Het op slot blijven van ecoducten op de Veluwe voor groot wild |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
|
|
|
Is het waar dat ecoducten op slot blijven voor groot wild?1
De provincie Gelderland heeft drie ecoducten nog niet opengesteld voor herten omdat er nog aanvullende inrichtingsmaatregelen moeten plaatsvinden alvorens herten er «veilig» gebruik van kunnen maken. Bij één ecoduct ontbreekt bijvoorbeeld nog een raster langs de treinbaan die wordt gepasseerd.
Het is dus niet waar dat deze ecoducten permanent op slot zullen blijven voor groot wild.
Overigens is het al dan niet afsluiten van ecoducten een zaak van de provincie.
Wat vindt u ervan dat de ecoducten op de Veluwe, die bedoeld zijn om dieren de mogelijkheid te geven om vrij te kunnen trekken over de Veluwe en naar andere gebieden, op slot blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het risico op de verspreiding van dierziekten via een ecoduct erg gering is? Zo nee, op welk concreet onderzoek baseert u zich?
Onderzoek naar het veterinair risico van edelherten en damherten in robuuste verbindingen voor de veehouderij in Nederland ( Central Veterinary institute, Wageningen UR, rapport 09/CV10253) heeft aangetoond dat het risico klein is. Ondanks een lichte toename van het leefgebied blijft het risico op verspreiding van dierziekten klein.
Zie tevens het rapport Robuuste Verbinding en wilde hoefdieren (Alterra-rapport 1506). Dit rapport is u aangeboden op 20 december 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 576, nr. 47).
Indien u van mening bent dat het risico op verspreiding van dierziekten via een ecoduct groot is, waarom is deze zorg niet eerder in beschouwing genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat de provincie de belangen van lokale boeren voorop stelt en voorbij gaat aan het brede draagvlak in Nederland voor de aanleg en openstelling van deze ecoducten?
De provincie Gelderland is voornemens deze 3 ecoducten geleidelijk open te stellen, afhankelijk van het draagvlak in het gebied en de mate waarin de natuurinrichting is gevorderd. Dit is de verantwoordelijkheid van de provincie en ik ga ervan uit dat de provincie de ecoducten zal openstellen, zodra ze dat mogelijk acht.
Deelt u de mening dat de ecoducten zo gauw mogelijk moeten worden opengesteld, zodat zij het doel dienen waarvoor ze zijn aangelegd en dieren vrij over de Veluwe kunnen trekken. Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De stationering van politiehelikopters |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat in de huidige situatie de gehele luchtvloot van de Luchtvaartpolitie (LVP) is gestationeerd op Schiphol?
Nee. De hoofdlocatie is Schiphol, waar een groot deel van de helikopters is gestationeerd. Hier vindt tevens de bedrijfsvoering van de Luchtvaartpolitie plaats zoals onderhoud, planning, vluchtvoorbereiding en aansturing.
Andere locaties waar politiehelikopters zijn gestationeerd en waar vandaan de operatie wordt ingezet, zijn de vliegbases Volkel en Rotterdam.
Aanvullend beschikt de luchtvaartpolitie naast de genoemde uitvalsbases over een netwerk van tientallen locaties in Nederland waarvan flexibel gebruik kan worden gemaakt om direct te kunnen inspelen op actuele operationele informatie, calamiteiten en incidenten. Herpositionering van de helikopters wordt voortdurend afgewogen op basis van deze actuele informatie en statistische informatie zoals bijvoorbeeld incidentenpatronen.
Kunt u aangeven of de effectiviteit van de helikopters met deze huidige stationeringsvorm naar uw inzicht optimaal is? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe deze stationering meer intelligent kan worden vormgegeven en bent u bereid actie te ondernemen?
Op basis van onderzoek, en in nauwe samenwerking met de landelijke Operations en de meldkamers van de regionale politiekorpsen is de Luchtvaartpolitie voortdurend op zoek naar verbetering van de operationele slagkracht van de politie door luchtondersteuning. Heroverweging van de stationering(vorm) maakt hier onderdeel van uit.
Kunt u aangeven of bij Schiphol sprake is van relatief hoge stijg- en landingsgelden en lange opstarttijden, evenals verplichte aanvliegroutes? Zo ja, zouden deze problemen verholpen kunnen worden met een andere positionering?
Schiphol heeft in vergelijking met andere luchthavens hoge start- en landingsgelden. Zeker gezien het feit dat Schiphol besloten heeft tot een uiteindelijk volledige afbouw van de 50% kortingsregeling waar de Luchtvaartpolitie gebruik van maakte.
Voor een 24-uurs beschikbaarheid van luchtondersteuning is de Luchtvaartpolitie afhankelijk van Schiphol omdat deze luchthaven als enige luchthaven in Nederland 24/7 open is. Uit analyse van politiegegevens blijkt dat het merendeel van de overvallen en andere criminaliteit het meeste voorkomt in de driehoek tussen Amsterdam, Utrecht en Rotterdam/Den Haag. Vertrek vanaf Schiphol garandeert de Luchtvaartpolitie hierdoor in de meeste situaties (ook ’s avonds en ’s nachts) een snelle reactietijd naar elk incident. Zie overigens het antwoord op vraag 1.
De individuele watermeters |
|
Johan Houwers (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brieven van de huurdersvereniging Ommoord?1
Ja.
Bent u er mee bekend dat de Consumentenautoriteit zich niet bevoegd acht te oordelen of Evides op een correcte en rechtmatige wijze uitvoering geeft aan de wet door het plaatsen van individuele watermeters?2 Bent u bereid om de Consumentenautoriteit te vragen om te oordelen of Evides de consumentenrechten schendt bij het installeren van individuele watermeters? Zo niet, bij welke instantie kunnen burgers dan terecht? Kunt u aangeven wie oordeelt of het installeren van individuele watermeters proportioneel is als de eigenaar of bewoner dit in twijfel trekt?
Ik ben bekend met de beoordeling van de Consumentenautoriteit inzake haar bevoegdheid. De Consumentenautoriteit houdt toezicht op de naleving van de consumentenbescherming, zoals bepaald in de Wet handhaving consumentenbescherming. Het toezicht heeft met name betrekking op markten waar sprake is van een vrije keuze van de consument voor een product of dienst. Tevens treedt de Consumentenautoriteit alleen op in geval van collectieve inbreuken op de wet- en regelgeving, en niet in individuele gevallen. Desgevraagd vindt de Consumentenautoriteit de vraag of Evides op correcte en rechtmatige wijze uitvoering geeft aan wet- en regelgeving breder en meer omvattend dan hetgeen in de Wet handhaving consumentenbescherming is opgenomen. In de kwestie van plaatsing van individuele meters gaat het vooral om de vraag in hoeverre Evides op redelijke en billijke wijze uitvoering geeft aan de doelstelling in het kader van het drinkwaterbeleid om zoveel mogelijk te streven naar (individuele) bemetering. Daarvoor kunnen de consumenten een beroep doen op de Geschillencommissie Energie en Water. De Geschillencommissie kan geschillen behandelen tussen consument en drinkwaterbedrijf die betrekking hebben op de totstandkoming of uitvoering van overeenkomsten met betrekking tot de aansluiting of levering van drinkwater. Uitspraken van de Geschillencommissie zijn bindend. Ook kunnen consumenten zich wenden tot de burgerlijke rechter om een oordeel te vragen.
Nu u tijdens het algemeen overleg waterkwaliteit op 26 mei 2011 heeft aangegeven de Kamer de reactie van Evides te zullen doen toekomen op het appel inzake de drinkwatermeters, maar de Kamer deze echter nog niet ontvangen, bent u bereid deze brief voor het algemeen overleg water op 15 februari 2012 naar de Kamer te sturen?
De gevraagde reactie van Evides is als bijlage bijgevoegd.3
Bent u bereid om in de brief over de reactie van Evides op het appel inzake de drinkwatermeters ook een reactie van Evides op te nemen op de vraag of dit vastrecht één van de redenen is waardoor Evides bij klanten aandringt op de installatie van watermeters?
In de bijgevoegde brief van Evides is een reactie opgenomen op deze vraag.3
De aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij de minister heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u zich al gebogen over de aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij u heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten?1
Ja, de aanvraag is afgewezen. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 januari 2012, nr. 878.
Klopt mijn beeld dat de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg de laatste school voor havo- en vwo-onderwijs in Kerkrade heeft gesloten vanwege een te gering leerlingenaantal? Kunt u bevestigen dat dit niet zozeer te maken heeft met krimpproblematiek, als wel met een tekortschietende onderwijskwaliteit, met als gevolg dat veel ouders voor hun kinderen een school in omliggende gemeenten opzoeken?
Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg (SVO|PL) heeft besloten om een van de nevenvestigingen van het Charlemagne college waar onderbouw havo en vwo wordt aangeboden in Kerkrade (locatie Holz), per 1 augustus 2012 te sluiten. Een besluit om een vestiging te sluiten ligt primair bij het schoolbestuur. De motivering voor een dergelijke beslissing dus ook. Binnenkort vindt er op mijn verzoek een gesprek met SVO|PL plaats waarin zij onder meer de motieven voor hun beslissing komen toelichten.
Ik heb geen signalen dat de onderwijskwaliteit van de genoemde vestiging in Kerkrade tekortschiet. De regio Parkstad Limburg, waar gemeente Kerkrade toe behoort, is wel aangemerkt als een van de krimpregio’s.
Bent u bereid om het burgerinitiatief voor de stichting van Nova Rolduc een kans te geven?
Het stichten van een nieuwe school is een aangelegenheid die aan wet- en regelgeving is gebonden. Het is niet mogelijk om een burgerinitiatief een kans te geven als de aanvraag niet voldoet aan de in de wet gestelde eisen voor stichting van een nieuwe school.
Ziet u mogelijkheden om in de toekomst schoolkeuzemotieven, die te maken hebben met een tekortschietende onderwijskwaliteit, op enigerlei wijze te verdisconteren bij de beoordeling van aanvragen voor de stichting van een nieuwe school? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarvoor dan voorstellen tegemoet zien? Zo neen, waarom niet?
Er bestaan wettelijk al mogelijkheden om scholen met een tekortschietende onderwijskwaliteit aan te pakken. In het uiterste geval kan de bekostiging van een school met zeer slechte prestaties worden gestopt.
De arrestatie van vrijwilligers van Sea Shepherd en over de bedreigingen die aan het adres van Sea Shepherd zijn gedaan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven hoe het nu is met Erwin Vermeulen, de vrijwilliger van Sea Shepherd die in Taji beelden wilde maken van de handel in uit het wild gevangen dolfijnen voor dolfinaria, en de dolfijnenslachtingen die daar op volgen, en nu wordt vastgehouden door de Japanse politie?
De heer Vermeulen is in voorarrest in afwachting van de rechtszaak.
Kunt u aangeven wat nu het verloop van zijn proces zal zijn?
De rechtszaak dient op 26 en 27 januari 2012.
Is de aanklacht tegen de heer Vermeulen nu eindelijk duidelijker geformuleerd? Kunt u aangeven op welke informatie deze aanklacht is gebaseerd?
De heer Vermeulen wordt verdacht van geweldpleging. De aanklacht is gebaseerd op onderzoek van het Japanse OM.
Kunt u bevestigen dat hij, zonder aanwezigheid van een tolk en een advocaat, is verhoord door de Japanse politie? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Deelt u de mening dat aan een eventueel afgegeven verklaring door Vermeulen op deze wijze geen waarde kan worden gehecht?
De Japanse politie heeft laten weten dat bij alle verhoren een tolk Engels-Japans aanwezig is geweest. De heer Vermeulen heeft een advocaat in de arm genomen.
Op welke wijze is uw ministerie op dit moment betrokken bij de heer Vermeulen? Wat doet u om hem weer in vrijheid te krijgen en een eerlijke rechtsgang te garanderen?
De heer Vermeulen ontvangt consulaire bijstand. Nederland treedt niet in de rechtsgang van Japan en spreekt zich niet uit over de schuldvraag of strafmaat.
Kunt u preciseren wat u bedoelde toen u in uw antwoord op mondelinge vragen dat de heer Vermeulen een medewerker van het hotel «gewelddadig benaderd heeft toen hij bepaalde werkzaamheden wilde verrichten»?1 Van wie heeft u deze informatie gekregen? Hoe verhoudt dit zich tot het verhoor? Kunt u zeggen of er getuigen waren van het vermeende incident?
De informatie is gebaseerd op de politie-informatie die het consulaat-generaal in Osaka van de Japanse politie ontving. Ik ga verder niet in op zaken die onder de rechter zijn.
Kunt u bevestigen dat er naast de heer Vermeulen ook andere vrijwilligers van Sea Shepherd zijn gearresteerd?2 Zo ja, om hoeveel mensen gaat het en om welke reden zijn zij opgepakt? Kunt u ook voor deze mensen het verdere verloop van het proces schetsen en aangeven op welke wijze uw ministerie bij deze mensen betrokken is?
Ik beschik niet over informatie dat ook andere vrijwilligers van Sea Shepherd zijn gearresteerd.
Is het waar dat de Japanse politie een inval heeft gedaan in het hotel waar mensen van de organisatie Sea Shepherd verbleven? Zo ja, wat was de aanleiding voor deze inval volgens u?
De Japanse autoriteiten bevestigen dat zij een inval hebben gedaan. Over de aanleiding doen de autoriteiten geen uitspraak.
Kunt u bevestigen dat tijdens deze inval ook de bagage van de heer Vermeulen is meegenomen? Waarom zou dit het geval zijn? Kunt u aangeven of de heer Vermeulen deze bagage direct zelf heeft ontvangen in zijn politiecel?
Ik kan niet op details ingaan van individuele zaken die nog onder de rechter zijn.
Kunt u de garantie geven dat u alles in het werk stelt om te voorkomen dat een Nederlands staatsburger en oneerlijke rechtsgang tegemoet gaat en op oneerlijke gronden wordt vastgehouden? Zo nee, waarom niet?
De heer Vermeulen ontvangt consulaire bijstand. Nederland treedt niet in de rechtsgang van Japan.
Heeft u contact met de Japanse autoriteiten opgenomen naar aanleiding van de bedreiging die aan het adres van Sea Shepherd zijn gedaan?3 Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog uw zorgen te uiten over deze extreemrechtse militie die op internet doodsbedreigingen tegen de vrijwilligers van Sea Shepherd, die zijn uitgevaren om de illegale Japanse walvisjacht te stoppen? Zo ja, welke reactie heeft u van de Japanse autoriteiten ontvangen?
De Nederlandse ambassade in Tokio heeft de Japanse autoriteiten geïnformeerd over de dreigende boodschap aan de Sea Shepherd Conservation Society (SSCS) die de «Nikkyoku-kai Private Army» op YouTube heeft geplaatst en haar zorgen hierover uitgesproken. Zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat de groep die deze bedreiging heeft geuit, zou moeten worden opgespoord en opgepakt? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw oproep aan zowel Japan als Sea Shepherd om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat mensenlevens in gevaar komen en uw uitspraak dat wie de veiligheid in gevaar brengt kan worden aangeklaagd? Zo ja, bent u bereid Japan op te roepen alles in het werk te stellen om deze groep op te sporen en aan te klagen?
Of de betreffende groep in dit geval zou moeten worden opgespoord dan wel opgepakt is een aangelegenheid voor de Japanse autoriteiten.
Mijn oproep aan zowel de SSCS als aan de Japanse walvisvloot heeft betrekking op het handhaven van de veiligheid op volle zee.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat wie de veiligheid in gevaar brengt ook daadwerkelijk zal worden aangeklaagd? Kunt u bevestigen dat Sea Shepherd steeds heeft meegewerkt aan onderzoek naar vermeende incidenten en Japan niet? Wat betekent dit voor eventuele vervolging van walvisjagers?
Indien het Openbaar Ministerie daartoe voldoende aanleiding ziet, zal het strafrechtelijke vervolging instellen. Daarbij is het opportuniteitsbeginsel leidend.
Zowel SSCS als Japan hebben in het verleden informatie aangeleverd over voorgedane incidenten. Deze informatie vormde onvoldoende aanleiding om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Kunt u zeggen welke verantwoordelijkheid u voelt en neemt voor de veiligheid van de (Nederlandse) medewerkers en vrijwilligers van Sea Shepherd, die deels onder Nederlandse vlag vaart, nu de Japanse walvisvloot zich bewapend heeft en een aantal leden van de Japanse kustwacht aan boord politionele bevoegdheden heeft?
Het Japanse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft mij desgevraagd nogmaals verzekerd dat de Japanse walvisvloot niet bewapend is. Ten aanzien van de aanwezigheid van leden van de kustwacht aan boord van de walvisvloot benadrukte het ministerie dat dit geen militairen zijn. Het betreft burgerpersoneel met rechtshandhavingsbevoegdheden, die tot taak hebben te waken over de veiligheid van de walvisvloot en hun opvarenden, met gebruik van «het minimum niveau van geweld nodig om zichzelf, andere opvarenden en eigendommen te beschermen tegen obstructief gedrag van de actievoerders».
De Nederlandse regering heeft zowel de SSCS als de Japanse walvisvloot opgeroepen zich te houden aan de (inter)nationale regels inzake de veiligheid op zee en wederom gewaarschuwd voor de risico’s die acties in de afgelegen omgeving van de Zuidelijke Oceaan met zich meebrengen. Uit eerdere gesprekken met Nederlandse vertegenwoordigers van de SSCS bleek dat zij zich bewust zijn van de hoge risico’s: zij hebben daartoe zelf vrijwillig een SSCS-waiver of liability ondertekend.
Is Nederland bereid het voortouw te nemen in het handhaven van het internationale verbod op de commerciële walvisjacht, bijvoorbeeld door middelen ter beschikking te stellen om ter plaatse te kunnen patrouilleren?
Over de versterking van het toezicht op de naleving en van andere elementen van het Verdrag tot regeling van de walvisvangst vindt overleg plaats in de Internationale Walvisvaart Commissie. Nederland maakt zich sterk voor strikte naleving ervan. Het past echter niet binnen de verdragssystematiek om unilaterale maatregelen te nemen om het moratorium op de commerciële walvisjacht te handhaven.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden gezien de urgentie van de zaak?
Ja.
Het artikel 'BNN-presentatoren plegen kannibalisme' |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «BNN-presentatoren plegen kannibalisme»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in de uitzending waarnaar wordt verwezen, inderdaad sprake van is geweest dat BNN-presentatoren Dennis Storm en Valerio Zeno vlees uit hun lichaam hebben laten snijden en dit vervolgens hebben opgegeten?
Volgens BNN hebben de handelingen, zoals die in de uitzending te zien waren, daadwerkelijk plaatsgevonden.
Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is, kwalificeert u dit gedrag als kannibalisme? Hoe oordeelt u verder over de medewerking die een arts heeft verleend aan het verwijderen van onderdelen van het lichaam voor dit doel?
Kannibalisme is geen strafrechtelijke term. In het dagelijks verkeer wordt onder kannibalisme verstaan het eten van soortgenoten. Wat de onderhavige casus bijzonder maakt is dat die soortgenoten gewoon bij leven zijn en toestemming hebben gegeven voor het afnemen en consumeren van een klein deel van hun lichaam. Over de vraag of er in die omstandigheden nog steeds gesproken kan worden van kannibalisme heb ik geen oordeel.
Het is primair aan de beroepsgroep om te bepalen of handelen in strijd is met de beroepsnorm. De beroepsorganisatie van artsen, de KNMG, heeft laten weten artsen af te raden aan dit soort ingrepen mee te werken, omdat het indruist tegen de professionele ethiek om een zinloze en nutteloze ingreep uit te voeren.
Indien het antwoord op vraag 2 ontkennend is, bent u dan van mening dat het moreel verwerpelijk is om kannibalisme op een dergelijke wijze op de publieke tv te brengen?
De omroep is verantwoordelijk voor de inhoud van de programma’s die hij uitzendt. Hij houdt zich hierbij aan zijn eigen mediacode die is opgesteld binnen de kaders die de NPO hiervoor heeft gesteld. Hoewel over smaak valt te twisten treed ik niet in de programmatische onafhankelijkheid van de betreffende omroep. Het is aan BNN om te beoordelen of een dergelijk programma moet worden uitgezonden.
Deelt u de opvatting van de heer Spong dat kannibalisme strafbaar is?
Kannibalisme is als zodanig niet strafbaar. Wel zou er bij het verkrijgen van mensenvlees onder omstandigheden sprake kunnen zijn van andere strafbare feiten. Het Openbaar Ministerie ziet in de uitzending geen aanleiding om tot vervolging over te gaan.
Indien het antwoord op vraag 5 bevestigend is, bent u dan voornemens om het Openbaar Ministerie te verzoeken over te gaan tot vervolging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Indien het antwoord op vraag 5 bevestigend is, bent u dan voornemens contact op te nemen met de NPO en Commissariaat van de Media om via hen BNN aan te spreken op het feit dat er in een met belastinggeld gefinancierde programma bewust de wet is overtreden en met NPO en Commissariaat van de Media passende maatregelen te treffen tegen BNN en betrokken presentatoren?
Vooralsnog is niet gebleken dat in dit verband de wet is overtreden. Los hiervan is het Commissariaat voor de Media belast met de handhaving van de Mediawet en niet van de strafwetgeving. Handelingen zoals verricht in het bedoelde programma onttrekken zich daarom aan het beoordelingskader van het Commissariaat. De NPO heeft ook geen bevoegdheden om op grond van de esthetische inhoud van een programma maatregelen tegen BNN en de betrokken presentatoren te treffen.
Draagt u er zorg voor dat, indien het komt tot een veroordeling van betrokken presentatoren, zij persoonlijk de boete betalen en dat deze niet ten laste komt van de belastingbetaler?
Zoals uit het voorgaande blijkt is er op dit moment geen sprake van of zicht op een veroordeling of boete wegens de bewuste uitzending. In antwoord op schriftelijke Kamervragen van het lid Haverkamp (CDA) heb ik uw Kamer op 6 december 2011 in algemene zin bericht over het betalen van boetes en schadevergoedingen bij de publieke omroep. Kort samengevat komt het er op neer dat voor een overtreding van de Mediawet 2008 altijd de omroepinstelling aansprakelijk is, omdat deze verantwoordelijk is voor wat er in zijn programma’s gebeurt (art. 2.88 Mediawet 2008). Bij strafbare feiten kunnen zowel de omroepinstelling als de betrokken werknemers door justitie worden aangesproken. Of de omroep dit kan verhalen op zijn medewerkers wordt bepaald door het arbeidsrecht.
Tijdens het Mediabegrotingsdebat van 12 december heb ik u toegezegd de mogelijkheid te onderzoeken dat dergelijke boetes niet uit gemeenschapsgeld maar uit verenigingsmiddelen moeten worden betaald. Momenteel ligt er een adviesaanvraag bij het Commissariaat over dit onderwerp. Ik kom hier later dan ook schriftelijk op terug.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 16 januari?
Dat is helaas niet gelukt.
Vervolging van de rooms-katholieke kerk vanwege seksueel misbruik en eventuele personele consequenties daarvan |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat «Bisdom slechts kan hopen»? over aangifte tegen de rooms-katholieke kerk als organisatie?1
Ja.
Kan het Openbaar Ministerie gegevens van de commissie-Deetman vorderen ten behoeve van een strafrechtelijk (voor)onderzoek? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet? In hoeverre geldt de wettelijke plicht om misdrijven als verkrachting ter kennis te brengen van het Openbaar Ministerie? Geldt deze verplichting ook voor de commissie-Deetman zelf? Zo ja, in hoeverre kunnen de slachtoffers zelf een aangifte door de commissie bevorderen of juist tegenhouden? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie kan bij een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering, waaronder ook gevallen van misbruik van kinderen vallen, gegevens vorderen.
Artikel 160 Sv bevat een algemene en voor iedereen geldende aangifteplicht voor in dat artikel omschreven misdrijven, waaronder verkrachting. Het moet gaan om kennis dragen van een misdrijf. Een vermoeden is onvoldoende voor de aangifteplicht. De commissie Deetman heeft in dat licht in totaal elf geanonimiseerde meldingen onder de aandacht van het OM gebracht. De commissie heeft daarin onafhankelijk een eigen afweging gemaakt. Naar één van die meldingen, te weten de zaak Heel, is een feitenonderzoek ingesteld. De overige meldingen bevatten te weinig informatie om een goed beeld te krijgen van hetgeen zich zou hebben afgespeeld. Bovendien waren deze meldingen – voor zover vast te stellen – verjaard. Het OM heeft de commissie Deetman geadviseerd om enkele melders in overweging te geven een gesprek aan te vragen met een zedenrechercheur. Daarvan heeft één persoon gebruik gemaakt. Dat gesprek heeft niet geleid tot een aangifte, omdat zowel de mogelijke verdachte als het slachtoffer al waren overleden.
Geven de in totaal elf geanonimiseerde meldingen die de commissie- Deetman onder de aandacht van het Openbaar Ministerie heeft gebracht, u aanleiding om te veronderstellen dat het archief van deze commissie mogelijk meer informatie bevat die kan leiden tot strafvervolgingen of informatie bevat die relevant kan zijn bij opsporing en vervolging van daders van seksueel misbruik?
Nee. De commissie heeft met het OM afspraken gemaakt over de verstrekking van informatie die voor het OM van belang zou kunnen zijn. De commissie Deetman heeft het Openbaar Ministerie geïnformeerd over elf meldingen met betrekking tot misbruik in de Rooms-katholieke kerk. Ik heb geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de commissie Deetman over nog meer informatie zou beschikken, die van belang zou kunnen zijn voor de opsporing en vervolging van zedenmisdrijven die zijn gepleegd door priesters of andere geestelijken.
Welke mogelijkheden zijn er om een kerkgenootschap inclusieve hun de onderdelen en lichamen die daar deel van uitmaken strafrechtelijk te vervolgen dan wel civielrechtelijk aansprakelijk te stellen? Verschilt hierin een kerkgenootschap van een andere rechtspersoon? Bent u bereid te doen onderzoeken welke strafrechtelijke dan wel civielrechtelijke maatregelen genomen kunnen worden tegen de rooms-katholieke Kerk als rechtspersoon? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de mogelijkheid om een rechtspersoon strafrechtelijk te vervolgen, indien door die rechtspersoon een strafbaar feit is begaan en dit strafbare feit ook aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Ook civielrechtelijk kan een kerkgenootschap aansprakelijk worden gesteld, nu artikel 2 lid 1 boek 2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen rechtspersoonlijkheid bezitten. Een kerkgenootschap verschilt hierin niet van een andere rechtspersoon.
Het Openbaar Ministerie ziet geen aanleiding om ambtshalve te onderzoeken welke strafrechtelijke maatregelen kunnen worden genomen tegen de rooms-katholieke kerk als rechtspersoon. Er is onvoldoende juridische grond dat het individuele misbruik in strafrechtelijk zin of andere strafbare feiten aan de kerk kunnen worden toegerekend. Bovendien zijn de in het rapport van de commissie Deetman gemelde strafbare feiten verjaard. Uiteraard worden nieuwe aangiftes en meldingen die (mede) betrekking hebben op de rooms-katholieke kerk als rechtspersoon zorgvuldig beoordeeld.
Waar het betreft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de kerk is het aan de slachtoffers om eventueel te komen tot een civielrechtelijke (schadevergoedings)actie.
Wat zijn de voorwaarden waaraan moet worden voldaan eer er sprake is van een criminele organisatie die het plegen van seksueel misbruik als oogmerk had?
In artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Om als criminele organisatie te kunnen worden aangemerkt zal dus het oogmerk van de organisatie op het plegen van de misdrijven moeten zijn gericht. Het enkele feit dat binnen een reguliere organisatie misdrijven worden gepleegd is nog niet voldoende om zo’n oogmerk van de organisatie aan te nemen. Het artikel ziet op de deelname van personen aan een criminele organisatie en niet op de strafbaarstelling van de organisatie zelf.
Wordt naar aanleiding van aangifte(n) of ambtshalve door het Openbaar Ministerie onderzocht of er reden bestaat om de rooms-katholieke kerk of rechtspersonen gelieerd aan de rooms-katholieke kerk te vervolgen voor strafbare feiten? Zo ja, kunt u dan de Kamer op de hoogte stellen als er duidelijkheid is over de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen over het in bescherming nemen van een veroordeelde pedofiele priester (antwoord ontvangen 24 maart 2011)?2
Ja.
Kan gezien uw antwoord vraag 7 dat, «indien de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Deetman hiertoe aanleiding geven», u «de noodzaak van aanvullend beleid opnieuw» zou bezien, aangenomen worden dat u op dit punt nu wel van mening bent dat er voor de beroepsgroep van priesters met pastorale taken of vergelijkbare beroepsgroepen bij andere religies, een verklaring omtrent gedrag verplicht zou moeten worden gesteld? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom zijn de uitkomsten van het onderzoek niet ernstig genoeg om deze verplichting in te voeren?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de kerk te voorkomen dat priesters en andere geestelijken zich schuldig maken aan (seksueel) misbruik van kwetsbare personen zoals kinderen. Dit geldt evenzeer voor vergelijkbare beroepsgroepen bij andere religies. De betreffende beroepsgroep kan ook nu, zonder wettelijke verplichting, door aanstaande medewerkers een verklaring omtrent het gedrag (VOG) laten aanvragen. Ik onderstreep het belang dat kerkelijke instellingen zelf een integriteitsbeleid voeren, waarvan een VOG deel kan uitmaken.
Voor vrijwilligersorganisaties die met kinderen werken is in samenwerking met de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) / MOVISIE met financiële steun van de overheid voor het voeren van integriteitsbeleid een stappenplan en de toolkit «In Veilige Handen» ontwikkeld.
Met behulp van een quickscan heeft MOVISIE geïnventariseerd op welke manier de kerkelijke instellingen in Nederland ondersteund kunnen worden bij het nemen van maatregelen ter preventie van misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ik zal de ontwikkeling van integriteitsinstrumenten voor kerkelijke instellingen door MOVISIE steunen.
Op dit moment geldt slechts voor een beperkt aantal beroepsgroepen een wettelijke verplichting van een verklaring omtrent het gedrag, zoals op het gebied van de jeugdzorg, de kinderopvang of het onderwijs. Daar gaat het om sectoren waarin de overheid een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de zorg of de opvang. Die verantwoordelijkheid van overheid ontbreekt in de relatie tot het personeelsbeleid van de kerken. Ik zie onvoldoende aanleiding om een VOG wettelijk verplicht te stellen voor de betreffende beroepsgroepen. De kerken zijn hierin zelf aan zet en ook het best geëquipeerd om voor de diverse beroepsmatige en vrijwillige functies een integriteitsbeleid op maat te formuleren.
Acht u het naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Deetman nu wel noodzakelijk om aanvullend beleid in te voeren ten aanzien van ontzetting uit beroep of ambt? (antwoord op vraag 8 van 24 maart 2011)? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het rapport «Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt» van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en rechtshandhaving heeft het Openbaar Ministerie onderzoek verricht (zie de brief van mijn ambtsvoorganger van 5 augustus 2010, TK 2009–2010, 32 123 VI, nr. 122). Naar verwachting zal in april 2012 een nieuwe Aanwijzing ontzetting uit beroep of ambt van het College van procureurs-generaal in werking treden, waarin instructies worden gegeven voor onder meer het vorderen van de ontzetting uit een ambt of beroep (art, 28 Wetboek van Strafrecht), het vorderen van een beroepsverbod als bijzondere voorwaarde (art. 14c lid 2 onder 5 Wetboek van Strafrecht) en het handhaven in geval van niet-naleving van de ontzetting (art. 195 Wetboek van Strafrecht). In de aanwijzing zal worden aangegeven dat ook kerkelijke en geestelijke ambten het karakter van beroep kunnen dragen. Het is van belang dat officieren van justitie in het algemeen op de hoogte zijn van de mogelijkheden van het beroepsverbod. In de aanwijzing wordt in het algemeen aangegeven welke doelen een beroepsverbod kunnen rechtvaardigen. Of een beroepsverbod in een specifieke casus ook een adequate sanctie is, staat ter beoordeling aan het OM en uiteindelijk de rechter.
Herinnert u zich uw de vragen van het lid Arib over seksueel misbruik van kinderen binnen de kerk. (antwoorden ontvangen op ontvangen 17 augustus 2009)? Blijkt uit de u thans beschikbare gegevens nog steeds dat het tot nu toe één keer is voorgekomen dat iemand bij veroordeling voor een zedenmisdrijf door de rechter uit zijn geestelijk ambt werd ontzet (antwoord 7 van 17 augustus 2009)? Zo nee, hoeveel keer is dat inmiddels dan wel aan de orde geweest?
Ja. Ik beschik niet over aanvullende gegevens dat het vaker is voorgekomen dat een veroordeelde bij rechterlijk vonnis uit zijn geestelijk ambt is ontzet.
Wilt u de Kamer op de hoogte stellen indien het Openbaar Ministerie in het kader van het misbruik binnen de katholieke kerk als bijkomende straf ontzetting uit beroep of ambt eist? Zo nee, waarom niet?
Nee, de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie zijn niet ingericht op het doen van dergelijke meldingen.
Deelt u de mening dat bij vervolging van seksuele misdrijven door personen die vanwege hun beroep daartoe in de gelegenheid werden gesteld of die vanwege hun beroep overwicht konden uitoefenen op hun slachtoffers, dan wel degenen die aan dergelijke verboden gedragingen feitelijk leiding hebben gegeven, een bijkomende straf van ontzetting uit hun beroep of ambt aan de orde kan zijn? Zo ja, wilt u dit dan in een OM-aanwijzing verwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De bevordering van politieke vrouwenparticipatie in Libië |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Wassila Hachchi (D66), Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening van het Libya's Women’s Peace Platform1 dat een quota systeem kan bijdragen aan de bevordering van de kansen voor vrouwen om lid te worden in het toekomstig nationale parlement in Libië? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt de wens en de activiteiten van Libische vrouwenorganisaties om deel te kunnen nemen aan het politiek proces, inclusief het bevorderen van kansen voor grotere representatie in de nieuwe Grondwetgevende Vergadering.
Deelt u de mening dat vrouwenparticipatie met name cruciaal is in verband met de toekomstige grondwet die het nationale parlement zal moeten goedkeuren?
Ja, die mening deel ik. Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is een van de fundamenten van de democratische rechtsstaat en is vastgelegd in internationale verdragen en afspraken. De verbetering van de situatie van vrouwen in Libië begint bij een betere vrouwenparticipatie. Dit laatste leidt tot een grotere invloed van vrouwen in het politieke proces en biedt de mogelijkheid om de gelijke rechten voor mannen en vrouwen in de grondwet vast te leggen.
Bent u bereid om bilateraal en in EU-verband de National Transition Council (NTC) in Libië te verzoeken de qoutaregeling in de tijdelijke grondwet op te nemen? Zo neen, waarom niet?
De Nederlandse regering steunt de Libische vrouwen bij het waarborgen van hun rechten en het verbeteren van hun politieke participatie. Ik volg de ontwikkelingen in Libië nauwgezet en waar nodig herinner ik de NTC en de interim-regering aan hun toezeggingen in the draft Constitutional Charter ten aanzien van de democratische transitie inclusief vrouwenrechten.
Kunt u aangeven hoe Nederland concreet invulling geeft aan het beleidsvoornemen om de positie van vrouwen in Libië te verbeteren?
De Nederlandse regering heeft zowel in 2011 als in 2012 € 2 miljoen beschikbaar gesteld voor het bevorderen van de participatie van vrouwen in de transitieprocessen en verkiezingsprocessen in de Arabische regio. Het beleidskader voor deze bijdrage valt onder VNVR resolutie 1325.
In dit kader wordt bijvoorbeeld via «UN Women» samenwerking gezocht met Libische vrouwenorganisaties en wordt bezien welke financiële en technische steun kan worden gegeven, op basis van Libische vraag en behoeftes. Daarnaast zijn er organisaties die met financiering van het «Funding Leadership and Opportunities for Women» (FLOW) programma van mijn ministerie, activiteiten uitvoeren in de MENA-regio (inclusief Libië).
Sinds begin 2012 is het programma voor ondersteuning van maatschappelijke transformatie (Matra-zuid) voor de Arabische landen operationeel. Libië is binnen Matra-zuid één van de vijf prioriteitslanden. Matra-zuid is een vraaggestuurd programma dat voor een groot aantal thema’s, waaronder vrouwenrechten en participatie, kan worden ingezet. Omdat dit programma vraaggestuurd is, kan nog niet worden aangegeven welke bedragen per thema zullen worden ingezet.
Kunt u uitsplitsen welke budgetten Nederland binnen de MENA regio (Midden Oosten en Noord-Afrika), en specifiek voor Libië, aanwendt voor genderaangelegenheden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid binnen EU-verband een voortrekkersrol op u te nemen ten aanzien van de politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio?2
Zoals Secretary of State Clinton en ik in het Joint Statement van april 2011 aangaven, heeft de internationale gemeenschap een belangrijke verantwoordelijkheid om de rol van vrouwen in de vredes-, verzoenings- en transitieprocessen in de MENA-landen te ondersteunen. Daarom neem ik in EU-verband het voortouw om de politieke participatie van vrouwen in deze regio te bevorderen.
Ik heb tijdens mijn bezoek aan Tripoli op 13 november jl. vertegenwoordigers van Libische vrouwenorganisaties gesproken en aangemoedigd om hun rol in het transitieproces in Libië op te eisen.
De Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade voor stichting van het College Nova Rolduc te Kerkrade |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij u heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten?1
Ja, de aanvraag is afgewezen. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 januari 2012, nr. 878.
Hoe kijkt u aan tegen het verschil in feitelijke belangstelling (in dit geval meer dan 250 leerlingen, zonder dat er veel aandacht voor het oprichten van de school is geweest) en de aantallen op basis van de formele meetmethode (amper enkele tientallen leerlingen)?
Getoonde «belangstelling» is geen wetenschappelijk beproefde methode om het leerlingenpotentieel voor een nieuwe school vast te stellen. Aanmeldingen of steunbetuigingen zijn niet wettelijk bindend, geven geen garantie voor de toekomst en houden geen rekening met de doelmatigheid.
De in wet- en regelgeving vastgelegde methode om leerlingenpotentieel te berekenen houdt rekening met bestaande scholen in de nabije omgeving (doelmatigheid), gaat uit van de werkelijke aantallen kinderen (basisgeneraties) en vereist een toekomstprognose op de middellange en lange termijn (respectievelijk 6 en 10 jaar). Deze methode is maximaal objectief en zuiver.
Mocht het stichten van een nieuwe school op basis van de voorliggende meetmethode niet mogelijk zijn, bestaat dan een mogelijkheid om een school van kleur te doen verschieten en van de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkland Limburg over te laten gaan naar Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade?
De mogelijkheid bestaat wettelijk, maar het initiatief hiervoor kan alleen worden genomen door het schoolbestuur van de vestiging in Kerkrade: SVO|PL. De tweede wettelijke voorwaarde is dat de school (het brinnummer) waartoe de nevenvestiging behoort een aantal leerlingen heeft dat minstens tweemaal de stichtingsnorm bedraagt en dit ook in de toekomst (6 en 10 jr) zal behouden. De nevenvestiging moet immers eerst worden verzelfstandigd waardoor er een nieuwe school (brinnummer) ontstaat (splitsing). Vervolgens zou de zelfstandige school kunnen worden overgedragen aan een nieuw bestuur (bestuursoverdracht).
De inbraak bij zeven konijnenhouders |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de inbraak bij zeven konijnenhouders door de actiegroep Ongehoord, waarbij actievoerders zonder toestemming de bedrijven zijn binnengedrongen en konijnenhokken hebben gefilmd?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze actiegroep zich al langer bezigt met dit soort criminele activiteiten, zoals het publiekelijk vertonen van dode biggen op openbare plaatsen als De Dam in Amsterdam? Is dat toegestaan?
Het College van procureurs-generaal heeft mij desgevraagd het volgende meegedeeld. Het OM heeft tot op heden twee aangiften ontvangen met betrekking tot konijnenhouderijen. Deze aangiften betreffen huisvredebreuk en smaad en zijn nog in behandeling.
Het gebruik maken van kadavers (al dan niet tijdens een demonstratie) kan overeenkomstig de Wet Economische Delicten een strafbaar feit opleveren als sprake is van overtreding van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en de Regeling dierlijke bijproducten 2011. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kan in een dergelijk geval de kadavers in beslag nemen en strafrechtelijk of door middel van bestuursdwang optreden. Naar aanleiding van de recente demonstratie in Amsterdam, op 21 december 2011, heeft de NVWA, in samenwerking met de politie Amsterdam-Amstelland, proces-verbaal opgemaakt op grond van de hiervoor genoemde Regeling.
Klopt het dat in het geval van het vertonen van dode biggen op De Dam de politie hier van te voren reeds weet van had? Zo ja, waarom werden er dan geen maatregelen genomen?
De korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland heeft mij met betrekking tot de demonstratie van 10 december 2011 meegedeeld dat deze op reguliere wijze is gemeld bij de gemeente Amsterdam. Bij de melding is geen mededeling gedaan over het meevoeren van dode dieren. Om die reden is tijdens de voorbereiding van de maatregelen verbonden aan de demonstratie het inroepen van de expertise van de NVWA niet aan de orde geweest, en was de NVWA niet aanwezig tijdens de demonstratie.
Op 21 december 2011 is er wederom een demonstratie georganiseerd door genoemde actiegroep. Gelet op de ervaringen van 10 december 2011 is er overleg geweest tussen de gemeente Amsterdam en de NVWA. De NVWA heeft onder begeleiding van de politie haar taak kunnen uitvoeren. De in die demonstratie getoonde kadavers zijn door de NVWA in beslag genomen en afgevoerd.
Deelt u de opvatting dat dergelijke acties ongehoord en bovenal buitenwettelijk zijn en hun doel, het welzijn van dieren vergroten, volledig voorbij schieten?
Vanzelfsprekend is het berokkenen van schade aan mens of dier tijdens acties niet acceptabel. Voor de vraag of de onderhavige acties buitenwettelijk zijn en hoe hiermee om te gaan verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en naar de brief over de aanpak van dierenrechtenextremisten van de toenmalige Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, mede namens de toenmalige Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Economische Zaken, en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 2 maart 2009 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 29 754, nr 143).
Deelt u de opvatting dat dierenrechtenextremisten onder geen beding acties mogen uitvoeren waarbij grote schade voor zowel dieren als mensen wordt berokkend?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties heeft u ingezet, zoals aangekondigd in de brief van 20 juli 2011,1 gestuurd aan de Kamer naar aanleiding van de eerdere acties van vergelijkbare organisaties? Welke vervolgacties zal u inzetten ter voorkoming van soortgelijke buitenwettelijke praktijken in de toekomst?
De ingezette lijn zoals uiteengezet in de hiervoor genoemde brief van 2 maart 2009 wordt gehandhaafd. Er is goede samenwerking tussen AIVD, politie, OM en andere betrokkenen. Aangiften worden serieus behandeld en er wordt regelmatig voorlichting gegeven.
De aanscherping van de gedoogcriteria |
|
Boris van der Ham (D66), Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden tijdens het mondelinge vragenuurt van 8 november 2011?
Ja.
Hoeveel gemeenteraden hebben zich inmiddels uitgesproken tegen de invoering van de wietpas? Deelt u de mening dat eerst alle vragen en onduidelijkheden bij gemeentebesturen over de wenselijkheid en de uitvoerbaarheid van de wietpas moeten zijn weggenomen voordat van invoering van de wietpas sprake kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat enkele gemeenteraden bedenkingen hebben bij de invoering van de clubpas. In de afgelopen periode is constructief overlegd en samengewerkt met gemeenten in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland over de invoering van het aangescherpte coffeeshopbeleid. De handhaving van het aangescherpte beleid zal gefaseerd van kracht worden, juist om gemeenten en coffeeshopexploitanten in staat te stellen zich voor te bereiden. In mijn brief aan uw Kamer van 15 december 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 24 077, nr. 267) ben ik hierop ingegaan. Ook alle andere gemeenten in Nederland worden per brief adequaat geïnformeerd over het aangescherpte coffeeshopbeleid.
Ligt het niet eerder voor de hand om eerst het fundamentele plenaire drugsdebat in de Kamer, bijvoorbeeld over de verenigbaarheid van de controleerbare ledenlijst met de erkende belangen van privacybescherming, af te wachten alvorens tot de voorgenomen aanscherping van de gedoogcriteria over te gaan?
De voorgenomen aanscherpingen in het drugsbeleid zijn reeds sinds het aantreden van dit kabinet bekend. Het kabinetsbeleid is duidelijk en het beleid gaat door. Ik zou liever eerder het debat met uw Kamer hebben gevoerd. Het is echter niet aan mij om uw vergaderagenda te bepalen.
Zoals gemeld in mijn eerdergenoemde brief van 15 december 2011 wordt de beleidswijzigingen vormgegeven door een aanpassingen van de Aanwijzing Opiumwet per 1 januari 2012. Er is geen sprake van onomkeerbaarheid.
Welke mogelijkheden staan coffeeshopondernemers open om zich in rechte te verweren tegen de voorgestelde aanscherpingen? Welke gevolgen zal het niet naleven van de aangescherpte gedoogcriteria hebben in de periode van 1 januari tot 1 mei 2012 als formeel de aanscherping van kracht is, maar nog niet tot handhaving wordt overgegaan? Acht u de kans niet heel erg waarschijnlijk dat de bestuursrechter in dergelijke gevallen coffeeshopondernemers uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaart omdat de ondernemer niet in zijn belang geschaad wordt door de aanscherping, omdat handhaving vooralsnog uitblijft?
Bent u, al met al, alsnog bereid om af te zien van onomkeerbare maatregelen totdat het geplande debat over het Nederlandse drugsbeleid heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester en het Openbaar Ministerie handhaven het coffeeshopbeleid beide vanuit hun eigen, bestaande verantwoordelijkheid met de bijbehorende bestuursrechtelijke respectievelijk strafrechtelijke rechtsbescherming voor coffeeshopexploitanten. Zoals beschreven in mijn eerdergenoemde brief van 15 december 2011 zal de handhaving van het aangescherpte beleid gefaseerd van kracht worden. Per 1 mei 2012 zullen in de gemeenten van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland het Besloten-club- en het Ingezetenencriterium worden ingevoerd, met uitzondering van het vereiste van het maximum aantal leden van 2000. Tot die datum zullen op basis van deze criteria de burgemeesters in deze drie provincies niet tot bestuursrechtelijke handhaving overgaan en het OM niet tot strafrechtelijke handhaving, en zal er geen aanleiding zijn voor coffeeshopexploitanten om zich in rechte te verweren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 1 januari 2012?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat 30.000 Franse vrouwen van siliconen in borsten afmoeten |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat 30 000 Franse vrouwen van siliconen in borsten afmoeten?1
Ja.
Is het waar dat voor de implantaten van het Franse merk Poly Implant Prothese (PIP) andere siliconengel is gebruikt dan de siliconengel waarvoor toelating is verleend voor gebruik op de Nederlandse markt waardoor deze PIP-implantaten vaak scheuren?
Ja.
Hoeveel vrouwen in Nederland hebben PIP-implantaten? Bent u bekend met gevallen van vrouwen met de betreffende implantaten die kanker hebben gekregen, en als gevolg daarvan zijn overleden?
Het exacte aantal PIP implantaten dat bij Nederlandse vrouwen is geïmplanteerd is onbekend. De informatie die de Franse toezichthouder Afssaps bij fabrikant PIP heeft gevonden, is daarvoor ontoereikend. Bovendien heeft een onbekend aantal Nederlandse vrouwen de implantatie in het buitenland laten uitvoeren.
PIP is ook door het Nederlandse bedrijven Rofil Medical International N.V. (RMI-NV) en Rofil Medical Nederland B.V. (RMN) onder de merknaam M-Implant in Nederland in de handel gebracht.
Op basis van de bekende gegevens zouden tussen de 1000 en 1400 vrouwen deze implantaten in de loop der jaren hebben ontvangen. In dezelfde periode hebben echter ook explantaties plaatsgevonden, waardoor er een schatting kan worden gemaakt dat er eind 2010 nog ongeveer 1000 vrouwen waren met genoemde implantaten.
Bij de IGZ zijn geen gevallen van kanker of overlijden als gevolg van problemen met deze implantaten gemeld. Er is tot op heden ook geen verhoogd risico aangetoond op kanker bij vrouwen met borstimplantaten van het merk PIP (of M-implants). Er zijn echter wel andere risico's verbonden aan deze implantaten, met name het scheuren hiervan. Door het lekken van siliconengel uit gescheurde implantaten kan irritatie ontstaan, die kan leiden tot overgevoeligheidsreacties. Ook is bij het scheuren van de implantaten het verwijderen van de gel moeilijker.
Hoeveel vragen zijn binnengekomen bij het gratis telefoonnummer van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Wordt er nog steeds gebeld met vragen over de PIP-implantaten?
Vanaf de opening van het speciale telefoonnummer vanaf eind september 2010 zijn bij de inspectie 40 vragen geregistreerd.
Sinds 21 december 2011 zijn nog eens 40 telefoongesprekken geregistreerd die via het Meldpunt IGZ zijn binnengekomen bij de IGZ.
Hoeveel vrouwen zijn opgeroepen sinds de waarschuwing van de IGZ in april 2010, en opnieuw in september 2010? Hebben alle ziekenhuizen en klinieken alle door hen behandelde vrouwen opgeroepen? Hoeveel vrouwen hebben aan de oproep gehoor gegeven? Welke gevolgen zijn bij deze vrouwen gezien?
Er is geen centrale registratie waarin de instellingen dit bijhouden. Instellingen zijn hiertoe ook niet verplicht.
Bent u er zeker van dat alle vrouwen die PIP-implantaten hebben zijn bereikt met de waarschuwing van de IGZ?
Nee, een aantal klinieken is failliet gegaan, waarbij gegevens verloren zijn geraakt. Daarnaast kunnen ziekenhuizen en klinieken niet alle vrouwen bereiken vanwege o.a. verhuizingen zonder adreswijziging. De IGZ heeft de waarschuwingen op haar website gepubliceerd en via persberichten openbaar gemaakt. Veel media en internet-fora hebben aandacht besteed aan deze zaak, waardoor vrouwen ook via deze route hierop geattendeerd zijn.
Wordt op dit moment geregistreerd hoeveel vrouwen klachten hebben ontwikkeld ten gevolge van PIP-implantaten? Zo nee waarom niet?
IGZ registreert die klachten die bij haar binnenkomen als melding of signaal. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De IGZ staat in voortdurend contact met de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) inzake PIP-implantaten. De fabrikant en de twee betrokken Nederlandse bedrijven die wettelijk verplicht zijn vigilantie-gegevens te verzamelen en bij de IGZ te melden, zijn failliet en niet meer op deze verplichting aan te spreken.
Bent u er zeker van dat vanaf april 2010 geen borstimplantaten van het Franse merk PIP meer zijn toegepast in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe weet u dat zeker?
In februari 2009 is het bedrijf Rofil failliet geraakt. De kans wordt klein geacht dat op 31 maart 2010 nog voorraden van deze middelen in Nederland in klinieken aanwezig waren. Het valt niet uit te sluiten dat er op dat moment nog PIP implantaten op voorraad waren. Op 15 april 2010 heeft de IGZ een verbod uit laten gaan op de handel en toepassing van deze implantaten.
Denkt u dat het noodzakelijk is opnieuw een oproepactie te starten, zodat alle vrouwen met deze implantaten gecontroleerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
In 2010 zijn al twee waarschuwingen uitgegaan. In de periode 21 t/m 23 december 2011 heeft de IGZ drie berichten over de problematiek op haar website geplaatst waaronder een advies. Op 11 januari jl. is een nieuwsbericht uitgegaan met het gezamenlijk advies van IGZ en NVPC.
Wordt het verwijderen van de implantaten en het terugplaatsen van nieuwe protheses vergoed door de Nederlandse zorgverzekeraars? Zo nee, op welke wijze kunnen gedupeerden schadeloosgesteld worden voor de ingebrachte PIP-implantaten?
In het kader van de Zorgverzekeringswet wordt uit de basisverzekering vergoed:
Ad. 1
Dit betekent dat bij vrouwen bij wie na een gehele of gedeeltelijke borstamputatie een PIP-borstimplantaat is geplaatst, de verwijdering van het PIP-implantaat en vervanging door een ander borstimplantaat door de zorgverzekeraar wordt vergoed.
Ad. 2
Vrouwen bij wie een PIP-implantaat is geplaatst zonder dat er sprake is geweest van een gehele of gedeeltelijke borstamputatie, krijgen alleen de operatieve verwijdering van het PIP-implantaat vergoed uit de basisverzekering. Het advies van IGZ en NVPC om PIP-implantaten te laten verwijderen, vormt voor zorgverzekeraars naar verwachting voldoende grond om een medische noodzaak voor verwijdering van de PIP-implantaten aanwezig te achten en daarmee voor vergoeding uit de zorgverzekering. Een nieuw, vervangend borstimplantaat wordt in deze situatie niet vergoed.
Aan te raden is om over specifieke situaties contact op te nemen met de zorgverzekeraar.
Wat is de rol geweest van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen dan wel het European Medicines Agency bij de toelating van de PIP-implantaten op de markt in Nederland of de Europese Unie? Is er een (handels)vergunning afgegeven aan het bedrijf Poly Implant Prothese of de firma Rofil voor de handel in deze implantaten? Zo ja, welke mogelijke gevolgen heeft dit voor de aansprakelijkheid van de Nederlandse autoriteiten?
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft geen rol bij de beoordeling en toelating van medische hulpmiddelen. Borstimplantaten worden gerekend tot de medische hulpmiddelen en vallen daarmee onder het Besluit medische hulpmiddelen en niet onder de Geneesmiddelenwet. De medische hulpmiddelenregelgeving kent ook geen systeem van (handels)vergunningen.
Borstimplantaten vallen in de hoogste risicoklasse en doorlopen daarom het strengste toelatingsregime dat het Besluit medische hulpmiddelen kent. Voor de producten die onder de hogere risicoklassen vallen, bestaat een systeem van toezicht op toezicht. Een zogenaamde aangemelde instantie (notified body) voert de conformiteitsbeoordelingsprocedure uit.
Indien het resultaat hiervan voldoende is, geeft de aangemelde instantie een verklaring van overeenstemming af, waarna de fabrikant de CE-markering op het product mag aanbrengen en het hulpmiddel in de handel gebracht mag worden. In het geval van PIP en M-Implants was de betrokken aangemelde instantie het Duitse TÜV Rheinland. Deze aangemelde instantie valt onder toezicht van de Duitse overheid.
Het ontbreken van een warme overdracht door het stoppen van de subsidie voor Het Scharlaken Koord in Deventer per 1 januari 2012 |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de gemeenteraad van Deventer op 21 december 2011 het besluit heeft genomen om Het Scharlaken Koord met ingang van 1 januari 2012 geen subsidie te geven om het uitstapprogramma voor prostituees voort te zetten?1
Ja.
Hebt u tevens kennisgenomen van de positieve effecten van het uitstapprogramma, zoals die uit onafhankelijk onderzoek zijn gebleken?2
Ja.
Heeft de gemeente Deventer naar uw mening voldaan aan het beroep dat u hebt gedaan om het uitstapprogramma voor prostituees in het gemeentelijke reguliere beleid te borgen?
De gemeente Deventer heeft aangegeven te zullen doorgaan met het uitstapprogramma en is momenteel op zoek naar mogelijkheden om dat te borgen. Het feit dat ook de gemeente Deventer nu definitief heeft besloten om door te gaan is voor mij een extra aanwijzing dat de warme overdracht is geslaagd.
Zijn er in Deventer op dit moment alternatieve uitstapprogramma’s beschikbaar?
Het Scharlaken Koord krijgt de mogelijkheid om de reeds lopende trajecten af te maken. De gemeente Deventer heeft aangegeven in de tussentijd alternatieve mogelijkheden voor de borging van het uitstapprogramma te inventariseren.
Op welke wijze wordt als gevolg van dit raadsbesluit de continuïteit van het uitstapprogramma in Deventer in het belang van de prostituees in 2012 gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Deventer om alsnog te komen tot een warme overdracht van het uitstapprogramma aan de gemeente Deventer, zodat de behaalde positieve resultaten en laagdrempelige toegang tot een uitstapprogramma in 2012 kunnen worden gecontinueerd?
Ik ben goed op de hoogte van de situatie in Deventer en zie geen aanleiding voor nader overleg. Zie verder mijn antwoord op de voorgaande vragen.
Het voorkomen van het opzuigen van bommen bij zandwinning |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tweede bom gevonden in schip Amerongen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat er bij baggerwerkzaamheden zware explosieven opgebaggerd kunnen worden, die vervolgens dwars door Nederland vervoerd worden om in een voormalige grindput gestort te worden? Kunt u een inschatting maken van de potentiële risico’s die deze gang van zaken veroorzaakt heeft?
Handelingen met en transport van ongesprongen explosieven dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Het Nederlandse beleid is daarom gebaseerd op opsporing en het onschadelijk maken van gevonden bommen op of nabij de vindplaats. Helaas kan daarbij niet voor 100 % uitgesloten worden dat er bommen ongemerkt opgebaggerd worden.
Het is niet exact kwantitatief in te schatten hoe groot de risico’s waren, ook niet door deskundige instanties zoals de Explosieven Opruimingsdienst van het ministerie van Defensie (EODD).
De kans dat een bom tijdens transport in baggerschepen spontaan explodeert wordt als klein ingeschat. Wat de gevolgen betreft brengt zou een explosie grote schade toebrengen aan het schip en mogelijk zeer ernstig letsel bij de bemanning veroorzaken. De uitwerking naar de omgeving zou waarschijnlijk beperkt blijven door de afdekking met baggerslib, de drukontlasting in verticale richting en de afstand tot de bebouwing. Schade aan infrastructuur door drukeffecten en bomfragmenten kan echter niet uitgesloten worden en ruitbreuk in de omgeving zal waarschijnlijk plaatsvinden.
Indien er een explosie plaatsvindt tijdens het baggeren zijn de gevolgen, afhankelijk van de plaats van explosie (op de bodem of op maaiveldhoogte) ernstiger – dodelijk tot enkele tientallen meters, (ernstige) schade aan gebouwen en infrastructuur tot circa honderd meter en ruitbreuk tot op honderden meters.
Wat voor maatregelen dienen in de regel genomen te worden om het risico uit te sluiten dat door zandwinning bommen opgebaggerd en verplaatst worden?
Zodra er met betrekking tot een voorgenomen project een vermoeden is van het aantreffen van munitierestanten uit de Tweede Wereldoorlog dient een, op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.1 lid 2, gecertificeerd bedrijf een vooronderzoek uit te voeren. Hierbij worden historische bronnen en informanten geraadpleegd. Indien uit dit onderzoek gebieden naar voren komen die verdacht zijn op het aantreffen van vliegtuigbommen, wordt in deze gebieden opsporingsonderzoek gedaan met detectoren en gecertificeerde duikers. Indien de duikers een bom vinden wordt deze veilig gesteld en onschadelijk gemaakt door de EODD.
Buiten de verdachte gebieden kan zonder extra veiligheidsmaatregelen gebaggerd worden. Indien uit het eerder genoemde vooronderzoek blijkt dat een gebied alleen verdacht is op het aantreffen van kleinere munitie, dan blijft opsporingsonderzoek achterwege, maar wordt er beveiligd gebaggerd (met gepantserde cabine, afscherming van de omgeving door met zand gevulde containers e.d.).
Bij zandwinning worden bommenroosters toegepast. Een dergelijke maatregel is bij baggerwerkzaamheden met graafmachines niet mogelijk. Het toepassen van een rooster op de baggerschepen is wel overwogen. De consistentie van het baggerslib uit de Vecht was echter zodanig dat het niet door de roosters zou vallen.
Hoe heeft de provincie in dit geval de risico-inventarisatie gemaakt op basis waarvan de ontgrondingsvergunning is afgegeven? Hoe luidde de risico-inschatting voor het gebied waar de bommen gevonden zijn?
Omdat de Vecht door zowel Noord-Holland als Utrecht stroomt is door beide provincies een beschikking in het kader van de Wet bodembescherming afgegeven. Onder deze beschikking worden de werkzaamheden uitgevoerd.
Een van de uitvloeisels is dat, voor het gehele gebied waar gebaggerd wordt door een gecertificeerd bedrijf, een vooronderzoek is uitgevoerd, conform de Beoordelingsrichtlijn voor het procescertificaat «Opsporen Conventionele Explosieven» van 8 februari 2007. Zowel historische bronnen als gesprekken met ooggetuigen maken deel uit van dat onderzoek. Het gebied waar de bommen gevonden zijn kwam in het vooronderzoek niet naar voren als gebied verdacht op het aantreffen van vliegtuigbommen.
Was de baggeraar verplicht om op de plek waar de bommen waarschijnlijk gevonden zijn extra veiligheidsmaatregelen te nemen? Zo ja, zijn die maatregelen genomen? Hoe wordt dit door de provincie gehandhaafd?
De baggeraar was niet verplicht om op de plek waar de bommen waarschijnlijk gevonden zijn extra veiligheidsmaatregelen te nemen. Er is alleen gebaggerd op plaatsen die in het voorafgaande onderzoek2 niet naar voren komen als verdacht op het kunnen aantreffen van vliegtuigbommen.
Handhaving van de arbeidsveiligheid vindt plaats door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorheen Arbeidsinspectie) en handhaving van de openbare veiligheid door de gemeente.
Zullen bij de verdere baggerwerkzaamheden in Weesp extra maatregelen worden genomen om het risico op meer explosieven uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende maatregelen worden genomen?
Ja, er zijn extra maatregelen genomen. Het verdacht gebied is uitgebreid van 150 m naar 300 m van de spoorbrug. Binnen dit uitgebreider verdacht gebied zal pas na opsporingsonderzoek en op beveiligde wijze verder gebaggerd worden.
Wie is verantwoordelijk voor de kosten, die veroorzaakt zijn door de beide bommen? Deelt u de mening van de gemeente Buren dat het onredelijk zou zijn als zij schade lijdt door het transport van slib met bommen naar haar gemeente?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kosten die zijn gemoeid met de ruiming van ongesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Hiertoe krijgen een aantal gemeenten een vaste of een op het aantal nieuwbouwwoningen gebaseerde jaarlijkse bijdrage uit het gemeentefonds en kunnen andere gemeenten verzoeken om een incidentele bijdrage. De colleges van Burgemeester en Wethouders zijn hierover door de minister van BZK geïnformeerd bij de intrekking van het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (brief 2009–0000171884 d.d. 6 juli 2009). De gemeente Buren kan een beroep doen op een incidentele bijdrage uit het gemeentefonds.
Bent u bereid om de Onderzoeksraad voor Veiligheid opdracht te geven om de gevolgde procedure bij de baggerwerkzaamheden kritisch te beoordelen en aanbevelingen te doen om dergelijke risico’s in de toekomst te vermijden? Zo nee, waarom niet?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid is onafhankelijk bij het bepalen van de door haar, binnen de kaders van de Wet Onderzoeksraad voor Veiligheid, te onderzoeken ongevallen. Om die reden kan ik de raad geen opdracht geven.
De 28 in beslag genomen pony’s in Elkenrade |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
|
|
|
Hebt u de beelden gezien die «Vandaag de dag» heeft gemaakt van één van de in beslag genomen pony’s die Stichting Paard in Nood onder haar hoede heeft genomen, nadat het dier voor verkoop was vrijgegeven door Dienst Regelingen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een in beslag genomen pony, na vier weken te zijn verzorgd op een door aangewezen opvangadres, onder de aangekoekte mest bleek te zitten en zelfs een ontsteking had aan de achterhand? Vindt u dit een voorbeeld van goede verzorging van pony’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
De dieren waren extreem vermoeid toen ze bij de opvang aankwamen. Op aanraden van de dierenarts is ervoor gekozen de paarden vooral rust te geven.
De huisvesting en voeding van de paarden en pony’s zijn goed geweest. De eerste periode is gezorgd voor noodzakelijke medische hulp, een goed strobed, rust en aangepaste voeding. De niet direct noodzakelijke verzorging zou in een later stadium plaatsvinden. Dit om de paarden zo goed mogelijk te laten herstellen en zo veel mogelijk te ontlasten.
In dit geval heeft een eerdere eigenaar van deze pony zich gemeld. Dienst Regelingen heeft voor de overdracht richting laatstgenoemde aangegeven dat de pony nog aan het herstellen was van de situatie waaruit deze gehaald was. Ook is aangegeven dat dit herstel tijd nodig heeft. Daarnaast is aangegeven dat het dier nog viezigheid in de vacht had. Door het jaargetijde is er niet voor gekozen het dier te scheren. Het was verstandiger geweest om te wachten met de overdracht tot het dier ook de niet direct noodzakelijke zorg gekregen had.
Het is voor mij op basis van dit videomateriaal lastig vast te stellen welke vooruitgang de pony bij de nieuwe eigenaar heeft gemaakt.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat één van de in beslag genomen pony’s dankzij de zorg van Stichting Paard in Nood binnen drie dagen enorm is opgeknapt en dit bij het tijdelijke opvangadres, onder uw verantwoordelijkheid niet gelukt is, terwijl de pony daar vier weken heeft gestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat verwaarloosde dieren, na inbeslagname, de benodigde zorg niet krijgen op het opvangadres, terwijl u eerder heeft aangegeven dat opvangplaatsen voor in beslag genomen dieren onderworpen zijn aan strenge controles?
De opvangadressen zijn gecontroleerd en goed bevonden. In de overeenkomst is vastgelegd aan welke eisen de opslaghouder moet voldoen. In dit specifieke geval is een aantal punten ten aanzien van de verzorging nog niet gedaan, omwille van de rust die de pony nodig had.
Is het waar dat één van de in beslag genomen pony’s op het opvang-adres is overleden? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat de oorzaak is van het overlijden van deze pony? Hoe was de situatie van dit dier op het moment dat het in beslag werd genomen? Is er een dierenarts geconsulteerd? Welke zorg heeft de pony op het tijdelijke opvangadres gekregen?
Ja, er is inderdaad één pony overleden. Gezien de leeftijd en de situatie waaruit hij is gehaald is dit niet verwonderlijk. De pony heeft alle nodige zorg ontvangen. De dierenarts heeft aangegeven dat de pony door een hartstilstand is overleden.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak, op welke manier en door welke personen met welke competenties tijdelijke opvangplaatsen worden gecontroleerd voordat er dieren worden ondergebracht en nadat er dieren zijn geplaatst? Hoe wordt omgegaan met opvangplaatsen die niet aan de wettelijke verplichtingen blijken te voldoen?
Nee, ik deel de mening niet dat de controles aangescherpt moeten worden.
Jaarlijks worden alle opvangplaatsen landbouwhuisdieren en paarden door de NVWA gecontroleerd. Ook medewerkers van DR gaan regelmatig bij de opvangplaatsen langs om te beoordelen of de dieren de benodigde verzorging krijgen.
Indien blijkt dat bepaalde opvangplaatsen niet aan de wettelijke verplichtingen voldoen dan zal een termijn worden gegeven om de tekortkomingen te herstellen. Door middel van een controlebezoek kan worden vastgesteld of de opvanglocatie weer aan de wettelijke eisen voldoet. Indien blijkt dat niet aan de wettelijke eisen wordt voldaan, wordt de overeenkomst ontbonden.
Deelt u de mening dat de controles op (tijdelijke) opvangadressen aangescherpt moeten worden, zodat verwaarloosde dieren na inbeslagname niet in exact dezelfde situatie terecht komen als waaruit ze zijn weggehaald? Zo ja, hoe wilt u dit gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het ontbieden van de nuntius van de Heilige Stoel om een reactie te verkrijgen op het rapport-Deetman |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de onthullingen uit het rapport van de commissie-Deetman over seksueel misbruik in brede kring als schokkend zijn ervaren?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze bevindingen een passend (al dan niet beleidsmatig) vervolg dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
De opdracht tot het onderzoek was afkomstig van de Rooms-Katholieke Bisschoppenconferentie en de Konferentie Nederlandse Religieuzen. De Rooms-Katholieke Kerk heeft aangegeven de aanbevelingen uit het rapport te omarmen en hier opvolging aan te geven. De aanbevelingen uit het onderzoek richten zich bijna uitsluitend op de Rooms-Katholieke Kerk. De Commissie Deetman roept de Rooms-Katholieke Kerk op tot erkenning, hulp, genoegdoening en nazorg om zo bij te dragen aan herstel van het aangedane leed. Ook stelt de commissie dat financiële compensatie onlosmakelijk verbonden is met het herstel dat de slachtoffers moet worden geboden. Ik verwijs voor het overige naar de aan uw Kamer per brief van 16 januari toegezonden reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie op de bevindingen van de commissie.
Deelt u de mening dat het voor de vormgeving van dit vervolg nuttig is om de reactie van het hoofd van de Katholieke Kerk – de paus – te vernemen? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen en de aanbevelingen zijn door de opdrachtgevers onderschreven. Het is aan de Rooms-Katholieke Kerk om te bepalen hoe en door wie op de onderzoeksbevindingen van de Commissie Deetman wordt gereageerd.
Bent u bereid de nuntius van de Heilige Stoel in Nederland te ontbieden om deze reactie te vernemen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid de Nederlandse ambassadeur bij de Heilige Stoel langs de daartoe geëigende diplomatieke kanalen te laten informeren naar de formele reactie van het hoofd van de Katholieke Kerk op deze onthullingen?
Het Kabinet acht de eerste reactie van het hoogste Rooms-Katholieke gezag in Nederland voor dit moment voldoende en wacht vervolgstappen af. Ik zie daarom geen reden de nuntius van de Heilige Stoel in Nederland te ontbieden om een reactie te vernemen. In regulier overleg tussen mijn ministerie met de kerkelijke vertegenwoordiging komen actuele onderwerpen op de agenda. Dit onderwerp past daarin.
Deelt u de mening dat op deze manier de niet altijd onomstreden meerwaarde van de nuntius van de Heilige Stoel in het diplomatieke landschap kan blijken? Zo nee, waarom niet?
De Heilige Stoel en Nederland onderhouden langlopende diplomatieke betrekkingen. Contact tussen de Nederlandse overheid en de nuntius behoort tot het normale diplomatieke verkeer.
Bent u bereid deze reactie dan wel reacties te delen met de Kamer, zodat deze kan worden betrokken bij de verdere besluitvorming? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Rooms-Katholieke Kerk om aan de conclusies van het rapport van de Commissie Deetman een vervolg te geven en daarover naar buiten te treden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het scharen van pre-masters onder de masterfase |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met gevallen waarin universiteiten (bijvoorbeeld de Vrije Universiteit te Amsterdam) pre-masterprogramma’s onder de masterfase onderbrachten, omdat op dat moment nog niet duidelijk was hoe de regels voor de langstudeerdersboete zouden uitpakken?
Ja.
Hoeveel studenten namen of nemen deel aan de betreffende pre-masters?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat het onredelijk is dat studenten in deze programma’s eerder te maken kunnen krijgen met de langstudeerdersboete dan het geval was geweest als de verder identieke pre-masters als bachelor waren aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
In «Het Hoogste Goed, Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onder-zoek- en wetenschapsbeleid» van 23 november 2007 (Tweede Kamer, vergader-jaar 2007–2008, 31 288, nr. 1) is vermeld dat met VSNU is afgesproken dat deficiëntieprogramma’s gericht op de doorstroom van de hbo-bachelor naar wo-masteropleidingen als hoofdregel binnen een bacheloropleiding worden vorm gegeven. Ik besef dat het voor de studenten vervelend is, dat zij vanwege het feit dat de instelling is afgeweken van de in 2007 gemaakte afspraken een verhoogde kans hebben om langstudeerder te worden. Ik verwacht echter dat deze groep een beperkte omvang zal hebben, omdat de meesten – als ze nominaal studeren – inmiddels afgestudeerd zullen zijn, dit jaar hun nominale fase van de masteropleiding afronden of dit studiejaar als uitloopjaar gebruiken om te kunnen afstuderen tegen het lage wettelijk collegegeld, omdat het verhoogd wettelijk collegegeld € 0 bedraagt. Pas vanaf volgend studiejaar moeten zij eventueel het verhoogde tarief betalen. Ik heb de betreffende universiteiten desgevraagd opgeroepen de omvang van de betrokken groep studenten in kaart te brengen en samen met hen te bekijken hoe zij op een verantwoorde wijze kunnen afstuderen.
Bent u bereid om voor de getroffen studenten een eenmalige uitzondering te maken op de langstudeerdersboete? Zo nee, waarom niet?
Neen. Zie verder het antwoord op vraag 3.
De fusie tussen Emergis en de Parnassia Bavo Groep |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Emergis en de Parnassia Bavo Groep willen fuseren?1
Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over individuele fusievoornemens in de zorgsector. Dit is voorbehouden aan de daarvoor verantwoordelijke toezichthouders. Het fusievoornemen is op 16 december 2011 gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en is daar op dit moment nog in behandeling. Ik ben overigens niet van mening dat alle fusies ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Er zijn natuurlijk ook zorgen over fusies, die worden ingegeven door ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van fusie, de betrokkenheid van de cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk zijn uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt. Om op dit moment al zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik publiekelijk, en in de richting van (koepels van) zorgaanbieders, aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik zal partijen daartoe oproepen.
Erkent u dat grootschalige zorginstellingen tot op vandaag geen voordeel hebben laten zien als het gaat om kostenbeheersing en goed bestuur; in die zin dat het contact tussen de werkvloer en de bestuurlijke leiding goed verloopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er geen eenduidig verband bestaat tussen grootschaligheid van zorginstellingen aan de ene kant en kostenbeheersing of goed bestuur aan de andere kant. Ook grote zorginstellingen kunnen zeer wel doelmatig en klantgericht zorg aanbieden. Cruciaal daarbij is de wijze waarop de instellingen de randvoorwaarden voor goede en doelmatige zorg creëren en hoe zij vervolgens het zorgproces zelf vorm geven. Daarbij kan een grote instelling de zorgverlening zeer wel kleinschalig organiseren en de verantwoordelijkheidsverdeling voor de zorgverlening zodanig vorm geven dat er korte lijnen bestaan tussen de werkvloer en de bestuurlijke leiding. Andersom is ook waar, grote instellingen kunnen heel inefficiënt zijn en daarmee duurder en slechter van kwaliteit.
Welk risico wordt gelopen door de grootte van de nieuwe zorginstelling vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg in het geval van een faillissement? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel grote als kleine zorgaanbieders kunnen failliet gaan, de risico’s daarvoor worden vooral bepaald door enerzijds omgevingsfactoren en anderzijds de wijze waarop bestuurders de instelling besturen.
In het geval zich onverhoopt problemen voordoen met betrekking tot de continuïteit van de zorgaanbieder, dan ligt de verantwoordelijkheid voor het garanderen van voldoende kwalitatief goede zorg bij het zorgkantoor of de zorgverzekeraars. Zij hebben immers een zorgplicht. Let wel: die verantwoordelijkheid heeft betrekking op het garanderen van continuïteit van zorg, niet op het in stand houden van zorgaanbieders. In dergelijke gevallen zijn overnames van bestaande zorgaanbieders een mogelijkheid. Bij een dergelijke overname na faillissement is niet zozeer de omvang van de instelling alswel de omvang van de financiële en organisatorische problemen bepalend. Die verschillen van geval tot geval. Een grote instelling kan na faillissement ook in delen worden overgenomen waarmee ook de continuïteit van zorg gewaarborgd kan worden.
Uiteraard zal de zorgverzekeraar meer problemen hebben met het garanderen van continuïteit van zorg als er één aanbieder is in een regio dan als er mee zijn. Grootschalige fusies, wanneer er slechts één aanbieder of heel weinig verschillende aanbieders overblijven, is kwetsbaar in het licht van de continuïteit van zorg en in het licht van keuzevrijheid.
Is de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om een advies voor de fusie gevraagd? Zo ja, hoe luidt dit advies? Zo neen, waarom niet?
Het fusievoornemen is op 16 december 2011 bij de NMa gemeld. De zaak is op dit moment nog in behandeling bij de NMa. Zoals bij iedere fusiemelding in de zorg stelt de NMa de NZa in de gelegenheid een zienswijze ten aanzien van de fusie af te geven. Indien de NZa zo’n zienswijze afgeeft zal de NMa deze betrekken bij haar beoordeling van de fusie in het kader van de Mededingingswet.
De fusie is niet gemeld bij de NZa, instellingen zijn daartoe ook nog niet verplicht. Het wetsvoorstel waarmee de zorgspecifieke fusietoetsing wordt aangescherpt ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State. Na het advies van de Raad van State zullen de staatssecretaris en ik het wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig maken. Totdat het wetsvoorstel tot wet wordt verheven heeft de NZa nog geen bevoegdheden ten aanzien van het goed- of afkeuren van fusies.
Is aan de cliëntenraad en de ondernemingsraad advies gevraagd over de fusie? Zo ja, hoe luidt dit advies? Zo nee, waarom niet?
Zowel de cliëntenraad als de ondernemingsraad van Emergis en Parnassia is om advies gevraagd over de fusie. Deze adviezen zijn, voor zover ons bekend, op dit moment nog niet uitgebracht.
Gaat u de fusie tegenhouden op basis van de aangenomen motie- Leijten, die de regering verzoekt een moratorium in te stellen op fusies in de zorgsector, totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld? Zo ja, hoe gaat u deze fusie tegenhouden, en hoe gaat u de Kamer hierover informeren? Zo nee, op welke manier gaat u dan uitvoering geven aan de aangenomen motie?2
In mijn brief van 7 november 2011 en tijdens de behandeling van de VWS begroting voor 2012 in uw Kamer heb ik gereageerd op de door uw Kamer aangenomen motie die was ingediend door mevrouw Leijten3, waarin de regering wordt gevraagd een moratorium op fusies af te kondigen totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld. Ik heb aangegeven dat ik geen wettelijke bevoegdheden heb om een algemene fusiestop af te kondigen. Daarbij heb ik aangegeven dat het ook niet waarschijnlijk is dat nieuw te ontwikkelen wet- en regelgeving op dit punt sneller in werking zal kunnen treden dan de reeds in gang gezette trajecten ter verbetering van de positie van cliënten en medewerkers waar de motie op doelt. Om op dit moment al zoveel als mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik in mijn overleggen met de (koepels van) zorgaanbieders de bestaande zorgen ten aanzien van fusies in de zorgsector nogmaals onder de aandacht brengen en partijen op het hart drukken zorgvuldig om te gaan met fusies en nu al te handelen naar wat de aanscherping van de zorgspecifieke fusietoets straks formeel gaat voorschrijven.
Gaat u de fusie tegenhouden op basis van het in de Ministerraad aangenomen voorstel om te komen tot scherpere regels voor fusies in de zorg, dat nog door de Kamer behandeld moet worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke manier gaat u de Kamer informeren? Zo neen, erkent u dat het bizar is dat twee dagen na de aankondiging van strengere fusieeisten deze megafusie wordt aangekondigd?3 Vermoedt u een verband?
Het wetsvoorstel waar in de vraag op wordt gedoeld geeft de NZa de bevoegdheid om in een voorkomend geval een fusie tegen te houden indien de fusie grote risico’s voor de kwaliteit of de bereikbaarheid van zorg met zich meebrengt. Totdat dit wetsvoorstel tot wet is verheven heeft de NZa die bevoegdheid echter niet. Alleen de NMa kan een fusie tegenhouden indien aannemelijk is dat de fusie de mededinging belemmert.
Wat ik zal doen is, zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op soortgelijke vragen, partijen oproepen nu al te handelen conform de aanscherping van de regels met betrekking tot fusietoetsing. Echter, totdat het wetsvoorstel in werking is getreden kunnen partijen daartoe niet worden gedwongen.
Ik heb geen reden om aan te nemen dat er een verband is tussen de aankondiging van de aangescherpte fusietoetsing en de voorgenomen fusie tussen Emergis en de Parnassia Bavo Groep, zeker omdat de aankondiging van de aanscherping van de fusietoets op dezelfde dag plaatsvond als de melding van het fusievoornemen bij de NMa.
Hoe gaat u er voor zorgen dat – mocht de fusie doorgaan – de bestuurders van de nieuwe organisatie keurig onder de Wet normering topinkomens (semi) publieke sector (WNT) komen te vallen? Zo nee, waarom niet?4
De WNT is zodanig geformuleerd dat er geen aanvullende acties nodig zijn om een gefuseerde instelling onder de WNT te laten vallen. De WNT is nog niet van kracht. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel medio december 2011 aangenomen. Het is nu aan de Eerste Kamer om zich over het wetsvoorstel uit te spreken.
Welke personele consequenties zijn er als Emergis en de Parnassia Bavo Groep gaan fuseren? Staan er dan nog steeds 460 banen van medewerkers bij Parnassia op de tocht, zoals eerder aangekondigd?5
Op de website van de Parnassia Bavo Groep wordt met betrekking tot de personele gevolgen van de fusie medegedeeld dat de fusie geen directe personele gevolgen heeft.
Energieleveranciers die schuldhulpverleningsinstanties niet inseinen wanneer klanten met een betalingsachterstand ’s winters worden afgesloten van gas en elektra |
|
Diederik Samsom (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat niet alle energieleveranciers voldoen aan de meldingsafspraken en schuldhulpverleningsinstanties niet op de hoogte brengen wanneer in de wintermaanden een huishouden op het punt staat te worden afgesloten van gas en elektra?1
Ja.
Is het waar dat niet alle energieleveranciers de meldingsafspraken nakomen zoals die zijn afgesproken op grond van artikel 9 van de ministeriële regeling over afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas? Zo ja, is het u bekend om welke energieleveranciers het gaat?
In de ministeriële regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers elektriciteit en gas is vastgelegd dat een energiebedrijf de kleinverbruiker met betalingsachterstanden bij de herinnering wijst op de mogelijkheden van schuldhulpverlening en aanbiedt, met schriftelijke toestemming van de kleinverbruiker, de contactgegevens en informatie over de hoogte van diens schuld te verstrekken aan een schuldhulpverleningsinstantie. Indien de kleinverbruiker aangeeft geen gebruik te willen maken van schuldhulpverlening, mogen deze gegevens niet doorgegeven worden. Er zijn echter omstandigheden die het wenselijk maken dat indien de kleinverbruiker niet heeft gereageerd op het aanbod om schuldhulpverlening in te schakelen, het energiebedrijf toch persoonsgegevens van de kleinverbruiker door geeft aan een schuldhulpverleningsinstantie ten behoeve van het starten van een schuldhulpverleningstraject. Dat is aan de orde in de winterperiode, van 1 oktober tot 1 april, omdat elektriciteit en gas zeker in de winterperiode eerste levensbehoeften zijn. Daarom is in artikel 9 van de regeling vastgelegd dat energiebedrijven in de winterperiode gegevens van kleinverbruikers met betalingsachterstanden moeten doorgeven aan schuldhulpverlenende instanties.
Uit de evaluatie van de regeling in 2010 en uit onderzoek van de Energiekamer NMa in 2009/2010 is gebleken dat het proces van de aanvraag van schuldhulpverlening en de samenwerking tussen energiebedrijven en gemeenten in dit proces niet optimaal verliep. Processen rondom het doorgeven en ontvangen van persoonsgegevens waren nog onvoldoende ingeregeld en afgestemd op elkaar en doorlooptijden van schuldaanvragen duurden te lang. Energiebedrijven en schuldhulpverleners (verenigd in Energie-Nederland en de NVVK) hebben gezamenlijk deze handschoen opgepakt en zijn de afgelopen tijd bezig geweest om een landelijk convenant op te stellen dat de samenwerking tussen beide partijen moet verbeteren. Dit moet leiden tot een set uniforme (werk)afspraken omtrent doorlooptijden en communicatie met betrekking tot schuldhulpverleningstrajecten. Een doel van het convenant is om zo snel mogelijk stabilisering van de schulden te realiseren zodat de voorschotten weer betaald gaan worden. Tevens wordt met de aanpak in het convenant beoogd de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden, opdat klanten zo min mogelijk worden geconfronteerd met oplopende schulden. Het is de verwachting dat het landelijk convenant in het eerste kwartaal van 2012 gereed is en in werking zal treden.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er, in geval van betalingsachterstanden voor gas en elektra, in een zo vroeg mogelijk stadium de mogelijkheden van betalingsregelingen en schuldhulpverlening met de klant worden besproken?
Ja, die mening deel ik. Dat is ook de reden dat de regeling afsluitbeleid elektriciteit en gas een sterke relatie heeft met schuldhulpverlening en de klant al in een vroeg stadium, namelijk bij de schriftelijke herinnering, door het energiebedrijf wordt gewezen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening. Tevens is de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners, die wordt vastgelegd in het convenant, erop gericht om bij problematische schulden van afnemers in een zo vroeg mogelijk stadium samen te werken teneinde het aantal afnemers met betalingsproblemen terug te dringen en het verder oplopen van schulden te voorkomen.
Deelt u vervolgens de mening dat het goed is dat wanneer een cliënt niet reageert op het aanbod van betalingsregelingen en schuldhulpverlening, de schuldhulpverleningsinstantie wordt ingelicht om zelf contact te leggen met de cliënt om zo alsnog zo snel mogelijk tot een oplossing te komen zodat mensen ’s winters niet in de kou komen te zitten?
Ja, dat is de reden voor hetgeen in artikel 9 van de ministeriële regeling afsluitbeleid elektriciteit en gas is vastgelegd. Dit doet overigens niets af aan het feit dat het de verantwoordelijkheid van de cliënt zelf is om tijdig aan de aangegane financiële verplichtingen te voldoen om zo te voorkomen dat afsluiting van elektriciteit en gas plaatsvindt.
Op welke manier worden energieleveranciers gehouden aan het naleven van de ministeriële regeling? Zijn er sancties aan verbonden? Welke stappen bent u bereid zelf te zetten om ervoor te zorgen dat alle energieleveranciers zich houden aan de ministeriële regeling?
De Energiekamer NMa houdt toezicht op de naleving van de Elektriciteits- en Gaswet en daarmee ook op de naleving van de ministeriële regeling afsluitbeleid. In de periode 2009–2010 heeft de Energiekamer NMa een onderzoek verricht naar de opzet en werking van het afsluitbeleid van energieleveranciers en netbeheerders, waarbij getoetst is aan de voormalige ««Regeling Afsluitbeleid voor kleinverbruikers elektriciteit en gas»«. Onderdeel van het onderzoek betrof de verplichting om afnemers te wijzen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening en het voorkomen van afsluiting. Bij dit onderzoek is de correspondentie over afsluiten van alle energiebedrijven opgevraagd en gecontroleerd op alle onderdelen van de ministeriële regeling. Vervolgens heeft de NMa per energiebedrijf een verbeteradvies opgesteld en laten bevestigen dat de gewenste verbeteringen correct, dus conform (toenmalige) ministeriële regeling, zijn doorgevoerd.
Daarnaast vindt signaalgedreven toezicht plaats. Signaalgedreven toezicht houdt in dat de Energiekamer NMa – mede op basis van signalen via ConsuWijzer – monitort of er op de energiemarkt zich een structureel probleem voordoet. Op dit moment zijn er bij ConsuWijzer en bij de Energiekamer NMa geen signalen over afsluitbeleid die aanleiding vormen voor extra toezicht. De Energiekamer NMa beschikt over diverse sanctiemogelijkheden indien dat nodig is.
Mede naar aanleiding van de eerder genoemde evaluatie van de regeling in 2010 en de resultaten van het onderzoek van de Energiekamer NMa naar het afsluitbeleid, is de ministeriële regeling afsluitbeleid aangepast. Deze nieuwe verbeterde regeling is per 1 oktober 2011 in werking getreden. Samen met het op korte termijn te verschijnen convenant over de samenwerking tussen energieleveranciers en schuldhulpverleners, ben ik van mening dat we een robuust bouwwerk hebben dat leveranciers, en schuldhulpverleningsinstanties in staat stelt om op zorgvuldige wijze invulling te geven aan het afsluitbeleid.
Zijn deze afsluitingen te rijmen met de door de sector zélf op vrijwillige basis gemaakte afspraken waarin is afgesproken dat bij (strenge) vorst niet wordt afgesloten? Zo ja, wanneer is het dan wel koud genoeg om te stoppen met afsluiten? Zo nee, Deelt u de mening dat deze afspraken moeten worden vastgelegd in de ministeriële regeling?
Sinds 1 oktober 2009 gelden de vrijwillige afspraken van de sector over afsluiting ten tijde van vorst. De vorstregeling is van toepassing op kleinverbruikers, die op grond van de MR zouden mogen worden afgesloten in de periode 1 oktober–1 april. In de vorstafspraken is geregeld dat een kleinverbruiker niet wordt afgesloten indien sprake is van strenge vorst. Er is sprake van strenge vorst wanneer het KNMI in De Bilt twee dagen achtereen een gemiddelde etmaaltemperatuur onder nul graden Celsius heeft gemeten. Indien dit op de dag van de voorgenomen afsluiting het geval is, wordt er niet afgesloten. Zodra de etmaaltemperatuur weer boven nul graden Celsius komt, en de financiële situatie niet is veranderd, zal alsnog worden afgesloten. Het gaat bij de vorstregeling om uitstel van een geplande afsluiting, niet om het tijdelijk heraansluiten van consumenten die al afgesloten waren. Er is bovendien geen sprake van een algemeen afsluitverbod tijdens de winter. In de ministeriële regeling zijn extra eisen vastgelegd waaraan energiebedrijven zich moeten houden in de winterperiode en is de consument extra beschermd. Er wordt echter ook een inspanning van de kant van de kleinverbruiker verwacht, die een oplossing moet zoeken voor zijn/ haar schulden.
De vorstregeling betreft zelfregulering. Met andere woorden, de bedrijven zien zelf toe op de naleving hiervan. In 2010 is met de evaluatie van het afsluitbeleid ook specifiek gekeken naar de werking van de vorstafspraken. De vorstafspraken blijken zelfstandig goed en eenvoudig te werken. Om die reden ben ik van mening dat ze niet in de ministeriële regeling hoeven te worden opgenomen.
Het schrappen van het gratis parkeren voor gehandicapten |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gehandicapte betaalt voor fraudeur»1, «Den Haag schrapt gratis parkeren gehandicapten op gewone parkeerplaatsen»2, en herinnert u zich de initiatiefwet van het voormalig lid Van Dijken (PvdA) met betrekking tot het gehandicaptenparkeerbeleid?
Van beide artikelen heb ik kennis genomen. De strekking van de initiatiefwet is mij bekend.
Deelt u de mening dat gratis parkeren voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart, ook op reguliere parkeerplaatsen, bijdraagt aan de mobiliteit van de houders van deze kaarten? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het feit dat niet alle gemeenten een dergelijk parkeerbeleid voeren of op dat beleid terugkomen? Zo nee, waarom niet?
Een ruimhartig gratis gebruik van parkeerplaatsen voor mensen met een beperking draagt bij aan hun mobiliteit. In Nederlandse gemeenten geldt een eigen gemeentelijk parkeerbeleid. Gemeenten kunnen in dat beleid overwegingen met betrekking tot mobiliteit afwegen ten opzichte van andere doeleinden van hun parkeerbeleid. In een brief die ik op 8 december 2011 aan alle gemeenten heb gezonden, benadruk ik dat het voor gehandicaptenparkeerkaarthouders duidelijk moet zijn wat voor hen de regels zijn betreffende het parkeren in die gemeente.
Deelt u de mening dat het terugdraaien van het gratis parkeren voor gehandicapten vanwege fraude met deze parkeerkaarten een middel is dat de grote meerderheid van niet-frauderende parkeerkaarthouders onevenredig zwaar treft? Zo ja, deelt u dan de mening dat de oplossing van fraude niet gevonden dient te worden in het invoeren van betaald parkeren voor gehandicapten? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten die ervoor kiezen het fraudeprobleem op deze manier op te lossen, handelen binnen de gemeentelijke beslissingsbevoegdheid met betrekking tot het parkeerbeleid. Het is te betreuren dat daarbij ook de andere parkeerkaarthouders worden getroffen. Sinds 2011 is er een landelijke database waarin gemeenten het kaartnummer en de vervaldatum van gehandicaptenparkeerkaarten kunnen registreren. Deze database is in opdracht van mijn ministerie ontwikkeld door het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten en de Rijksdienst voor het Wegverkeer en wordt beheerd door het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten. Gemeenten kunnen hun uitgegeven kaarten registreren en de handhavers kunnen de gegevens uit deze database raadplegen. Fraude kan zo worden beperkt. Momenteel maken ongeveer twintig gemeenten gebruik van deze database. Mijn ministerie werkt aan meer bekendheid voor de database die bijdraagt aan het beperken van de fraudegevoeligheid van de gehandicaptenparkeerkaart.
Deelt u de mening dat gratis parkeren voor houders van gehandicaptenparkeerkaarten niet een doel op zich is, maar een noodzakelijk middel om er voor te zorgen dat degenen die niet van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, in staat zijn zich te verplaatsen? Zo ja, hoe gaat u gratis parkeren voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Indien iemand met een beperking geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, dan is een auto een middel om je te kunnen verplaatsen. De gehandicaptenparkeerkaart is slechts een middel om gebruik te kunnen maken van de daartoe aangewezen parkeerplaatsen in iedere gemeente. Het bieden van parkeergelegenheid voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart dicht bij de deur is het uitgangspunt. De houders worden zodoende ondersteund om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Veel gemeenten voeren daarnaast nog een begunstigend beleid voor houders van de kaart. Zoals ik onder antwoord 2 heb aangegeven moet het beleid van de gemeente voor de overige parkeerplaatsen helder worden gecommuniceerd aan de parkeerder ter plaatse. Dit kan bijvoorbeeld door middel van bebording bij betaalde parkeerplaatsen waarop tevens de uitzonderingen zijn opgenomen. Het parkeerbeleid maakt, zoals al eerder gezegd, deel uit van de autonome beslissingsruimte van gemeenten.
Deelt u de mening dat houders van een gehandicaptenparkeerkaart vanwege te ver uiteenlopend parkeerbeleid tussen gemeenten, niet weten waar zij aan toe zijn? Zo ja, gaat u dan zorgen voor een uniform parkeerbeleid ten aanzien van alle gehandicapten met een gehandicaptenparkeerkaart in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de onduidelijkheid die bestaat voor houders van de gehandicaptenparkeerkaart heb ik de uitdrukkelijke oproep gedaan aan gemeenten met mijn onder antwoord 2 aangehaalde brief, om helderheid te verschaffen aan de houder van de gehandicaptenparkeerkaart over het ter plaatse geldende parkeerbeleid. Daarnaast wordt in de onder antwoord 3 aangehaalde landelijke database voor de registratie van de gehandicaptenparkeerkaarten ook het parkeerbeleid van de deelnemende gemeenten opgenomen voor de overige parkeerplaatsen. De website van het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten is ook door de houder van de gehandicaptenparkeerkaart te raadplegen. Als alle gemeenten in Nederland de uitgegeven gehandicaptenparkeerkaarten en hun gemeentelijk parkeerbeleid in de landelijke database registreren, dan is niet alleen diefstal zinloos geworden, maar dan is ook een blik op de website voldoende om kennis te nemen van het in de te bezoeken gemeente geldende parkeerbeleid voor gehandicapten. Aan deze voorziening wordt al gewerkt.
Weet u in hoeveel gemeenten in Nederland houders van een gehandicaptenparkeerkaart gratis mogen parkeren op reguliere betaalde parkeerplaatsen? Zo ja, hoeveel zijn er dit? Neemt dit aantal de afgelopen twee jaar af, neemt het aantal toe of is het stabiel? Zo nee, waarom weet u dit niet, en hoe kunnen houders van een gehandicaptenparkeerkaart het dan wel weten?
Het aantal gemeenten waar gratis kan worden geparkeerd op de overige parkeerplaatsen, buiten de reguliere gehandicaptenparkeerplaatsen, is mij niet bekend. Hiervan bestaat geen centrale registratie. In hoeverre dit aantal toe- of afneemt is evenmin bekend. Houders van een gehandicaptenparkeerkaart kunnen dan wel via het eerdergenoemde registratiesysteem, dan wel via bebording en berichtgeving van individuele gemeenten, zich op de hoogte stellen van de parkeermogelijkheden in een bepaalde gemeente.