De voedseltekorten bij voedselbanken |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat steeds meer mensen in Nederland te weinig inkomen hebben waardoor zij moeten aankloppen bij de voedselbank voor een voedselpakket en er wachtlijsten zijn ontstaan? Zo nee, bent u bereid om met een nationaal actieplan armoedebestrijding te komen opdat voedselbanken overbodig worden en de armoede in Nederland wordt bestreden?1
Nederland heeft een dynamische arbeidsmarkt en een sociale zekerheid die een inkomen biedt in situaties waarin men tijdelijk niet zelf in de kosten van het levensonderhoud kan voorzien. Onderdeel van de sociale zekerheid is een degelijk vangnet: de bijstand. Met daarnaast regelingen als de bijzondere bijstand, die maatwerk bieden in bijzondere individuele situaties.
Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen zelfstandig zijn en dat ze, als dat even niet lukt, hun positie zodanig verbeteren dat ze het worden. De beste remedie tegen armoede is een baan.
Voedselbanken zijn geen onderdeel van ons sociale zekerheidsstelsel maar een particulier initiatief. Tijdens het AO Armoede en Schuldhulpverlening op 3 november 2011 heb ik ook aangegeven dat dit een particulier initiatief moet blijven. Voedselpakketten zijn een pleister, geen oplossing. Mensen moeten daar niet afhankelijk van worden.
De bijstand en verwante regelingen worden door gemeenten ingezet. Doordat voedselbanken doorverwijzen naar gemeenten kan naar een structurele oplossing worden gezocht zodat mensen in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. SZW stimuleert sinds jaar en dag dat voedselbanken doorverwijzen naar gemeenten. Een nationaal plan is overbodig. Het is van belang de onderliggende problematiek aan te pakken en niet enkel de symptomen te bestrijden.
Staat het kabinet nog steeds achter de uitspraak van minister-president Rutte dat voedselbanken een particulier initiatief zijn en hij derhalve niet in gesprek wenst te gaan met de voedselbanken om te zoeken naar mogelijkheden voor oplossing van het voedselprobleem in Nederland? Zo ja, waarom spreekt de minister-president dan wel met grote particuliere ondernemingen in Davos? Zo nee, gaat u nu dan ook in gesprek met de voedselbank Nederland om tot een nationaal actieplan voedselzekerheid te komen?2
Zie antwoord vraag 1.
Is de tijdelijke overgangsregeling 2012 en 2013 vanuit de Europese Commissie vastgesteld en heeft u conform de wens van een Kamermeerderheid ingespeeld op deze regeling? Zo nee, wanneer verwacht u dat deze regeling wordt vastgesteld en op welke wijze bent u voornemens aan de wens van de Kamer uitvoering te geven?3
De tijdelijke overgangsregeling is nog niet volledig vastgesteld. Het Europees Parlement dient nog in te stemmen. De regeling werkt terug tot en met 1 januari 2012.
Zoals aan u is meegedeeld bij brief ( Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-32, nr. 562) heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gehoor gegeven aan de wens om in te spelen op een overgangsregeling en is in de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december 2011 door Nederland ingestemd met de overgangsregeling.
Nederland zal niet deelnemen aan de overgangsregeling, zoals aan u is bericht bij voornoemde brief. Op 1 februari jl. is de aanmeldingstermijn verstreken. De overgangsregeling is bedoeld om tegemoet te komen aan de verwachtingen in die lidstaten die al jarenlang deelnemen aan het minstbedeeldenprogramma. In Nederland kunnen dergelijke verwachtingen niet bestaan omdat het kabinet al ruim twintig jaar consistent heeft uitgedragen dat Nederland uit overwegingen van subsidiariteit niet deelneemt. Daar komt bij dat de minstbedeeldenregeling complex is en er hoge uitvoering- en controlelasten/-kosten aan verbonden zijn.
Hoeveel euro draagt Nederland bij aan het aangepaste voorstel van de Europese Commissie voor een tweejarige regeling voor de minst bedeelden voor 2012 en 2013?
Het budget is, net zoals in voorgaande jaren, gemaximeerd tot in totaal € 500 miljoen per budgetjaar. Het is niet exact vast te stellen welk aandeel hiervan voor rekening van Nederland komt omdat de middelen voor het programma uit de totale EU-begroting komen. De EU-begroting is samengesteld uit diverse bronnen, waaronder afdrachten van lidstaten, douaneheffingen en specifieke eigen middelen zoals bijvoorbeeld een suikerheffing.
Vermindering van de uitgaven aan wetenschap |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet kort 10 procent op wetenschappelijk onderzoek»?1
Ja.
Wat betekent het begrip «kenniseconomie» volgens u?
Van het begrip kenniseconomie zijn vele definities in omloop. Voor mij is vooral van belang dat kennis bijdraagt aan de versterking van onze economie en meer in het algemeen aan een bloeiende en welvarende samenleving. In een tijd als deze, waarin er een economische crisis heerst, betekent dit vooral de ambitie om met behulp van kennis sterker uit de crisis te komen.
Waarmee verdient Nederland volgens u over 20 of 30 jaar zijn geld? Is deze verdiencapaciteit afhankelijk van kennis en wetenschap?
Op dit moment is moeilijk te voorspellen waarmee Nederland over 20–30 jaar zijn geld verdient. Het is mijn overtuiging dat onze verdiencapaciteit dan in sterke mate afhankelijk zal zijn, net zoals nu overigens, van wetenschappelijke kennis en van het in economische waarde omzetten daarvan. De WRR bereidt momenteel een studie voor over precies deze vraag.
Waarom zou voor wetenschap niet de wetmatigheid «alle waar naar zijn geld» gelden?
Wetenschap biedt antwoord op de grote maatschappelijke uitdagingen (grand challenges), wetenschap is cruciaal voor het individuele welzijn en wetenschap is een belangrijke pijler voor de economie. Bovenal heeft wetenschap een intrinsieke waarde als onderdeel van onze westerse cultuur.
Hoe groot is de verwachte economische schade op lange termijn die voortvloeit uit deze korte termijn-bezuiniging?
Tegenover de teruglopende directe uitgaven van het Rijk voor R&D staat een toename van de indirecte uitgaven. Deze middelen dienen te worden meegewogen om een evenwichtig beeld te kunnen vormen van de intensivering en desintensiveringen van het kabinet op het terrein van kennis en innovatie. De Kamer ontvangt hierover een brief naar aanleiding van het ordedebat op 2 februari jongstleden.
Deelt u de mening dat bezuinigen op wetenschap niet rijmen met de ambities, noch met de economische verwachtingen («kenniseconomie») van ons land en derhalve buitengewoon onverstandig zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
De metallurgische industrie |
|
Roland van Vliet (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aan u gerichte brief van 14 oktober 2011 van de Vereniging Nederlandse Metallurgische Industrie (VNMI)?
Ja.
Is het u bekend dat de Nederlandse metallurgische industrie tot de meest energie-efficiënte ter wereld behoort en dat deze industrie daardoor kan concurreren op de wereldmarkt?
De Nederlandse metallurgische industrie behoort tot de meest energie-efficiënte ter wereld. Overigens zien we wel dat er de laatste jaren in de wereld een aantal nieuwe productiesites is opgezet, die een aanmerkelijk hogere productiecapaciteit hebben dan de Nederlandse bedrijven. In het blad «Metal Bulletin» worden regelmatig artikelen geplaatst over metallurgische bedrijven in bijvoorbeeld de Arabische landen, die twee à drie keer groter zijn dan bedrijven in Nederland en beschikken over de meest moderne systemen, zoals bijvoorbeeld centerpointfeeding.
Deelt u het standpunt dat in tijden van economische teruggang en financiële onzekerheid de Nederlandse overheid zich sterk moet maken om werkgelegenheid in Nederland te behouden? Zo ja, is het u bekend dat vanuit economisch oogpunt de invoering van het emissiehandelsysteem (ETS) het mondiale «level playing field» van de metallurgische industrie ernstig verstoord raakt ten gunste van minder efficiënt producerende metallurgische industrieën buiten Europa? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse overheid heeft doorlopend aandacht voor de werkgelegenheid in Nederland, industriebreed en dus ook in de metallurgische industrie. Bij de opzet van het emissiehandelssysteem is altijd het uitgangspunt geweest dat het systeem niet tot gevolg mag hebben dat bedrijven uit Europa zouden verdwijnen naar landen die geen vergelijkbaar klimaatbeleid zouden voeren (voorkomen van carbon leakage).
Deelt u de mening dat dit «level playing field» sowieso al onder druk staat door het versneld sluiten van zeven kerncentrales in Duitsland, waardoor dit jaar de prijs van elektriciteit in Duitsland en, vanwege de sterke verwevenheid van het netwerk, ook in Nederland sterk is gestegen?
Nee. De aangekondigde sluiting van de kerncentrales in Duitsland heeft kortstondig geleid tot het oplopen van de elektriciteitsprijs op de dagmarkt voor elektriciteit. Na korte tijd heeft zich dit weer hersteld op het oude niveau.
Bent u ermee bekend dat de Europese Commissie begin november 2011 «guidelines» gaat uitbrengen waarin de mogelijkheid geboden wordt om de metallurgische industrie voor ETS te compenseren?
Eind 2011 heeft de Europese Commissie een conceptversie uitgebracht voor «richtsnoeren betreffende staatssteunmaatregelen in het kader van het EU ETS». Daarin wordt onder andere aangegeven welke steun een overheid maximaal mag verlenen aan de energie-intensieve industrie vanaf 2013, wanneer de in begin 2009 overeengekomen wijzigingen in het ETS ingaan. Tot 31 januari 2012 heeft eenieder de mogelijkheid gehad te reageren op dit concept voordat de Europese Commissie overgaat tot definitieve besluitvorming. Definitieve besluitvorming volgt later dit jaar.
Bent u tevens bekend met de verwachting dat met name Duitsland maximaal gebruik zal gaan maken van de compensatiemogelijkheden gegeven in de «guidelines» van de Commissie en dat dit tot een (verdere) verstoring zal leiden in het «level playing field» tussen Nederland enerzijds en andere Europese lidstaten anderzijds? Zo ja, onderkent u de noodzaak om het verstoorde «level playing field», aangaande de metallurgische industrie, te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de verwachting van de metallurgische industrie ten aanzien van Duitsland. De Nederlandse overheid zet zich er voor in dat de «richtsnoeren betreffende staatssteunmaatregelen in het kader van EU ETS» slechts de mogelijkheid creëren om ondernemingen compensatie te verlenen indien zich als gevolg van sterk gestegen CO2-prijzen een reëel risico van carbon leakage voordoet. Een groot aantal lidstaten heeft dezelfde inzet getoond. Ik wacht de uiteindelijke richtsnoeren van de Europese Commissie af. Bij de benutting van de ruimte binnen deze kaders zal Nederland de opstelling van andere landen nadrukkelijk meewegen.
Bent u bereid om uw Europese collega’s op te roepen een vuist te maken tegen dit ETS in de elektriciteitsbranche en te eisen dat dit systeem van tafel gaat? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet onderschrijft de Europese CO2-reductiedoelstelling en is van mening dat het ETS een effectief en efficiënt instrument is om die doelstelling te realiseren, en er is dan ook geen reden om dit instrument af te schaffen.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, is de inzet van de Nederlandse overheid erop gericht dat «de staatssteunmaatregelen in het kader van het EU ETS» alleen de mogelijkheid bieden ondernemingen te compenseren indien er een reëel risico voor carbon leakage is. Het doel is handhaving van het gelijke speelveld in Europa en daartoe voorkomen dat lidstaten door middel van staatssteun de Europese concurrentieverhoudingen kunnen verstoren.
Het schieten van dieren nabij ecoducten |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het doodschieten van dieren door jagers nabij een ecoduct?1
Ja.
Is het waar dat in de nabijheid van ecoducten door jagers geschoten mag worden op overstekende dieren? Zo ja, om welke ecoducten gaat het dan? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid?
Voor zover bij mij bekend, is dat niet het geval. Zie ook het antwoord op Kamervragen over schietkansels bij ecoducten Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2009–2010 nr. 1359. Er is voor zover ik ben geïnformeerd geen sprake van het plaatsen of inrichten van wildkansels en hoogzitten in de directe nabijheid van ecoducten. Het beleid van Staatsbosbeheer is er op gericht dat wildkansels op gepaste afstand (tenminste 500 meter) van de ecoducten worden geplaatst, opdat de functie van het ecoduct, namelijk vrije passage van dieren, behouden blijft. Daarbij is er een rustzone van 10–20 ha rond een ecoduct. Het Gelders Landschap heeft aangegeven dat er geen ecoducten op zijn terreinen zijn.
De provincie Gelderland heeft in haar faunabeheerplan opgenomen dat er geen afschot binnen een straal van minimaal 250 meter van het ecoduct mag plaatsvinden. Er is dus geen aanleiding voor een afschotverbod. Navraag bij deze organisaties leert dat de situatie niet veranderd is.
Kunt u aangeven bij welke ecoducten er een verbinding gecreëerd is tussen voedselarme gebieden (zoals de Veluwe) en voedselrijke landbouwgronden (zoals bij Hierden)? Kunt u aangeven welke maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat dieren die op zoek zijn naar voedsel geschoten worden?
Dat is niet bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bekend. Hier gaan de provincies over.
Kunt u in het geval van ecoduct bij Hierden aangeven of er afspraken zijn over het aantal edelherten en zwijnen dat gedoogd zal worden in het landbouwgebied en wat de plannen zijn met dieren die niet binnen dergelijke afspraken passen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongepast is miljoenen euro’s te investeren in de aanleg van ecoducten om dieren een veilige oversteek te bieden, en die dieren vervolgens door jagers af te laten schieten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een landelijk afschotverbod in te stellen in een ruime zone rond ecoducten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
De bescherming van privacygevoelige gegevens van Nederlandse burgers tegenover de overheid van de Verenigde Staten |
|
Ronald van Raak |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat privacygevoelige informatie van Nederlandse burgers, waar u beiden van vindt dat die niet terecht zou mogen komen bij andere overheden, als gevolg van de Amerikaanse Patriot Act nog steeds in handen kan komen van de overheid van de Verenigde Staten?1
Zoals ik eerder heb geantwoord op vragen van het lid Schouw (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3514) kan niet worden uitgesloten dat Amerikaanse wetgeving een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben door de rechter verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. Dat kan dus ook persoonsgegevens van Nederlandse burgers betreffen.
Is het waar dat aanbieders van clouddiensten, als gevolg van de nieuwe Data Protection Regulation, juridisch kunnen worden aangepakt door de Europese Commissie als zij privacygevoelige informatie van Nederlandse burgers doorspelen aan de Amerikaanse overheid, maar ook sancties kunnen verwachten van diezelfde Amerikaanse overheid als zij dat niet doen?
De Europese Commissie heeft op 25 januari 2012 een voorstel gedaan voor een Verordening op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens, die de huidige Richtlijn moet vervangen. De besprekingen over deze ontwerpverordening in de Raad van Ministers en het Europees Parlement moeten nog aanvangen. Het voorstel houdt, blijkens een van de overwegingen, inderdaad rekening met de omstandigheid dat verplichtingen van buitenlands recht, in de vorm van wetgeving of rechterlijke beslissingen, kunnen leiden tot de verplichting om gegevens naar de overheid van een derde land door te geven. Het is echter nog niet geheel duidelijk welke rechtsgevolgen aan die situatie door de ontwerpverordening worden verbonden. Daarover zal in de onderhandelingen meer duidelijkheid moeten worden verschaft. Los van dit specifieke probleem, blijft het ook in de nieuwe verordening verboden gegevens zonder adequate rechtsgrondslag naar een derde land door te geven, waar geen passend niveau van gegevensbescherming bestaat. Bij overtreding van dat voorschrift is het niet de Europese Commissie maar het College bescherming persoonsgegevens dat handhavend kan optreden. Wie in de Verenigde Staten een rechterlijk bevel niet uitvoert of de wet niet naleeft, moet rekening houden met het opleggen van sancties.
Deelt u de opvatting dat aanbieders van clouddiensten, zoals Google, Microsoft en Oracle, hierdoor in een onmogelijke positie komen? Welke overwegingen spelen daarbij voor u een rol?
Het kan, onder omstandigheden, voorkomen dat een bedrijf gevestigd in een derde land krachtens de wet of krachtens een rechterlijke uitspraak verplicht wordt informatie, waaronder begrepen persoonsgegevens, waarover het de beschikking heeft aan de autoriteiten te verstrekken, ook als die gegevens zich in de Europese Unie bevinden, en dat bedrijf de beschikking over die gegevens heeft. Het betrokken bedrijf zal zich dan moeten afvragen of voor de doorgifte van de gegevens uit de Europese Unie een rechtsgrondslag valt aan te wijzen in de richtlijn 95/46/EG en de toepasselijke nationale wettelijke voorschriften. Het is niet per definitie zo dat een bedrijf in een onmogelijke positie komt te verkeren. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welke rechtsgrondslag in het derde land wordt ingeroepen voor de vordering van de gegevens en welke rechtsgrondslag in het Europese en nationale recht kan worden ingeroepen om de doorgifte te rechtvaardigen. Het is dus inderdaad raadzaam dat een bedrijf goed analyseert of die rechtsgrondslag aanwezig is. Dat geldt overigens in zijn algemeenheid bij alle andere vormen van doorgifte van gegevens uit de Europese Unie naar een derde land.
Overigens ben ik van mening dat het probleem dat voor burgers en bedrijven voortvloeit uit conflicterende jurisdicties beter door middel van algemene regelingen kan worden opgelost dan met maatwerk in ieder afzonderlijk geval. Ik verwijs in dit verband ook naar het antwoord op vragen 6 en 7.
Wat is uw opvatting over de opmerking van de woordvoerder van Eurocommissaris Reding, dat het aan de bedrijven zelf is om de «juridische situatie te analyseren» en te besluiten hoe te reageren op een dergelijk Amerikaans verzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom laat u de bescherming van privacygevoelige informatie van Nederlandse burgers over aan commerciële aanbieders van clouddiensten, die binnen de huidige verhoudingen niet kunnen voldoen aan de eisen van zowel de Verenigde Staten als die van de Europese Unie?
Aanbieders van clouddiensten die gegevens verwerken in de Europese Unie zijn gebonden aan de voorschriften van richtlijn 95/46/EG en de ter uitvoering daarvan vastgestelde nationale wettelijke regelingen. Die regelingen bieden een behoorlijk niveau van gegevensbescherming, ook waar het gaat om de doorgifte van gegevens aan derde landen.
Deelt u de mening dat u uiteindelijk verantwoordelijk bent voor de bescherming van privacygevoelige informatie van Nederlandse burgers?
Zoals ik heb gemeld in antwoord op eerdere vragen van het lid Schouw (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3514) ligt het in de eerste plaats op de weg van de Europese Commissie om hier in overleg met de Amerikaanse autoriteiten een oplossing voor te vinden. De Europese Commissie heeft daartoe nu ook een voorstel gedaan. Ik zie uit naar de discussie daarover in de Raad en met de Commissie en het Europees Parlement.
Specifiek over de vraag welke consequenties de wetgeving van de Verenigde Staten heeft voor persoonsgegevens die aan de Staat toebehoren zal de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer over circa zes weken per brief nader informeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat privacygevoelige informatie van Nederlandse burgers in handen van aanbieders van clouddiensten niet wordt doorgegeven aan andere overheden?
Zie antwoord vraag 6.
De berichtgeving omtrent de grimmige sfeer op de inloopavond over plannen m.b.t. intensivering van het goederenvervoer in Bathmen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Inloopavond Bathmen ontaardt in chaos» en/of andere vergelijkbare berichten?1
Ja. Die berichten betreffen een inloopavond in Bathmen op 31 januari 2012 waar bewoners in de gelegenheid werden gesteld om hun vragen beantwoord te krijgen over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS). De inloopavond was door ProRail en IenM georganiseerd bij de start van het aan de Tweede Kamer toegezegde milieu-effecten-onderzoek (MER) van de goederenroutering in Oost Nederland. In dat milieu-effecten-onderzoek worden vier route-varianten onderzocht voor de route die extra goederentreinen tussen Zutphen en Hengelo moeten gaan volgen vanaf 2020.
Is het waar dat de avond in Bathmen chaotisch verliep en dat medewerkers van uw ministerie nauwelijks in staat waren vragen te beantwoorden van bezorgde Bathmenaren?
Bij de inloopavond in Bathmen op 31 januari 2012 waren 22 medewerkers van mijn ministerie en van ProRail aanwezig om vragen te beantwoorden over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) in en langs Bathmen. Voor deze opzet met inloopavonden is gekozen om in gespreksvorm specifieke en soms persoonlijke vragen te kunnen beantwoorden van bewoners. Door de grote drukte aan het begin van de avond te Bathmen was het gedurende een beperkte tijd niet mogelijk om tegelijkertijd alle vragen van alle aanwezigen te beantwoorden, waarop een deel van de bewoners weer weg ging. Ik betreur het dat daardoor niet ieders vragen beantwoord konden worden. Naar schatting zijn gedurende de hele avond de vragen van ruim 400 van de circa 600 bezoekende bewoners beantwoord.
Hoe gaat u zorgen voor een correcte inventarisatie, verzameling en beantwoording van de vragen en opmerkingen van de Bathmenaren?
Op maandag 12 maart 2012 wordt nog een extra informatie-avond gehouden in Bathmen. Voorts staan voor alle bewoners langs de spoorlijnen in Oost Nederland, waar het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) aan de orde is, de PHS-website van ProRail en de PHS-website van de Rijksoverheid ter beschikking om antwoord op vragen te vinden2. Tevens is daar het adres te vinden waarheen men zogenaamde «zienswijzen» (inspraak) kan insturen met opmerkingen inzake de aanpak van het MER-onderzoek, zoals gepubliceerd in de ontwerp Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor de MER.
Tijdens de inloopavond In Bathmen zijn de bewoners, die op het drukke moment aan het begin van de avond niet allemaal geholpen konden worden, op deze mogelijkheden gewezen. De bewoners hebben tijdens de inloopavond ook de gelegenheid gekregen om hun vragen schriftelijk achter te laten zodat deze later alsnog beantwoord konden worden.
Welke resterende alternatieve manieren ziet u als mogelijkheid voor Bathmenaren om zorgen kenbaar te maken?
Voorafgaand aan de inloopavond in Bathmen heeft overleg plaatsgevonden tussen het bestuur van de Belangenvereniging Bathmen en projectmedewerkers van IenM en ProRail; in dat overleg zijn de zorgen van de Bathmenaren uitgebreid besproken. De Belangenvereniging heeft op 6 maart 2012 een eigen informatieavond georganiseerd; van het aanbod van mijn medewerkers, om tijdens die bijeenkomst informatie te geven over het project, heeft de Belangenvereniging geen gebruik willen maken. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Het verlies van vertrouwen van het onderwijsveld in de bewindspersoon |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het nieuws dat 78% van de leraren en directeuren in het basisonderwijs geen vertrouwen in u heeft en dit percentage in het voortgezet onderwijs zelfs is opgelopen tot maar liefst 94%?1
Ik heb kennisgenomen van de uitkomsten van het onderzoek. Het is helder dat sommige maatregelen die ik neem, mede in het licht van de huidige financiële omstandigheden, als moeilijk ervaren worden. Hierover ben en blijf ik continu in gesprek met het onderwijsveld, want wij streven een gezamenlijk doel na: goed onderwijs voor al onze leerlingen.
Hoe wilt u met de uitkomsten van dit onderzoek omgaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent het voor de effectiviteit van uw beleid dat u al zo relatief kort na uw aantreden als minister, het onderwijsveld zoveel vertrouwen in u heeft verloren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan om vertrouwen in het onderwijsveld te herwinnen, door voorgenomen ingrepen die het onderwijsveld als achteruitgang ervaart, te heroverwegen? Zo ja, welke ingrepen betreft het? Zo neen, hoe wilt u het vertrouwen dan terugwinnen?
Zie antwoord vraag 1.
Het feit dat de 99 procent van het kippevlees in de supermarkt besmet is met ESBL-producerende bacteriën |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «99 procent kippenvlees in supermarkt besmet»?1
Ja
Vindt u het acceptabel dat een zo groot deel van de in de supermarkt aangeboden kip besmet is met Extended Spectrum Beta-Lactamase (ESBL) producerende bacteriën? Zo ja, waarom? Zo nee, welke plannen heeft u om het aantal besmette producten terug te brengen, op welke termijn en in welke mate?
Ik erken dit probleem en ik acht dit een zeer ongewenste situatie. Het is de verantwoordelijkheid van de sector om de nodige maatregelen te nemen om het aantal besmette pluimveeproducten terug te brengen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid zet ik me ook in om dit doel te bereiken. Met betrekking tot antibioticaresistentie verwijs ik u naar de reductiedoelstellingen zoals geformuleerd in Kamerbrief (Kamerstuk 29 683 nr. 65) en naar de reactie van mij en de Staatssecretaris van EL&I op het Gezondheidsraadadvies (Kamerstuk 29 683, nr. 104). Met betrekking tot Campylobacter heb ik een convenant afgesloten met Nepluvi (Vereniging van de Nederlandse pluimveeverwerkende industrie) met als doel dat de sector het aantal hoog besmette kipkarkassen sterk vermindert.
Naar aanleiding van de toezegging van 1996 heeft de overheid in de laatste jaren verschillende acties uitgevoerd.
In 2001 is het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen gewijzigd met de invoering van een verplichte vermelding op de verpakking van pluimveevlees die aan de consument wordt verkocht of afgeleverd: «Let op, geef schadelijke bacteriën geen kans. Zorg daarom dat deze bacteriën niet via de verpakking, uw handen of het keukengerei in uw eten terechtkomen. Maak dit vlees door en door gaar om deze bacteriën uit te schakelen.»
Later is in 2005 een voorstel voor een Nederlands verbod op het verhandelen van besmet pluimveevlees aan de consument aan de Europese Commissie en de Lidstaten genotificeerd. Deze is echter door de Europese Commissie afgewezen vanwege onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing voor een dergelijke intracommunautaire maatregel.
De maatregelen die in de afgelopen 15 jaar zijn genomen hebben voornamelijk een gunstig effect gehad op de beheersing van de Salmonellabesmetting (deze is van 16,3% in 2001 tot 4,1% in 2010 teruggedrongen, zie rapport Staat van de Zoönosen, te downloaden bij http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/330291007.html.)
Ondanks alle inspanningen stel ik vast dat pluimveevlees ook nu nog steeds risico’s oplevert voor de consument. Ik beraad mij daarom op aanvullende maatregelen ten aanzien van Campylobacter en streef ernaar nog voor het eind van dit jaar met concrete voorstellen te komen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de toezegging van het kabinet uit 1996 om te komen tot een totaalverbod op de verkoop van besmette kipproducten?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat 15 jaar nadat het kabinet heeft toegezegd te streven naar een absoluut verbod op besmette kipproducten nu sprake is van een besmettingspercentage van 99%?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe hoog het besmettingspercentage van kipproducten ligt in andere EU- landen? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord, en aangeven waardoor eventuele verschillen veroorzaakt en/of verklaard worden?
In 2008 is in opdracht van de Europese Commissie in de Europese lidstaten onderzocht wat de besmettingsgraad van pluimveevlees met Campylobacter direct na slachten was. Uit dit onderzoek bleek dat in de EU gemiddeld 75,8% van de pluimveekarkassen besmet waren met Campylobacter. Er werden echter grote verschillen tussen de lidstaten waargenomen. De laagste besmettingspercentages werden gevonden in de Scandinavische landen (5–15%). In een aantal zuidelijke lidstaten werd een besmettingspercentage van boven 90% gevonden. In Nederland was het besmettingspercentage met 38% duidelijk onder het
Europese gemiddelde. Overigens was er ook een duidelijke seizoensvariatie te zien. In de zomermaanden was de besmettingsgraad het hoogst.
Nauwkeurige gegevens over het voorkomen van ESBL’s in pluimveevlees in andere landen ontbreken grotendeels. De Denen rapporteren in DANMAP 2010 dat lokaal geproduceerd pluimveevlees 8.6% positief is t.o.v. 50% van het geïmporteerde pluimveevlees. Rund- en varkensvlees is in 0.8 tot 2.8% positief. Recent werd in Duitsland een klein onderzoek gepresenteerd waarin 50% van de 20 onderzochte pluimveevleesproducten positief waren. Er zijn verschillende rapportages van ESBL-besmet pluimveevlees van Zuid-Amerikaanse origine zonder concrete prevalentiegegevens.
Vanwege het ontbreken van een Europees geharmoniseerd monitoringssyteem voor ESBL’s zijn de gemeten resultaten niet goed met elkaar te vergelijken.
Kunt u aangeven hoeveel mensen jaarlijks sterven ten gevolge van besmette kipproducten, hoeveel van de sterfgevallen kunnen worden toegeschreven aan ESBL-producerende bacteriën en hoe zich dit aantal in de afgelopen 10 jaar heeft ontwikkeld?
Het RIVM presenteert jaarlijks een schatting van het aantal sterfgevallen dat wordt toegeschreven aan besmet voedsel3. In 2009 zijn naar schatting 76 mensen overleden ten gevolge van besmet voedsel. Daarvan worden 14 sterfgevallen toegeschreven aan pluimveevlees. Precieze gegevens over het verloop van het aantal sterfgevallen over de jaren zijn niet beschikbaar. Aangenomen wordt dat dit gelijke tred houdt met het aantal gerapporteerde ziektegevallen.
In deze schattingen zijn de gevolgen van ESBL-besmettingen niet opgenomen. Op basis van ISIS data4 is bekend dat er een significante toename is van urineweginfecties veroorzaakt door ESBLs en van het aantal mensen met een bloedvergiftiging veroorzaakt door ESBLs. De ESBL-producerende bacteriën komen pas sinds ongeveer 2004 in ziekenhuizen voor. De aantallen nemen sindsdien toe. In het onderzoek van Leverstein et al. (2011)5 uitgevoerd in 2009 is op basis van extrapolatie geschat dat in de studieperiode van februari tot mei 2009 er in Nederlandse ziekenhuizen tussen de 2 en 16 patiënten waren met een pluimvee geassocieerde ESBL-bacteriemie. Gegevens over mortaliteit ontbraken. Dit onderzoek schatte de bijdrage van met ESBL besmette kip- of pluimveevlees aan de humane klinische infecties in op 11–35% afhankelijk van het detailniveau van de genetische analyses. De bron voor de overige infecties zal grotendeels de mens zelf zijn, en deels is dit onbekend.
Deelt u de mening dat als er jaarlijks tientallen mensen sterven aan een bloedvergiftiging door ESBL-producerende E.coli3, consumenten moeten worden gewaarschuwd voor dit gevaar bij de aanschaf van met deze bacteriën besmette producten? Zo ja, wat gaat u doen om mensen op dit risico te wijzen?
Bij het RIVM is bekend dat er jaarlijks tientallen mensen sterven met een bloedvergiftiging veroorzaakt door E. coli, waarbij het aandeel ESBL-producerende E. coli niet precies bekend is. Het is niet bekend of mensen vaker sterven met een bloedvergiftiging veroorzaakt door ESBL-producerende E. coli of door een niet-ESBL-producerende E. coli. Contact met of besmetting door ESBL-gecontamineerde producten is geen direct risico voor een consument en de relatie tussen dragerschap in de open populatie en bacteriemieën in ziekenhuizen is uiterst complex en indirect. Binnenkort zal het UMCU (Universitaire Medisch Centrum Utrecht) een studie starten waarin deze vraag zal worden onderzocht.
ESBL-producerende bacteriën worden op vers pluimveevlees vaker gevonden dan op andere vleessoorten. Goede keukenhygiëne is belangrijk om besmettingen met ESBL’s door gecontamineerd pluimveevlees te voorkomen wat ook onderdeel was van het advies van het deskundigenberaad van maart 20107 en van het RIVM8. De consument dient daarom te worden gewaarschuwd voor de potentiële risico’s van pluimveevlees en te worden gewezen op de maatregelen die zij zelf kunnen nemen om te voorkomen dat zij met een ESBL-producerende bacterie worden besmet. Omdat bacteriële besmetting via pluimveevlees al langer als een volksgezondheidsrisico bekend is, stelt de Warenwet een waarschuwing op de verpakking van pluimveevlees verplicht (zie mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4).
Is er al meer duidelijkheid over het relatieve belang van de verschillende routes die een rol spelen in de verspreiding van ESBL-genen naar de darmflora van mensen? Zo nee, waarom is dit nog niet onderzocht?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven is er weinig bekend over de precieze bijdrage van mogelijke bronnen aan het voorkomen van ESBL-producerende bacteriën of de genen naar de mens. De overdracht van ESBL-genen kan op veel manieren plaats vinden van mens naar mens, via het milieu, door direct contact met dieren en via ons voedsel. Het kwantificeren van de bijdrage van al deze bronnen is erg ingewikkeld, mede doordat de ESBL-genen erg variabel en dynamisch van aard zijn. Door de overdraagbaarheid via plasmiden zijn de verspreidingsmogelijkheden eigenlijk onbegrensd.
In de in het antwoord van vraag 6 aangehaalde studie van Leverstein et al (2011) is beschreven dat ongeveer 1/5 van ESBL aangetroffen in klinisch materiaal bij mensen waarschijnlijk veroorzaakt is door contact met of consumptie van pluimvee(vlees)9. Pluimveevlees is dus slechts één van de mogelijke bonnen Daarnaast lijkt een klein percentage (<10%) het gevolg te zijn van verspreiding binnen zorginstellingen. Om een goed beeld te krijgen van het relatieve belang van de verschillende routes is nader onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is gecompliceerd omdat de verspreiding niet alleen gekoppeld is aan bepaalde bacteriestammen maar ook genoverdracht tussen bacteriën een belangrijke rol speelt. Dergelijk onderzoek vindt onder andere plaats bij het RIVM.
Bent u bereid onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een spoedig in te voeren wettelijk verbod op de verkoop van besmette kipproducten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Voor het antwoord hierop verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4.
De artikelen 'Regeringsstad zonder internationale trein' en 'Hedwige-conflict kwelt Loodswezen' |
|
Richard de Mos (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Regeringsstad zonder internationale trein»1 en «Hedwige-conflict kwelt Loodswezen»?2
Ja.
Wat is de huidige status van de uitvoering van de afspraken met België over het traject Den Haag – Brussel van de HSL-Zuid en van de levering en financiering van materieel in dit kader?
De voormalig Belgische Minister Vervotte heeft na aandringen van mij in een tweetal gesprekken verzekerd dat België uitvoering zal geven aan de gemaakte afspraken en dat NMBS opdracht heeft gekregen zijn medewerking daaraan te verlenen en het benodigde materieel te bestellen. Op 26 januari jl. heeft de Belgische NMBS-vertegenwoordiger tijdens het rondetafelgesprek met de Kamercommissie voor Infrastructuur en Milieu echter laten weten dat NMBS niet het benodigde treinstel heeft besteld. Op korte termijn heb ik een overleg met mijn Belgische collega minister Magnette, waarin de uitvoering van deze afspraken zal worden besproken. Ik kan helaas nu niet op dit gesprek vooruitlopen.
Bent u van mening dat Nederland een heel schappelijk alternatief voor de Hedwigepolder op tafel heeft neergelegd en dat daar geen millimeter van moet worden afgeweken? Zo nee, waarom niet?
Met het kabinetsbesluit van 17 juni 2011 over natuurherstel in de Westerschelde komt Nederland zijn verplichtingen in het kader van de Europese regelgeving na. Ontpoldering van de Hedwigepolder is daarbij niet meer aan de orde. De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft u hierover recent uitvoerig per brief van 20 januari 2012 geïnformeerd (Tweede Kamer, 2011–2012, 32 670, nr. 32).
Klopt het dat het Nederlandse loodswezen voor miljoenen het schip ingaat omdat België weigert om loodsgelden uit te betalen en zo ja, wat gaat u doen om die gelden binnen te halen?
Het Nederlands loodswezen heeft over de jaren 2009 en 2010 een exploitatietekort in de beloodsing van de Scheldevaart van ca. € 9 miljoen. Over de verrekening van exploitatietekorten zijn in 2008 overeenkomsten gesloten tussen het Nederlands loodswezen en de Vlaamse overheid. Over de uitleg van de overeenkomsten bestaat een geschil tussen het Nederlands loodswezen en de Vlaamse overheid waardoor er nog geen verrekening heeft plaatsgevonden. Conform de overeenkomsten hebben beide partijen het geschil voorgelegd voor bindende arbitrage.
Alhoewel de Nederlandse overheid geen partij is in het geschil, ga ik het geschil onder de aandacht brengen bij mijn Vlaamse collega. Ik ben namelijk verantwoordelijk, samen met mijn Vlaamse collega, voor het nautisch beheer in het Scheldegebied.
Het teruglopende aantal aanmeldingen voor pedagogische opleidingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de HBO-raad «Studentenaantallen HBO 2011–2012»?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het aantal studenten op pedagogische opleidingen in één jaar tijd met 7,8% is gedaald, mede in het licht van het verwachte tekort aan leraren vanaf 2017?1
De daling van de instroom in de pedagogische opleidingen wordt vooral veroorzaakt door een daling van de instroom in de lerarenopleiding basisonderwijs (pabo). Daar bedraagt de daling ruim 8 procent. Uit de cijfers van de HBO-Raad blijkt dat vooral de instroom vanuit het mbo naar de pabo flink is gedaald. Het aantal studenten met vwo als vooropleiding is ongeveer gelijk gebleven. Dat betekent dat het gemiddelde opleidingsniveau van startende studenten op de pabo omhoog is gegaan.
Overigens wil een daling van de instroom niet zeggen dat er over vier jaar ook veel minder studenten van de pabo komen. Onder de studenten die op basis van een mbo-getuigschrift tot de pabo zijn toegelaten, zijn relatief meer uitvallers dan onder de andere studenten. Zij behalen relatief minder vaak hun lesbevoegdheid dan studenten met een andere vooropleiding.
In het licht van de tekorten lijkt een daling van de instroom in de opleiding voor leraren basisonderwijs niet problematisch.
Welke initiatieven worden er ondernomen om de instroom op de PABO2 en lerarenopleidingen te verhogen?
Sinds enkele jaren is het voor studenten met een VWO vooropleiding mogelijk om tegelijk een WO-bachelor (veelal pedagogiek of onderwijskunde) en de opleiding voor leraren basisonderwijs te volgen. Universiteiten en hogescholen werken daarin samen.
Voor verhoging van de instroom in de pabo zijn verder geen specifieke maatregelen voorzien. Dergelijke maatregelen zijn voor de korte termijn ook niet nodig om te voorzien in voldoende leraren.
De afgelopen jaren zijn er steeds meer alternatieve opleidingsroutes gekomen om leraar te worden in het voortgezet onderwijs, zoals bijvoorbeeld de educatieve minor als onderdeel van een universitaire vakbachelor, het programma Eerst de Klas, de kopopleiding en het zij-instroomtraject. Met deze routes wordt het aantal potentiële leraren vergroot. Daarnaast is het voornemen om een educatieve minor in hbo-bacheloropleidingen te introduceren. Daartoe wordt de komende periode een aantal experimenten opgezet specifiek voor de sector Techniek.
Welk signaal is er uitgegaan van het feit dat de eerste bezuinigingsmaatregel van dit kabinet de nullijn voor lerarensalarissen was?
De nullijn voor overheid en onderwijs is een maatregel die is genomen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Het vorige kabinet heeft besloten tot een nullijn in 2010, het huidige kabinet besloot om ook in 2011 geen kabinetsbijdrage voor de loonontwikkeling uit te keren. Tegelijkertijd zijn in deze periode op basis van het Actieplan LeerKracht maatregelen van kracht die het carrièreperspectief van leraren verbeteren, zoals de inkorting van carrièrelijnen en het versterken van de functiemix. De keuze van jongeren voor een opleiding is afhankelijk van verschillende factoren en omstandigheden. Het is daarom lastig te voorspellen welke invloed deze maatregelen hebben op de besluitvorming van (potentiële) studenten om al dan niet aan een lerarenopleiding te beginnen.
Bent u bereid om de groeiende groep studenten aan lerarenopleidingen die al een opleiding in het hoger onderwijs achter de rug hebben, vrij te stellen van het veel hogere collegegeld voor een tweede studie?
Voor het volgen van een tweede studie zijn er verschillende mogelijkheden.
In het hoger onderwijs geldt dat iedereen recht heeft om tegen wettelijk collegegeld één bekostigde bachelor en één bekostigde master te volgen. Een student die een bacheloropleiding tot leraar heeft afgerond in het hbo kan dus tegen wettelijk collegegeld een masteropleiding volgen.
Een student die als tweede studie een opleiding volgt in de sector onderwijs of gezondheidszorg, en daar nog geen diploma in behaald heeft, betaalt ook het wettelijk collegegeld. Dit geldt voor een inschrijving voor een bacheloropleiding onderwijs als nog niet eerder een bachelor onderwijs of zorg behaald is en een inschrijving voor een masteropleiding als nog niet eerder een master onderwijs of zorg behaald is. Hierdoor zie ik geen aanleiding om studenten aan lerarenopleidingen vrij te stellen van het collegegeld voor een tweede studie.
Als een student al een opleiding in de sector onderwijs gevolgd heeft en een tweede studie gaat volgen, geldt het instellingscollegegeld. Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. De instelling kan daarbij differentiëren naar groepen van opleidingen en studenten. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht inzake het instellingsbeleid op dit punt. Het instellingscollegegeld kan ook een laag bedrag zijn, met een minimum van de hoogte van het wettelijk collegegeld. De collegegeldsystematiek hoeft er niet toe te leiden dat een student op hoge kosten wordt gejaagd. Voor het instellingscollegegeld kan hij/zij een beroep doen op fiscale voorzieningen zoals de scholingsaftrek. Verder kunnen zittende leraren een beroep doen op de Lerarenbeurs als zij aan de voorwaarden voldoen.
Bent u bereid de groep studenten aan een pedagogische opleiding die ondertussen al werkzaam zijn, in het onderwijs of daarbuiten, vrij te stellen van de langstudeerdersboete?
Neen. De langstudeerdermaatregel geldt voor alle studenten in het hoger onderwijs.
Hoe gaat u, als u vasthoudt aan alle bezuinigingen en boetes, studenten motiveren tot een carrière in het onderwijs?
Naast de maatregelen uit het actieplan Leraar 2020 – een krachtig beroep! zet het kabinet de maatregelen voort uit het actieplan Leerkracht. De extra investeringen uit dit actieplan bedragen in 2012 770 miljoen euro, waarvan bijna 600 miljoen betrekking heeft op beloning. Met de extra middelen voor de versterking van de functiemix kunnen schoolbesturen meer leraren promoveren naar hogere leraarsfuncties met een bijbehorende beloning. Door het creëren van meer loopbaanmogelijkheden voor leraren wordt het beroep aantrekkelijker.
Het toelatingsbeleid van een scholengemeenschap door leerlingen met een havo-advies af te wijzen |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe zou u het vinden als een substantieel deel van de scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland een toelatingsbeleid zou gaan hanteren zoals dit geschiedt bij het Amsterdamse St. Nicolaaslyceum, nu u stelt dat het niet aan u is om over toelatingsbeslissingen van scholen te oordelen? Wat zou het in het bijzonder voor leerlingen met een havo-advies betekenen wanneer zij bij een belangrijk deel van de havo-scholen worden afgewezen?
Ik zou dat geen wenselijke ontwikkeling vinden maar verwacht niet dat dit zich gaat voordoen. Bij de toelating tot mavo, havo en vwo is de ontvangende school – naast de CITO-score en het onderwijskundig rapport van de directeur van de basisschool – verplicht een onderzoek te doen naar de geschiktheid van de kandidaat-leerling voor het volgen van het onderwijs waarvoor toelating wordt gevraagd.
Als de school dit zorgvuldig doet komen leraren en leerlingen nagenoeg niet voor verrassingen te staan in de vervolgjaren. En via maatwerk kan ook het maximale worden bereikt bij de grensgevallen.
Hoe verhoudt het afwijzen van leerlingen met een havo-advies voor een havo-opleiding zich tot het maatwerk dat wij van scholen mogen verwachten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Zijn de vrijwillige afspraken die schoolbesturen in Amsterdam in de Amsterdamse Kernprocedure hebben vastgelegd, en waarop het Nicolaaslyceum nu inbreuk maakt met haar toelatingsbeleid, geen regels waaraan ook deze scholengemeenschap zich civielrechtelijk heeft gebonden?
Nee. Het St. Nicolaaslyceum heeft zich niet verbonden aan de Amsterdamse Kernprocedure.
Betekent uw mening dat leerlingen recht hebben op het onderwijs dat bij hen past, dat u gaat ingrijpen zodra leerlingen met een havo-advies in bepaalde gebieden van Nederland niet langer een havo-school kunnen vinden die hen toelaat? Zo neen, betekent dit dan dat u zomaar een vrijblijvende mening heeft geponeerd?
Ik vind het zoals eerder vermeld geen wenselijke ontwikkeling. Wanneer de situatie die u schetst zich gaat voordoen – al verwacht ik dat niet – dan zal ik in overleg treden met de PO- en de VO-sector.
De uitzending van Pownews aangaande bouwvakkers die ondanks lage temperaturen moeten doorwerken |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat werknemers in de bouw ondanks een gevoelstemperatuur lager dan -6 graden toch blijven werken?1
Dat is een zaak van de cao-partijen die hier afspraken over hebben gemaakt.
Bent u van mening dat doorwerken beneden een gevoegtemperatuur van – 6 graden Celsius risico’s voor de gezondheid van werknemers met zich meebrengt?
Het Arbobesluit schrijft in artikel 6.1 voor dat de temperatuur op de arbeidsplaats geen schade aan de gezondheid van de werknemers mag veroorzaken. Bij welke lage temperatuur schade optreedt, is niet precies te zeggen. Dat hangt af van de specifieke omstandigheden van de werksituatie, de genomen beschermingsmaatregelen en de belastbaarheid van de werknemer.
Het is de verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer om voor een werksituatie te bepalen of er kans is op gezondheidsschade door koude en daarop afgestemde maatregelen te nemen.
Bent u bereid om na te gaan of de werknemer die in Rotterdam ontslagen zou zijn omdat hij naar huis ging vanwege de kou inmiddels zijn baan weer terug heeft? Zo ja, wat is de stand van zake op dit moment? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om me uit te laten over individuele situaties. Ik heb overigens uit media-berichten begrepen dat een dreiging met ontslag om reden van het staken van werkzaamheden vanwege de kou, mede dankzij bemiddeling van FNV Bouw & Infra, ingetrokken is.
Op welke wijze gaat u zorgdragen voor naleving van de cao-afspraak aangaande vorstverlet?
De totstandkoming en de inhoud van cao’s is de verantwoordelijkheid van werkgevers, werknemers en hun organisaties. In het verlengde daarvan valt ook het toezicht op de naleving van cao’s volledig onder de eigen verantwoordelijkheid van cao-partijen. Naleving van een cao kan door cao-partijen via de civiele rechter worden afgedwongen. Ook individuele werknemers die aan de cao gebonden zijn kunnen zich tot de rechter wenden om naleving van de cao af te dwingen en kunnen indien gewenst een vakbond inschakelen. Daarnaast kunnen cao-partijen de Inspectie SZW vragen een onderzoek in te stellen naar de naleving van een algemeen bindend verklaarde cao, ter ondersteuning van de privaatrechtelijke handhaving.
In geval een klacht wordt ingediend bij de Inspectie kan deze een onderzoek instellen en toetsen aan de wet (Arbobesluit artikel 6.1). De Inspectie toetst in deze gevallen dus niet aan cao-afspraken.
Bent u van mening dat de vorstverlet regeling voor werkgevers een te grote financiële last kan zijn? Zo ja, welke mogelijke oplossingen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Cao-partijen in de bouw hebben zelf de vorstverletregeling opgesteld en zullen de financiële lasten daarbij hebben betrokken. Na een eigen risico periode van 22 vorstdagen is een beroep op de zogenoemde onwerkbaar weer regeling van de WW mogelijk. Ik meen dat een dergelijke eigen risico periode legitiem is. Het niet kunnen werken als gevolg van winterse omstandigheden behoort tot het normale ondernemersrisico. Dat is alleen niet het geval bij (in Nederland ongebruikelijke) langdurige vorstperioden als gevolg waarvan de arbeid niet kan worden verricht.
Deelt u de zorgen dat, gezien de afname van de hoeveelheid werk in de bouw en de financiële positie van een aantal bouwbedrijven, het naleven van de cao-afspraak aangaande vorstverlet onder druk kan komen te staan?
De totstandkoming en de naleving van cao-afspraken, bijvoorbeeld aangaande vorstverlet, zijn de verantwoordelijkheid van cao-partijen. Ik heb niet de indruk dat het naleven van deze afspraken onder druk staat.
Het beleggen van 'overtollig' geld van de provincie Noord-Holland |
|
André Elissen (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Provincie Noord-Holland gaat weer «beleggen»?1
Ja.
Is het waar dat de provincie Noord-Holland haar «overtollige» geld nu bij private instellingen gaat beleggen?
Navraag bij Noord-Holland leert dat de provincie een deel van haar middelen die in relatie staan met het Nazorgfonds onderbrengt bij private instellingen. Het Nazorgfonds Noord-Holland is een aparte entiteit. Het doel van het wettelijke «Nazorgfonds gesloten stortplaatsen Noord-Holland» (verder: Nazorgfonds) is om tijdens de periode van exploitatie van een stortplaats in de provincie Noord-Holland een zodanig bedrag bijeen te brengen om na sluiting van de stortplaats eeuwigdurend in het beheer te kunnen voorzien. Dit bedrag wordt het doelvermogen genoemd. Daartoe wordt tijdens de exploitatieperiode een heffing aan de exploitant van de stortplaats opgelegd en worden de gelden waarover het fonds beschikt met een toereikend rendement op lange termijn uitgezet. Bij het vaststellen van de hoogte van de noodzakelijke heffing wordt gerekend met een jaarlijks rendement (rekenrente) van 5%. Dit percentage is door Provinciale Staten vastgesteld. Het financieel beheer van het Fonds moet er daarom zowel vóór als na de sluiting van de stortplaats op gericht zijn dit rendement – langjarig bezien – te behalen. Vanwege de langetermijnhorizon van Nazorgfondsen zijn meer risicovolle uitzettingen te rechtvaardigen.
Bestaat er inderdaad een afspraak tussen de provincie Noord-Holland en de Nederlandse Staat om reserves te beleggen middels schatkistbankieren? Zo ja, wat is de status van deze afspraak? Is deze afspraak geschonden nu de provincie Noord-Holland bij private instellingen gaat beleggen? Zo ja, wat zijn hier de consequenties van?
De provincie Noord-Holland neemt deel aan het schatkistbankieren volgens artikel 24–6 Comptabiliteitswet (CW). Dit houdt in dat de provincie collectieve middelen kan aanhouden in de schatkist. Op basis van artikel 24–6 CW bestaat er voor de deelnemer formeel geen verplichting om (alle) overtollige collectieve middelen aan te houden in de schatkist. Wel is de geest van de overeenkomst met de provincie Noord-Holland dusdanig dat in beginsel alle overtollige middelen worden aangehouden in de schatkist. Het Nazorgfonds is echter een aparte entiteit die niet meedoet aan deze afspraak.
Deze constructie is in lijn met de standaardbepalingen in de Regeling uitzetting derivaten decentrale overheden (Ruddo) die er op zijn gericht om de risico’s op (tijdelijk) overtollige middelen van decentrale overheden te minimaliseren. De Ruddo kent afzonderlijke bepalingen voor de nazorgfondsen. In de Ruddo is bepaald dat decentrale overheden ten aanzien van nazorgfondsen gelden mogen uitzetten in de vorm van beleggingen in aandelen en in onroerend goedfondsen, mits zeker wordt gesteld dat de hoofdsom, gecorrigeerd voor inflatie, ten minste aan het einde van dertig jaar intact is. De achterliggende gedachte van deze bepaling is dat decentrale overheden, gegeven de langetermijnhorizon, in staat worden gesteld een hoger rendement te behalen ten einde hun zorgplicht voortvloeiend uit de nazorgfondsen te kunnen voldoen. Formeel zijn de middelen die worden aangewend voor de nazorgfondsen dan ook niet te kenmerken als (tijdelijk) overtollige middelen. Het besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland om 70% van de middelen van het Nazorgfonds N-H te beleggen in vastrentende waarden en 30% in zakelijke waarden valt derhalve binnen de wettelijke kaders en er is derhalve geen afspraak door Noord-Holland geschonden.
Voor de volledigheid merk ik op dat voor overige deelnemers aan het schatkistbankieren, met name rechtspersonen met een wettelijke taak zoals Luchtverkeersleiding Nederland, het Centraal Bureau voor de Statistiek en (vrijwillig deelnemende) onderwijsinstellingen, wel de verplichting geldt om alle middelen in de schatkist aan te houden. Dit is bepaald in artikel 45 CW.
Deelt u de mening dat overheden geen geld moeten gaan beleggen bij private instellingen? Zo nee, waarom niet? Heeft u de provincie Noord-Holland aangesproken op de in het artikel genoemde beleggingsplannen? Zo nee, waarom niet? Wie draagt het risico als de belegging niet het gewenste resultaat oplevert?
Die mening deel ik niet. De wettelijke bepalingen voor het uizetten van gelden (de eerder genoemde Ruddo) laten het toe dat de provincie Noord-Holland geld uitzet bij private instellingen zij het dat er dan wel strenge voorwaarden aan zijn verbonden, o.a. de ratingeis. Wel heb ik eerder aangegeven dat ik met de bestuurders van de koepels van decentrale overheden over schatkistbankieren wil spreken om met hen van gedachten te wisselen over de vraag in hoeverre schatkistbankieren kan bijdragen aan het verder reduceren van risico’s op de overtollige middelen die door hen worden uitgezet2. Mijn intentie is om het onderwerp te agenderen voor het eerstkomende Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen.
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 verwoord gelden voor de nazorgfondsen andere regels dan voor provincies aangezien dat aparte entiteiten zijn. Ik heb de Provincie Noord-Holland niet aangesproken op haar beleggingsplannen. Zolang zij zich aan de wettelijke regels houdt, is dat is niet aan mij maar aan Provinciale Staten. Navraag heeft uitgewezen dat Provinciale Staten uitgebreid zijn betrokken bij de besluitvorming over een nieuwe beleggingsmix voor het Nazorgfonds.
Hoe beoordeelt u het leervermogen van de provincie Noord-Holland, aangezien de provincie Noord-Holland eerder ook al geld had uitstaan bij de IJslandse bank Landsbanki?
Ik acht de Provincie Noord-Holland zeer goed in staat haar eigen afwegingen in deze te maken, getuige ook het feit dat de Provincie Noord-Holland haar overige middelen bij de schatkist onderbrengt.
De lange termijn voor het terugstorten van de borg op gratis schoolboeken |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of er een wettelijke termijn bestaat waarbinnen de borg op de gratis schoolboeken moet zijn teruggestort? Zo nee, waarom niet?
Er is in de onderwijswetgeving geen termijn opgenomen voor terugstorting van de borg. De afspraken over (termijnen van) de borg zijn primair een zaak tussen scholen en individuele ouders. In de meeste gevallen komen scholen met ouders overeen dat de borgovereenkomst ophoudt als de leerling van school af gaat.
Wel heeft OCW door de commotie rondom de borg eind 2010 met betrokken partijen een aantal voorwaarden geformuleerd voor een zorgvuldige omgang met de borg en een heldere communicatie naar ouders. Zo is instemming nodig van de oudergeleding in de medezeggenschapsraad voordat een school borg mag vragen en moeten ouders individueel en expliciet de keuze voor borg voorgelegd krijgen. De voorwaarden zijn te vinden op de website van de Rijksoverheid. Voorts kan de oudergeleding van de medezeggenschapsraad in de brochure «Uw bijdrage aan de schoolkosten» aandachtspunten vinden die kunnen helpen bij het beoordelen van een voorstel van de school voor borg. Deze brochure is in januari 2009 aan de oudergeledingen van medezeggenschapsraden van VO-scholen gezonden. De Kamer heeft ook een exemplaar ontvangen (Kamerstuk 31 325, nr. 31).
Kunt u aangeven hoe lang het gemiddeld duurt voordat ouders de borg op de gratis schoolboeken terug ontvangen na inlevering van de boeken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel middelen met de borg op de gratis schoolboeken zijn gemoeid?
Uit «de evaluatie 2011 Wet Gratis Schoolboeken» van Regioplan (Kamerstuk 33 088, nr. 1) kwam naar voren dat in 2010 ongeveer drie kwart van de scholen met een extern boekenfonds borg vroegen. Uit de enquête onder besturen bleek dat er bij besturen met interne boekenfondsen minder vaak borg werd gevraagd dan bij besturen met externe boekenfondsen. Als er een borg werd gevraagd, lag de hoogte daarvan meestal op 75 euro per leerling. Dit bedrag kwam zowel uit de informatie van distributeurs naar voren als uit de enquête onder besturen. Lagere en hogere borgbedragen kwamen voor, maar golden voor een kleine groep van alle leerlingen.
De berichtgeving dat mvo-beleid bij grootbanken te wensen overlaat |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bankbeleid onder de loep. Eerlijke Bankwijzer lanceert app die «mvo-gehalte» bank laat zien»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) het verbetertempo bij sommige banken in het afgelopen jaar is afgezwakt?
In de afgelopen jaren is er een toenemende aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen door banken, zowel binnen de sector zelf als in de samenleving. Deze toegenomen aandacht heeft er toe geleid dat de trend naar een verbeterd maatschappelijk beleid is ingezet. Dit volgt o.a. uit de rapportages van Eerlijke Bankwijzer, de Monitoring Commissie Code Banken en de resultaten van de Transparantiebenchmark die ik u op 6 februari jl. heb toegestuurd2. Ook zijn er duidelijke verbeterpunten zichtbaar. Volgens de initiatiefnemers van de Eerlijke Bankwijzer hebben banken nog de nodige stappen te zetten op het vlak van MVO en met name op het vlak van transparantie over hun investeringsbeleid. In reactie hierop geven veel banken aan hard bezig te zijn met de verduurzaming van hun activiteiten en dat ze in 2012 meer openheid willen geven. Het is belangrijk dat banken doordrongen zijn van het belang van een transparant MVO-beleid, zowel ten aanzien van hun bedrijfsvoering als hun investeringsbeleid. Het is een goede zaak dat initiatieven als de Eerlijke Bankwijzer bijdragen aan bewustwording bij consumenten en gevoel van urgentie in de sector. Belangrijk is dat de verbeterslag in gang is gezet en wordt voorgezet.
Bent u, in relatie tot uw uitspraken in januari en maart 2011 over het belang van grote transparantie van financiële instellingen bij duurzaam ondernemen, en in het bijzonder van staatsbank ABN-Amro, nog steeds van mening dat grote transparantie van financiële instellingen, ook over hun MVO-beleid, van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van alle bedrijven, waaronder banken en andere financiële instellingen, dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid oppakken en transparant zijn over afwegingen en resultaten naar hun stakeholders. Door milieu-, sociale en governancefactoren mee te wegen in hun investeringsbeslissingen kunnen banken een sterke rol in de verduurzaming van het bedrijfsleven spelen. De vormgeving van het MVO-beleid is primair de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf. Rekenschap geven van invulling van die rol is ook onderdeel van de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid van banken, waarop het kabinet hen regelmatig aanspreekt:
Zie verder het antwoord op vraag 8 en 9.
Bent u van mening dat alle banken, en in het bijzonder door de staat gesteunde banken, MVO-beleid horen te voeren en daar transparant over moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, gegeven de uitkomsten van de Eerlijke Bankenwijzer2 over banken die nog altijd onvoldoendes halen voor transparantie, omdat zij geen maatschappelijk jaarverslag volgens de internationale richtlijnen publiceren en/of weigeren hun MVO-beleid te publiceren, bereid om de banksector nogmaals op te roepen tot grotere transparantie over hun MVO-beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen treft u om de banken te overtuigen van de noodzaak tot openheid over de bedrijven en overheden waarin zij investeren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is uw onderzoek gevorderd om transparantie over investeringen van bankgroepen op enigerlei wijze mee te laten wegen in een toekomstige update van de Transparantiebenchmark, zoals u heeft toegezegd tijdens het algemeen overleg van 17 november 2011?
Momenteel loopt de aanbesteding voor de uitvoering van de Transparantiebenchmark 2012 en 2013. De criteria zullen eind dit jaar in overleg met het panel van deskundigen worden herzien. Daarin zal expliciet de vraag worden meegenomen of, en zo ja, welke sectorspecifieke criteria, in het bijzonder voor de financiële sector, zullen worden opgenomen in de Transparantiebenchmark.
Wat is uw mening over de suggesties van de Eerlijke Bankwijzer om banken tenminste een sectorverdeling van het totaalpakket van bedrijven waarin wordt geïnvesteerd te laten publiceren, te eisen dat banken voldoen aan internationale transparantierichtlijnen (GRI) en te eisen dat gepubliceerd wordt over het aantal zakelijke klanten dat ze aanspreken op sociale en milieu-issues?
Volgens art. 2:391 lid 1 BW zijn grote ondernemingen, waaronder banken, verplicht te rapporteren over niet-financiële aspecten van ondernemen, met inbegrip van milieu en personeelsaangelegenheden, voor zover deze relevant zijn voor de interpretatie van de financiële informatie en de positie van de onderneming. De vorm waarin ondernemingen uitvoering geven aan en rekenschap van het gevoerde MVO-beleid is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf. De richtlijn 400 biedt hiertoe een handvat en ook de internationale richtlijnen van GRI kunnen daarbij nuttig zijn. Veel banken maken daar ook al gebruik van. De resultaten van de Transparantiebenchmark tonen aan dat banken hier goede stappen in zetten: «De sector banken en verzekeraars, waaronder 28 ondernemingen binnen de onderzoeksgroep van de Transparantiebenchmark vallen, scoort bovengemiddeld met een gemiddelde score van 106 punten (vorig jaar 86)».
In de recente mededeling van de Europese Commissie over een nieuwe EU-strategie voor MVO tot 20146 staat dat de Commissie zich buigt over verdere regelgeving op het gebied van transparantie. Daarbij heeft de Commissie aangegeven dit jaar met een wetgevend voorstel te willen komen voor het verbeteren van transparantie van sociale en milieu-informatie van bedrijven in alle sectoren7. De voorbereiding hiervan binnen de Commissie wordt naar verwachting voor de zomer afgerond. Daarnaast heeft de Commissie aangegeven voornemens te zijn om te overwegen «om alle investeringsfondsen en financiële instellingen te verplichten al hun klanten (burgers, bedrijven, overheden enzovoort) te informeren over de eventuele ethische of maatschappelijk verantwoorde investeringscriteria die ze hanteren, of over de eventuele normen en codes waaraan ze zich houden»8. Ik zal uw Kamer informeren over de implicaties voor het Nederlandse MVO-beleid. Mede gelet op het vorenstaande ziet het kabinet geen aanleiding om de bestaande transparantievereisten, zoals publicatie van het jaarverslag en de prospectusplicht, aan te passen.
Bent u bereid om, in samenspraak met de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de mogelijkheden te onderzoeken om naar Amerikaans voorbeeld van alle bedrijven die aan de Nederlandse beurs genoteerd zijn te verlangen dat zij hun kredietovereenkomsten met banken integraal publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De business case van de Van Braam Houckgeestkazerne door de gemeente Doorn |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op 18 januari jongstleden gepubliceerde business case van de Van Braam Houckgeestkazerne (VBHKAZ) door de gemeente Doorn?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling op pagina 7 uit de business case, dat «additionele en meer gedetailleerde informatie niet beschikbaar werd gesteld» door het ministerie van Defensie? Waarom heeft u daarvoor gekozen?
De motie van de leden Bosman en Knops (Kamerstuk 33 000, X, nr. 35) verzoekt de regering met betrekking tot de locaties Weert en Doorn «de lokale besturen de kans te geven om zo spoedig mogelijk met een gefundeerde onderbouwing te komen van hun initiatieven». In het overleg met de Kamer heb ik me bereid verklaard de daartoe benodigde informatie te verschaffen. Defensie heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug vervolgens alle informatie gegeven.
In de ambtelijke contacten met de gemeente is onderstreept dat Defensie zelf de vergelijking tussen beide locaties maakt, zodra de rapportages daarover beschikbaar zijn. Die vergelijking omvat overigens meer dan alleen het ruimtelijke aspect, maar gaat ook in op oefenmogelijkheden en uiteraard op de financiën. De uitkomst hiervan wordt aan de Kamer gepresenteerd.
Is het waar dat de investeringsramingen en exploitatielasten voor nieuwbouw in Zeeland niet beschikbaar werden gesteld? Zo ja, waarom heeft u daarvoor gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er verschillende normbedragen gebruikt in het rapport over de nieuwe marinierskazerne in Zeeland ten opzichte van deze businesscase over een toekomstbestendige oplossing met gebruik van bestaande Defensie infrastructuur in Doorn?
Nee. Voor de marinierskazerne in Zeeland en voor de noodzakelijke nieuwbouw op de Van Braam Houckgeestkazerne worden dezelfde normbedragen gehanteerd.
Aan de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn de invoergegevens beschikbaar gesteld die de werkgroep Marinierskazerne Zeeland heeft gebruikt. Dat betreft bijvoorbeeld:
Defensie heeft de behoeftestelling die voor Zeeland wordt gehanteerd gedeeld met de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De gemeente zelf heeft er vervolgens voor gekozen met betrekking tot de «boordplaatsers» op de Van Braam Houckgeestkazerne een lager percentage (35 procent) te gebruiken dan Defensie heeft opgegeven (45 procent).
Waarom heeft Defensie geen informatie over exploitatiekosten van Doorn beschikbaar gesteld, terwijl u in beantwoording van feitelijke vragen op 27 oktober jl. aangeeft dat de exploitatiekosten voor Doorn momenteel € 4,6 miljoen bedragen?2
Zoals uit het antwoord op de vragen 2 en 3 blijkt, heeft de gemeente alle informatie gekregen die ze nodig had voor een gefundeerde onderbouwing van haar initiatief. In de Kamerbrief Vervolg Herbeleggingsplan Vastgoed Defensievan 27 oktober 2011 en in de op 17 november 2011 aan de Kamer aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen zijn van alle af te stoten objecten alleen de totale exploitatiekosten gegeven.
Is het waar dat het noodzakelijke investeringsbedrag voor Vlissingen inmiddels is verlaagd, al dan niet van 250 miljoen euro tot 140 miljoen euro? Zo ja, op basis waarvan heeft u dit besluit genomen?
Er is nog geen noodzakelijk investeringsbedrag voor Vlissingen vastgesteld.
In welk stadium bevindt het onderzoek van de werkgroep Marinierskazerne Zeeland zich op dit moment?
Ik verwacht dat de werkgroep Marinierskazerne Zeeland op korte termijn haar rapport zal aanbieden. Dan zullen de beide business cases worden gevalideerd en met elkaar vergeleken.
Wanneer gaat u de business case voor een mogelijke marinierskazerne in Vlissingen vergelijken met de business case die Doorn heeft aangeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid voor de Kamer inzichtelijk te maken hoe de eenmalige en de structurele uitgaven en opbrengsten in meerjarige reeksen tussen Vlissingen en Doorn zich tot elkaar verhouden wanneer de business case van Vlissingen voltooid is?
Ja.
De rechtszaak tegen Erwin Vermeulen in Japan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u tegen het ANP gezegd dat sinds kort familiebezoek is toegestaan voor Erwin Vermeulen, maar dat de familie daarvan zou hebben afgezien? Zo nee, waarom heeft u geen zichtbare poging gedaan om het kennelijk foutieve bericht te rectificeren?1
Ja. Op 17 januari heeft het Consulaat-Generaal in Osaka van de advocaat vernomen dat de openbaar aanklager akkoord ging met een bezoek van de ouders aan Erwin. Dit op voorwaarde dat (1) de familie niet gelieerd zou zijn aan de Sea Shepherd Conservation Society, en(2) een diplomatieke nota zou worden overlegd met vermelding van de persoonlijke gegevens, inclusief kopieën van de paspoorten. De ouders van Erwin zijn hierover op dezelfde dag telefonisch ingelicht. Daarbij is assistentie aangeboden bij het aanvragen van een bezoek. De familie heeft laten weten om haar moverende redenen geen bezoek te willen aanvragen. Die afweging respecteer ik.
Kunt u bevestigen dat de enige informatie die de familie van Erwin Vermeulen via uw ministerie heeft bereikt over de mogelijkheden tot bezoek luidde: «Indien de ouders besluiten naar het proces te komen, zal de aanklager in overweging nemen hen speciaal toestemming te verlenen met het recht tot bezoek op voorwaarde dat de ouders niets te maken hebben met Sea Shepherd»? Bent u bereid te erkennen dat deze informatie betekent dat er in het geheel geen zekerheid was en is dat de ouders van Erwin hem daadwerkelijk zouden kunnen bezoeken als ze zouden afreizen naar Japan?2
Door het ministerie is consequent gesteld dat de finale beslissing om een verzoek te honoreren in alle gevallen bij de Japanse autoriteiten lag. Daarbij is ook steeds melding gemaakt van de bereidheid van het ministerie om te assisteren bij een aanvraag.
Waarom heeft u in de media een onjuist beeld geschetst over de bezoekmogelijkheden en daarbij de suggestie gewekt dat de ouders niet bereid waren hun zoon op te zoeken in de Japanse gevangenis? Kunt u zich voorstellen dat het voor de familie van Erwin bijzonder pijnlijk was om zoiets te moeten lezen in de krant?
Ik ben me er ten volle van bewust dat de familie een heel moeilijke periode heeft doorgemaakt. Vanaf het begin is alles in het werk gesteld om de familie zo goed mogelijk van alle ontwikkelingen op de hoogte te houden, inclusief van de Japanse procedures en voorwaarden. Er is naar mijn oordeel correcte informatie verstrekt.
Is het waar dat u tot nu toe nog geen enkele keer persoonlijk contact hebt opgenomen met de familie van Erwin Vermeulen?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt vanaf het moment van de aanhouding van Erwin Vermeulen op 16 december 2011 contact met zijn familie en in het bijzonder met de door hem aangewezen contactpersoon. Deze contacten vinden plaats met ambtenaren die zijn gespecialiseerd in consulaire zaken.
Kunt u bevestigen dat Erwin Vermeulen in de 46 dagen die hij nu gevangen zit weinig gelegenheid lijkt te hebben gekregen voor persoonlijke verzorging, dat hij in een onverwarmde cel zit in een omgeving waar het in januari behoorlijk koud is, dat hij een eenzijdig dieet krijgt, dat hij duidelijk is afgevallen en dat hij geketend is voorgeleid in de rechtszaal? Vindt u dat een dergelijke behandeling gepast is in een «ordentelijke democratische rechtsstaat» voor een vermeende duw?
Ik realiseer me dat de behandeling en detentieomstandigheden in Japan strenger zijn dan in Nederland, maar daaruit kan in genen dele geconcludeerd worden dat Japan geen ordentelijke democratische rechtsstaat is. De behandeling die Erwin Vermeulen heeft ondergaan, week niet af van de wijze waarop in vergelijkbare gevallen (zowel Japanse als buitenlandse) gedetineerden worden behandeld tijdens hun voorarrest en voldeed aan de Japanse wetten en regels. Het consulaat-generaal heeft hierop steeds toegezien.
Denkt u nog steeds dat het «prima» gaat met Erwin Vermeulen, dat hij «het goed maakt en dat hij zijn veganistische dieet uitstekend kan nuttigen in detentie»?3 Zo ja, waar baseert u uw oordeel op en hoe verklaart u dat mensen die Erwin hebben gezien in de rechtszaal met heel andere berichten komen?
Erwin Vermeulen is sinds zijn aanhouding op 16 december vier maal bezocht door medewerkers van het Consulaat Generaal te Osaka. Tevens heeft het Consulaat Generaal contact met de advocaten van betrokkene. Een oordeel over de behandeling van Erwin Vermeulen was mede gebaseerd op deze gesprekken. Hij had daarin tegenover het Consulaat-Generaal aangegeven dat het naar omstandigheden goed met hem ging. Op basis van signalen van Erwin Vermeulen is tweemaal bij de Japanse autoriteiten aangedrongen op aanpassing van het dieet.
Kunt u bevestigen dat de rechtszaak verder gaat op 1 februari en dat er op 22 februari uitspraak zal volgen? Kunt u bevestigen dat Erwin Vermeulen in dat geval bijna 2½ maand gevangen is gehouden voor een vermeende duw? Acht u ruim twee maanden detentie, onder de genoemde omstandigheden, voor een vermeende duw, passend in een «ordentelijke democratische rechtsstaat»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bekend is Erwin Vermeulen op 22 februari vrijgesproken. Ik hoop dat voor de familie hiermee een einde is gekomen aan een moeilijke periode. Ik stel verder vast dat een voorarrest van twee à drie maanden naar Japanse maatstaven niet uitzonderlijk is.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van VN-mensenrechtencommissaris en de VN-werkgroep inzake Willekeurige Detentie inzake de veroordeling van twee Japanse Greenpeace-medewerkers in 2010? Is het u bekend dat de VN-mensenrechtencommissaris haar zorgen heeft uitgesproken over het proces tegen Junichi Sato en Toru Suzuki, die zijn gearresteerd na hun onderzoek naar de corrupte handel in walvisvlees? Is het u bekend dat de VN-werkgroep inzake Willekeurige Detentie oordeelde dat Japan in deze zaak de mensenrechten heeft geschonden en dat de voorwaardelijke opsluiting van de Greenpeace-medewerkers politiek gemotiveerd was?
Ik ben bekend met het oordeel van de VN-werkgroep inzake Arbitraire Detentie dat tijdens de inhechtenisneming en detentie van de heren Sato en Suzuki een aantal artikelen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten geschonden zijn. De VN-werkgroep inzake Arbitraire Detentie verbond geen waardeoordeel aan deze mening.
Bent u, gelet op het bovenstaande, bereid de mogelijkheid te erkennen dat er ook in het proces rond Erwin Vermeulen sprake zou kunnen zijn van politieke redenen om hem te arresteren en aan te klagen?
Erwin Vermeulen was aangehouden op grond van verdenking van geweldpleging. Ik heb geen aanwijzing dat de arrestatie plaats had om politieke redenen.
Bent u alsnog bereid Japan aan te spreken op de arrestatie, langdurige detentie en behandeling van Erwin Vermeulen?
De zaak van Erwin Vermeulen is verschillende malen onderwerp van gesprek geweest in contacten met de Japanse autoriteiten. Daarbij is terughoudendheid betracht in het oordelen over en treden in de zaak zolang die onder de rechter was. Wel heb ik mijn bezorgdheid geuit en aandacht gevraagd voor het gevoel van onzekerheid en machteloosheid waar de familie en vrienden van Erwin Vermeulen lange tijd mee hebben moeten leven. Ik heb de Japanse autoriteiten tevens dringend in overweging gegeven contact tussen familie en Erwin Vermeulen toe te staan.
De vergoeding van het middel Caphosol en speelselsubstituten/mondspoelmiddelen aan onder andere kinderen met kanker |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Op grond waarvan heeft u de familie van een meisje met botkanker laten weten dat het geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond, als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen (Caphosol) tot de zelfzorgmiddelen behoort, en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik realiseer me dat het hier gaat om een lastige situatie voor het meisje en haar familie. In de brief heb ik aan de familie toegelicht waarom Caphosol niet voor vergoeding in aanmerking komt.2 Hieronder vindt u deze toelichting.
Caphosol is net als alle andere speekselsubstituten/mondspoelingen (behalve Salvia Orthana) geen geregistreerd geneesmiddel, maar een hulpmiddel.
Caphosol noch een ander speekselsubstituut/mondspoeling is vermeld op de hulpmiddelenlijst, artikel 2.6 van de Regeling zorgverzekering. Gelet op de huidige wet- en regelgeving kunnen speekselsubstituten/mondspoelingen niet worden aangemerkt als een te verzekeren prestatie en daarom niet ten laste van de basisverzekering worden gebracht.
Om op de hulpmiddelenlijst te komen moet voldaan zijn aan de pakketcriteria. Bij toetsing aan deze criteria wordt onder andere beoordeeld of het middel tot noodzakelijk te verzekeren zorg behoort. Daarbij wordt ook bezien of de kosten voor eigen rekening behoren te komen.
De kosten per speekselsubstituut/mondspoeling verschillen. Uit onderzoek blijkt geen verschil in effectiviteit tussen goedkope en dure/duurdere speekselsubstituten/mondspoelingen. Het is niet medisch noodzakelijk een duurder middel of specialité te gebruiken. Uitgaande van het gemiddelde van de door Zorgverzekeraars Nederland genoemde kosten voor speekselsubstituten/mondspoelingen (€ 112 per jaar) ben ik, in overeenstemming met het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ), van mening dat de kosten van deze interventie voor eigen rekening van de verzekerde zouden kunnen komen.
Verder zijn speekselsubstituten/mondspoelingen vrij verkrijgbaar bij
drogist en apotheek en er is geen medische begeleiding nodig bij het gebruik ervan. Het zijn zelfzorgmiddelen en deze behoren in de regel niet te worden vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Bent u van mening dat het inkomen van de ouders geen verschil hoort te maken voor de mate waarin een kind noodzakelijke zorg ontvangt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodzakelijk te verzekeren zorg zit in het basispakket. Iedereen heeft recht op (de vergoeding van) verstrekkingen uit het basispakket, ongeacht het inkomen.
Voor het overige moge ik verwijzen naar de beantwoording van vraag één en vier waar is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Deelt u de mening dat het bestrijden van mondzweren als gevolg van chemo- of radiotherapie een essentieel onderdeel vormt van een kankerbehandeling, aangezien goed eten onmisbaar is voor de strijd tegen de ziekte en het herstel na behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom een geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen, wordt beschouwd als «zelfzorgmiddel»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Caphosol dient te worden vergoed aan kankerpatiënten, zeker als er volgens artsen geen alternatief is om de mondzweren tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol en andere speekselsubstituten/mondzorgmiddelen niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoren. Ik verwijs daarom naar dit antwoord.
Is het waar dat zorgverzekeraar OHRA, na dreiging met een rechtszaak door de Stichting Eerlijke Geneesmiddelenvoorziening (EGV), vorig jaar heeft besloten Caphosol voor een patiënte te vergoeden? Zo ja, wat is hierover uw oordeel en welke consequenties verbindt u hieraan voor de vergoeding van het middel aan andere kinderen met kanker?2
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt Caphosol niet vergoed vanuit de Zvw. Vergoeding voor speekselsubstituten/mondspoelingen kan eventueel wel plaatsvinden op basis van het coulancebeleid van zorgverzekeraars. De CZ-groep heeft aangegeven dat Caphosol hier niet onder valt, vanwege de niet aangetoonde meerwaarde en aanwezige goedkopere alternatieven. De CZ-groep heeft meerdere malen aangegeven dat een uitzondering op dit coulancebeleid hoogst onwaarschijnlijk is.
Mocht Ohra toch een uitzondering hebben gemaakt dan heeft vergoeding plaatsgevonden vanuit de eigen coulancemiddelen.
Bent u van mening dat, juist wanneer kinderen behandeld worden aan ernstige ziekten het dan onethisch is om hen noodzakelijke zorg te onthouden met een beroep op het basispakket? Zo neen, kunt u aangeven welk nut het dient om een kind zorg te onthouden? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat kinderen (en hun ouders) tijdens een ziekbed geen strijd hoeven te voeren voor de vergoeding van medicatie die volgens artsen onderdeel vormen van de behandeling?
Ja, ik ben van mening dat het onethisch is om kinderen die behandeld worden aan een ernstige ziekte noodzakelijke zorg te onthouden. Daarom wordt de noodzakelijk te verzekeren zorg vergoed vanuit de Zvw. Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Bent u bereid, in lijn met het advies van diverse specialisten als patiëntenorganisaties SPDV, HOVON, NMT, NVRO, NVSP, CG-Raad, NFK en NPCF, om speekselsubstituten/mondspoelmiddelen, waaronder Caphosol, te vergoeden aan patiënten wanneer artsen dit noodzakelijk achten bij de volgende indicaties:
Zie antwoord vraag 5.
Bent u hiertoe bereid, te meer daar de Adviescommissie Pakket bij de advisering van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over het al dan niet vergoeden van speekselsubstituten/mondzorgmiddelen hierover een verdeeld standpunt heeft ingenomen, aangezien het een kleine groep patiënten betreft die al zeer zwaar worden getroffen, waarbij de kosten van 251 euro per maand voor Caphosol daar nog eens bij komen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Concentratie van verloskundige zorg |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verschillende berichten over sluiten van de afdeling acute verloskunde van het Diaconessenhuis in Meppel en het definitieve vertrek naar Zwolle?1
Meerdere partijen hebben mij brieven gestuurd over de mogelijke concentratie van acute verloskunde in de regio Meppel/Zwolle. De lokale ziekenhuizen hebben een voorgenomen besluit tot verplaatsing van klinische bevallingen naar Zwolle gecommuniceerd. De ziekenhuizen hebben bij mij aangegeven dat het besluit nog niet definitief is en pas genomen wordt wanneer er is geregeld dat de bereikbaarheid in de regio niet verslechtert, of mogelijk zelfs verbetert. Hierover wordt met de Regionale Ambulance Voorziening overlegd. Daarnaast hebben de ziekenhuizen aangegeven dat ze in overleg zijn met de verloskundigen. Ik heb benadrukt dat het essentieel is dat er goede afspraken gemaakt worden met verloskundigen en andere beroepsgroepen in de regio. Samenwerking met de verloskundigen in de regio moet altijd goed zijn georganiseerd. Ik vind het daarom van groot belang dat alle relevante partijen betrokken worden bij besluitvorming over verloskundige zorg in de regio. De uitkomst van overleg moet zijn dat er voor de patiënt en de regio de beste situatie ontstaat. Dit is alleen mogelijk als de kwaliteit en toegankelijkheid van de gehele keten van verloskundige zorg is geborgd.
Ik heb betrokken partijen steeds opgeroepen om geen definitieve stappen te zetten voordat aan de eisen voor kwaliteit en bereikbaarheid is voldaan en hier wordt nu dus aan gewerkt.
Welke aanpassingen in de ambulancedienstenstructuur zijn noodzakelijk om de bereikbaarheid te waarborgen, en per welke datum worden deze ingevoerd? Welke afspraken zijn gemaakt met de verloskundigen om een sluitende zorgketen te realiseren?
Zoals ik bij vraag 1 aangeef wordt hierover met de Regionale Ambulance Voorziening overlegd. Er wordt gedacht aan het verplaatsen van een ambulancepost en het neerzetten van een extra ambulance. Momenteel wordt met de RAV Groningen bekeken hoe de bereikbaarheid kan worden verbeterd.
Het sluitend krijgen van de keten van acute zorg is een voorwaarde voor effectuering van de plannen. Samenwerking met de verloskundigen in de regio, ook na concentratie, moet goed zijn georganiseerd. Ik vind het van groot belang dat alle relevante partijen betrokken worden bij besluitvorming over verloskunde in de regio. De uitkomst van overleg moet zijn dat er voor de patiënt en de regio de beste situatie ontstaat. Het is de verantwoordelijkheid van zowel de verloskundigen, de ziekenhuizen en de verzekeraars om verantwoorde en bereikbare zorg in de regio te garanderen.
Is het waar dat u in een brief aan mensen in Meppel, van 1 december 2011 heeft geschreven «dat de betrokkenen bij het opstellen van de regiovisie u hebben verzekerd, dat geen stappen worden genomen voordat de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute verloskundige zorg is verzekerd»? In hoeverre komt dit overeen met de huidige gang van zaken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
In hoeverre heeft het College Perinatale Zorg (CPZ) toegezien op het naleven van lokale protocollen, zoals de voorzitter van het CPZ aankondigde?2 In hoeverre is dit bijvoorbeeld in Meppel gebeurd? In hoeverre is het CPZ betrokken geweest bij de situatie in Meppel?
Na het opzetten van het plan van aanpak is het CPZ momenteel bezig met het instellen van de commissies, waaronder een commissie die zich gaat bezighouden met inventarisatie van de regionale ketens en samenwerking in de Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s). Deze commissie Implementatie en Organisatie zal in de tweede helft van 2012, als de initiatieven lokaal aan de slag zijn gegaan, op de plannen toezien. Bij individuele casussen als Meppel heeft het CPZ contact gehad met de lokale initiatieven. Het College Perinatale Zorg (CPZ) heeft gesproken met een afvaardiging van de verloskundigen kring Meppel. Daarnaast is er contact geweest met het bestuur van het Diaconessenhuis Meppel. Het advies van het CPZ luidt dat er net als overal in Nederland beschreven moet zijn hoe in een samenwerkingsverband tussen alle partijen en professionals gegarandeerd wordt dat 24/7 kwalitatief de juiste zorg voor moeder en kind in de netwerkaanpak geleverd wordt.
Kan een overzicht gegeven worden van initiatieven tot concentratie van verloskundige zorg in Nederland? Bij welke ziekenhuizen is hiervan sprake? Welke afdelingen dreigen gesloten te worden of zijn reeds gesloten? Hoe wordt de bereikbaarheid van de acute verloskundige zorg gegarandeerd? In hoeverre ligt hier een landelijke visie aan ten grondslag?
Ik kan u op dit moment geen overzicht geven van de initiatieven tot concentratie van verloskundige zorg in Nederland. De IGZ legt momenteel de laatste hand aan een inventarisatie bij alle ziekenhuizen van de mate waarin reeds aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte wordt voldaan en wat ziekenhuizen nodig hebben om aan de normen te voldoen. Deze inventarisatie geeft een geaggregeerd beeld van de plannen van de ziekenhuizen. De belangrijkste resultaten van de inventarisatie zijn medio februari beschikbaar en ik zal u deze, voorzien van mijn beleidsreactie, zo spoedig mogelijk doen toekomen. De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) doen daarnaast momenteel onderzoek naar wat op landelijk niveau nodig is om aan alle normen te kunnen voldoen. Dit onderzoek moet leiden tot een implementatieplan, inclusief een zorgvuldig gekozen tijdspad. De uitkomsten van dit onderzoek zullen naar verwachting eveneens medio februari gereed zijn, waarna ik ze aan uw Kamer zal toezenden.
Ten aanzien van de kwaliteit en bereikbaarheid van klinische verloskunde zijn landelijke criteria vastgelegd. Zo zijn in de Kwaliteitswet Zorginstellingen en in richtlijnen van de beroepsgroep eisen ten aanzien van kwaliteit geformuleerd. Hier valt ook al een deel van de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte onder. In de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) zijn eisen met betrekking tot de toegankelijkheid van acute zorg (de 45-minutennorm) en eisen aan het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) vastgelegd. In alle concentratievraagstukken houd ik betrokken partijen onverkort aan deze criteria.
Herinnert u zich uw brief van 30 juni 2011 inzake de voortgang van het College Perinatale Zorg?3 Waarom is de startdatum van het CPZ vertraagd van april naar juni? Kan van ieder van de zeven commissies precies aangegeven worden wat de stand van zaken is ten aanzien van de beleidsonderwerpen? Op welke wijze is de communicatie met de regio’s vormgegeven? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de interactieve website? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de vertaling van landelijke richtlijnen in plaatselijke protocollen, de toetsing of de plaatselijke protocollen aan de landelijke normen voldoen, het delen van best practices etc.?
Om praktische redenen is het college in juni gestart. Informeel is de voorzitter al aan de slag gegaan in april.
Er zijn zes commissies in oprichting; kwaliteit, implementatie en organisatie, onderzoek, voorlichting en preconceptiezorg, ICT platform en onderwijs. Ik verwacht in juli van het CPZ een tussentijdse rapportage over de activiteiten van deze commissies. De voorzitters van de commissies zijn benoemd. De commissies bestaan uit gemiddeld 20 deskundigen afkomstig uit 40 organisaties uit het veld. De commissies gaan volgende maand aan de slag met hun taken. U kunt het plan van aanpak vinden op de interactieve websites (www.collegepz.nl en www.goedgeboren.nl). De communicatie met de regio vindt plaats via deze websites die elke week worden bijgehouden en gevuld.
Het CPZ werkt aan het integreren van de visies van de beroepsgroepen en bestaande richtlijnen tot een landelijke integrale netwerkrichtlijn geboortezorg. De eerste samenwerkingschecklist is gemaakt door de regio Friesland en wordt verspreid via de website van het CPZ. De toetsing vindt plaats in de commissie Implementatie en Organisatie.
Heeft u nog steeds vertrouwen in de betrokkenheid en daadkracht van partijen binnen het CPZ? Zo ja, waarop is dit gebaseerd? Waaruit blijkt de»doelgerichte en pragmatische aanpak» waarop uw vertrouwen berustte?
Ja, het college wordt steeds meer zichtbaar en merkbaar, zowel landelijk als regionaal. In het totaal hebben 40 partijen leden aangeleverd voor de commissies, dit maakt het een sterk college waarin het gehele veld is vertegenwoordigd. Het baart mij wel zorgen dat partijen nog steeds afzonderlijk berichten naar buiten brengen zonder afstemming in het CPZ. Ik verwacht van de partijen dat dit in de toekomst niet meer gebeurt. Ik roep het CPZ op om hierin regie te nemen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het verband tussen reistijd en babysterfte?4 Hebben alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak betreffende de acute verloskundige zorg aangeleverd aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Heeft overleg plaatsgevonden met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm, en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep? Met welk resultaat?
De IGZ heeft een inventarisatie bij alle ziekenhuizen uitgevoerd naar de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen uit het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Zie ook het antwoord op vraag 5. Alle ziekenhuizen die verloskundige zorg leveren hebben informatie aangeleverd bij de IGZ.
In mijn brief van 16 januari heb ik u geïnformeerd dat een aantal van de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte nader is gedefinieerd5.
Bent u bereid ruim vóór het op 7 maart 2012 geagendeerde algemeen overleg over Zwangerschap en geboorte, uw visie te sturen inzake de concentratie van verloskundige zorg, en daarbij de verschillende rapporten te betrekken die hierover zijn uitgebracht en daarbij tevens de uitkomsten te betrekken van het onderzoek van de IGZ?5
Ja.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden ruim vóór het op 7 maart 2012 geagendeerde algemeen overleg over Zwangerschap en Geboorte?
Ja.
Snoepautomaten in Connexxion bussen |
|
Farshad Bashir |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat het nuttigen van een zelf meegenomen banaan, appel of broodje kaas sinds kort niet meer toegestaan is in een aantal bussen van Connexxion die uitgerust zijn met snoepautomaten?1
Volgens de vervoersvoorwaarden was het niet toegestaan om in de bus te eten en drinken, maar dat gold eigenlijk alleen voor geurend, vlekkend voedsel en hete dranken. Het eten van fruit werd oogluikend toegestaan. Connexxion houdt momenteel in elf bussen in de concessie Amstelland-Meerlanden een proef met zogenaamde servicemachines. De proef zal de komende weken worden uitgebreid met fruit. Connexxion heeft voor de proef de vervoersvoorwaarden, de regels die onder andere bepalen dat er in de bussen geen etenswaren mogen worden genuttigd, aangepast. Tijdens de proef beziet Connexxion de mogelijkheden om via een servicemachine de reiziger diverse zaken te kunnen leveren: Connexxion denkt daarbij niet alleen aan fruit, maar ook aan toiletartikelen, vouchers en snoep. De servicemachines maken deel uit van een groter plan waarbij Connexxion meer service wil bieden aan de klanten.
Vindt u het ook absurd dat reizigers wel snoep uit de snoepautomaat mogen nuttigen maar niet hun zelf meegenomen (gezonde) eten? Deelt u de mening dat hiermee ook ongezond eten wordt gestimuleerd, omdat reizigers hun trek alleen mogen stillen met koekjes en chocoladereepjes van Connexxion en niet met een appel of een banaan?
Dit is niet aan de orde; Connexxion staat het eten van een appel of banaan al oogluikend toe. Het nuttigen van geurend, vlekkend voedsel en hete dranken is echter niet toegestaan. Het is de verantwoordelijkheid van elke burger wat, wanneer en waar hij iets nuttigt met inachtneming van de regels, zoals de vervoersvoorwaarden. De rijksoverheid pleit ervoor om de gezonde keuze, de makkelijke keuze te maken. Vanuit bedrijven ontstaat hiervoor in toenemende mate aandacht. Het Voedingscentrum heeft op haar site aandacht gevraagd voor ongezonde aspecten van producten in automaten. Ook in algemene zin geeft het Voedingscentrum in opdracht van het Ministerie van VWS tips voor het maken van de gezonde keuze.
Deelt u de mening dat hier sprake is van gedwongen winkelnering en dat dit niet past bij het openbare karakter van het Openbaar Vervoer?
Er is geen sprake van gedwongen winkelnering, omdat de reiziger de vrije keuze heeft om iets dan wel niets uit de servicemachine in de bus te kopen.
Bent u bereid om Connexxion tot de orde te roepen en er voor te zorgen dat reizigers in een Connexxion-bus ook hun eigen eten kunnen nuttigen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de mij om Connexxion aan te spreken op zijn producten. De decentrale overheid kan in de concessies met de vervoerder afspraken maken en regels stellen, die de provinciale staten en regioraad van de stadsregio’s goedkeuren. De Stadsregio Amsterdam is op de hoogte van de pilot. Het concessiebesluit bevat geen beperkende voorwaarden die plaatsing van automaten door de vervoerder verbiedt of dwingt toestemming te vragen aan de concessieverlener. De resultaten van de pilot en eventuele plaatsing van de servicemachines in meer bussen zal Connexxion met de Stadsregio Amsterdam bespreken.