Marteling en mishandeling in Israëlische detentiecentra |
|
Harry van Bommel (SP), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het rapport «Doctoring the evidence, abandoning the victim»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat sinds 2007 meer dan honderd Palestijnse gevangenen in Israëlische detentiecentra zijn gemarteld dan wel mishandeld en dat Israëlische artsen hier actief dan wel passief bij betrokken waren?2
Ik kan niet beoordelen in hoeverre de conclusie van het rapport correct is. Dit oordeel is in eerste instantie aan de Israëlische autoriteiten.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat verwondingen die tijdens verhoor werden toegebracht aan gevangenen niet in de medische dossiers van de gevangenen terug te vinden zijn? Deelt u de opvatting dat het belangrijk is dat aangebrachte verwondingen adequaat worden beschreven in medische dossiers zodat eventuele juridische actie nadien mogelijk is? Indien neen, waarom niet? Deelt u de conclusie in het rapport dat het optreden van artsen in Israëlische detentiecentra totale straffeloosheid mogelijk maakt voor hen die de foltering toepassen? Bent u bereid er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen dat medische dossiers adequaat worden bijgehouden? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over de informatie die het mogelijk maakt een oordeel te vellen over de inhoud van het rapport. Het is in eerste instantie aan de Israëlische autoriteiten om een reactie op de inhoud van het rapport te geven. Het Israëlische ministerie van Gezondheid heeft een onderzoekscommissie ingesteld naar aanleiding van het rapport.
Onderschrijft u de in het Istanbul protocol3 en de Tokyo Declaration4 vastgelegde richtlijnen voor het gedrag van medisch personeel ten aanzien van marteling en mishandeling bij gedetineerden? Bent u van mening dat artsen in overtreding met de ethische principes van hun beroep (eed van Hippocrates) handelen wanneer zij tijdens ondervraging toegebrachte verwondingen bij gevangenen behandelen zodat zij daarna verder verhoord kunnen worden? Indien neen, waarom niet? Deelt u de conclusie uit het rapport «Doctoring the evidence» dat het na behandeling van verwondingen door marteling of mishandeling door artsen terugsturen van gedetineerden naar hun ondervrager voor verder verhoor neerkomt op het actief bijdragen aan marteling of mishandeling?5 Deelt u verder de conclusie in het rapport dat deze praktijk in feite neerkomt op een «stempel van goedkeuring» voor de marteling en mishandeling van de ondervragers?
Nederland onderschrijft het niet-juridisch bindende Istanbul-protocol, dat door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan de lidstaten is aanbevolen. Tevens erkent Nederland het belang van de Tokyo Verklaring, die is opgesteld door de World Medical Association, waarbij de KNMG is aangesloten. Het oordeel of het beschrevene in strijd is met de medische beroepseed, met dwingende voorschriften en met het verbod op martelen, zoals dat ook in de Israëlische wetgeving is vastgelegd, is in eerste instantie aan de Israëlische rechter en het medische tuchtcollege in Israël.
Hoeveel ondervragers zijn sinds 2007 veroordeeld voor marteling dan wel mishandeling van Palestijnse gevangenen in Israëlische detentiecentra?
Op navraag bij de Israëlische autoriteiten door de Nederlandse ambassade werd geen reactie ontvangen.
Is er sinds 2007 medisch personeel gestraft voor medeplichtigheid aan marteling dan wel mishandeling door ondervragers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bij de Israëlische autoriteiten aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar de marteling en mishandeling zoals beschreven in het rapport en de betrokkenheid van medisch personeel hierbij? Indien neen, waarom niet?
Israël is als ondertekenaar van het VN-verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing (1984) gehouden de verplichtingen uit dit verdrag na te komen en hierover regelmatig rapport uit te brengen aan het VN-Comité tegen Foltering. Nederland meent dat de discussie met Israël waartoe dit rapport aanleiding kan geven, in eerste instantie via dit Comité moet plaatsvinden.
Het bericht 'Dutch Aero grijpt naast mammoetorder JSF' |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dutch Aero grijpt naast mammoetorder JSF»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de omvang van het omzetverlies bij Dutch Aero van bijna € 1 miljard?
De raming die door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) wordt gehanteerd met betrekking tot potentiële Nederlandse productieomzet voor de F136-motor bedroeg circa € 750 miljoen.
Dit is onder andere vermeld in het antwoord van 24 januari 2012 op de Kamervragen 3, 4 en 5 (Aanhangsel bij de handelingen 2011–2012, nr. 1262) en in de Jaarrapportage over 2006 (Kamerstuk 26 488, nr. 58).
Deze raming bevatte geen bedrag voor mogelijke omzet in de instandhoudingsfase van het vliegtuig en de motor. De raming was onder meer gebaseerd op informatie van de motorproducent FET en ging uit van een behoudend scenario van 4500 te produceren F-35 vliegtuigen in plaats van de 6000 zoals aangehouden door Lockheed Martin en de motorfabrikanten. Dit is vermeld in het antwoord van 1 april 2011 op Kamervragen 1, 2 en 3 (Aanhangsel bij de Handelingen 2010–2011, nr. 2057).
Ik doe geen uitspraak over ramingen van individuele Nederlandse bedrijven. Dit geldt ook met betrekking tot door die bedrijven gehanteerde aannames voor motoraantallen en andere elementen die zij al dan niet in hun ramingen hebben betrokken.
Wat is uw reactie op de investering die Dutch Aero heeft gedaan van rond de € 7 miljoen voor zijn aandeel voor het JSF-project?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om investeringsbeslissingen te nemen. Zij doen dit op basis van hun eigen strategische en bedrijfseconomische overwegingen. Daar treed ik niet in.
In bijlage 5 bij de Jaarrapportage vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 258) is aangegeven dat DutchAero B.V., Atkins Nedtech B.V.en Eurocast B.V. bij de ontwikkeling van de F136-motor zijn betrokken.
Over de door ieder van de individuele bedrijven gepleegde investeringen doe ik geen mededelingen.
In uw antwoorden van 24 januari 2012 op vragen over het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede testmotor laat u weten dat de raming van de omzetverwachting voor de gehele Nederlandse industrie is bijgesteld tot uiteindelijk de ongeveer $ 750 miljoen; de omzetverwachting voor Dutch Aero was bijna € 1 miljoen, hoe verklaart u het verschil?2
Zie antwoord vraag 2.
In uw antwoorden van 24 januari 2012 op vragen over het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede testmotor laat u weten dat volgens informatie van de betrokken Nederlandse bedrijven men in de ontwikkelingsfase van de F136 voor ruim € 7 miljoen in materiële en immateriële activa heeftgeïnvesteerd; is Dutch Aero het enige bedrijf geweest dat geïnvesteerd heeft in de ontwikkeling van de tweede motor of zijn er nog meer bedrijven bij betrokken? Zo ja, welke bedrijven zijn dit dan en voor welk bedrag hebben zij geïnvesteerd in de ontwikkeling van de tweede motor?
Zie antwoord vraag 3.
In uw antwoorden van 24 januari 2012 op vragen over het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede testmotor zouden er volgens de betrokken bedrijven gevolgen zijn voor ongeveer vijftien werknemers die direct en indirect betrokken waren bij de ontwikkeling van motorcomponenten; Bij Dutch Aero zijn reeds elf banen geschrapt; Geldt nog altijd het aantal van 15 werknemers volgens de betrokken bedrijven?
Het aantal van 15 arbeidsplaatsen is de meest actuele informatie waar ik over beschik.
Zijn er nog altijd concrete opdrachten in beeld volgend uit het contact dat u heeft gehad met vertegenwoordigers van Pratt & Whitney om de mogelijkheden voor de Nederlandse industrie te verkennen en aan te dringen op een verdergaande inschakeling? Zo ja, in hoeverre betreffen deze Dutch Aero? Zo nee, waarom niet?
Concrete opdrachten voor de Nederlandse industrie voor de F135-motor zijn nog altijd in beeld.
Over mogelijke opdrachten voor individuele Nederlandse bedrijven doe ik vanwege nationale en internationale concurrentieaspecten geen uitspraak.
Over behaalde opdrachten voor individuele Nederlandse bedrijven, zonder daarbij het bijbehorende bedrag per opdracht te vermelden, wordt de Kamer geïnformeerd in een bijlage bij de Jaarrapportage vervanging F-16. Dit zal ook gebeuren in de eerstvolgende Jaarrapportage over 2011.
Kunt u een overzicht geven van alle gevolgen voor de omzetverwachting voor de overige in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers als gevolg van het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede motor? Zo nee, waarom niet?
De omzetverwachtingen voor de Nederlandse industrie zijn gebaseerd op de IP-plannen van de Amerikaanse hoofdaannemers. De totale raming die wordt gehanteerd met betrekking tot potentiële Nederlandse productieomzet voor de F136-motor bedroeg zoals gezegd circa $ 750 miljoen. De totale omzetverwachting voor het F35 programma wordt jaarlijks opgenomen in de Jaarrapportage vervanging F-16. De uitsplitsing naar individuele bedrijven van die totale omzetverwachting en specifiek ten aanzien van de F136-motor maak ik vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid niet bekend.
Kunt u in tabelvorm een overzicht geven van de bijgestelde omzetverwachting van de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers als gevolg van de stopzetting van de ontwikkeling van de tweede motor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De komst van een extremistische imam naar Nederland |
|
Mirjam Sterk (CDA), Joram van Klaveren (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Leers |
|
|
|
|
Hoe moet het antwoord dat u de gewraakte, ook tot geweld oproepende, uitlatingen van de heer Al Haddad verwerpelijk vindt, nader worden geduid in juridische zin? Kwalificeert u deze uitlatingen als zijnde in strijd met de openbare orde, als bedoeld in de Vreemdelingenwet? Deelt u de mening dat deze uitspraken in omstandigheden ook een overtreding van de strafwet kunnen inhouden?1
De vaak geciteerde uitspraken vind ik verwerpelijk. Bij het beoordelen of mogelijk discriminatoire uitlatingen strafbaar zijn, is het noodzakelijk om exact te kunnen vaststellen welke uitlatingen wanneer, waar, en in welke context zijn gedaan. Die beoordeling van de strafbaarheid dient in een individueel geval in eerste instantie door het openbaar ministerie en uiteindelijk door de strafrechter te geschieden. Ik kan dan ook niet aangeven in hoeverre deze geïsoleerde citaten, waarvan ik in mijn beantwoording van eerdere schriftelijke vragen heb aangeven deze verwerpelijk te vinden, een overtreding van de strafwet kunnen inhouden.
De wet biedt mij niet de ruimte om zonder concrete aanwijzingen voor dreigende ernstige strafbare feiten iemand de toegang tot Nederland te ontzeggen louter op basis van zijn uitspraken.
Ik had geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van de heer Haddad hier ook daadwerkelijk zou leiden tot een werkelijk en ernstig gevaar voor de openbare orde en veiligheid, ook gelet op zijn eerdere bezoeken aan Nederland in 2009 en 2010. Het feit dat zijn aanwezigheid in Nederland niet tot problemen in de sfeer van openbare orde heeft geleid, bevestigt mij in dat oordeel.
Kunt u nader toelichten waarom u ondanks uw bevestigende antwoord op de vraag of de uitlatingen verwerpelijk zijn, desondanks niet van mening bent dat er voldoende reden is de toegang van de heer Al Haddad tot Nederland te weigeren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke gronden heeft u aanleiding gezien om in eerdere, min of meer vergelijkbare gevallen, de toegang wel te weigeren?
Ik heb in deze zaak de bestaande nationale en internationale regelgeving toegepast. In vergelijkbare gevallen is, en zal, vergelijkbaar worden gehandeld.
Hebt u zich ervan gewist hoe Groot-Brittannië de uitspraken van de heer Al-Haddad kwalificeert? Zo ja, wat is daarop het antwoord?
Voor zover door mij valt na te gaan is betrokkene in het VK niet vervolgd voor zijn uitspraken.
Kunt u de Kamer nader informeren over het beleid om personen tegen wie bedenkingen bestaan om redenen van openbare orde en/of de nationale veiligheid al dan niet tot Nederland toegang te verschaffen? Hoe vindt de besluitvorming en afweging op dit punt precies plaats, mede tegen de achtergrond van de uitvoering van de motie-Van der Staaij2 en tegen de achtergrond van de doelstelling om de verspreiding van extremisme en radicalisme tegen te gaan?
Staand beleid is om personen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen de toegang tot Nederland te ontzeggen. Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering op deze gronden alleen kan plaatsvinden indien er concrete aanwijzingen zijn dat er ernstige strafbare feiten ophanden zijn.
Voor niet-EU-onderdanen geldt dat eenieder die aan de Schengenvoorwaarden voldoet, de grens mag passeren en – indien visumplichtig – een visum kan krijgen. Indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen in het geding zijn, biedt de Schengenregelgeving de ruimte om een visumaanvraag af te wijzen en/of toegang aan de grens te weigeren. Of sprake is van risico’s op het gebied van mogelijke openbare ordeverstoringen en welke consequenties daaraan worden verbonden, is een zaak waarbij elk geval op eigen merites wordt beoordeeld.
Op het moment dat een niet-EU-onderdaan een visum aanvraagt of toegang tot Nederland verzoekt aan de buitengrens, vindt een controle plaats van de beschikbare systemen zoals het opsporingsysteem (OPS) en het Schengen informatiesysteem (SIS). Als de vreemdeling daarin voorkomt zal dat in vrijwel alle gevallen een dwingende reden zijn een visum of toegang te weigeren. Uiteraard wordt bij de besluitvorming, indien nodig, informatie over de vreemdeling opgevraagd bij o.a. het openbaar ministerie, inlichtingendiensten, buitenlandse overheden en Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland.
Digitale spionage van China en Rusland |
|
André Elissen (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Traveling Light in a Time of Digital Thievery»?1
Ja.
Is het in uw beleving waar dat reizigers met waardevolle informatie een groot risico lopen dat hun apparaten in China en Rusland gemanipuleerd worden zodat deze landen informatie kunnen bemachtigen? Zo ja, hoe groot is dit risico? Welke landen maken zich nog meer schuldig aan dit soort activiteiten?
Er is een reële kans dat waardevolle informatie op deze wijze gestolen wordt door buitenlandse inlichtingendiensten. Buitenlandse inlichtingendiensten beschikken over een breed scala aan middelen om aan informatie te komen. Zo worden bestanden gekopieerd van gegevensdragers (laptops, mobiele telefoons, pda’s enzovoorts); wordt telefoon- en dataverkeer afgeluisterd (vast en mobiel) en wordt gebruik gemaakt van camera’s of microfoons in bijvoorbeeld hotelkamers. De AIVD en MIVD hebben in dit kader verschillende brochures uitgebracht waarin wordt gewaarschuwd voor het risico op spionage bij reizen naar het buitenland en waarin wordt aangegeven wat reizigers zelf kunnen doen om het risico te verkleinen.2
In de jaarverslagen van de AIVD en MIVD wordt aangegeven dat het risico op spionage onverminderd aanwezig is, daarbij geldt dat met name het risico op digitale spionage toeneemt. Ook uit het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) komt de dreiging van cyberspionage door statelijke actoren prominent naar voren.3 Het CSBN laat zien dat er sprake is van een toenemende dreiging van digitale spionage. Zowel overheden als private organisaties zijn regelmatig doelwit van digitale spionage geweest, ook in Nederland. Deze cyberaanvallen zijn gericht op het verkrijgen van vertrouwelijke informatie van economische of politieke waarde, of op direct geldelijk gewin.4
China, Rusland en Iran zijn in het meest recente jaarverslag van de AIVD genoemd als landen waarvan de buitenlandse inlichtingendiensten spionageactiviteiten ondernemen. Nadere informatie over landen die zich schuldig maken aan spionage kan ik niet verstrekken aangezien dat raakt aan het kennisniveau en de bronnen van de AIVD en de MIVD. Deze informatie is gerubriceerd en kan ik in het openbaar niet met u delen. U kunt er echter van uitgaan dat naast de genoemde landen ook andere landen heimelijke inlichtingenactiviteiten ondernemen in Nederland. De inlichtingendiensten doen hier onderzoek naar en treden op waar nodig.
Treft de Nederlandse overheid speciale maatregelen wanneer ambtenaren, diplomaten of politici naar China of Rusland afreizen om te voorkomen dat deze landen op digitale wijze spioneren? Geeft u het Nederlandse bedrijfsleven voorlichting over dit onderwerp of biedt u op andere wijze ondersteuning of bescherming? Zo nee, waarom niet?
De AIVD en MIVD doen in het kader van de wettelijke taak onderzoek naar ongewenste inlichtingenactiviteiten van vreemde mogendheden. Over dit onderzoek informeren de AIVD en MIVD overheidsinstanties die maatregelen kunnen nemen. Tevens informeren de AIVD en de MIVD, in specifieke gevallen, díe instanties die doelwit zijn van de heimelijke inlichtingenactiviteiten, dit kunnen zowel overheden als bedrijven zijn.
Het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging (NBV) bevordert als onderdeel van de AIVD de beveiliging van vertrouwelijke informatie van de overheid. De AIVD geeft advies over informatiebeveiliging, beoordeelt beveiligingsproducten en ondersteunt bij de implementatie ervan. Ook dit advies kan gericht zijn tot zowel overheden als bedrijven.
Daarnaast gelden voor de beveiliging van waardevolle overheidsinformatie de regels die zijn vastgelegd in het «Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie». In dit voorschrift zijn ook beschermingsmaatregelen tegen dreigingen van digitale spionage inbegrepen.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in het standaard opleidingsprogramma van diplomaten bewustwordingsactiviteiten op het gebied van integrale veiligheid, inclusief informatiebeveiliging en risico op spionage, opgenomen.
Toeleveranciers van de defensieorganisatie krijgen van de MIVD advies over informatiebeveiliging. Daarnaast worden aan defensieorderbedrijven eisen gesteld ten aanzien van informatiebeveiliging en worden cursussen voor beveiligingsfunctionarissen van deze bedrijven gegeven. Voor bedrijven die bijzonder interessant zijn voor buitenlandse inlichtingendiensten worden maatwerkbijeenkomsten georganiseerd om de bewustwording te vergroten.
In april 2010 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) aangeboden aan de Tweede Kamer. Het kabinet heeft uw Kamer in zijn brief d.d. 22 februari 2011 op de hoogte gebracht van de aanpak naar aanleiding van dit onderzoeksrapport.5 Dat betreft onder andere voorlichting aan bedrijfsleven en overheden over de risico’s van spionage en de mogelijkheden om de weerbaarheid daartegen te vergroten. Daarvoor is de Handleiding Kwas ontwikkeld en wordt dit jaar een e-learning module beschikbaar gesteld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de vice-president van beveiligingsbedrijf McAfee dat apparaten die door de Chinese overheid worden gecontroleerd nooit meer op het bedrijfsnetwerk aangesloten mogen worden? Worden apparaten van de Nederlandse overheid ook niet meer gebruikt wanneer deze aan de Chinese grens zijn gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een risico dat apparaten die worden afgegeven aan derden, bijvoorbeeld bij grenscontroles, worden voorzien van middelen om heimelijk informatie weg te halen.
Organisaties en overheden zijn zelf verantwoordelijk voor het maken van een risico-inschatting van het gebruik van dergelijke apparaten binnen het bedrijfsnetwerk en het implementeren van maatregelen die het weglekken van informatie kunnen voorkomen. De bovengenoemde Handleiding KWAS ondersteunt organisaties bij het maken van deze risico-inschatting.
Hoe beoordeelt u het hacken van telefoons, computers of andere communicatiemiddelen van Nederlandse staatsburgers door een vreemde mogendheid als China of Rusland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke inlichtingenactiviteiten kunnen de nationale veiligheid aanzienlijke schade toebrengen en de nationale belangen aantasten. Daarom vindt het kabinet dit soort activiteiten ontoelaatbaar. Constatering van dergelijke activiteiten leidt altijd tot het nemen van maatregelen.
Welke gevaren ziet u voor Nederland wanneer landen als China en Rusland (en eventueel ook andere landen) zich op grote schaal aan cyberspionage schuldig maken?
Informatie op economisch, technisch-wetenschappelijk, militair en politiek terrein kan als gevolg van spionage weglekken naar het buitenland. Deze spionage kan een dreiging tegen de staatsveiligheid en de nationale belangen van Nederland vormen. Het kan daarnaast leiden tot economische schade, het verlies van concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en de koppositie die Nederland in bepaalde sectoren bekleed.
Een internationale aanpak van voetbalhooligans |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Van der Laan is voetbalhooligans zat» en het bericht «Ajax-fans aangehouden in Amsterdam»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat er een internationale aanpak van voetbalhooligans moet komen? Zo ja, welke mogelijkheden om in internationaal verband op te treden bestaan er nu al en op welke terreinen schiet het bestaande beleid tegen hooligans tekort? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds sprake van een internationale aanpak van voetbalhooligans. De lidstaten van de Europese Unie hebben de afgelopen jaren een aantal gecoördineerde maatregelen uitgewerkt voor het optreden van de politie bij internationale voetbalwedstrijden. De politiediensten van de lidstaten werken samen bij de handhaving van de openbare orde rond internationale voetbalwedstrijden.
Van belang hierbij is dat de lidstaten stelselmatig en snel informatie uitwisselen over individuele en groepen supporters/hooligans, hun verplaatsingen door of naar andere landen en de risico’s die er spelen ten aanzien van de openbare orde. In de lidstaten zijn er daarom nationale informatiepunten opgericht ten behoeve van de uitwisseling van informatie betreffende voetbalgeweld (EU-besluit (2002/348/JBZ).
Ook is het gebruikelijk dat politiemedewerkers (zgn. «spotters») met supportersgroepen meereizen naar internationale uitwedstrijden om de lokale autoriteiten in het kader van de gemaakte afspraken te ondersteunen met informatie en operationele ondersteuning. Het kan bijvoorbeeld gaan om het herkennen van personen met een stadionverbod. De Europese lidstaten hebben op dit punt met elkaar afgesproken dat binnen de EU-grenzen personen met een stadionverbod ook bij buitenlandse wedstrijden kunnen worden geweerd (EU-resolutie,17 november 2003).
Buiten de voetbalwedstrijden om vinden er internationale bijeenkomsten plaats waar deskundigen praktijkervaringen uitwisselen en aandachtspunten en «best practices» met elkaar delen. Deze ervaringen zijn vertaald in een Europees handboek dat als belangrijkste leidraad voor internationale voetbalwedstrijden dient. Het handboek bevat bepalingen met betrekking tot politiële samenwerking, minimaal te treffen veiligheidsmaatregelen, de communicatiestrategie van de politie met de media, de samenwerking met stewards (begeleiders van de supporters) en met de wedstrijdorganisatoren, het toegangsbeleid en de kaartverkoop.
Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat internationale supporters niet meer op eigen gelegenheid naar het stadion zouden mogen gaan en dat er een internationale combiregeling zou moeten komen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een internationale combiregeling zodat supporters niet meer op eigen gelegenheid naar het stadion kunnen komen, kent verschillende logistieke en praktische bezwaren. Zo zijn bij internationale wedstrijden de supporters in het algemeen veel minder geografisch geconcentreerd dan bij nationale wedstrijden, is de reisafstand langer, moet er vaak worden overgestapt, en is het tijdstip van aankomst minder precies af te stemmen op de start van de wedstrijd. Bovendien benutten veel supporters hun buitenlandse reis niet alleen om de wedstrijd te bekijken, maar ook om een bezoek te brengen aan de speelstad. In het verleden hebben er dan ook slechts enkele combiregelingen bij internationale wedstrijden plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld Ajax – Anderlecht (17-12-2009) en FC Twente – Werder Bremen (20-10-2010). Gezien deze bezwaren voor een internationale combiregeling zetten de verschillende ketenpartners in plaats daarvan in op een optimale informatie-uitwisseling en samenwerking om zo openbare orde risico’s zo vroeg mogelijk in te schatten en hiertegen adequate maatregelen te kunnen treffen.
Hoeveel inspanningen, uitgedrukt in geld en inzet van personeel, moeten Nederlandse gemeenten en andere overheden zich jaarlijks getroosten om bij internationale voetbalwedstrijden maatregelen tegen voetbalgeweld te nemen?
Voor het seizoen 2011/2012 tot 1 maart 2012 zijn er door de politie bij 22 Europese (club)voetbalwedstrijden 3 376 personen ingezet. Het gaat om gemiddeld 153 politiemedewerkers per wedstrijd. Er is bij de wedstrijden veel variatie in de inzet van de politie, van 42 tot 555 politiefunctionarissen. Voor de twee interlands van het Nederlands Elftal zijn er 233 politiemedewerkers ingezet.
Deelt u de mening dat in geval van internationale voetbalwedstrijden, het belang van de openbare orde verder gaat dan de gemeentegrens van de gemeente waar de wedstrijd plaatsvindt? In hoeverre acht u het uw verantwoordelijkheid om bij voetbalwedstrijden met publiek dat voor een deel van buiten Nederland komt, in te grijpen?
De handhaving van de openbare orde is en blijft een verantwoordelijkheid van de burgemeesters ingevolge artikel 172 van de Gemeentewet. Dit geldt ook bij internationale voetbalwedstrijden. Burgemeesters beschikken over een aantal bevoegdheden waarmee ze de openbare orde in hun eigen gemeente kunnen handhaven. Het is al praktijk in Nederland dat burgemeesters hun maatregelen op elkaar afstemmen en informatie uitwisselen. Via deze weg reiken de genomen maatregelen verder dan één gemeente. Daarnaast wordt bij internationale wedstrijden politie-informatie uitgewisseld (zie antwoord op vraag 2) tussen de landen van de spelende teams op basis waarvan preventieve maatregelen kunnen worden genomen. Ik zie dan ook geen verdere rol voor mijzelf weggelegd.
Bent u bereid om gemeenten die extra kosten moeten maken in verband met internationale voetbalwedstrijden daar financieel voor te compenseren? Zo ja, hoe en per wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeenten zijn – net als bij nationale voetbalwedstrijden – zelf verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde. Daar vallen ook de eventuele extra kosten onder die in dat kader worden gemaakt.
Het strafrechtelijk afkopen van vervolging na het lastigvallen en bedreigen van een scheidsrechter |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht: «Arbiter niet blij met straf»?1
Ja.
Is het waar dat aan drie belagers van de in het artikel genoemde scheidsrechter door het Openbaar Ministerie een schikkingsvoorstel van 210 euro is gedaan? Zo nee, wat is hieraan dan niet waar? Zo ja, bij welke feiten zouden de belagers betrokken zijn geweest?
In de onderhavige kwestie heeft het slachtoffer bij de politie aangifte gedaan van belaging en diefstal. Het OM heeft onderzocht of sprake was van strafbare bedreigingen. Om een vervolgingsbeslissing te kunnen nemen bleek nader onderzoek noodzakelijk. Na afronding hiervan is de zaak door het OM beoordeeld en bleek onvoldoende bewijs voorhanden voor vervolging wegens belaging en bedreiging. Wel kon worden bewezen dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan diefstal in vereniging. Het OM heeft voor dit feit – overeenkomstig de daarvoor geldende richtlijnen – aan ieder van de verdachten een transactievoorstel van € 210,– aangeboden. De totale procedure heeft circa 10 maanden in beslag genomen, omdat naar aanleiding van het eerste proces-verbaal nader onderzoek nodig was.
Heeft het inderdaad 10 maanden geduurd voordat er een schikkingsvoorstel is gedaan? Zo ja, waarom duurde dit zo lang, en hoe verhoudt zich dat tot het ook door u voorgestane lik-op-stuk-beleid met betrekking tot voetbalgeweld? Zo nee, hoe lang heeft dit dan wel geduurd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke schikkingsbedragen worden doorgaans voorgesteld in zaken waarin iemand is lastig gevallen en bedreigd? Welke richtlijn of andere objectieve grondslag ligt hieraan ten grondslag?
Welk transactiebedrag wordt aangeboden is afhankelijk van allerlei factoren zoals de aard van het delict, recidive van de verdachte, gebruik van wapens, discriminerende opmerkingen. Voor het aanbieden van transacties, waaronder ter zake van bedreiging, kent het OM een openbare richtlijn. Deze zogenaamde Bos/Polaris-richtlijn is onder meer te vinden op www.om.nl. Voor belaging geldt geen speciale richtlijn maar de strafbedreiging genoemd in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Is de scheidsrechter slachtofferhulp aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De betrokken scheidsrechter heeft bij aangifte zoals gebruikelijk het zogenaamde «wensenformulier» overhandigd gekregen en geretourneerd naar het Openbaar Ministerie. Daarop heeft hij slechts aangegeven dat hij op de hoogte gehouden wil worden van de voortgang van het strafproces. Dit heeft het Openbaar Ministerie gedaan.
Past het niet vervolgen van verdachten van voetbalgeweld binnen uw aanpak van dat probleem? Zo ja, in hoeverre? Zo nee, waarom niet, en wat wilt u hier aan veranderen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Het artikel 'Gemeente Haren verscheurde parkeerboetes |
|
Hero Brinkman (PVV), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Gemeente Haren verscheurde parkeerboetes van gezagsdragers»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel personen de afgelopen 12 jaren misbruik hebben gemaakt van deze onverkwikkelijke toestand en om hoeveel geld het in totaal zou gaan?
Navraag bij de gemeente Haren leert dat het ging om zeer incidentele gevallen. In het merendeel van de gevallen ging het om situaties waarbij sprake was van het bezit van een parkeerontheffing, waarvoor het verschuldigde bedrag was betaald. Verzuimd was echter bij het parkeren, de ontheffing achter de voorruit te plaatsen. De betreffende ambtenaar of politieke ambtsdrager legde dit nadien uit aan de handhavend ambtenaar die, op basis van deze argumenten, de boete doorhaalde (in 2012 is de hoogte van de boete € 51).
Een enkele keer is het ook voorgekomen dat met een andere auto werd gereden (en geparkeerd) dan waarvoor de ontheffing gold. Deze boete werd ook doorgehaald. In dit laatste geval is nadien alsnog het verschuldigde parkeergeld betaald.
Het doorhalen van de boete gebeurde derhalve op basis van argumenten, zij het dat formeel de bezwaarprocedure niet werd gevolgd. Dit is onjuist en daarom is deze praktijk inmiddels beëindigd.
Bent u bereid een onderzoek naar de integriteit van de Gemeente Haren bij het bureau Bing te initiëren?
Het gaat hier om een lokale aangelegenheid. Het is aan de gemeente hierover te beslissen. Het college van burgemeester en wethouders heeft in een tweetal brieven (gedateerd 7 februari 2012) uitleg gegeven aan fracties in de gemeenteraad over de handelwijze met betrekking tot het doorhalen van boetes in het bonnenboekje.
Daarbij heeft het college aangegeven dat zij zich zal beraden op het mogelijk aanscherpen van het integriteitsbeleid.
Deelt u de mening dat alle daders alsnog de betreffende boetes moeten betalen en, indien mogelijk, disciplinair of strafrechtelijk moeten worden gestraft?
Het gaat hier niet om een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. De boetes waren gebaseerd op de gemeentelijke belastingverordening. Hieruit voortvloeiende verantwoordelijkheden liggen bij het gemeentebestuur.
Is bij u bekend of er gemeenten zijn waar zich soortgelijke misstanden hebben voorgedaan? Zo ja welke gemeenten zijn dat en hoe is dit in die gemeenten afgehandeld?
Mij zijn geen signalen bekend vanuit andere gemeenten over een soortgelijke handelwijze als in de gemeente Haren heeft plaatsgevonden.
Het kwijtmaken van het archief van het Nationale Cyber Security Centrum |
|
Jhim van Bemmel (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Govcert kan niet bij eigen archief hackincidenten»?1
Ja.
Hoe kijkt u tegen het feit aan dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) niet meer bij de registraties van incidenten vóór 2009 kan komen? Past dit binnen het profiel van een lerende organisatie? Vindt u het belangrijk dat er (trend)onderzoek gedaan kan worden naar eerdere incidenten? Zegt deze manier van werken iets over de zorgvuldigheid van werken en/of de technische competenties van het NCSC en voorloper Govcert? Hoe worden kennis en kunde rond cyber security momenteel geborgd?
De registratie van incidenten van vóór 2009 is toegankelijk. Voor meer details per incident zijn echter wel extra handelingen nodig. Aangezien het reeds afgehandelde en in trendrapporten verwerkte zaken betreft, is dit mijns inziens aanvaardbaar.
Govcert.nl heeft tot 2012 jaarverslagen en trendrapporten uitgebracht, die mede gebaseerd zijn op de incidenten die sinds 2004 hebben plaatsgevonden. In die rapporten is gewaarschuwd voor bepaalde trends in kwetsbaarheden of risico’s.
Het NCSC/Govcert.nl werkt zorgvuldig en beschikt over de benodigde technische competenties. De incidenten zijn zorgvuldig afgehandeld. Daarnaast heeft Govcert.nl, mede op basis van via deze incidenten opgedane kennis, jaarverslagen gepubliceerd en trendrapporten uitgebracht. Verder worden jaarlijks vele ICT-beveiligingsadviezen met handelingsperspectief uitgebracht.
Hebben zich vóór 2009 incidenten voorgedaan waarbij SCADA-systemen werden gehackt of misbruikt door onbevoegden? Zo ja, waarom is er niet eerder actie ondernomen om iets te doen aan de kwetsbaarheden die bijvoorbeeld in EenVandaag werden getoond?2 Zo nee, waar baseert u dat op? Hoe weet u dat er geen SCADA-systemen werden gehackt of misbruikt door onbevoegden, aangezien het NCSC aangeeft niet over deze gegevens te beschikken?
Ja. ik ben mij al langer bewust van de kwetsbaarheid van SCADA-systemen en heb daarom hiervoor gewaarschuwd in publicaties zoals het Trendrapport Digitale Veiligheid 2010 en het Cyber Security Beeld Nederland.
Om de weerbaarheid van vitale sectoren te vergroten, zijn reeds maatregelen genomen. Er is geoefend en er zijn penetratietesten gedaan. Het verhogen van de weerbaarheid van de vitale sectoren is een van de actielijnen van de Nationale Cyber Security Strategie. Daarnaast heeft het NCSC naar aanleiding van de uitzending EenVandaag SCADA eigenaren extra gealerteerd over SCADA-beveiliging. Verder heeft het NCSC een checklist omtrent beveiliging van SCADA-systemen opgesteld om organisaties te helpen een juiste en bewuste keuze te maken voor een passend beveilingsniveau. Eigenaren van SCADA-systemen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun SCADA-systemen.
Wat vindt u ervan dat Govcert/NCSC informatie die zij op basis van de Wet Openbaarheid van bestuur (Wob) zou moeten verstrekken, niet verstrekt omdat de informatie op dusdanige wijze is opgeslagen dat deze niet meer eenvoudig geraadpleegd kan worden? Gaat u vanuit de eigen verantwoordelijkheid van de overheid ervoor zorgen dat deze gegevens zo snel mogelijk toegankelijk worden gemaakt? Zo ja, doet u dit om aan de ene kant te leren van incidenten en aan de andere kant om de indiener van het Wob-verzoek alsnog tegemoet te komen? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit te doen?
Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, is de informatie toegankelijk. Voor meer gedetailleerde informatie zijn extra, arbeidsintensieve handelingen nodig.
Bij het Wob-verzoek waarnaar u verwijst, heeft verzoeker uitdrukkelijk ingestemd met de openbaarmaking van informatie vanaf 2009 alsook dat hij zijn bezwaar zou intrekken als hem informatie vanaf 2009 zou worden verstrekt. De desbetreffende informatie is openbaar gemaakt. Dat verzoeker thans om hem moverende redenen andere gedachten daarover heeft, betreur ik omdat het bestuursorgaan zich aan de gemaakte afspraak heeft gehouden.
Hoe beoordeelt u de situatie dat een onderdeel van de overheid dat goed met techniek zou moeten kunnen omgaan, niet meer over de eigen historische gegevens kan beschikken? Had Govcert in uw beleving met open standaarden moeten werken? Had Govcert in uw beleving met het overgaan naar een nieuwe database de historische gegevens moeten migreren? Zo nee, waarom is er geen gebruik gemaakt van open standaarden? Waarom zijn er geen gegevens gemigreerd of is er geen virtualisatie toegepast om de gegevens alsnog te kunnen gebruiken?
Zoals weergegeven in antwoord 2 beschikt het NCSC/Govcert.nl over de eigen historische gegevens in een database. Deze database is gebaseerd op open source software, open standaarden dus.
Migratie van gegevens is op grond van de Archiefwet verplicht wanneer de duurzaamheid van de gegevens niet langer gegarandeerd kan worden. Zoals ook wordt weergegeven in antwoord 7, is dat hier niet aan de orde. De gegevens zijn veilig gesteld. Uit doelmatigheidsoverwegingen is er voor gekozen om de oude gegevens niet te migreren en te virtualiseren.
Denkt u dat er een precedentwerking van deze zaak uitgaat en dat andere overheidsonderdelen nu ook gegevens op dusdanige wijze gaan opslaan dat deze niet meer gemakkelijk te delen zijn? Vindt u daarnaast dat de wijze van archiveren van Govcert vergelijkbaar is met het opslaan van de gegevens in een container om deze vervolgens af te laten zinken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie verder het antwoord op de vraag 2.
Vindt u dat er naar de letter én de geest van de Wob is gehandeld? Had Govcert en heeft het NCSC in uw beleving een verplichting dan wel een verantwoordelijkheid om de incidentengegevens van de periode voor 2009 toegankelijk te houden? Voldeed Govcert en voldoet het NSCS aan de archiefwet? Zo ja, waarom vindt u dat? Kunt u uitsluiten dat deze manier van obstructie, waaronder het slecht toegankelijk maken van gegevens en het eerdere bericht dat de gegevens zoek waren, strafbaar is? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om herhaling van dit soort situaties te voorkomen?
De Wob bevat regels voor de openbaarmaking van informatie over bestuurlijke aangelegenheden en niet over het beheer en de toegang tot overheidsarchieven. Die regels zijn opgenomen in de Archiefwet. De Erfgoedinspectie heeft als toezichthouder op de Archiefwet vastgesteld dat de incidentmeldingen van Govcert van de periode vóór 2009 zijn gearchiveerd in een database. Deze database wordt in een beveiligde beheersomgeving beheerd. De database is voldoende toegankelijk conform de archiefwettelijke eisen die zijn gesteld voor op termijn vernietigbare archieven.
Kunt u deze vragen vóór 15 maart 2012 beantwoorden zodat de antwoorden bij het algemeen overleg over cyber security en privacy kunnen worden betrokken?
Ja.
Tientallen vaders die jaarlijks vals beschuldigd worden door ex'en van misbruik of mishandeling |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aantijgingen vrouwen lastig aan te pakken»?1
Ja.
Hoe komt het dat een moeder die een onjuiste aangifte doet van misbruik of mishandeling zelden wordt vervolgd, terwijl het Openbaar Ministerie (OM) juist heeft gesteld altijd over te gaan tot vervolging bij een valse aangifte van een zedenmisdrijf ?2
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat de woordvoerder van het OM in Groningen heeft gezegd dat ernaar wordt gestreefd om bewust onjuist gedane zedenaangiftes – indien bewijsbaar – altijd te vervolgen. In veel gevallen liggen dergelijke aangiftes echter in een schemergebied tussen onjuiste en bewust onjuiste aangiftes. In die gevallen is het opsporingsonderzoek complex en arbeidsintensief. Het OM bekijkt dan of het onderzoek opportuun is en of er voldoende capaciteit beschikbaar is om het uit te voeren. Alleen het doen van een bewust onjuiste aangifte is strafbaar en vervolgbaar op grond van artikel 188 Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak dat jaarlijks tientallen bewust onjuiste aangiftes tegen vaders worden gedaan vanwege misbruik of mishandeling, en dat daarvoor zelden wordt vervolgd, kan ik niet bevestigen. Bij het OM zijn hiervan geen aantallen bekend.
Deelt u de mening dat de gevolgen van een valse aangifte groot zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze misstanden een halt toe te roepen?
Ja, ik verwijs naar de brief die de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 4 november 2011 aan uw Kamer heeft gestuurd in reactie op een brief van het Vaderkenniscentrum/Stichting Kind en Omgangsrecht (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 31 839, nr. 141). In punt 6 in die brief is de Staatssecretaris specifiek ingegaan op bewust onjuist gedane aangiftes en de manier waarop de politie en het OM daarmee omgaan. Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Bent u voorts bereid om de gevolgen die een valse aangifte heeft op andere terreinen aan te pakken, zoals bijvoorbeeld in civiele procedures die zijn opgestart door de ex met betrekking tot de kinderen? Zo nee, waarom niet?
In de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2010A026, Stcrt. 2010, nr. 19123) is bepaald dat het OM bij gebleken valsheid van een aangifte – als de zaak eerder in de publiciteit is geweest – een perspublicatie kan uitbrengen waarin duidelijk wordt gemaakt dat het een bewust onjuiste aangifte betrof. Deze publicatie dient ertoe het veiligheidsgevoel van de burgers te herstellen en een bijdrage te leveren aan het eerherstel van de ten onrechte beschuldigde. Het OM heeft mij meegedeeld dit onderdeel van de aanwijzing ruimhartig te zullen toepassen.
Als een civiele procedure over bijvoorbeeld het vaststellen van een omgangs- of zorgregeling nog loopt, kan betrokkene het gegeven van een bewust onjuist gedane aangifte zelf in de procedure naar voren brengen. Dat kan bijvoorbeeld met behulp van een sepotbrief van het OM of de hiervoor genoemde perspublicatie. Als een omgangs- of zorgregeling al door de rechter is vastgesteld, en de aangifte is meegenomen bij zijn weging van de belangen van het kind, dan kan betrokkene een nieuwe gerechtelijke procedure starten om deze regeling opnieuw te laten vaststellen. Ook dan kan betrokkene een sepotbrief of perspublicatie inbrengen.
Een transport van 38 Heckrunderen, in eigendom van Staatsbosbeheer, waarvan 16 runderen het niet hebben overleefd |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Is u bekend dat er afgelopen donderdag 38 Heckrunderen van Staatsbosbeheer, die graasden in natuurgebied de Hellegatsplaten bij Goeree-Overflakkee (provincie Zeeland) naar een slachthuis in Dokkum (provincie Friesland) zijn getransporteerd en dat bij aankomst bleek dat 16 runderen het transport niet hadden overleefd?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe het kon gebeuren dat 16 van de 38 dieren tijdens transport overleden zijn? Is het waar dat de dieren, die zeer grote hoorns hebben, elkaar onderweg hebben doodgestoken?
Naar aanleiding van bovengenoemd voorval is door de NVWA een strafrechtelijk onderzoek ingesteld onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Uit dit onderzoek is tot dusver niet onomstotelijk vast komen te staan hoeveel dieren tijdens het transport zijn overleden. Wel is geconstateerd dat na de lossing 16 dieren niet meer leefden. De exacte toedracht is nog in onderzoek. Of de dieren elkaar tijdens het transport hebben doodgestoken is niet uit te sluiten, maar kan niet worden bevestigd.
De overige 22 runderen zijn voor en na de slacht gekeurd en goedgekeurd voor humane consumptie. De eigenaar van het slachthuis heeft desondanks besloten alle runderen ter destructie aan te bieden, omdat het vlees van deze runderen naar zijn mening niet voldeed aan de kwaliteitseisen van zijn afnemers.
Kunt u aangeven hoe de gezondheidsstatus was van de overige 22 runderen? Is het waar dat bij een van de levende dieren een diepe wond tussen de ribben is aangetroffen en kunt u aangeven wat er met dit dier en de overige 21 overlevende runderen is gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat deze dieren op deze wijze op transport worden gezet en door heel Nederland van Zeeland naar Friesland worden gesleept en dat er niet is gekozen voor het dichtstbijzijnde slachthuis of voor mobiel slachten?
Het staat partijen die betrokken zijn bij het transport van deze dieren vrij om te bepalen welk slachthuis zij kiezen. Staatsbosbeheer heeft eerder zaken gedaan met dit slachthuis. Zo verwerkte het slachthuis in het verleden dieren van Staatsbosbeheer uit hetzelfde gebied, maar ook Schotse Hooglanders uit diverse andere natuurgebieden van Staatsbosbeheer in Nederland.
Bij het verzamelen van deze dieren is een dierenarts met «wildlife» ervaring aanwezig geweest. Alle dieren zijn voor het transport gekeurd door deze gespecialiseerde dierenarts. De runderen waren vóór transport in goede conditie.
Is het waar dat het slachthuis Dokkum geen zaken meer wil doen met Staatsbosbeheer? Zo ja, is bekend waar Staatsbosbeheer de dieren naartoe brengt bij een volgend transport van Heckrunderen naar het slachthuis? Zo nee, in welk opzicht klopt de informatie in de berichtgeving niet?
Ik heb vernomen dat de eigenaar van het slachthuis in de pers heeft aangegeven in de toekomst geen zaken meer te willen doen met Staatsbosbeheer (Leeuwarder Courant 12 februari 2012). Ook de directeur van Staatsbosbeheer heeft mij aangegeven zich te beraden over de wijze van afvoeren, transport en de keuze van het slachthuis.
Gelden er bij transporten van Heckrunderen, waarvan bekend is dat zij stressgevoelig zijn en grote hoorns hebben, aanvullende voorschriften om het welzijn van deze dieren tijdens transport te kunnen waarborgen? Zo ja, welke eisen zijn dit? Zo nee, bent u bereid om aanvullende eisen te stellen en op welke termijn?
De eisen voor het transport van dieren staan geformuleerd in de EU-verordening 1/2005 (Transportverordening). Die schrijft voor dat de wijze van vervoer geschikt moet zijn voor de diersoort die wordt vervoerd. De Transportverordening bevat geen aanvullende eisen voor het vervoer van Heckrunderen.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek dat de Nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft ingesteld naar dit voorval zodra deze bekend zijn?
Het strafrechtelijk onderzoek is ingesteld terzake van vermoedelijke overtreding van EU-Transportverordening 1/2005, alsmede van de artikelen 36 en 37 van de Gezondsheids- en welzijnswet voor dieren. Zodra de resultaten van dit onderzoek bekend zijn zal ik in overleg met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie uw Kamer nader informeren.
Problemen in het middelbaar beroepsonderwijs |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het rapport van ROOD, jong in de SP: «Het MBO verdient beter»?1
De problemen die de SP signaleert sluiten deels aan bij conclusies van eerder onderzoek vanuit onder meer OCW, de JOB en de MBO Raad. Het mbo moet inderdaad beter: we hanteren niet voor niets de slogan «de basis op orde en de lat omhoog».
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat slechts 60% van de ondervraagde mbo-studenten aangeeft dat men genoeg leert om een vak goed uit te kunnen oefenen en 33% van hen aangeeft dat dit niet het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om mbo-studenten beter voor te bereiden op het uitoefenen van hun vak?
Laat ik vooropstellen dat het SP-onderzoek niet representatief kan worden genoemd voor de mbo-populatie en vraagtekens kunnen worden gezet bij de deugdelijkheid van de onderzoeksmethodiek.
Desalniettemin ben ik het met de SP eens dat het mbo – onze hofleverancies van vakmensen – op onderdelen beter moet. Beroepsopleidingen zijn bedoeld om studenten in staat te stellen om zich met hart en handen zich te laten bekwamen in de beroepspraktijk zodat zij na afloop met een voldoende solide basis de arbeidsmarkt op kunnen of een vliegende start maken in het hbo. Daarom moet de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs zo hoog mogelijk zijn.
Het wetsvoorstel «Doelmatige leerwegen/modernisering bekostiging», aangeboden aan de Tweede Kamer, bevat de maatregelen die een antwoord vormen op de knelpunten die in het SP-onderzoek naar voren komen. De maatregelen omvatten het intensiveren/verkorten van onderwijsprogramma’s en (LOB)begeleiding van studenten, betere examens, professionalisering en verbetering besturing/bedrijfsvoering.
In hoeverre houdt u zicht op de manier van toetsen in het mbo, aangezien slechts 31,6% van de ondervraagde mbo-ers het idee heeft dat de manier van toetsen goed is? Is dit voor u aanleiding om de manier van toetsen in het mbo nader te bezien? Zo neen, waarom niet?
Zicht op de examens mbo (onder meer wat betreft examenresultaten en examenkwaliteit) en de diagnostische toetsing in het mbo houd ik op basis van:
Gericht zicht op de tevredenheid van deelnemers over de toetsing door instellingen houd ik op basis van:
Dit alles levert mij goed zicht op de toetsing en examinering in het mbo.
Uit het onderzoeksrapport van de SP blijkt dat 31,6% van de ondervraagde mbo’ers het idee heeft dat de manier van toetsen goed is.
Uit de JOB Monitor (met een grotere respons en een gestandaardiseerde methodiek) blijkt dat het merendeel van de mbo’ers, te weten 63% in 2010, een positief totaaloordeel over toetsing geeft.
Hierbij is overigens geen onderscheid gemaakt tussen voortgangstoetsing en afsluitende kwalificerende toetsing (= examinering).
De bevindingen van de inspectie leveren het beeld op van de examenkwaliteit in het mbo: in 2009 was bij 63% van de opleidingen sprake van voldoende examenkwaliteit. Het beeld van de examenkwaliteit 2010–2011 zal worden opgenomen in het Onderwijsverslag 2011 dat in mei 2012 wordt gepubliceerd.
Bovengenoemde percentages laten zien dat het beter moet. De basiskwaliteit moet op orde zijn en als dat bij examens niet het geval is, trek ik examenlicenties in bij instellingen voor de betreffende opleidingen (de zogenoemde «rode kaart»), na een waarschuwing vooraf (de zogenoemde «gele kaart»). Bovendien stimuleer ik de kwaliteitsverbetering en verdere standaardisering van examens mbo. Ik heb de instellingen onder meer gevraagd om, bij het realiseren van de ambities uit het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» (Kamerstuk 31 524, nr. 88), expliciet aandacht te besteden aan de examenkwaliteit. Dat verzoek is niet vrijblijvend. Met het vernieuwde Toezichtkader BVE 2012 zal de inspectie in 2012 nog intensiever toezicht uitoefenen op de kwaliteitsbewaking door instellingen. Tevens heb ik in de brief aan de Tweede Kamer over het onderwerp «Kwaliteit van het mbo-onderwijs» van 28 november 2011 (Kamerstuk 31 524, nr. 120) aangegeven dat ik zal investeren in de professionalisering van examenpersoneel.
Hoe krijgt u de basis op orde en de lat omhoog, nu blijkt dat 63,6% van de ondervraagden mbo-ers het gevoel heeft dat er vakken zijn waarbij niets geleerd wordt? In hoeverre is deze uitslag het gevolg van het competentiegericht onderwijs (tegenwoordig beroepsgerichte kwalificatiestructuur)?
In het onderzoek naar de naleving van onderwijstijd in het schooljaar 2009–2010 werd door de inspectie ook gekeken naar de verdeling van lesuren binnen de leerjaren en de zwaarte van het rooster. Het onderwijsprogramma werd door 20% van de studenten als onevenwichtig ervaren en door 40% als te licht. Mede naar aanleiding van deze gegevens heb ik aan de Tweede Kamer geschreven dat ik een flinke intensivering van het onderwijs nodig acht, zowel in kwantiteit (ophoging naar 1 000 klokuren per leerjaar en verhoging van de contacturen te verzorgen door de onderwijsinstelling) als in kwaliteit (intensivering van de (loopbaan)begeleiding van studenten vooral in het eerste leerjaar). Daarom is het van belang dat het wetsvoorstel hieromtrent snel aanvaard wordt.
Er zijn ook nu al maatregelen doorgevoerd om de mbo studenten kwalitatief beter onderwijs te geven. Een daarvan is het impulsprogramma LOB dat vanaf 2009 gestart is. Dit stimuleringsprogramma biedt een flinke impuls aan de loopbaanbegeleiding van studenten. Dit project wordt komende jaren nog voortgezet met extra impulsmiddelen gericht op de feitelijke implementatie van LOB-instrumenten in het onderwijsproces.
In de zomer 2012 verwacht ik de uitkomsten van de JOB-Monitor over de tevredenheid van studenten in het mbo. Deze resultaten zijn representatief voor de mbo-studenten en dan kunnen we zien of er verbeteringen zichtbaar zijn.
Tevens bevat het actieplan mbo maatregelen die een antwoord vormen op de knelpunten die in het SP-onderzoek naar voren komen. De maatregelen omvatten het intensiveren/verkorten van onderwijsprogramma’s en (LOB)begeleiding van studenten, betere examens, professionalisering en verbetering besturing/bedrijfsvoering.
Wat onderneemt u richting de regionale opleidingscentra (ROC’s), nu blijkt dat 60% van de ondervraagde mbo-ers aangeeft niet te weten dat de «vrijwillige» bijdrage niet verplicht kan worden gesteld? Deelt u de mening dat er haast is geboden bij het vinden van een oplossing, aangezien dit probleem al zeker tien jaar speelt?2
Het Servicedocument vrijwillige bijdrage en de latere JOB brochure over schoolkosten bieden duidelijke informatie over wat onder de vrijwillige bijdrage kan worden begrepen. Wat betreft de leermiddelen die studenten moeten aanschaffen bleek onduidelijkheid te blijven bestaan. Die onduidelijkheid betreft niet zozeer boeken, maar wel andere materialen die voor rekening van de studenten komen. Om hierin duidelijkheid te scheppen verschijnt in mei 2012 een nieuwe richtlijn.
De inspectie zal het onderwerp schoolkosten als vast element toevoegen aan de onderzoeken naar de Staat van de instelling. Jaarlijks wordt dat onderzoek bij een derde van de instellingen uitgevoerd. Daarnaast zal de inspectie op basis van signalen onderzoeken uitvoeren naar dit onderwerp. Het onderzoek bestaat uit analyse van documenten, gesprekken met studenten en met het opleidingsmanagement. Als blijkt dat opleidingen niet aan de wettelijke eis en de richtlijn voldoen wordt in een gesprek met het College van Bestuur nagegaan welke maatregelen zullen worden getroffen. Het beoordelingsresultaat wordt gemeld in het rapport van de Staat aan de instellingen. Zo nodig wordt vervolgtoezicht in de vorm van een hercontrole aangekondigd. Mocht na hercontrole blijken dat de situatie niet hersteld is, dan kunnen sancties worden getroffen.
Wat onderneemt u tegen de «ophokuren» in het mbo, waar leerlingen wel aanwezig moeten zijn, maar geen les krijgen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het met één jaar inkorten van de niveau 4-opleidingen onverantwoord is? Zo ja, hoe gaat u hierbij zorgvuldigheid betrachten?
Nee, die mening deel ik niet.
Op mijn verzoek heeft de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) een advies uitgebracht over welke opleidingen wel en welke niet verkort kunnen worden. Mijn reactie op dit advies hebt u inmiddels ontvangen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is als een student van de opleiding wordt verwijderd omdat er geen stageplek voorhanden is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt u indien dit toch gebeurt?
Het betreft hier een uitspraak van een student «uiterlijke verzorging» blijkens het SP-onderzoek. Volgens de SBB Barometer van maart 2012 is in de hele branche het aantal zzp’ers sterk toegenomen waardoor de vervangingsvraag zeer beperkt is. Daar komt bij dat het aantal ingeschreven studenten en gediplomeerden voor sommige beroepen, zoals schoonheidsspecialisten, sterk is gestegen waardoor knelpunten ontstaan op de arbeidsmarkt en de stagemarkt. Het kan dus zijn dat de mbo-instelling om die reden de student met klem adviseert een andere opleiding te kiezen. Helaas valt dat op basis van de beschikbare informatie niet te beoordelen.
Verder mag een mbo-instelling verwachten dat een student zich ervoor inspant een bpv-plaats te vinden. Ingeval de student er zelf niet in slaagt of zijn bestaande stageplaats wordt tussentijds beëindigd, is het de bedoeling
dat de mbo-instelling zich ook ervoor inspant om alsnog een passende bpv-plaats te vinden. Als er desondanks geen stageplaats is om de opleiding af te ronden, zal de student de opleiding moeten beëindigen.
Ten slotte geldt in zijn algemeenheid dat in de onderwijsovereenkomst de wederzijdse rechten en plichten worden geregeld. Het kan natuurlijk zijn dat de student bepaalde afspraken niet nakomt en dat dit op grond van de onderwijsovereenkomst een reden kan zijn voor de mbo-instelling om de onderwijsovereenkomst op te zeggen (mits het niet gaat om een leerplichtige student) en de inschrijving van de student te beëindigen.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat mbo-studenten trots zijn op hun opleiding, omdat ze er een vak leren?
In het gehele onderwijs streven we naar topkwaliteit en daarbij hoort ook een instelling van «wat matig is moet goed en wat goed is kan altijd een tandje beter». De inzet die aan de basis ligt van excellente prestaties van leerlingen en studenten, wordt van iedereen gevraagd: van leerlingen en van scholen, van leraren en van begeleiders. Dat is noodzakelijk voor een land dat draait op kennis en gedegen en slim vakmanschap.
De maatregelen uit mijn actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» zorgen voor een hogere kwaliteit van het onderwijs, waarop iedereen trots op kan zijn: docenten, toekomstige werkgevers en studenten zelf.
Het bericht 'Dwing OM tot hoger beroep' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Dwing OM tot hoger beroep»?1
Ja.
Deelt u de mening dat indien het Openbaar Ministerie (OM) echt denkt dat hoger beroep geen kans van slagen heeft, dat op zijn minst voor slachtoffers begrijpelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van het Burgercomité tegen Onrecht dat de openbaar aanklager moet kunnen worden gedwongen een vonnis aan te vechten, net zoals het nu mogelijk is om het OM te dwingen iemand te vervolgen?
Indien u het idee positief beoordeelt, zou dit volgens u dan alleen in geval van een vrijspraak moeten kunnen of ook in geval van een (veel) lager opgelegde straf dan verwacht had kunnen worden?
Bent u bereid om de mogelijkheden te onderzoeken en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De ergernis van veehouders aan het wisselend beleid van ziekenhuizen rond MRSA |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht « Veehouders ergeren zich aan wisselende beleid van ziekenhuizen rond MRSA»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er geen uniform beleid is om humane besmettingen vanuit de veehouderij in ziekenhuizen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om te komen tot een meer uniform beleid? Zo nee, waar baseert u dit op? Zo nee, waarom niet?
De Werkgroep Infectie Preventie (WIP) heeft richtlijnen opgesteld over de bestrijding van resistente bacteriën. De WIP is een samenwerkingsverband van medische professionals op het gebied van infectiepreventie en ziekenhuishygiëne (zie: www.wip.nl). Om onder andere overdracht van resistentie te voorkomen moeten alle ziekenhuizen zich aan de richtlijnen van de WIP houden. De WIP heeft een specifieke richtlijn opgesteld over de bestrijding van Meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in ziekenhuizen. Voor de bestrijding van bijzonder-resistente micro-organismen (BRMO), zoals bijvoorbeeld Extended Spectrum Bèta-Lactamase (ESBL)-producerende bacteriën, heeft de WIP de BRMO-richtlijn opgesteld. Een landelijk protocol bestaat dus al. De uitvoering van deze richtlijnen is de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen. Deze richtlijnen gelden als minimumnormen. Ziekenhuizen kunnen ervoor kiezen om een strenger (infectiepreventie)beleid te voeren als zij denken dat dit de kwaliteit van zorg ten goede komt.
Bent u bereid een landelijk protocol op te stellen voor een uniform preventiebeleid in ziekenhuizen ten aanzien van Methicilline Resistente Staphylococcus Aureus (MRSA) en Extended Spectrum Bèta-Lactamase (ESBL)-producerende bacteriën? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe vaak MRSA c.q. ESBL-producerende bacteriën is vastgesteld bij veehouders en/of hun familie en/of hun personeel in de afgelopen 2 jaar? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Een recente studie laat zien dat 16 % van de mensen die wonen en/of werken op een vleeskalverbedrijf MRSA-positief zijn in de neus. Voor veehouders was dat 33%, voor medewerkers 26% en voor familieleden die alleen wonen op het bedrijf 8%.
Op varkensbedrijven was gemiddeld 14% van de mensen MRSA-positief en op vleeskuikenbedrijven gemiddeld 5.5%. Mensen die intensief contact hebben met levende dieren hebben over het algemeen een grotere kans om MRSA-positief te zijn dan mensen die alleen wonen op een bedrijf, maar geen contact met de dieren hebben.
Voor ESBL-producerende bacteriën zijn minder gegevens bekend. Op vleeskuikenbedrijven was 28% van de mensen positief voor ESBL-producerende bacteriën; voor andere soorten bedrijven (varkens, vleeskalveren) zijn op dit moment nog geen gegevens bekend.
Bent u bereid een landelijk meldpunt in te stellen voor ziekenhuizen waarin besmettingen met MRSA c.q. ESBL worden geregistreerd? Zo ja , op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Vrijwel ieder ziekenhuis in ons land heeft met een enige regelmaat te maken met besmettingen met MRSA en ESBL-producerende bacteriën. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling om adequate maatregelen te treffen. De WIP geeft richtlijnen over hoe dit moet gebeuren. Mogelijke maatregelen zijn: het treffen van extra hygiënemaatregelen, verpleging in isolatie en het formeren van een beleidsteam binnen het ziekenhuis om adequaat te kunnen handelen. Door dit beleidsteam kan onder andere besloten worden tot een opnamestop.
Uitbraken van infectieziekten met mogelijke implicaties voor de publieke gezondheid kunnen worden opgespoord door systematische surveillance onder de humane populatie. Op het terrein van de surveillance van resistentie heeft het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem-Antibiotica Resistentie (ISIS-AR). ISIS-AR is een door het CIb in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) ontwikkelde applicatie waarbij van de aangesloten labs op een gestandaardiseerde manier data over resistentiepatronen van een selecte groep bacteriën worden onttrokken, en maandelijks worden geverifieerd en teruggekoppeld.
Daarnaast zal er vanaf het voorjaar van 2012 door het CIb een maandelijkse multidisciplinair signaleringsoverleg worden georganiseerd voor snelle signalering van en respons bij ziekenhuisinfecties en uitbraken van resistente micro-organismen. In dit overleg worden laagdrempelig vroege signalen uit het veld en uit de surveillance besproken, en na afstemming met betrokken experts, verspreid. Hierin zullen vanuit de ziekenhuizen artsen-microbioloog en adviseurs infectiepreventie vertegenwoordigd zijn.
Wanneer er sprake is van voortdurende verspreiding van (resistente) micro-organismen zal een responsteam bijeen worden geroepen ter ondersteuning van de intramurale instelling(en) waar dit probleem zich voordoet.
Worden kosten die gemoeid zijn met MRSA c.q. ESBL screening en behandeling in Nederlandse ziekenhuizen inmiddels in kaart gebracht? Zo ja, kunt u aangeven wat de omvang van deze kosten is, en kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, bent u bereid dit alsnog in kaart te brengen?
Zoals ik al eerder heb aangeven2 zijn de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van het «search and destroy» beleid afhankelijk van de uitvoering van dit beleid in de afzonderlijke ziekenhuizen. De kosten in verband met besmettingen met resistente bacteriën dienen uit de exploitatie van een ziekenhuis te worden gedekt.
Er zijn weinig exacte gegevens bekend over het aantal zieken en de directe en indirecte kosten geassocieerd met resistentie in Nederland. In een recente economische Nederlandse studie naar de kosten van screening naar MRSA, werd de screening als kostenbesparend geschat (Hubben et al, PLoS One 2011).
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven zijn de MRSA-richtlijnen niet de enige preventieve maatregelen die ziekenhuizen moeten nemen. Zo zijn er ook de BRMO-richtlijnen waarin infectie(controle)maatregelen beschreven staan die van toepassing zijn bij bijzonder resistente micro-organismen.
Ik zie geen aanleiding deze kosten nader in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat een MRSA c.q. ESBL- vrijverklaring voor veehouders c.q. hun familie c.q. hun personeel praktisch niet haalbaar is, omdat de besmettingsomstandigheden per moment kunnen verschillen? Zo ja, bent u bereid dit met de veehouders te communiceren? Zo nee, waarom niet?
Het is de vraag hoe nuttig een vrijverklaring voor MRSA en ESBL-producerende bacteriën is. Het aantonen van MRSA is waarschijnlijk onderhevig aan schommelingen: een vrijverklaring is dus slechts een momentopname.
Bij ESBL-producerende bacteriën is het niet bekend hoe lang mensen drager zijn. Hierdoor is het niet in te schatten wat een vrijverklaring zou betekenen.
Een invoering van een eventuele vrijverklaring zou een aanpassing zijn van de nu geldende richtlijnen. De Gezondheidsraad heeft mij in september 2011 in het advies «Antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen» geadviseerd om het huidige MRSA beleid te handhaven.
Sluizen, gemalen en bruggen die slecht beveiligd zijn |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Farshad Bashir (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat sluizen, gemalen en bruggen kinderlijk eenvoudig vanaf een thuiscomputer op afstand kunnen worden bediend?1
Dit geldt niet voor de sluizen, gemalen en bruggen die door Rijkswaterstaat beheerd worden. Deze zijn voor een groot deel niet verbonden met internet, omdat ze lokaal worden bediend of omdat ze via eigen bekabeling zijn aangesloten. Verder zijn er objecten die voor beheer en onderhoud door leveranciers gebruik maken van beveiligde verbindingen. Daarnaast is beveiliging integraal onderdeel van de bedrijfsvoering. Periodiek wordt gecontroleerd of de beveiliging voldoende is of dat nog extra maatregelen nodig zijn.
Klopt het dat de gemalen en rioleringen in de gemeente Veere zeer slecht beveiligd zijn? Kunt u aangeven in welke andere plaatsen in Nederland gebruik wordt gemaakt van hetzelfde onveilige Scada-systeem?
Als minister ben ik verantwoordelijk voor het beheer van sluizen, gemalen en bruggen die door Rijkswaterstaat beheerd worden en ik kan derhalve niet antwoorden voor de gemeente Veere of voor andere gemeenten of overheden.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) waarschuwt al jaren voor de kwetsbaarheid van de Scada-systemen, wat is de reden dat er niet eerder is ingegrepen, om deze systemen veilig te maken?
De signalen van de NCTb zijn destijds reeds serieus genomen. Er is gekeken naar waar risico wordt gelopen en waar nodig zijn toen al extra maatregelen doorgevoerd. Een voorbeeld hiervan is het omzetten van lokale internetverbindingen naar het centrale beveiligde netwerk van Rijkswaterstaat. Structureel wordt bewaakt of nog extra maatregelen moeten worden doorgevoerd. Als daar aanleiding toe is, worden deze maatregelen doorgevoerd.
Deelt u de mening dat er op zeer korte termijn actie moet worden ondernomen om het gat in de beveiliging van de Scada-systemen te dichten? Zo ja, op welke termijn gaat u dit oplossen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een gat in de beveiliging van de SCADA-systemen die Rijkswaterstaat beheert. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze gaat u de komende tijd de veiligheid van sluizen, gemalen, bruggen en dergelijke monitoren?
Beveiliging is conform het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) als continu proces ingericht. Structureel wordt bewaakt of de beveiliging aanpassing behoeft. Als daar aanleiding toe is, worden corrigerende maatregelen getroffen.
Als blijkt dat sluizen niet op een veilige manier op afstand bediend kunnen worden, deelt u dan de mening dat deze sluizen weer bemand moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat de bediening van sluizen op afstand veilig dient te geschieden. Structureel wordt bewaakt of de beveiliging voldoende is, of dat nog extra maatregelen nodig zijn. Als daar aanleiding toe is, worden deze maatregelen doorgevoerd. Derhalve zie ik geen reden om de op afstand bediende sluizen weer te bemannen.
De inspanningen van de rijksoverheid om rechtstreeks de positie van Wajongers en WSW-ers op de arbeidsmarkt te versterken |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich eerdere debatten en moties met betrekking tot aantallen WSW-ers en Wajongers in dienst van het Rijk? Kunt u een overzicht geven van de maatregelen en doelstellingen van het kabinet om de Rijksoverheid als werkgever en opdrachtgever bij te laten dragen aan de arbeidsmarktpositie van WSW-ers en Wajongers?1
B). De maatregelen zijn:
Ministeries zijn geadviseerd medewerkers met WSW, Wajong en WIA-indicatie voor langere tijd aan te stellen (voorkomen cyclisch probleem).
C) De doelstelling is:
Op eerdere schriftelijke antwoorden – onder andere in vergaderjaar 2008–2009, kamerstuk 31 444 VII (2 maart 2009), kamerstuk 31 701 (8 juli 2009) en vergaderjaar 2010–2011, kamerstuk 31 490 (10 juni 2011) – op vragen van het Kamerlid Heijnen, én in de brieven van vergaderjaar 2010–2011, kamerstuk 32 501 (8 april 2011), en vergaderjaar 2011-2012, kamerstuk 32 501 (15 november 2011), heb ik de doelstelling uiteengezet, namelijk dat in het kader van maatschappelijk verantwoord werkgeverschap het Rijk vanaf 1 januari 2011 een structurele algemene quotumregeling invoert. Deze regeling houdt in dat het Rijk structureel het aantal (werkervarings)plaatsen ter grootte van 1% van de bezetting in FTE’s reserveert voor WSW, Wajong en WIA geïndiceerden.
Is het waar dat het kabinet een taakstelling heeft vastgesteld om eind 2012 1000 WSW-ers en Wajongers in dienst te hebben?2 Zo nee, wat is dan wel de taakstelling?
Zie antwoord op vraag 1 onder C).
Heeft het kabinet specifieke doelstellingen voor respectievelijk WSW-ers en Wajongers binnen de genoemde duizend? Zo nee, waarom niet? Betreft de nieuwe doelstelling werkervaringsplaatsen of duurzame banen?
A). Er is geen specifieke doelstelling voor WSW-ers en Wajongers binnen de doelstelling. Het Rijk kent geen specifiek doelgroepenbeleid; het gaat om alle mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (zie ook de eerder aangehaalde brieven).
Een dergelijke doelstelling zou de individuele kans juist verkleinen en werkgevers binnen de sector Rijk beperken in de plaatsingsmogelijkheden (functies). Bovendien is binnen de sector Rijk de ene organisatie de andere niet. Sommige organisaties kunnen misschien gemakkelijker WSW-ers plaatsen (die bijvoorbeeld al zijn geschoold voor een bepaald type uitvoerend werk) en andere organisaties juist Wajongers. Nu kan per persoon een match tussen taak, competenties en mogelijkheden (arbeidsduur) worden verricht, onafhankelijk van de doelgroep waartoe deze behoort. Daarnaast varieert de beschikbaarheid van WSW-ers en Wajongers per regio.
Daarenboven kunnen keuzes aangaande het personeelsbestand maar ook het aanbod vanuit WSW bedrijven en het UWV invloed hebben op de verdeling.
B). Er wordt getracht mensen uit de doelgroep duurzaam te plaatsen. Daarop zijn ook de acties in 2012 gericht (zie 1B onder3.
Deze acties zijn wél nieuw, de doelstelling – u meermalen vanaf 2009 bekend gemaakt en geldend vanaf 1 januari 2011 – niet.
Is het waar dat de nieuwe doelstelling een instroom van 300 medewerkers met een Wajong of WSW-indicatie in 2012 zou moeten betekenen? Wat gaat het kabinet doen om deze taakstelling te realiseren?
Er is geen nieuwe doelstelling. Zie antwoord vraag 1 onder C).
Voor wat het kabinet ter realisering gaat doen: zie antwoord vraag 1 onder B).
Wat zijn de ervaringen en resultaten van de verplichte 5%-regeling voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt bij aanbesteding van diensten en werken? Hoe worden de effecten gemeten? Hoe houdt u de Kamer hiervan op de hoogte?
Vanaf 1 juli 2011 is social return onderdeel van het Rijksinkoopbeleid. Zoals aan uw Kamer toegezegd rapporteer ik jaarlijks over de rijksbrede voortgang van social return via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Deze rapportage ontvangt u jaarlijks in mei. Het beleid wordt in 2013 geëvalueerd. Medio 2013 rapporteren de staatssecretaris van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik over de resultaten van dit evaluatieonderzoek. In dit evaluatieonderzoek wordt gekeken naar de effectiviteit, alsmede naar de ontwikkeling van de uitvoeringslasten voor zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer. Tevens betrek ik daarbij de evaluatie van de grote werken projecten van Rijkswaterstaat en de Rijksgebouwendienst.
Deelt u de mening dat ook bij de aanbesteding van leveringen, zoals bijvoorbeeld de recente contracten met Gispen en de SDU, een 5%-verplichting voor inschakeling van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een meerwaarde kan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit effectueren?
In het kabinetstandpunt social return zijn aanbestedingen in de categorie leveringen geen onderdeel van het rijksbeleid social return. De opdrachtwaarde bij leveringen bestaat namelijk uit een relatief hoge materiële kostencomponent en een lage arbeidskostencomponent. Gezien deze lage arbeidscomponent, als onderdeel van de uitvoering van de opdracht, is het niet proportioneel om social return op te nemen in de marktvraag. Met het oog op proportionele toepassing van social return houd ik me daar aan. Overheidsopdrachten voor werken en diensten bieden, ook met het oog op de gewenste arbeidsmarkteffecten, hierin meer mogelijkheden.
Op welke manier betrekt het kabinet bij de aanbesteding van leveringen sociale parameters, zoals de inschakeling van medewerkers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt? Ziet u mogelijkheden om deze sociale component van aanbesteden nader uit te werken?
In aanbestedingen van leveringen houdt het kabinet nu reeds rekening met het toepassen van milieucriteria alsmede sociale voorwaarden (gericht op de omstandigheden waarom producten in het buitenland worden geproduceerd). Het betrekken van eisen over de inschakeling van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt is aanbestedingsrechterlijk alleen toegestaan indien deze eisen direct verband houden met het voorwerp van de opdracht, dan wel met de uitvoering van de overeenkomst. Gezien de lage arbeidskostencomponent in aanbestedingen van leveringen en het feit dat er geen duidelijke eisen aan de manier van vervaardigen kunnen worden gesteld is het meenemen van social return niet wenselijk.
Ook is het juridisch moeilijk in te passen in de manier waarop leveringscontracten worden uitgevoerd. Aanbestedingen voor werken en diensten bieden hierin meer mogelijkheden. Ik zie op dit moment geen taak voor het Rijk weggelegd om inschakeling van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt bij aanbestedingen van leveringen uit te werken. Ik zie dit als een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers in bijvoorbeeld CAO/branche overleggen.
Het negeren van het Bel-me-niet register door bedrijven. |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van Teletekst,13 februari 2012, Bedrijven negeren «Bel-me niet» waarin wordt belicht dat loterijen, energiebedrijven en goede doelen zich niet houden aan de regels van het Bel-me-niet register?
In 2011 heeft de Onafhankelijke Post- en Telecomautoriteit (OPTA) 9 421 klachtenformulieren over telemarketing ontvangen. Hoewel dit aantal zowel gegronde als ongegronde klachten bevat en de klachten zowel betrekking hebben op het «Bel-me-niet register» als op het «recht van verzet»1, is het een belangrijk signaal dat actief toezicht op dit punt nog steeds nodig is. Aan de andere kant ben ik tevreden dat het aantal klachten daalt en dat het overgrote deel (> 99%) van de telemarketinggesprekken geen klachten op dit terrein veroorzaakt.
Bent u van mening dat de door de Onafhankelijke Post- en Telecomautoriteit (Opta) opgelegde boetes aan telemarketeerbedrijven voldoende afschrikwekkende werking hebben? Worden bedrijven die een boete hebben gekregen van de Opta op een dusdanig manier afgeschrikt dat zij in het vervolg de regels van het Bel-me-niet register respecteren? Hoe groot is het percentage van bedrijven die na een boete wederom in de fout gaat?
OPTA heeft de bevoegdheid om forse boetes op te leggen bij overtreding (maximaal € 450 000) en treedt op wanneer dat nodig is. Sinds de invoering van het wettelijke «Bel-me-niet register» (oktober 2009) is in totaal voor 1,2 miljoen euro aan boetes opgelegd en zijn 26 waarschuwingen uitgebracht. De meeste bedrijven veroorzaken hierna weinig of geen klachten meer. Sinds de invoering van het wettelijke «Bel-me-niet register» is het aantal klachten ook gedaald. Tot op heden zijn er geen bedrijven die wegens overtreding van de regels van het «Bel-me-niet register» meerdere malen beboet zijn. Daarbij teken ik aan dat mocht dat in de toekomst wel het geval zijn, bij de vaststelling van de hoogte van de boete rekening kan worden gehouden met recidive.
Welke stappen gaat u ondernemen om het aantal klachten over bedrijven die de regels van het Bel-me-niet register negeren terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om een zo breed mogelijke naleving, en daarmee een laag aantal klachten, te realiseren is naast goede voorlichting ook actief toezicht van belang. Gelet op de dalende trend in het aantal klachten zie ik dit als een aanpak die werkt. Verder is van belang dat een deel van de klachten (circa 1/3) wordt ingediend door mensen die gebeld zijn door een bedrijf waar ze een zogenoemde klantrelatie mee hebben. Dergelijke telefoontjes zijn in beginsel toegestaan. OPTA ziet er op toe of dit volgens de regels verloopt. Overigens blijkt dat niet iedereen zich ervan bewust is dat men ondanks inschrijving in het «Bel-me-niet register» gebeld mag worden door bedrijven waar men een klantrelatie mee heeft. Dit is een aandachtspunt dat ook in de evaluatie van het «Bel-me-niet register» wordt meegenomen. Deze evaluatie wordt uw Kamer dit voorjaar toegezonden.
Het oprukken van ‘Ndrangheta in de Nederlandse samenleving' |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Villa VPRO van dinsdag 14 februari 2012, waarin naar voren werd gebracht hoe ernstig en gevaarlijk de aanwezigheid van de «Ndrangheta in Nederland is?
Ja.
Deelt u deze constatering? Zo nee, waarom niet?
Uit het in de VPRO-uitzending genoemde rapport van het Korps Landelijk Politiediensten volgt dat er aanwijzingen zijn dat op zijn minst enkele leden van de «Ndrangheta ook hier te lande betrokken zijn bij drugshandel, witwassen, daaraan gerelateerde oplichtingspraktijken en wapenhandel.
Deelt u tevens de constatering dat Nederland geen inzicht heeft of onvoldoende inzicht heeft in de activiteiten van «Ndrangheta in Nederland en dat de Nederlandse politie en justitie geen of onvoldoende zicht hebben op de aanwezigheid van «Ndrangheta in de diverse lagen van de Nederlandse maatschappij? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de kennis over de «Ndrangheta (en overige maffia) niet versnipperd maar juist geconcentreerd en inzichtelijk moet zijn en dat specifieke onderzoeks- en opsporingscapaciteit nodig is die gericht is op de aanwezigheid van «Ndrangheta? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren (2008–2011) is er flink geïnvesteerd in de samenwerking tussen de Nederlandse en Italiaanse politie en justitie op het gebied van georganiseerde criminaliteit. Deze samenwerking is versterkt door de plaatsing van een Liason Officer in Italië en door afspraken met de anti-maffia-afdeling van het Italiaanse Openbaar Ministerie. Dat heeft geleid tot meer inzicht in de verblijfplaatsen en activiteiten van maffialeden en tot de opsporing en aanhouding van een aantal belangrijke voortvluchtige maffialeden. De uitwisseling van informatie heeft ook geleid tot diverse opsporingsonderzoeken in Nederland.
De verschillende verschijningsvormen van internationale, georganiseerde- en zware criminaliteit, waaronder de criminele activiteiten van de «Ndrangheta, dienen niet geïsoleerd maar in onderlinge samenhang te worden bestreden. Juist om die reden is de aanpak van de georganiseerde misdaad, alsmede de daarbij behorende onderzoeks- en opsporingscapaciteit, bij de Dienst Nationale Recherche en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie belegd. Deze organisaties onderhouden een goede informatiepositie op de belangrijkste criminele fenomenen zoals in beeld gebracht in het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB) en verrichten opsporingsonderzoeken waar mogelijk. Zo komen ook de criminele activiteiten van de Italiaanse maffia in beeld en worden ze opgespoord en vervolgd.
De ervaring en analyse wijst uit dat de maffia niet alleen en zelfstandig opereert, maar samenwerking zoekt in bijvoorbeeld Nederland met de (leden van de) zogenaamde Hollandse netwerken en met criminele organisaties uit onder meer Zuid-Amerika. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2012 heb aangegeven is er dan ook geen reden om binnen de Nationale Recherche een speciaal opsporingsteam voor de aanpak van de Italiaanse maffia in te stellen, omdat juist dat tot versnippering zal leiden. Wel is van belang dat de desbetreffende problematiek nog eens goed tegen het licht wordt gehouden. Dit zal worden gedaan door een gemengde werkgroep verbonden aan de Nationale recherche, met deelname van o.a. de belastingdienst en de FIOD.
Hoe groot acht u de kans dat «Ndrangheta is geïnfiltreerd of zal infiltreren in de Nederlandse overheid, mede in het licht van hun werkwijze in Italie en elders? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland zijn er tot op heden geen aanwijzingen die duiden op infiltratie van de «Ndrangheta binnen de Nederlandse overheid. Politie en justitie blijven wel waakzaam op signalen van infiltratie en ondermijning.
Hoe kan de Nationale Recherche zicht hebben op de Italiaanse maffia, in het bijzonder de «Ndrangheta, als in de politiesystemen geen koppeling gelegd wordt tussen criminele activiteiten en leden van de «Ndrangheta?
Om zicht te krijgen op de criminele activiteiten van leden van de «Ndrangheta verrichten de dienst Nationale Recherche en het Landelijk Parket (strafrechtelijk) onderzoek. Door diepgaand onderzoek wordt inzichtelijk welke groeperingen zich met welke vorm van georganiseerde criminaliteit bezighouden. Daarbij wordt op basis van de politiesystemen uiteraard gekeken naar betrokkenheid van leden van de «Ndrangheta bij criminele activiteiten.
Deelt u de mening dat in Nederland een helikopterview ontbreekt? Zo nee, waaruit blijkt dat Nederland een duidelijk overzicht heeft van het reilen en zeilen van «Ndrangheta?
Ik deel die mening niet. De helikopterview wordt in Nederland geborgd middels het NDB. Daarin worden de belangrijkste criminele dreigingen en bijbehorende ondermijnende effecten benoemd. Nieuwe criminele fenomenen worden in het NDB beoordeeld op grond van hun dreiging. Ook signalen van criminele activiteiten van de Italiaanse maffia worden daarin opgepikt. Deze worden vervolgens in hun volle omvang beoordeeld, waarna opsporingsonderzoeken of andere interventies worden gestart.
Deelt u de mening dat hetgeen in de uitzending aan de orde is gesteld aanleiding geeft om te veronderstellen dat de praktijken van de «Ndrangheta in Nederland in hoge mate de rechtsorde bedreigen? Zo ja, deelt u dan ook de sense of urgency die daaruit spreekt? Welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat tot de buitenlandse bronnen die melding hebben gemaakt van de aanwezigheid van «Ndrangheta in Nederland?
De criminele activiteiten van leden van de «Ndrangheta bedreigen, net als alle andere vormen van georganiseerde misdaad, de Nederlandse rechtsorde. Politie en justitie zijn zich terdege bewust van de ondermijnende effecten van de internationale georganiseerde criminaliteit, waaronder de «Ndrangheta, en zijn daar uitermate waakzaam op. De huidige werkwijzen van politie en justitie, waaronder het NDB, ondervangen op adequate wijze de dreiging van nieuwe criminele fenomenen en koppelen daar de prioritering van opsporingsonderzoeken aan.
Bent u bereid om, indien de Kamer dat verzoekt, de opstellers van het rapport toestemming te geven in vertrouwen met de Kamer te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het rapport had voor de Dienst Nationale Recherche en het Openbaar Ministerie tot doel om meer inzicht te krijgen in de activiteiten van de «Ndrangheta in Nederland. Ik heb u op 13 februari 2012 een publieksversie daarvan toegestuurd. Ik zie op dit moment geen noodzaak om de Kamer daarnaast nog met de opstellers van het rapport vertrouwelijk in gesprek te laten gaan maar wacht een standpunt van de Kamer terzake af.
Wat gaat u doen met het advies in het rapport om diepgaand onderzoek te doen naar de Ndrangheta?
De aanpak van de georganiseerde criminaliteit, waaronder de activiteiten van de «Ndrangheta, blijft onverkort prioriteit. Waar mogelijk zullen Italiaanse maffialeden die in Nederland aanwezig zijn tegemoet worden getreden met een gecombineerde politiële, justitiële en fiscale aanpak.
Het bericht dat de islamitische schaamtecultuur medebepalend is voor de strafmaat |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Schoolbestuur krijgt werkstraf voor fraude»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat de islamitische schaamtecultuur nooit medebepalend dient te zijn voor de strafmaat?
In zijn algemeenheid houdt de strafrechter bij de strafoplegging rekening met het wettelijke strafmaximum, de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit (waaronder de gevolgen daarvan voor de samenleving in het algemeen en het slachtoffer in bijzonder), de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, en de persoon van de dader. De eis van de officier van justitie en eventuele gedragskundige rapportages spelen ook een belangrijke rol. Verder kan de rechter bij de strafoplegging rekening houden met bijzondere omstandigheden, zoals gezichtsverlies of media-aandacht. Het gaat hier om bijzondere omstandigheden waarvan moet worden aangetoond dat zij zich voordoen en relevant zijn in het specifieke geval dat aan de rechter is voorgelegd, en niet om iets dat in zijn algemeenheid wordt aangenomen voor bepaalde categorieën verdachten of voor verdachten die horen tot een bepaalde (religieuze) groep. Ik acht dit een juist en rechtvaardig beoordelingskader.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat deze absurde redenatie navolging zal kennen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat het niet hoeven opstaan voor rechters op basis van de islam, de oproep van een hoogleraar om Nederlandse rechters shariales te laten volgen en het gegeven dat de islamitische schaamtecultuur medebepalend is voor de strafmaat, wijst op de voortgaande islamisering van de rechtsspraak? Zo nee, hoe duidt u deze voorbeelden dan?
Wat betreft het mee laten wegen van de «islamitische schaamtecultuur» verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 3. Het weigeren om op te staan voor de rechter om redenen die verband houden met godsdienstige overtuigingen is voor zover mij bekend in één uniek geval (een advocaat) voorgekomen. De hoogleraar die de oproep heeft gedaan om rechters shariales te laten volgen maakt geen deel uit van de rechtspraak. Dit soort incidenten zijn mijns inziens uitsluitend illustratief voor de opvatting van de betrokkene maar vormen geen basis. Voor de veronderstelling dat sprake zou zijn van islamisering van de rechtspraak.
De behandeling van bezwaarschriften door de Belastingdienst |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht waarin staat dat de Belastingdienst overweegt bezwaarschriften tegen belastingaanslagen ongezien goed te keuren?1
Ja.
Is het bericht waar?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 14 februari 2012 is aangegeven is in een intern memo van de Belastingdienst inderdaad voorgesteld om bezwaren ongezien goed te keuren. Dit voorstel is niet overgenomen.
Hoeveel bezwaarschriften liggen er op dit moment te wachten op behandeling? Is er een specifieke reden voor het grote aantal bezwaarschriften op dit moment?
Het grote aantal bezwaarschriften wordt veroorzaakt door de campagne Tijdige Aangifte, het in relatief korte tijd ambtshalve opleggen van aanslagen Inkomensheffing over meerdere jaren (2008, 2009 en 2010) en door het verscherpte boetebeleid. Deze maatregelen hebben geleid tot een toename van het aantal bezwaren. De voorraad bezwaarschriften Inkomensheffing naar de stand van 16 februari jongstleden bedraagt 61 000.
Wat is de normale behandelcapaciteit van de Belastingdienst?
De normale behandelcapaciteit fluctueert en is afhankelijk van het aanbod aan bezwaarschriften. In 2011 zijn ruim 820 fte ingezet op de behandeling van alle bezwaarschriften.
De behandeltijd per soort bezwaar is onder meer afhankelijk van de doelgroep (particulier of ondernemer) en de aard van het bezwaar. Bezwaren tegen een correctie vergen meestal veel tijd, aanvullingen op een aangifte zijn in korte tijd af te doen. De samenstelling van de voorraad en het werkaanbod bepalen de benodigde capaciteit. Uitgangspunt hierbij is een zodanige capaciteitsinzet, dat het aantal bezwaarschriften niet oploopt tot boven de reguliere voorraad.
Binnen hoeveel tijd kunnen deze bezwaarschriften worden afgehandeld?
Het is de bedoeling om de tijdelijke piek in de voorraad bezwaarschriften per 1 september aanstaande te hebben weggewerkt.
Heeft de Belastingdienst doorgaans voldoende capaciteit om binnenkomende bezwaarschriften tijdig te behandelen? In welke mate wordt de capaciteit aangetast door de bezuinigingen die de Belastingdienst zijn opgelegd?
De Belastingdienst is in staat om de reguliere stroom bezwaarschriften af te doen. Zoals bij elke piekbelasting die niet binnen de bestaande capaciteit kan worden opgevangen wordt – door interne herprioritering en herverdeling tussen de kantoren onderling – tijdelijk extra capaciteit vrijgemaakt om het proces van bezwaarbehandeling in goede banen te leiden.
De bezuinigingen die aan de Belastingdienst zijn opgelegd worden ingevuld via de sporen vereenvoudiging van wet- en regelgeving en efficiencymaatregelen. Uitgangspunt hierbij is dat de invulling niet ten koste gaat van de dienstverlening van de Belastingdienst en van de rechtshandhaving, waar de bezwaarbehandeling onderdeel van uitmaakt.
De lijnen waarlangs ik de bezuinigingen de komende tijd vorm wil geven heb ik uw Kamer gemeld in de brief van 3 februari jongstleden en in het daaropvolgende Algemeen Overleg Belastingdienst van 9 februari.
Hoe garandeert u dat mensen tijdig een antwoord krijgen op hun bezwaren?
Zie de maatregelen die zijn opgenomen in het antwoord op vraag 3, 5 en 6.
De voortvarendheid waarmee de Belastingdienst huiseigenaren van dienst is bij het achterhalen van de hoogte van het inkomen van achteloze huurders |
|
Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat de Belastingdienst reeds een online webtool met handleiding heeft ontwikkeld en geactiveerd waarmee verhuurders kunnen inzien of een bewoner c.q. huishouden op een bepaald adres een verzamelinkomen heeft boven of onder de 43 000 euro?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze serviceverlening van de Belastingdienst een wettige basis ontbeert? Kunt u uw antwoord toelichten en daarnaast ook toelichten waarom deze webtool nu al reeds is gerealiseerd en geactiveerd?
Deze mening deel ik niet. De Staatssecretaris van Financiën heeft de Belastingdienst ontheven van de geheimhoudingsplicht, zodat het de Belastingdienst vooruitlopend op de inwerkingtreding van de voorgestelde wetswijziging toegestaan is om de relevante inkomensverklaring te verstrekken aan verhuurders. De ontheffing is gebaseerd op artikel 67 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De ontheffing heeft betrekking op de periode tot aan de verwachte datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel, 1 juli 2012. Verhuurders kunnen de inkomensafhankelijke huurverhoging voorstellen per 1 juli 2012 en dergelijke huurverhogingsvoorstellen moeten vóór 1 mei bij huurders worden ingediend. Verhuurders mogen de inkomensafhankelijke huurverhoging per 1 juli a.s. uiteindelijk niet doorvoeren als blijkt dat het wetsvoorstel niet is aangenomen door het parlement vóór 1 juli a.s.
Kunt u garanderen dat de inkomensgegevens die worden opgevraagd via de door de Belastingdienst omschreven werkwijze2, alleen kunnen worden opgevraagd en toegepast door een verhuurder die daadwerkelijk voornemens is om de eigen huurder een boven-inflatoire verhoging van de huur op te leggen, zoals in de voorliggende Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van inkomen) mogelijk zal worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verhuurders/eigenaars kunnen alleen informatie verkrijgen die betrekking heeft op woningen waarvan zij verhuurder/eigenaar zijn. Dit wordt ook op adresniveau gecontroleerd.
Verhuurders mogen de informatie alleen maar voor dat doel opvragen. Dit is geregeld in het wetsvoorstel en een uitdrukkelijke voorwaarde bij de geldende ontheffing van de geheimhoudingsplicht. Verhuurders moeten vooraf akkoord gaan met de gebruiksvoorwaarden voor het aanvragen van inkomensverklaringen en in die gebruiksvoorwaarden is expliciet bedongen dat de verhuurder de gegevens alleen gebruikt voor het al dan niet voorstellen van een boveninflatoire huurverhoging.
Is het technisch mogelijk voor een verhuurder om via de webtool van de Belastingdienst inkomensgegevens te achterhalen van huurders die bij een andere verhuurder huren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de voorgenomen werkwijze van de Belastingdienst in strijd is met de privacywetgeving die in Nederland geldt omdat de Belastingdienst de deur openzet voor alle verhuurders in Nederland om op kinderlijke eenvoudige wijze inkomensgegevens van welke huurder en eventuele medebewoners te achterhalen?
Deze mening deel ik niet. De verstrekking van de inkomensverklaring is geregeld in de ontheffing geheimhoudingsplicht met de daarbij horende voorwaarden conform het wetsvoorstel. Daarnaast wordt alleen de noodzakelijke informatie verstrekt. De informatie beperkt zich namelijk tot het antwoord op de vraag of het huishoudinkomen al dan niet meer bedraagt dan € 43 000. Als het hoger is dan € 43 000 wordt tevens aangegeven op hoeveel personen dat huishoudinkomen betrekking heeft, zodat het voor de huurder die wordt geconfronteerd met de inkomensafhankelijke huurverhoging duidelijk is dat niet alleen zijn inkomen relevant is, maar ook het inkomen van de medebewoners.
De verklaring is niet herleidbaar tot het individuele inkomen van een natuurlijk persoon.
Kunt u aangeven wat u zelf allemaal onder potentieel misbruik van deze service en aangeleverde data vindt vallen? Kunt u dan ook omschrijven hoe het controlemechanisme eruit ziet dat u hanteert om het door u geschetste misbruik te voorkomen?
Elk ander gebruik dan voor het al dan niet doen van een boveninflatoir huurverhogingsvoorstel, is misbruik. Het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (33 129) geeft in artikel II onder E een regeling voor de bescherming van persoonsgegevens:
«In de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk IIIA. BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
Artikel 19a
Gebruik van de informatie voor een ander doel is onrechtmatig. De Belastingdienst kan bij constatering daarvan optreden. De Belastingdienst en ook gedupeerde derden hebben de mogelijkheid om een procedure tegen de verhuurder aan te spannen, eventueel een kort geding.
Ook kan de toezichthouder, het College bescherming persoonsgegevens, worden ingelicht.
Tenslotte is er ook een strafsanctie: artikel 272 Wetboek van Strafrecht .
Gedupeerden kunnen dus ook aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. De FIOD is – naast de politie – bevoegd ter zake het opsporingsonderzoek te verrichten.
Kunt u aangeven hoe u erop toeziet dat de verhuurder de aangeleverde data vertrouwelijk behandelt? Kunt u aangeven welke handhavingsinstantie extra capaciteit zal gaan inzetten voor de naleving van de privacywaarborgen die u al dan niet heeft gesteld? Als er geen extra capaciteit voor handhaving wordt ingesteld, welke huidige handhavingstaken zullen dan minder worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 6.