Diabetes op het werk |
|
Roos Vermeij (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek Diabetes op het werk?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de werkgevers van nu nog niet voorbereid zijn op de toekomst, en dat organisaties vooral reactief te werk gaan? Deelt u de mening dat tijdige onderkenning en goede zorg niet alleen goed is voor werknemers maar ook voor werkgevers? Stimuleert u (direct of indirect) bedrijven om een proactiever beleid te voeren op het tijdig onderkennen van diabetes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik herken mij niet in een algemene conclusie dat werkgevers zich niet voorbereiden op de toekomst. Wel zie ik dat er nog grote verschillen zijn. Steeds meer bedrijven voeren beleid op het gebied van vitaliteitmanagement en preventie op de werkvloer2. Maar met name in kleinere bedrijven vraagt de bewustwording en het inzetten van gericht beleid nog aandacht.
Het kabinet ondersteunt gezondheidsbeleid zoals neergelegd in het Vitaliteitspakket3. Gezonde en vitale werknemers zijn doorgaans langer met plezier aan het werk en daarmee productiever. Zowel de werknemer als de werkgever is hierbij gebaat. Bij hen ligt dan ook een primaire gezamenlijke verantwoordelijkheid om dit te bewerkstelligen. Ter ondersteuning van werkgevers en werknemers in het MKB stel ik samen met mijn collega van VWS en in afstemming met de sociale partners een actieplan Gezond Bedrijf op. In het actieplan Gezond Bedrijf besteed ik ook aandacht aan werkenden met een chronische aandoening, zoals diabetes. In de loop van maart 2012 informeren wij uw Kamer over de inhoud van het actieplan op hoofdlijnen.
Deelt u de mening dat het in het kader van duurzame inzetbaarheid van belang is om de rol van de bedrijfsarts te versterken en de bedrijfsarts vaker dan nu het geval is proactief in te zetten? Ziet u een rol voor uzelf bij het stimuleren hiervan? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke?
Bedrijven kunnen zich laten ondersteunen bij het ontwikkelen en uitvoeren van een beleid gericht op preventie en duurzame inzetbaarheid. Daarvoor zijn vele dienstverleners, waaronder bedrijfsartsen, op de markt actief. Ik verwacht dat er door de toenemende bewustwording van werkgevers over de impact van een chronische ziekte, zoals diabetes, meer aandacht zal komen voor de rol die de werkgever samen met zijn ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging kan spelen. Naast de bedrijfsarts kunnen ook andere deskundigen bijdragen aan een meer proactieve aanpak in bedrijven.
Bewustwording vergroten is ook de intentie van het actieplan Gezond Bedrijf. Het kabinet wil daarnaast, zoals omschreven in de brief aan uw Kamer van 14 oktober 20114«Zorg en ondersteuning in de buurt», ook voor mensen met een chronische ziekte de kwaliteit van de zorg en leven verbeteren.
Welke oplossingen bieden het Actieplan Gezond bedrijf en het bevorderen van langdurige inzet voor de problemen die in het onderzoek gesignaleerd worden? Bent u van mening dat het huidige beleid een adequate oplossing biedt voor de in het rapport geschetste problemen? Zo nee, overweegt u aanvullend beleid en waar bestaat dit beleid dan uit?
Zoals eerder aangegeven zet ik in op een Actieplan Gezond Bedrijf. Het bevorderen van de bewustwording van het belang bij werkgevers en werknemers om verantwoordelijkheid te nemen voor hun gezondheid en het delen van kennis, zullen belangrijke aangrijpingspunten hierin zijn.
Daarnaast wordt met financiële ondersteuning van de overheid een op de kwaliteit van de zorg gerichte multidisciplinaire richtlijn «Diabetes en Arbeid» ontwikkeld in het kader van het ZonMw Programma Kennis Kwaliteit Curatieve Zorg. Deze komt in 2012 na autorisatie beschikbaar. Het doel van deze richtlijn is om de betrokken disciplines, waaronder de bedrijfsartsen en verzekeringsartsen, te ondersteunen bij hun begeleiding en beoordeling van patiënten met diabetes. Bij de totstandkoming van deze richtlijn «Diabetes en Arbeid» wordt ook de inbreng van patiënten zelf meegenomen. Deze richtlijn zal ook worden doorvertaald naar een versie die kan worden gebruikt door werkenden met diabetes, hun collega’s en direct leidinggevenden.
Het Coördinatieplatform Zorgstandaarden voert op dit moment in opdracht van de overheid, een bredere verkenning uit naar de mogelijkheid een module arbeid in de zorgstandaarden op te nemen. De uitkomsten daarvan verwachten we eind maart 2012. Het is ook voor andere bestaande richtlijnen, standaarden en protocollen van belang dat de factor arbeid hier een plaats in krijgt.
De gevaren van totaal resistente tbc |
|
Margreeth Smilde (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Knapen (CDA) , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van de berichtgeving een inschatting geven van de omvang van het probleem van totaal resistente tuberculose in India resp. andere landen?1
In India, maar ook in China en andere delen van Azië, de voormalige Sovjet Republieken en Afrika komt resistente tuberculose veel voor. De omvang van het probleem en de dynamiek hierin is echter niet goed bekend.
In 2010 waren er naar schatting van de WHO wereldwijd 8,8 miljoen tuberculose patiënten. Het aantal multidrug resistente tuberculose (MDR-tbc) gevallen werd in dat jaar door de WHO op 659 000 geschat.
In India werd in 2010 het aantal gevallen van MDR-tbc op 64 000 geschat. Onder andere doordat de laboratoriumfaciliteiten in India onvoldoende zijn, wordt slechts een klein deel van de MDR-tbc opgespoord en behandeld (2967 gevallen in 2010). Ernstigere vormen resistente tuberculose, zoals extensieve resistente tuberculose (XDR-tbc) en totaal resistente tuberculose (TDR-tbc) worden niet stelselmatig gemeten en geregistreerd in India of andere hoogprevalente gebieden. De omvang van deze problematiek is dus niet bekend.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat multi- en extensief resistente vormen van tuberculose (M/XDR TB) ook in Europa een groeiende gezondheidsbedreiging vormen, en dat wereldwijd de top negen landen met multiresistente tuberculose (M/XDR TB) in de WHO-regio Europa liggen? Zo nee, waarom niet? Hoe draagt Nederland bij aan de aanpak van resistente vormen van TB en het WHO Europa Actieplan voor de aanpak van M/XDR TB in de WHO-regio Europa?
De WHO-regio Europa kent inderdaad een aanzienlijk tuberculose probleem. In 2010 werden in de WHO-regio Europa 310 000 gevallen van tuberculose geregistreerd. Hiervan werd ongeveer 10% (33 500 gevallen) aangemerkt als MDR-tbc. In een meting in de periode 2003–2006 bleek dat ongeveer 10% van de MDR-tbc gevallen in Europa in feite XDR-tbc was.
WHO Euro heeft een actieplan opgesteld om resistente tuberculose te bestrijden binnen de regio. Het RIVM en KNCV tuberculosefonds hebben bijgedragen aan het opstellen van dit actieplan. De implementatie van het actieplan wordt gecoördineerd vanuit WHO Euro.
Daarnaast coördineert het RIVM een project van het ECDC in Stockholm in het kader waarvan nationale en internationale overdracht van MDR-tbc wordt onderzocht. KNCV Tuberculosefonds, een Nederlandse niet-gouvermentele organisatie in Den Haag, is betrokken bij de tuberculosebestrijding in een 40-tal landen. Zij heeft een regionaal kantoor in Almaty, Kazakstan, van waaruit de Centraal Aziatische Regio (onderdeel van de WHO-regio Europa) wordt ondersteund.
Hoe beoordeelt u de situatie met betrekking tot multi- en extensief resistente vormen van tuberculose in Nederland, en hoe is de behandeling hiervan gefinancierd?
In Nederland komen per jaar ongeveer 1 000 nieuwe gevallen van tuberculose voor. In 2010 werden er in Nederland bij 11 gevallen MDR-tbc vastgesteld. In 2011 zijn er tot nu toe 15 gevallen van MDR-tbc vastgesteld. XDR-tbc is tot nu toe in totaal 7 keer vastgesteld in Nederland. TDR-tbc is nog niet waargenomen in Nederland.
In Nederland zijn twee specialistische tuberculosecentra: Beatrixoord in Haren, onderdeel van het UMC Groningen, en Dekkerswald in Groesbeek, geassocieerd met het UMC St Radboud Nijmegen. De behandeling van tuberculosepatiënten met ernstige resistentie problematiek dient onder supervisie te staan van longartsen van één van deze twee tuberculosecentra.
De opname- en behandkosten van MDR- en XDR-tbc worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet
Wat zijn de risico’s van totaal resistente tuberculose wanneer deze in Nederland opduikt?
Zoals in het antwoord op vraag drie aangegeven is, komt TDR-tbc nog niet voor in Nederland. Om zicht te hebben op de ontwikkeling van resistentie in Nederland wordt door het RIVM routinematig onderzoek uitgevoerd.
Het overgrote deel van de resistentieproblematiek wordt gevonden bij niet-Nederlanders, waarbij de resistentie te herleiden is naar een eerdere, falende behandeling in het buitenland (secundaire resistentie) en/of overdracht van een al resistente bacterie in het buitenland (primaire resistentie). Daarom worden immigranten uit hoog risicolanden gescreend op tuberculose en, indien nodig, behandeld. Ook mensen uit hoog risicolanden die illegaal in Nederland verblijven hebben recht op deze behandeling.
Nederland heeft een Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding, met daaronder een werkgroep Multiresistente tuberculose. Deze bestaat onder andere uit vertegenwoordigers van KNCV tuberculosefonds, het RIVM, de twee tuberculosecentra en GGD’en. De werkgroep vergadert regulier en wordt ad hoc bij elkaar geroepen zodra er een gecompliceerde vorm van resistente tuberculose gevonden wordt of wanneer er sprake zou kunnen zijn van overdracht in Nederland, zodat de behandeling optimaal kan worden ingezet en de verspreiding op adequate wijze kan worden ingedamd.
Welke stappen worden gezet om de Nederlandse volksgezondheid te beschermen? Zijn er in dit kader een plan van aanpak en noodscenario’s gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke prioriteit en welke financiële middelen kent Nederland toe aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen tegen tuberculose, zoals bepleit door dr. Boerée?
Zoals staatssecretaris Bleker en ik schreven in onze brief aan de Tweede Kamer op 25 november 2011 (Kamerstuk 29 683 nr. 106) is de ontwikkeling van nieuwe antibiotica een taak van de farmaceutische industrie. Overheden kunnen deze geneesmiddelen niet zelf ontwikkelen, maar deze bedrijven en kennisinstituten wel stimuleren om antibiotica te ontwikkelen. De Europese Raad heeft de Commissie in december 2009 verzocht met voorstellen te komen om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te bevorderen. Nederland heeft deze initiatieven onvoorwaardelijk gesteund. Concrete voorstellen worden begin 2012 verwacht. Er wordt gedacht aan stimulering via extra financiële middelen voor wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling en via extra beloningsmaatregelen (bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullend beschermingscertificaat) voor farmaceutische bedrijven die erin slagen daadwerkelijk een nieuw antibioticum op de markt te brengen.
In het kader van het Priority Medicines-rapport heeft VWS € 14 miljoen ter beschikking gesteld voor een onderzoeksprogramma bij ZonMw dat als doel heeft resistentie terug te dringen én het doen van onderzoek naar nieuwe antibiotica. Binnen dit onderzoek is er uiteraard ook ruimte voor het indienen van voorstellen op het gebied van tuberculose.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt een aantal publiek-private partnerships die nieuwe producten voor armoede-gerelateerde ziekten ontwikkelen. In de periode 2006–2010 is hierdoor € 8 miljoen bijgedragen aan de Global Alliance for TB Drug Development. Bij de nieuwe subsidieronde is gekozen om te focussen op preventie en diagnostiek, waaronder de ontwikkeling van tuberculosevaccins (ruim € 20 miljoen in de periode 2006–2014).
Ook heeft Nederland bijgedragen aan baanbrekende tests die tuberculose en resistentie tegen antibiotica snel kunnen vaststellen, via de Foundation for Innovative and New Diagnostics (FIND) en het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT).
Ten slotte heeft Nederland in de periode 2006 tot 2012 ruim € 20 miljoen bijgedragen aan het ondersteunen van klinisch onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen en vaccins voor HIV/Aids, tuberculose en malaria, via het Netherlands-African partnership for capacity development and clinical interventions against poverty-related diseases (NACCAP) en het European Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP).
Deelt u de mening dat deze problematiek eens te meer het belang van een versterkte inzet op beleidscoherentie onderstreept? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afstemming vindt plaats tussen de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Buitenlandse Zaken? Waar ligt het primaat?
Juist bij de bestrijding van besmettelijke ziekten is het relevant het nationale beleid, internationale beleid en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in elkaars verlengde te zien. Er vindt dan ook regelmatig overleg plaats tussen de beide ministeries over verschillende mondiale problemen. Hierbij wordt gestreefd naar optimale taakverdeling, om dubbel werk te voorkomen.
Op welke manier wordt Nederlandse kennis op dit gebied binnen het ontwikkelingsbeleid ingezet?
Het bestrijden en voorkomen van tuberculose heeft naast een direct gevolg op de tuberculosesituatie in die landen, ook effect op de Nederlandse situatie. Daarom is het relevant dat bestrijding in hoogprevalente landen vanuit Nederland ondersteund wordt. Nederlandse kennisinstituten op het terrein van tuberculose, zoals KNCV Tuberculosefonds en het KIT, hebben een goede internationale reputatie. Er wordt dan ook graag van deze Nederlandse kennis gebruik gemaakt door organisaties die bijdragen aan tuberculosebestrijding in ontwikkelingslanden.
Het RIVM is officieel supra-nationaal laboratorium van Turkmenistan en Ethiopië. In deze landen wordt ingezet op de verbetering van diagnostiek en behandeling van tuberculose. Met name in Turkmenistan is een groot resistentieprobleem en zijn er veel gevallen van chronische tuberculose. Het RIVM is ook lid van de Global Laboratory Initiative (GLI) van de WHO; een organisatie die de verbetering van de diagnostiek van tuberculose wereldwijd bevordert en hiervoor de standaard stelt.
Ook het Topsectorenbeleid biedt goede aanknopingspunten om kennisinstituten en bedrijven die over unieke Nederlandse expertise beschikken vanuit de verschillende ministeries gezamenlijk te ondersteunen. Streven is om ook de Nederlandse expertise op het terrein van tuberculose hierin een plek te geven.
Geven deze berichten u aanleiding om het reisadvies naar India en andere landen in de regio aan te passen? Zo nee, waarom niet?
In het reisadvies voor India wordt in het hoofdstuk «gezondheidssituatie in India» een verwijzing gemaakt naar gespecialiseerde websites van bijvoorbeeld het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR); de VN Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Amerikaanse Center for Disease Control (CDC).
Op deze websites wordt melding gemaakt van een resistente tuberculose in Mumbai en bevestigd dat deze variant mogelijk volledig resistent is. Overigens is het risico voor reizigers om tuberculose op te lopen laag en wordt dit risico niet hoger door recente gevallen van resistente tuberculose in Mumbai.
Het bericht dat Nederland ingrijpt bij kritische EU- tekst over Israël |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rosenthal grijpt in bij kritische EU-tekst Israel?»1
Ja.
Klopt het dat u heeft ingegrepen en erop heeft aangedrongen om in de EU-verklaring geen verwijzing te laten plaatsen naar een gevoelig rapport van de diplomatieke vertegenwoordiging van de EU in Israel? Indien ja, kunt u toelichten waarom u hierop heeft aangedrongen?
Nederland en veel andere EU-lidstaten hebben suggesties gedaan voor de redactie van de Raadsconclusies, aangenomen door de ministers van Buitenlandse Zaken op 23 januari 2012, over het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP). Het eindresultaat weerspiegelt de consensus van de EU-lidstaten. Zie ook de volgende twee antwoorden.
Kunt u toelichten wat er precies is aangepast in de EU-verklaring?
De besprekingen over Raadsconclusies zijn vertrouwelijk. De Nederlandse inzet daarbij, net als die van andere lidstaten, was er op gericht een gebalanceerde tekst te formuleren die de nadruk legt op ondersteuning van de rechtstreekse besprekingen die tot stand zijn gekomen dankzij de inspanningen van Jordanië.
Deelt u de mening dat het betreurenswaardig is te moeten constateren dat er niet naar een rapport dat door de diplomatieke vertegenwoordiging van de EU in Israel is gemaakt, verwezen mag worden in een gezamenlijke EU verklaring? Indien nee, waarom niet?
Het is niet gebruikelijk naar niet-openbare rapporten te verwijzen in verklaringen van de Raad.
Klopt het dat u de tekst nog voorzichtiger geformuleerd had willen zien worden maar dat dit niet is gelukt? Indien ja, hoe had de EU-verklaring er volgens u uitgezien moeten hebben?
De uiteindelijke verklaring is geheel in lijn met de Nederlandse opvattingen ten aanzien van het MOVP.
Deelt u de mening dat deze werkwijze niet bevorderlijk kan werken om tot een oplossing te komen in het Midden-oosten Vredesproces (MOVP)?
Neen. De regering meent dat een oplossing van het MOVP ligt in rechtstreekse onderhandelingen tussen partijen zelf. De internationale gemeenschap moet zich onthouden van handelingen en uitspraken die de voortzetting van de onderhandelingen in gevaar brengen. De voorliggende raadsconclusies steunen de onderhandelingen.
Hebben uw collega-ministers uit Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk aan u kenbaar gemaakt dat zij zich niet konden vinden in uw opstelling in deze kwestie?
Neen.
Kunt u aangeven op welke wijze u zich inspant om de gesprekken tussen Israel en de Palestijnen te bevorderen?
De regering steunt het optreden van het Kwartet- en daarbinnen dat van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU – om via rechtstreekse onderhandelingen tussen partijen te komen tot een vredesregeling. De regering roept partijen – ook in bilaterale contacten – zich te onthouden van unilateraal optreden dat daaraan in de weg staat. De regering is bereid verdere steun te geven aan concrete voorstellen van partijen die bijdragen aan het wegnemen van onderling wantrouwen en aan het verbeteren van het onderhandelingsklimaat.
De mogelijkheid voor vreemdelingen met een verblijfsvergunning op medische gronden om arbeid te verrichten |
|
Raymond Knops (CDA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Leers |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie Sterk c.s.1 waarin de regering is verzocht om houders van een medische verblijfsvergunning en hun gezinsleden toe te staan arbeid te verrichten onder dezelfde voorwaarden als asielzoekers, te weten 24 weken per 52 weken?
Ja.
Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
Bij brief van 16 februari 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 052, nr. 31) heeft het kabinet deze motie ontraden. Voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd om medische redenen krijgen, acht het kabinet arbeidsmarkttoegang binnen de eerste drie verblijfsjaren niet wenselijk. De medische redenen van het verblijf staan immers voorop. Ook voor hun gezinsleden acht het kabinet het niet wenselijk dat zij toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. Het verblijf in Nederland is in beginsel niet van permanente aard. De vergunninghouder en diens gezinsleden dienen Nederland immers in beginsel te verlaten zodra de medische behandeling is beëindigd. Met dit uitgangspunt is niet te verenigen dat de desbetreffende vreemdeling en zijn familieleden andere banden, bijvoorbeeld in de vorm van een dienstbetrekking, dan medische met Nederland hebben.
Pas wanneer voortgezet verblijf aan de orde is, is er reden om aan te nemen dat vreemdelingen met een medische verblijfsvergunning en hun gezinsleden mogelijk blijvend aan Nederland gebonden zullen zijn. Ik zal daarom de termijn van drie jaar, waarna wel werkzaamheden mogen worden verricht, niet verkorten.
Is uw voornemen om voor deze groep het verrichten van arbeid eerder mogelijk te maken, dan pas nadat men na drie jaar verblijf een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf heeft verkregen? Zo ja, wordt dit gerealiseerd met ingang van de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Uitspraken van Human Rights Watch over het Nederlandse mensenrechtenbeleid |
|
Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van Lotte Leicht («European Union advocacy director and director of Human Rights Watch's Brussels Office») tijdens de presentatie van het Human Rights Watch World Report 2012 in de Tweede Kamer op 25 januari 2011: «The Netherlands are known as country that, for many years, stood for human rights, always and everywhere. We do feel there is change. The Netherlands seem to be no longer in the group of enlightened European countries, but is now part of a small group of countries who flip-flop on human rights matters»?
Ik deel de opvatting van mevrouw Leicht niet.
Wat is uw reactie op haar uitspraak dat «the Dutch position is undermined if you say human rights are important, but look away when it concerns countries that you consider good friends, like Israel»?
Ook bevriende landen worden door Nederland aangesproken op zaken die strijdig zijn met de mensenrechten. Zoals toegezegd aan de Kamer zal ik in de mensenrechtenrapportage 2011 daarvan voorbeelden opnemen. Nederland onderschrijft het belang van de Universal Periodic Review (UPR) van de VN-Mensenrechtenraad en blijft daarom bijdragen aan de UPR-landenexamens. Die landenexamens zijn ook een goede gelegenheid om met bevriende landen te spreken over mensenrechtenkwesties.
Deelt u de mening dat de uitspraken van deze vertegenwoordiger van Human Rights Watch op gespannen voet staat met de motie-Hachchi/Peters1, waarin de regering wordt verzocht in haar mensenrechtenbeleid niet alleen aandacht te vestigen op de zwaarste en meest in het oog springende overtreders van mensenrechten, maar ook bevriende landen wanneer het nodig is te bekritiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u geen voorstander bent van de benoeming van een algemene Speciale Vertegenwoordiger voor Mensenrechten in de Europese Unie? Zo ja, kunt u dit standpunt motiveren? Welke EU-lidstaten zijn wel voorstander van een dergelijke Vertegenwoordiger?
Ik heb hierover inmiddels met de Kamer van gedachte gewisseld tijdens het Staat van de Unie debat d.d. 9 februari jl. Het kabinet is in principe geen voorstander van de benoeming van een algemene Speciale EU-Vertegenwoordiger voor Mensenrechten. De aanstelling van een dergelijke Speciaal Vertegenwoordiger zou kunnen leiden tot verminderde aandacht van de Hoge Vertegenwoordiger voor mensenrechten, onvoldoende borging bij andere onderdelen van de organisatie en verbrokkeling van beleid. Op dit moment vindt intern overleg plaats in de EU over de wenselijkheid hiervan. Het uiteindelijke oordeel van de regering zal afhangen van de mate waarin deze bezwaren kunnen worden geadresseerd.
Het doen van aangifte door bedrijven |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat bedrijven die digitaal aangifte doen toch worden verzocht zich voor aangifte bij het politiebureau te melden zodra er sprake is van aanwezigheid van een camera ter plaatse of bij betrapping op heterdaad? Zo ja, waarom kan een verklaring of digitaal beeldmateriaal niet bij een digitale aangifte worden gevoegd?
Het is van belang dat bij een aangifte álle relevante informatie wordt verzameld. Hoe beter de informatie bij de aangifte, hoe beter de opsporingsindicatie. De politie werkt aan de uitbreiding van de mogelijkheden van internetaangifte. Camerabeelden worden hierin betrokken.
De politie heeft een dienstverleningsconcept ontwikkeld om het in behandeling nemen van aangiftes te vergemakkelijken. Voor het doen van aangifte kunnen burgers en bedrijven in de toekomst uit verschillende kanalen kiezen: op het bureau, telefonisch, op locatie, via internet of een 3D-loket. Daarnaast zal er een interactief landelijk aangiftevolgsysteem worden ingevoerd zodat burgers en bedrijven op elk moment via internet kunnen nagaan wat er met hun aangifte gebeurt. De eerste resultaten van deze uitrol zullen naar verwachting eind 2012, begin 2013 zichtbaar zijn.
Is het waar dat bedrijven en organisaties, die gebeld worden door de politie in vervand met een heterdaad, zich vervolgens moeten melden op het bureau voor aangifte aan de balie? Is het waar dat zij dan niet alleen het schadebedrag moeten opgeven maar ook een uitgebreide omschrijving moeten geven bijvoorbeeld in geval van glasschade: wat voor soort glas, afmetingen, welke kleur etc.? Zo ja, is dit noodzakelijk als de politie zelf ter plaatse was?
Voor de bewijsvraag is het noodzakelijk dat de getroffen bedrijven en organisaties een zo specifiek mogelijke beschrijving geven van de geleden schade. Als het om een eenvoudige zaak gaat, zal de aangifte in beginsel ter plekke opgenomen worden. Is er echter sprake van een complexe zaak, dan wordt het bedrijf of de organisatie op het bureau uitgenodigd.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken niet aansluit bij het voornemen om het doen en ook het in behandeling nemen van aangiftes te vergemakkelijken en te vereenvoudigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen in deze?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u ook dat de politie aangiftes van werkgevers weigert op te nemen wanneer een werknemer een zaak van de werkgever gebruikt en heeft beschadigt buiten werktijd, bijvoorbeeld joyriden in een bestelbus van de werkgever en daarbij de bus beschadigt buiten werktijd? Zo ja, op grond van welk artikel?
De wet schrijft voor dat opsporingsambtenaren verplicht zijn een aangifte op te nemen (artikel 163, vijfde lid Sv). Alleen in die gevallen waarin evident geen sprake kan zijn van een strafbaar feit, kan aangifte worden geweigerd.
De beslissing van de rechter dat het dienstwapen van de politie opnieuw moet worden aanbesteed |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft u niet meteen nadat u de overeenkomst met SIG-Sauer had beeindigd voor een snelle en zorgvuldige aanbestedingsprocedure heeft gekozen?
Na de ontbinding van de overeenkomst met de firma SIG-Sauer heb ik alle (juridische) mogelijkheden in kaart laten brengen om zo snel mogelijk te komen tot een nieuw dienstwapen voor de politie omdat het huidige dienstwapen aan vervanging toe is. Het teruggaan naar het aanbestedingsresultaat van de eerder afgesloten aanbestedingsprocedure en naar de als nummer twee geëindigde inschrijver bleek de snelste optie en leek op basis van de jurisprudentie goed verdedigbaar. De voorzieningenrechter heeft echter een andere afweging gemaakt en geoordeeld dat sprake was van een nieuwe overheidsopdracht en dat deze opnieuw moet worden aanbesteed.
Hoe groot acht u de schade (vertraging en extra kosten) nu het nieuwe dienstwapen niet op korte termijn beschikbaar komt voor de politie?
Het doorlopen van een nieuwe aanbestedingprocedure duurt naar schatting tussen de 12 en 18 maanden. De meerkosten door de vertraging van de aanbesteding bedragen naar schatting tussen de drie en vier miljoen euro.
Op welke wijze bent u voornemens om de extra kosten voor onderhoud budgettair te ondervangen?
Naar verwachting kunnen deze kosten worden gedekt door het reguliere onderhoudsbudget aangevuld met een deel van het budget dat is gereserveerd voor de vervanging van het huidige dienstpistool.
Op welke wijze garandeert u dat de veiligheid van agenten op straat niet in het geding komt door de verouderde dienstwapens?
Er worden diverse maatregelen getroffen om de operationele inzetbaarheid en de veiligheid van de huidige dienstpistolen te waarborgen. De wapens worden
periodiek geïnspecteerd op slijtage en waarnodig worden onderdelen of gehele pistolen vervangen. Hiervoor zijn extra onderdelen besteld bij de fabrikant en daarnaast zullende de aanwezige regionale reservevoorraden centraal worden gaan beheerd.
Zijn er op dit moment nog wel voldoende werkende Walthers P5 en Glocks 17 dienstwapens voor de politie beschikbaar? Indien onvoldoende dienstwapens beschikbaar zijn, hoeveel dienstwapens komt de politie te kort en hoe wordt deze tekortkoming gedurende de aanbestedingsprocedure ondervangen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
Binnen hoeveel maanden verwacht u de nieuwe aanbestedingsprocedure uiterlijk te hebben afgerond?
Het doorlopen van een nieuwe aanbestedingprocedure duurt naar schatting tussen de 12 en 18 maanden.
Voortgang van het Nationaal Programma Kwaliteitsprong voor Rotterdam Zuid |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief d.d. 25 augustus 2011 van Bewonersorganisaties uit Rotterdam Zuid waarin zij de noodklok luiden over bewonersparticipatie bij de totstandkoming van het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Rotterdam Zuid en uw antwoord d.d.16 september 2011 waarin u schrijft geschrokken te zijn van de brief en met verantwoordelijk wethouder Karakus van de gemeente Rotterdam heeft afgesproken dat de deelgemeente met hen in gesprek zou gaan over het programma?
Ja.
Wat hebben deze afspraken over bewonersparticipatie tot nu toe opgeleverd?
Na de ondertekening van het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid «Zuid werkt!» (hierna: «Zuid werkt!») op 19 september 2011 is de gemeente Rotterdam met alle partners aan de slag gegaan om de gezamenlijk geformuleerde ambitie in «Zuid werkt!» te vertalen naar een concreet uitvoeringsprogramma.
Binnen de deelgemeenten wordt het uitvoeringsprogramma uitgewerkt tot op wijkniveau, deze wijkplannen worden met de bewoners besproken. Het tempo van de deelgemeenten verschilt: in Charlois en in Feijenoord zijn er al bijeenkomsten gestart en in IJsselmonde wordt momenteel een start gemaakt met de uitwerking.
Er is voor de dagelijkse aansturing en besluitvorming en het snel kunnen schakelen met de programmadirecteur een bestuur samengesteld uit de overleggroepen, dat verder vormgeeft aan de uitvoering van »Zuid werkt!». Onlangs is tot dit bestuur een vertegenwoordiger vanuit de bewonersadviesraad toegetreden.
De bewonersadviesraad is een raad van 15 bewoners, die gevraagd en ongevraagd advies geeft vanuit een bewonersperspectief. Zij overleggen met een eigen achterban in de wijken.
De komende tijd, wanneer de daadwerkelijke uitvoering van de programma’s ter hand wordt genomen, zal per actie met de bewoners bekeken worden hoe de participatie verdere invulling krijgt.
Deelt u de mening dat juist in een gebied als Rotterdam Zuid bewoners een sleutelrol zouden moeten hebben in de leefbaarheid en andere aspecten van de buurt- en wijkaanpak? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspreken bij het in ontvangst nemen van het Manifest van Actieve Wijkbewoners op 10 december 2011?
Ja, bewoners spelen een cruciale rol in het realiseren van de ambities voor Rotterdam-Zuid.
De primaire verantwoordelijkheid voor samenwerking met bewoners ligt bij de gemeente en de deelgemeenten. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Tijdens een bezoek van het lid Roemer, fractievoorzitter van de SP, op 15 december 2011 werd kenbaar gemaakt dat de bewonersorganisaties nog steeds niet zijn betrokken bij de totstandkoming van de nieuwe plannen zijn de betrokken bewonersorganisaties inmiddels wel benaderd en betrokken? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er daadwerkelijk meer aandacht wordt besteed aan bewonersparticipatie?1
Bij het betrekken van bewoners is het zaak een goede afspiegeling van de wijk te vinden. Bewonersparticipatie is niet alleen het inzetten van de reguliere bewonersorganisaties bij inspraak. De inzet van Rotterdam is niet alleen bewonersorganisaties, maar ook andere organisaties van bewoners, bewoners in niet-georganiseerde verbanden en bewoners in specifieke hoedanigheden te betrekken bij specifieke programmavoorstellen. Dit vraagt tijd en een verandering van mentaliteit zowel bij de professionals als bij de bewoners. In verschillende hoedanigheden hebben bewoners overigens al een actieve bijdrage geleverd aan de plannen voor Zuid: actieve bewoners in de hoedanigheid van bewoner, ondernemer, leerkracht, schooldirecteur, jongerenwerker, buurtvaders, zorgprofessional, etc., al dan niet georganiseerd verband. Ik bespreek dit regelmatig in mijn overleg met de verantwoordelijk wethouder.
Op welke wijze volgt u de daadwerkelijke participatie van bewoners in Rotterdam Zuid zodat zij ook echt mee kunnen doen in Zuid? Via welke kanalen ontvangt u hierover informatie? Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoeringsprogramma’s en participatie van buurtbewoners bij het tot stand komen van deze programma’s?
Twee keer per jaar heb ik bestuurlijk overleg met de gemeente Rotterdam. De bewonersparticipatie zal een vast agendapunt van deze overleggen zijn.
Tijdens mijn werkbezoeken in Rotterdam Zuid heb ik regelmatig contact met bewoners en bewonersorganisaties. Verder maak ik met de gemeente afspraken over de monitoring van bewonersparticipatie.
Op welke wijze bent u voornemens de sleutelrol voor van actieve bewonersparticipatie te waarborgen, zoals u voorstaat in uw agenda burgerschap nu alle bewonersorganisaties in Rotterdam Zuid in rap tempo worden afgebroken de komende twee jaar? Bent u bereid bewonersorganisaties de tijd en ruimte te geven om zich aan te passen aan de veranderde situatie van de kwaliteitssprong en de bezuinigingen die hiermee gepaard gaan? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 januari 2012 worden – volgens de participatievisie die door de deelraad in 2011 is aangenomen – de bewonersorganisaties in Rotterdam Zuid «gelijkgeschakeld» met andere organisaties van bewoners. De gelijkschakeling betekent dat bewonersorganisaties net als andere organisaties van bewoners, subsidie kunnen verkrijgen voor activiteiten, die passen binnen het subsidiekader voor vrijwilligersorganisaties. Met «Zuid Werkt!» gaan geen bezuinigingen gepaard en in het programma hebben lokale partijen, waaronder de deelgemeente, aangegeven betrokkenheid van (organisaties van) bewoners zeer belangrijk te vinden. Ik zal blijven volgen dat er in het programma sprake is van actieve bewonersparticipatie, zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Wilt u een toelichting op het feit dat deelgemeente Feijenoord zogeheten «huiskamer van de wijk»2 krijgt? Is dit naar uw mening een uitvoering in de lijn van het Manifest van Actieve Wijkbewoners, zoals vastgesteld op de landelijke bewonersdag 2011?
Ja. Alle actieve bewoners krijgen een plek waar zij hun bijdragen aan hun wijk kunnen leveren. Deze manier van samenwerking zal de betrokkenheid van de bewoners bij hun wijk alleen maar vergroten. De «Huiskamer in de wijk» is een initiatief van de deelgemeente Feijenoord, in lijn met eerder genoemde participatievisie.
Het via een website tegen betaling aanbieden van jachtuitjes aan jagers |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat jagers via de website www.jachtinnederland.nl de mogelijkheid wordt geboden om tegen betaling dieren te doden op een locatie naar keuze?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte.
Deelt u de mening dat initiatieven als deze een onwenselijke drempelverlaging bieden voor de plezierjacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u mogelijkheden om op te treden tegen dergelijke vormen van jachttoerisme?
Jachthouders zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van de jacht op hun jachtveld binnen de kaders van de Flora- en faunawet en wat betamelijk is voor een goed jachthouderschap. In mijn brief van 21 december 2011 (Kamerstuk 32 372, nr. 85) heb ik mijn visie over de uitoefening van de jacht gegeven.
De jacht op in het wild levende dieren moet altijd voldoen aan het uitgangspunt van verstandig en duurzaam gebruik, en dat principe moet op het niveau van de streek worden georganiseerd. Dit zorgt voor een maatschappelijk en ecologisch aanvaardbare uitoefening van de jacht. Daartoe moet een planmatige aanpak de spil worden voor de beoefening van de jacht. Jachthouders moeten zich niet kunnen ontrekken aan de samenwerkingsverbanden in de streek. Dit zal de sociale cohesie bevorderen. Deze maatregelen heb ik – voor zover mogelijk – een plek geven in het wetsvoorstel natuurbescherming, dat naar verwachting vóór het zomerreces ingediend zal worden bij uw Kamer.
Is het u bekend dat de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging initiatieven als deze onacceptabel vindt en zegt: «… jagers kunnen nu een jacht kopen en gaan een paar uur naar een veld dat ze helemaal niet kennen om even wat te gaan schieten. Dat is niet de bedoeling»? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan?1
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat jachttoerisme ingeperkt moet worden en dat dit een overheidstaak is? Zo ja, welk maatregelen gaat u treffen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak «We willen niet dat vanuit Wassenaar 4wheeldrives naar Drenthe rijden om daar de hele dag te gaan knallen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel jachtaktehouders Nederland telt? Deelt u de mening dat het verontrustend is dat 3500 van hen zijn aangesloten bij de genoemde website die jachttoerisme stimuleert? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bij mij bekend waren er in 2010 ongeveer 27 450 jachtaktehouders in Nederland geregistreerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 10.
Deelt u de mening dat mensen die bereid zijn te betalen voor het mogen afschieten van een dier, daarmee aangeven dat niet vermeend beheer of schadebestrijding centraal staat in de uitoefening van hun hobby, maar het plezier om bepaalde diersoorten te mogen doden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in Nederland een overpopulatie aan jagers actief is, gelet op het feit dat het aantal jachtgronden in Nederland kennelijk schaars is, waardoor nieuwe jagers tegen betaling opzoek gaan naar jachtgronden in binnen- en buitenland en deze nieuwe jagers voor schadebestrijding kennelijk niet nodig zijn, daar ze hiervoor niet gevraagd worden? Zo ja, bent u bereid een stop op nieuwe jachtaktes in te stellen gelet op deze overpopulatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, actieve jagers zijn nodig voor een goede ondersteuning van lokaal beheer en schadebestrijding.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 10.
Kunt u aangeven of en zo ja, voor welk bedrag overheidsmiddelen worden ingezet voor de opleiding van jagers? Bent u bereid deze middelen per direct te bevriezen gelet op het kennelijke overschot aan jagers?
De overheid subsidieert de jagersopleiding niet.
Is bekend hoeveel Nederlandse jagers dieren doden buiten hun eigen jachtveld(en)? Zo nee, bent u bereid hier een onderzoek naar in te stellen gelet op uw eerdere uitspraken omtrent jachttoerisme?
Er is een WBE-databank die afschot van diverse dierensoorten registreert. Echter het is niet mogelijk om uit deze databank gegevens op te dissen over het afschot buiten de eigen jachtvelden.
Bent u bereid toeristische trips waarbij tegen betaling dieren mogen worden gedood, te verbieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Heling van gestolen koper van ProRail |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook ontzettend geschrokken van de berichtgeving over hoe gemakkelijk het lijkt te zijn om gestolen koper van bijvoorbeeld ProRail door te verkopen?1
Ja.
Welke maatregelen gaat u nemen om heling van koper van Prorail keihard aan te pakken?
Koperdiefstal is een groot probleem waar ProRail serieuze schade van ondervindt. Om die reden heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie in juni 2011 het Convenant Actie Koperslag gesloten met ProRail, het Openbaar Ministerie, de Raad van Korpschefs en de Metaal Recycling Federatie om koperdiefstal en heling beter aan te pakken. In het kader van de uitvoering van het convenant is een actiegroep Koperslag opgericht om de tien actiepunten gezamenlijk op te pakken. Tot de maatregelen behoren onder meer: het vergroten van de pakkans van koperdieven en de invoering en handhaving van een registratie- en legitimatieplicht ter voorkoming van heling.
Is het mogelijk om de in de uit de uitzending van PowNews genoemde ijzerhandelaren aan te pakken of op zijn minst uit te laten nodigen voor een gesprek op een politiebureau? Bent u ook bereid om dit te doen?
Er is contact opgenomen met PowNews om te achterhalen welke bedrijven het betreft. PowNews heeft toen aangegeven die gegevens niet te willen verstrekken met een beroep op de bescherming van journalistieke bronnen.
Welke maatregelen zijn er al genomen om de (spoor-)hinder door de koperdiefstal te verminderen? Welke extra maatregelen gaat u nemen om deze hinder te voorkomen?
Door ProRail zijn inmiddels de volgende acties genomen:
Extra maatregelen die door ProRail getroffen zullen worden, zijn de volgende:
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe staat het op dit moment met de ontwikkeling van alternatieven voor het gebruik van koper? In hoeverre is het reëel dat ProRail in de nabije toekomst geen gebruik meer hoeft te maken van koper?
Daar waar mogelijk wordt koper standaard vervangen door andere metalen. Niet overal kunnen we koper vervangen. Ons spoorsysteem blijft afhankelijk van koper.
ProRail onderzoekt op dit moment of er een andere technische oplossing voorhanden is die het gebruik van kabels overbodig maakt.
De privacyvoorwaarden van Google |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanpassing van de privacyvoorwaarden van Google?1
Ja.
Klopt het dat naast het «in elkaar schuiven» van de verschillende voorwaarden van Google-producten ook de data van gebruikers door verschillende producten heen meer gecombineerd gaat worden?
Naar aanleiding van de aankondiging van Google om zijn privacybeleid aan te passen hebben de onafhankelijke Europese privacytoezichthouders – verenigd in de zogeheten Artikel 29-werkgroep – besloten te analyseren wat de mogelijke consequenties zijn van het nieuwe privacybeleid voor de bescherming van de persoonsgegevens van de inwoners van de EU. De Franse dataprotectieautoriteit (La Commission Nationale de l'Informatique et des Libertés, CNIL) heeft hierbij de leiding. De brief van de Artikel 29-werkgroep aan Google is via een website beschikbaar (zie voetnoot)2.
Ik wacht de uitkomsten van de stappen van de Europese toezichthouders af alvorens ik u kan informeren over de gevolgen van de nieuwe privacyvoorwaarden van Google.
Betekent dit in de praktijk dat Google nog meer van verschillende consumenten te weten komt zonder een duidelijke opt-in? Is een opt-in hoe dan ook niet wenselijk wanneer zoveel informatie wordt verzameld? Is dit niet zelfs wettelijk verplicht vanuit bijvoorbeeld de Wet bescherming persoonsgegevens? Wat zijn de wettelijke beperkingen voor het verzamelen en combineren van data vanuit verschillende producten?
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt eisen aan de verwerking van persoonsgegevens. Onder verwerking van persoonsgegevens wordt in de Wbp tevens verstaan het verzamelen, samenbrengen en met elkaar in verband brengen van persoonsgegevens. Persoonsgegevens mogen op grond van artikel 8 van de Wbp alleen worden verwerkt indien hiervoor een in artikel 8 genoemde verwerkingsgrond bestaat. Persoonsgegevens mogen onder meer worden verwerkt indien de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend. Vanuit het perspectief van de gebruiker is een opt-in (toestemming) vaak te verkiezen boven een opt-out (verzet).
Het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) hanteert als richtlijn dat het uitblijven van een reactie (opt-out) niet gelijk staat aan het geven van toestemming. Dat is ook als uitgangspunt vastgelegd in een gemeenschappelijk standpunt over het begrip toestemming van 13 juli 2011 van de Europese privacytoezichthouders (Artikel 29-werkgroep).
Een mogelijke andere verwerkingsgrond is het zogeheten gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 8, onderdeel f, van de Wbp.
De verantwoordelijke moet dan wel een afweging maken tussen zijn eigen belang en het belang van de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene of derden, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bij deze afweging speelt de gevoeligheid van persoonsgegevens een grote rol. De verantwoordelijke moet daarbij ook voldoen aan de eisen die de Wbp stelt, zoals de welbepaaldheid van het doeleinde van de gegevensverwerking en de verplichting dat doeleinde uitdrukkelijk te omschrijven. Indien de gegevensverwerking noodzakelijk is ter behartiging van een gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke én het belang van de betrokkene niet prevaleert, dan kan mogelijk met een opt-out constructie worden volstaan.
Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) oordeelt als onafhankelijk toezichthouder of deze belangenafweging juist is verricht en daarmee of de gegevensverwerking rechtmatig is.
Of de nieuwe privacyvoorwaarden van Google in strijd zijn met de privacywetgeving wordt door de verantwoordelijke, onafhankelijke toezichthouders vastgesteld. Het CBP is op grond van artikel 52, tweede lid, van de Wbp een onafhankelijk bestuursorgaan, belast met het toezicht op de naleving van de Wbp, en werkt in dit verband nauw samen met de Franse dataprotectieautoriteit, die de leiding heeft in dezen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Deelt u de mening dat er op het moment geen serieus alternatief is voor Google op bijvoorbeeld het gebied van «zoeken», zodat de geboden opt-out («niet meer gebruik maken van») de facto niet bestaat? Wat valt hier vanuit een mededingingsoogpunt over te zeggen? Maakt Google gebruik van haar marktmacht bij het aanpassen van de privacyvoorwaarden? Vindt u dit wenselijk?
De consolidatie van de verschillende door Google gehanteerde privacyvoorwaarden, die het voor Google mogelijk zou maken om data uit verschillende diensten van de bij haar ingelogde gebruikers te combineren, lijkt alleen relevant voor gebruikers die zich voor één of meer diensten bij Google hebben aangemeld. Hoewel Google op dit moment in Nederland de meest gebruikte internetzoekmachine is, bestaan er voor gebruikers alternatieven om informatie op internet op te zoeken. Bovendien is het niet noodzakelijk om bij Google een gebruikersaccount aan te maken en daarop in te loggen om van de zoekmachine van Google gebruik te kunnen maken. Reeds aangemelde gebruikers kunnen er daarnaast ook voor kiezen om niet ingelogd gebruik te maken van de zoekmachine. Op grond van artikel 24 van de Mededingingswet en artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is het ondernemingen met een economische machtspositie verboden om hiervan misbruik te maken. Het is aan de verantwoordelijke toezichthouders (respectievelijk de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de Europese Commissie) om in te grijpen wanneer dit aan de orde zou zijn.
Deelt u de mening dat het gebrek aan alternatief in het bijzonder geldt voor gebruikers van een Android-telefoon? Gebruikers hebben immers al gekozen voor Google en hebben niet de mogelijkheid om per 1 maart te stoppen met het gebruikmaken van Google-diensten omdat dan de telefoon waardeloos wordt vindt u dit wenselijk?
Google heeft mij bericht dat mensen door de wijziging van privacyvoorwaarden niet gedwongen worden om Google-diensten te gebruiken die zij voordien niet gebruikten. Het maakt het mogelijk om een Google-gebruiker die is ingelogd als één gebruiker te beschouwen en beter te bedienen in de door hem gekozen Google-diensten. Google-gebruikers die een afzonderlijk account prefereren kunnen ook na 1 maart een separaat account hanteren of een nieuwe account aanmaken voor een bepaalde Google-dienst zoals Picasa of een Android-apparaat. Google geeft ten slotte aan dat gebruikers Google’s Data Liberation functionaliteit kunnen gebruiken om hun eigen gegevens naar een andere (Google-)dienst te verhuizen.
Als een gebruiker helemaal geen Google-account meer wenst, betekent dit een beperking in de functionaliteiten van Android.
Op wat voor termijn kan de Kamer uitvoering verwachten van de motie Gesthuizen/Verhoeven2 waarin het kabinet wordt gevraagd zijn mening te geven over dergelijke zaken?
De uitvoering van de motie Gesthuizen/Verhoeven, waarin wordt verzocht om een visie op de privacy, veiligheid en bescherming van burgers op internet, zal in het voorjaar aan uw Kamer worden aangeboden.
De onbeheersbaarheid van de populatie wilde zwijnen bij het Leenderbos door toedoen van jagers |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat volgens boeren de populatie wilde zwijnen nabij het Leenderbos onbeheersbaar is geworden door toedoen van jagers?1
Ja.
Is het waar dat boeren met gebruikmaking van kunstlicht willen jagen en dat deze jachtmethode in strijd is met de Beneluxovereenkomst? Zo nee, op welke informatie baseert u uw antwoord?
De Benelux-regelgeving inzake Jacht en Vogelbescherming2 verbiedt het gebruik van kunstlicht bij de uitoefening van de jacht. Deze regelgeving ziet op de harmonisatie van de jachtregelgeving binnen de Benelux. De jacht op het wild zwijn is in Nederland niet toegestaan. Het is immers niet aangewezen als bejaagbare soort. De genoemde Benelux-regelgeving is niet van toepassing op beheer en schadebestrijding tegen niet bejaagbare soorten. Te uwer informatie vermeld ik nog dat de Secretaris-Generaal van de Benelux een voorstel tot verduidelijking van de beschikkingen bij de Benelux-overeenkomst Jacht en Vogelbescherming in procedure heeft gebracht.
Ik ondersteun dat voorstel omdat ik vind dat gedeputeerde staten als verantwoordelijke voor de uitvoering van beheer en schadebestrijding, moet kunnen kiezen uit een breed palet van middelen. Bij die keuze moet niet de harmonisatie van jachtregelgeving een rol spelen, maar de vraag of de toepassing van het middel bijdraagt aan de effectieve uitvoering zonder onnodig lijden bij het dier te veroorzaken
Is het waar dat jagers er belang bij hebben de populatie zodanig te beheren dat er voldoende te schieten overblijft en er daardoor conflicterende belangen tussen jagers en boeren ontstaan? Zo nee, waarop baseert u uw antwoord? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan?
Er is geen sprake van een gewapend conflict, van rivaliserende groepen wapendragers of impliciete dreigementen. Provincie Noord-Brabant is verantwoordelijk voor het beheer van schadeveroorzakende soorten in de provincie. De betrokken boeren hebben hun bezwaar bij gedeputeerde staten ingediend. Het is aan hen om over deze zaak te oordelen. Bij het beheer van de zwijnenpopulatie is een goede coördinatie van de activiteiten van belang. Dit geldt in het bijzonder bij afschot na zonsondergang, wanneer het beperkte zicht tot gevaarlijke situaties kan leiden.
Is het waar dat de rivaliteit tussen jagers en boeren zo hoog is opgelopen dat samen jagen tot veiligheidsproblemen zou kunnen leiden? Zo ja, moet hierbij gedacht worden aan een gewapend conflict en welke consequenties verbindt u hier aan? Zo, nee, waarom niet en waar moet dan wel aan gedacht worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat rivaliserende groepen wapendragers in de Nederlandse samenleving spreken over veiligheidsproblemen wegens tegengestelde belangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u dat de adjunct-secretaris van Faunabeheereenheid Noord-Brabant heeft gesteld dat hij vanwege de veiligheid boeren en jagers niet samen wil laten jagen? Is dit naar uw mening bedoeld als een impliciet dreigement? Zo nee, hoe dan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het laten beheren van dierpopulaties niet aan actieve belanghebbende jagers kan worden overgelaten gelet op de ontstane problemen in Brabant? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke beleidsmaatregelen gaat u nemen om de jacht en het beheer door deze belanghebbenden in te perken?
Regionale jagers zijn goed in staat om een bijdrage te leveren aan beheer en schadebestrijding. De in het artikel geschetste tegengestelde belangen herken ik niet.
Het bericht ‘Reservist kan fluiten naar loonvergoeding. Leiding denkt dat deeltijdmilitair toch wel komt’ |
|
Raymond Knops (CDA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reservist kan fluiten naar loonvergoeding. Leiding denkt dat deeltijdmilitair toch wel komt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat door het afzien van het uitkeren van de arbeidsmarkttoeslag het aantal beschikbare reservisten voor de krijgsmacht zal teruglopen en dat dit in tijden van bezuinigingen, waarin de druk op het actief dienende personeel oploopt, zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1) heb ik uiteengezet dat reservisten een belangrijke rol zullen blijven vervullen in de krijgsmacht. Zowel in nationale als in internationale missies brengen zij hun deskundigheid mee. Reservisten ontvangen een bezoldiging voor de tijd dat zij werkzaamheden voor Defensie uitvoeren. Sinds 1996 is het mogelijk dat reservisten een arbeidsmarkttoeslag ontvangen als zij beschikken over een door Defensie gewenste, bijzondere deskundigheid. Zo zijn in de afgelopen twee jaar – naast medisch specialisten – 115 reservisten uitgezonden, van hen ontvingen 24 een arbeidsmarkttoeslag.
Door de bezuinigingen bij Defensie kan een heroverweging van de arbeidsmarkttoeslag aan reservisten aan de orde zijn. Dit is de verantwoordelijkheid van de commandant van het desbetreffende operationeel commando. De commandant van het Commando landstrijdkrachten (CLAS) heeft besloten deze toeslag selectiever toe te kennen.
Uit gesprekken met reservisten is gebleken dat zij het om uiteenlopende redenen een bijdrage aan de krijgsmacht willen leveren. Ik verwacht daarom niet dat deze maatregel van grote invloed is op de bereidheid van reservisten zich beschikbaar te stellen.
Deelt u de mening van de directeur Personeel&Organisatie, brigadegeneraal M. van Zeijts, dat de motivatie van de reservisten om zich beschikbaar te stellen niet ligt op het financiële vlak en dat de arbeidsmarkttoeslag bovendien de onderlinge sfeer verziekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de staf dat reservisten die bezwaar maken tegen de opheffing van salariscompensatie niet meer worden opgeroepen voor tijdelijke dienst?
Indien reservisten kenbaar maken zich niet te kunnen verenigen met het wegvallen van de arbeidsmarkttoeslag, ligt het inderdaad niet in de rede hen op te roepen voor werkzaamheden.
Odfjell |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over Odfjell1 en de meting van 22 microgram respectievelijk 13 microgram benzeen/m3 lucht op de locaties Maassluis (17-1) en Schiedam (19-1) door Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR)?2 Is de bron van de twee gemeten piekemissies al vastgesteld?
Ja, ik heb de uitzending van EenVandaag gezien.
Voor het tweede deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Holtackers en Omtzigt van uw Kamer (ingezonden 26 januari 2012, kenmerk 2012Z01296, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1489).
Hoe staat het met het strafrechtelijk vooronderzoek3 tegen Odfjell wegens het ontduiken van de wettelijke verplichting om incidenten te melden?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7 van de leden Holtackers en Omtzigt van uw Kamer (ingezonden 26 januari 2012, kenmerk 2012Z01296, Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1489).
Onderschrijft u dat het strafrechtelijk onderzoek dient te worden uitgebreid naar de vraag of Odfjell een onjuiste voorstelling van zaken geeft of heeft gegeven in de melding(en) van incidenten, door de incidenten bewust af te zwakken en feiten weg te laten?
Het is aan het Openbaar Ministerie om de reikwijdte van het strafrechtelijk onderzoek te bepalen.
Hoe is de voortgang van het oorspronkelijke Plan van Aanpak (PvA) voor Odfjell om de benzeenemissies terug te dringen?4
Na de constatering van de verhoogde benzeenemissies in augustus 2011 heeft Odfjell een plan opgesteld om deze terug te dringen. De uitvoering hiervan ligt volgens de DCMR op schema. Zo is dampverwerkingsinstallatie DVS 1 na actie van de Inspectie SZW uit bedrijf genomen en zijn tanks waarin benzeen is opgeslagen extra geïnspecteerd en is onderhoud uitgevoerd.
Welke aanvullende acties zijn afgesproken in het nieuwe Plan van Aanpak dat de veiligheidsregio, de Arbeidsinspectie, DCMR en de provincie deze week hebben vastgesteld?
Door de overheden is geen PvA vastgesteld. Er is een projectmatige aanpak tussen de overheden afgestemd om dit bedrijf van de nodige druk te voorzien. Deze aanpak heeft ten doel acties te ondernemen waardoor:
Op 27 januari 2012 hebben de provincie Zuid Holland, de gemeente Rotterdam en de Inspectie SZW overleg gevoerd met Odfjell over te nemen maatregelen zoals verwoord in bovenstaande punten 1 t/m 4. Odfjell heeft de opdracht gekregen zijn verantwoordelijkheid te nemen en de risico’s aan te pakken. De overheden houden vinger aan de pols door zeer regelmatige inspecties en strenge handhaving. Bij acuut gevaar worden betreffende activiteiten stilgelegd.
Hoe wordt de positie van de klokkenluider(s) bij Odfjell beschermd?
Er bestaat geen wettelijke verplichting voor het bedrijf om dat te regelen.
Mij is niet bekend of Odfjell hiervoor in het kader van zelfregulering een regeling heeft opgesteld Indien ons rechtstreeks informatie door klokkenluiders wordt aangereikt wordt er zorgvuldig mee omgegaan en wordt deze informatie gecontroleerd op relevantie en juistheid.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg Risicobeleid op 2 februari 2012 beantwoorden?
Aangezien u dit onderwerp niet op de agenda van het algemeen overleg van 2 februari 2012 heeft gehouden, voldoe ik aan uw algemene verzoek om binnen drie weken te antwoorden.
Patiënten- en gehandicaptenorganisaties (pgo's) die meerdere ziekten vertegenwoordigen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom verlaat u in de beantwoording van eerdere vragen over gelden voor pgo’s die meerdere ziekten vertegenwoordigen het uitgangspunt één subsidie per aandoening te verstrekken, zoals in uw beleidskader «Bundel je kracht, samen sterk» vermeld?1
Wij hebben onze visie uit de brief «Bundel je kracht, samen sterk» van 25 mei 20112 uitgewerkt in het beleidskader «subsidies patiënten- en gehandicaptenorganisaties»3. Deze hebben de staatssecretaris en ik u op 1 juli 2011 aangeboden. Wij willen organisaties aanzetten tot en belonen voor samenwerking. In het beleidskader zijn – in aanvulling op de Kaderregeling VWS-subsidies – specifieke criteria beschreven waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor subsidie. Het doel van dit beleid is om versnippering te beperken en samenwerking te stimuleren. Het gevolg is dat met ingang van 2014 geleidelijk aan een kleiner aantal pg-organisaties subsidie zal worden verstrekt. Bij de inzet van schaarse subsidiemiddelen is de keuze gemaakt om per aandoening of beperking niet meer dan één organisatie te subsidiëren en op die wijze samenwerking ten behoeve van vergelijkbare belangen tussen gesubsidieerde organisaties te bevorderen. Sterke en effectief samenwerkende organisaties zijn in het belang van de cliënt. De staatssecretaris en ik zijn van oordeel dat cliënten beter en efficiënter worden bediend door een organisatie die zich op meerdere verwante aandoeningen of beperkingen richt, dan door een groot aantal kleinere organisaties die zich elk richten op dezelfde of verwante aandoeningen of beperkingen en daarvoor allen dezelfde soort activiteiten ontplooien.
Is het waar dat de uitwerking van uw beleid is dat een organisatie die meerdere aandoeningen vertegenwoordigt, nu ineens maximaal € 35 000 ontvangt? Wordt met deze financieringswijze samenwerking niet bestraft, omdat het jaarlijkse budget van een organisatie die meerdere aandoeningen vertegenwoordigt in sommige gevallen daalt van € 120 000 naar € 35 000; een daling van 70%? Is door de eerdere samenvoeging van aandoeningen in één organisatie de mogelijkheid met andere organisaties vouchers te verwerven niet vrijwel verdwenen?
De uitwerking van mijn beleid is dat patiënten- en gehandicaptenorganisaties die tot 2012 – afhankelijk van het aantal leden – tussen de € 30 000 tot € 120 000 subsidie ontvingen, met de inwerkingtreding van de nieuwe subsidiesystematiek alle eenzelfde bedrag ontvangen ongeacht de grootte van de organisatie of het ledental. Dit raakt alle organisaties, dus zowel organisaties die één
aandoening vertegenwoordigen als organisaties die meerdere aandoeningen vertegenwoordigen.
Voor organisaties die zich thans al inzetten voor meerdere aandoeningen zie ik juist eerder mogelijkheden om met andere organisaties vouchers te verwerven omdat zij al meer zicht hebben op de mogelijkheden hun krachten te bundelen en daardoor een grotere overtuigingskracht hebben en het nodige kunnen bereiken voor de achterban. Ik ken verschillende organisaties die zich inzetten voor meerdere aandoeningen of beperkingen. Deze organisaties hebben in de regel een breder perspectief, zijn met uiteenlopende onderwerpen bezig en vormen dan ook aantrekkelijke samenwerkingspartners op een range van onderwerpen.
Kunnen de nadelige gevolgen worden beperkt door een kleine wijziging in het subsidiesysteem, namelijk door een organisatie die meerdere aandoeningen vertegenwoordigt bij een aanvraag tot € 17 000 samenwerkingssubsidie (voucher) aan te slaan per vertegenwoordigde aandoening, dus indien een organisatie die vijf aandoeningen derhalve dan vertegenwoordigt samen met twee organisaties die elk één aandoening vertegenwoordigen een opzet schrijft, heeft de organisatie met vijf aandoeningen meerdere keren recht op een samenwerkingssubsidie (voucher) komt, aangezien aan het totale subsidiebedrag een maximum is gesteld, de begroting voor verstrekkingen aan pgo’s toch niet in het geding, omdat logischerwijs de hoogte van de samenwerkingssubsidie per aandoening zal dalen? Wat vindt u van deze kleine wijziging en wilt u deze doorvoeren?
Zoals ik in vraag 2 al heb aangegeven zie ik met de huidige subsidieregeling geen nadelige gevolgen specifiek voor organisaties die meerdere aandoeningen vertegenwoordigen. De door u voorgestelde wijziging om meer subsidie te verstrekken voor iedere aandoening die een organisatie vertegenwoordigt, leidt ertoe dat binnen het totaal beschikbare bedrag voor projectsubsidies per saldo sprake zal zijn van een lager bedrag per voucher. Uw voorstel kan ertoe leiden dat organisaties de aandoeningen die zij vertegenwoordigen zullen maximeren door alle typen en subtypen aandoeningen die tot dezelfde soort aandoening behoren, te benoemen. Dit zal het succes van de samenwerking die vereist is voor het verzilveren van alle individuele vouchers en de noodzaak tot het indienen van één gedragen gezamenlijk projectvoorstel onder druk zetten. Op die manier zal de gewenste samenwerking niet tot stand gebracht worden. Er zijn echter organisaties die sinds de publicatie van de Subsidieregeling PGO in 2009 een slag hebben gemaakt in de gewenste ontwikkelrichting door samen te gaan. Ik zal bij de komende actualisering van het beleidskader dit voorjaar bezien of ik deze organisaties tegemoet kan komen binnen de systematiek en uitgangspunten van de regeling.
Zou op deze wijze voorkomen kunnen worden dat organisaties die meerdere aandoeningen vertegenwoordigen onevenredig hard worden getroffen en de individuele leden uit de betreffende organisaties stappen, om weer zelf een vereniging voor één ziekte op te zetten, als deze voldoende leden zou hebben en over twee jaar in aanmerking zal komen voor een subsidie van € 35 000?
Met de subsidieregeling en het beleidskader ontmoedig ik een ontwikkeling als door u geschetst. De nieuwe subsidiesystematiek is erop gericht om samenwerking en krachtenbundeling van de bestaande organisaties te stimuleren. Ik wil daar vanaf 2014 geleidelijk meer druk op gaan zetten. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat het aantrekkelijk is voor organisaties om zich op te splitsen. Een nieuwe organisatie komt alleen voor subsidie in aanmerking als het een geheel nieuwe aandoening betreft en er geen organisatie is die zich richt op eenzelfde of verwante aandoening, of die zich richt op een categorie aandoeningen waar de aandoening ook toe behoort en waarbij de nieuwe toetreder kan aansluiten. Expliciet is in het subsidiebeleidskader opgenomen dat, indien in de komende periode uit een juridische splitsing twee of meer rechtsopvolgers ontstaan, deze zich niet kunnen beroepen op het verleden van de (oorspronkelijke) rechtspersoon van waaruit de splitsing heeft plaatsgevonden.
Het bericht waarin wordt aangegeven dat toevoegingen aan tabak nog altijd geheim zijn |
|
Cisca Joldersma (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel waarin wordt aangegeven dat toevoegingen aan tabak nog altijd geheim zijn?1
Ja.
Wat is de reden dat de tabaksingrediënten nog steeds niet zijn gepubliceerd terwijl de gegevens wel door de tabaksindustrie aan u zijn geleverd?
Het gebruik van tabaksingrediënten is een ingewikkelde materie om op begrijpelijke wijze aan een consument uit te leggen. Ervaring leert ons dat consumenten technische en chemische informatie al snel op een verkeerde manier interpreteren of hier verkeerde conclusies aan verbinden. Ik ben het met u eens dat het van het grootste belang is dat de consument deze informatie tot zijn beschikking heeft, maar ook dat de consument deze informatie op de juiste manier kan vertalen. Het publiceren van een lijst stoffen en hoeveelheden zonder de juiste context draagt mijns inziens niet bij aan het doel achter de publicatieverplichting, namelijk een objectieve en transparante voorlichting aan de consument.
Om die reden is gekozen voor een grondige aanpak, die bestaat uit twee fasen. De eerste fase was het publiceren van algemene informatie over de inhoud van tabaksproducten. Deze informatie staat op de website van het RIVM, www.tabakinfo.nl. Hier kan de consument informatie vinden over de samenstelling van tabaksproducten, toevoegingen aan tabak en de gevolgen daarvan voor de roker.
De volgende fase is het publiceren van door de industrie aangeleverde informatie over door hen gebruikte ingrediënten. Zo kan de consument direct een koppeling maken tussen de gepubliceerde data en de algemene informatie over dit onderwerp die nu al op de site beschikbaar is. Het doel is dat de consument de data van de fabrikant op deze wijze ook goed kan interpreteren.
Omdat bij de tweede fase ook de bescherming van bedrijfsgeheimen en onderlinge concurrentieverhoudingen een rol spelen, dient openbaarmaking van deze informatie op zorgvuldige wijze plaats te vinden. Daar werk ik nu samen met het RIVM aan. De resultaten daarvan zullen nog dit jaar zichtbaar zijn op de website van het RIVM.
Wanneer kan de eerste informatieve en publieksvriendelijke publicatie van tabaksingrediënten worden verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
De verhoging van de pensioenpremie door het ABP |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het ABP de pensioenpremie verhoogt en als gevolg hiervan de Rijksoverheid ruim € 300 mln. extra kwijt is?1
Ja.
Klopt het dat de ministeries hier geen geld voor begroot hebben? Was deze tegenvaller te voorzien?
De tegenvaller vanwege de herstelopslag op de pensioenpremie komt niet helemaal onverwacht. Ten tijde van het opstellen van de begrotingen (juli 2011) konden ministeries echter nog geen inschatting maken van de daadwerkelijke meerkosten omdat de omvang van de herstelopslag nog niet bekend was. Daarnaast stelt het kabinet in het voorjaar de bijdrage vast die de ministeries dit jaar ontvangen ter compensatie van de ontwikkeling van de werkgeverslasten, waarvan de pensioenpremies onderdeel maken. Daarom is het niet gebruikelijk dat ministeries al in hun begroting rekening houden met mogelijke tegenvallers in de premiesfeer.
Hoe gaat u de extra kosten opvangen?
De manier waarop de extra kosten worden opgevangen hangt af van de situatie binnen de arbeidsvoorwaardelijke sectoren en de mogelijkheden binnen de departementen. In algemeenheid is er geen uitspraak over te doen. De bijdrage die het kabinet verstrekt ter compensatie van de ontwikkeling van de werkgeverslasten is gebaseerd op de ontwikkeling daarvan in de marktsector, zoals geraamd door het Centraal Planbureau. Indien de geraamde ontwikkeling van de werkgeverslasten in de marktsector lager is dan de feitelijke kostenontwikkeling daarvan bij de overheidswerkgevers, heeft dat een tegenvaller voor de ministeries tot gevolg. Tegenvallers in de compensatie voor de werkgeverslasten dienen te worden opgevangen door daarvoor de arbeidsvoorwaardenruimte die beschikbaar is voor de cao-onderhandelingen in te zetten. Vanwege de tweejarige nullijn hebben de meeste ministeries die mogelijkheid niet. Zij dienen de tegenvaller daarom binnen de bedrijfsvoeringsuitgaven op te vangen. Dit kan door te bezuinigen op personeel (zoals minder ambtenaren, bezuinigen op personeelsvoorzieningen en bewust belonen) of via materieel (zoals ICT, huisvesting en inkoop). Dit komt bovenop de taakstellingen die de ministeries moeten realiseren.
Wat zijn de gevolgen voor de geplande bezuinigingen op het overheidspersoneel?
Zie antwoord vraag 3.
Zullen er als gevolg van de premieverhoging nog meer banen bij de Rijksoverheid moeten verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de gevolgen voor de salarissen van de ambtenaren?
Met ingang van 1 april a.s. wordt de herstelopslag met 2,2% verhoogd. De werknemers betalen 30% van de stijging, de werkgever 70%. Vanwege de herstelopslag zullen de netto salarissen van de ambtenaren gemiddeld met ongeveer 0,4% dalen.
Wat zijn de gevolgen van de verhoging van de premie voor uw onderhandelingspositie bij de cao-onderhandelingen van het Rijk?
Het overleg over een nieuwe rijkscao is in 2011 vastgelopen vanwege de grote verschillen tussen partijen op de lonen en op het sociaal beleid bij reorganisaties. Hierbij speelt een grote rol dat de cao-Rijk 2007–2010 is afgesproken in een periode van economische voorspoed. Door de financiële crisis is het economisch beeld echter drastisch gewijzigd waardoor de rijkscao achteraf bezien te duur is geweest: als gevolg van deze cao-afspraken moest in 2010 een loonsverhoging van 3% worden gegeven terwijl het kabinet vanwege de nullijn geen loonruimte beschikbaar stelde. Het tekort dat hierdoor is ontstaan komt ten laste van toekomstige loonruimte. Extra lasten vanwege een tegenvaller in de compensatie voor de werkgeverslasten zullen daar bovenop komen en maken de verschillen tussen partijen groter.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid om ambtenaren langer te laten doorwerken en dus later met pensioen te laten gaan, zodat de premies niet omhoog hoeven?
Om de herstelopslag ongedaan te maken is het nodig de pensioenopbouw te verminderen -hetgeen langer doorwerken in de hand werkt- en om de pensioenaanspraken voorwaardelijker te maken door ze te laten meebewegen met de ontwikkelingen op de financiële markten. Het Pensioenakkoord bevat deze maatregelen en de overheidswerkgevers willen op korte termijn de afspraken uit het Pensioenakkoord vertalen naar de ABP-regeling.
Kunt u de vragen 2 tot en met 6 ook beantwoorden voor het burgerpersoneel en het militaire personeel van Defensie?
Vraag 2
Het ministerie van defensie heeft hierin voor 2012 voorzien door uit de loonruimte het benodigde bedrag te reserveren op het artikel Nominaal en Onvoorzien.
Vraag 3 t/ 5
Voor ministerie van defensie niet van toepassing, zie antwoord vraag 2.
Vraag 6
Ook voor het burgerpersoneel van Defensie zullen de netto salarissen gemiddeld met ongeveer 0,4% dalen vanwege de herstelopslag.
Voor het militaire personeel stijgt per 1 april de herstelpremie niet met 2,2% maar met 2,3%. Het effect op het netto salaris van de militair varieert van 0,4% tot 0,6%.
De onduidelijkheid rond toevoegingen aan tabak door de tabaksindustrie |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat weegt voor u zwaarder: het volksgezondheidsbelang van maximale openbaarheid over toevoegingen aan tabak of de bedrijfsbelangen van de tabaksindustrie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van tabaksingrediënten is een ingewikkelde materie om op begrijpelijke wijze aan een consument uit te leggen. Ervaring leert ons dat consumenten technische en chemische informatie al snel op een verkeerde manier interpreteren of hier verkeerde conclusies aan verbinden. Ik ben het met u eens dat het van het grootste belang is dat de consument deze informatie tot zijn beschikking heeft, maar ook dat de consument deze informatie op de juiste manier kan vertalen. Het publiceren van een lijst stoffen en hoeveelheden zonder de juiste context draagt mijns inziens niet bij aan het doel achter de publicatieverplichting, namelijk een objectieve en transparante voorlichting aan de consument.
Om die reden is gekozen voor een grondige aanpak, die bestaat uit twee fasen. De eerste fase was het publiceren van algemene informatie over de inhoud van tabaksproducten. Deze informatie staat op de website van het RIVM, www.tabakinfo.nl. Hier kan de consument informatie vinden over de samenstelling van tabaksproducten, toevoegingen aan tabak en de gevolgen daarvan voor de roker.
De volgende fase is het publiceren van door de industrie aangeleverde informatie over door hen gebruikte ingrediënten. Zo kan de consument direct een koppeling maken tussen de gepubliceerde data en de algemene informatie over dit onderwerp die nu al op de site beschikbaar is. Het doel is dat de consument de data van de fabrikant op deze wijze ook goed kan interpreteren.
Omdat bij de tweede fase ook de bescherming van bedrijfsgeheimen en onderlinge concurrentieverhoudingen een rol spelen, dient openbaarmaking van deze informatie op zorgvuldige wijze plaats te vinden. Daar werk ik nu samen met het RIVM aan. De resultaten daarvan zullen nog dit jaar zichtbaar zijn op de website van het RIVM.
Waarom vermelden de verpakkingen van voedingsmiddelen wel de ingrediënten, maar die van rookwaren niet? Deelt u de mening dat op rookwaren alle ingrediënten dienen te worden vermeld? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw tabaksbeleid, waarbij de burger op basis van eerlijke informatie «leefstijlkeuzes» moet maken? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind ik het belangrijk dat voor de consument objectieve en gedegen voorlichting beschikbaar is, zodat hij een weloverwogen keuze kan maken om wel of niet te roken. Daar hoort ook bij dat de consument goed geïnformeerd wordt over de samenstelling van tabaksproducten.
Op basis van Europese wet- en regelgeving wordt op de verpakking van een tabaksproduct nu aangegeven welke niveaus aan teer, nicotine en koolmonoxide het product bevat. Daarnaast bevat de verpakking tekstuele gezondheidswaarschuwingen van verschillende aard. Daarmee wordt de consument via de verpakking mijns inziens goed geïnformeerd over de gevaren van het roken. Ik ben van mening dat naast de bestaande informatie en gezondheidswaarschuwingen, de verpakking niet het juiste instrument is voor aanvullende informatie over toevoegingen aan tabak. Op de verpakking is immers geen ruimte om die informatie op zodanige wijze te presenteren, dat de consument hieruit de juiste conclusies trekt ten aanzien van de gevolgen van deze toevoegingen voor zijn gezondheid.
Die ruimte is er wel op de door het RIVM ontwikkelde website www.tabakinfo.nl. Daar is nu al algemene informatie beschikbaar over de samenstelling van tabaksproducten, het gebruik van toevoegingen en de gevolgen daarvan voor de consument. Die informatie zal de komende tijd nog verder worden uitgebreid, zodat de consument zich hierover uitgebreid kan laten voorlichten. De volgende fase is het publiceren van door de industrie aangeleverde informatie over door hen gebruikte ingrediënten.
Deelt u de mening dat toevoegingen aan tabak, die het risico op kanker vergroten, moeten worden verboden? Zo nee, waarom niet?
Het is algemeen bekend dat roken schadelijk en verslavend is. Mijn tabaksontmoedigingsbeleid is erop gericht dat jongeren worden ontmoedigd om te gaan roken en weerbaar worden gemaakt tegen eventuele verleidingen daartoe. Volwassenen moeten op basis van goede informatie zelf de keuze maken om wel of niet te roken. Verdergaande productregulering draagt er mijns inziens niet aan bij dat mensen niet beginnen met roken of daarmee stoppen. In eerdere Kamervragen van 19 augustus 2011 heb ik bovendien aangegeven dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar is over het reguleren van additieven en de effectiviteit daarvan. Wetgeving op dit terrein in andere landen zoals Canada en Frankrijk is nog van recente datum en dus is nog weinig bekend over de resultaten. Ik ben daarom niet voornemens het gebruik van additieven te beperken of te verbieden.
Deelt u de mening dat toevoegingen aan tabak, die het verslavende effect van nicotine versterken, dienen te worden verboden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw opvatting over toevoeging van stoffen, zoals menthol, die de luchtwegen verdoven waardoor beginnende (jonge) rokers minder last hebben van irritatie en daardoor minder geneigd zijn te stoppen voordat de verslaving een feit is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw opvatting over het toevoegen van kunstmatige smaakstoffen, terwijl uit onderzoek is gebleken dat de smaak voor tweederde van de beginnende (jonge) rokers doorslaggevend is om door te gaan met roken?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat landen als Canada en Frankrijk, die verschillende toevoegingen hebben verboden, voldoen aan uw liberale schrikbeeld van een bemoeizuchtige overheid? Zo nee, wat let u om dit voorbeeld te volgen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft de overheid tot op heden niet de gegevens over toevoegingen gepubliceerd die tabaksfabrikanten al sinds 2007 aanleveren aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Hoe kunt u uw beleid baseren op vrije leefstijlkeuzes van de burger als deze niet door u wordt geïnformeerd over de ingrediënten van zijn sigaret?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt uw opvatting dat de burger best zelf keuzes kan maken, zich met de verklaring voor de vertraging van publicatie dat de informatie op een zodanige wijze aan de burger moet worden gepresenteerd dat hij de juiste conclusies kan trekken? Moet een en ander soms eerst worden goedgekeurd door de tabakslobby? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom censureert u door dagblad Trouw opgevraagde beleidsdocumenten over tabak, of weigert deze helemaal te verstrekken? Vindt u het wenselijk dat zo de indruk ontstaat dat uw ministerie een dependance van Philip Morris is? Bent u bereid alle documenten volledig openbaar te maken? Zo neen, waarom niet?
Dagblad Trouw heeft op basis van de Wet Openbaarheid Bestuur documenten opgevraagd over het tabaksontmoedigingsbeleid van de afgelopen tien jaar. Bij de behandeling van dergelijke verzoeken hanteer ik de kaders die gesteld zijn in die wet. De wet gaat uit van het principe dat documenten openbaar worden gemaakt, tenzij diezelfde wet openbaarheid niet toelaat. Er wordt slechts openbaarmaking geweigerd indien de Wob openbaarmaking niet toestaat (absolute uitzonderingsgronden) of indien een ander betrokken belang in een bepaald geval vóór openbaarmaking dient te gaan (relatieve uitzonderingsgronden). Het volledig openbaar maken van alle documenten kan dus in strijd zijn met de wet.
Dagblad Trouw heeft bezwaar aangetekend tegen een aantal onderdelen van het betreffende besluit tot openbaarmaking. Zolang deze bezwaarprocedure nog in behandeling is, doe ik hierover geen verdere mededelingen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat het verbieden of inperken van toevoegingen niet past binnen uw tabaksontmoedigingsbeleid? Wilt u aangeven met welke punten van uw beleid een beperking of verbod van bepaalde toevoegingen strijdig zou zijn en wilt u dit antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel 'Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell' |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell»?1
Klopt het dat er gedreigd is met een exploitatieverbod als de situatie niet snel zou verbeteren? Hoe verhoudt dit zich tot de reactie van Odfjell, waarin op 28 december 2011 trots gemeld werd dat alle verbeterpunten naar aanleiding van de bevindingen van de arbeidsinspectie waren afgerond?2
Welke inspecties zijn de afgelopen 10 jaar door het bevoegd gezag uitgevoerd (ondere andere de Inspectie Leefomgeving en Transport en haar rechtsvoorgangers, arbeidsinspectie, Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) en de provincie) en welke overtredingen van vergunningen en wetten zijn daarbij geconstateerd? Welke maatregelen en sancties zijn naar aanleiding daarvan opgelegd?
Van welke gevaarlijke stoffen (zoals benzeen, butaan en styreen) is bekend dat zij gelekt zijn vanuit Odfjell in die periode en in welke hoeveelheden op welk moment?
Kunt u een overzicht geven van alle boetes, waarschuwingen en andere maatregelen die in de afgelopen 10 jaar door het bevoegd gezag aan Odfjell zijn opgelegd?
Klopt het dat op 17 januari 2012 de meetwaarde op het meetstation Maasluis van DCMR met 22 μg/m3 de norm (5 μg/m3) wederom ver overschreed? Is de oorzaak daarvan gevonden?3
Bent u bereid naar aanleiding van de nieuwe feiten sinds november, zoals deze bijvoorbeeld door de arbeidsinspectie zijn geconstateerd, te rapporteren wat de stand van zaken in het strafrechtelijk onderzoek is en bent u bereid een diepgaander onderzoek in te stellen?4
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Risicobeleid d.d. 2 februari 2012?
Overstappen en concurrentie tussen zorgverzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de groep van 900 000 overstappende verzekerden per 1 januari 2012 is opgebouwd? Stappen deze verzekerden enkel over van basisverzekering, van aanvullende verzekering, of allebei?
Op dit moment heb ik onvoldoende betrouwbare informatie om antwoord te kunnen geven op de vragen 1 t/m 3. Ik wacht daarvoor de marktscan van de NZa af in het tweede kwartaal van dit jaar.
Hoeveel mensen stappen over van verzekering binnen één verzekeringsconcern, door over te stappen van het ene label naar het andere label, en hoeveel tussen twee verzekeringsconcerns?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel overstappers maken deel uit van een collectief contract dat per 1 januari 2012 overgesloten is van de ene naar de andere zorgverzekeraar, al dan niet binnen hetzelfde concern? Worden verzekerden die overstappen omdat hun collectieve verzekering vervalt ook meegeteld?
Zie antwoord vraag 1.
Als sinds de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2006 ongeveer 95% van de verzekerden elk jaar gewoon bij hun zorgverzekeraar blijft, ook de voorlopige cijfers van 2012 herbevestigen dit met 94,5%, wat zegt dit dan over de concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt?
In de vraag wordt uitgegaan van een voorlopig overstapcijfer voor 2012 dat overeen komt met dat van vorig jaar. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt die de NZa in juli 2011 heeft gepubliceerd blijkt dat 5,5% van de verzekerden (906 313) in 2011 is ingestroomd bij een andere zorgverzekeraar. Hierbij past de kanttekening dat het niet elk jaar dezelfde groep is die overstapt, waardoor over meerdere jaren een grotere groep dan 5 á 6 % van zorgverzekeraar is gewisseld. Los van de vraag of een overstappercentage in orde van 5 á 6% als hoog of laag moet worden gekwalificeerd wil ik benadrukken dat ook bij een relatief gering aantal overstappers voor de zorgverzekeraars een dreiging van overstappen kan uitgaan; deze groep kan immers groter worden als niet aan hun wensen wordt voldaan. Op deze wijze voelen zorgverzekeraars toch concurrentiedruk.
Hoe beoordeelt u het dat de verzekeraars hun nominale premie jaarlijks tientallen euro’s boven de geraamde premie door VWS vaststellen en het prijsverschil tussen de vier grootste verzekeraars in 2012 slechts 1,75 euro bedraagt, terwijl in 2006 dit verschil in 2006 nog 4 keer zo groot was? Wat zegt dit over de concurrentie tussen verzekeraars en de coördinatiemogelijkheid van prijzen?
Allereerst wil ik het in de vraag opgeroepen beeld nuanceren dat de verzekeraars hun premie altijd tientallen euro’s vaststellen boven het niveau van de door VWS geraamde premies. Uitgaande van de geraamde gemiddelde premie exclusief collectiviteitskortingen, was de werkelijke premie € 45 lager in 2006, € 16 hoger in 2007, € 40 hoger in 2008, € 20 lager in 2009, € 28 hoger in 2010, € 1 hoger in 2011 en € 27 hoger in 2012. Dat de premieverschillen tussen zorgverzekeraars kleiner zijn geworden in de loop der jaren zou zowel verklaard kunnen worden vanuit een theorie van toegenomen concurrentie als vanuit een theorie van afgenomen concurrentie. Het kleiner geworden verschil zegt daarmee op zichzelf ook niets over de coördinatiemogelijkheid van prijzen.
Wat zegt het dat zorgverzekeraars Agis, Achmea, VGZ en Univé allemaal op dezelfde dag dezelfde premie van 108,25 euro bekend maakten? Lijkt hier sprake te zijn van onderlinge coördinatie van prijzen?
Dat Agis en Achmea op dezelfde dag met dezelfde premie kwamen is niet verwonderlijk omdat ze tot hetzelfde verzekeringsconcern behoren. Hetzelfde geldt voor VGZ en Univé. Uit het feit dat beide concerns op dezelfde dag met dezelfde premie komen, kan ik geen eenduidige conclusie trekken. Dat hier sprake zou zijn van onderlinge coördinatie van prijzen is een speculatieve suggestie, die niet op bij mij bekende feiten is gebaseerd.
Bent u het eens met de uitspraak «het is lastig op te treden tegen dit soort zaken. Wij kunnen dit alleen als we bewijs hebben, bijvoorbeeld via verhoren. Verzekeraars weten heel goed dat zij van de wet geen prijsafspraken mogen maken. Maar ze zijn heel handig om het zo te doen dat wij er niet achter komen. Al deze dingen gebeuren vaak in het geniep. Ze zijn slim en innovatief» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in het Parool van december 2011, in reactie op berichtgeving dat er prijsafspraken tussen verzekeraars zouden zijn? Bent u het met de NMa eens dat zorgverzekeraars heel handig zijn om zulke wijze prijsafspraken te maken dat het toezicht op de zorgverzekeraarmarkt hier niet achter komt?
Navraag bij de NMa over deze kwestie heeft de volgende verduidelijking opgeleverd. In het gesprek met de betreffende journalist heeft de NMa de bredere context geschetst over hoe kartelafspraken in het algemeen gemaakt worden. Daarbij is aangegeven dat ondernemingen dit meestal heimelijk doen, om te voorkomen dat de NMa achter de kartelafspraken komt. Deze algemene uitingen zijn in het bewuste artikel ongelukkigerwijs toegeschreven aan het gedrag van zorgverzekeraars. De NMa betreurt dat hierdoor een beeld is geschetst dat zij niet heeft willen oproepen.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van juli 2011 laat zien dat er provincies zijn waar de Herfindahl-Hirsschman Index (HHI) boven de 4000 punten uitkomt, zoals Friesland en Zeeland? Klopt het dat de fusie tussen de zorgverzekeraars Achmea en De Friesland hier nog niet eens in is verwerkt? Klopt het dat de vuistregel is dat concentratie een goede werking van de markt belemmert, indien de HHI hoger is dan 1800 punten, omdat dit wijst op een sterk geconcentreerde markt? Als er in alle provincies sprake is van een HHI hoger dan 1 800, punten en landelijk gezien van 2105 punten, is er in bepaalde provincies dan sprake van economische machtsposities van zorgverzekeraars? Is het u bekend of deze macht wordt gebruikt in onderhandelingen met zorgaanbieders?
Ja, het klopt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van juli 2011 laat zien dat er provincies zijn waar de Herfindahl-Hirsschman Index (HHI) boven de 4 000 punten uitkomt, zoals in Friesland en Zeeland. Het klopt ook dat de fusie tussen de zorgverzekeraars Achmea en De Friesland hier nog niet in is verwerkt. In de zienswijze van de NZa op de fusie Achmea de Friesland heeft de NZa erop gewezen dat er verschillende factoren zijn die een toename van inkoopmacht van Achmea en De Friesland op de zorginkoopmarkt, ook in de provincie Friesland, disciplineren en daarmee voorkomen dat als gevolg van de concentratie de publieke belangen in het geding komen. De factoren die de NZa noemt zijn de concurrentie op de landelijke zorgverzekeringsmarkt, de zorgplicht van de zorgverzekeraar en dat de vertrouwensrelatie tussen zorgaanbieders en verzekerden sterker is dan die tussen zorgverzekeraar en verzekerden.
Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars met een groot marktaandeel misbruik maken van hun positie. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft hiervoor de beleidsregel Aanmerkelijke marktmacht en de handreiking goed contracteren gepubliceerd. De hoogte van de HHI per provincie, zoals weergegeven in de Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van de NZa, kan een eerste indicatie zijn voor de werking van de zorgverzekeringsmarkt. Andere indicaties zijn (de mogelijkheden voor) nieuwe toetreding, waar ik momenteel door de NZa een onderzoek naar laat doen, alsook de mogelijkheden voor verzekerden om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar en de mate waarin zij daarvan in de praktijk gebruik maken.
Waarom worden in de NZa Marktscan Medisch specialistische zorg van december 2011 de marktaandelen per regio Noord, Zuid, West en Oost gepresenteerd, en bijvoorbeeld niet per provincie? Waarom wordt Agis als aparte inkoopcombinatie gezien, terwijl Agis onderdeel is van Achmea? Hoe verandert dit het gepresenteerde beeld? Wat zeggen de kleine relatieve verschillen in marktaandelen over de jaren 2007–2011 die de NZa rapporteert over de concurrentie tussen zorgverzekeraars?
De NZa heeft gekozen voor de indeling in de regio’s Noord, Zuid, West en Oost in verband met de presenteerbaarheid: de vier afbeeldingen per regio zijn overzichtelijker dan twaalf afbeeldingen per provincie. Een weergave van de twaalf provincies biedt ten opzichte van de vier regio’s geen meerwaarde aan informatie. Achmea en Agis worden apart weergegeven omdat er voor beide aparte contractprijzen worden aangeleverd en deze van elkaar kunnen verschillen. Worden de marktaandelen van Achmea en Agis bij elkaar opgeteld, dan ontstaat voor de verschillende regio’s het volgende beeld:
Noord
Oost
West
Zuid
Achmea
A-segment
15,7
15,6
17,2
5,8
B-segment
7,4
6,1
7,4
2,6
Agis
A-segment
2,9
6,3
10,5
0,5
B-segment
1,4
3,0
3,8
0,2
Achmea + Agis
A-segment
18,6
21,9
27,7
6,3
B-segment
8,8
9,1
11,2
2,8
De kleine relatieve verschillen in marktaandelen over de jaren 2007–2011 die de NZa rapporteert over de concurrentie tussen zorgverzekeraars zeggen op zichzelf weinig over of er veel of weinig concurrentie is tussen zorgverzekeraars. Wel geeft het aan dat de marktaandelen redelijk stabiel zijn. Voor een oordeel over concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt moet niet alleen naar verschuiving in marktaandelen worden gekeken, maar onder andere ook naar de mate van switchen of dreiging van switchen (zie het antwoord op vraag 4).
Hoe komt het dat het Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie van de NMa haar leden niet mag adviseren contracten met verzekeraars uit te stellen, terwijl Zorgverzekeraars Nederland (ZN) haar leden wel mag oproepen tot het hanteren van een nulgrens voor 2012, en gezamenlijke afspraken maakt over de bevoorschotting van ziekenhuizen, die zo vertraagd worden dat ze als dwangmiddel kunnen worden gebruikt tijdens de zorginkoop?
De NMa heeft de KNGF nadrukkelijk verzocht om haar leden duidelijk te maken dat zij individueel moeten beslissen om wel of geen contract met de verzekeraar te sluiten. Een oproep van de KNGF aan haar leden om geen contract met de verzekeraar af te sluiten kan als collectieve boycot functioneren en zo de concurrentie tussen fysiotherapeuten beperken. De KNGF heeft in haar gesprek met de NMa aangegeven niet de intentie te hebben gehad de concurrentie te beperken en zich aan de Mededingingswet te willen houden.
De NMa heeft de oproep van ZN beoordeeld als een gezamenlijke interpretatie van de zorgverzekeraars over wat er in het bestuurlijk akkoord over macrogroei is afgesproken. De brief waarin ZN deze interpretatie naar buiten heeft gebracht is geen afspraak tussen verzekeraars om voor ieder individueel ziekenhuis een nullijn te hanteren en heeft ook geen betrekking op de inkoop van afzonderlijke dbc’s.
Waarom mogen zorgaanbieders zich niet verenigen om collectief prijsafspraken met verzekeraars te kunnen maken, terwijl 6 zorgverzekeraars wel collectief onder de Multizorg VRZ inkoopcombinatie mogen inkopen bij zorgaanbieders? Op deze wijze maken zorgverzekeraars DSW, ASR, Eno, Zorg & Zekerheid en ONVZ toch dezelfde prijsafspraken en vermindert de concurrentie tussen deze zorgverzekeraars?
Er is een verschil in beoordeling tussen samenwerking bij inkoop en samenwerking bij verkoop. Zowel voor zorgverzekeraars als voor zorgaanbieders geldt dat er mededingingsrechtelijk gezien meer mogelijkheden zijn voor samenwerking bij de inkoop dan voor samenwerking bij de verkoop.
Het doel van samenwerking bij inkoop is namelijk niet om de onderlinge concurrentie te beperken, maar om de kosten van de in te kopen zorg te verlagen. Zolang verzekeraars op de markt voor verzekeringspolissen met elkaar concurreren, komen kostenvoordelen bij de inkoop via lagere premies aan verzekerden ten goede. Een gezamenlijk optrekken op dit vlak door de zes kleinste zorgverzekeraars heeft dan ook geen beperking van de mededinging op de markt voor polissen tot gevolg. Voor zorgaanbieders geldt evenzeer dat samenwerking bij inkoop, bijvoorbeeld ten aanzien van operatiemateriaal, niet gauw zal leiden tot een beperking van de mededinging.
Waar het collectieve prijsafspraken aan de verkoopzijde betreft, hetzij door zorgaanbieders hetzij door zorgverzekeraars, zal de kopende partij met een onnodig hoge prijs worden geconfronteerd. Zorgaanbieders die prijzen onderling afstemmen beperken daarmee de onderlinge concurrentie en zullen daarom al snel de Mededingingswet overtreden. Ditzelfde geldt wanneer zorgverzekeraars gezamenlijk de hoogte van de premie voor de Nederlandse verzekerden zouden bepalen. Scherp toezicht door de NMa acht ik van groot belang om te voorkomen dat partijen door prijsafspraken de kosten van de zorg onnodig hoog maken.
Als zorgverzekeraar Achmea een aandeel van 77% in de vergelijkingssite Independer neemt, mag deze site zich dan blijven aanprijzen als onafhankelijk en objectief? Wat kunnen de gevolgen voor de concurrentie zijn, als de grootste Nederlandse zorgverzekeraar een organisatie overneemt die de consumenten vertrouwen onafhankelijk en objectief inzicht in de zorgmarkt aan te bieden?
Achmea heeft per 1 januari 2012 inderdaad 77% van de aandelen van de vergelijkingswebsite Independer.nl in handen. Om de objectiviteit te kunnen blijven garanderen, heeft Independer aangegeven een Raad van Toezicht te zullen instellen. Deze raad ziet erop toe dat Independer het belang van de consument voorop blijft stellen, onder meer op het gebied van objectiviteit en privacy. Als bemiddelaar in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient Independer informatie te verstrekken die correct, duidelijk en niet misleidend is. Voor die gevallen waarin Independer adviseert gelden er nadere regels met betrekking tot de kwaliteit en passendheid van het advies. De AFM houdt hier toezicht op. In december 2011 heeft de AFM een nadere toelichting gegeven op de regels waaraan vergelijkingssites zich dienen te houden, om op die manier de informatieverstrekking via deze websites te verbeteren. Ik heb geen signalen ontvangen dat Independer deze regels zou overtreden.