bedrijven de opdracht gegund wordt.
Realiseert u zich dat door door het Europees opknippen van dit product in de losse onderdelen (digitale panorama-fotokaarten, kwaliteitscontrole, hosting en gelieerde software) de overheid een extra taak krijgt om dit weer allemaal te integreren en dus zeer waarschijnlijk uiteindelijk meer kosten gaat maken? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Met de standaarden die in de specificaties vereist worden zijn de onderdelen integreerbaar. De overwegingen om in verschillende percelen aan te besteden zijn met experts in dit veld zorgvuldig doordacht en met de experts zijn de specificaties zodanig opgesteld dat de onderdelen na de aanbesteding integreerbaar zijn. Het uitgangspunt van het project is daarbij steeds geweest dat de gezamenlijke aanpak baten oplevert en niet meer gaat kosten dan dat het nu doet.
Voor de volledigheid vermeld ik hierbij ook de redenen die ten grondslag hebben gelegen aan het opdelen in percelen:
Het aantal bedrijven dat de gehele opdracht (alle percelen) voor heel Nederland zou kunnen aanbieden is zeer gering. De markt van bedrijven die luchtfoto’s aanbieden en de markt die panoramabeelden aanbiedt kent slechts een zeer kleine overlap. Concurrentie is belangrijk voor de prijsstelling.
Aanbiedingen van de best geëquipeerde bedrijven op onderdelen is belangrijk voor de kwaliteit.
Bij kwaliteitscontrole is het van belang dat hiervoor een onafhankelijke partij wordt aangesteld. Dat is de overweging geweest ook hiervoor een apart perceel op te nemen.
Betreffende de hosting kan ik u melden dat na de uitvoering van de marktconsultatie de richting is gekozen dit beter aan te laten sluiten bij de GIDEON visie en dit te laten aansluiten bij de ontsluiting van andere geo-informatiebestanden.
Wat betreft de software is aangesloten bij de idee dat de overheid de data beschikbaar stelt en zich daarbij houdt aan open standaarden waarmee de markt de data in diverse software pakketen kan opnemen.
Klopt het dat in de aanbestedingscriteria, voor zover nu bekend, kwaliteitseisen uit het verleden worden gehanteerd, die sterk onder het niveau liggen van het systeem van panorama-fotokaarten die vandaag de dag worden gebruikt? Zo ja, wat is de motivatie hiervoor en welke gevolgen verwacht u dat dit heeft?
Nee. De aanbestedingscriteria die op dit moment buiten het project bekend zijn, zijn de specificaties van de marktconsultatie in april dit voorjaar. Naar aanleiding van de opmerkingen uit de marktconsultatie zijn die specificaties de afgelopen maanden grondig verbeterd en verder gedetailleerd.
Bent u bereid om de huidige aanbesteding, die gepland staat om op 8 augustus te verschijnen, te onderbreken teneinde nader onderzoek te doen naar de mogelijk negatieve bijeffecten van deze aanbesteding zoals verwoord in vraag 2 t/m 4? Zo neen, waarom niet?
Nee. De voorbereiding voor de aanbesteding is op zorgvuldige wijze uitgevoerd. De gemaakte keuzes, zoals vermeld onder punt 2 t/m 4 zijn onderbouwd en beargumenteerd gemaakt en ik zie dan ook geen reden de aanbesteding uit te stellen.
Wilt u in verband met de aanbestedingsdatum deze vragen vóór 1 augustus 2011 beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen?
In verband met de vakantieperiode is de termijn tot 1 augustus erg kort gebleken, wel heeft de beantwoording plaatsgevonden voor de aanbestedingsdatum.
Tewerkstellingsvergunningen voor Roemenen in de seizoensarbeid in de tuinbouw |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter in Den Haag over de afwijzing van aanvragen tot het verlenen van tewerkstellingsvergunningen voor Roemenen in de seizoenarbeid in de tuinbouw die inhoudt dat de afwijzing door de rechter wordt geschorst?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van de rechter dat uw beleid om aanvragen voor werkvergunningen strenger te toetsen niet voldoende zorgvuldig is voorbereid, een draagkrachtige motivering ontbeert en in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het beginsel van een evenredige belangenafweging? Bent u bereid om met terugwerkende kracht te erkennen dat het verstandig zou zijn geweest om, zoals de Tweede Kamer heeft gevraagd in de motie Van Hijum c.s, een ruimhartiger overgangsbeleid te voeren, gebaseerd op de afspraken die eerder met de sector over de personeelsvoorziening in de land- en tuinbouw zijn gemaakt?
De rechter heeft bij wijze van voorlopige voorziening uitspraak gedaan op het verzoek van enkele tuinders om alsnog hun aanvragen om tewerkstellingsvergunningen toe te kennen. UWV moet nog beslissingen nemen op de bewaarschriften die door deze tuinders zijn ingediend. Daarbij zal UWV uiteraard ook de overwegingen van de rechter betrekken. Ik vind het niet juist om vooruit te lopen op deze beslissingen op bezwaar door in te gaan op de inhoud van de uitspraak van de rechter. Wel verwijs ik naar mijn brief van 22 augustus 2011, waarin ik concludeer dat mede door het beleid tot 1 juli, de tuinders hun weg hebben gevonden naar prioriteitgenietend aanbod.
Hoeveel werkvergunningen zijn er in de periode van 1 januari tot 1 juli 2011 daadwerkelijk aangevraagd en verleend? Hoe verhoudt dit aantal zich tot de (gehonoreerde) aanvragen in voorgaande jaren? Hoeveel werklozen zijn er daadwerkelijk ingezet op vacatures in dezelfde periode? In hoeverre is er alternatief aanbod beschikbaar gesteld door uitzendbureaus?
In de periode 1 januari tot 1 juli 2011 heeft UWV in totaal 1 836 tewerkstellingsvergunningsaanvragen afgehandeld. Hiervan zijn er 850 toegekend. Verder zijn 313 aanvragen door de werkgever stopgezet, en zijn er 673 geweigerd. In dezelfde periode in 2010 heeft UWV 2 088 aanvragen afgehandeld. Hiervan zijn er 2 038 verleend, 49 door de werkgever stopgezet en 1 geweigerd. Voor de inzet van werklozen in de tuinbouw en het aanbod van uitzendbureaus verwijs ik naar mijn hier voor genoemde brief van 22 augustus 2011.
Wat is uw reactie op de constatering van de rechter dat de evident gewijzigde toetsingsmaatstaf bij de beoordeling van aanvragen voor werkvergunningen een inbreuk zou kunnen opleveren van de standstillbepalingen op grond van de toetredingsverdragen tussen de Europese Unie en Roemenië en Bulgarije? Welke gevolgen heeft dit voor de wijze waarop aanvragen voor werkvergunningen voor mensen uit Roemenië en Bulgarije worden beoordeeld na 1 juli, zoals toegelicht in uw brief aan de Kamer van 8 juli 2011?
De stand still-bepalingen bij de Toetredingsverdragen met Bulgarije en Roemenië houden in dat de toepassing van overgangsmaatregelen met betrekking tot vrij werknemersverkeer met Bulgarije en Roemenië (zoals het vereiste van een tewerkstellingsvergunning) niet mag leiden tot strengere voorwaarden voor de toegang van Bulgaarse/Roemeense werknemers tot de arbeidsmarkt dan ten tijde van de ondertekening van de Toetredingsverdragen.
Van strengere voorwaarden is echter geen sprake. Op werknemers uit Bulgarije en Roemenië is de Wet arbeid vreemdelingen van toepassing. Het uitgangspunt van de Wet arbeid vreemdelingen, namelijk dat een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd wanneer prioriteitgenietend aanbod aanwezig is dat beschikbaar en inzetbaar is, geldt nog steeds.
De beantwoording van de vraag of er prioriteitgenietend aanbod is hangt af van de concrete omstandigheden op de arbeidsmarkt, en kan van tijd tot tijd verschillen, al naar gelang de arbeidsmarktomstandigheden veranderen. In de afgelopen jaren zijn de feitelijke omstandigheden op de arbeidsmarkt gewijzigd: het aantal arbeidsmigranten uit de Midden- en Oost-Europese landen is verder toegenomen. Uitzendbureaus hebben concreet prioriteitgenietend aanbod uit deze landen beschikbaar voor werk in de tuinbouw. Het betreft niet alleen mensen die al in Nederland zijn, maar ook mensen die bereid zijn om op korte termijn naar Nederland te komen.
Het oordeel van UWV met betrekking tot de aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod is aangepast aan de gewijzigde arbeidsmarktsituatie. De grotere aanwezigheid van beschikbaar prioriteitgenietend aanbod kan leiden tot een andere uitkomst, in dit geval dat er minder tewerkstellingsvergunningen worden verleend. Een andere uitkomst betekent echter niet dat sprake is van strengere voorwaarden.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de rechter precies voor de uitvoeringspraktijk? Van hoeveel vergunningaanvragen is de afwijzing geschorst? Hoeveel vergunningen worden er alsnog geacht te zijn verleend? Bent u bereid om met terugwerkende kracht te bezien welke afwijzingen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) nog meer voor herziening in aanmerking zouden moeten komen, op grond van de criteria die de rechter hanteert?
De 16 tuinders aan wie een voorlopige voorziening is toegewezen mogen de Bulgaren en Roemenen voor wie UWV een tewerkstellingsvergunning heeft geweigerd alsnog laten werken, tot maximaal 6 weken na de beslissing op bezwaar van UWV.
In totaal betreft het 180 tewerkstellingsvergunningen die geacht worden alsnog te zijn verleend.
UWV bereidt op dit moment de beslissingen op bezwaar voor in de zaken van de 16 tuinders.