Acties van Afghaanse Nationale Politie |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
![]() |
Is het waar dat de Afghaanse Nationale Politie half september (14 en 15 september) operaties heeft uitgevoerd in samenwerking met het Afghaanse leger en onderdelen van de buitenlandse coalitie in diverse provincies van Afghanistan? Om welke provincies ging het precies?1
Is het waar dat daarbij 23 opstandelingen om het leven kwamen en acht mensen werden gearresteerd? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Zijn er aan de kant van de veiligheidstroepen ook slachtoffers te betreuren? Hoeveel en bij welke eenheden vielen zij?
Wat was de aard van deze operaties? Om welk onderdeel van de Afghaanse politie ging het precies? Wat was de taak van de Afghaanse Nationale Politie in deze operaties en hoe verhielden deze taken zich tot de taken van het Afghaanse leger en de buitenlandse troepen?
Is het tevens waar dat het aantal bomaanslagen op Duitse militairen in Kunduz dit jaar met 150% is gestegen vergeleken met het jaar daarvoor?2 Kunt u aangeven wat de plannen zijn voor een nieuwe lead nation in Kunduz nadat Duitsland zich heeft teruggetrokken?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg van 13 oktober?
Het tekort aan leraren Duits |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel leraren uit Duitsland momenteel in Nederland Duitse les geven?
Nee, dat is onbekend.
Kunt u aangeven in hoeveel van deze gevallen deze Duitse leraren de hele les in hun moedertaal geven?
Zie vraag 1.
Herkent u het signaal dat leerlingen onvoldoende in staat zijn volledige lessen in het Duits te volgen?
Concrete signalen hierover heb ik niet. Wel is mij bekend dat taalassistenten Frans en Duits, die docent willen worden, via het Europees Platform een cursus Nederlands, NT2, moeten volgen.
Hoe groot is op dit moment het tekort aan leraren Duits?
Jaarlijks laat het ministerie van OCW onderzoek doen naar het aantal vacatures in het onderwijs (po, vo en mbo)1. In het schooljaar 2010–2011 had in het voortgezet onderwijs 7,7 procent van de openstaande vacatures betrekking op het vak Duits. Het aandeel lesuren Duits was 4,5 procent. Dat leidt tot een verhoudingsgetal van 1,7. Wanneer het verhoudingsgetal groter is dan 1, is de vraag naar leraren voor dit vak in verhouding groter dan de omvang van het vak in lesuren. Hoe hoger het verhoudingsgetal, des te groter de kans op een knelpunt om de vacature te vervullen. Als het verhoudingsgetal kleiner dan 1 is, is de omvang van het vak in lesuren in verhouding groter dan de omvang van het aantal vacatures voor dit vak, met als gevolg dat de kans relatief groot is dat het vervullen van de vacatures geen (langdurige) problemen op zal leveren.
Hoeveel studenten volgen op dit moment in Nederland de opleiding tot leraar Duits?
In 2010 stonden 810 studenten ingeschreven bij de lerarenopleiding Duits. Dat is een flinke stijging in vergelijking met 2005. Toen waren het er 572. Het aantal studenten dat in het studiejaar 2010 ingeschreven stond bij de eerstegraads lerarenopleiding Duits (hbo) was 81. Dat is bijna twee keer zoveel als in 2005. Toen waren het er nog 45.2
Het aantal ingeschrevenen aan de universitaire lerarenopleiding Duits bedroeg in 2010 37. Dat waren er in 2005 29.3
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de kwaliteit van lerarenopleidingen?
Ja.
De geruchtenstroom van een mogelijke terbeschikkingstelling van faciliteiten op Bonaire ten behoeve van het FOL-verdrag |
|
Joël Voordewind (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er ophef is ontstaan over de mogelijke terbeschikkingstelling van faciliteiten op Bonaire ten behoeve van het bilaterale Forward Operating Locations-verdrag?1
Ja.
Is het juist te stellen dat er van dergelijke plannen geen sprake is, gezien ook de opmerking van de minister dat de terbeschikkingstelling van faciliteiten op Aruba en Curaçao op 2 november 2011 met vijf jaar wordt verlengd?2 Heeft het kabinet plannen om in de toekomst faciliteiten in Bonaire ter beschikking te stellen ten behoeve van het FOL-verdrag? Zo ja, bent u bereid de Kamer hiervan spoedig van op de hoogte te stellen?
Dat is juist. De regering heeft geen plannen om in de toekomst faciliteiten in Bonaire ter beschikking te stellen ten behoeve van het FOL-verdrag.
Bent u bereid om te verklaren, en dit ook duidelijk te communiceren richting Bonaire, dat er überhaupt geen sprake is van een terbeschikkingstelling van faciliteiten voor Amerikaanse luchtverkenningactiviteiten op Bonaire ten behoeve van het FOL-verdrag? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen faciliteiten voor Amerikaanse luchtverkenningsactiviteiten op Bonaire ten behoeve van het FOL-verdrag ter beschikking gesteld. De autoriteiten op Bonaire zijn hiervan op de hoogte.
Het bericht ‘Steeds meer weekendrijders zonder alcohol de weg op’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening van de minister van Infrastructuur en Milieu dat steeds meer autobestuurders nuchter achter het stuur zitten als gevolg van BOB-campagnes in combinatie met stevige handhaving?1
Ja.
Deelt u ook de inzet van de minister van Infrastructuur en Milieu om «deze lijn vast te houden» en daar de komende jaren «zeker mee door» te gaan?1
Verkeersveiligheid is primair de beleidsverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu. De lijn waar u op doelt, is kabinetsbeleid.
Toont het succes van de BOB-campagnes niet aan dat massamediale campagnes een waardevolle rol kunnen spelen in het overbrengen van kennis en het beïnvloeden van de leefstijl? Zo nee, waarom niet?
Een massamediale campagne wordt bijna nooit als enige maatregel ingezet, meestal gaat een campagne samen met andere beleidsmaatregelen zoals bijvoorbeeld financiële prikkels, extra handhaving of wetgeving. Dat is ook bij de BOB-campagne het geval (steviger handhaving). Het «losse» effect van een massamediale campagne op het beïnvloeden van leefstijl of gedrag in het algemeen, is daardoor moeilijk vast te stellen.
Bij de afweging van dit kabinet om te stoppen met de leefstijlcampagnes speelt ook mee dat massamediale campagnes per definitie «ongericht» zijn en bij leefstijlcampagnes dus veel geld werd besteed aan het bereiken van mensen voor wie de boodschap misschien helemaal niet relevant was. Tegelijkertijd is het de vraag of de groepen waarvoor de boodschap echt bedoeld is goed worden bereikt met deze campagnes. Los van het vraagstuk van de effectiviteit, acht dit kabinet massamediale campagnes niet de juiste manier om de persoonlijke leefstijlkeuzes van volwassen mensen te beïnvloeden.
Erkent u de analogie tussen alcoholgebruik in het verkeer en roken, waarbij alcoholgebruik de veiligheid van zowel de bestuurder als die van andere verkeersdeelnemers in gevaar brengt, terwijl roken zowel de gezondheid van rokers als die van meerokers aantoonbaar schaadt?
Die analogie gaat ten dele op. In vrijwel alle openbare ruimten geldt een rookverbod. Op het werk, in het openbaar vervoer en in andere openbare ruimten is dus geen sprake van gezondheidsschade aan derden door meeroken. Meeroken beperkt zich steeds meer tot de privésfeer en is daardoor niet goed te vergelijken met het punt van veiligheid op de (openbare) weg.
Vindt u dat de burger zich voldoende bewust is van de schade door roken en meeroken om een keuze te kunnen maken al dan niet zelf te roken en anderen daarmee te belasten? Hoe ziet u dat in het licht van recent internationaal onderzoek, onder andere aangehaald in de British Medical Journal (april 2011), waaruit blijkt dat het Nederlandse kennis over de schade door tabak lager is dan dat in China?
De kennis in Nederland over de schadelijkheid van met name meeroken is internationaal gezien inderdaad laag. Ik stop daarom ook niet met het geven van goede, toegankelijke en betrouwbare informatie over (mee)roken. Maar de wijze waarop die informatie wordt gegeven, verandert wel. Niet langer via massamediale campagnes en niet altijd voor roken apart. Wel bijvoorbeeld via betrouwbare websites, op scholen en door zorgverleners zoals de huisarts, de verloskundige en de jeugdgezondheidszorg, in combinatie met andere leefstijlaspecten.
Wat vindt u van recente cijfers uit onderzoek in opdracht van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) dat 10% van de zwangeren rookt en zich niet bewust is van de schade die roken en meeroken aanricht bij hun ongeboren kind? Vindt u dit aanleiding om juist meer voorlichting te geven over de schade door roken en meeroken? Zo nee, waarom niet?
De risico’s die doorroken tijdens de zwangerschap met zich meebrengt onderschat ik zeker niet. De aanstaande moeder blijft primair verantwoordelijk voor haar eigen gezondheid en die van haar kind. Als minister van VWS heb ik de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat goede informatie en voorlichting beschikbaar is en dat de zorgverleners waarmee zwangere vrouwen in contact komen, goed toegerust zijn om hen te helpen te stoppen met roken. Dit doe ik op de volgende wijze:
Het geven van informatie over de risico’s van roken tijdens de zwangerschap en het motiveren en begeleiden bij het stoppen met roken, zijn onderdeel van de zorg die huisartsen, verloskundigen, kraamzorg e.d. bieden. Zij zijn hiervoor getraind en er zijn effectieve interventies beschikbaar die zij kunnen inzetten. Daarnaast is goede en toegankelijke voorlichting online en via folders beschikbaar voor vrouwen die zelf informatie zoeken.
Ten slotte start ik dit jaar samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een pilot bij zes gemeenten, gericht op terugdringing van perinatale sterfte. In deze pilot, uitgevoerd door het Erasmus MC, zal ook de effectiviteit van het kinderwensconsult voor risicogroepen worden uitgetest. Onderdeel van een dergelijk consult zal de invloed van roken zijn.
Waarom kiest het kabinet er in de Gezondheidsnota2 voor te stoppen met (massamediale) leefstijlcampagnes, zoals op het gebied van tabaksontmoediging, terwijl het kabinet op het gebied van de verkeersveiligheid dankbaar gebruik blijft maken van leefstijlbeïnvloeding en deze als effectief bestempelt? Zou het niet verstandiger zijn ook op gezondheidsgebied de eerder ingezette lijn vast te houden en door te gaan met leefstijlcampagnes?
Het is niet goed mogelijk om de BOB-campagne te vergelijken met bijvoorbeeld een stoppen met rokencampagne; het doel en de doelgroep zijn verschillend. Bovendien wordt de effectiviteit meestal niet bepaald door een campagne alleen (zie ook het antwoord op vraag 3. Zoals in de nota Gezondheid Dichtbij is verwoord, kiest dit kabinet er voor om de schaarse euro’s actief in te zetten op het vergroten van de weerbaarheid van jongeren tegen allerlei ongezonde verleidingen, maar ook op het actief aanbieden van bewegings- en sportmogelijkheden. Opdat de gezonde keuze de gemakkelijke keuze wordt. Het kabinet gaat onverminderd door met het aanbieden van betrouwbare informatie over leefstijl en gezondheid, maar niet op de huidige versnipperde manier, maar gebundeld en in samenhang. De schoolprogramma’s lopen allemaal door en worden verbeterd waar nodig. Overigens zal ik bij jongeren wel actief inzetten op het vergroten van hun weerbaarheid t.a.v. middelengebruik, waaronder tabak. Maar ook hier wijzigen we het beleid en sluiten we beter aan bij hun leefwereld en zullen we jongeren bijvoorbeeld via social media actief betrekken in plaats van inzetten van een massamediale campagne.
Waarom zet u massamediale campagnes niet in om de schade door tabak terug te brengen om 20 000 sterfgevallen per jaar te voorkomen, zeker 2 000 door meeroken, jaarlijks 29% van de vroeggeboorten en 17% van de groeibeperkingen?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 3, 5 en 7.
Het bericht ‘Landgoed Hemmen eist 'subsidiepercelen' op’ |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Landgoed Hemmen eist «subsidiepercelen» op»?1
Ja, dat bericht is bij mij bekend.
Waarom heeft Rijkswaterstaat (RWS) – ondanks herhaalde verzoeken – nooit het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending uitgenodigd voor een gesprek of overleg over de mogelijkheid van verkoop aan deze Stichting?
Vanaf de fase van planvorming in 1996 tot aan de oplevering van dit gedeelte van het rivierverruimingsproject Lexkesveer in 2009, heeft RWS gesproken met een aantal partijen over het beheer in de Schoutenwaard, waaronder Geldersch Landschap en Geldersche Kasteelen (GLGK) en Stichting het Lijndensche Fonds (SLF).
SLF werd betrokken bij het overleg over het beheer vanwege haar eigendommen in de Schoutenwaard. Vanaf de start van het overleg heeft RWS aangegeven dat de beheerder van de projectgronden ook de eigenaar zou worden. Deze koppeling is gemaakt, omdat uitsluitend eigenaren/erfpachters in aanmerking kunnen komen voor natuurbeheersubsidies.
SLF heeft zich in 2006 teruggetrokken uit de besprekingen, nadat haar bleek dat, buiten de bestaande Subsidieregeling Natuurbeheer, er bij RWS geen aanvullende financiële regelingen bestaan voor vegetatiebeheer. In 2007 heeft SLF haar buitendijkse gronden in de Schoutenwaard verkocht en zij heeft van de Staat toen een grotere oppervlakte binnendijkse gronden teruggekocht.
GLGK bleef als enige geïnteresseerde partij over en is inmiddels bijna twee jaar beheerder van de uiterwaard, met een vergunning op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. SLF heeft geen bezwaar/beroep aangetekend tegen de verlening van deze vergunning.
In het voorjaar van 2011 heeft SLF contact opgenomen met RWS over de op handen zijnde eigendomsoverdracht van de gronden in de Schoutenwaard. Daarop is RWS meerdere malen in gesprek geweest met SLF en heeft uiteengezet dat vanwege bovengenoemde redenen levering aan GLGK is voorzien.
Is de voorziene doorlevering aan het Geldersch Landschap niet in strijd met de beschikking van de Europese Commissie inzake de klacht gelijkberechtiging (juli 2011)? Loopt RWS niet het risico straks de doorlevering te moeten «terugdraaien» vanwege ongeoorloofde staatssteun? Deze Rijksdienst was toch op de hoogte van de ingediende klacht door de Vereniging Gelijkberechting Grondbezitters (VGG) bij de Europese Commissie en op de hoogte van de Verklaring van Linschoten?
RWS is op de hoogte van de klacht bij de Europese Commissie (EC) en de Verklaring van Linschoten. Het besluit van de EC heeft geen betrekking op de voorziene doorlevering aan GLGK. Het besluit van de EC (N308/2010) betrof de «Subsidieregeling grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud» van het ministerie van EL&I. De EC heeft de subsidieregeling als non-discriminatoir en niet-marktverstorend beoordeeld. Levering aan GLGK is niet in strijd met deze beschikking. De levering vindt voorts plaats tegen de waarde in het economisch verkeer. Er is daarom geen sprake van ongeoorloofde staatssteun.
Waaruit blijkt de juridische gebondenheid en op welk moment is die ontstaan waardoor RWS de gronden Lexkesveer niet wil of kan verkopen aan de Stichting Het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending maar «moet» doorleveren aan het Geldersch Landschap?
Zoals in de beantwoording onder 2 is vermeld, is GLGK nu bijna 2 jaar beheerder van de uiterwaard. RWS vanaf het begin van het project aangegeven dat de toekomstige beheerder van de projectgronden ook de eigenaar daarvan zou worden. RWS is derhalve juridisch gebonden tot verkoop van de gronden aan GLGK.
Welke redenen liggen ten grondslag aan het feit dat (nog) geen invulling is gegeven aan die juridische gebondenheid, nu nog steeds geen overdracht heeft plaatsgehad? Waarom is er voor gekozen eerst de gronden in erfpacht over te dragen en later in eigendom?
RWS wacht met de eigendomsoverdracht aan GLGK via het RVOB, totdat de bestemming van de betreffende gronden door de gemeente is gewijzigd naar natuur. Als de bestemmingsplanwijziging definitief is, is het huidige beheer(plan) conform bestemming en is de natuurdoelstelling van het project Lexkesveer ook op die manier verzekerd.
Tot die tijd zal RWS de gronden aan GLGK in erfpacht uitgeven.
Waarom is er niet gekozen voor een openbare aanbesteding waar iedereen in kan meedingen? Particulieren, terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en andere organisaties en bedrijven krijgen dan elk gelijke kansen.
Zie het antwoord op vraag 4.
Is er overheidsgeld (belastinggeld) vanuit het Rijk, de provincie over anderszins met de verkoop/de aankoop gemoeid?
De aankoop van de gronden in de Schoutenwaard is in het kader van het project met overheidsgelden geschied, evenals de realisatie van het gehele project Lexkesveer. De doelstelling van het rivierverruimingsproject betreft zowel waterstandsdaling als ook natuurontwikkeling. In verband hiermee wordt de bestemming van de gronden gewijzigd in natuur. GLGK ontvangt geen subsidie van het Rijk voor deze aankoop en heeft daarnaast aangegeven dat zij geen subsidie zal aanvragen voor de voorziene aankoop van deze heringerichte en herbestemde uiterwaard.
De gevolgen van de ggz bezuinigingen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat door de optelsom van bezuinigingen Boumanggz in de regio Rotterdam genoodzaakt is om 90 volledige arbeidsplaatsen af te stoten?
Ik heb dat uit de brandbrief van Bouman ggz aan enkele gemeenten en het persbericht in het Algemeen Dagblad begrepen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit ervoor zal zorgen dat ongeveer 1 000 patiënten geen behandeling of zorg meer zullen ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat de gevolgen neerslaan op de meest kwetsbare mensen, die zonder adequate behandeling, zorg en begeleiding zichzelf en hun omgeving schade berokkenen?
Ik zal onderzoek doen naar de mogelijke effecten van een eigen bijdrage op de zorgvraag van kwetsbare groepen. Daarbij dient vooral aandacht te worden besteed aan eventuele zorgmijding of uitstel van zorg. In juni 2012 verwacht ik een eerste analyse van de effecten, daarna hoop ik in januari 2013 over een volledig overzicht te beschikken.
Deelt u de mening, dat het erg onwenselijk is, wanneer behandelingen worden afgebroken van patiënten die al in een traject zitten? Zo ja, hoe voorkomt u dit?
Ook in tijden van bezuiniging verwacht ik van professionals dat zij verantwoorde zorg blijven leveren aan patiënten, die daarom vragen. Ik ga er daarom van uit dat behandeltrajecten niet zonder geldige reden worden afgebroken.
Wat is uw oordeel over een conclusie uit het rapport over Intensief Beschermd Wonen (IBW)1 dat voor een gemiddelde IBW bewoner de totale maatschappelijke kosten zijn afgenomen?
In de brandbrief van Bouman ggz aan verschillende gemeenten wordt verwezen naar een kostenreductie van 40% door introductie van het model Beschermde Woonvormen bij Bouman ggz. Dit bevestigt de eerdere onderzoeksresultaten dat met een geïntegreerd traject er niet alleen verbetering in functioneren van patiënten, minder overlast, maar ook vermindering van zorgkosten is te bereiken. Daar kan ik als minister alleen maar blij mee zijn. Zorgverzekeraars kunnen hierop inspelen door gerichte zorginkoop. Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders om best practices, zoals het model Intensief Beschermde Woonvormen, breed te verspreiden.
Voor zover ontschotting hierbij aan de orde is, heb ik voor dit jaar de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) al gevraagd een regeling te treffen, die een herverdeling mogelijk maakt van middelen tussen Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten (AWBZ) en Zorgverzekeringswet (Zvw). Dat is daardoor praktisch mogelijk gemaakt in 2011. Ik verwacht eind dit jaar een nader advies van hen, om te komen tot een structurele oplossing.
Bent u bereid bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg af te zetten tegen toenemende al dan niet afnemende maatschappelijke kosten?
Ik heb wel degelijk oog voor de baten van een behandeling in de ggz, zowel op het persoonlijke vlak voor een individuele patiënt als voor de samenleving. Dit ontslaat mij echter niet van de noodzaak om een verantwoorde uitgavenontwikkeling in de sector te realiseren. Mijn maatregelen zijn bedoeld om ook op de langere termijn financiële houdbaarheid te garanderen. Verantwoorde zorg betekent ook efficiënte en betaalbare zorg.
Wilt u deze vragen voor het algemeen overleg over de ggz op 29 september a.s. beantwoorden?
Bij deze.
De mensenrechtenschendingen door Frontex in Griekse vluchtelingenopvang |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Human Rights Watch over de wantoestanden in de Griekse opvang van migranten?1
Ja.
Wat is uw reactie op de werkwijze van het politiebureau te Feres, waarbij 97 vluchtelingen tegelijkertijd zijn gedetineerd, terwijl er slechts ruimte is voor 30 personen?
Met Human Rights Watch onderschrijf ik het belang dat gedetineerden hun detentie in menswaardige omstandigheden doorbrengen. Griekenland zit midden in het overgangproces naar een hervorming van zijn asiel- en migratiestelsel. Onverminderd het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het bewerkstellingen van de verbeteringen bij Griekenland zelf ligt, steunt Nederland Griekenland in dit proces via EASO en Frontex. Door het EASO is vanaf 1 april van dit jaar een aantal asiel-ondersteuningsteams in Griekenland ingezet, die bestaan uit asiel- en opvangdeskundigen uit de verschillende lidstaten. De aanbevelingen die door deze deskundigen zijn gedaan over detentieomstandigheden en faciliteiten zijn door de Griekse autoriteiten overgenomen in de technische plannen. In mijn contacten met mijn Griekse ambtgenoten zal ik het belang van een spoedige implementatie van deze plannen (blijven) accentueren. Ik beschik momenteel niet over informatie om uw concrete vragen over de duur van individuele asielprocedures in Griekenland te beantwoorden. In ambtelijke contacten hebben de Griekse autoriteiten wel meegedeeld dat in het indienen van een asielaanvraag reden kan liggen om de detentie op te heffen.
Wat is uw reactie op de situatie in het vreemdelingendetentiecentrum in Fylakio, waar kinderen zonder enkele begeleiding tussen voor hen onbekende volwassenen vastzitten in overvolle en smerige cellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gebeurt er met de asielprocedures van deze vluchtelingen? Hoe snel wordt bekeken in hoeverre zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning? Hoe lang blijven vluchtelingen gemiddeld in Griekse opvangcentra?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat Frontex mensenrechten schendt door bewust vluchtelingen onder erbarmelijke omstandigheden in detentie onder te brengen? Wat vindt u ervan dat Frontex deze procedure in stand heeft gehouden, ondanks de eerdere uitspraak van het EHRM dat mensenrechten worden geschonden in dergelijke centra?
Frontex is een agentschap van de Europese Unie dat de operationele samenwerking tussen EU-lidstaten coördineert op het gebied van het beheer van de buitengrenzen. Indien lidstaten technische en operationele bijstand nodig hebben aan de buitengrenzen, kan het agentschap hen bijstaan. Ondanks de coördinerende rol van Frontex, blijven EU-lidstaten zelf verantwoordelijk voor de bewaking van de Schengen-buitengrenzen. Dit geldt tevens voor de opvang en het in detentie zetten van illegale migranten. Frontex zelf heeft hier geen taak in en is dus niet verantwoordelijk voor eventuele slechte omstandigheden in detentiecentra.
Wat is uw reactie op de conclusie van Human Rights Watch dat de activiteiten van Frontex (nog steeds) in strijd zijn met het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie?
Alle EU-lidstaten zijn gehouden om de mensenrechten te respecteren aangezien zij alle gebonden zijn aan onder meer het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en het Handvest van de Grondrechten voor de Europese Unie. Als agentschap van de Europese Commissie is Frontex eveneens gebonden aan het Handvest en verplicht om fundamentele rechten te waarborgen. Grensbewaking wordt uitgevoerd conform de Schengengrenscode (Verordening 562/2006) waarin de taken en bevoegdheden van de grenswachters zijn beschreven. Zowel in de Schengengrenscode als in de Frontex-verordening wordt expliciet verwezen naar fundamentele rechten, in het bijzonder het EU-grondrechtenhandvest. Bescherming van de fundamentele rechten is tevens een belangrijk onderdeel van de opleiding die Frontex aan grenswachters biedt. Het agentschap kent daarnaast een incidentenmechanisme waarmee grenswachters incidenten kunnen melden aan Frontex en hiermee ook de overige lidstaten op de hoogte stellen van mogelijke schendingen van mensenrechten.
Naast deze reeds bestaande waarborgen, zijn in de nieuwe Frontex-verordening nieuwe maatregelen opgenomen waarmee mensenrechten verder gewaarborgd worden. Zo zal er een grondrechtenfunctionaris worden aangesteld en wordt een adviesforum ingesteld dat de uitvoerend directeur en de raad van bestuur bij zal staan op het gebied van fundamentele rechten. De grondrechtenfunctionaris zal onafhankelijk zijn in de uitvoering van zijn taken. Door regelmatig te rapporteren aan de raad van bestuur en het adviesforum draagt deze bij aan het toezicht op naleving van fundamentele rechten door Frontex. De nieuwe Frontex-verordening geeft het agentschap tevens de mogelijkheid om gezamenlijke operaties en proefprojecten stop te zetten wanneer lidstaten niet langer voldoen aan de voorwaarden voor het uitvoeren van de gezamenlijke operaties of proefprojecten.
Gezien het bovenstaande zijn er naar mijn mening voldoende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat Frontex conform het EU-recht en internationale verdragen omtrent fundamentele rechten handelt.
Hoe denkt u over de conclusie van Human Rights Watch, waaruit blijkt dat de voorgenomen wijzigingen in de regels met betrekking tot operaties van Frontex onvoldoende zullen zijn om verdere mensenrechtenschendingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke garanties zijn er concreet gesteld om te waarborgen dat Frontex de mensenrechten naleeft? Wat zal er in de toekomst gebeuren met geluiden van mensenrechtenschendingen? Welke noodprocedure zal worden gestart om deze geluiden te kunnen bespreken?
Zie antwoord vraag 6.
Voetbalclubs die kleuters scouten en willen opleiden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Speuren naar de beste kleuters»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling?
Met de KNVB vind ik om pedagogische redenen dat kinderen zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving moeten blijven en dat voor zeer jeugdige spelers voetballen voor het plezier en in de eigen vriendenkring voorop moet staan.
De KNVB stelt mede daarom minimumeisen aan opleidingen waaraan zowel amateur als betaalde voetbalclubs (bvo’s) moeten voldoen. De bond constateert echter ook dat al bij kinderen in de E- en F-leeftijd (respectievelijk vanaf 9 en 7 jaar) de nadruk steeds meer komt te liggen op het presteren en winnen en minder op het «spelen om te spelen». Kinderen worden dan al geselecteerd op basis van hun prestatieve niveau. Een ontwikkeling die zich overigens niet beperkt tot het voetbal, maar zich in de gehele breedte van de sport voordoet en daarmee een extra beroep doet op de sportorganisaties om voor een verantwoorde begeleiding te zorgen.
Klopt het bericht dat de KNVB er over denkt om het verbod voor Betaald Voetbal Organisatie (bvo)’s voor de jongste jeugdcategorieën (F- en E-pupillen) op te heffen? Zo ja, welke gevolgen heeft dat volgens u? Gaat u de KNVB hierop aanspreken?
Het klopt dat binnen de gelederen van de KNVB de aspecten die in de vragen 3 en 4 worden weergegeven onderwerp van discussie en beraad zijn. Besluitvorming heeft nog niet plaatsgevonden.
De KNVB geeft aan dat de pedagogische ontwikkeling van de kinderen uitgangspunt blijft bij het (mogelijk) vaststellen van nieuw beleid in dezen.
De discussie die is gestart over de relevantie van bestaande juridische verschillen tussen verschillende rechtspersonen ten aanzien van het mogen opleiden van jonge kinderen, staat ook in dit teken.
Ik wil de uitkomsten van die discussie en beraad binnen de KNVB afwachten.
Ik vertrouw erop dat de voetballerij er in slaagt om tot een goede besluitvorming te komen, die het belang van het kind dat wil voetballen vooropstelt.
Is het waar dat er voor bvo’s in de vorm van een stichting andere regels gelden ten aanzien van het opleiden van zeer jonge spelers (F- en E-pupillen) dan voor een vereniging? Bent u van de mening dat dit juridisch verschil in deze geen verschil zou mogen uitmaken en hoe gaat u er voor zorgen dat dit verschil verdwijnt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel kinderen onder de zeven jaar spelen er op dit moment in Nederland bij een bvo?
Zoals in antwoord op vraag 2 al is gezegd vind ik met de KNVB om pedagogische redenen dat kinderen zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving moeten blijven en voor het plezier en in de eigen vriendenkring moeten kunnen voetballen. Kinderen jonger dan 7 jaar spelen over het algemeen niet bij de bvo’s, zoals de KNVB aangeeft. Wel komt het voor dat kinderen van die leeftijd in beeld worden gebracht bij bvo’s om vervolgens op latere leeftijd gescout te worden door een bvo. Ik vind het uiteraard prachtig wanneer jonge kinderen van die leeftijd al voetballen, zeker wanneer ze daarbij goed begeleid worden en er veel plezier aan beleven. Niet wenselijk vind ik het wanneer een goede begeleiding zou betekenen, dat zulke jonge kinderen al uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald. Ouders of verzorgers en de clubs zijn hier in de eerste plaats verantwoordelijk voor.
Deelt u de mening dat voor kinderen, zeker voor kleuters, voetbal een spel zou moeten zijn waarbij alleen het spelplezier van belang is en belangen van bvo’s niet relevant mogen zijn? Zo ja, hoe oordeelt u dan over bvo’s die kleuters scouten, opleiden dan wel plannen daartoe hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over de risico’s voor de ontwikkeling van kinderen als zij al op 5-jarige leeftijd in de context van het betaald voetbal worden opgenomen?
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de voetbalclubs om te zorgen voor adequate begeleiding van jonge kinderen. Over het algemeen wordt daar volgens de KNVB nu al op een goede manier invulling aan gegeven. Voor de nabije toekomst zijn in dit kader de uitkomsten van de discussie en het beraad binnen de bond over de relevantie van de bestaande juridische verschillen tussen verschillende rechtspersonen van belang. Ik heb er vertrouwen in dat de besluitvorming verantwoord en transparant zal zijn. Zoals ik bij de eerdere vragen al aangaf, is het voor mij volstrekt duidelijk dat daarbij het belang van het kind centraal moet blijven staan.
Ik zie deze uitkomsten met belangstelling tegemoet.
Op welke wijze, en door wie, wordt het welzijn van deze jonge kinderen bewaakt? Bent u van mening dat dit volstaat? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 7.
Mensenrechtenschendingen in Burundi |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Alleen in de wildernis slaap je nog rustig»?1
Ik veroordeel de gruwelijke aanslag van 18 september, waarbij 36 mensen werden vermoord in een bar in de plaats Gatumba. Ik maak mij zorgen over de geweldsspiraal die zich in Burundi aftekent, en de verharding van posities van zowel regering als oppositie.
Wat is uw reactie op het artikel «Burundi: stop harassing lawyers and journalists»?2
Ik onderschrijf de oproep van Human Rights Watch om de rechten van juristen en journalisten in Burundi te respecteren. De recente ontwikkelingen met betrekking tot de bewegingsvrijheid van journalisten en de vervolging van advocaten zijn zorgelijk.
Herinnert u zich de vragen over het verlengen van het verdrag met Burundi?3
Ja. De antwoorden daarop werden op 4 juli 2011 aan de Kamer toegezonden onder referentie DAF-357/11 (kamerstuk 24 493 (R 1557) nr. 48).
Bent u van mening dat de huidige aanpak van mensenrechtenschendingen door middel van dialoog met en druk uitoefenen op de Burundese regering een succesvolle aanpak is? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Sinds het einde van de burgeroorlog in Burundi in 2006 is de mensenrechtensituatie in het land aanmerkelijk verbeterd. Met een combinatie van hulp, dialoog en druk proberen de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, het land te assisteren op de weg naar duurzame vrede en stabiliteit. Dat is een proces dat tijd vergt en tegenslagen zal kennen maar wel degelijk vooruitgang boekt. Zo is mede door internationale druk een nationale ombudsman benoemd, een onafhankelijke mensenrechtencommissie opgezet en wordt voortgang gemaakt inzake transitionele justitie. Ook is, mede dankzij Nederlandse inzet, een toenemende professionalisering merkbaar bij het Burundese leger en, in mindere mate, bij de politie.
Kunt u aangeven waarom u vindt dat de Nederlands-Burundese samenwerking in de veligheidssector een bijdrage levert aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in Burundi? Waaruit blijkt dit onder meer en waar baseert u deze informatie op?
Het doel van het Burundees-Nederlands veiligheidssectorprogramma is een democratisch gecontroleerde effectieve veiligheidssector die voorziet in de bescherming van de Burundese bevolking. Hiertoe wordt gewerkt aan opbouw van de capaciteit van alle actoren in de sector. Dit betreft niet alleen politie, leger, openbare aanklager en rechtbanken, maar vooral ook toezichthouders zoals parlement, media en maatschappelijk middenveld. Gedragsverandering binnen veiligheidsdiensten zoals het Burundese leger en politie die voor een groot deel bestaan uit oud-rebellen vraagt tijd. Echter, het leger, dat tot 2005 werd gezien als een negatieve actor in de veiligheidssector, heeft bijvoorbeeld al een belangrijke rol gespeeld in het bewaren van de rust tijdens de verkiezingsdagen afgelopen jaar. Dit illustreert dat met een dergelijke aanpak concreet bijgedragen wordt aan een groter respect voor mensenrechten onder de veiligheidstroepen.
Kunt u aangeven wie de accountantscontroles uitvoert binnen het veiligheidssectorprogramma met Burundi? Waar richten de feitelijke controles zich precies op?
PricewaterhouseCoopers houdt tot oktober 2011 als financial management agent van het veiligheidssectorprogramma toezicht op de uitgaven. Deze controles zorgen, in combinatie met de strenge procedures die zijn ingesteld voor het gebruik van de Nederlandse fondsen, voor een rechtmatig gebruik van de programmamiddelen. Vanaf oktober 2011 neemt de Duitse Gesellschaft fur Internationale Zusammenarbeit (GIZ) de taak van financial management agent over. GIZ hanteert een strikt intern auditregime, dat geschikt is voor de complexe omstandigheden waaronder dit project wordt uitgevoerd.
Kunt u aangeven hoe u – tezamen met andere donoren en Burundese organisaties – de democratische controle over de veiligheidssector wil versterken?4 Kunt u hierbij ingaan op het probleem dat veel misstanden in de veiligheidssector juist in opdracht van de regering plaatsvinden en dat de Burundese president tevens het hoofd is van de magistratuur waardoor er de facto geen scheiding der machten is?
Het vergroten van de interne en externe controle op de veiligheidssector is het hart van het veiligheidssectorprogramma. Samen met andere donoren zoals België en Duitsland en maatschappelijke organisaties, zoals het Burundian Leadership Program, wordt gewerkt aan het verbeteren van de capaciteit van de parlementaire veiligheidscommissie bijvoorbeeld om het overheidsbudget voor de veiligheidsdiensten te kunnen analyseren. Verder richt Nederland zich op het versterken van de capaciteit van de militaire rechtbanken, inspecteur-generaal, en het maatschappelijk middenveld.
Een groot aantal donoren, waaronder de Verenigde Naties, VK, VS, en België ondersteunen Burundi in de versterking van de juridische sector. Onafhankelijkheid en neutraliteit staan daarbij centraal, waarbij een adequate scheiding der machten van belang is.
Kunt u een overzicht geven van de concrete activiteiten en programma’s die Nederland via het stabiliteitsfonds financiert in Burundi? Vindt hierin nog een wijziging plaats in 2012?
Nederland financiert momenteel in Burundi de volgende activiteiten uit het stabiliteitsfonds:
Vanaf 1 januari 2012 komt het veiligheidssectorprogramma ten laste van de gedelegeerde middelen van het ambassadekantoor in Bujumbura. In de overige genoemde activiteiten treden geen wijzigingen op.
Kunt u aangeven of en zo ja hoeveel Nederland in 2012 voornemens is om begrotingssteun aan Burundi te geven? Kunt u hierbij tevens ingaan op de mogelijke Nederlandse bijdrage in begrotingssteun aan Burundi via multilaterale organisaties zoals de EU en de Wereldbank?
Nederland heeft al dit jaar de voorgenomen begrotingssteun omgezet in geoormerkte stabiliteitssteun. De Kamer is hierover op 14 december 2010 (DAF 855/10) geïnformeerd. Nederland zal in 2012 geen bilaterale begrotingssteun geven aan Burundi, ook niet door een aparte bijdrage voor dat land via de EU of de Wereldbank. Wat betreft de multilaterale begrotingssteun door Wereldbank en EU in 2012 wil ik mij inzetten voor een steunvorm met aanvullende waarborgen die zekerstellen dat uitgaven daadwerkelijk geschieden ten behoeve van het behoud van stabiliteit.
Bent u van mening dat gezien de snel verslechterende veiligheidssituatie in Burundi en de (mogelijke) betrokkenheid van de Burundese autoriteiten hierbij de begrotingssteun aan Burundi zo spoedig mogelijk moet worden stopgezet? Zo neen, waarom niet? Zo ja, gaat u hiervoor pleiten bij de relevante instellingen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven wat u concreet doet om Burundese mensenrechtenverdedigers, oppositieleden, onafhankelijke journalisten en advocaten te verdedigen? Welk budget stelt u hiervoor beschikbaar in 2011 en in 2012?
Nederland richt zich op het trainen van Burundese ngo’s, onderzoeksinstituten en media om hun controlerende rol inzake mensenrechtenschendingen door de Burundese veiligheidsdiensten te vervullen. Voor het versterken van deze civiele controlemechanismen over de veiligheidssector is binnen het veiligheidssectorprogramma voor 2012 en 2013 130 000 euro voorzien. Nederland ondersteunt verder de MFS2-organisaties, die op hun beurt mensenrechtenorganisaties in Burundi steunen, naast enkele internationale organisaties die regionale mechanismen ter bescherming van mensenrechtenverdedigers versterken.
In mijn brief aan uw Kamer van 2 mei jl. over de uitvoering van de motie El Fassed inzake het Shelter City initiatief, heb ik tenslotte uiteengezet welke praktische ondersteuning Nederland een mensenrechtenverdediger in nood kan bieden. Indien een mensenrechtenverdediger in acute nood niet opgevangen kan worden in de regio, kan via de Nederlandse ambassade een visumaanvraag worden ingediend met een zorgvuldig onderbouwd verzoek om versnelde afgifte.
Het feit dat steeds meer landbouwgrond in Derde Wereldlanden in handen komt van internationale investeerders |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport Land and Power van Oxfam Novib waarin deze organisatie rapporteert over de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond en de gevolgen die dit heeft voor de lokale bevolking?1
Ja.
Wat is uw reactie op de onderzoeksgegevens, waaruit blijkt dat sinds 2001 niet minder dan 227 miljoen hectaren land zijn verkocht of verpacht in grootschalige landverwerving en dat dit vooral ten goede is gekomen aan internationale investeerders?
Ik deel de zorgen die Oxfam naar voren heeft gebracht in het rapport Land and Power en herken dat de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond en de groeiende wereldwijde handel daarin vaak ten koste van de arme, lokale bevolking gaat. Gevallen waarbij de lokale bevolking zonder enig overleg hun huizen en broodwinning verliezen – soms met geweld – zonder dat daar enige compensatie tegenover staat komen inderdaad nog te vaak voor. Het gaat daarbij niet alleen om relatief machtige internationale investeerders maar ook om binnenlandse landdeals die mogelijk nog schimmiger, onevenwichtiger en nadeliger uitpakken voor de lokale bevolking; de titel Land and Power past dus goed. Tegelijkertijd bevestigt het onderzoek het belang en de mogelijkheden die investeringen in lokale landbouwontwikkeling onder bepaalde voorwaarden kunnen bieden. Immers, de stijgende mondiale vraag naar landbouwproducten biedt kansen voor vergroting van de economische zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden. Slim gebruik maken van buitenlandse kennis en investeringen is daarbij essentieel. Mijn beleid op het gebied van voedselzekerheid, dat u binnenkort in een brief zal worden aangeboden, speelt daar op in.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om meer openheid en inzicht te krijgen in harde cijfers van deze landovereenkomsten, bijvoorbeeld door het Land Matrix Partnership? Indien ja, bent u bereid om dit uit te dragen? Op welke wijze wenst u dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Hoewel ruimtelijk beleid en landrechten tot de verantwoordelijkheid en soevereiniteit behoren van landen zelf, vind ik internationale aandacht voor structurele maatregelen die genomen dienen te worden om landgrabbing tegen te gaan zeker op zijn plaats. Dit is dan ook een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet op internationale samenwerking.
Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC) welke 2 jaar terug begonnen is met verdere verdieping en onderzoek naar de oorzaken en omvang van grootschalige landdeals. Oxfam, sinds 2011 ook lid van de International Land Coalition, heeft bij de verdere ontwikkeling van de Land Matrix Partnership een belangrijke rol gespeeld en daarbij zeer transparant met onder meer de Minister van Buitenlandse Zaken (BZ) en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) samengewerkt. Naast de ILC heeft BZ ook ondersteuning gegeven aan de internationale NGO GRAIN, die als eerste organisatie in 2008 de noodklok luidde over landgrabbing.
Deelt u de mening dat de lokale bevolking gesteund moet worden om haar landrechten op te eisen? Zo ja, op welke wijze bent u van plan om dit op te nemen in het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland zet zich al jaren concreet in om in bepaalde ontwikkelingslanden de lokale bevolking te helpen om landrechten te krijgen dan wel op te eisen. De onder vraag 3 genoemde ILC en GRAIN richten zich specifiek op het bevorderen van rechtszekerheid over, en toegang tot land voor de lokale bevolking. Daarnaast zijn verschillende Nederlandse ambassades met lokale en internationale partners actief bij het tot stand komen en uitvoeren van wet- en regelgeving rond land. In landen als Mozambique, Uganda, Rwanda, Bolivia en Burundi ondersteunt Nederland daartoe bijvoorbeeld het opleiden van zogenaamde paralegals, (districts)magistraten, aanklagers, burgemeesters, politiefunctionarissen, NGO staf en vrouwen- en boerenorganisaties. Ook het beschikbaar maken van kadastrering voor lokale gemeenschappen wordt met Nederlandse ondersteuning in deze landen uitgevoerd. Daarnaast zetten Nederlandse ambassades in op het bevorderen van de verbanden tussen betere land(gebruiks)rechten en voedselzekerheid voor de arme lokale bevolking.
Ook in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie, «Verantwoordelijk voor vrijheid», die begin april 2011 de Kamer is toegekomen, is aangegeven dat respect voor mensenrechten en rechtsstaat belangrijke voorwaarden zijn voor economische groei in ontwikkelingslanden. Bij het vergroten van toegang tot global public goods, zoals kennis, een schoon milieu, duurzame energievoorziening, werkgelegenheid, veiligheid en eigendomsrechten, zal Nederland steeds óók opereren vanuit een mensenrechtenperspectief en daarbij bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van eigendoms- en landrechten.
Al met al heeft BZ in de afgelopen 4 jaar in ten minste 15 ontwikkelingslanden bijna € 70 miljoen besteed aan het verbeteren van velerlei aspecten van land governance. Dit heeft onder meer geleid tot minder conflicten rond land, land(gebruiks)rechten voor vrouwen, betere wet- en regelgeving, duurzaam landgebruik en beter beheer van natuurlijke hulpbronnen.
Bent u bereid Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen aan te sporen om iedere betrokkenheid bij landdeals te laten toetsen volgens de OESO-richtlijnen? Indien ja, op welke wijze gaat u dat doen? Indien nee, waarom niet?
De regering verwacht van alle Nederlandse bedrijven, inclusief banken en pensioenfondsen, dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. De OESO-richtlijnen zijn vrijwillig voor bedrijven en kunnen niet door overheden of rechtbanken worden afgedwongen. Het Nationaal Contactpunt (NCP) is verantwoordelijk voor de bevordering van de naleving van de OESO-richtlijnen.
Hiertoe draagt het NCP de OESO-richtlijnen actief uit en spoort bedrijven aan deze te implementeren. Zij biedt hiertoe verschillende instrumenten aan via MVO Nederland, zoals ketenscan, ketensimulator, stappenplan verantwoord inkopen, MVO landentoolkits en de MVO navigator waar gedragscode per sector te vinden zijn.
De OESO-richtlijnen zijn recentelijk herzien. Een belangrijk element van deze herziene OESO-richtlijnen is het concept van zorgplicht (due diligence). Dit houdt in dat van bedrijven wordt verwacht dat zij zich binnen hun mogelijkheden vergewissen van de mogelijke en daadwerkelijke negatieve impact van hun activiteiten op mensenrechten, ook in hun keten, en indien nodig gepaste stappen ondernemen. Essentieel is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de praktische invulling van deze zorgplicht, en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid. Dit houdt in dat bedrijven om verantwoording kunnen worden gevraagd over hun handelen, zo niet rechtstreeks dan wel door middel van een melding bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Hieronder vallen de gevolgen die aan landdeals verbonden zijn. In hoeverre Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen op dit specifieke punt daadwerkelijk meer hulp hierbij willen en kunnen gebruiken wordt op dit moment in kaart gebracht.
Kunt u garanderen dat de diverse subsidie- en kredietinstrumenten (waaronder FMO, PSI, IDH en ORIO), waar bedrijven een beroep op doen voor landbouwinvesteringen in ontwikkelingslanden, de beschreven praktijken uit het rapport niet steunen?
Indien bedrijven financiering van de overheid aanvragen in het kader van het buitenlandinstrumentarium, dienen zij de OESO-richtlijnen te onderschrijven. Nederlandse uitvoerders van de PSD-instrumenten vragen van te voren aan bedrijven een verklaring te ondertekenen dat zij bekend zijn met en zich zullen houden aan de OESO-richtlijnen. Dit betreft een inspanningsverplichting. Monitoring op MVO aspecten is onderdeel van reguliere monitoring via rapportages en projectbezoeken. De uitvoerders houden hierbij rekening met landenspecifieke risico’s op het gebied van mensenrechten, zoals mogelijk kwesties bij landdeals indien van toepassing.
De FMO gebruikt voor het beoordelen van de financieringsaanvragen en de monitoring de zogenaamde Performance Standards van de Wereldbank/IFC. Deze zijn explicieter dan de OESO-richtlijnen, zeker ook waar het over bedrijfsinvesteringen in land gaat.
De financiële problemen van Zonnehuizen |
|
Renske Leijten (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Zorgconcern balanceert op de rand van de afgrond»?1 Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals blijkt uit het aangehaalde krantenartikel verkeert Stichting Zonnehuizen in financiële moeilijkheden, en is er sprake van aanzienlijke exploitatieverliezen over 2010 en 2011. Voor de gevraagde toelichting verwijs ik u naar de brief die ik, op basis van een verzoek uit de regeling van werkzaamheden van 21 september 2011, gelijktijdig met het antwoord op onderhavige vragen aan de Tweede Kamer stuur.
Was u op de hoogte van de financiële problemen van Zonnehuizen? Zo ja, hoe lang?
Op 7 maart 2011 ontving ik een brief van het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) over de zeer kwetsbare vermogenspositie van Stichting Zonnehuizen voortvloeiend uit het feit dat Stichting Zonnehuizen over 2010 een fors exploitatietekort zou hebben. Het WFZ informeerde mij, omdat Stichting Zonnehuizen beschikt over in het verleden afgegeven rijksgaranties op aangegane verplichtingen. Het WFZ voert sinds 2003 namens VWS werkzaamheden uit die verband houden met in het verleden verstrekte garanties.
Hoe is het mogelijk dat jarenlang klachten van personeel, zorgbehoevenden en ouders zijn genegeerd? Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hierin? Wilt u uw antwoord toelichten?2
In het kader van zowel het op gezondheidsrisico’s gebaseerde Gefaseerde Toezicht (GT), het Thematisch Toezicht (TT) alsmede het Incidententoezicht (IT), heeft de IGZ in de afgelopen jaren inspectiebezoeken gebracht aan verschillende locaties van Zonnehuizen. Bij dergelijke bezoeken spreekt de inspectie altijd met cliënten, cliëntvertegenwoordigers en medewerkers. Hun informatie is van groot belang bij het beoordelen van de kwaliteit van zorg. Naar aanleiding van de resultaten van het uitgevoerde toezicht heeft de inspectie begin april 2011 de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht ter verantwoording geroepen over de op onderdelen tekortschietende zorg en bepaalde onveilige situaties. Mede daardoor zijn de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur opgestapt. Ook op dit punt gaat de eerder genoemde brief nader in.
Erkent u dat de interne klachtenregeling in de zorg faalt? Deelt u de mening dat deze affaire de noodzaak van het SP-voorstel van een onafhankelijke, externe klokkenluidersregeling voor zorgpersoneel onderstreept? Zo nee, waarom niet?
Een goede interne klachtenprocedure acht ik van groot belang. Verschillende onderzoeken3 naar de werking van het klachtrecht in de zorg laten zien dat cliënten hoge drempels ervaren voor het indienen van klachten, weinig waarborgen zien voor de onafhankelijkheid van de beoordeling ervan en te vaak niet tevreden zijn met de uitkomsten van de klachtenbehandeling. Om deze reden zijn in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz), dat in uw kamer ter behandeling ligt, belangrijke verbeteringen aangebracht in het klachtrecht, zodat het klachtrecht effectiever en laagdrempeliger wordt. Als de interne klachtenregeling in een zorginstelling faalt krijgen mensen, conform dit wetsvoorstel, de mogelijkheid hun klacht voor te leggen aan een externe geschilleninstantie. Naast een goede klachtenafhandeling is het van belang dat medewerkers misstanden kunnen melden. Misstanden kunnen op dit moment al gemeld worden bij de IGZ. Hiernaast bestaat er voor zorgaanbieders die zijn aangesloten bij de grote brancheorganisaties (Stichting Zonnehuizen is aangesloten bij twee grote brancheverenigingen, te weten: GGZ Nederland en VGN) de verplichting om te voldoen aan de zorgbrede governancecode die o.a. ook een klokkenluidersregeling voorschrijft. Hierdoor is het melden van misstanden naar mijn mening voldoende geborgd.
Wat gaat u doen voor de gedupeerde kinderen en ouders die zagen dat hun 9, 10 jarige kinderen door ongekwalificeerd personeel een prikpil kregen, opgesloten en ondervoed werden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de IGZ de afgelopen jaren regelmatig bezoeken gebracht aan Stichting Zonnehuizen omdat sprake was van tekortschietende zorg en bepaalde onveilige situaties. De IGZ spreekt in dat kader altijd met cliënten, cliëntvertegenwoordigers en medewerkers. Bij de IGZ zijn de specifieke voorvallen waarnaar in de vraagstelling wordt verwezen echter niet gemeld.
Stichting Zonnehuizen verzekert mij dat er geen sprake is (geweest) van ongekwalificeerd personeel dat een prikpil zou hebben toegediend bij cliënten. Ook is er geen sprake van opsluiting of ondervoeding van cliënten.
Wel is er, volgens Stichting Zonnehuizen, sprake van geruchtenvorming rondom de verpleging, verzorging en huisvesting van in dit geval jonge kinderen. In dergelijke gevallen is contact opgenomen met de ouders of wettelijke vertegenwoordigers. Formele klachten hierover zijn bij de daartoe geëigende kanalen niet bekend, aldus Stichting Zonnehuizen.
Op welke wijze gaat u het verdwenen zorggeld van 20 miljoen euro terugvorderen? Bent u bereid aangifte te doen bij de FIOD? Zo nee, waarom niet?
Aangifte bij de FIOD is aan de orde bij (vermoedens van) fraude of belastingontduiking. Daarvoor heb ik op dit moment geen aanwijzingen. Bij Stichting Zonnehuizen is sprake van een ander probleem, namelijk van exploitatieverliezen. De instelling heeft meer uitgegeven dan er binnenkwam.
De Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht zijn verantwoordelijk voor de exploitatie. Eerder dit jaar zijn de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht opgestapt en zijn een nieuwe Raad van Bestuur en een nieuwe raad van Toezicht aangetreden.
Bij banken, zorgverzekeraars en zorgkantoren gaan waarschuwingslampen branden op het moment dat er sprake is van opeenvolgende jaren met exploitatietekorten of van een negatief eigen vermogen. Genoemde partijen komen vervolgens in actie om hun belangen te beschermen en eisen van de instelling maatregelen om de exploitatie te verbeteren. Precies dat is nu bij Stichting Zonnehuizen aan de orde.
Waarom kiest u voor het verder op afstand zetten van de controlerende overheid, waardoor u ruim baan biedt aan fraudeurs en zakkenvullende «ondernemers» in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Aan zorgaanbieders (en verzekeraars) wordt steeds meer ruimte geboden om hun verantwoordelijkheid voor vraaggestuurde zorg vorm te geven. Van het op afstand zetten van de controlerende overheid is evenwel geen sprake. De IGZ ziet toe op het leveren van verantwoorde zorg, de NZa ziet erop toe dat zorgkantoren en zorgverzekeraars hun zorgplicht waarmaken en kunnen laten zien dat de premiegelden rechtmatig en doelmatig worden aangewend. In het wetsvoorstel Wcz wordt goed bestuur aangescherpt, onder andere door het toekennen van meer bevoegdheden aan de Raad van Toezicht. In het wetsvoorstel Wet normering topinkomens wordt overigens ook het inkomen van nieuwe zorgbestuurders aan een maximum gebonden.
Wat is uw reactie op het feit dat een accountant in 2009 al aankaartte dat er financiële problemen waren, waarop het bestuur niet ingreep? Hoe verklaart u dit, en hoe is dit in de toekomst te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De op 31 mei 2010 gedateerde accountantsverklaring bij het jaarverslag over 2009 rept niet over financiële problemen. Wel heeft de accountant op een andere manier gewaarschuwd. Die waarschuwing is besproken in de Raad van Toezicht, zo laat Stichting Zonnehuizen weten. Zoals aangegeven zijn de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht begin 2011 opgestapt.
Voor de toekomst geldt het systeem van de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg» van 27 april 2011. Daarin wordt een systeem van «early warning» voorgesteld waarbij een zorgverzekeraar of zorgkantoor verplicht is om in zijn contracten met zorgaanbieders op te nemen dat zij financiële problemen moeten melden, waarna het zorgkantoor of de zorgverzekeraar de NZa kan informeren.
Zou een faillissement van de Zonnehuizen schadelijk zijn voor de continuïteit van zorg van de bewoners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de continuïteit van de zorg waarborgen?
In de al eerder genoemde, tegelijk meegestuurde, brief ga ik uitgebreid in op continuïteit van zorg. Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Wat zijn de gevolgen van het ontslag van 400 medewerkers voor de kwaliteit van zorg? Is de IGZ betrokken bij de sanering in relatie tot de kwaliteit van zorg? Zo neen waarom niet?3
Door aangekondigde en onaangekondigde bezoeken houdt de IGZ ook nu de vinger nadrukkelijk aan de pols. Financiële moeilijkheden en ontslag van medewerkers vormen immers een risico voor de kwaliteit van zorg.
Deelt u de mening van de heer Van Otterloo dat bestuurders kunnen spelen met collectieve gelden en zich niet bewust hoeven te zijn van de consequenties van hun gedrag? Wilt u uw antwoord toelichten?2
De mening van de heer Van Otterloo deel ik niet. Bestuurders dienen zich wel degelijk bewust te zijn van de consequenties van hun beslissingen en hebben een verantwoordelijkheid tegenover de instelling voor het zo goed mogelijk besteden van de beschikbare middelen. Hierbij worden zij gecontroleerd door de Raad van Toezicht en kunnen de OR en de cliëntenraad medezeggenschap uitoefenen. Bestuurders die bij een zorginstelling niet goed functioneren kunnen geschorst of ontslagen worden door de Raad van Toezicht. Raden van Toezicht behoren in te grijpen wanneer dit nodig is.
Vindt u het niet treurig dat de IGZ als enige positieve, de goed onderhouden kantoren van het management aantrof?Welke maatregelen gaat u treffen om de bevoorrechte positie van bestuurders te korten? Wilt u uw antwoord toelichten?2
De IGZ heeft inderdaad geconstateerd dat er sprake was van ernstig achterstallig onderhoud in enkele woongedeeltes, terwijl de kantoren er wel goed onderhouden uitzagen. Dit heeft mij verbaasd. Een en ander is het gevolg geweest van een verkeerde prioritering van de toenmalige bestuurder. Inmiddels zijn gelukkig passende maatregelen genomen waardoor het achterstallige onderhoud is weggewerkt en kinderen zijn ondergebracht in andere, veilige woongebouwen.
Wat is de vertrekbonus geweest voor de bestuurder van de Raad van Toezicht?
Stichting Zonnehuizen informeert mij als volgt. Met de voormalige Raad van Bestuur is een schadevergoeding wegens voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeengekomen conform de bepalingen in de arbeidsovereenkomst. Deze bepalingen zijn gerelateerd aan de toepassing van de kantonrechtersformule. De schadevergoeding is in de arbeidsovereenkomst echter gemaximeerd. Dit heeft erin geresulteerd dat de schadevergoeding lager is uitgevallen dan bij toepassing van de kantonrechtersformule het geval zou zijn geweest.
Een lid van de voormalige Raad van Toezicht heeft gedurende korte tijd de functie van interim-Raad van Bestuur bekleed. Bij diens vertrek zijn geen financiële afspraken gemaakt, er was ook geen sprake van een dienstverband.
Erkent u dat het vergroten van de bedrijfsrisico’s de concurrentie en het risico van vastgoed zal leiden tot meer faillissementen in de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de zorg beter van deze kapitaalvernietiging?
Het vergroten van bedrijfsrisico’s de concurrentie en het risico van vastgoed leidt zeker niet noodzakelijkerwijs tot meer faillissementen in de zorg. Ik verwacht juist dat stakeholders hun belangen nadrukkelijker in de gaten zullen houden en eerder dan in het verleden aan de bel trekken en om aanpassing van de exploitatie vragen om op die manier een faillissement te voorkomen. Bij een eventueel faillissement is evenmin noodzakelijkerwijs sprake van kapitaalvernietiging omdat in veel gevallen sprake zal zijn van een doorstart waarbij de activa, waaronder het vastgoed, in gebruik blijven bij de nieuwe aanbieder.
Het bericht ‘E-aangifte ondernemers veilig ondanks DigiNotar-hack’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Ed Groot (PvdA), Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «E-aangifte ondernemers veilig ondanks DigiNotar-hack»?1
De Diginotarproblematiek heeft ertoe geleid dat een andere certificaatleverancier, te weten KPN/Getronics, de desbetreffende certificaten gaat leveren. De Belastingdienst had in het weekend waarin de Diginotarproblematiek zich voordeed meteen intensief overleg met software-ontwikkelaars, koepels van fiscale dienstverleners, VNO-NCW/MKB-Nederland en ICT-office. Het overleg met de sector is de afgelopen weken voortgezet; onderwerp van deze overleggen is de operatie waarbij Diginotarcertificaten worden vervangen door KPN/Getronicscertificaten. In een van die overleggen heeft de Belastingdienst gegarandeerd dat de prijs van de certificaten van KPN/Getronics niet zal afwijken van de tot voor kort door Diginotar gehanteerde prijs.
Fiscaal dienstverleners, want daarover gaat het vooral in het kader van deze vervangingsoperatie, schaffen derhalve voor de «oude» prijs een nieuw certificaat aan dat weer voor 4 jaar geldig is. Er is dus geen sprake van verhoging van kosten en administratieve lasten. De Diginotarproblematiek maakt duidelijk dat snel overstappen naar een andere leverancier eenvoudig mogelijk moet zijn. Met beveiligingsoplossingen die voldoen aan eHerkenning voor bedrijven wordt overstappen gemakkelijker.
Klopt het dat «in overleg met de betrokken partijen – softwareleveranciers, fiscale intermediairs, VNO-NCW en de Belastingdienst – is vastgesteld dat de continuïteit van het netwerk geborgd is»?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het overleg tussen de betrokken partijen een gedragen conclusies opgeleverd? Kunt u die met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens acties te ondernemen, zoals het verplicht vervangen van certificaten, die gevolgen hebben voor de lasten en de administratieve lasten van het bedrijfsleven? Zo ja, wilt u aangeven hoe hoog die lasten en administratieve lasten zijn en hoe u de lasten compenseert voor het bedrijfsleven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat «in het overleg is vastgesteld dat de systemen waarmee ondernemers direct of via hun intermediair aangifte doen ook in deze situatie kunnen blijven functioneren»?
Deze vragen moeten op een misverstand berusten: in het ondernemersdomein komt momenteel geen sms-authenticatie voor. Deze is alleen bekend bij DigiD, niveau midden, maar die voorziening geldt slechts voor burgers.
Mogelijk wordt gedoeld op de voorgenomen afschaffing van de zogeheten BAPI-PIN-variant in het ondernemersdomein. Daarvoor verwijs ik naar de gelijktijdige beantwoording van de vragen van de leden Omtzigt, Neppérus en Groot.
Deelt u de mening dat het dus gepast is alle BAPI-kanalen en FOS-kanalen2 in de huidige vorm te handhaven?
Zie antwoord vraag 5.
De grote gevolgen van schaalvergroting in de supermarktbranche voor kleine supermarktondernemers |
|
Carola Schouten (CU), Sharon Gesthuizen (SP), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de constatering in het bericht «Grotere supermarkten boeken weer meer winst. Kleine supers onverminderd in zwaar weer» dat de verruiming van het aantal zondagopenstellingen mede veroorzaker is van verslechtering van de concurrentiepositie van de kleine supermarktondernemer ten opzichte van die van de grote ketens?1
Zondagopenstelling heeft een effect op het mogelijke aantal openingsuren van winkels, waaronder grote en kleine supermarkten. Winkeliers, ook supermarkten, maken gebruik van de mogelijkheden die de wet hen biedt om openingstijden aan te passen aan consumentenvoorkeuren. In welke mate een supermarkt daar gebruik van maakt is aan de supermarkt zelf. En hoewel grote bedrijven beter kunnen inspelen op de ruimere mogelijkheden, maken ook kleine bedrijven gebruik van de ruimere openingstijden. Het is hierbij een gegeven dat grote winkeliers bepaalde schaalvoordelen hebben ten opzichte van kleine winkeliers. Tegelijkertijd hebben kleine winkeliers weer bepaalde voordelen ten opzichte van grote winkeliers, zoals specialisatie.
De Winkeltijdenwet gaat uit van verplichte sluiting van de winkels op zondag. Op dit uitgangspunt zijn slechts een beperkt aantal uitzonderingen mogelijk, zoals bijvoorbeeld de toerismebepaling. Het is aan gemeenten om te bepalen of zij gebruik willen en kunnen maken van deze uitzonderingen op de hoofdregel. De wetswijziging die op 1 januari 2011 in werking is getreden, heeft tot doel het oneigenlijk gebruik van de toerismebepaling uit de Winkeltijdenwet tegen te gaan. Hiertoe is de toerismebepaling aangescherpt. De wetswijziging zal dan ook eerder tot gevolg hebben dat het aantal koopzondagen afneemt, dan dat zij toeneemt. Deze wetswijziging brengt naar verwachting voordelen voor de kleine ondernemer mee, zoals uit eerder onderzoek van het Centraal Planbureau2 blijkt. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat kleine winkels er door de wetswijziging naar verwachting wat in omzet op vooruit gaan, terwijl de winkelketens er in omzet wat op achteruit gaan. De reden hiervoor is dat winkelketens bij minder zondagsopening hun schaalvoordelen minder kunnen benutten, en dat geeft kleine winkeliers een kostenvoordeel. De wetswijziging leidt er dus toe dat de concurrentiepositie van kleine winkeliers licht verbetert ten opzichte van de positie van winkelketens.
Overigens maakt de omzet op zondag vooralsnog een beperkt deel uit van de totaalomzet (1,16%). Tegelijkertijd manifesteert de schaalgrootte van grote supermarkten zich niet alleen op het terrein van openingsuren, maar ook op onder meer het terrein van prijsstelling van producten, het assortiment aan producten en het kunnen opvangen van economische tegenwind. Mogelijk hebben die laatste factoren wel het meeste effect op de dalende trend van de omzet en aantal van kleine supermarkten.
Erkent u dat ruimere zondagopenstelling voor kleine ondernemers grotere bezwaren en problemen oplevert dan voor (grote) ketens?
Ruimere zondagsopenstelling zou meer problemen kunnen opleveren voor kleine ondernemers dan voor ketens. Zoals ik hierboven echter reeds heb aangegeven, zal de wetswijziging die op 1 januari 2011 in werking is getreden, eerder leiden tot een verlaging van het aantal koopzondagen, wat juist voordelen voor de kleine ondernemer meebrengt.
Vindt u deze ontwikkeling een onwenselijk gevolg van de ruimere zondagopenstelling?
De mogelijkheden voor de detailhandel van ruimere openstelling op zondag is slechts één van de factoren die een rol spelen bij de dalende trend van de omzet en aantal van kleine supermarkten. Daarnaast spelen, zoals al eerder aangegeven, factoren als prijsstelling van producten, het assortiment aan producten en het kunnen opvangen van economische tegenwind een belangrijke rol bij deze ontwikkeling.
Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om dit ongewenste gevolg teniet te doen en uiteen te zetten welke maatregelen dat zijn?
Nee, zoals ik reeds heb aangegeven is de ruimere openstelling op zondag slechts één van de factoren die een rol spelen bij de dalende trend van de omzet en aantal van kleine supermarkten. Bovendien zal de wetswijziging die op 1 januari 2011 in werking is getreden, eerder leiden tot een verlaging van het aantal koopzondagen dan een verhoging.
Het artikel “ZZP chauffeurs worden vervangen door buitenlandse” |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ZZP chauffeurs worden vervangen door buitenlandse»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse transportbedrijven gebruik moeten kunnen maken van bestuurders van vrachtauto’s die niet bij hen in dienstbetrekking zijn, mede omdat de transportsector sterke behoefte heeft aan flexibel inzetbare vakmensen?
In 2009 is de Wet wegvervoer goederen (WWG) in werking getreden. In het wetsvoorstel, zoals ingediend bij de Tweede Kamer, was de eis van dienstbetrekking niet langer in de wet opgenomen.
Een meerderheid van de Tweede Kamer was echter voor het handhaven van de eis van dienstbetrekking in de WWG, met name met het oog op de bescherming van de vrachtautochauffeur zonder eigen vrachtauto tegen betaling onder het CAO-loon.
Bij de behandeling van de wet is een evaluatie toegezegd twee jaar na inwerkingtreding van de wet. De resultaten van deze evaluatie en mijn standpunt hierop verwacht ik begin volgend jaar aan de Tweede Kamer te kunnen meedelen. Dat is het moment waarop ik graag met uw Kamer de discussie wil voeren over het al dan niet intrekken van de eis van dienstbetrekking.
Deelt u de mening dat Nederlandse zelfstandige chauffeurs (ZZP’ers) door de huidige regelgeving in Nederland benadeelt worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de betreffende passage in de Wet Wegvervoer Goederen met het oog op de ontwikkeling van ondernemerschap en de mogelijkheid tot beroepsuitoefening ZZP’ers, onwenselijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om op korte termijn een oplossing voor dit probleem te vinden, bijvoorbeeld door middel van een aanpassing van de regelgeving, zodat zelfstandig ondernemers in de toekomst ook in de transportsector aan de slag kunnen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Een botel |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de plannen in de gemeente Woudrichem voor de realisatie van een hotelboot (Botel), maar dat dit vooralsnog niet door kan gaan aangezien u geen medewerking wil verlenen?
Ik ben op de hoogte van de plannen voor een hotelboot in de gemeente Woudrichem. Over deze plannen ben ik nog in gesprek met de gemeente.
Ik deel uw mening dat lokale initiatieven in beginsel positief benaderd moeten worden. Voor initiatieven die liggen in het rivierbed geldt echter dat deze geen nadelige effecten mogen hebben op de waterveiligheid en is een Waterwetvergunning vereist. De Beleidsregels grote rivieren gelden als het afwegingskader om te beoordelen of een initiatief toelaatbaar is en in aanmerking komt voor een Waterwetvergunning. De Beleidsregels bieden, onder strikte rivierkundige voorwaarden, mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed.
Deelt u de mening dat dergelijke lokale initiatieven in beginsel door de Rijksoverheid positief benaderd moeten worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de gemeente dat de realisatie van het botel maar een zeer geringe invloed heeft op de afvoer- en bergingscapaciteit van de Boven-Merwede?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de doelstellingen van de Beleidslijn grote rivieren zijn gericht op het handhaven van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit en het voorkomen van feitelijke belemmeringen voor toekomstige verruiming van het rivierbed? Schiet u bij de beoordeling van dit initiatief, dat niet in strijd is met beide doelstellingen, niet uw doel voorbij?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat u bij de beoordeling van dit initiatief de Beleidslijn grote rivieren te eng uitlegt? Zo nee, biedt de afwijkingsmogelijkheid bij bijzondere omstandigheden volgens u mogelijkheden om medewerking aan dit initiatief te verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Woudrichem zo spoedig mogelijk te werken aan een oplossing voor deze kwestie?
Zie antwoord vraag 1.
De gebruikelijke werkwijze bij het ontdekken en herstellen van fouten van het personeel bij de Belastingdienst/Toeslagen |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u inzicht verschaffen in de inhoud van de werkinstructie bij de belastingtelefoon van de afdeling Toeslagen?
Deze werkinstructies bij de BelastingTelefoon beslaan op dit moment – als het uitgeprint zou kunnen worden – enkele duizenden pagina's. Deze inhoud is opgenomen is de zogenaamde Dialoogondersteuning. Dit is een digitaal systeem die medewerkers bij de Belastingtelefoon en de balie kunnen raadplegen en bevat antwoorden op allerlei mogelijke vragen van toeslaggerechtigden.
Bent u van mening dat de klant centraal moet staan bij de dienstverlening van de belastingtelefoon? Hoeveel vrijheid krijgen medewerkers van de belastingtelefoon om in te gaan op de behoefte van een individuele klant?
De BelastingTelefoon staat als contactcentrum van de Belastingdienst opgesteld om burgers zo goed mogelijk te ondersteunen bij het voldoen aan hun plichten en het effectueren van hun rechten. Om de eenduidigheid en kwaliteit van de beantwoording zo veel mogelijk te garanderen, alsmede om de privacy van burgers te beschermen, houden medewerkers van de BelastingTelefoon zich aan de instructies.
Het is voor een medewerker van de BelastingTelefoon niet altijd mogelijk om te beoordelen of er sprake is van een fout in het geval een toeslag is gestopt. Wanneer de klant aangeeft dat er naar zijn mening iets fout is gegaan, kan de medewerker een melding aanmaken voor de Belastingdienst/Toeslagen. Bij dreigende calamiteiten, bijvoorbeeld een huisuitzetting worden spoedmeldingen naar de Belastingdienst/Toeslagen gezonden. Ook kan de BelastingTelefoon de burger direct doorverbinden met de Belastingdienst/Toeslagen, zodat de burger verder geholpen kan worden.
Wat is de gebruikelijke procedure als personeel van de Belastingdienst/Toeslagen per ongeluk de toeslag van de verkeerde persoon stopzet in het geval dat het personeel de fout zelf ontdekt?
Als de fout door de Belastingdienst wordt ontdekt, dan wordt die hersteld. De Belastingdienst wacht daarbij niet totdat de burger heeft gereageerd.
Kunt u ter geruststelling bevestigen dat de bewering onwaar is dat de Belastingdienst haar eigen medewerkers instrueert dat zij deze fout dan niet zelf mogen herstellen maar dat zij dan moeten afwachten totdat de klant daarover rept?
De bewering is onwaar. Het is evenwel in een massaal proces, zoals bij toeslagen, niet altijd mogelijk dat de Belastingdienst altijd een verkeerde beslissingen zelf ontdekt. Daarom reageert de Belastingdienst ook op signalen van buiten. De BelastingTelefoon of de balies in de regio’s zijn daarvoor belangrijke bronnen.
Op het moment dat gelijksoortige meldingen binnenkomen, worden deze geanalyseerd. Als blijkt dat er sprake is van een procesverstoring, gaat de Belastingdienst deze herstellen. Alle burgers waarbij er iets niet goed gegaan is, krijgen – ongeacht of ze hebben gereageerd of niet – dan een nieuwe beschikking en/of betaling. Ook ontvangen zij een brief waarin informatie staat wat er niet goed is gegaan.
In de halfjaarsrapportages van de Belastingdienst, wordt gerapporteerd over de procesverstoringen. Daarin wordt ook aangegeven wat er gedaan is om de procesverstoring op te lossen.
Het beperken van magnetische velden rond bestaande hoogspanningstracés |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kema: minder magnetische straling door stoelendans in stroomnet»?1 Kloppen de beschreven feiten?
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel. In het KEMA-rapport wordt verslag gedaan van diverse metingen voor en na fasedraaiing, ook wel aangeduid als het optimaliseren van de klokgetallen. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de beschreven feiten in het rapport onjuist zouden zijn.
Is de door Stedin bij Veenendaal beproefde techniek breder inzetbaar? Zo ja, voor welk deel van het hoogspanningsnet?
Het is een bekende techniek, die ook aan de orde kwam bij de vaststelling van het in 2005 door het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer uitgebrachte beleidsadvies inzake de blootstelling aan magnetische velden. Vanaf die tijd wordt aan provincies, gemeenten en netbeheerders geadviseerd om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen, dan wel bij wijziging in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Aan dit advies is zorgvuldig onderzoek voorafgegaan, o.a. ook naar mogelijke maatregelen om magneetveldzones van bovengrondse hoogspanningslijnen te versmallen. In rapporten van KEMA en RIVM2 zijn verschillende opties vastgelegd, waaronder ook fasedraaiing. Na fasedraaiing compenseren de door de hoogspanningslijn opgewekte magneetvelden elkaar maximaal. Deze techniek vergt afhankelijk van de netsituatie meer of minder aanpassingen, maar is in beginsel voor alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Nederland toepasbaar; voor een deel van het net heeft optimalisatie al plaatsgevonden.
Wat zijn de kosten om fasedraaiing bij bestaande tracés te implementeren?
In deel 4 van de hierboven genoemde KEMA- en RIVM-rapporten zijn kengetallen aangegeven voor de kosten die gemoeid zijn met fasedraaiing. Deze bedragen per lijnstuk (mast tot mast): voor 380 kV 1 miljoen euro; voor 220 kV 0,9 miljoen euro, voor 150 kV 0,8 miljoen euro; voor 110 kV 0,7 miljoen euro, voor combilijnen 1,3 miljoen euro en voor 50 kV 0,33 miljoen euro.
Onderschrijft u dat deze techniek interessant kan zijn om de belasting door elektromagnetische velden tegen beperkte kosten aanzienlijk te reduceren? Zo ja, bent u bereid om met de netbeheerders te overleggen over een effectieve aanpak en de Kamer te berichten over de conclusies van dit overleg?
Ik zie op dit moment geen reden om de techniek van fasedraaiing toe te passen en dit netbeheerders voor te schrijven. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 8 juni 2011 inzake uitkoop en verkabeling, die van de zijde van de Kamer wordt gesteund, is er geen sprake van veiligheids- en gezondheidsaspecten die het wonen in de nabijheid van hoogspanningslijnen zouden beperken. Wel heb ik in die brief aangegeven dat de ervaring leert dat mensen niet graag in de buurt van een hoogspanningsverbinding wonen, en dat ik voor mensen die erg dichtbij een hoogspanningsverbinding wonen en dit ervaren als een grote vermindering van het woongenot een oplossing zal verkennen. Aan het eind van dit jaar zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Het bericht dat de Nederlandse Officieren Vereniging deelname van militairen aan de Gay Pride afkeurt |
|
Wassila Hachchi (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Gay Pride, Defensie Pride?» waarin de grootste vereniging voor Defensie officieren deelname van militairen aan de Canal Parade tijdens de Gay Pride afkeurt en stelt dat de krijgsmacht hiermee een verkeerd visitekaartje heeft afgegeven?1
Ik ben van mening dat de betrokken militairen op een passende wijze hebben deelgenomen aan de Canal Parade. Defensie heeft militairen sinds 2009 toestemming gegeven om in uniform deel te nemen aan deze manifestatie en dit blijft zo. Ook zijn militairen in uniform aanwezig bij de jaarlijkse Roze Zaterdag.
Ik heb kennisgenomen van het artikel in het blad Carré van de Nederlandse Officieren Vereniging (NOV). Defensie draagt geen verantwoordelijkheid voor dit blad en het artikel komt dan ook voor rekening van de redactie. Ik zie geen aanleiding hierover met de NOV contact op te nemen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid afstand te nemen van de woorden van Nederlandse Officieren Vereniging (NOV)? Kunt u de NOV hierop aanspreken of met de NOV in overleg treden over de onwenselijkheid van deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het huidige Defensiebeleid dat gericht is op de acceptatie van homoseksuelen nogmaals bij het Defensiepersoneel onder de aandacht te brengen?
Iedereen bij Defensie moet kunnen werken zonder zich bedreigd of gediscrimineerd te voelen. Met interne en externe communicatie bevordert Defensie het beeld dat de acceptatie van homoseksualiteit binnen Defensie vanzelfsprekend is. Ook wordt in opleidingen aan dit thema aandacht besteed. In de brief van 9 februari 2011 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 84) heb ik uiteengezet dat het Actieplan diversiteit weliswaar wordt beëindigd, maar dat de maatregelen die betrekking hebben op mensen met een andere seksuele geaardheid grotendeels worden gehandhaafd.
Wilt u garanderen dat Defensiepersoneel volgend jaar wederom in uniform met een eigen boot mag meevaren tijdens de Canal Parade?
Zie antwoord vraag 1.
Gesponsord onderzoek |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat stichting Wakker Dier een klacht indient tegen de Wageningen University (WUR), naar aanleiding van gesponsord onderzoek naar de invloed van melk op de gezondheid?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de beschuldiging dat de WUR volgens stichting Wakker Dier fungeert als reclamebureau voor de zuivelindustrie, aangezien uit onderzoek zou blijken dat melk goed is tegen hart- en vaatziekten?2
Het is niet aan mij te oordelen over de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoek. Het is aan de wetenschappelijke gemeenschap om hierover uitspraken te doen.
Hoe oordeelt u over de steekproef van Wakker Dier onder 25 recente publicaties, waaruit blijkt dat de helft werd gefinancierd door de voedingsindustrie?
Ik juich het toe wanneer publieke kennisinstellingen en bedrijven met elkaar samenwerken, hetzij op structurele basis in PPS-constructies, hetzij in de vorm van contractonderzoek. Ik vind ook dat bedrijven meer moeten investeren in R&D. Dat laatste streven wij na met het bedrijfslevenbeleid en het beleid voor de topsectoren. Ook belangrijk is dat belangenverstrengeling wordt voorkomen. Voor dit doel heeft de VSNU de Gedragscode voor Wetenschapsbeoefening ontwikkeld. Alle onderzoekers en wetenschappers weten waaraan zij zich te houden hebben.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat onderzoeksresultaten beïnvloed worden door belanghebbenden, omdat dit het vertrouwen in de wetenschap schaadt? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Ik deel de mening dat beïnvloeding van onderzoeksresultaten door belanghebbenden niet aanvaardbaar is. Het risico hierop wordt bestreden met een aantal maatregelen. Om te beginnen de hierboven genoemde gedragscode van de VSNU. Een soortgelijke gedragscode is ontwikkeld door de NFU, de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen besteedt in haar publicaties aandacht aan de onafhankelijkheid van onderzoek en aan het vraagstuk van integriteit. Ook is bij de KNAW het LOWI ondergebracht, het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit. Hier kunnen vermoedens van inbreuken op de integriteit van wetenschappelijk onderzoek worden gemeld, waarna zij worden onderzocht. Openheid en openbaarheid zijn daarnaast belangrijk om belangenverstrengeling tegen te gaan (zie hiervoor het antwoord op vraag 5). Tot slot verwijs ik naar de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap, waarin ik heb aangekondigd aan de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen om advies te vragen over het vertrouwen in de wetenschap. Daarbij horen thema’s als integriteit en onafhankelijkheid van onderzoek.
Deelt u de mening dat er absolute transparantie moet bestaan over de financiering van onderzoek en de nevenfuncties van onderzoekers? Zo ja, hoe voldoet u aan deze eis?
Transparantie vind ik belangrijk. Niet alleen vanwege eventuele risico’s van belangenverstrengeling, maar ook om inzicht te hebben in de mate waarin bedrijven en kennisinstellingen met elkaar samenwerken. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat intensivering van de samenwerking een belangrijk speerpunt in het beleid is. Dit geldt zowel voor het beleid voor hoger onderwijs en onderzoek als voor het bedrijfslevenbeleid en het beleid voor de economische topsectoren. De instellingen zelf zijn verantwoordelijk voor het openbaar maken van hun samenwerkingsrelaties, uiteraard binnen redelijke grenzen en zonder dat dit leidt tot hoge administratieve lasten.
Deelt u de mening van uw voorganger dat nevenfuncties van hoogleraren openbaar moeten zijn, door middel van een register? Zo ja, kunt u hiervan een geactualiseerd overzicht verschaffen?3
Ik deel de opvatting dat nevenfuncties in principe openbaar moeten zijn. Instellingen moeten hierop echter uitzonderingen kunnen maken wanneer daarvoor zwaarwegende redenen zijn, zoals het belang van de bescherming van de veiligheid en persoonlijke levenssfeer van hun medewerkers. Zoals ik in het overleg over de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap op 26 september jongstleden heb aangegeven, zal ik de instellingen erop aanspreken hun gegevens op de website up-to-date te houden.
Bent u bereid heldere uitgangspunten rond transparantie en onafhankelijkheid met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek onder de aandacht van universiteiten te brengen? Zo nee, wat onderneemt u als universiteiten de eigen gedragscode niet naleven?
Ja, zie het antwoord op vraag 6.
De vertraging van de aanleg van het knooppunt Joure |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over vertraging bij de aanleg van het knooppunt Joure van 21 september 2011?1
Ja.
Klopt het dat de keuze om hier 130 km/uur in de avond en nacht te kunnen rijden de oorzaak is voor minimaal een jaar vertraging?
Ik heb besloten om het knooppunt Joure te laten ontwerpen op een maximum snelheid van 130 km/uur. De noodzakelijke aanpassing van het ontwerp brengt extra werk met zich mee. Dat leidt er inderdaad toe dat de start van de realisatie niet, zoals eerder gemeld, plaats vindt in 2012 maar in 2013.
Ter toelichting op mijn 130-besluit voor Joure het volgende. In mijn brief van 11 februari 2011 over het 130-beleid heb ik aangegeven te verwachten op minimaal eenderde van de autosnelwegen de maximumsnelheid in de nabije toekomst naar 130 km/uur te kunnen verhogen. Op een kaart in de bijlage bij die brief heb ik de kansrijke projecten voor permanent 130 km/uur aangegeven. Alle trajecten in het direct omliggende netwerk van het knooppunt Joure zijn kansrijk voor een verhoging van de snelheid naar 130 km/uur. Daarom ook heb ik besloten om het knooppunt Joure robuust en toekomstvast te laten ontwerpen. In het najaar informeer ik u over de trajecten waarop ik de snelheid definitief zal verhogen.
Klopt het dat de keuze om hier een snelheid van 130 km/uur mogelijk te maken zorgt voor € 4 mln aan extra kosten?
De extra kosten ten gevolge van 130 km/uur bedragen € 5 mln. Daarnaast is er een versoberingsactie uitgevoerd om de kosten van het project te reduceren. Deze versoberingsactie heeft € 1 mln opgebracht. De extra projectkosten bedragen per saldo dus € 4 mln.
Hoe komt het dat in het MIRT-Projectenboek 2012, op 20 september 2011 gepresenteerd2, nog wel de aanleg in 2012 wordt aangekondigd en dit een dag later 2013 is geworden?
Tweemaal per jaar bericht ik de Tweede Kamer over de planning/voortgang van de MIRT-projecten. Binnen de projecten zelf echter vindt er voortdurend ijking plaats over de voortgang van de werkzaamheden en, indien noodzakelijk, een bijstelling in de planning. Over de bijstelling van de planning voor Joure had ik in het kader van het uitkomen van het Projectenboek nog geen besluit genomen. Inmiddels kan ik u meedelen dat er inderdaad een bijstelling van de planning aan de orde is: het Ontwerp-Tracébesluit zal genomen worden in Q3 2012, het Tracébesluit in 2013 en in 2013 vindt ook de start van de realisatie plaats. Het jaar van openstelling blijft 2015 doordat er werkzaamheden binnen het project parallel zullen worden geschakeld.
Wat betekent de vertraging voor het moment van openstelling en het moment waarop de knelpunten bij Joure eindelijk zijn opgelost?
Zoals hiervoor aangegeven blijft het jaar van openstelling 2015.
Hoe komt het dat het taakstellend budget verhoogd is van € 70 mln (MIRT 2011) naar € 76 mln (2012)? Welke meerkosten zijn er nog meer behalve de € 4 mln voor 130 km/uur?
De € 70 mln uit het Projectenboek 2011 was het bedrag op prijspeil 2009. Door indexatie is dat inmiddels € 72 mln geworden. Tesamen met de € 4 mln extra projectkosten komt het budget op totaal € 76 mln.
Waar komt deze € 6 mln extra voor het knooppunt Joure vandaan?
De € 4 mln extra budget heb ik gedekt in het Planstudieprogramma Wegen binnen het Infrastructuurfonds. Ik heb hiervoor dit voorjaar ruimte kunnen creëren bij het opstellen van het investeringsprogramma voor het verlengde MIRT. Omdat het om een relatief beperkt bedrag gaat, vroeg dit een voor andere projecten nauwelijks tot niet merkbare aanpassing in het kasritme van projectbudgetten.
Het budget voor indexatie wordt elk jaar, indien daartoe wordt besloten, door het ministerie van Financiën beschikbaar gesteld.
Deelt u de mening dat het kabinetsbeleid gaat leiden tot vertraging in het aanleggen van een belangrijk knooppunt en miljoenen extra gaat kosten aan plankosten?
Het voorziene jaar van openstelling blijft 2015. Van vertraging is dus niet of slechts in beperkte mate sprake. De extra investering in een toekomstvast ontwerp is een nuttige besteding.
Deelt u de mening dat deze miljoenen veel beter aan goed vervoer en verkeersveiligheid kunnen worden besteed?
De extra investering van € 4 mln wordt besteed aan een verkeersveilige en toekomstvaste oplossing bij Joure.
Bent u bereid deze vertraging alsnog ongedaan te maken?
Zoals eerder aangegeven blijft het jaar van voorziene openstelling 2015. In de actuele situatie is er dan ook geen sprake van vertraging.