Het bericht dat de islamitische schaamtecultuur medebepalend is voor de strafmaat |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Schoolbestuur krijgt werkstraf voor fraude»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat de islamitische schaamtecultuur nooit medebepalend dient te zijn voor de strafmaat?
In zijn algemeenheid houdt de strafrechter bij de strafoplegging rekening met het wettelijke strafmaximum, de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit (waaronder de gevolgen daarvan voor de samenleving in het algemeen en het slachtoffer in bijzonder), de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, en de persoon van de dader. De eis van de officier van justitie en eventuele gedragskundige rapportages spelen ook een belangrijke rol. Verder kan de rechter bij de strafoplegging rekening houden met bijzondere omstandigheden, zoals gezichtsverlies of media-aandacht. Het gaat hier om bijzondere omstandigheden waarvan moet worden aangetoond dat zij zich voordoen en relevant zijn in het specifieke geval dat aan de rechter is voorgelegd, en niet om iets dat in zijn algemeenheid wordt aangenomen voor bepaalde categorieën verdachten of voor verdachten die horen tot een bepaalde (religieuze) groep. Ik acht dit een juist en rechtvaardig beoordelingskader.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat deze absurde redenatie navolging zal kennen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat het niet hoeven opstaan voor rechters op basis van de islam, de oproep van een hoogleraar om Nederlandse rechters shariales te laten volgen en het gegeven dat de islamitische schaamtecultuur medebepalend is voor de strafmaat, wijst op de voortgaande islamisering van de rechtsspraak? Zo nee, hoe duidt u deze voorbeelden dan?
Wat betreft het mee laten wegen van de «islamitische schaamtecultuur» verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 3. Het weigeren om op te staan voor de rechter om redenen die verband houden met godsdienstige overtuigingen is voor zover mij bekend in één uniek geval (een advocaat) voorgekomen. De hoogleraar die de oproep heeft gedaan om rechters shariales te laten volgen maakt geen deel uit van de rechtspraak. Dit soort incidenten zijn mijns inziens uitsluitend illustratief voor de opvatting van de betrokkene maar vormen geen basis. Voor de veronderstelling dat sprake zou zijn van islamisering van de rechtspraak.
Het negeren van het Bel-me-niet register door bedrijven. |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van Teletekst,13 februari 2012, Bedrijven negeren «Bel-me niet» waarin wordt belicht dat loterijen, energiebedrijven en goede doelen zich niet houden aan de regels van het Bel-me-niet register?
In 2011 heeft de Onafhankelijke Post- en Telecomautoriteit (OPTA) 9 421 klachtenformulieren over telemarketing ontvangen. Hoewel dit aantal zowel gegronde als ongegronde klachten bevat en de klachten zowel betrekking hebben op het «Bel-me-niet register» als op het «recht van verzet»1, is het een belangrijk signaal dat actief toezicht op dit punt nog steeds nodig is. Aan de andere kant ben ik tevreden dat het aantal klachten daalt en dat het overgrote deel (> 99%) van de telemarketinggesprekken geen klachten op dit terrein veroorzaakt.
Bent u van mening dat de door de Onafhankelijke Post- en Telecomautoriteit (Opta) opgelegde boetes aan telemarketeerbedrijven voldoende afschrikwekkende werking hebben? Worden bedrijven die een boete hebben gekregen van de Opta op een dusdanig manier afgeschrikt dat zij in het vervolg de regels van het Bel-me-niet register respecteren? Hoe groot is het percentage van bedrijven die na een boete wederom in de fout gaat?
OPTA heeft de bevoegdheid om forse boetes op te leggen bij overtreding (maximaal € 450 000) en treedt op wanneer dat nodig is. Sinds de invoering van het wettelijke «Bel-me-niet register» (oktober 2009) is in totaal voor 1,2 miljoen euro aan boetes opgelegd en zijn 26 waarschuwingen uitgebracht. De meeste bedrijven veroorzaken hierna weinig of geen klachten meer. Sinds de invoering van het wettelijke «Bel-me-niet register» is het aantal klachten ook gedaald. Tot op heden zijn er geen bedrijven die wegens overtreding van de regels van het «Bel-me-niet register» meerdere malen beboet zijn. Daarbij teken ik aan dat mocht dat in de toekomst wel het geval zijn, bij de vaststelling van de hoogte van de boete rekening kan worden gehouden met recidive.
Welke stappen gaat u ondernemen om het aantal klachten over bedrijven die de regels van het Bel-me-niet register negeren terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om een zo breed mogelijke naleving, en daarmee een laag aantal klachten, te realiseren is naast goede voorlichting ook actief toezicht van belang. Gelet op de dalende trend in het aantal klachten zie ik dit als een aanpak die werkt. Verder is van belang dat een deel van de klachten (circa 1/3) wordt ingediend door mensen die gebeld zijn door een bedrijf waar ze een zogenoemde klantrelatie mee hebben. Dergelijke telefoontjes zijn in beginsel toegestaan. OPTA ziet er op toe of dit volgens de regels verloopt. Overigens blijkt dat niet iedereen zich ervan bewust is dat men ondanks inschrijving in het «Bel-me-niet register» gebeld mag worden door bedrijven waar men een klantrelatie mee heeft. Dit is een aandachtspunt dat ook in de evaluatie van het «Bel-me-niet register» wordt meegenomen. Deze evaluatie wordt uw Kamer dit voorjaar toegezonden.
Sluizen, gemalen en bruggen die slecht beveiligd zijn |
|
Farshad Bashir (SP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat sluizen, gemalen en bruggen kinderlijk eenvoudig vanaf een thuiscomputer op afstand kunnen worden bediend?1
Dit geldt niet voor de sluizen, gemalen en bruggen die door Rijkswaterstaat beheerd worden. Deze zijn voor een groot deel niet verbonden met internet, omdat ze lokaal worden bediend of omdat ze via eigen bekabeling zijn aangesloten. Verder zijn er objecten die voor beheer en onderhoud door leveranciers gebruik maken van beveiligde verbindingen. Daarnaast is beveiliging integraal onderdeel van de bedrijfsvoering. Periodiek wordt gecontroleerd of de beveiliging voldoende is of dat nog extra maatregelen nodig zijn.
Klopt het dat de gemalen en rioleringen in de gemeente Veere zeer slecht beveiligd zijn? Kunt u aangeven in welke andere plaatsen in Nederland gebruik wordt gemaakt van hetzelfde onveilige Scada-systeem?
Als minister ben ik verantwoordelijk voor het beheer van sluizen, gemalen en bruggen die door Rijkswaterstaat beheerd worden en ik kan derhalve niet antwoorden voor de gemeente Veere of voor andere gemeenten of overheden.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) waarschuwt al jaren voor de kwetsbaarheid van de Scada-systemen, wat is de reden dat er niet eerder is ingegrepen, om deze systemen veilig te maken?
De signalen van de NCTb zijn destijds reeds serieus genomen. Er is gekeken naar waar risico wordt gelopen en waar nodig zijn toen al extra maatregelen doorgevoerd. Een voorbeeld hiervan is het omzetten van lokale internetverbindingen naar het centrale beveiligde netwerk van Rijkswaterstaat. Structureel wordt bewaakt of nog extra maatregelen moeten worden doorgevoerd. Als daar aanleiding toe is, worden deze maatregelen doorgevoerd.
Deelt u de mening dat er op zeer korte termijn actie moet worden ondernomen om het gat in de beveiliging van de Scada-systemen te dichten? Zo ja, op welke termijn gaat u dit oplossen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een gat in de beveiliging van de SCADA-systemen die Rijkswaterstaat beheert. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze gaat u de komende tijd de veiligheid van sluizen, gemalen, bruggen en dergelijke monitoren?
Beveiliging is conform het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) als continu proces ingericht. Structureel wordt bewaakt of de beveiliging aanpassing behoeft. Als daar aanleiding toe is, worden corrigerende maatregelen getroffen.
Als blijkt dat sluizen niet op een veilige manier op afstand bediend kunnen worden, deelt u dan de mening dat deze sluizen weer bemand moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat de bediening van sluizen op afstand veilig dient te geschieden. Structureel wordt bewaakt of de beveiliging voldoende is, of dat nog extra maatregelen nodig zijn. Als daar aanleiding toe is, worden deze maatregelen doorgevoerd. Derhalve zie ik geen reden om de op afstand bediende sluizen weer te bemannen.
De behandeling van bezwaarschriften door de Belastingdienst |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht waarin staat dat de Belastingdienst overweegt bezwaarschriften tegen belastingaanslagen ongezien goed te keuren?1
Ja.
Is het bericht waar?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 14 februari 2012 is aangegeven is in een intern memo van de Belastingdienst inderdaad voorgesteld om bezwaren ongezien goed te keuren. Dit voorstel is niet overgenomen.
Hoeveel bezwaarschriften liggen er op dit moment te wachten op behandeling? Is er een specifieke reden voor het grote aantal bezwaarschriften op dit moment?
Het grote aantal bezwaarschriften wordt veroorzaakt door de campagne Tijdige Aangifte, het in relatief korte tijd ambtshalve opleggen van aanslagen Inkomensheffing over meerdere jaren (2008, 2009 en 2010) en door het verscherpte boetebeleid. Deze maatregelen hebben geleid tot een toename van het aantal bezwaren. De voorraad bezwaarschriften Inkomensheffing naar de stand van 16 februari jongstleden bedraagt 61 000.
Wat is de normale behandelcapaciteit van de Belastingdienst?
De normale behandelcapaciteit fluctueert en is afhankelijk van het aanbod aan bezwaarschriften. In 2011 zijn ruim 820 fte ingezet op de behandeling van alle bezwaarschriften.
De behandeltijd per soort bezwaar is onder meer afhankelijk van de doelgroep (particulier of ondernemer) en de aard van het bezwaar. Bezwaren tegen een correctie vergen meestal veel tijd, aanvullingen op een aangifte zijn in korte tijd af te doen. De samenstelling van de voorraad en het werkaanbod bepalen de benodigde capaciteit. Uitgangspunt hierbij is een zodanige capaciteitsinzet, dat het aantal bezwaarschriften niet oploopt tot boven de reguliere voorraad.
Binnen hoeveel tijd kunnen deze bezwaarschriften worden afgehandeld?
Het is de bedoeling om de tijdelijke piek in de voorraad bezwaarschriften per 1 september aanstaande te hebben weggewerkt.
Heeft de Belastingdienst doorgaans voldoende capaciteit om binnenkomende bezwaarschriften tijdig te behandelen? In welke mate wordt de capaciteit aangetast door de bezuinigingen die de Belastingdienst zijn opgelegd?
De Belastingdienst is in staat om de reguliere stroom bezwaarschriften af te doen. Zoals bij elke piekbelasting die niet binnen de bestaande capaciteit kan worden opgevangen wordt – door interne herprioritering en herverdeling tussen de kantoren onderling – tijdelijk extra capaciteit vrijgemaakt om het proces van bezwaarbehandeling in goede banen te leiden.
De bezuinigingen die aan de Belastingdienst zijn opgelegd worden ingevuld via de sporen vereenvoudiging van wet- en regelgeving en efficiencymaatregelen. Uitgangspunt hierbij is dat de invulling niet ten koste gaat van de dienstverlening van de Belastingdienst en van de rechtshandhaving, waar de bezwaarbehandeling onderdeel van uitmaakt.
De lijnen waarlangs ik de bezuinigingen de komende tijd vorm wil geven heb ik uw Kamer gemeld in de brief van 3 februari jongstleden en in het daaropvolgende Algemeen Overleg Belastingdienst van 9 februari.
Hoe garandeert u dat mensen tijdig een antwoord krijgen op hun bezwaren?
Zie de maatregelen die zijn opgenomen in het antwoord op vraag 3, 5 en 6.
De geheimhouding van de agenda's van de ministerraad |
|
Mariko Peters (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Is het bericht1 waar dat u zich voorneemt om onderwerpen van de agenda van de ministerraad te schrappen indien zij voortijdig naar buiten komen om te voorkomen dat bewindslieden die dag «pronken» met hun nieuws?
In reactie op vragen vanuit de media over de juistheid van dit bericht heb ik op 10 februari jl., zonder in te gaan op aanpak of overwegingen, opgemerkt dat het mogelijk is dat onderwerpen van de agenda worden afgevoerd.
Deelt u de mening dat overheidsinformatie in beginsel openbaar hoort te zijn? Zo ja, waarom neemt u daar blijkens uw voornemen afstand van?
De toegang tot overheidsinformatie is geregeld in art. 110 van de Grondwet en verder uitgewerkt in de Wet openbaarheid van bestuur en bepalingen inzake openbaarheid en geheimhouding in andere wetten en regels.
Is het u bekend dat vrijwel alle bestuurscolleges, van lokaal niveau tot aan de Europese Raden, voorafgaand aan hun vergaderingen een agenda openbaar maken? Zo ja, waarom neemt u daar geen voorbeeld aan?
De Gemeentewet, de Provinciewet en de EU-verdragen bevatten geen voorschriften die bestuurscolleges verplichten tot openbaarmaking van agenda’s.
Herinnert u zich de uitspraak van de Raad van State inzake de openbaarmaking van de notulen en agenda’s van de ministerraad inzake de aanloop naar de oorlog in Irak?2 Zo ja, hoe verhoudt zich uw voornemen tot het oordeel van de Raad van State dat niet staande kan worden gehouden dat openbaarmaking van louter procedurele afspraken het besluitvormingsproces zou kunnen frustreren of forceren?
De uitspraak van de Raad van State had geen betrekking op de agenda’s van de ministerraad.
Deelt u de mening dat hieruit voortvloeit dat agenda’s van de (Rijks)ministerraad in beginsel vooraf openbaar gemaakt moeten worden, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn maatregelen te treffen om de agenda’s van de (Rijks)ministerraad voortaan voorafgaande aan de vergadering te publiceren?
Nee. De functie van de agenda van de ministerraad is het faciliteren van het intern beraad van de ministerraad. Openbaarmaking van de geagendeerde onderwerpen belemmert de open en ongedwongen beraadslaging tussen de leden van de raad die de besluitvorming ten goede komt.
De inzet van BOA’s |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat u bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) meer politietaken uit wilt laten voeren?1
Gemeenten hebben een eigenstandige taak naast de politie waar het gaat om optreden tegen overlast en verloedering. Daarvoor kunnen zij boa’s inzetten. Boa's zijn geen vervanging of concurrent van de politie, maar een exponent van de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken. Tot die openbare ruimte horen ook winkelgebieden.
In deze winkelgebieden zijn veelal al boa’s aanwezig, die bevoegdheden hebben om op te treden tegen allerlei vormen van overlast en verloedering in het winkelgebied. Deze «winkelboa’s» krijgen de bevoegdheid om bepaalde handelingen te verrichten ten aanzien van winkeldiefstal. De boa’s worden alleen ingezet bij een winkeldiefstal waar geen geweld bij is gebruikt. Mocht er gedurende het proces alsnog geweld voorkomen, wordt de politie ingeschakeld. De boa kan onder meer worden ingezet bij het opnemen van de aangifte, het opmaken van een proces verbaal van bevindingen en het vervoeren van de winkeldief naar het politiebureau. De hulpofficier van justitie beslist of de aanhouding rechtmatig is en vaardigt de strafbeschikking uit.
Welke taken moeten zij precies gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest u ervoor om BOA’s meer politietaken uit te laten voeren? Welke problemen bij de politieorganisatie worden hiermee opgelost?
Politiecapaciteit is per definitie schaars. Er moet dus intelligent en efficiënt worden omgesprongen met alle beschikbare capaciteit van de politie en van andere handhavingsdiensten. Juist omdat in winkelgebieden soms intensief toezicht plaatsvindt door boa’s, is het effectief om de inzet van boa’s bij een veelvoorkomend delict als winkeldiefstal te beproeven. De boa die optreedt in winkelgebieden en aldaar overlastfeiten en andere «kleine ergernissen» in de buitenruimte (APV-feiten) aanpakt, heeft bevoegdheden in het kader van domein 1 van de buitengewone opsporingsambtenaar. Dit (bestaande) bevoegdhedenpakket wordt uitgebreid met de mogelijkheid om in de betreffende winkelgebieden ook op te treden bij eenvoudige winkeldiefstal zonder geweld. Bepaalde handelingen kunnen daarbij dan van de politie worden overgenomen. Daarmee wordt de veiligheid in het winkelgebied verder verhoogd omdat een grotere handhavingsdichtheid ontstaat. Het is aan de driehoek om deze totale handhavingscapaciteit op een effectieve manier in te zetten.
Speelt een tekort aan agenten een rol in uw besluit? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om het aantal agenten te verhogen?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke eisen moeten BOA’s voldoen die politietaken uit gaan voeren? Krijgen zij hiervoor extra opleiding en/of training?
Alle boa’s moeten een specifiek boa-examen doen. Deze exameneisen worden dit jaar aangevuld met vaardigheden op het terrein van conflictbeheersing en gesprekstechnieken. Daarnaast wordt in 2012 een traject voor permanente educatie met aanvullende bekwaamheidseisen ingevoerd voor boa’s werkzaam in het domein Openbare Ruimte. De boa’s die gaan deelnemen aan de proef met de boa in winkelgebieden moeten een aanvullende module doorlopen gericht op de aanpak van winkeldiefstal.
Deelt u de vrees dat uw plan ten koste gaat van de kwaliteit van het politiewerk, aangezien politieagenten veel beter opgeleid zijn voor dergelijke taken dan BOA’s? Zo ja, waarom kiest u dan toch voor de inzet van BOA’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze vrees niet. De inzet van boa’s in winkelgebieden dient als aanvulling op de inzet van de politie en komt niet in de plaats van de politie. De winkelboa’s krijgen ook een aanvullende module gericht op winkeldiefstal, naast hun algemene boa opleiding. De overige eisen ten aanzien van bekwaamheid, uitoefening van bevoegdheden en wetskennis, zoals vastgelegd in de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar, gelden onverkort.
Wat is uw reactie op de kritiek van de politiebonden dat uw plan leidt tot versnippering van de veiligheidsstructuur en meer bureaucratie?
Ik ben van mening dat door de inzet van boa’s bij winkeldiefstallen de totaal beschikbare handhavingscapaciteit (politie en boa’s) op een effectieve en efficiënte wijze wordt ingezet.
Het oprukken van ‘Ndrangheta in de Nederlandse samenleving' |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Villa VPRO van dinsdag 14 februari 2012, waarin naar voren werd gebracht hoe ernstig en gevaarlijk de aanwezigheid van de «Ndrangheta in Nederland is?
Ja.
Deelt u deze constatering? Zo nee, waarom niet?
Uit het in de VPRO-uitzending genoemde rapport van het Korps Landelijk Politiediensten volgt dat er aanwijzingen zijn dat op zijn minst enkele leden van de «Ndrangheta ook hier te lande betrokken zijn bij drugshandel, witwassen, daaraan gerelateerde oplichtingspraktijken en wapenhandel.
Deelt u tevens de constatering dat Nederland geen inzicht heeft of onvoldoende inzicht heeft in de activiteiten van «Ndrangheta in Nederland en dat de Nederlandse politie en justitie geen of onvoldoende zicht hebben op de aanwezigheid van «Ndrangheta in de diverse lagen van de Nederlandse maatschappij? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de kennis over de «Ndrangheta (en overige maffia) niet versnipperd maar juist geconcentreerd en inzichtelijk moet zijn en dat specifieke onderzoeks- en opsporingscapaciteit nodig is die gericht is op de aanwezigheid van «Ndrangheta? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren (2008–2011) is er flink geïnvesteerd in de samenwerking tussen de Nederlandse en Italiaanse politie en justitie op het gebied van georganiseerde criminaliteit. Deze samenwerking is versterkt door de plaatsing van een Liason Officer in Italië en door afspraken met de anti-maffia-afdeling van het Italiaanse Openbaar Ministerie. Dat heeft geleid tot meer inzicht in de verblijfplaatsen en activiteiten van maffialeden en tot de opsporing en aanhouding van een aantal belangrijke voortvluchtige maffialeden. De uitwisseling van informatie heeft ook geleid tot diverse opsporingsonderzoeken in Nederland.
De verschillende verschijningsvormen van internationale, georganiseerde- en zware criminaliteit, waaronder de criminele activiteiten van de «Ndrangheta, dienen niet geïsoleerd maar in onderlinge samenhang te worden bestreden. Juist om die reden is de aanpak van de georganiseerde misdaad, alsmede de daarbij behorende onderzoeks- en opsporingscapaciteit, bij de Dienst Nationale Recherche en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie belegd. Deze organisaties onderhouden een goede informatiepositie op de belangrijkste criminele fenomenen zoals in beeld gebracht in het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB) en verrichten opsporingsonderzoeken waar mogelijk. Zo komen ook de criminele activiteiten van de Italiaanse maffia in beeld en worden ze opgespoord en vervolgd.
De ervaring en analyse wijst uit dat de maffia niet alleen en zelfstandig opereert, maar samenwerking zoekt in bijvoorbeeld Nederland met de (leden van de) zogenaamde Hollandse netwerken en met criminele organisaties uit onder meer Zuid-Amerika. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2012 heb aangegeven is er dan ook geen reden om binnen de Nationale Recherche een speciaal opsporingsteam voor de aanpak van de Italiaanse maffia in te stellen, omdat juist dat tot versnippering zal leiden. Wel is van belang dat de desbetreffende problematiek nog eens goed tegen het licht wordt gehouden. Dit zal worden gedaan door een gemengde werkgroep verbonden aan de Nationale recherche, met deelname van o.a. de belastingdienst en de FIOD.
Hoe groot acht u de kans dat «Ndrangheta is geïnfiltreerd of zal infiltreren in de Nederlandse overheid, mede in het licht van hun werkwijze in Italie en elders? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland zijn er tot op heden geen aanwijzingen die duiden op infiltratie van de «Ndrangheta binnen de Nederlandse overheid. Politie en justitie blijven wel waakzaam op signalen van infiltratie en ondermijning.
Hoe kan de Nationale Recherche zicht hebben op de Italiaanse maffia, in het bijzonder de «Ndrangheta, als in de politiesystemen geen koppeling gelegd wordt tussen criminele activiteiten en leden van de «Ndrangheta?
Om zicht te krijgen op de criminele activiteiten van leden van de «Ndrangheta verrichten de dienst Nationale Recherche en het Landelijk Parket (strafrechtelijk) onderzoek. Door diepgaand onderzoek wordt inzichtelijk welke groeperingen zich met welke vorm van georganiseerde criminaliteit bezighouden. Daarbij wordt op basis van de politiesystemen uiteraard gekeken naar betrokkenheid van leden van de «Ndrangheta bij criminele activiteiten.
Deelt u de mening dat in Nederland een helikopterview ontbreekt? Zo nee, waaruit blijkt dat Nederland een duidelijk overzicht heeft van het reilen en zeilen van «Ndrangheta?
Ik deel die mening niet. De helikopterview wordt in Nederland geborgd middels het NDB. Daarin worden de belangrijkste criminele dreigingen en bijbehorende ondermijnende effecten benoemd. Nieuwe criminele fenomenen worden in het NDB beoordeeld op grond van hun dreiging. Ook signalen van criminele activiteiten van de Italiaanse maffia worden daarin opgepikt. Deze worden vervolgens in hun volle omvang beoordeeld, waarna opsporingsonderzoeken of andere interventies worden gestart.
Deelt u de mening dat hetgeen in de uitzending aan de orde is gesteld aanleiding geeft om te veronderstellen dat de praktijken van de «Ndrangheta in Nederland in hoge mate de rechtsorde bedreigen? Zo ja, deelt u dan ook de sense of urgency die daaruit spreekt? Welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat tot de buitenlandse bronnen die melding hebben gemaakt van de aanwezigheid van «Ndrangheta in Nederland?
De criminele activiteiten van leden van de «Ndrangheta bedreigen, net als alle andere vormen van georganiseerde misdaad, de Nederlandse rechtsorde. Politie en justitie zijn zich terdege bewust van de ondermijnende effecten van de internationale georganiseerde criminaliteit, waaronder de «Ndrangheta, en zijn daar uitermate waakzaam op. De huidige werkwijzen van politie en justitie, waaronder het NDB, ondervangen op adequate wijze de dreiging van nieuwe criminele fenomenen en koppelen daar de prioritering van opsporingsonderzoeken aan.
Bent u bereid om, indien de Kamer dat verzoekt, de opstellers van het rapport toestemming te geven in vertrouwen met de Kamer te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het rapport had voor de Dienst Nationale Recherche en het Openbaar Ministerie tot doel om meer inzicht te krijgen in de activiteiten van de «Ndrangheta in Nederland. Ik heb u op 13 februari 2012 een publieksversie daarvan toegestuurd. Ik zie op dit moment geen noodzaak om de Kamer daarnaast nog met de opstellers van het rapport vertrouwelijk in gesprek te laten gaan maar wacht een standpunt van de Kamer terzake af.
Wat gaat u doen met het advies in het rapport om diepgaand onderzoek te doen naar de Ndrangheta?
De aanpak van de georganiseerde criminaliteit, waaronder de activiteiten van de «Ndrangheta, blijft onverkort prioriteit. Waar mogelijk zullen Italiaanse maffialeden die in Nederland aanwezig zijn tegemoet worden getreden met een gecombineerde politiële, justitiële en fiscale aanpak.
De voortvarendheid waarmee de Belastingdienst huiseigenaren van dienst is bij het achterhalen van de hoogte van het inkomen van achteloze huurders |
|
Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat de Belastingdienst reeds een online webtool met handleiding heeft ontwikkeld en geactiveerd waarmee verhuurders kunnen inzien of een bewoner c.q. huishouden op een bepaald adres een verzamelinkomen heeft boven of onder de 43 000 euro?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze serviceverlening van de Belastingdienst een wettige basis ontbeert? Kunt u uw antwoord toelichten en daarnaast ook toelichten waarom deze webtool nu al reeds is gerealiseerd en geactiveerd?
Deze mening deel ik niet. De Staatssecretaris van Financiën heeft de Belastingdienst ontheven van de geheimhoudingsplicht, zodat het de Belastingdienst vooruitlopend op de inwerkingtreding van de voorgestelde wetswijziging toegestaan is om de relevante inkomensverklaring te verstrekken aan verhuurders. De ontheffing is gebaseerd op artikel 67 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De ontheffing heeft betrekking op de periode tot aan de verwachte datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel, 1 juli 2012. Verhuurders kunnen de inkomensafhankelijke huurverhoging voorstellen per 1 juli 2012 en dergelijke huurverhogingsvoorstellen moeten vóór 1 mei bij huurders worden ingediend. Verhuurders mogen de inkomensafhankelijke huurverhoging per 1 juli a.s. uiteindelijk niet doorvoeren als blijkt dat het wetsvoorstel niet is aangenomen door het parlement vóór 1 juli a.s.
Kunt u garanderen dat de inkomensgegevens die worden opgevraagd via de door de Belastingdienst omschreven werkwijze2, alleen kunnen worden opgevraagd en toegepast door een verhuurder die daadwerkelijk voornemens is om de eigen huurder een boven-inflatoire verhoging van de huur op te leggen, zoals in de voorliggende Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van inkomen) mogelijk zal worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verhuurders/eigenaars kunnen alleen informatie verkrijgen die betrekking heeft op woningen waarvan zij verhuurder/eigenaar zijn. Dit wordt ook op adresniveau gecontroleerd.
Verhuurders mogen de informatie alleen maar voor dat doel opvragen. Dit is geregeld in het wetsvoorstel en een uitdrukkelijke voorwaarde bij de geldende ontheffing van de geheimhoudingsplicht. Verhuurders moeten vooraf akkoord gaan met de gebruiksvoorwaarden voor het aanvragen van inkomensverklaringen en in die gebruiksvoorwaarden is expliciet bedongen dat de verhuurder de gegevens alleen gebruikt voor het al dan niet voorstellen van een boveninflatoire huurverhoging.
Is het technisch mogelijk voor een verhuurder om via de webtool van de Belastingdienst inkomensgegevens te achterhalen van huurders die bij een andere verhuurder huren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de voorgenomen werkwijze van de Belastingdienst in strijd is met de privacywetgeving die in Nederland geldt omdat de Belastingdienst de deur openzet voor alle verhuurders in Nederland om op kinderlijke eenvoudige wijze inkomensgegevens van welke huurder en eventuele medebewoners te achterhalen?
Deze mening deel ik niet. De verstrekking van de inkomensverklaring is geregeld in de ontheffing geheimhoudingsplicht met de daarbij horende voorwaarden conform het wetsvoorstel. Daarnaast wordt alleen de noodzakelijke informatie verstrekt. De informatie beperkt zich namelijk tot het antwoord op de vraag of het huishoudinkomen al dan niet meer bedraagt dan € 43 000. Als het hoger is dan € 43 000 wordt tevens aangegeven op hoeveel personen dat huishoudinkomen betrekking heeft, zodat het voor de huurder die wordt geconfronteerd met de inkomensafhankelijke huurverhoging duidelijk is dat niet alleen zijn inkomen relevant is, maar ook het inkomen van de medebewoners.
De verklaring is niet herleidbaar tot het individuele inkomen van een natuurlijk persoon.
Kunt u aangeven wat u zelf allemaal onder potentieel misbruik van deze service en aangeleverde data vindt vallen? Kunt u dan ook omschrijven hoe het controlemechanisme eruit ziet dat u hanteert om het door u geschetste misbruik te voorkomen?
Elk ander gebruik dan voor het al dan niet doen van een boveninflatoir huurverhogingsvoorstel, is misbruik. Het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (33 129) geeft in artikel II onder E een regeling voor de bescherming van persoonsgegevens:
«In de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk IIIA. BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
Artikel 19a
Gebruik van de informatie voor een ander doel is onrechtmatig. De Belastingdienst kan bij constatering daarvan optreden. De Belastingdienst en ook gedupeerde derden hebben de mogelijkheid om een procedure tegen de verhuurder aan te spannen, eventueel een kort geding.
Ook kan de toezichthouder, het College bescherming persoonsgegevens, worden ingelicht.
Tenslotte is er ook een strafsanctie: artikel 272 Wetboek van Strafrecht .
Gedupeerden kunnen dus ook aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. De FIOD is – naast de politie – bevoegd ter zake het opsporingsonderzoek te verrichten.
Kunt u aangeven hoe u erop toeziet dat de verhuurder de aangeleverde data vertrouwelijk behandelt? Kunt u aangeven welke handhavingsinstantie extra capaciteit zal gaan inzetten voor de naleving van de privacywaarborgen die u al dan niet heeft gesteld? Als er geen extra capaciteit voor handhaving wordt ingesteld, welke huidige handhavingstaken zullen dan minder worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
Odfjell |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u geschrokken van het feit dat bij Odfjell bij jaarlijkse Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO)-controles gezamenlijk 64 overtredingen zijn geconstateerd?
Het betreft een overzicht van overtredingen over een periode van meerdere jaren en overtredingen van allerlei aard. Ik ben blij dat de inspectiediensten de overtredingen vaststellen. Dat geeft aan dat ze er bovenop zitten.
Kunt u de details geven van elke geconstateerde overtreding zoals genoemd onder vraag drie en vijf van de eerder gestelde vragen d.d. 26 januari 2012 (aard van de overtreding, tijdstip van de overtreding, gevaar dat er uit voortvloeide)?1
In onderstaande tabel treft u de details aan.
Aard van de overtreding
Tijdstip overtreding
Voortvloeiend gevaar
Overtreding omgevingsvergunning m.b.t. hydranten
December 2005
Repressieve beheersing risico’s
Overtreding omgevingsvergunning: zeecontainers aanwezig die onvergund zijn
December 2005
Onvoldoende zicht op veiligheid van opslag
Ontbreken van onderhoudsprogramma voor onderhoud aan preventieve en repressieve incidentenbestrijdingsmiddelen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Onderhoud veiligheidskleppen niet opgenomen in onderhoud- en beheerssysteem
Juni 2007
Onvoldoende borging van jaarlijks onderhoud
Veiligheidsmanagementsysteem is slecht geïmplementeerd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding omgevingsvergunning: aantasting integriteit van tankputdijken
Juni 2007
Gevaar dat tankputdijk faalt
Onderhoudsprogramma van koel- en blussystemen is onvoldoende om de integriteit van deze systemen te garanderen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Vergunningvoorschrift over live-test koel- en blussystemen is strijdig met algemene bepaling
Juni 2007
Goede werking koel- en blussystemen is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: bediening van blus-, schuim- en sproei-installaties dient buiten hittestralingscontour geplaatst te zijn
Juni 2007
Goede werking blus-, schuim- en sproei-installaties is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: fireproofing van kolom C1101 unit 5 is op diverse plaatsen gescheurd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Preventief onderhoud wordt onvoldoende gepland, uitgevoerd en geëvalueerd
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift over inspectie drukventielen
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift: gasdetectiesysteem bij RCC is niet volgens milieuvergunning op percentage van onderste explosiegrens afgesteld
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat tijdig kan worden opgetreden bij ontsnappen gas bij RCC
Overtreding vergunningvoorschrift over gasdetectie bij RCC inzake keuze van ijkgas
Augustus 2008
Risico dat explosiegevaarmeters niet te allen tijde de aanwezigheid van bepaalde concentraties van andersoortig dan apolair brandbaar gas of damp detecteren
MRA is onvolledig en onjuist
November 2011
Onvoldoende duidelijk of alle maatregelen zijn getroffen om zware ongevallen te voorkomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek en een systematisch onderhouds- en inspectieprogramma m.b.t. tankputdijken
November 2011
Gebrekkig onderhoud kan tot gevaarlijke situatie leiden
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal leidingen is niet voorzien van eindcaps dan wel blindflenzen
November 2011
Gevaar van lekkage
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal IBC’s met gevaarlijke stoffen wordt niet overeenkomstig de vergunning opgeslagen
November 2011
Niet alle maatregelen ter voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu zijn genomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek t.a.v. tankseals
November 2011
Gevaar van ongewenste dampvorming
Kunt u de details geven van elke melding of geconstateerd lek van gevaarlijke stoffen bij Odfjell, inclusief de datum, de vrijgekomen stof en de hoeveelheid (bijvoorbeeld 17/12/2009, fosforzuur, 10 ton)?
In de bijlagen treft u twee overzichten aan van de meldingen die vanaf 1 januari 2009 zijn binnengekomen bij de DCMR-meldkamer.2
Daarnaast zijn er meldingen van Odfjell zelf gekomen met betrekking tot druppellekkage aan ketelwagons die binnen komen. De hoeveelheden kunnen niet worden aangegeven, omdat het druppels per minuut betreffen. Het gaat om minimale hoeveelheden.
Kunt u de BRZO-rapportages van 2009, 2010 en 2011 over Odfjell aan de Kamer doen toekomen? Op hoeveel van de relevante elementen in het Veiligheidsbeheerssysteem scoorde het bedrijf slecht in die jaren?
Het is aan het betrokken bevoegd gezag om de rapporten openbaar te maken met in achtneming van de voor openbaarmaking geldende regels.
De inspectie in september 2009 leverde geen slechte score op geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in maart 2010 is op twee relevante elementen slecht gescoord.
Tijdens de inspectie november 2010 is geen slechte score geconstateerd op de geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in 2011 is bij Odfjell op vier relevante VBS elementen slecht gescoord.
Veelal is naast de aangegeven slechte scores in dermate frequentie op matig gescoord dat frequent handhaving is ingezet.
Waarom is het bedrijf niet opgenomen in de selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO-bedrijven, die u op 30 juni 2011 heeft gepubliceerd?
De selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO is tot stand gekomen op basis van de beoordeling van vijf elementen van het Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) tijdens BRZO-inspecties in 2009 en 2010. Bij de firma Odfjell is door het bevoegd gezag in die periode van die vijf onderdelen alleen het onderdeel «Beheersing van de uitvoering» als «Slecht» beoordeeld. Odfjell is daardoor inde eerste fase van het onderzoek wel geselecteerd. De tweede fase van de Quickscan BRZOwas gericht opbedrijven die voor minimaal 2 elementen als «Slecht» beoordeeld zijn. De gepubliceerde lijst van bedrijven heeft alleen betrekking op de bedrijven die in de tweede fase zijn geselecteerd.
Wat is de inspectiefrequentie per jaar geweest bij Odfjell van zowel de BRZO-controles en van DCMR-bezoeken, sinds het bedrijf in 2008 is geclassificeerd als achterblijver?
Er heeft zeer regelmatig contact plaatsgevonden tussen de DCMR en het bedrijf. BRZO-inspecties, gezamenlijk met andere overheden, hebben jaarlijks plaatsgevonden. In 2010 is tweemaal een inspectie gehouden.
Reguliere controlebezoeken hebben vaker plaatsgevonden, sinds het vierde kwartaal van 2011 bijna wekelijks.
De inspecties van Inspectie SZW vanaf 2008 tot 2012 hebben plaats gevonden in augustus 2008, september 2009, maart 2010, november 2010, oktober 2011 en december 2011. Dat komt neer op een frequentie van ongeveer eens per anderhalf jaar. Bij de meeste van deze inspecties is het bedrijf per inspectie meerdere dagen bezocht.
Indien bij een inspectie van een bedrijf herhaaldelijk overtredingen en tekortkomingen gevonden worden en er, ondanks jarenlange classificatie als achterblijver, nog steeds geen veilige situatie is, is het dan mogelijk dat de toezichthoudende instanties aansprakelijk kunnen worden gesteld bij een groot ongeluk dat rechtstreeks voortvloeit uit deze tekortkomingen en overtredingen?
Ja, dat kan.
Klopt het dat inspecteurs het terrein van Odfjell niet durfden te betreden vier maanden geleden?2
Op basis van een onderzoek dat door een bedrijf in opdracht van DCMR is uitgevoerd voordat de periodieke inspectie plaatsvond, bestond het vermoeden dat er ongecontroleerde benzeenemissies op het terrein aanwezig waren. Voorafgaand aan de inspectie is door de inspectieleider van DCMR aan Odfjell gevraagd of er veilig op het terrein geïnspecteerd kon worden. Dit werd door Odfjell bevestigd, echter niet gestaafd met meetresultaten.
Inspecties bestaan uit meerdere onderdelen, variërend van een fysieke controle van een installatie of relevant onderdeel tot onderzoek van documentatie en het houden van interviews. De Inspectie SZW voert als intern beleid dat medewerkers in beginsel zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen hun werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren. Aangezien Odfjell niet het juiste zicht kon geven op mogelijk aanwezige concentraties gevaarlijke stoffen op eventueel te inspecteren installatie-onderdelen, is op één inspectiedag besloten de inspectie te beperken tot een documentcontrole en het houden van interviews.
Hoe lang hebben inspecteurs het terrein van het bedrijf niet betreden en welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de weigering van inspecteurs om het bedrijf te betreden?
De inspecteurs van de Inspectie SZW hebben één dag geen fysieke controles uitgevoerd.
Beide inspecteurs van DCMR en Veiligheidsregio hebben op 5 oktober 2011 wel het terrein betreden.
DCMR geeft aan dat in oktober en november 2011 diverse inspecties hebben plaatsgevonden bij Odfjell in het kader van het BRZO.
Kunt u garanderen dat er bij Odfjell op dit moment op een zodanige wijze gewerkt wordt dat er geen gevaar optreedt voor werknemers, inspecteurs en mensen die in de buurt van Odfjell werken of wonen?
Die garantie is niet te geven. Er is altijd sprake van enig risico.
Wat zijn de mogelijkheden om de kosten van toezicht en handhaving te verhalen op het bedrijf Odfjell? Deelt u de mening dat kostenverhaal wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In Nederland kunnen nalevingscontroles in beginsel niet verhaald worden. Daarvoor is een wetswijziging nodig.
Kunt u de vragen voor 5 maart beantwoorden in verband met het AO op 6 maart over deze materie?
Ik doe mijn uiterste best om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat "de controle op medicijngebruik van ouderen faalt" |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Controle medicijngebruik ouderen faalt»?1
Zoals het artikel al aangeeft, is het van belang dat oudere patiënten die meer dan 5 geneesmiddelen gebruiken voldoende gemonitord worden door arts en apotheker in hun geneesmiddelengebruik. Ik onderschrijf het belang hiervan. De reden dat slechts één derde van de apothekers hier kennelijk oog voor heeft, is mij niet bekend.
Wat is de reden dat maar eenderde van de apothekers oog heeft voor een jaarlijkse controle van de samenstelling en noodzakelijkheid van medicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverzekeraars kopen momenteel medicatiechecks in bij apothekers, en hoeveel zorgverzekeraars doen dit niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Welke prestaties precies zijn gecontracteerd, tegen welke condities en door welke zorgverzekeraar, is mij nog niet bekend. Dit geldt dus ook voor de prestatie medicatiebeoordeling. Ik merk wel op dat het hier deels om concurrentiegevoelige informatie gaat die ik niet zonder meer naar buiten zou kunnen brengen als ik er wel over beschikte. Bekend is dat de grote zorgverzekeraars in de polisvoorwaarden de vergoeding van medicatiechecks hebben opgenomen. De Nederlandse Zorgautoriteit zal in april dit jaar een quickscan uitvoeren die meer informatie zal geven over de exacte contracteergraad en over welke prestaties zijn gecontracteerd. Eind 2012 verwacht ik een marktscan van de NZa die meer gegevens bevat en die uitsluitsel zal bieden: extra onderzoek is daarom niet nodig. Volledigheidshalve verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het AO Zorgverzekeringswet van 18 januari jl. waarbij is ingegaan op de eerste resultaten van de contractering na de introductie van vrije tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen voor apotheekhoudenden.
Deelt u de mening dat een controle van de medicijnen een grote bijdrage levert aan de gezondheid van mensen, zo een controle eveneens kostenbesparend werkt en dat dit een logische taak is van de apotheker? Zo ja, bent u bereid bij mensen boven de 65 jaar en bij een gebruik van 5 of meer medicijnen, een jaarlijkse controle van de medicatiesamenstelling te vergoeden? Zo ja, wanneer gaat u deze instellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een dergelijke controle een grote bijdrage kan leveren aan medicatieveiligheid. Een dergelijke controle zou per saldo kostenbesparend kunnen werken, tegelijkertijd kan het ook mogelijk zijn dat door controle er juist nieuwe geneesmiddelen worden toegevoegd. Het primaire doel in de medicatiecheck is gelegen in het beter monitoren van de patiënt, waardoor de medicatieveiligheid verbetert en mogelijk ziekenhuisopnames worden voorkomen.
Met het oog hierop heb ik reeds met ingang van 2011 de aanspraak op farmaceutische zorg losgekoppeld van de levering van een concreet geneesmiddel. Daardoor kan ook deze zorginhoudelijke inbreng vanuit de apotheker – in samen-spraak met de arts – apart worden geleverd en vergoed aan deze doelgroep. Met deze randvoorwaarde heb ik de apothekers en zorgverzekeraars in staat gesteld hierover nadere afspraken te maken.
Bent u ermee bekend dat zorgverzekeraars medicatie door postorderbedrijven laten bezorgen, waardoor er geen zicht meer is op de samenstelling voorgeschreven medicijnen? Bent u bereid uit te zoeken hoevaak dit gebeurt, en of het mogelijk is dat postorderbedrijven óók aan nazorg gaan doen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren?
Het is mij bekend dat sommige patiënten kiezen voor het afleveren van geneesmiddelen door landelijk werkende apotheken en dat sommige zorgverzekeraars contracten met hen zijn aangegaan. Dit zijn apotheken die aan alle vereisten van de Geneesmiddelenwet voldoen. Zij leveren de receptgeneesmiddelen aan de patiënten thuis af. De landelijk werkende apotheken zijn aan dezelfde voorwaarden gebonden als de reguliere apotheekhoudenden. Dit fenomeen is niet nieuw en de Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht op de uitoefening.
Vindt u het verantwoord dat ruim 60% van de (huis)artsen en 80% van de apothekers géén navraag doen naar medicatie die ouderen zélf kopen? Waarom wordt hier niet op gecontroleerd?
Ik ben van opvatting dat er bij het voorschrijven en afleveren van medicatie een goed beeld moet zijn van het actuele medicatiegebruik van de patiënt zodat een goede afweging gemaakt kan worden. Ook het gebruik van zelfzorgmedicatie hoort daarbij. De beroepsgroepen zelf onderschrijven het belang daarvan zelf ook. Zij hebben in 2010 de richtlijn Medicatieoverdracht in de keten vastgesteld waarin deze lijn is vastgelegd. Deze richtlijn is zorgbreed door 16 partijen onderschreven en wordt nu geïmplementeerd.
Deelt u de mening dat de navraag naar zelfgekochte medicatie van groot belang is, doordat de combinatie van verschillende soorten medicatie zonder toezicht gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid van ouderen?
Ja.
Traumahelikopters |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Traumahelikopter heeft geen meerwaarde»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat de traumahelikopter geen bewezen meerwaarde heeft boven het reguliere ambulancevervoer?
Daar denk ik anders over, die conclusie kan naar mijn idee niet worden getrokken. Het betreft een onderzoek naar de effectiviteit van de traumahelikopter op basis van een relatief oude en beperkte onderzoekspopulatie. Er zijn geen data van de andere Mobiele Medische Teams (MMT) in Nederland betrokken bij het onderzoek. Ook zijn er nog wel andere opmerkingen te maken bij het onderzoek. Daarom kan naar mijn mening op basis van dit onderzoek geen algemene conclusie worden getrokken over de meerwaarde van de inzet van een traumahelikopter.
Is in de afweging van deze onderzoekers meegenomen dat de traumahelikopters over het algemeen slachtoffers van zware ongevallen met ernstig letsel vervoeren?
Traumahelikopters vervoeren in het algemeen het mobiel medisch team, dat bestaat uit een medisch specialist en een gespecialiseerd verpleegkundige, naar de plek van het ongeval om ter plekke snel medisch noodzakelijke handelingen te kunnen verrichten. Het vervoer van de patiënt naar de spoedeisende hulpafdeling van het ziekenhuis gebeurt in de meeste gevallen door een ambulance. In bijzondere omstandigheden wordt de patiënt vervoerd per helikopter. Het betreft inderdaad vooral zware medische aandoeningen.
Welke argumenten liggen aan de beslissing ten grondslag om van ambulance op te schalen naar traumahelikopter, en gebeurt dit in het hele land op dezelfde wijze?
De inzet van de MMT is een aanvulling op ambulancezorg. De traumahelikopter wordt ingezet wanneer er een grote kans bestaat dat er bepaalde handelingen moeten worden verricht waar het ambulancepersoneel niet toe bevoegd is. Uit de literatuur blijkt dat de helikopter vooral wordt ingezet bij patiënten met een neurotrauma, instabiele thorax en buikletsels, brandwonden en amputaties. De meldkamers ambulancezorg beslissen over de noodzaak voor het inzetten van de traumahelikopter. Soms besluit men meteen al tot inzet op basis van de ernst van de melding, soms op verzoek van het ambulancepersoneel ter plaatse. Die inzet gebeurde tot voor kort nog niet op basis van landelijke inzetcriteria. Deze zijn inmiddels ontwikkeld in samenwerking tussen Ambulancezorg Nederland en het Landelijk Netwerk Acute Zorg (de koepel waar de traumacentra onder vallen). Deze inzetcriteria vormen de basis voor de beslissing in alle meldkamers ambulancezorg.
Deelt u de conclusie dat de afstand tot het ziekenhuis geen rol speelt in de keuze voor de traumahelikopter? Verandert de mogelijke meerwaarde van deze faciliteit als afstanden tot een Spoedeisende Hulp in de toekomst wellicht toch groter worden?
In het algemeen geldt voor de inzet van de traumahelikopter een medisch inhoudelijke afweging, zoals in antwoord 4 is aangegeven. In bijzondere omstandigheden kan de bereikbaarheid en daarmee de afstand tot het ziekenhuis een rol spelen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het vervoer van patiënten vanaf de wadden eilanden. Als de bereikbaarheid van een spoedeisende hulp in de toekomst verandert, moet goed nagedacht worden hoe dat regionaal opgelost kan worden. Dat zou kunnen door een extra ambulance in te zetten, zoals in Walcheren en Dokkum is gebeurd. Het vervoeren van patiënten per ambulancehelikopter (niet zijnde een traumahelikopter) in dunbevolkte gebieden zou ook een mogelijkheid kunnen zijn. Maar dergelijke nieuwe faciliteiten moeten altijd in de context van een specifieke regio worden beoordeeld, in overleg met partners in het regionaal overleg acute zorg (ROAZ) en met de zorgverzekeraar.
Is het nodig hindernissen weg te nemen om de meerwaarde van traumahelikopters te verhogen? Zo ja, welke hindernissen kunnen worden weggenomen?
De meerwaarde van de traumahelikopter zou moeten blijken uit het gegeven dat de patiënt met acuut trauma op of nabij de locatie waar hij of zij zich bevindt, wordt geholpen door een medisch specialist die (voorbehouden) handelingen kan verrichten die ambulancepersoneel niet kan uitvoeren. Er zijn mij geen hindernissen bekend die hierbij in de weg staan.
Een andere meerwaarde van de traumahelikopter is de snelheid waarmee een medisch specialist met (voorbehouden) handelingen op of nabij de locatie van een patiënt met acuut trauma beschikbaar is. Noch de exploitant van de traumahelikopters, noch de MMT’s geven aan dat zij tegen hindernissen aanlopen die deze snelheid beperken.
Het bericht ‘Menzis doet aangifte tegen Jansen Steur’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de aangifte van zorgverzekeraar Menzis tegen een voormalig neuroloog van het ziekenhuis in Enschede en/of het ziekenhuis zelf?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat, wanneer een verzekeraar kennis heeft van onterecht voorgeschreven medicijnen, hij moreel verplicht is de kosten die gedragen worden door de gemeenschap, terug te vorderen?
Het onterecht voorschrijven van medicijnen is een strafbaar feit waarbij de belangen van patiënten in het geding zijn. Zowel de IGZ (toezicht op kwaliteit en veiligheid van de zorg) als het OM (strafrechtelijke handhaving) kunnen dan handhavend optreden. Een zorgverzekeraar kan zich voegen als benadeelde partij in het strafproces en een vordering tot schadevergoeding indienen of een vordering tot schadevergoeding indienen bij de civiele rechter. In algemene zin sta ik positief tegenover het terugvorderen van kosten voor onterecht verleende zorg. Het al dan niet zelf starten van een procedure vergt in elke individuele zaak een afweging van de zorgverzekeraar waarbij aspecten als de de kosten van het starten van een procedure, het vergaren van bewijs en de kans van slagen een rol spelen.
Hoe vaak hebben de Nederlandse zorgverzekeraars in de afgelopen 5 jaren de kosten van onterecht gedeclareerde zorg teruggevorderd bij de instelling en/of de zorgverlener?
Ik beschik niet over deze gegevens.
Wanneer is de laatste Exelon voorgeschreven aan een patiënt van deze neuroloog, onder behandeling in het ziekenhuis in Enschede, terwijl hij/zij daarvoor geen indicatie had en niet leed aan de ziekte van Alzheimer?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat de kosten van het geneesmiddel wel worden teruggevorderd, maar de kosten van de behandeling niet, terwijl het toch evident is dat de gemeenschap betaald heeft voor een volstrekt waardeloze en schadelijke behandeling? Bent u bereid er bij deze en andere verzekeraars op aan te dringen dat ook de kosten van de behandeling teruggevorderd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Indien er overduidelijke aanwijzingen zijn dat Exelon op onjuiste gronden is voorgeschreven, zou er dan actie ondernomen moeten worden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo ja, dient die actie dan ondernomen te worden door de verzekeraar of zelfstandig door de IGZ?
Wanneer de IGZ op de hoogte raakt van het voorschrijven van een geneesmiddel op onjuiste gronden dan ligt het op de weg van de IGZ om daar onderzoek naar te doen en zo nodig op te treden. Het onderzoek van de IGZ zal zijn gericht op het opheffen van een eventuele misstand in de gezondheidszorg.
Wat betreft de acties die de zorgverzekeraar kan treffen verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 2 en 5.
Het artikel ‘Defensie wil veroordeelde militairen dumpen’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
|
|
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Defensie wil veroordeelde militairen dumpen»?1
Is het waar dat Defensie voornemens is om militairen te ontslaan die in het verleden in aanraking zijn gekomen met Justitie, maar die na hun veroordeling zijn aangenomen bij Defensie?
Kunt u aangeven waarom de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) is begonnen met nieuwe veiligheidsonderzoeken naar deze militairen?
Wat voor risico loopt Defensie om deze militairen in dienst te houden?
Zijn er met deze militairen functioneringsgesprekken geweest? Zo ja, blijkt dat deze militairen niet goed functioneren?
De inspanningen van de rijksoverheid om rechtstreeks de positie van Wajongers en WSW-ers op de arbeidsmarkt te versterken |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich eerdere debatten en moties met betrekking tot aantallen WSW-ers en Wajongers in dienst van het Rijk? Kunt u een overzicht geven van de maatregelen en doelstellingen van het kabinet om de Rijksoverheid als werkgever en opdrachtgever bij te laten dragen aan de arbeidsmarktpositie van WSW-ers en Wajongers?1
B). De maatregelen zijn:
Ministeries zijn geadviseerd medewerkers met WSW, Wajong en WIA-indicatie voor langere tijd aan te stellen (voorkomen cyclisch probleem).
C) De doelstelling is:
Op eerdere schriftelijke antwoorden – onder andere in vergaderjaar 2008–2009, kamerstuk 31 444 VII (2 maart 2009), kamerstuk 31 701 (8 juli 2009) en vergaderjaar 2010–2011, kamerstuk 31 490 (10 juni 2011) – op vragen van het Kamerlid Heijnen, én in de brieven van vergaderjaar 2010–2011, kamerstuk 32 501 (8 april 2011), en vergaderjaar 2011-2012, kamerstuk 32 501 (15 november 2011), heb ik de doelstelling uiteengezet, namelijk dat in het kader van maatschappelijk verantwoord werkgeverschap het Rijk vanaf 1 januari 2011 een structurele algemene quotumregeling invoert. Deze regeling houdt in dat het Rijk structureel het aantal (werkervarings)plaatsen ter grootte van 1% van de bezetting in FTE’s reserveert voor WSW, Wajong en WIA geïndiceerden.
Is het waar dat het kabinet een taakstelling heeft vastgesteld om eind 2012 1000 WSW-ers en Wajongers in dienst te hebben?2 Zo nee, wat is dan wel de taakstelling?
Zie antwoord op vraag 1 onder C).
Heeft het kabinet specifieke doelstellingen voor respectievelijk WSW-ers en Wajongers binnen de genoemde duizend? Zo nee, waarom niet? Betreft de nieuwe doelstelling werkervaringsplaatsen of duurzame banen?
A). Er is geen specifieke doelstelling voor WSW-ers en Wajongers binnen de doelstelling. Het Rijk kent geen specifiek doelgroepenbeleid; het gaat om alle mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (zie ook de eerder aangehaalde brieven).
Een dergelijke doelstelling zou de individuele kans juist verkleinen en werkgevers binnen de sector Rijk beperken in de plaatsingsmogelijkheden (functies). Bovendien is binnen de sector Rijk de ene organisatie de andere niet. Sommige organisaties kunnen misschien gemakkelijker WSW-ers plaatsen (die bijvoorbeeld al zijn geschoold voor een bepaald type uitvoerend werk) en andere organisaties juist Wajongers. Nu kan per persoon een match tussen taak, competenties en mogelijkheden (arbeidsduur) worden verricht, onafhankelijk van de doelgroep waartoe deze behoort. Daarnaast varieert de beschikbaarheid van WSW-ers en Wajongers per regio.
Daarenboven kunnen keuzes aangaande het personeelsbestand maar ook het aanbod vanuit WSW bedrijven en het UWV invloed hebben op de verdeling.
B). Er wordt getracht mensen uit de doelgroep duurzaam te plaatsen. Daarop zijn ook de acties in 2012 gericht (zie 1B onder3.
Deze acties zijn wél nieuw, de doelstelling – u meermalen vanaf 2009 bekend gemaakt en geldend vanaf 1 januari 2011 – niet.
Is het waar dat de nieuwe doelstelling een instroom van 300 medewerkers met een Wajong of WSW-indicatie in 2012 zou moeten betekenen? Wat gaat het kabinet doen om deze taakstelling te realiseren?
Er is geen nieuwe doelstelling. Zie antwoord vraag 1 onder C).
Voor wat het kabinet ter realisering gaat doen: zie antwoord vraag 1 onder B).
Wat zijn de ervaringen en resultaten van de verplichte 5%-regeling voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt bij aanbesteding van diensten en werken? Hoe worden de effecten gemeten? Hoe houdt u de Kamer hiervan op de hoogte?
Vanaf 1 juli 2011 is social return onderdeel van het Rijksinkoopbeleid. Zoals aan uw Kamer toegezegd rapporteer ik jaarlijks over de rijksbrede voortgang van social return via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Deze rapportage ontvangt u jaarlijks in mei. Het beleid wordt in 2013 geëvalueerd. Medio 2013 rapporteren de staatssecretaris van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik over de resultaten van dit evaluatieonderzoek. In dit evaluatieonderzoek wordt gekeken naar de effectiviteit, alsmede naar de ontwikkeling van de uitvoeringslasten voor zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer. Tevens betrek ik daarbij de evaluatie van de grote werken projecten van Rijkswaterstaat en de Rijksgebouwendienst.
Deelt u de mening dat ook bij de aanbesteding van leveringen, zoals bijvoorbeeld de recente contracten met Gispen en de SDU, een 5%-verplichting voor inschakeling van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een meerwaarde kan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit effectueren?
In het kabinetstandpunt social return zijn aanbestedingen in de categorie leveringen geen onderdeel van het rijksbeleid social return. De opdrachtwaarde bij leveringen bestaat namelijk uit een relatief hoge materiële kostencomponent en een lage arbeidskostencomponent. Gezien deze lage arbeidscomponent, als onderdeel van de uitvoering van de opdracht, is het niet proportioneel om social return op te nemen in de marktvraag. Met het oog op proportionele toepassing van social return houd ik me daar aan. Overheidsopdrachten voor werken en diensten bieden, ook met het oog op de gewenste arbeidsmarkteffecten, hierin meer mogelijkheden.
Op welke manier betrekt het kabinet bij de aanbesteding van leveringen sociale parameters, zoals de inschakeling van medewerkers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt? Ziet u mogelijkheden om deze sociale component van aanbesteden nader uit te werken?
In aanbestedingen van leveringen houdt het kabinet nu reeds rekening met het toepassen van milieucriteria alsmede sociale voorwaarden (gericht op de omstandigheden waarom producten in het buitenland worden geproduceerd). Het betrekken van eisen over de inschakeling van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt is aanbestedingsrechterlijk alleen toegestaan indien deze eisen direct verband houden met het voorwerp van de opdracht, dan wel met de uitvoering van de overeenkomst. Gezien de lage arbeidskostencomponent in aanbestedingen van leveringen en het feit dat er geen duidelijke eisen aan de manier van vervaardigen kunnen worden gesteld is het meenemen van social return niet wenselijk.
Ook is het juridisch moeilijk in te passen in de manier waarop leveringscontracten worden uitgevoerd. Aanbestedingen voor werken en diensten bieden hierin meer mogelijkheden. Ik zie op dit moment geen taak voor het Rijk weggelegd om inschakeling van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt bij aanbestedingen van leveringen uit te werken. Ik zie dit als een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers in bijvoorbeeld CAO/branche overleggen.
Het bericht dat de anonieme Tor-netwerk een speeltuin is voor pedoseksuelen en dat de politie en justitie het nakijken hebben |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat het anonieme Tor-netwerk een speeltuin is voor pedoseksuelen en dat politie en Justitie het nakijken hebben?1
Ja.
Is het waar dat in Nederland honderden mensen door misbruik te maken te maken van anonieme netwerken vrijwel ongestoord kinderpornografisch materiaal kunnen produceren en verspreiden? Zo ja, wat kunt en gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, wat is hier dan niet waar aan?
Bekend is dat veel kinderpornografisch materiaal wordt verspreid via anonieme internetnetwerken zoals TOR. Uit (inter)nationale opsporingsonderzoeken blijkt dat in dergelijke netwerken met regelmaat communicatie aangetroffen wordt die naar de inhoud doet vermoeden afkomstig te zijn van Nederlandse gebruikers. Gezien de hiervoor genoemde anonimiteit, en omdat niet alle communicatie die via anonieme internetnetwerken wordt gevoerd structureel wordt gemonitord, zijn geen uitspraken te doen over het aantal (Nederlandse) gebruikers dat via dergelijke netwerken kinderpornografisch materiaal verspreidt of uitwisselt. Overigens is het TOR-netwerk uitsluitend een middel om te communiceren en data uit te wisselen; met behulp van TOR zelf worden geen kinderen misbruikt of misbruikmateriaal geproduceerd.
Is het waar dat dankzij het hackerscollectief Anonymous pedoseksuelen en pedofielen die misbruik maken van het Tor-netwerk zijn ontdekt en niet dankzij politie en Justitie? Zo ja, hoe kan dit? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het is al langer bekend dat het TOR-netwerk wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, waaronder het verspreiden en uitwisselen van kinderpornografisch materiaal.
Is het waar dat pedoseksuelen wereldwijd honderdduizenden afbeeldingen en video’s van misbruikte kinderen via het anonieme Tor-netwerk verspreiden en bekijken? Zo ja, weet u om hoeveel pedofielen en pedoseksuelen het precies gaat? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Uitgaande van hetgeen internationaal bekend is omtrent het aantal personen dat aanwezig is in besloten of anonieme internetnetwerken (waaronder TOR) en het aantal kinderpornografische afbeeldingen dat wereldwijd bekend is (vele miljoenen), is aannemelijk dat via dergelijke anonieme netwerken tenminste honderdduizenden afbeeldingen en video’s zijn of worden verspreid.
Is het waar dat de Amsterdamse zedenverdachte M. met twee servers actief was op het Tor-netwerk? Zo ja, deelt u dan de mening dat ook hieruit blijkt hoe gevaarlijk misbruik van een dergelijk netwerk kan zijn?
In het onderzoek naar de Amsterdamse zedenzaak is gebleken dat de hoofdverdachte voor het verspreiden en uitwisselen van kinderpornografisch materiaal gebruik maakte van TOR. Niet gebleken is dat hij binnen dat netwerk zelf servers of websites met dergelijk materiaal beheerde.
Is het waar dat politie en Justitie al maanden op de hoogte zijn van deze schokkende informatie en dat de politie afgelopen zomer een aantal websites van het Tor-netwerk offline wist te halen nadat een rechter-commissaris daar bij hoge uitzondering toestemming voor heeft gegeven? Zo ja, waarom duurde dit zo lang? Zo nee, wat is dan niet waar?
Het ontbreken van identificerende informatie bij datacommunicatie via anonieme netwerken zoals TOR en het feit dat de uitwisseling van kinderpornografisch materiaal vaak in besloten, internationaal verband plaatsvindt, zijn vertragende factoren in de aanpak van criminele feiten die via dergelijke netwerken worden gepleegd. Bij die aanpak zijn opsporingsdiensten daarom veelal aangewezen op de inzet van meer tijdsintensieve of nieuwe, innovatieve opsporingsmethodieken.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek in de Amsterdamse zedenzaak en het door het KLPD verrichte onderzoek naar het netwerk van Robert M., heeft het Team High Tech Crime van het KLPD in de zomer van 2011 onder gezag van het Landelijk Parket een interventie gepleegd tegen een aantal websites binnen het TOR-netwerk waarop kinderpornografisch materiaal werd aangeboden. Daarbij is op bevel van de officier van justitie, na machtiging door de rechter-commissaris, de beveiliging van deze websites doorbroken.
Is het waar dat sindsdien bijna niets meer door politie en Justitie is ondernomen, anders dan het maken van plannen en het hebben van voornemens? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat hebben politie en Justitie dan wel concreet gedaan?
In de aanpak van kinderporno wordt voortdurend geïnvesteerd. In kinderporno-onderzoeken blijkt met regelmaat dat verdachten gebruik maken van anonieme internetnetwerken, zoals TOR. Op deze informatie wordt in die onderzoeken steeds adequaat geacteerd.
Waarom kan het georganiseerde hackerscollectief Anonymous bovengenoemde praktijken wel aan het licht brengen en politie en Justitie klaarblijkelijk niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de opsporingsdiensten onvoldoende middelen hebben om effectief op te treden tegen het misbruik van anonieme netwerken? Zo ja, wat gaat u hieraan veranderen? Zo nee, waarom niet?
Criminaliteit die via het internet plaatsvindt, is naar zijn aard doorgaans grensoverschrijdend van aard. De opsporing van dergelijke criminaliteit kent echter beperkingen in door landsgrenzen bepaalde rechtsmacht en is daarom in sterke mate afhankelijk van internationale samenwerking. In de noodzaak van die samenwerking zit vaak een vertragende factor, hetgeen aan de slagkracht van het optreden van opsporingsdiensten kan afdoen. Overigens bestaat met veel landen een goede samenwerkingsrelatie en biedt de Cybercrimeconventie van de Raad van Europa mogelijkheden om digitale sporen internationaal snel veilig te stellen. Desalniettemin blijft voortdurende aandacht voor de effectiviteit van internationale regelgeving van het grootste belang.
Deelt u de in de genoemde uitzending geponeerde mening dat politie en Justitie het nakijken hebben en dat we de strijd tegen kinderporno op het internet aan het verliezen zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u in dat verband treffen? Zo nee, waaruit blijkt, mede in het licht van het in de uitzending getoonde, het tegendeel?
Het aanbod van kinderpornografisch materiaal dat via het internet wordt verspreid, overstijgt de opsporingscapaciteit die wereldwijd beschikbaar is om deze vorm van criminaliteit te bestrijden. Zoals bekend wordt in Nederland de capaciteit bij de politie en bij het OM in 2012 flink uitgebreid. Daarnaast moeten in de aanpak strategische en tactische keuzes worden gemaakt. Sinds februari 2012 is een landelijke strategische en tactische stuurploeg onder leiding van het OM van start gegaan. Belangrijk in de aansturing is dat de aanpak zich meer richt op de producenten van kinderpornografisch materiaal en verspreiders daarvan en relatief minder op downloaders .
Deelt u de menig dat het onverteerbaar is dat het Openbaar Ministerie (OM) moet constateren dat het om ingewikkelde materie gaat waar nog geen pasklare oplossing voor is, terwijl al jaren bekend is dat anonieme netwerken misbruikt worden door pedoseksuelen en andere criminelen? Zo ja, was u van die constatering op de hoogte? Deelt u ook de mening dat u als verantwoordelijk bewindspersoon meer had moeten doen om dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die meningen deel ik niet. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 7.
Deelt u de mening dat voor de aanpak van bovengenoemde praktijken specifieke expertise nodig is? Zo ja, waar is die expertise te vinden en hoe gaat u die aanwenden en welke middelen stelt u daarvoor ter beschikking? Zo nee, hoe denkt u dan dit probleem op te kunnen lossen?
De voortschrijdende ontwikkelingen in communicatie- en digitale technieken en het criminele misbruik daarvan, vereisen bijzondere kennis. Binnen de opsporing en het Openbaar Ministerie is blijvende aandacht voor het opbouwen en onderhouden van de benodigde expertise en ervaring. Vooral de taakuitvoering in het kader van de nationale aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme vereist meer specialistische kennis. Er komt in totaal 150 fte voor deze taakuitvoering beschikbaar. In de werving van deze 150 fte wordt bijzondere aandacht besteed aan de specialistische expertise. Daarnaast komen er 60 fte in totaal voor het team hightechcrime van de politie voor de bestrijding van cybercrime breed bij.
Voor wat betreft bepaalde, meer bijzondere specialismen, heb ik uw kamer ter gelegenheid van de beantwoording van de Kamervragen omtrent de inhuur van externe expertise bij de opsporing, reeds bericht (Vergaderjaar 2011-2012, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 332). Ik verwijs naar de antwoorden op die vragen.
Deelt u de opvatting dat de anonimiteit van een netwerk, zoals het Tor-netwerk, ook voor positieve doeleinden kan worden gebruikt en essentieel is voor het waarborgen van de anonimiteit en veiligheid van bepaalde personen, zoals bijvoorbeeld journalisten en activisten die binnen totalitaire regimes anoniem informatie kunnen delen en verspreiden? Zo ja, bent u dan ook van mening dat de bestrijding van kinderporno op anonieme netwerken niet ten koste mag gaan van de doelstelling en werking van dergelijke netwerken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen reden tot strafrechtelijk ingrijpen wanneer het Tor-netwerk wordt gebruikt voor legale doeleinden.
De komst van een extremistische imam naar Nederland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Henk Jan Ormel (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VU moet extremistische shariageleerde weren»?1
Ja.
Klopt het dat sjeik Haitham al-Haddad bekend staat om antisemitische uitspraken als «joden zijn een van de legers van de duivel», dat joden «de vijanden van God, en de afstammelingen van apen en varkens» zijn, dat het «noodzakelijk is om joden en christenen te haten», dat hij gepleit heeft voor steniging en handen afhakken en dat hij van mening is dat het getuigenis van een vrouw slechts de helft waard is als een getuigenis van een man?
Mij is bekend dat sjeik Haitham al-Haddad dergelijke uitspraken heeft gedaan. Deze uitspraken zijn alle verwerpelijk.
Bent u bereid om sjeik Haitham al-Haddad de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op zijn verwerpelijke uitlatingen hebben de Minister voor Immigratie Integratie en Asiel en ik de mogelijkheid onderzocht om hem de toegang tot Nederland te ontzeggen. Wij hebben moeten vaststellen dat de uitspraken van de heer al-Haddad onvoldoende grond vormen om hem op voorhand de toegang tot Nederland te ontzeggen. Dit sluit aan bij de jurisprudentie op dit terrein.
De heer al-Haddad is in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan aan EU-onderdanen de toegang tot Nederland slechts worden ontzegd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid danwel volksgezondheid. Wat betreft het aspect van gevaar voor openbare orde en openbare veiligheid gelden strenge eisen. Een EU-burger kan op grond van de richtlijn alleen de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De verwerpelijke uitspraken zijn echter onvoldoende aanwijzing dat een dergelijk gevaar aan de orde is. Uiteraard kunt u er van uitgaan dat zal worden ingegrepen indien een dergelijk gevaar zich alsnog zou voordoen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, daar sjeik al-Haddad aanstaande vrijdag te gast is op een islamitisch symposium op de Vrije Universiteit in Amsterdam?
Ja.
Groot tekort bij Amarantis |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Groot tekort Amarantis»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de omvang was van het tekort bij Amarantis in 2009 toen het onder verscherpt toezicht van de Inspectie van het onderwijs werd geplaatst?
Amarantis Onderwijsgroep heeft over 2009 een positief resultaat van € 666 000,– behaald. Er was in 2009 dus geen sprake van een tekort.
De Inspectie van het Onderwijs heeft op 5 oktober 2009 Amarantis onder geïntensiveerd financieel toezicht geplaatst omdat de solvabiliteit (het vermogen om op langere termijn aan financiële verplichtingen te kunnen voldoen) al enkele jaren daalde en zich eind 2008 nog maar net boven de signaleringswaarde bevond. Hetzelfde gold voor de liquiditeit (het vermogen om op korte termijn aan financiële verplichtingen te kunnen voldoen) die zich eind 2007 al eens onder de signaleringswaarde bevond. De financiële positie van Amarantis was daardoor kwetsbaar. De Inspectie heeft de financiële ontwikkelingen van Amarantis gevolgd door het opvragen van tussentijdse financiële informatie en het beoordelen van de jaarrekening 2009. Uit die jaarrekening bleek dat de liquiditeit iets verbeterd was, maar dat de solvabiliteit tot vlak onder de signaleringswaarde was gedaald. Op 6 augustus 2010 is het geïntensiveerd financieel toezicht daarom verlengd.
Is het tekort van Amarantis groter geworden in de periode dat de instelling onder verscherpt toezicht stond? Zo ja, wat is de oorzaak hiervan?
Het resultaat is over 2010 toegenomen tot € 1 700 000. Dit resultaat is het gevolg van het financieel beleid van de Amarantis Scholengroep.
Uit de tussentijdse cijfers over 2010 en ook uit de jaarrekening 2010 bleek dat de financiële positie van Amarantis nog kwetsbaar was. Amarantis had wel beter zicht op de problemen en had het voornemen om vanaf medio 2011 een financiële sanering uit te voeren. Daarvoor was ook een interim-voorzitter voor het College van Bestuur aangetrokken. In december 2011 ontving de Inspectie echter tussentijdse informatie waaruit een sterk verslechterde financiële situatie bleek, onder meer door problemen met kredietverstrekkers. Om die reden heeft de Inspectie op 9 januari 2012 het financieel toezicht verzwaard tot intensief toezicht.
Indien het tekort is toegenomen tijdens de periode van verscherpt toezicht, kunt u dan aangeven wat de afspraken waren tussen de Inspectie en Amarantis om het tekort terug te dringen? Kunt u tevens aangeven waarom het niet gelukt is het tekort terug te dringen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 en vraag 3 is over 2009 en 2010 een positief resultaat behaald. Er was toen geen sprake van tekorten. De financiële situatie is echter in de jaren 2009 en 2010 niet voldoende verbeterd en in 2011 zelfs sterk verslechterd. De Inspectie heeft bij het College van Bestuur van Amarantis aangedrongen op adequate maatregelen. Eind 2011 bleek echter dat het CvB daaraan volstrekt onvoldoende uitvoering aan heeft gegeven en daarom is in januari 2012 het financieel toezicht verzwaard.
Kunt u tenslotte uiteenzetten welke instrumenten de Inspectie heeft om in te grijpen in dergelijke situaties?
In situaties waarin de continuïteit van een onderwijsinstelling als gevolg van een zwakke financiële positie of slechte vooruitzichten in gevaar is of dreigt te komen intensiveert de Inspectie het toezicht door frequenter informatie op te vragen, zich een beeld te vormen van de situatie en dit beeld te bespreken met het bestuur van de instelling. Tegelijkertijd informeert de Inspectie de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de risico’s ten aanzien van de continuïteit van de instelling. Ingeval de Inspectie constateert dat sprake is geweest van «wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders» kan de minister wat het voortgezet onderwijs betreft op grond van artikel 103g van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) aan Amarantis een aanwijzing geven. Een dergelijke aanwijzing omvat een of meer maatregelen. In genoemd artikel is beschreven wat moet worden verstaan onder wanbeheer.
Verder heeft de Inspectie de – gemandateerde – bevoegdheid de bekostiging van Amarantis geheel of gedeeltelijk in te houden of op te schorten indien Amarantis in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens de WVO (artikel 104 WVO). Indien sprake is van een situatie waarin de kwaliteit van het onderwijs of de kwaliteit van het bestuur ernstig of langdurig tekortschiet, kan de minister op verzoek van Amarantis of uit eigen beweging in overeenstemming met Amarantis maatregelen treffen (artikel 104a WVO).
Wat de BVE-sector betreft: de minister kan aan Amarantis rechten ten aanzien van bestaand onderwijsaanbod tijdelijk ontnemen. Dat is geregeld in artikel 6.1.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Zou sprake zijn van een situatie waarin de kwaliteit van het onderwijs tekortschiet, dan kan de minister op verzoek van Amarantis of uit eigen beweging in overeenstemming met Amarantis maatregelen treffen (artikel 6.1.5a WEB). Verder heeft de minister de mogelijkheid om de rijksbijdrage van Amarantis geheel of gedeeltelijk in te houden of op te schorten indien Amarantis in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens de WEB (artikel 11.1 WEB).
Voorts is het de bedoeling dat ook in de BVE-sector vanaf 1 januari 2013 de mogelijkheid bestaat tot het geven van een aanwijzing wegens wanbeheer. Een wetsvoorstel daartoe is in voorbereiding.
Het bericht dat door de lage rente werknemers te maken kunnen krijgen met grote kortingen van hun pensioen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Pensioenkorting van 30 procent»?1
Ja.
Klopt het bericht dat werknemers met een beschikbare premieregeling door de lage rente rekening moeten houden met een aanzienlijk lager pensioen wat kan oplopen tot kortingen van ca. 35 procent Kunt u daarnaast aangeven hoeveel werknemers een dergelijke regeling hebben?
Bij dergelijke regelingen is de uitkering inderdaad afhankelijk van de rentestand op het moment van inkoop. Of percentages zoals vermeld zich voordoen, hangt af van individuele situaties. Bij premieovereenkomsten waarbij de premie tot pensioendatum wordt belegd en bij premieovereenkomsten waarbij de premie onmiddellijk wordt omgezet in een aanspraak op kapitaal, staat de uitkering niet vast. Deelnemers ontvangen in uniforme pensioenoverzichten (upo’s) een indicatie daarvan. Deze is gebaseerd op de rente van 4%. Op pensioendatum wordt de uitkering vastgesteld. Deelnemers die pensioneren, ontvangen een offerte voor hun pensioenuitkering die is gebaseerd op de marktrente, thans ongeveer 2,5%. Als zij de actuele offerte vergelijken met hun upo van 2008, vóór de crisis, dan is een 35% lagere uitkering dan in 2008 geïndiceerd, niet uit te sluiten. Oorzaken van dat verschil zijn dan niet alleen de lage rente, maar ook de lage beurskoersen en de gestegen levensverwachting. Er is geen sprake van korting van de uitkering, omdat in deze premieovereenkomsten geen uitkering wordt toegezegd. Die uitkering is afhankelijk van de rente- en beurskoersen en inkooptarieven op pensioendatum.
Het renterisico op pensioendatum doet zich voor bij de hierboven vermelde premieovereenkomsten en bij kapitaalovereenkomsten. Op basis van de meest recente cijfers hebben ongeveer 626 000 deelnemers dergelijke overeenkomsten2. Een fractie hiervan kan te maken hebben met een daadwerkelijk lager pensioen, namelijk degenen die thans met pensioen gaan. Het gaat om naar schatting enkele tienduizenden per jaar. Bovendien zijn er ook premieovereenkomsten waarbij periodiek wel een gegarandeerde pensioenuitkering wordt ingekocht. Deze beperken en spreiden het risico op lage uitkeringen. Er zijn geen cijfers bekend over de verdeling van het aantal deelnemers of pensioengerechtigden over de verschillende varianten van premieovereenkomsten.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat werknemers door de lage rente gedwongen worden om in een keer hun pensioen aan te kopen, terwijl deze aanspraken later (bij een hogere rente) meer waard blijken te zijn?
Uitgangspunt van de Pensioenwet is dat de pensioenuitkering op moment van pensionering vaststaat. Het is inherent aan de boven vermelde overeenkomsten dat deelnemers de uitkering op pensioendatum in een keer aankopen. Dat maakt deze regelingen gevoelig voor de rente op het moment van inkoop van de uitkering. Deze inkoop is tegen de geldende marktrente, die thans laag is. Dat leidt ongelukkigerwijs tot lage uitkeringen. De keuze voor het type pensioenovereenkomst is aan sociale partners. Zij kunnen desgewenst kiezen voor premieovereenkomsten waarbij periodiek een gegarandeerde uitkering wordt ingekocht, of voor uitkeringsovereenkomsten.
Deelt u de mening dat de «pensioenknip» (Stcrt. 2009, 10855) een oplossing kan bieden voor deze problematiek?
De pensioenknip voorkomt dat deelnemers op pensioendatum in een keer hun pensioen moeten aankopen. Deze tijdelijke faciliteit is in 2009 gecreëerd voor degenen die kort na de inwerkingtreding van de Pensioenwet (PW) met pensioen gaan. De pensioenknip maakt het mogelijk om ervan te kunnen profiteren als de rente- en beurskoersen stijgen.
Of de knip leidt tot een hogere pensioenuitkering, is afhankelijk van de rente- en beursontwikkelingen en van de ontwikkeling van de levensverwachting. Bij gebruik van de pensioenknip kunnen uitkeringen ook lager uitvallen. Mijn ambtsvoorganger heeft deze kanttekening reeds gemaakt bij de introductie van de pensioenknip. Sinds de introductie van de pensioenknip is de rente verder gedaald.
Deelt u eveneens de mening dat de nieuwe pensioenwet wel voorziet om tijdens de opbouwfase alvast een kapitaal of uitkering te kunnen inkopen, maar dat dit voor oude polissen die nu expireren geen oplossing biedt?
Ja.
Kunt u cijfermatig aangeven wat de financiële consequenties zijn van een veranderende rente op de aan te kopen uitkering?
Een 1%-punt lagere rekenrente op de pensioendatum, leidt volgens schatting gemiddeld tot een ongeveer 10% lagere uitkering. Dit betekent dat het grootste deel van de daling van de in te kopen uitkering (zie antwoord 2) wordt veroorzaakt door de lage beurskoersen en gewijzigde levensverwachting.
Het daadwerkelijke effect van de lagere rekenrente op de uitkering hangt sterk af van individuele situaties, bijvoorbeeld het wel of niet aankopen van een partnerpensioen. Daarnaast kan laatst vermeld percentage per pensioenuitvoerder naar boven of beneden afwijken, omdat inkooptarieven tussen pensioenuitvoerders kunnen verschillen.
Bent u bereid om de mogelijkheden te bekijken om de tijdelijke regeling van de pensioenknip te verlengen? Bent u verder bereid om het mogelijk te maken om het pensioen meerdere keren te knippen?
Op dit moment zie ik geen noodzaak tot verlenging van de tijdelijke regeling. Van de knip kan gebruik worden gemaakt door degenen die uiterlijk op 31 december 2013 hun pensioen moeten inkopen. Ook in 2012 en 2013 kunnen deelnemers bij pensionering kiezen voor de pensioenknip. Daarnaast is het zo dat degenen die de inkoop van hun pensioen hebben geknipt, 5 jaar de tijd hebben om de uitgestelde uitkering in te kopen. Degenen die op het vroegst mogelijke moment voor de pensioenknip hebben gekozen, 1 januari 2009, hebben tot 31 december 2013 de tijd om de uitgestelde uitkering in te kopen; voor degenen die op de laatst mogelijke datum kiezen voor de pensioenknip – 31 december 2013 – is dat 31 december 2018. Voor de uitgestelde inkoop is de pensioenknip dus nog tot 31 december 2018 van toepassing.
Het gebruik van de pensioenknip is thans zeer beperkt, zo heeft het Verbond van Verzekeraars indicatief laten weten. Ook daarom vind ik verlenging van de pensioenknip nu niet nodig.
Ik ben bereid om in de loop van 2013 te bezien of de overgangsperiode die met de tijdelijke regeling wordt overbrugd, verlenging behoeft zodat nieuwe groepen deelnemers deze mogelijkheid eventueel ook kunnen krijgen. Ik zal de Kamer in de tweede helft van 2013 nader informeren. Daarbij zal ik ook de mogelijkheid van meermaals knippen van pensioen meenemen.
Het bericht 'Toezicht op pensioenen' |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de website van De Nederlandsche Bank (DNB) «Toezicht op pensioenen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze vragen en antwoorden ook gelden als richtsnoer voor het beleid, in het bijzonder voor wat betreft een door pensioenverzekeraar uitgevoerde pensioenregeling en de overdracht door een liquiderend pensioenfonds aan een pensioenverzekeraar?
Ja. De vragen en antwoorden van DNB hebben betrekking op pensioenuitvoerders. In de Pensioenwet is de pensioenuitvoerder omschreven als een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds, een premiepensioeninstelling of een verzekeraar die zetel heeft in Nederland.
Onder verwijzing naar wat u bij de behandeling van de Pensioenwet heeft geantwoord, namelijk dat de uivoerder niet verantwoordelijk is2 en naar wat de website van DNB stelt, namelijk dat dat wel het geval is, legt de DNB de wet verkeerd uit?
DNB legt de wet niet verkeerd uit. Ik onderschrijf dan ook de visie van DNB op dit punt.
De gedachte van de Pensioenwet is dat zowel de werkgever als de pensioenuitvoerder hun verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat er in het gegevensverkeer iets mis gaat. Zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat een individuele deelnemer de dupe wordt van een fout in het gegevensverkeer.3
Pensioenuitvoerders zijn onder de Pensioenwet derhalve niet gevrijwaard van aansprakelijkheid voor het geval de werkgever verzuimd heeft gegevens te verstrekken. Dat betekent overigens niet dat pensioenuitvoerders in alle gevallen aansprakelijk zijn.
Voor vermindering en verval is bij pensioenverzekeringsovereenkomsten slechts plaats indien de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien de werknemer de verzekeraar of het pensioenfonds heeft misleid. In dat geval is de vermindering of het verval van de uitkering beperkt tot het risico met betrekking tot de verzwijgende werknemer. Indien de werknemer niet toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien dit uitsluitend is te wijten aan de verzekeringnemer/werkgever, dan kan de pensioenuitvoerder wat hij zonder deze bepaling in mindering zou mogen brengen op de uitkering aan de derde, verhalen op de verzekeringnemer/werkgever. Het feit dat niet is voldaan aan de mededelingsplicht dient dan voor het risico te komen van de verzekeringnemer/werkgever, op wie de mededelingsplicht immers rust.4
De in artikel 4, tweede lid, Regelen Verzekeringsovereenkomsten PSW opgenomen vrijwaring van alle aansprakelijkheid van de verzekeraar voor een verzuim van de werkgever, is voor pensioenfondsen vanaf 1 januari 2006 en voor verzekeraars vanaf inwerkingtreding van de Pensioenwet (1 januari 2007) komen te vervallen.
In uw vraag verwijst nu naar kamerstuk 30 413, nr. 63. Ik kan in dit kamerstuk geen aanknopingspunt vinden voor een andere visie op dit vraagstuk.
Wat is – tegen deze achtergrond – uw mening over de uitspraak op de website van DNB dat de werknemer, ook als hij niet is aangemeld door de werkgever, toch een beroep kan doen op zijn pensioenrechten en aanspraken?
Ik onderschrijf zoals onder vraag 3 is aangegeven de visie van DNB. Ook als de werknemer niet is aangemeld door de werkgever kan hij een beroep doen op zijn pensioenrechten en aanspraken.
Wat is uw mening over het artikel van prof. dr. E Lutjens getiteld «Aansprakelijkheid pensioenuitvoerder bij het niet aanmelden»3 waarin wordt gesteld dat pensioenuitvoerders niet aansprakelijk zijn voor hen onbekende deelnemers?
Ik heb kennisgenomen van het artikel van prof. dr. E. Lutjens. De heer Lutjens is de overtuiging toegedaan dat pensioenuitvoerders niet aansprakelijk zijn voor hen onbekende (wegens niet aanmelding) deelnemers. In de bovenstaande antwoorden heb ik reeds uiteengezet dat ik deze visie niet deel.
Op welke wijze kan de werknemer nu zijn recht halen, indien de pensioenuitvoerder meedeelt aan de werknemer dat hij niet was verzekerd, zeker wanneer de werkgever beweert dat er wel een aanmelding heeft plaatsgevonden en het niet helder is bij wie het probleem ligt? Overweegt u om tegen deze achtergrond het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hier boven reeds heb uiteengezet, kan de werknemer in een dergelijk geval toch bij de pensioenuitvoerder een beroep doen op zijn pensioenrechten. Een uitzondering hierop is de situatie dat de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat de pensioenuitvoerder niet geïnformeerd is.
In het kader van de uitvoeringsovereenkomst maken partijen afspraken over de gegevensaanlevering.
De deelnemer is via een derdenbeding partij geworden bij de uitvoeringsovereenkomst en kan derhalve nakoming afdwingen door de pensioenuitvoerder.
Ik ben niet voornemens om de wet- en regelgeving op dit punt aan te passen.
Het gebrek aan de tijd bij de politie om winkeldieven aan te pakken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Politie heeft te weinig tijd voor winkeldiefstal» en «Ambtenaren gaan winkeldieven vangen»?1 Herinnert u zich de motie-Marcouch over de inzet van gemeentebrigadiers?2
Ja.
Is het waar dat de politie te weinig tijd heeft voor winkeldiefstal? Zo ja, waar blijkt dat precies uit? Kan dat gezien worden als een teken dat de politie deze vorm van criminaliteit niet serieus neemt? Zo nee, wat is dan niet waar aan dat bericht? Hoe moet de passage uit uw Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven, dat de politie gelet op de overige veiligheidsprioriteiten niet altijd onmiddellijk aan de vraag om op te treden tegen winkelcriminaliteit kan voldoen, dan wel worden gelezen?
De vraag naar politiecapaciteit is groter dan de capaciteit zelf. Net als bij andere vormen van criminaliteit moeten er daarom door het gezag keuzes worden gemaakt waar de politie-capaciteit voor wordt ingezet. Daarbij is van het grootste belang dat ook andere partijen dan de politie zich inspannen om onveiligheid te voorkomen dan wel te bestrijden. Dat is ook bij winkeldiefstal het geval: winkeliers spannen zich in om diefstal zo veel mogelijk door eigen preventieve maatregelen te voorkomen.
Gemeenten hebben een eigenstandige taak naast de politie waar het gaat om optreden tegen overlast en verloedering. Gemeenten kunnen daarvoor boa’s inzetten. Boa's zijn geen vervanging of concurrent van de politie, maar een exponent van de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken. Tot die openbare ruimte horen ook winkelgebieden. Juist omdat in winkelgebieden soms intensief toezicht plaatsvindt door boa’s, is het effectief om de inzet van boa’s bij een veelvoorkomend delict als winkeldiefstal te beproeven.
Deelt u de mening dat, mede gezien uw eigen constatering dat winkeldiefstallen vaak door rondtrekkende dadergroepen worden gepleegd, het hier om een ernstige vorm van criminaliteit gaat? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze vorm van criminaliteit aangepakt moet worden door rechercheurs en andere politieambtenaren en niet door bijzondere opsporingsambtenaar (BOA)’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat winkeldiefstallen, gepleegd door rondtrekkende dadergroepen, een ernstige vorm van criminaliteit zijn. Daar waar de rondtrekkende dadergroepen overvallen en inbraken plegen, is de aanpak daarvan onderdeel van de landelijke prioriteit van de politie om delicten met een hoge impact op het slachtoffer (high impact delicten) aan te pakken.
Een deel van de winkeldiefstallen wordt door rondtrekkende dadergroepen gepleegd, maar het merendeel niet. Dit geldt met name voor de eenvoudige winkeldiefstallen.
In de praktijk is de politie niet altijd in het winkelgebied zelf aanwezig op het moment dat een winkeldiefstal wordt gepleegd. In deze winkelgebieden zijn veelal wel boa’s aanwezig, die bevoegdheden hebben om op te treden tegen allerlei vormen van overlast en verloedering in het winkelgebied. Om de afhandeling van winkeldiefstal te versnellen wordt er nu een proef uitgevoerd met winkelboa’s in een vijftal gemeenten. Nadrukkelijk treedt de boa alleen op bij vormen van winkeldiefstal waar geen sprake is geweest van geweld, dus bij de eenvoudige vormen van winkeldiefstal. Mocht er gedurende het proces alsnog geweld voorkomen, wordt de politie ingeschakeld.
Daarnaast kan de winkelboa handhaven op andere zaken binnen het domein «Openbare ruimte». Daarmee wordt bijgedragen aan het vergroten van de leefbaarheid en de veiligheid in het winkelgebied. De totaal beschikbare handhavingscapaciteit wordt op deze wijze zo effectief mogelijk ingezet. Ten slotte zijn er extra ogen en oren in het gebied aanwezig waar een preventieve werking vanuit kan gaan.
Deelt u de mening dat verhoging van de pakkans van rondtrekkende bendes belangrijker is in de strijd tegen winkeldiefstal dan het door BOA’s laten afhandelen van een winkeldiefstal? Zo ja, hoeveel recherchecapaciteit gaat u hiervoor extra inzetten? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening sluit het één het ander niet uit. Rondtrekkende, internationaal opererende, bendes zijn voor de politie lastig op te sporen. Deze bendes stelen jaarlijks in Nederland voor 250 miljoen euro aan goederen. Dat is een derde van de totale schade als gevolg van winkelcriminaliteit. Daarom ben ik verheugd te kunnen melden dat ik op 27 februari jl. een convenant heb getekend waarbij een publiek-private samenwerking tussen politie en winkelketens is opgenomen voor het uitwisselen van camerabeelden waarop veelplegers zijn vastgelegd. Er komt een centraal informatiepunt waar de informatie over bendeactiviteiten wordt geanalyseerd ten behoeve van de opsporing. In de vorm van trendsignalering wordt deze analyse teruggekoppeld naar de deelnemende bedrijven. Met de politie en het OM zijn afspraken gemaakt over de aanpak van diverse vormen van criminaliteit, zoals ik dat aangaf in de MvT bij mijn begroting (TK, 2011–2012, 33 000 VI, nr. 2). Het gaat daarbij onder andere om overvallen, straatroof en woninginbraken. Nu zijn er al (tien) regionale high impact crime-teams gericht op het bestrijden van dergelijke fenomenen.
Gaan BOA’s bij het aangekondigde experiment in Zaltbommel zich inderdaad bezighouden met het aanhouden van winkeldieven, het bekijken van camerabeelden, het horen van getuigen, het opnemen van aangifte en het opmaken van een proces-verbaal»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het in het Actieplan aangekondigde experiment, waaruit ook opgemaakt kan worden dat de BOA zich slechts bezig zou gaan houden met de meer administratieve afhandeling van winkeldiefstallen? Zo nee, wat gaan de BOA’s in dat experiment dan wel concreet doen?
In het Actieplan Criminaliteit tegen bedrijven is opgenomen dat de mogelijkheden worden verkend om gemeentelijke boa’s in het domein van de openbare ruimte de bevoegdheid te geven om bij winkeldiefstal op te treden. Met de proef in Zaltbommel – en in de andere vier pilotgemeenten – wordt hier invulling aan gegeven. Ik kan personen die opsporingsambtenaar zijn op basis van ex artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, de boa-politiebevoegdheden toekennen. Alle handelingen die de winkelboa’s kunnen gaan verrichten vallen binnen deze bevoegdheden. Het is de bedoeling dat de winkelboa’s rechtstreeks opgeroepen kunnen worden wanneer een winkelier of een winkelbeveiliger een winkeldief op heterdaad heeft aangehouden. Vervolgens zullen zij de winkelier kunnen helpen met het doen van de aangifte en zullen zij een proces verbaal van bevindingen kunnen opmaken. Daarbij kunnen zij eventuele getuigen horen en/of camerabeelden uitkijken. Tot slot mogen zij de winkeldief, indien nodig, fouilleren en vervolgens vervoeren naar het bureau. De hulpofficier van justitie beslist of de aanhouding rechtmatig is en vaardigt de strafbeschikking uit.
De proeven in de betreffende pilotgemeenten zullen een aanvang nemen nadat met de betrokken (driehoeks)partners overeenstemming is bereikt over benodigde randvoorwaarden.
Er is geen sprake van aanpassing van wetgeving. Wel zal in de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar de bevoegdheid ook bij winkeldiefstal te mogen optreden worden toegevoegd binnen domein I Openbare ruimte. De volgens de Circulaire geldende eisen qua toetsing van bekwaamheid, wetskennis en uitoefening van bevoegdheden blijven ook voor de winkelboa onverkort van toepassing. In het kader van de pilot wordt bekeken aan welke aanvullende bekwaamheidseisen boa’s die winkeldiefstal tot hun bevoegdheid mogen rekenen, moeten voldoen.
Deelt u de mening dat BOA’s beter ingezet kunnen worden ter verlichting van de taken van de politie bij de bestrijding van minder ernstige vormen van overlast in plaats van BOA’s te gebruiken voor criminaliteitsbestrijding waar de politie wel voor is bedoeld? Zo ja, hoe wordt hier in het genoemde experiment rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.