Ymere-advies |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de website van Ymere-advies?1
Ja.
Welke relatie heeft Ymere-advies met de woningcorporatie Ymere?
Woningcorporatie Ymere heeft mijn ministerie desgevraagd laten weten dat er geen relatie is tussen haar en Ymere-advies. Gegeven de associatie die de naam- en vormgeving van de website oproepen met de woningcorporatie en het feit dat de laatste zich distantieert van de adviezen en tips die hierop worden gegeven, heeft woningcorporatie Ymere inmiddels juridische stappen ondernomen tegen de initiatiefnemers van de website.
Klopt het dat Ymere-advies diensten aan huurders aanbiedt dan wel constructies aanbiedt om onder de toewijzingsgrens van 33 614 euro voor sociale huurwoningen te blijven?
Op de website van Ymere-advies (na de juridische stappen van woningcorporatie Ymere omgedoopt tot Eimere-advies) worden dergelijke diensten en constructies inderdaad aangeboden.
Inmiddels is bekend geworden dat de website een «hoax» (nep) is. De website opent thans ook met deze mededeling. Daarbij geven de initiatiefnemers, die zich «het Efemeer Verbond van Woonstrijders» noemen, aan hiermee aandacht te willen vragen voor het in hun ogen slechte woonbeleid van het kabinet. Zij roepen burgers op de site op hun ongenoegen hierover bij mij en uw Kamer kenbaar te maken.
Wat is uw mening over onder meer de adviezen en tips (zoals de inzet van parttime werkenden een negatieve bonus, het voorkomen van promotie, afsluiten van een sociale, huurhypotheek,outsourcing etc) van Ymere-advies, en deelt u de mening dat dit in strijd is met het beleid van het kabinet?
Dergelijke adviezen en tips zijn naar mijn mening ongewenst en staan haaks op het kabinetsbeleid dat iedereen naar vermogen wil laten deelnemen in de samenleving.
Wat kunt u doen om te bereiken dat een organisatie zoals Ymere-advies zich niet meer met deze taken bezighoudt? Bent u voornemens om deze maatregelen ook in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 ook al blijkt, betreft Ymere-advies geenszins een adviesorganisatie, maar gaat het om een protestuiting tegen het woonbeleid van het kabinet. Hoewel ik betreur dat deze actie heeft geleid tot serieuze adviesvragen door mensen, zijn dit soort acties door mij niet te voorkomen. Ik overweeg dan ook geen maatregelen. Ik heb geconstateerd dat woningcorporatie Ymere inmiddels stappen onderneemt.
Het bericht dat driekwart van de uitzendbureaus schuldig is aan discriminatie |
|
Eddy van Hijum (CDA), Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Driekwart uitzendbureaus schuldig aan discriminatie»?1
Klopt het dat het ingaan op het verzoek om geen Turken, Marokkanen en Surinamers te leveren strijdig is met de Algemene wet gelijke behandeling? Hoe zorgelijk is het dat 76,8 procent van de uitzendbureaus zo’n verzoek honoreert?
Wat vindt u van de reactie van de brancheorganisaties Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) dat zij extra cursussen en voorlichting gaan aanbieden? Is het probleem niet dusdanig groot dat het wenselijk is dat zij hun leden actief controleren op naleving van de Algemene wet gelijke behandeling? Wilt u hierover in gesprek gaan met de uitzendbranche en de Kamer informeren over de uitkomst?
Hoe ziet u de rol van de overheid bij deze problematiek? Op welke wijze gaat u controleren op naleving van de Algemene wet gelijke behandeling binnen de uitzendbranche?
Het discrimineren van Turken, Marokkanen en Surinamers door uitzendbureaus |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat ruim driekwart van de Nederlandse uitzendbureaus zich schuldig maakt aan discriminatie?1
Deelt u de mening dat het schandalig is dat ruim driekwart van de bureaus verzoeken van werkgevers inwilligt om geen Turken, Marokkanen of Surinamers te leveren voor vacatures? Wat gaat u aan deze discriminatie doen?
Wat vindt u er van dat uitzendbureaus voorstellen een namenlijst met de uitzendkrachten voor te leggen, zodat de werkgever zelf de Marokkaans, Turks of Surinaams klinkende namen kan schrappen? Indien dit gebeurt, zijn uitzendbureau en werkgever dan strafbaar?
Wat vindt u er van dat de uitzendbureaus aangeven te weten dat discriminatie wettelijk verboden is, in strijd met de Wet algemene behandeling, maar desondanks het verzoek toch inwilligen? Wat gaat u hier tegen doen?
In hoeverre draagt de discriminatie door uitzendbureaus bij aan de structureel hogere (jeugd)werkloosheid onder allochtonen? Als deze onderzoekresultaten op nationaal niveau worden doorgetrokken, hoeveel banen/vacatures lopen Marokkanen, Turken en Surinamers dan jaarlijks mis?
Wat vindt u van de conclusie van het Sociaal Cultureel Planbureau dat de onderzoeksresultaten niet zo veel verschillen van studies uit 1991,wat impliceert dat discriminatie in de afgelopen twintig jaar nauwelijks is afgenomen?
Welke maatregelen neemt u om de discriminatie op de arbeidsmarkt terug te dringen? Zijn er bijvoorbeeld boetes of intrekkingen van vergunning mogelijk om deze discriminatie van uitzendbureaus tegen te gaan?
De uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen. |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat seksueel misbruik van pleegkinderen jarenlang kon doorgaan zonder dat jeugdzorginstellingen ingrepen?
Het verhaal dat uit de Zembla-uitzending naar voren komt vind ik een ernstige zaak. Binnen de jeugdzorg moet de veiligheid van het kind altijd voorop staan. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het bieden van verantwoorde zorg. In de praktijk bleek echter niet altijd duidelijk te zijn wie verantwoordelijk is voor het zicht op veiligheid van een kind in een pleeggezin of instelling. Daarom heb ik inmiddels samen met het veld een aantal afspraken gemaakt om situaties zoals deze zich hebben voorgedaan bij Stichting Kind te voorkomen.
Bij particulier jeugdzorgaanbod, waar in het geval van de Stichting Kind sprake van was, was lang onduidelijk wie verantwoordelijk was voor de kwaliteit van de geleverde zorg en het zicht op de veiligheid van de kinderen. Naar aanleiding van signalen van de Inspectie Jeugdzorg, mede op basis van deze zaak, is daarover inmiddels een nieuwe lijn vastgesteld. Per brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken 2010/11, 31 839, nr. 87) heb ik u geïnformeerd over de afspraken rondom particulier zorgaanbod. Particuliere jeugdzorgaanbieders mogen alleen nog worden ingeschakeld in een onderaannemerconstructie met een door de provincie gesubsidieerde zorgaanbieder. De hoofdaannemer is dan verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg bij de onderaannemer. Het zicht op de veiligheid van kinderen bij particuliere jeugdzorgaanbieders binnen het provinciale domein is daarmee geborgd. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de naleving van deze afspraken.
Daarnaast zijn in het kwaliteitskader voorbereiding en screening aspirant pleegouders, waarover ik u per brief van 24 mei 2011 (Kamerstukken 2010/11, 31 839, nr. 18) heb geïnformeerd, afspraken vastgelegd over de wijze waarop pleegzorgaanbieders aspirant pleegouders screenen. Bovendien onderzoek ik, conform een toezegging daarover aan uw Kamer, op welke wijze gegevensuitwisseling over geschikte of juist ongeschikt geachte pleegouders kan bijdragen aan een verbetering van de veiligheid van kinderen in pleeggezinnen. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vraag 9 en 10 van het lid Kooiman (2011Z22492) zult u begin 2012 worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Tenslotte wordt in het najaar van 2012 het eindrapport van de commissie Samson verwacht. De commissie doet onderzoek naar jongeren die onder verantwoordelijkheid van de overheid in jeugdzorginstellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. De conclusies en aanbevelingen van deze commissie zullen in de verdere vormgeving van het beleid worden meegenomen.
Is het waar dat de pleegouders M., in april 2011 veroordeeld voor mishandeling en seksueel misbruik van hun pleegkinderen, van diverse jeugdzorginstellingen door het hele land in tien jaar tijd de verantwoordelijkheid kregen over in totaal zevenenzeventig kinderen?
Als staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ben ik verantwoordelijk voor het landelijke beleid voor jeugdzorg. Ik treed niet in de beoordeling van individuele zaken. In meer algemene zin kan ik uw vraag als volgt beantwoorden. De situatie die zich heeft voorgedaan bij Stichting Kind laat zien dat communicatie tussen betrokken instellingen van groot belang is voor de kwaliteit van zorg en de veiligheid van het kind. Bij de beantwoording van vraag 2, 8 en 9 heb ik u geïnformeerd over het beleid dat inmiddels is ingezet ter voorkoming van situaties zoals bij Stichting Kind.
Was jeugdzorg bekend met de twijfels die bestonden over het pedagogische klimaat waarin de pleegkinderen opgroeiden en de kwaliteit van zorg die ver onder de maat was? Zo ja, hoe is het dan toch mogelijk geweest dat die kinderen daar mochten opgroeien? Zo ja, deelt u dan de mening dat er te weinig is gedaan me die twijfels?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat schoolartsen, vrijwilligers en zelfs slachtoffers vanaf 2002 keer op keer misstanden en signalen van kindermishandeling en seksueel misbruik meldden bij onder andere het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)? Zo ja, kunt u een chronologisch overzicht geven van alle meldingen die in dat verband gedaan zijn bij de verschillende instanties? Zo ja, deelt u dan de mening dat er sprake is geweest van falend beleid bij de betrokken autoriteiten en dat kinderen onnodig in gevaar zijn gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de meldingen van kindermishandeling en seksueel misbruik bij het pleeggezin in 2004 voor Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant aanleiding vormden voor het weghalen van hun kinderen bij het pleeggezin en dat het toch in 2008 willens en wetens een zesjarig jongetje bij dit gezin heeft geplaatst? Zo ja, wat is dan nu uw oordeel over de plaatsing van het zesjarig jongetje bij dit gezin? Zo nee, wat is hieraan niet waar?
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat nadat er twijfels waren over het pedagogische aanbod bij Stichting Kind, zij alle kinderen hier in 2004 hebben weggehaald. Tot 2008 heette deze aanbieder «Stichting Kind van de rekening». De naam werd veranderd in «Stichting Kind» en vervolgens heeft Bureau Jeugdzorg er opnieuw een kind geplaatst. Deze fout is snel erkend en hersteld door het kind bij Stichting Kind weg te halen. Dit onderstreept eens te meer de noodzaak van de afspraak die inmiddels is gemaakt dat bureaus jeugdzorg geen kinderen direct meer mogen plaatsen bij instellingen. Plaatsing mag uitsluitend bij provinciaal gefinancierde zorgaanbieders, die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van zorg, alsook voor de zorg die zij inkopen bij particuliere zorgaanbieders.
Is het waar dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant vervolgens heeft nagelaten om andere jeugdzorginstellingen, die ook kinderen bij de pleegouders hadden geplaatst, te waarschuwen? Zo ja, deelt u de mening dat daardoor andere kinderen onnodig in gevaar zijn gebracht? Zo ja, op welke wijze zal Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant ter verantwoording worden geroepen voor het falend optreden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de centrale regie bij de aanpak van kindermisbruik ontbreekt, waardoor kinderen ernstig in gevaar worden gebracht? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de falende communicatie tussen jeugdzorginstellingen aan te pakken? Zo nee, hoe verklaart u dat na 2004 jeugdinstellingen uit het hele land ontwetend nog tientallen kinderen hebben geplaatst bij de pleegouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat nog steeds het risico dat kinderen die onder toezicht van de overheid in een pleeggezin of instelling zijn of worden geplaatst niet veilig zijn? Zo ja, hoe groot acht u dit risico en wat gaat u ertegen doen? Zo nee, hoe kunt u dit risico uitsluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel meldingen/aangiftes van seksueel misbruik van kinderen zijn er sinds 2002 gedaan door een hulpverlener dan wel het bestuur van een jeugdzorginstelling naar aanleiding van het amendement van de leden Arib en Van der Vliet?2 Welke sancties worden er verbonden aan het niet naleven van de meldplicht voor situaties waarbij hulpverleners zich schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen?
De meldplicht houdt in dat een professional, werkzaam bij een zorgaanbieder, verplicht is de zorgaanbieder te informeren indien hij op de hoogte is van kindermishandeling door een collega beroepsbeoefenaar. De zorgaanbieder doet hiervan onverwijld melding aan het AMK. De instelling is zelf verantwoordelijk voor eventuele acties voor het niet naleven van de meldplicht. Zo moet de instelling bijvoorbeeld melding van een calamiteit doen bij de Inspectie Jeugdzorg, die vervolgens kan besluiten onderzoek te doen naar de calamiteit. Navraag bij de Inspectie Jeugdzorg heeft mij geleerd dat zij in de jaren 2008, 2009 en 2010 in totaal 175 meldingen van (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft ontvangen. Dit cijfer ziet zowel op (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van hulpverleners en andere volwassenen jegens jeugdigen als op (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van jeugdigen onderling.
Het artikel ‘Delta twijfelt over Borssele 2’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Delta twijfelt over Borssele 2»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat eventuele investeringen in een nieuwe kerncentrale mogelijk niet rendabel zijn? Waar komt die plotselinge twijfel bij Delta volgens u vandaan? Is het investeringsklimaat voor energieproducenten volgens u drastisch veranderd in de afgelopen maand?
Investeren in een nieuwe kerncentrale is een zaak van de markt. Het is aan marktpartijen om zorg te dragen voor een goede business case en op basis daarvan een investeringsbeslissing te nemen, binnen de strenge randvoorwaarden die ik stel op het gebied van veiligheid, milieu en klimaat. Ik heb dan ook geen oordeel over de mate waarin een investering in een nieuwe kerncentrale al dan niet rendabel zou zijn. Wel vind ik een stabiel investeringsklimaat van belang. Daar zorg ik dan ook voor. In het Energierapport 2011 zijn daarvoor de kaders uiteengezet.
Kunt u uw eerdere toezegging dat er geen publiek geld naar een nieuwe kerncentrale gaat herbevestigen? Kunt u bevestigen dat er geen cent publiek geld naar een nieuwe kerncentrale gaat? Ook niet als zou blijken dat de bouw van een kerncentrale zonder publiek geld onhaalbaar is?
Ik heb veelvuldig uitdrukkelijk aangegeven dat investeren in een kerncentrale een zaak van de markt is. Het is aan bedrijven en hun aandeelhouders (ongeacht of deze publiek of privaat zijn) om te beoordelen of er sprake is van een investering waarvan zij verwachten dat deze met een voldoende rendement terug te verdienen is, en op basis daarvan een investeringsbeslissing te nemen.
Dat betekent dat ik géén publiek geld zal inzetten om de business case van een kerncentrale te verbeteren, net zoals ik dat ook niet doe bij kolen- en gascentrales. Dit overigens in tegenstelling tot voorstellen van de fractie van GroenLinks die, net zoals de heer Boerma in het interview in het Financieele Dagblad, in het verleden heeft gepleit voor de introductie van een minimumprijs in de CO2-markt. Dit heeft tot doel investeringen in CO2-arme opwekkingscapaciteit te bevorderen. Zoals het lid Van Tongeren nu ook duidelijk wordt, is kernenergie ook een CO2-arme technologie en zou deze met een minimumprijs ook bevorderd worden. Een minimumprijs kan op verschillende manieren worden vormgegeven, maar kost linksom of rechtsom altijd geld: via bijvoorbeeld een overheidsgarantie op de CO2-prijs, wat inhoudt dat belastinggeld moet worden ingezet als de prijs onder een bepaald niveau zakt, of via een belasting op CO2-uitstoot, waarvan de kosten uiteindelijk door bedrijven in rekening gebracht worden bij de consument. Anders dan GroenLinks ben ik niet voornemens om CO2-arme technologie, zoals dus ook kernenergie, op deze manier te bevorderen. Het recht op publiek geld ter verbetering van de business case van installaties voor energieproductie is in mijn visie strikt voorbehouden aan hernieuwbare energieopwekking, waar ik 1,5 miljard euro per jaar voor uittrek.
Heeft het kabinet gesprekken gevoerd met Delta over de financiering van een tweede kerncentrale? Zo ja, wat is daarin precies besproken met Delta? Heeft het kabinet ook met andere energiebedrijven gesproken over de financiering van een tweede kerncentrale? Zo ja, wat is met die bedrijven afgesproken? Bent u bereid de gespreksverslagen en correspondentie tussen het kabinet en energiebedrijven over kernenergie, indien nodig vertrouwelijk, met de Kamer te delen?
Noch ik, noch iemand anders binnen het kabinet heeft gesprekken gevoerd met DELTA of een andere partij over de specifieke vorming van een business case voor een nieuwe kerncentrale. Wel heb ik op een hoger abstractieniveau gesprekken gevoerd over de voortgang omtrent de gesprekken tussen DELTA, RWE en EdF. Aangezien het een project van nationaal belang betreft, vind ik het belangrijk goed op de hoogte te blijven van de voortgang van partijen op alle fronten, waaronder dus ook de financiering. Daarnaast is het moment waarop partijen voortgang verwachten te boeken voor wat betreft de financiering van belang voor het moment waarop men een vergunning zal aanvragen, en dus voor de procedures die ik als verantwoordelijke minister moet doorlopen. Wanneer financiering van een nieuwe kerncentrale in gesprekken tussen energiebedrijven en mijzelf ter sprake komt, geef ik aan wat ik ook medegedeeld heb aan uw Kamer: (a) investeren in een kerncentrale is een zaak van de markt; (b) samenwerking tussen partijen moedig ik aan, omdat ik het van belang acht dat er een sterk consortium van meerdere bedrijven gevormd wordt, wil de realisatie van een nieuwe kerncentrale kans van slagen hebben. Dit standpunt heb ik ook met uw Kamer gedeeld.2
Ik sta voor een open en transparante procedure. Niet voor niets heeft uw Kamer in mei van dit jaar volledige inzage gehad in alle correspondentie, zonder censuur, tussen de initiatiefnemers voor een nieuwe kerncentrale (DELTA en ERH) en mijzelf.3 Vanzelfsprekend informeer ik uw Kamer over alle belangrijke ontwikkelingen inzake een nieuwe kerncentrale. Geheel in lijn met het kabinetsbeleid, is er geen sprake van afspraken tussen energiebedrijven en het kabinet inzake financiering van een nieuwe kerncentrale. Er zijn dan ook geen verslagen of correspondentie over dit onderwerp die ik met u kan delen.
Kunt u inzicht geven in de financieringsconstructie voor een tweede kerncentrale? Hoe staat het op dit moment met de gesprekken tussen Delta, RWE en EDF?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ben ik niet betrokken bij gesprekken over de business case en financieringsconstructies. Het is aan bedrijven om een goede financieringsconstructie op te zetten. Ik zie erop toe dat alle veiligheids- en milieueisen gewaarborgd zijn. Mij is bekend dat DELTA, RWE en EdF met elkaar in gesprek zijn.
Gaat de regering de € 42,5 miljoen die in de begroting is opgenomen voor het vergunningverleningtraject schrappen nu onduidelijk is of er daadwerkelijk een vergunningaanvraag komt?
Nee. Zonder nadere berichtgeving daarover van DELTA en RWE4 ga ik er vanuit dat er een vergunningaanvraag zal komen, en dus bereid ik mij daarop voor. Verder merk ik op dat de genoemde € 42,5 miljoen niet alleen op de nieuwe kerncentrale betrekking heeft, maar ook op activiteiten ten behoeve van de bestaande kerncentrale en de eventuele komst van een nieuwe reactor voor nucleair onderzoek en de productie van medische radio-isotopen.
Is het vooroverleg met Delta en de Energie Resources Holding, waar u het in de brief onder Kamernummer 32 645, nr. 29 over heeft, inmiddels van start gegaan? Bent u bereid alle correspondentie en gespreksverslagen van dit vooroverleg, indien nodig vertrouwelijk, met de Kamer te delen?
Nee, het vooroverleg is nog niet van start gegaan. Dat gebeurt pas nadat DELTA en RWE geantwoord hebben op mijn verzoek om hun planning aan mij te overleggen. Het is mijn intentie om over de voortgang van het vooroverleg maandelijks te rapporteren op de website van de Rijksoverheid. Rapportage aan uw Kamer door middel van toezending van alle verslagen en correspondentie met de initiatiefnemers is niet gebruikelijk en wijkt sterk af van het procedurele kader van vergunningverlening. De voorgeschreven procedures voor de vergunningverlening ingevolge de Kernenergiewet zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat steeds meer landen (bijvoorbeeld Duitsland, Italië en België) en bedrijven (bijvoorbeeld Siemens) stoppen met kernenergie? Is het economisch gezien wel aantrekkelijk als Nederland blijft spookrijden op de internationale energiemarkt?
Ieder land is vrij zijn eigen keuzes te maken ten aanzien van de energievoorziening. Dit kabinet beschouwt kernenergie als een belangrijke energiebron voor de komende decennia. Het belang van kernenergie is recent nog eens aangetoond door het International Energy Agency (IEA). In de World Energy Outlook 2011 concludeert het IEA dat het zonder kernenergie extreem moeilijk en kostbaar wordt om de mondiale klimaatdoelstelling te realiseren.5 De Nederlandse regering is dan ook absoluut niet uniek in haar standpunt. Landen als Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Finland en Zweden voeren hetzelfde beleid. Buiten de EU is deze groep landen nog vele malen groter. Het beeld dat het kabinetsbeleid tegen de stroom in zou gaan, is dan ook feitelijk onjuist. De elektriciteitsmarkt is geliberaliseerd. Het is aan marktpartijen om een afweging te maken tussen vraag en aanbod en op basis daarvan investeringsbeslissingen te nemen. Het is dan ook aan hen om te bezien in hoeverre investeren in een kerncentrale economisch gezien aantrekkelijk is.
Bent u bereid deze vragen voor het wetgevingsoverleg Energie op 21 november 2011 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht “oprichting RETBuzz gaat niet door |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «oprichting RETBuzz gaat niet door?1
Ja.
Bent u bekend met de in het bericht aangehaalde uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat de NMa heeft geoordeeld dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren?
Op 4 augustus 2011 hebben RET en Qbuzz bij de NMa een concentratiemelding ingediend voor de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming (RET Buzz). De NMa is daarop volgens de procedure van de Mededingingswet een eerste fase onderzoek gestart van vier weken. Daarin is gekeken naar de gevolgen van het samengaan van RET en Qbuzz voor de concurrentie om de concessie bus Rotterdam e.o. Die termijn is exclusief de tijd die partijen nodig hebben voor het beantwoorden van aanvullende vragen indien de concentratiemelding niet volledig is. Daarvan was in deze kwestie sprake.
Als de NMa na zo’n eerste fase onderzoek reden heeft om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren, dan stelt zij met een formeel besluit een vergunningseis. Als de meldende partijen daarna overgaan tot een vergunningsaanvraag, dan volgt een uitgebreider tweede fase onderzoek. De NMa toetst daarin of en in hoeverre de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou worden belemmerd. Is dat laatste het geval, dan wordt de vergunning niet verleend en wordt de concentratie verboden. Voor het tweede fase onderzoek staat een termijn van 13 weken.
In de zaak van RET en Qbuzz heeft de NMa het onderzoek in de eerste fase echter niet met een besluit kunnen afronden, omdat de concentratiemelding voor het verstrijken van de wettelijke termijn door RET en Qbuzz is ingetrokken. De grondslag voor een besluit is daarmee komen te vervallen.
Bent u bekend met het artikel «Qbuzz gaat niet samenwerken met Rotterdamse RET»2, waarin wordt aangeven dat de NMa de benodigde toestemming voor de fusie nog niet heeft verleend omdat er meer tijd nodig zou zijn?
Ja.
Kunt u aangeven of de NMa concreet uitspraak heeft gedaan en wat de inhoud van deze uitspraak is?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de tweede vraag heeft de NMa in deze zaak geen definitief besluit genomen, omdat de concentratiemelding door RET en Qbuzz is ingetrokken.
Wilt u aangeven indien het antwoord op vraag 4 bevestigend is en in de uitspraak aangegeven is dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren, welke gevolgen heeft deze uitspraak volgens u en hierbij betrekken wat door u in eerdere debatten is gewisseld over de machtsconcentratie van Connexion en Veolia, waarbij door de NMa is geoordeeld dat er geen sprake is van een machtsconcentratie?
De NMa heeft geen uitspraak gedaan en geen besluit genomen in deze zaak.
Indien de NMa nog geen uitspraak heeft gedaan, klopt het dan dat door het uitblijven van een uitspraak het vóór de bedrijven Qbuzz en RET praktisch onmogelijk was om tijdig, voor de aanbesteding, te fuseren? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het handelen van de NMa en hoe beoordeelt u het handelen van de betrokken bedrijven? Wat hadden zij kunnen en moeten doen om deze situatie te voorkomen?
Een late melding mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waarmee de NMa haar werk doet. Partijen hebben dan ook een eigen verantwoordelijkheid om zich tijdig voor te bereiden op de aanbesteding in welke (samenwerkings)vorm dan ook. RET en Qbuzz hebben hun voornemen om een gemeenschappelijke
onderneming op te richten bij de NMa ingediend op 4 augustus 2011. Kort voor het verstrijken van de eerste fase termijn heeft de NMa partijen medegedeeld voornemens te zijn nader onderzoek te willen doen in een tweede fase. Voordat de NMa haar voornemen in een besluit kon vastleggen, hebben partijen de concentratiemelding ingetrokken.
Indien de situatie zo is dat er nog geen uitspraak van de NMa is, en de betrokken bedrijven in een tijdsklem zitten, ziet u dan nog mogelijkheden om aan deze situatie een mouw te passen?
Om de vervoerbedrijven en de decentrale overheden meer tijd te geven om zich op een goede aanbesteding voor te bereiden heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu eerder reeds de verplichte aanbestedingsdatum uitgesteld met één jaar tot 1 januari 2013. De Stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de verdere inrichting van de aanbestedingsprocedure. Zij stelt ook de hierbij geldende termijnen vast, zoals de uiterste datum voor indiening van biedingen. Nu RET en Qbuzz de melding van de voorgenomen concentratie hebben ingetrokken, moeten de bedrijven ieder voor zich beslissen of zij een bieding zullen doen. Uit een persbericht van RET van 24 oktober blijkt dat RET beziet op welke wijze het bedrijf kan inschrijven op de busconcessie.
Het besluit van de Israëlische regering de bouw van illegale nederzettingen in bezette Palestijnse gebieden te versnellen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het besluit van de Israëlische premier Netanyahu om de bouw van nederzettingen in delen van de bezette Westelijke Jordaanoever te versnellen?
Ja.
Deelt u de mening dat het bouwen van 1600 woningen in Oost-Jeruzalem en 350 extra huizen in twee illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever niet alleen in strijd is met het internationaal recht, maar bovendien een ernstige tegenslag is voor de gewenste hervatting van de onderhandelingen tussen Israel en de Palestijnen?
Ja.
Zo ja, bent u bereid deze zeer betreurenswaardige en contraproductieve Israelische stappen in duidelijke bewoordingen te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met bezorgdheid kennis genomen van het besluit van de Israëlische regering om versneld tenders uit te schrijven voor de bouw van nieuwe wooneenheden Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever. Ik heb een verklaring van die strekking afgelegd op 2 november jl., waarin ik Israël heb opgeroepen dit besluit terug te draaien. Het is contraproductief voor het vredesproces in het Midden-Oosten. Datzelfde geldt voor het Palestijnse initiatief tot toetreding tot UNESCO en vergelijkbare Palestijnse eenzijdige stappen.
Zult u rechtstreeks en samen met uw EU-collega's uw afkeuring van deze stappen rechtstreeks aan de Israelische regering overbrengen? Zo nee, waarom niet?
Dat is inmiddels gebeurd. Verschillende EU-lidstaten – onder meer het VK en Duitsland – en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU hebben soortgelijke verklaringen afgelegd.
De risico's van JSF testtoestellen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stealth Jet Could Be Unsafe for Flight Training»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het memo van J. Michael Gilmore, het hoofd operationele test en evaluatie van het Amerikaanse ministerie van Defensie, en zijn aanbeveling om de aanvang van de F-35 opleidingen uit te stellen om grote risico’s en ongelukken te voorkomen?2
De Amerikaanse luchtmacht is bezig met een procedure ter bevestiging van de luchtwaardigheid van de F-35A toestellen. Deze bevestiging is nodig voordat kan worden begonnen met de training van ervaren operationele vliegers. De Amerikaanse luchtmacht wil spoedig beginnen met deze training op de vliegbasis Eglin in Florida. Voor deze training zullen F-35A toestellen uit de LRIP 2-productieserie worden gebruikt. De twee Nederlandse F-35A toestellen, die nog in productie zijn, behoren tot de productieseries LRIP 3 en 4.
De berichtgeving in de Amerikaanse media betreft een interne discussie in het Pentagon over de risico’s van training met de LRIP-2 toestellen. Volgens deze berichtgeving vindt de Director Operational Test and Evaluation(DOT&E) van het Pentagon dat meer testvluchten met de F-35A nodig zijn voordat op verantwoorde wijze met de training van de operationele vliegers kan worden begonnen. Hij doet het voorstel deze training met tien maanden uit te stellen om eerst meer te kunnen testen, of anders de training te verplaatsen naar de vliegbasis Edwards in Californië waar het technische testprogramma van de F-35 doorgaat.
Het hoofd van het JSF Program Office (JPO) en de verantwoordelijke ondercommandant van de Amerikaanse luchtmacht delen deze mening niet. In een gezamenlijke brief aan de top van het Pentagon, waarvan het JPO het bestaan inmiddels formeel aan Defensie heeft bevestigd, gaan zij in op de door de DOT&E genoemde bezwaren. In hoofdzaak komt hun standpunt er op neer dat de luchtwaardigheidsprocedure op de juiste wijze wordt doorlopen. De training van de operationele vliegers zal pas beginnen als de afzonderlijke tekortkomingen waar de DOT&E op wijst, zullen zijn aangepakt. De voorstellen van de DOT&E achten zij onnodig en onwenselijk.
Het Nederlandse ministerie van Defensie is niet betrokken bij deze kwestie. Het betreft een discussie tussen Amerikaanse instanties over de training van Amerikaanse vliegers op Amerikaanse toestellen. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 7.
Deelt u de mening van de heer Gilmore dat bij een laag aantal testuren het onverantwoord is om te starten met training?
In de tweede helft van 2012, rondom de oplevering van het eerste Nederlandse toestel, beginnen de eerste Nederlandse vliegers aan hun opleiding ter voorbereiding op de deelneming aan de operationele testfase. Naar verwachting is de geschetste problematiek dan opgelost omdat tegen die tijd immers een groter aantal test- en trainingsvluchten zal zijn uitgevoerd. De Nederlandse toestellen zullen voor gebruik onder Nederlands toezicht worden gecertificeerd.
De criteria van de Amerikaanse luchtmacht en het JPO bij het testprogramma hebben betrekking op prestaties. Deze benadering geeft een betere maatstaf voor luchtwaardigheid dan het absolute aantal testuren. Defensie heeft vertrouwen in deze procedure. Een specifiek aantal testvlieguren als criterium voor de aanvang van de vliegeropleiding is niet te geven.
Welke gevaren lopen Nederlandse vliegers als het aantal testuren niet wordt uitgebreid voordat opleidingen beginnen?
Zie antwoord vraag 3.
Bij welk aantal gecontroleerde testuren acht u het verantwoord dat opleidingen met de testtoestellen starten voor Nederlandse vliegers?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft dit voor de ontwikkeling en productie van de door Nederland bestelde testtoestellen? Is de aflevering van de twee testtoestellen nog steeds voorzien voor augustus 2012, resp. maart 2013?
De levering van de toestellen is inderdaad nog steeds voorzien voor augustus 2012 en maart 2013. Indien het Amerikaanse luchtwaardigheidsproces of het lopende testprogramma leiden tot aanpassingen, zullen die ook bij de Nederlandse toestellen worden uitgevoerd. Er is momenteel geen reden te veronderstellen dat dit zou leiden tot een wijziging van het productieschema.
Als de planning hetzelfde blijft en de testtoestellen in augustus 2011 en maart 2013 worden opgeleverd, hoeveel testuren hebben deze testtoestellen dan gemaakt? Is het op dat moment wel verantwoord om opleidingen ermee te beginnen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u om een reactie gevraagd van het Amerikaanse ministerie van Defensie? Zo ja, hoe beoordeelt u die?
Via de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO is Defensie op de hoogte van het verloop van de discussie. Het Pentagon heeft op het moment van dit schrijven nog geen besluit genomen of de opleiding van de Amerikaanse vliegers op de LRIP 2-toestellen kan beginnen. Ik heb vertrouwen in de Amerikaanse luchtwaardigheidsprocedure en wacht de besluitvorming terzake af.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Defensie?
Ja.
Het bericht dat het RIVM een huisarts voor de rechter daagt |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «RIVM sleept huisarts voor de rechter»?1
Ja
Wat is uw reactie op deze buitensporige stap van het RIVM?2
Ik vind het terecht dat het RIVM de kwestie serieus oppakt. Voorop staat dat een ieder over nut en noodzaak van griepvaccinatie mag vinden wat hij wil en ook dat hij zijn opinie in de openbaarheid mag brengen. Zo hoort dat ook te gaan in een open en transparante samenleving. Ik vind wel dat deze uitlatingen niet alleen meer gingen over de griepvaccinatie als zodanig, maar ook over de integriteit van de heer Coutinho en het RIVM. Integriteit is een groot goed en aantijgingen daaromtrent moeten niet lichtvaardig worden opgevat.
Deelt u de zorgen van het RIVM dat huisarts Van der L met zijn uitspraken het vertrouwen in het RIVM ondermijnt?
Ja. Het RIVM is het kennis- en onderzoeksinstituut van de rijksoverheid als het gaat om infectieziektebestrijding en het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). De heer Coutinho vervult daarin een sleutelrol als het «gezicht van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM» naar de bevolking toe. De bevolking moet de uitlatingen, opvattingen en adviezen van het RIVM, die gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek en de inbreng van gezaghebbende derden als de Gezondheidsraad, kunnen vertrouwen. Dat vertrouwen wordt geschaad als – zoals hier – verschillende malen in krant, radio en televisie wordt gesuggereerd dat het RIVM en de heer Coutinho niet zozeer worden gestuurd door wetenschappelijk verantwoorde inzichten, maar door banden met de farmaceutische industrie.
Heeft het RIVM het wantrouwen niet over zichzelf afgeroepen door onvoldoende afstand te nemen van de uitspraken van Ab Osterhaus ten tijde van de Mexicaanse griep?
Dat vind ik niet.
Bent u het met ons eens dat openheid over mogelijke belangenverstrengeling van het RIVM met de farmaceutische industrie een beter signaal is naar de Nederlandse bevolking dan een rechtszaak?
Volledige openheid over relaties met de (farmaceutische) industrie vind ik van het grootste belang, zowel voor adviseurs waarmee wij werken als voor ambtenaren van mijn ministerie (inclusief RIVM). Hier zet ik mij op verschillende manieren voor in. Bezoldigde en onbezoldigde nevenfuncties van een ambtenaar die raken aan de belangen van de dienst en zijn/haar functievervulling, dienen gemeld te worden. Ten aanzien van dubbelfuncties is er voor het RIVM een al langer bestaande beleidslijn neergelegd in de richtlijn «RIVM-beleid voor deeltijd hoogleraarschappen en dubbelaanstellingen». Tevens is er een «Overzicht deeltijdhoogleraren bij het RIVM». Deze documenten zijn openbaar. Ik heb het RIVM verzocht ze ook op de website te plaatsen.
De vraag of sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling wordt beantwoord in de toetsing waartoe ik gehouden ben op grond van artikel 61 lid 4 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De nevenfunctie van de directeur van het RIVM Centrum Infectieziektebestrijding is door hem tijdig gemeld en is beoordeeld op de criteria van het ARAR. De Secretaris-Generaal van VWS heeft vervolgens, namens mij, ingestemd met de vervulling van deze functie.
Het is de taak van het RIVM om onafhankelijke wetenschappelijk gefundeerde adviezen uit te brengen. Aantijgingen over belangenverstrengeling aan het adres van de heer Coutinho kunnen afdoen aan de geloofwaardigheid van de persoon en daarmee ook aan de geloofwaardigheid van het RIVM als gezaghebbend instituut. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de persoon in kwestie alsook voor de uitvoering van taken van het RIVM, waaronder bijvoorbeeld het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) en de bestrijding van een uitbraak van infectieziekten. Ik vind dat de Nederlandse bevolking moet kunnen vertrouwen op de integriteit van de heer Coutinho en van het RIVM als gezaghebbend wetenschappelijk instituut. De uitspraken van de heer Van der Linde zouden dit vertrouwen kunnen aantasten. De heer Van der Linde bleek niet bereid om zijn uitspraken ten aanzien van de heer Coutinho te rectificeren. Daarom heeft het RIVM vervolgstappen gezet.
Welke middelen heeft u om dubbele functies, zoals de directeur van het RIVM die nu bekleedt, te verbieden en bent u ook bereid deze in te zetten?
Wij stimuleren dit soort dubbelfuncties omdat ze passen in het kabinetsbeleid om de samenwerking in de «gouden driehoek» van wetenschap, industrie en overheid te versterken. Alle inspanningen binnen het programma «Topsectoren» zijn daarop gericht. Ook in andere landen wordt op deze manier gewerkt en we willen in Nederland onze goede positie zeker behouden. Natuurlijk zijn er strikte randvoorwaarden waarbinnen die samenwerking zich kan afspelen. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Hoe gaat u de discussie over het nut van vaccinatie oppakken, nu steeds meer wetenschappers de werkzaamheid hiervan betwijfelen?
Vaccinatie is een bewezen effectieve en vaak kosteneffectieve preventiemethode die ervoor gezorgd heeft dat een groot aantal infectieziekten in Nederland (en zelfs in de wereld) geen, of slechts een gering aantal, slachtoffers meer maakt. Hierover is geen twijfel onder wetenschappers.
Dat wil niet zeggen dat er geen wetenschappelijke discussie kan plaatsvinden over specifieke vaccinaties. De mate van effectiviteit van griepvaccinatie is al langere tijd onderwerp van zo’n discussie. Die discussie moet zeker plaatsvinden.
Het Nationaal programma Grieppreventie (NPG) is gebaseerd op de weging van argumenten uit die discussie door de Gezondheidsraad. Dat is de plaats waar de wetenschappelijke discussie zijn beslag krijgt. De Gezondheidsraad concludeert, alles afwegende, dat voor alle voor vaccinatie geselecteerde doelgroepen overtuigende aanwijzingen bestaan dat griepvaccinatie gezondheidsschade voorkomt of beperkt. Uiteindelijk maakt eenieder zelf de keuze om de aangeboden vaccinatie al dan niet te nemen.
De Russische weigering een Nederlandse verkiezingswaarnemer toe te laten |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft het Russische verkiezingscomité geweigerd de Nederlander Alexander Münninghoff toe te laten als waarnemer voor de Doema verkiezingen van december a.s.? Zo ja, welke motivatie heeft het verkiezingscomité hiervoor gegeven?
De heer Münninghoff, die door Nederland was geselecteerd en door ODIHR was voorgedragen als lange-termijn waarnemer, heeft geen accreditatie ontvangen van de Russische Centrale Kiescommissie. Hiervoor is geen motivatie gegeven.
Bent u bereid onmiddellijk opheldering te vragen bij uw Russische ambtgenoot, dan wel bij het verkiezingscomité, waarvan de autoriteiten beweren dat het onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur in Moskou heeft bij de Russische viceminister verantwoordelijk voor OVSE-zaken om een toelichting gevraagd.
Deelt u de inschatting dat er politieke motieven schuilen achter de weigering, die mogelijk te maken hebben met de kritische opstelling van Münninghof zowel nu als in het verleden toen hij als correspondent in de Sovjetunie ook in aanvaring kwam met de autoriteiten omdat hij zich kritisch opstelde jegens het toenmalige regime? Zo ja, deelt u dan de mening dat de weigering hem toe te laten een smet is op het open en democratische gehalte van het Russische verkiezingsproces? Zo nee, waarom niet?
De Russische gesprekspartner van de ambassadeur heeft aangegeven dat de heer Münninghoff nog steeds welkom is in Rusland, maar niet als waarnemer voor deze verkiezingen. Verdere toelichting heeft hij niet gegeven. De ODIHR-missie in Rusland zal na afloop van de verkiezingen de bevindingen bekend maken. Deze bevindingen zal ik meenemen in de beoordeling van het verkiezingsproces.
Het artikel "DCMR: Odfjell lekte regelmatig benzeen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «DCMR: Odfjell lekte regelmatig benzeen»1, de website www.dcmr.nl2 en de website van de Haven Amsterdam3?
Ja.
Deelt u de mening dat benzeen en andere zogenaamde Vluchtige Organische Stoffen (VOS), stapelgiffen, die bij een minimaal contact al kankerverwekkend zijn, nooit in de open lucht terecht mogen komen? Zo nee, waarom niet?
Benzeen is een zeer ernstige zorgstof. Europa heeft daarom voor benzeen als wettelijke grenswaarde 5 μg/m3 (jaargemiddelde) gesteld. Deze waarde is verwerkt in de Nederlandse milieuregelgeving.
Daarnaast valt benzeen onder het prioritaire stoffenbeleid van dit kabinet. Het streven is om voor dit soort ernstige zorgstoffen de concentratie in het milieu naar verwaarloosbaar risico te brengen. Voor benzeen is dat beneden 1 μg/m3.(jaargemiddelde). Benzeen is daarom een zogenaamde minimalisatieplichtige stof. Dit betekent dat bedrijven naast het voldoen aan de wettelijke grenswaarde een inspanningsverplichting hebben om tot een zo laag mogelijke uitstoot te komen. De regionale overheid, zijnde het bevoegd gezag, moet dit regelen in de omgevingsvergunning van het bedrijf.
Bent u van mening dat er zo snel mogelijk een diepgaand onderzoek dient te komen, dat in kaart brengt of er in de Rotterdamse haven ook door schepen benzeen en/of andere Vluchtige Organische Stoffen worden uitgestoten? Zo ja, om welke hoeveelheden gaat dit? Hoe is daar met de handhaving op geanticipeerd? Zo nee, waarom niet?
Bij het laden en lossen door schepen van gevaarlijke stoffen zoals benzeen, zijn in de milieuvergunning voor de betreffende bedrijven zodanige eisen opgenomen (zoals bijvoorbeeld een dampretourinstallatie) dat emissies zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij het IMO (International Maritime Organization) in Londen is ook een melding gedaan over dampverwerking bij Nederlandse terminals.
Tevens wordt de luchtkwaliteit in het Rijnmondgebied en in de Amsterdamse haven continue op meerdere punten gemeten om de vinger aan de pols te houden. Incidenten worden dan ook geregistreerd waarbij de inspectie zo nodig handhavend optreedt tegen bedrijven waar een omvangrijke emissie heeft plaatsgevonden.
Volgens de beschikbare meetgegevens is de wettelijke luchtkwaliteitseis van 5 μg/m3 niet overschreden.
Wel heeft er een piekemissie plaatsgevonden bij het bedrijf Odfjell. Wegens deze incidentele piekemissie en eerdere emissies waarbij benzeen vrijgekomen is, is er een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen Odfjell. Tegelijkertijd wordt dit bedrijf door het bevoegde gezag DCMR en door de inspectie van de rijksoverheid nauwlettend in de gaten gehouden. Ter voorkoming van dergelijke benzeenemissies heeft Odjfell een Plan van Aanpak opgesteld dat in uitvoering is genomen.
Ik acht dit continu monitoren in combinatie met het strafrechtelijk onderzoek en het optreden van de inspectie voldoende toereikend. Ik zie op dit moment geen noodzaak ander diepgaand onderzoek in te stellen.
Deelt u de mening dat alle havens in Nederland een systeem dienen te hebben, zoals het VentoClean-system in de haven van Amsterdam, waarmee benzeen en andere Vluchtige Organische Stoffen eventueel kunnen worden afgevangen? Zo nee, waarom niet?
Bij de omgevingsvergunningverlening voor havenbedrijven die vluchtige organische stoffen overslaan uit (zee)schepen zal het bevoegd gezag eisen aan de overslaginstallaties stellen. De provincie Noord-Holland heeft als beleid om voor alle terminals dampterugwinningstechnieken voor te schrijven als daarmee economisch haalbaar VOS emissies te voorkomen zijn. In de afgelopen jaren is aan alle terminals met een opslag van meer dan 100 000 m3 de verplichting van het gebruiken van een dampterugwinninginstallatie opgelegd.
In het algemeen is het milieubeleid er op gericht om de Best Beschikbare Technieken door het bevoegd gezag te laten opnemen in de omgevingsvergunningen voor milieu. Het is beleid dat dampterugwinningsinstallaties in de havens meer en meer zullen worden geëist; zeker als daarmee omvangrijke VOS emissies op economisch haalbare wijze voorkomen worden.
Het Ventoclean systeem is een kleinschalig(er) systeem vooral bedoeld om binnenschepen die vluchtige organische stoffen hebben vervoerd, te kunnen ontgassen. Als er echter steeds vluchtige organische stoffen vervoerd worden is dat ontgassen niet nodig omdat bij het laden en lossen van benzine het gebruik van dampretourvoorzieningen vereist is. Dat laatste, de zogenoemde «dedicated vaart», komt het meeste voor. De eventuele emissie van vluchtige organische stoffen door de beperkte groep binnenschepen met wisselende vaart is niet zodanig dat een Ventocleansysteem wettelijk voorgeschreven is. Wel wordt dat systeem evenals gelijkwaardige systemen, gestimuleerd doordat het onder de Vamil/Mia regeling valt. Door de Vervroegde afschrijving van de milieu-investering (Vamil) of de Milieuinvesteringsaftrek regeling (Mia) is het eerder economisch haalbaar voor binnenschepen om een ontgassingsysteem aan te schaffen.
Verzekeraars en onderzoeksbureaus |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Beschouwt u de in de uitzending van Tros Radar1 getoonde praktijken, waarin verzekeraars en de door hen ingehuurde onderzoeksbureaus er alles aan doen om niet uit te keren bij schade, net als uw voorganger naar aanleiding van een uitzending van Zembla2, als incidenten? Zo ja, waarom en bij hoeveel «incidenten» is er volgens u sprake van een trend?
Iedere klacht over een schadeafhandeling is er in mijn ogen één teveel. Ik vind dat er bij een schademelding, in het belang van de klant, snel, betrouwbaar en efficiënt moet worden gehandeld door de verzekeraar. In de Radar uitzending wordt op basis van enkele individuele zaken de indruk gewekt dat verzekeraars op grote schaal proberen om niet uit te keren bij schades door eigen onderzoeksbureaus in te schakelen. Deze individuele zaken kunnen natuurlijk het topje van de ijsberg zijn maar daar heb ik geen aanwijzigingen voor gevonden.
Ik heb bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), waar een consument een klacht over een financieel product of een financiële dienst kan indienen, navraag gedaan over het aantal klachten bij schade-uitkeringen. Volgens Kifid betreft het hier slechts enkele klachten per jaar, die tot nu toe ook nog allen ongegrond bleken te zijn. In voorgaande jaren heeft Kifid hier ook nauwelijks klachten over ontvangen. Uit navraag bij de Consumentenbond blijkt dat hier ook geen klachten over zijn binnengekomen gedurende het afgelopen jaar. Ik vind dat iedere klacht serieuze aandacht verdient maar op basis van de gegevens van Kifid en de Consumentenbond heb ik tot nu toe niet de indruk dat er sprake is van een trend. Op internetfora circuleren wel meerdere klachten over de afhandeling van schades, onduidelijk is echter in hoeverre deze klachten specifiek betrekking hebben op de inschakeling van onderzoeksbureaus door verzekeraars bij het afhandelen van schade. De komende weken zal ik dit verder onderzoeken.
Verzekeraars dienen altijd, niet alleen in hun eigen belang maar ook in dat van de overige verzekerden, ingediende schadeclaims te toetsen. In ieder geval dient te worden nagegaan wat de oorzaak van de schade is, of de schade het gevolg is van een gedekt evenement en wat de omvang van de schade is.
Verzekeraars die lid zijn van het Verbond van Verzekeraars (die in Nederland een marktaandeel van meer dan 95% hebben) en onderzoeksbureaus die werken in opdracht van deze verzekeraars hebben zich onderworpen aan de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek en de Gedragscode Expertiseorganisaties.
De Gedragscode Persoonlijk Onderzoek beschrijft de uitgangspunten voor het instellen van een persoonlijk onderzoek en geeft aan welke beginselen hierbij door de verzekeraar in acht zullen worden genomen. Zo dient de verzekeraar steeds een zorgvuldige afweging te maken tussen de diverse belangen en de mate waarin er sprake van kan zijn dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene wordt geraakt.
Het doel van de Gedragscode Expertiseorganisaties is een kader te formuleren waarbinnen expertiseorganisaties invulling geven aan het streven om deze ondernemingen op een kwalitatief aanvaardbaar niveau te laten functioneren. Daarnaast is het doel van de code te streven naar transparantie, goede onderlinge verhoudingen en professionaliteit in de expertisebranche. In deze gedragscode zijn basisregels opgenomen over betrouwbaarheid, professionaliteit, helderheid en integriteit van expertise organisaties.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te (laten) doen naar de in de hierboven vermeldde uitzendingen getoonde praktijken van verzekeraars en onderzoeksbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wanneer een verzekerde schade heeft en met een onderzoeksbureau te maken krijgt, de verzekerde er zonder meer vanuit moet kunnen gaan dat het onderzoeksbureau onafhankelijk is van de verzekeraar die het bureau ingehuurd heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat een verzekeraar de schadeafhandeling in eigen beheer wil uitvoeren en vind dat dit niet per definitie verkeerd is. Dat kan wel bijdragen aan een efficiënt proces en daarmee betaalbare premies. Ik vind het wel belangrijk dat hierbij duidelijk wordt gecommuniceerd naar de klant welk belang het schadebureau vertegenwoordigt zodat de klant een correcte indruk heeft van de «onafhankelijkheid» van het onderzoeksbureau. Daarnaast dient de klant goede mogelijkheden te hebben om bezwaar aan te tekenen. Verzekeraars lijken zich hier ook van bewust. Ik heb hen aangesproken op het feit om hierbij zoveel mogelijk in het belang van de klant te handelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven in de komende periode de gedragscodes op dit punt nader te bestuderen en daar waar nodig aan te passen en mij daarvan op de hoogte te houden. Het is ook van belang dat consumenten met een klacht duidelijk worden gewezen op de mogelijkheden de klacht voor te leggen aan het Kifid. Ik zal de verzekeraars daar ook op aanspreken. Daarnaast is het Kifid, met de nieuwe organisatiestructuur, nu nog beter uitgerust om de afhandeling van financiële klachten in goede banen te leiden.
De meeste verzekeraars hebben overigens in hun polisvoorwaarden opgenomen dat een verzekerde het recht heeft een eigen expert (contra-expert) in te schakelen, wiens kosten in redelijkheid door de verzekeraar worden vergoed. Ik vind het belangrijk dat verzekeraars klanten wijzen op de mogelijkheid om een eigen schade-expert in te schakelen en zal hierover de komende weken in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars.
Deelt u de mening dat door financiële en/of juridische banden tussen onderzoeksbureau en verzekeraar in ieder geval een schijn van partijdigheid ontstaat die niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder aangaf vind ik het van belang dat de klant altijd gewezen wordt op de belangen die het onderzoeksbureau vertegenwoordigt. Als onderzoeksbureaus en verzekeraars de eerder beschreven gedragscodes naleven dan hoeven deze financiële en/of juridische banden een betrouwbare en deskundige vaststelling van de oorzaak en/of omvang van de schade niet in de weg te staan.
Bent u van mening dat het inschakelen van een onderzoeksbureau dat onderdeel is van het concern van de verzekeraar voor het doen van een persoonlijk onderzoek in strijd is met de letter en de geest van de Gedragscode persoonlijk onderzoek?
Nee, maar de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek moet op dit punt wel verduidelijkt worden. Het Verbond van Verzekeraars heeft zelf al aangegeven dat men voornemens is om deze gedragscode te herzien en mij hiervan op de hoogte te houden. Belangrijk is wel dat het bureau moet beschikken over alle vereiste wettelijke voorgeschreven vergunningen.
Hoe beschouwt u de optie om de verzekerde het onderzoeksbureau dat de verzekeraar in wil huren te laten kiezen om zo de in ieder geval de schijn van partijdigheid te voorkomen en de werking van de verzekeringsmarkt te bevorderen?
Ik constateer dat de meeste verzekeraars deze optie al in hun polisvoorwaarden hebben opgenomen. De meeste verzekeraars vergoeden deze contra-expertise ook. Het is een manier voor verzekeraars om zich positief te onderscheiden. Het biedt de consument de mogelijkheid om een eigen onafhankelijk onderzoeksbureau in te schakelen als zij hier behoefte aan hebben.
Zoals ik in antwoord op vraag 3 al stelde vind ik het belangrijk dat verzekeraars klanten wijzen op de mogelijkheid om een eigen schade-expert in te schakelen en zal hierover de komende weken in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars.
Ierse klusjesmannen in Nederland |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de uitzendingen van Tros Opgelicht1 waarin aandacht werd besteed aan Ierse klusjesmannen die in Nederland actief zijn met strafbaar gedrag? Zo ja, heeft u inzicht in het aantal groepen dat actief is en de omvang van deze groepen?
Ik ben op de hoogte van de uitzendingen. Het verschijnsel van rondtrekkende Ierse klusjesmannen die aan de deur hun diensten aanbieden is bekend. Ik beschik niet over gegevens over het aantal groepen dat actief is of hun omvang.
Ik deel de mening dat bij de in de uitzendingen beschreven handelwijzen sprake is van onwenselijk gedrag. Consumenten worden mogelijk onheus bejegend door agressieve handelspraktijken of bijvoorbeeld misbruik van omstandigheden. In sommige gevallen zou sprake kunnen zijn van strafbaar gedrag.
Van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën heb ik vernomen dat sprake is geweest van respectievelijk overtreding van de arbeidswetgeving door klusjesmannen afkomstig uit Ierland en het niet afdragen van omzetbelasting in Nederland. Hiertegen is door de Arbeidsinspectie respectievelijk de Belastingdienst opgetreden.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat deze mensen hun oplichterspraktijken in Nederland uitoefenen, waarbij mensen bijvoorbeeld worden geprest vele duizenden euro's te betalen voor het schoonmaken van een dakgoot en er zelfs aanwijzingen zijn voor moderne slavernij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat hierdoor vooral bij ouderen en bij mensen die afgelegen wonen een grote maatschappelijke onrust ontstaat? Zo ja, wat kunt u of wat doet u om deze maatschappelijk onrust weg te nemen?
Eventuele onrust en voortduring van de praktijken kunnen in dit geval het beste voorkomen worden door voorlichting te geven. Hiertoe zijn door de politie waarschuwingen afgegeven. Verder heeft de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie mij meegedeeld dat naar aanleiding van de betreffende televisieuitzendingen consumenten ook via het informatieloket ConsuWijzer worden geïnformeerd over zaken waar ze bij verkoop aan de deur op moeten letten.2
Bent u van mening dat dit een probleem van lokale bestuurders is? Of bent u van mening dat het onverstandig is het de aanpak van deze praktijken aan lokale bestuurders over te laten omdat die in de meeste gevallen niets anders kunnen doen dan de Ieren wegsturen waarna ze zich tijdelijk in een andere gemeente vestigen? Zo neen waarom niet?
De onderhavige problematiek raakt niet de verantwoordelijkheid van lokale bestuurders. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 1 tot en met 3.
Op welke manier kan worden voorkomen dat gedupeerden belemmeringen ondervinden bij het doen van aangifte bij de politie? Deelt u de mening dat een centraal meldpunt hierin kan voorzien?
Als mensen zich bedreigd voelen, kunnen zij het alarmnummer van de politie bellen of aangifte doen. Een centraal meldpunt is daarvoor niet noodzakelijk.
Is het verstandig de informatie die er in de verschillende gemeentes en bij politiekorpsen over deze groepen is, centraal te registreren en de acties centraal te coördineren?
De betrokken handhavende diensten kunnen ingrijpen als zij op de hoogte raken van een vermoeden jegens een identificeerbare persoon van een overtreding die binnen hun takenpakket valt. Diensten die willen samenwerken, weten elkaar te vinden. Mij hebben geen signalen bereikt die nopen tot het ontwikkelen van een centrale registratie of landelijke coördinatie.
Bent u bereid deze groepen klusjesmannen, zodra ze ons land binnen komen, te verstaan te geven dat hun bedrijfspraktijken hier ongewenst zijn en daarbij direct de belastingdienst, de vreemdelingendienst en andere relevante instanties in te schakelen? Zo ja, bent u bereid die informatie, waaronder informatie in andere EU-landen, hierbij te betrekken? Zo nee waarom niet?
Het is niet mogelijk om deze personen bij het binnenkomen van ons land erop te wijzen dat zij zich hebben te houden aan verschillende verplichtingen, aangezien voor personen met de Ierse nationaliteit binnen de Europese Unie vrij verkeer van diensten bestaat en aan de grens niet wordt geconstateerd dat zij hier komen om als klusjesman te werken. Het is daarom ook niet mogelijk om uitvoeringsinstanties van hun binnenkomst op de hoogte te stellen.
Bent u bereid te onderzoeken of ook op andere wijze integraal kan worden opgetreden tegen dergelijke groepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De wetenschappelijke fraude van de heer Stapel |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe oordeelt u over de aanbevelingen van de Commissie Levelt inzake de fraude van de gewezen hoogleraar psychologie, de heer Stapel?1
De aanbevelingen van de Commissie Levelt zijn gericht aan de betrokken instellingen. Het is aan de instellingen om hiermee op een verstandige manier om te gaan. Meer in het algemeen merk ik op dat ik mij zeer goed kan vinden in de aanbevelingen. Zo stelt het rapport dat vertrouwen de basis moet blijven voor samenwerking in de wetenschap en dat dit niet kan worden vervangen door bureaucratische maatregelen. Ik ben in dit verband verheugd over de voortvarendheid waarmee de wetenschappelijke gemeenschap omgaat met de door de Commissie Levelt geconstateerde schending van de wetenschappelijke integriteit. Zo heeft de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen een commissie ingesteld onder leiding van Prof. dr.mr. C.M. Schuyt. Deze commissie zal in kaart brengen hoe binnen verschillende vakgebieden wordt omgegaan met het verzamelen en verspreiden van gegevens en hoe onderzoekers en hun werkgevers ervoor zorgen dat normen voor wetenschappelijke integriteit worden nageleefd. Ook zal de commissie adviseren hoe met name jonge onderzoekers ertoe kunnen worden gebracht om wetenschappelijk integer om te gaan met onderzoeksgegevens. De commissie adviseert hierover in april volgend jaar. De VSNU en de rectores magnifici hebben besloten te bezien of de code wetenschapsbeoefening dient te worden aangescherpt en of bestaande beoordelingsmechanismen voldoende zijn toegerust om integriteitsinbreuken te kunnen voorzien. Ook zal de VSNU zich in dit verband buigen over de onderzoekscultuur bij de instellingen.
Wat vindt u van de aanbeveling om een laagdrempelige vertrouwenspersoon voor fraude aan te stellen en van de aanbeveling om ervoor te zorgen dat onderzoeksgegevens voor ten minste vijf jaar zijn te raadplegen? Vindt u het juist dat deze aanbevelingen op alle universiteiten worden toegepast?
In de interim-rapportage wordt gesteld dat Universiteit Tilburg een vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit dient aan te stellen volgens de richtlijnen van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Dit laatste is in overeenstemming met het reglement van het LOWI waarin sprake is van een «vertrouwensinstantie». In dit verband merk ik op dat dit reglement is opgesteld door het Dagelijks Bestuur van de KNAW, na overleg met VSNU en NWO. Universiteiten hebben zich daarmee gecommitteerd aan de werkwijze van het Landelijk Orgaan. Ik ben het met vragenstellers eens dat de toegang tot een vertrouwenspersoon laagdrempelig moet zijn. Ik verwijs hierbij naar de Notitie Wetenschappelijke Integriteit2 waarin is gesteld dat de vertrouwensfunctie niet verenigbaar is met een aantal functies zoals die van lid van het college van bestuur, leider van een onderzoeksschool etc. VSNU zal nagaan of bij alle instellingen aan de voorwaarde van laagdrempeligheid wordt voldaan. Wat betreft de bewaartermijn van onderzoeksgegevens verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft de huidige gedragscode van universiteiten gefaald, aangezien daarin staat dat (ruwe) onderzoeksgegevens vernietigd moeten worden?
De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening heeft niet gefaald. Individuele overtredingen, hoe zwaar ook, duiden niet op een falen van de code. Dit geldt eveneens voor de onlangs aan de orde gekomen fraude van de heer Poldermans. De gedragscode stelt niet dat ruwe onderzoeksgegevens moeten worden vernietigd, integendeel. Artikel III.3 van de code schrijft voor dat ruwe onderzoeksgegevens minimaal vijf jaar worden bewaard. Gedurende deze periode moet de wetenschappelijke gemeenschap hierin inzage kunnen hebben. De universiteiten zullen nagaan of een strikter beleid op de naleving van de bewaartermijnen kan worden gehanteerd.
Wat vindt u ervan dat sommige onderzoekers in alle beslotenheid te werk kunnen gaan? Bent u het eens met de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) dat de cultuur binnen universiteiten opener moet worden?
Een grote mate van openheid en transparantie horen bij een gezond wetenschappelijk klimaat. Het hoort bij de taak van de President van de KNAW om deze openheid te bepleiten. Ik betreur het zeer dat de heer Stapel op deze wijze in beslotenheid te werk heeft kunnen gaan. Overigens vindt het overgrote deel van het wetenschappelijk onderzoek in teamverband plaats. Ik ben het met de President van de KNAW eens dat de cultuur rond wetenschapsbeoefening en de naleving van gedragsregels rond integriteit opener moet. Dit is door KNAW en VSNU met voortvarendheid opgepakt; zie ook het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van het argument dat onderzoekers onder druk staan om te scoren en dat onderzoeksmiddelen schaars zijn? Deelt u de mening dat dit nooit een excuus kan zijn voor fraude, maar dat dit wel een punt van zorg kan zijn?
Dit kan geen argument zijn. De wil om te presteren en met anderen te concurreren is een heel normaal verschijnsel in de samenleving. Dit geldt niet alleen voor wetenschappers maar ook voor bijvoorbeeld artsen, kunstenaars en topsporters. In de wetenschap zorgt gezonde concurrentie ervoor dat onderzoeksmiddelen bij de beste wetenschappers en de beste onderzoeksgroepen terecht komen. Wel ben ik van mening dat juist onder condities van schaarste en concurrentie er sprake moet zijn van de juiste checks and balances. Hiervoor moeten de wetenschappelijke instellingen en hun werknemers gezamenlijk zorgdragen.
Wat kunt u doen om vergelijkbare gevallen als de fraude van de heer Stapel te voorkomen? Bent u bereid om met universiteiten in gesprek te gaan over het hanteren van de Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap van de KNAW? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, onderschrijf ik de conclusie van de Commissie Levelt dat vertrouwen niet kan worden vervangen door bureaucratische maatregelen. De Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap betreft een voorstel van de KNAW in haar advies «Wetenschap op bestelling» en heeft betrekking op de relatie tussen onderzoeker en opdrachtgever bij contractonderzoek. Dit voorstel is door het vorige kabinet niet overgenomen omdat het tekenen van een verklaring van onafhankelijkheid bij ieder in opdracht uitgevoerd onderzoek te veel administratieve lasten met zich meebrengt (TK, 29 338, nr. 68). De universiteiten hebben het advies van de KNAW destijds wel onderschreven, en dat nemen zij in de praktijk ook ter harte.
Kunt u een rol spelen in de «bescherming» van onderzoekers die gelieerd zijn aan de heer Stapel? Deelt u de mening dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat zij onterecht beschadigd raken?
Uiteraard deel ik de opvatting dat betrokkenen niet onterecht beschadigd mogen raken. Ik vind dit op de weg liggen van de betrokken instellingen en hun bestuurders. De interim-rapportage bevat hiervoor de nodige aanbevelingen, zoals het uitgeven van verklaringen voor reeds gepromoveerden en het bieden van goede mogelijkheden voor betrokkenen die nog in hun promotietraject zitten om alsnog te promoveren. De betrokken instellingen hebben aangegeven te willen voorkomen dat betrokken onderzoekers en promovendi worden beschadigd. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat hiervan geen sprake zal zijn.
Het bericht dat er nauwelijks goede zorg is voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel en probleemgedrag |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er nauwelijks goede zorg beschikbaar is voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel (NAH) en probleemgedrag?1
Ja.
Is het waar dat er nu zeker 150 mensen met NAH bekend zijn waarvoor geen passende verblijfplaatsen en dagbesteding beschikbaar is, en die genoodzaakt zijn steeds van de ene zorgomgeving naar de andere te verhuizen? Hoeveel mensen met NAH zijn er?
Het is niet uit bestaande registraties af te leiden hoeveel mensen er precies met NAH zijn en hoeveel daarvan geen passende verblijfplaats of dagbesteding hebben. NAH is namelijk een gevolg c.q. een oorzaak van een beperking en geen diagnostische categorie. Naar schatting leven in Nederland circa 500 000 mensen met de gevolgen van enige vorm van niet aangeboren hersenletsel.
Bent u het eens met de opvatting dat juist deze mensen gebaat zijn bij een stabiele woonomgeving en/of dagopvang?
De gevolgen van NAH zijn divers en verschillen zowel naar aard (lichamelijk, cognitief of emotioneel) als naar ernst. Veel mensen met ernstige vormen van NAH zijn gebaat bij een stabiele leefomgeving en/of dagbesteding.
Onderschrijft u de opvatting van de voorzitter van de coördinatoren van hersenletselteams, mevrouw Kuipers, dat er waarschijnlijk veel meer dan 150 «probleemgevallen» zijn die bij ouders, partners of zelfstandig wonen en die grote problemen ondervinden in het dagelijks leven, en bijvoorbeeld te maken krijgen met sociaal isolement, schulden of criminaliteit, mede uit gebrek aan passende ondersteuning?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat is de reden dat er een gebrek is aan stabiele huisvesting, opvang en begeleiding voor juist deze groep? Bent u het ermee eens dat er een gebrek is aan bekendheid met deze problematiek? Bent u het ermee eens dat deze doelgroep in geen van de zorgsectoren echt goed past?
Mensen met NAH vormen geen homogene groep. Voor iedereen zijn de gevolgen van hersenletsel namelijk weer anders. Daarom verblijven mensen met NAH in uiteenlopende voorzieningen. Diverse zorgorganisaties binnen de gehandicaptenzorg, waaronder voorzieningen voor mensen met een lichamelijke handicap en diverse verpleeghuizen, hebben locaties en/of afdelingen ingericht die speciaal toegerust zijn voor cliënten met deze zorgvraag.
De meeste mensen met NAH verblijven overigens in de thuissituatie. Het is inderdaad zo dat er in de maatschappij nog veel onbekendheid heerst over de gevolgen van hersenletsel. Dit geldt met name voor de problematiek in de thuissituatie. In dit verband is het volgende van belang.
In het kader van de decentralisatie van de functie begeleiding naar de gemeenten is er aandacht voor de diverse cliëntgroepen binnen de AWBZ, waaronder mensen met NAH. Het Transitiebureau van VWS en VNG zorgt onder andere voor informatievoorziening richting diverse stakeholders. Op deze manier wil ik er voor zorgen dat voor cliënten die thans begeleiding hebben, de decentralisatie zo soepel mogelijk gaat verlopen.
Kent u de berichten van zorginstellingen die wel graag initiatieven voor deze doelgroep willen ontplooien, maar door het gebrek aan een zorgzwaartepakket, de financiering niet rond krijgen? Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat ook deze doelgroep voor goede zorg en ondersteuning in aanmerking komt? Ziet u mogelijkheden voor een apart ZorgZwaartePakket (ZZP) voor deze doelgroep?
Ja, ik ken het bericht.
Onlangs (september 2011) heeft de NZa signalen gekregen van brancheorganisatie VGN over mogelijke knelpunten voor NAH-cliënten. Deze cliënten zouden regelmatig in een te laag zorgzwaartepakket terecht komen, waardoor de benodigde uren en het tarief ontoereikend zijn. Dit gesignaleerde knelpunt is specifiek opgenomen in het onderzoek dat de NZa jaarlijks doet naar de adequaatheid van de zorgzwaartepakketten. In samenspraak met onder meer de branchevereniging VGN en het CIZ wordt bekeken of een wijziging van de ZZP-indicatie of van de bekostiging nodig is.
Pre-masters |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Vrije Universiteit te Amsterdam om geen premasterprogramma’s meer aan te bieden?1
Ik ken het artikel in Ad Valvas van 27 oktober 2011 waarin gesuggereerd wordt dat de Vrije Universiteit (VU) te Amsterdam premasters gaat afschaffen. Dit is echter niet juist. De VU biedt hbo-studenten die een master aan de VU willen volgen drie manieren om in te stromen:
Per 1 september 2012 geldt bij de VU dat premasters van maximaal 30 ECTS zijn te volgen tegen een collegegeld ter hoogte van het wettelijk collegegeld. Als er meer modules gevolgd moeten worden dan 30 ECTS is dat op basis van contractonderwijs met de daarvoor door de VU vastgestelde tarieven.
Zijn er meer instellingen met soortgelijke voornemens?
Ik beschik niet over informatie dat universiteiten van plan zijn om te stoppen met het aanbieden van premasters. Ook de VU blijft premasters aanbieden.
Wat betekent dit voor de kosten die een hbo’er moet maken om een master te kunnen volgen?
In het algemeen vind ik dat universiteiten geen financiële belemmeringen voor studenten moeten opwerpen voor de doorstroom van hbo-bachelor naar wo-master, maar ik vind ook dat er grenzen zijn aan de lengte van schakelprogramma’s die tegen de hoogte van het wettelijk collegegeld worden aangeboden.
Ik maak een onderscheid in drie soorten doorstroomtrajecten:
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat premasters veel duurder worden, omdat het studenten ervan zal weerhouden om verder te studeren? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw premasters als een programma dat in principe niet langer duurt dan 30 ECTS en tegen de hoogte van het wettelijk collegegeld gevolgd kan worden. Dit zal ik ook wettelijk regelen.
Bij «trajecten»van meer dan 30 ECTS is er mijns inziens geen sprake meer van «schakelen» tussen bachelor en master en mogen instellingen dan ook een hoger collegegeld vragen.
Bent u bereid met de universiteiten af te spreken dat premasters onder het normale collegegeld moeten blijven vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Psychose schrikbarend vaak gemist in GGZ (geestelijke gezondheidszorg) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Psychose schrikbarend vaak gemist in GGZ door te snelle diagnose»?1
Ik vind het van belang dat patiënten de benodigde zorg krijgen, die zij vragen. Het is de verantwoordelijkheid van professionals om te bepalen wat de aard en ernst is van de gepresenteerde psychische klachten en welke behandeling hierbij het beste past.
Hoe verklaart u dat 63% van de patiënten met psychotische symptonen, zoals beschreven in de DSM-IV, hiervoor in 2 jaar niet behandeld zijn? Bent u bereid te onderzoeken waar dit aan ligt?
Zoals in het artikel staat vermeld, kan het in de praktijk zo zijn dat een patiënt bij een intake wel zijn of haar klachten presenteert, maar zelf niet weet wat precies het probleem is. Zij mogen van deskundige professionals in de ggz verwachten dat deze vervolgens wel een oordeel kunnen vellen hierover. In de ggz betekent dit dat er, conform de DSM IV, niet alleen een hoofddiagnose wordt gesteld (As I), maar ook het effect van eventuele persoonlijkheidsproblematiek en/ of verstandelijke beperking (As II), comorbide somatische klachten (As III) en de invloed van de sociale omgeving (As IV) wordt meegewogen. In individuele gevallen kan het lastig zijn om de behandeling af te stemmen op deze verschillende factoren. Vandaar dat na de intake vaak gekozen wordt voor behandeling van de voor de patiënt het meest in het oog springende klachten. Dit sluit aan bij de wens om hun lijdensdruk te verminderen. Patiënten die schizofreen zijn beschikken over het algemeen over een verminderd ziekte-inzicht. Dit betekent dat zij zelf geen zorg vragen of tegenover een behandelaar de bijbehorende psychische klachten niet benoemen. Wanneer een patiënt bijvoorbeeld wel klaagt over slapeloosheid, maar niet meldt dat dit komt door de stemmen die hij of zij hoort, kan alleen door herhaald behandelcontact de juiste diagnose gesteld worden (en dus ook de behandelstrategie wijzigen).
Beroepsbeoefenaren die een diagnose typeren zijn in beginsel voldoende getraind om eenduidig te kunnen diagnosticeren. Conform de DBC-spelregels moeten zij namelijk beschikken over een BIG-registratie en bevoegd en bekwaamheid zijn in het hanteren van de DSM IV.
Ik zie geen reden tot nader onderzoek, omdat het tempo waarin het behandelproces verloopt per patiënt kan verschillen, zeker wanneer er sprake is van ernstige psychische problematiek zoals schizofrenie.
Hoe kan het zijn dat bij een opname een psychose niet altijd als zodanig wordt herkend, zowel door huisartsen als door de eerste- en tweedelijns GGZ, terwijl een snelle behandeling essentieel is voor de kans op herstel?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom blijkt de GGZ te weinig getraind op het tussentijds bekijken of de oorspronkelijke diagnose nog steeds klopt of de beste is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel instellingen werken inmiddels met «Routine Outcome Monitoring» (ROM)? Wat gaat u dan met instellingen die er nog niet mee werken? Kan een toelichting worden gegeven?
GGZ Nederland (GGZ N) heeft in juli 2010 een bestuurlijk akkoord gesloten met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) over de introductie van routine outcome monitoring. Dat betekent dat al haar leden (rond de 100 in getal) vanaf 2014 voor tenminste 50% van hun patiënten uitkomstmetingen leveren aan Stichting Benchmark GGZ. Daarnaast zijn er verschillende andere ROM-initiatieven in het veld; zo beheert bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP) een eigen portal, waar tot nu toe 400 leden bij zijn aangesloten. Zij verzamelen op vrijwillige basis effectmetingen. Ook hier vergoeden verschillende verzekeraars deelname aan deze structurele dataverzameling voor vrijgevestigde hulpverleners. Binnen het huidige zorgstelsel zijn er dus al voldoende prikkels voor alle stakeholders om zelf initiatief rondom ROM te ontplooien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen met psychotische symptomen binnen de cruciale 9 maanden worden getest of zij daadwerkelijk een psychose hebben en daarvoor behandeld worden?
Er is een multidisciplinaire richtlijn voor patiënten met schizofrenie beschikbaar, die professionals helpt om adequate zorg te leveren bijvoorbeeld wat betreft vroegsignalering. Op basis van ervaringen met een eerdere versie is het cliëntperspectief in de multidisciplinaire richtlijn versterkt. Er is sinds 2010 ook een hoofdstuk over implementatie van de richtlijn toegevoegd. Hierin staat aan welke minimale voorwaarden moet worden voldaan om de belangrijkste aanbevelingen uit de richtlijn ook daadwerkelijk te realiseren. Hierin is zelfs omschreven waar zonodig scholing kan worden gehaald. Ik investeer van mijn kant financiële middelen in het opleidingsfonds voor professionals die hun beroepskwalificaties willen waarborgen met een BIG-registratie.
Zorgaanbieders die tekortschieten in hun kwaliteit van zorg kunnen hierop aangesproken worden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnen het kader van haar risicogerichte toezicht. Onderdeel hiervan is regulier overleg met de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en GGZ Nederland over juiste en snelle diagnostiek. Een van de gespreksonderwerpen is aanpassing van de ROM (Routine Outcome Monitoring) bij intake.
Daarnaast wordt via Eerste Psychose projecten in het veld extra aandacht besteed aan vroegsignalering van psychotische symptomen, die wijzen op mogelijke schizofrenie.
Bent u bereid middelen vrij te maken voor het opleiden cq bijscholen van huisartsen en eerste-/tweedelijnsverpleegkundigen in de GGZ ten einde sneller psychoses te herkennen?
Zie antwoord vraag 6.
Is duidelijk hoeveel mensen die zorg krijgen tijdens een psychose (lichamelijk en geestelijk) verwaarloosd worden met alle schadelijke gevolgen van dien? Is er een verplichting om onderbehandeling/ foute behandeling te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat zijn de cijfers?
De IGZ heeft reeds in het Thematisch Onderzoek Schizofrenie en Verslaving (2009) specifiek aandacht besteed aan de somatische zorg bij deze psychotische patiënten. De meeste instellingen voerden op een gestandaardiseerde wijze lichamelijk onderzoek uit, waarbij tevens werd getest op middelengebruik. Bij de follow up in 2010 bleek de somatische zorg over de hele linie verbeterd. In 2012 zal de IGZ somatische comorbiditeit in de GGZ breder onderzoeken.
Er is een meldplicht voor calamiteiten in de zorg, maar het is het niet mogelijk op een betrouwbare wijze te achterhalen in hoeveel gevallen sprake was van een patiënt met een psychotische stoornis, waarbij lichamelijke en/of geestelijke problemen het gevolg waren van onderbehandeling of een foutieve behandeling.
Hoe is het mogelijk in 2013 over te gaan op resultaatgerichte financiering, zoals u wilt, als de indicaties niet goed zijn?
Invoering van de DBC-systematiek heeft er toe geleid dat zorgaanbieders meer werk maken van eenduidige diagnosestelling en een directere koppeling aan een behandeling dan voor overheveling naar de Zorgverzekeringwet (Zvw) het geval is geweest. De huidige DBC-systematiek staat toe dat bij opening van een DBC aanvankelijk gekozen wordt voor een zogenaamde V-code. Deze voorlopige typering van een diagnose kan, bij declaratie aan het eind van de behandeling, worden voorzien van een definitieve typering. In die zin is er dus geen belemmering voor tussentijdse wijzigingen in behandelstrategie.
De situatie van kinderen op Bonaire |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel problemen voor kinderen op Bonaire1»? Heeft u tevens kennis genomen van de notitie van de ChristenUnie2 waarin nadrukkelijk zorgen worden geuit over positie van kinderen, onder meer op Bonaire?
Ja.
Deelt u de zorgen over de kinderrechtensituatie op Bonaire, onder andere betreffende armoede, verwaarlozing, mishandeling, drugs- en criminaliteitsproblemen en tienerzwangerschappen?
Mijn beeld is dat er de afgelopen jaren veel is verbeterd, maar dat er ook nog veel moet gebeuren.
Het Comité van de Verenigde Naties voor de monitoring van het Internationaal Verdrag Rechten van het Kind heeft in 2009 gewezen op de zorgelijke situatie van de kinderrechten in de toenmalige Nederlandse Antillen. Saba, Sint Eustatius en Bonaire hebben al in 2008 met Nederland afgesproken om de jeugd één van de prioritaire thema’s te maken (naast gezondheidszorg, veiligheid en onderwijs). Voor het jeugdbeleid zijn voor 2009 en 2010 extra middelen vrijgemaakt, zodat vooruitlopend op de transitie van 10-10-10 gestart kon worden met het opbouwen en versterken van de jeugdvoorzieningen.
Hiertoe is per eiland, ook op Bonaire, samen met het lokale bestuur en de lokale jeugdinstellingen een plan gemaakt. Dit plan was ook gebaseerd op aanbevelingen van de Inspectie Jeugdzorg, die in 2009 een verkenning heeft gedaan van de jeugdvoorzieningen op de eilanden, en een advies heeft gemaakt voor verbetering ervan. Kern van dit plan was: het opzetten van een Centrum voor Jeugd en Gezin, de verbetering van vrije tijdsvoorzieningen voor jongeren vanaf 12 jaar, het ontwikkelen van jeugdzorg (ambulant, pleegzorg en residentiële zorg), verbeteren van de gezinsvoogdij en het versterken van de Voogdijraad. Dit plan is eind 2011 grotendeels gerealiseerd. Daarmee is er een behoorlijke verbetering aan voorzieningen gerealiseerd. Met deze voorzieningen kan de preventie beter tot uitvoering gebracht worden.
In navolging van de aanbevelingen van het VN-Comité Rechten van het Kind is er een start gemaakt met het opleiden van professionals in een methodiek voor positief opvoeden (Triple P). Begin 2012 start, in samenwerking met het lokale bestuur en de jeugdorganisaties, een campagne Positief Opvoeden om ouders kennis te laten maken met andere manier van opvoeden.
Het structureel verbeteren van de kinderrechtensituatie vraagt evenwel verbeteringen op velerlei terreinen, en zal derhalve de komende decennia aandacht blijven vragen. Het gaat dan zowel om economische ontwikkeling, toekomstperspectief voor de jeugd, verbetering van de kinderopvang, verbetering van de publieke gezondheidszorg, naschoolse opvang, onderwijs en armoedebestrijding.
Heeft het pas geopende Centrum voor Jeugd en Gezin doelen opgesteld om de positie van kinderen op korte termijn te verbeteren? Zo ja, welke doelen zijn er opgesteld en hoe worden deze doelen gemonitord?
Ja.
Het Centrum voor Jeugd en Gezin heeft een 2-jarenplan gemaakt voor de periode 2012–2014, en biedt voor het eerst één geïntegreerde aanpak voor opvoedingsondersteuning en jeugdgezondheidszorg voor de jeugd van 0–19 jaar. De aandacht lag tot nu toe vooral op het jongere kind. Vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin zal de Campagne voor Positief Opvoeden worden georganiseerd. Specifieke onderdelen uit het tweejarenplan zijn de verbetering van de jeugdgezondheidszorg, het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders van tieners, het versterken van seksuele educatie, het begeleiden van tienermoeders, het bereiken van ouders in de buurten via buurtmoeders en het signaleren en melden van kindermishandeling. Deze doelstellingen worden door VWS gemonitord via de subsidieafspraken.
Levert de huidige kinderrechtensituatie op Bonaire één (of meerdere) schending(en) van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind op? Zo ja, welke schendingen betreft dit?
Komend jaar rapporteert het Koninkrijk der Nederlanden aan het VN Kinderrechtencomité over de kinderrechtensituatie in het Koninkrijk. Ook de ontwikkelingen in de kinderrechtensituatie op Bonaire wordt in deze periodieke VN-rapportage besproken. Deze rapportage is momenteel in voorbereiding. Naar verwachting is de rapportage in maart 2012 gereed voor verzending aan het VN-Comité en de Tweede Kamer.
Deelt u de analyse dat basisvoorzieningen op vele terreinen, zoals voor vrije tijd, uithuisgeplaatste kinderen en naschoolse opvang, ontbreken en dat ouders, kinderen en professionals die met kinderen werken, weinig weten over kinderrechten?
Nee ik deel die analyse niet.
Uitgangspunten bij het eerder genoemde plan is het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind. Aanbevelingen die in de vorige rapportage aan het VN Kinderrechtencomité zijn gedaan, zijn opgenomen in dat actieplan. De professionals van de jeugdzorgvoorzieningen op Bonaire, baseren hun werk al jarenlang op het Kinderrechtenverdrag. De jeugdvoorzieningen zijn de afgelopen jaren flink versterkt. Inmiddels is de naschoolse opvang voorziening Jong Bonaire uitgebreid van een bereik van ca 150 jongeren naar een bereik van 275 jongeren, en het gebouw en de voorzieningen erin zijn vernieuwd. De jeugdbescherming is versterkt. Er is jeugdzorg gekomen: ambulante hulpverlening, er is een kinder- en jeugdpsycholoog en een kinder- en jeugdpsychiater. Voor uithuis geplaatste kinderen is de pleegzorg flink uitgebreid, het logeerhuis Kas di Karko is opgericht en er wordt een huis voor tienermeisjes en tienermoeders gesubsidieerd. Samen met de andere jeugdorganisaties worden momenteel plannen gemaakt voor verdere uitbreiding van voorzieningen voor jongeren die (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen.
Bent u bereid op korte termijn en in samenspraak met het bestuurscollege Bonaire een plan van aanpak te ontwikkelen om verbeteringen aan te brengen in de kinderrechtensituatie op Bonaire, op het gebied van onder meer armoede, verwaarlozing, mishandeling, drugs- en criminaliteitsproblemen en tienerzwangerschappen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer dit plan tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Er wordt gewerkt op basis van een gezamenlijk plan «Zorg voor een gezonde jeugd op Bonaire: juli 2010–december 2011». Begin 2012 zal VWS met het Openbaar Lichaam over de follow-up van dit plan spreken.
Hoe is de verdeling van verantwoordelijkheden tussen enerzijds de verschillende ministeries en anderzijds het bestuurscollege van Bonaire met betrekking tot de kinderrechten op Bonaire en de andere openbare lichamen?
Diverse ministeries en de lokale overheden hebben hun eigen bestuurlijke verantwoordelijkheden voor aspecten van het jeugdbeleid en daarmee voor de invulling van de kinderrechten op dat terrein.
De lokale overheden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn verantwoordelijk voor de preventieve zorg voor de jeugd en het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor de specialistische zorg voor de jeugd. Gezien de kleinschaligheid wordt samengewerkt met vertegenwoordigers van de ministeries OCW, Veiligheid en Justitie, Sociale Zaken en BZK/WWI binnen de Rijksdienst Caribisch Nederland.
De inval van de NMa bij Veolia in verband met een onderzoek naar verboden prijsafspraken rondom de ontwikkelingskosten van de OV-Chipkaart |
|
Farshad Bashir |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een inval heeft gedaan bij het kantoor van Veolia in Breda in verband met een onderzoek naar verboden prijsafspraken rondom de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart voor studenten?1
Ja.
Klopt het dat er bij dit onderzoek bij Veolia ook verdenkingen zijn richting de vervoersbedrijven Arriva, Connexxion, Qbuzz en Syntus? Zijn er ook invallen geweest bij kantoren van deze bedrijven en zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa heeft bevestigd onderzoek te doen naar mededingingsrechtelijke overtredingen in de vervoerssector. Om te voorkomen dat partijen onnodig worden geïncrimineerd en ook op grond van de rechtspraak daarover, brengt de NMa zelfstandig geen namen naar buiten van partijen die onderwerp van onderzoek zijn. Wel kan zij bevestigen wat een onderneming daarover zelf naar buiten brengt. In dit licht kan worden gemeld dat Veolia Transport op 1 november 2011 een persbericht heeft uitgebracht waarin zij meldt bezoek te hebben gehad van de NMa in het kader van een mededingingsrechtelijk onderzoek, hetgeen diezelfde dag door de NMa is bevestigd.
Kunt u bevestigen dat het hierbij gaat om een verdenking van verboden prijsafspraken over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart, en in het bijzonder die van studenten? Indien dit niet het geval is, kunt u dan duidelijk aangeven welke aanleiding er wel was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook over het doel en de inhoud van het onderzoek kan de NMa lopende het onderzoek geen mededelingen doen. Indien een overtreding wordt vastgesteld, maakt de NMa rapport op. Na hoor en wederhoor van de betrokken ondernemingen kan een sanctiebesluit volgen, dat vervolgens openbaar wordt gemaakt.
Hoeveel geld voor de invoering van de OV-chipkaart is formeel in rekening gebracht door de eerder genoemde vervoerders, sinds de allereerste plannen van de OV-chipkaart? Welk gedeelte hiervan ging specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart? Welk gedeelte hiervan ging weer specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart voor studenten? Kunt uw antwoorden zo veel mogelijk toelichten en specificeren per vervoersbedrijf?
Genoemde vervoerders hebben bij de Rijksoverheid geen ontwikkelingskosten voor de OV-chipkaart (voor studenten) in rekening gebracht.
Hoeveel geld is er uiteindelijk sinds de allereerste plannen van de OV-chipkaart in totaal ter beschikking gesteld voor de invoering van de OV-chipkaart ten behoeve van de eerder genoemde vervoerders? Welk gedeelte hiervan ging specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-Chipkaart? Welk gedeelte hiervan ging weer specifiek over de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart voor studenten? Kunt u uw antwoorden zo veel mogelijk toelichten en specificeren per vervoersbedrijf?
Uw Kamer is bij brief van 22 april 2008 geïnformeerd over de middelen die vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu ter beschikking zijn gesteld teneinde de financiering van de OV-chipkaart mogelijk te maken (Kamerstukken II, 23 645, nr. 200). Dit zijn:
Op basis van de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse 2003/2006 is er in totaal € 130 miljoen via de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (BDU) uitgekeerd aan de 19 decentrale overheden na het nemen van het Go-besluit in 2006. Daarbij is ook € 76 miljoen uit de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer naar voren gehaald die in de periode 2012–2015 door de decentrale overheden wordt terugbetaald. Dit is in lijn met de afspraken uit de bestuursovereenkomsten, waarin voor de decentrale overheden een verplichting staat tot introductie van de OV-chipkaart in hun concessiegebieden. De migratiebijdrage is beschikbaar gesteld aan decentrale overheden, en niet aan vervoerbedrijven. Bijdragen via de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer kunnen niet specifiek geoormerkt worden.
De Stadsregio’s Rotterdam en Amsterdam hebben in 2003 respectievelijk 2004 toestemming gekregen om € 40 miljoen respectievelijk € 28,6 miljoen aan niet uitgegeven subsidiegelden ter beschikking te houden en daarmee de afsluiting van de metrostations in het kader van de chipkaart te bekostigen. Deze subsidiegelden zijn als zodanig meegenomen en verrekend in de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse 2003/2006, op basis waarvan de onder het eerste punt genoemde bedragen tot stand zijn gekomen.
Daarnaast is uit het Fonds Eenmalige Bijdrage NS (FENS), voortgekomen uit buitengewone baten bij NS na de verkoop van Telfort in 2000, onder andere de introductie van de OV-chipkaart bij het spoorvervoer gefinancierd. FENS bevatte daartoe bij de oprichting in 2001 onder andere een geoormerkt bedrag van € 226 miljoen voor electronic ticketing en € 500 miljoen voor beheerste toegang tot stations (poortjes).
Ook is eenmalig een subsidie van € 6,7 miljoen verstrekt voor de technologische ontwikkeling ten behoeve van de migratie naar een nieuwe kaarttechnologie (brief aan uw Kamer van 10 februari 2010, Kamerstukken II, 23 645, nr. 347).
Het is niet bekend hoeveel geld specifiek is aangewend voor de ontwikkelingskosten van de OV-chipkaart. Vanuit de Rijksoverheid zijn geen gelden ter beschikking gesteld voor het ontwikkelen van de OV-chipkaart voor studenten.
Wanneer verwacht u dat de NMa met conclusies zal gaan komen over het lopende onderzoek naar eventuele verboden prijsafspraken?
Ik kan daar geen uitspraken over doen. De NMa doet geen mededelingen over de verwachte duur van het onderzoek.
Kunt u een helder overzicht geven van alle mogelijke sancties die de NMa wettelijk zou kunnen opleggen indien er sprake is van een aantoonbare overtreding van de regels door eerder genoemde bedrijven? Kunt u zich hierbij vooral richten op alle mogelijke sancties voor de tot nu toe veronderstelde overtreding(en)?
Op grond van de Mededingingswet kan de NMa verschillende sancties opleggen als zij een mededingingsrechtelijke overtreding heeft vastgesteld, te weten een bestuurlijke boete, last onder dwangsom of bindende aanwijzing. Een boete kan maximaal € 450 000 bedragen of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de betrokken onderneming. De NMa houdt bij het bepalen van de boete rekening met de ernst en duur van de overtreding.
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van enkele tientallen Turkse journalisten, schrijvers en uitgevers, waaronder de Turkse schrijver en uitgever Zarakolu, door de Turkse politie?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze arrestaties? Hoe zal het verdere procesverloop van hen er uit zien? Waarvan wordt de betreffende personen precies beschuldigd? Is er ook een relatie met de publicaties van Zarakolu over de Armeense genocide?
Sinds april 2009 is in Turkije een groot aantal mensenrechtenactivisten, lokale bestuurders en politici gearresteerd, die lid zouden zijn van de KCK, mogelijk de civiele tak van de PKK. Deze personen zijn gedetineerd in afwachting van de definitieve formulering van de aanklacht. Ervaring met soortgelijke zaken leert dat het maanden, zo niet jaren, kan duren voor de aanklacht bekend wordt. Het Turkse rechtssysteem laat het toe dat een aanklacht nog definitief geformuleerd moet worden, terwijl de verdachte reeds in hechtenis is genomen.
Kunt u deze massa-arrestatie nader duiden?
Zie antwoord vraag 2.
Verslechtert momenteel het Turkse klimaat ten aanzien van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting? Wat zijn de trends?
Ja. De persvrijheid en vrijheid van meningsuiting staan in toenemende mate onder druk vanwege het grote aantal rechtszaken tegen journalisten, schrijvers, wetenschappers en mensenrechtenactivisten in Turkije. Hierdoor is het risico op zelfcensuur in de media groter. Daarbij komt het regelmatig voor dat websites, tijdschriften en zelfs boeken worden verboden. Bestaande anti-terrorismewetgeving laat te veel ruimte voor restrictieve interpretatie door het Turkse Openbaar Ministerie en de Turkse rechterlijke macht. De Turkse regering heeft vooralsnog geen indicatie gegeven dat het de betreffende wetgeving wil aanpassen.
Welke stappen gaat u – bilateraal en in EU-verband – ondernemen om de Turkse autoriteiten aan te spreken op deze arrestaties?
Nederland spreekt zowel bilateraal als via de EU de Turkse regering aan op het belang van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting voor het democratisch hervormingsproces in Turkije. Daartoe is een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang onontbeerlijk.
Welke consequenties zouden in uw ogen deze massale arrestaties moeten hebben met het oog op de toetredingsonderhandelingen met Turkije?
Zolang Turkije niet volledig aan de toetredingsvoorwaarden, waaronder persvrijheid en vrijheid van meningsuiting, uit het onderhandelingsraamwerk van 2005 voldoet, kan het geen lid van de EU worden.