Kent u het nieuwsartikel «Ahmadinejad: World forces must strive to annihilate Israël»1; het rapport «Referral of Iranian President Ahmadinejad on the Charge of Incitement to Commit Genocide»2; het rapport «The Iranian Leadership’s Continuing Declarations of Intent to Destroy Israël 2009–2012»3; de internationale petitie «The Danger of a Nuclear, Genocidal and Rights-Violating Iran: The Responsibility to Prevent Petition»4; en het nieuwsartikel «Protesters accuse Iranian Embassy of enlisting spies»5?
Deelt u de mening dat oproepen van president Ahmadinejad en andere Iraanse functionarissen, strekkende tot de vernietiging van Israël en bijgevolg het plegen van genocide op haar bewoners, de voorwaarden van artikel 3 van het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide vervullen? Zo nee, waarom niet?
Neemt u de oproepen tot vernietiging van de Joodse staat Israël en het bijgevolg plegen van genocide op de inwoners van die staat, zoals die herhaaldelijk door president Ahmadinejad en andere Iraanse functionarissen zijn gedaan, serieus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om unilateraal en multilateraal te ijveren voor het treffen van maatregelen zoals die in bijlage 4 door professor Irwin Cotler c.s. worden voorgesteld? Zo nee, waarom niet?
Hoe is door de Nederlandse regering gereageerd op deze nieuwe Iraanse oproep tot vernietiging van de Joodse staat Israël en het bijgevolg plegen van genocide op de bevolking daarvan? Welke concrete maatregelen gaat u treffen om op passende wijze richting het Iraanse regime uitdrukking te geven aan uw bezorgdheid en ongenoegen?
Bent u bereid het voortouw te nemen om de staten waarvan ambassadeurs de ramadantoespraak van president Ahmadinejad hebben bijgewoond unilateraal en/of via de Europese Unie op te roepen zich onverwijld en zonder voorbehoud te distantiëren van deze nieuwe oproep tot vernietiging van de Joodse staat Israël en het bijgevolg plegen van genocide op de bevolking daarvan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Tweede Kamer te zijner tijd verslag uitbrengen van de reacties ter zake?
Hoeveel geaccrediteerde en niet geaccrediteerde functionarissen zijn er werkzaam op de Iraanse ambassade in Den Haag en welke functies worden door hen bekleed? Is deze ambassadestaf naar uw oordeel kwantitatief en kwalitatief in verhouding met het niveau, respectievelijk de praktische invulling van de Nederlands-Iraanse relaties? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, bent u bereid de niet essentiële functionarissen uit te wijzen? Indien u daartoe niet bereid bent, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor de duidelijkheid ieder afzonderlijk en gezien de urgentie binnen tien dagen na ontvangst beantwoorden?
Gewapende private beveiligers tegen piraterij |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Private beveiligers toch met wapens op schepen Nederlandse reders» ?1
Ja.
Deelt u de mening dat voor de aanwezigheid van gewapende private beveiligers aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen een deugdelijke wettelijke onderbouwing zeer gewenst is, ter bescherming van de reders en van de kapitein en de opvarenden, alsook om verzekeringsdekking mogelijk te maken? Zo neen, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-De Wijkerslooth van 7 oktober 2011 (Kamerstuk 32 706, nr.19) stelde het kabinet dat het koopvaardijschepen, waarvoor gewapende beveiliging aan boord is aangewezen, primair blijft beschermen door militairen in Vessel Protection Detachments (VPD’s) in te zetten.
Het kabinet onderkent de verandering van het level playing field als gevolg van de internationale ontwikkelingen op het gebied van de regulering van en toestemming voor de inzet van particuliere beveiligers aan boord van de koopvaardijschepen. Het kabinet onderkent bovendien de verandering van het level playing field als gevolg van de inspanningen van de overheid. De financiële bijdrage van de reders voor VPD’s werd twee keer verlaagd, de omvang van de teams werd kleiner en de aanvraagtermijn voor een VPD werd korter.
Het kabinet zal bezien of, en zo ja, welke aanvullende maatregelen, zoals een verdere verlaging van de bijdrage van de reders, nodig zijn. Ook worden de internationale ontwikkelingen ten aanzien van de inzet van private beveiliging nauwlettend in de gaten gehouden. De opportuniteit van (het bieden van een wettelijke onderbouwing voor) de inzet van gewapende particuliere beveiligers wordt door het kabinet zorgvuldig afgewogen, waarbij de overheid als zwaardmacht het leidende principe is.
Het kabinet spant zich in om verstoringen van het level playing field te voorkomen, onder andere door regelmatig relevante factoren zoals vraag, aanbod, prijs, flexibiliteit en internationale ontwikkelingen te monitoren en wegen.
Is het u duidelijk dat de Nederlandse koopvaardij toch zonder wettelijke regeling gewapende particuliere beveiligers aan boord neemt, omdat het water hen aan de lippen staat?
Ik heb kennis genomen van de uitlatingen van enkele reders en de directeur van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR) in de door u aangehaalde berichtgeving over het aan boord nemen van gewapende (particuliere) beveiligers op koopvaardijschepen varend onder Koninkrijksvlag.
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2, 4 en 5 van het lid Van Bommel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 130). Daar voeg ik aan toe dat de vraag vanuit de reders naar VPD’s op dit moment achterblijft bij de VPD-capaciteit van de Koninklijke Marine. Bovendien opereert Defensie niet op de commerciële markt van particuliere beveiligingsbedrijven. Ook zijn de geleverde producten van Defensie en particuliere gewapende beveiligers niet gelijk. Defensie levert beveiliging waarbij de beslissing over de toepassing van geweld wordt gelegd bij een daartoe bevoegd en professioneel uitgerust overheidsorgaan en niet bij de kapitein van het desbetreffende schip.
Begrijpt u dat de voorziening van Nederlandse mariniers aan boord van koopvaardijschepen uit commercieel oogpunt vaak te kort schiet, omdat dat voor veel reders te duur is en ook niet flexibel genoeg (met name: niet vlot genoeg) wordt gereageerd op verzoeken om inzet van die mariniers?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid en in staat vanaf nu een commercieel aanvaardbare prijsstelling en flexibele inzet voor de mariniers aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen te garanderen? Zo neen, wilt u dan de voorbereiding en invoering van een wettelijke onderbouwing van inzet van gecertificeerde particuliere gewapende beveiligers terstond ter hand nemen en zo spoedig mogelijk realiseren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het voornemen om het hoofdkantoor van het Financieel Dienstencentrum (FDC) naar Utrecht te verplaatsen |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
|
|
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten inzake het voornemen om het hoofdkantoor van het Financieel Dienstencentrum (FDC) van Kerkrade (Eygelshoven) naar Utrecht te verplaatsen?1 2
Klopt deze berichtgeving?
Bent u inderdaad voornemens aanzienlijke delen van het FDC naar Utrecht te halen, zoals wordt vermeld in het concept Voorlopig Reorganisatieplan Oprichting Financieel Administratie en Beheer Kantoor van 12 juli 2012?
Bent u op de hoogte van in het verleden gemaakte afspraken en gedane toezeggingen in de richting van de regio?
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot uw eigen vastgoedbrief van 31 augustus 2011, waarin Eygelshoven een volwaardige hoofdlocatie zou blijven voor het FDC en in overleg met de provincie en andere rijkspartijen zou worden gezocht naar «een nieuwe locatie in Zuid-Limburg voor het huidige kantoor in Eygelshoven, zodat het omvangrijke terrein van de POMS-site kan worden afgestoten?
Bent u van mening dat het weghalen van het FDC uit Zuid-Limburg indruist tegen de initiatieven van de provincie Limburg om financiële dienstenfuncties van verschillende overheden (CBS, ABP, Belastingdienst) te bundelen, zoals verwoord door gedeputeerde Verheijen?3
Bent u bereid de eerder gedane toezegging voor behoud van werkgelegenheid, voor zowel hoger- als lageropgeleiden, voor de kwetsbare regio Parkstad gestand te doen?
Antibioticaresistentie bij kalveren door melk |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Boer kweekt resistentie bij kalf; Gevaren blijken geen indruk te maken»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat meer dan de helft van de Nederlandse melkveehouders hun kalveren melk voeren die afkomstig is van met antibiotica behandelde koeien? Zo nee, hoe kan een dergelijke praktijk op zo’n grote schaal voorkomen zonder dat u hiervan op de hoogte bent? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De meeste antibiotica in de melkveehouderij worden toegepast bij de behandeling van uierontsteking en op het einde van de lactatie bij het zogenaamde droogzetten. Voor elk antibioticum is een wachttijd vastgesteld. De wachttijd is het aantal dagen tussen toediening van het antibiotica en het moment dat de melk weer geschikt is voor humane consumptie.
Het is bekend dat melkveehouders kalveren voederen met melk van koeien die tijdens de lactatie met antibiotica zijn behandeld en waarbij de wachttijd nog niet verstreken is. De residuen van de antibiotica in deze melk komen dan in het verteringsstelsel terecht. De mate waarin melkveehouders deze melk aan kalveren voederen is niet exact bekend. We weten echter dat dit een veel voorkomende praktijk is, zowel in Nederland en Europa als in de rest van de wereld.
Ook het droogzetten van koeien op het einde van de lactatie met antibiotica is wereldwijd een gangbare praktijk in de melkveehouderij om uierontsteking tegen te gaan. Eventuele resten van de antibiotica kunnen bij het begin van de volgende lactatie in de biest (eerste melk na het afkalven) terechtkomen. Het is echter van essentieel belang voor de diergezondheid dat het kalf biest krijgt. Biest bevat belangrijke afweerstoffen die het jonge dier nodig heeft bij de opbouw van zijn weerstand tegen infecties. Daarom zijn veehouders op grond van de kalverrichtlijn verplicht om de kalveren zo snel mogelijk na de geboorte biest te geven.
Volgens deskundigen zijn er geen directe risico’s vastgesteld van het voederen van antibioticahoudende melk of biest voor de gezondheid van het kalf of de gezondheid van dieren op latere leeftijden. Het blootstellen van dieren aan residuen antibiotica kan echter resistentie bevorderen en vormt daarmee een indirect risico voor de dier- en volksgezondheid.
Kunt u bevestigen dat deze melk nog sporen van de antibiotica kan bevatten, die in het verteringsstelsel van het kalf terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het voeren van deze antibioticahoudende melk een risico voor de ontwikkeling van resistente bacteriën met zich meebrengt en dat er daarnaast een risico bestaat voor de ontwikkeling en gezondheid van het kalf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat droogzetters antibiotica bevatten die vervolgens in de biest terecht komen en zo de biest ongeschikt maken voor het kalf? Zo ja, ziet u dit ook als een probleem voor de gezondheid van het kalf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer een moederdier is behandeld, een kalf, net als in de humane consumptie, pas melk zou moeten drinken als de wachttijd van het antibioticum volledig is verstreken? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke inzichten komt u tot een ander oordeel? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Vanwege het risico dat resistentie bevorderd wordt, dient melk van koeien die antibiotica hebben gekregen, binnen de wachttijd niet aan kalveren gevoederd te worden. Deze ongewenste praktijk moet zo snel mogelijk worden gestopt.
In Europese regelgeving zijn geen specifieke bepalingen opgenomen die het voederen van melk aan kalveren op het eigen bedrijf verbieden. Het voederen van kalveren met melk die residuen van antibiotica bevat, is wel in strijd met het algemene uitgangspunt van het wettelijke regime voor diervoeders, zoals dat voortvloeit uit artikel 4 van Verordening (EG) 767/2009 en artikel 2 van de Kaderwet diervoeders. Dit uitgangspunt komt er kort samengevat op neer dat diervoeders zuiver en veilig moeten zijn.
Meer specifiek bepaalt artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002 dat diervoeders niet in de handel mogen worden gebracht of mogen worden gevoederd indien zij nadelige effecten hebben op dierlijke of menselijke gezondheid. Dit kan het geval zijn bij het voederen van met antibiotica verontreinigde melk, doordat resistentie daardoor bevorderd wordt. Ook artikel 3 van Richtlijn 2002/32/EG stelt dat diervoerders bij gebruik geen enkel gevaar mogen opleveren voor de gezondheid van mens en dier.
In samenhang daarmee bepaalt artikel 4 van Verordening (EG) nr. 183/2005 dat de veehouders bij het voederen van voedselproducerende dieren maatregelen dienen te nemen en procedures dienen toe te passen om het risico op biologische, chemische en fysische verontreiniging van diervoeders, dieren en dierlijke producten zo gering te houden als redelijkerwijs haalbaar is.
De genoemde artikelen van EU-verordeningen zijn strafbaar gesteld bij de Regeling diervoeders.
Concluderend kan worden gesteld dat het voederen van kalveren met melk die antibioticaresiduen bevat op grond van deze algemene bepalingen in voornoemde regelgeving niet is toegestaan. De handhaving van deze regels in de praktijk is echter lastig. Handhavend kan pas worden opgetreden nadat op het bedrijf geconstateerd is dat een kalf bepaalde melk drinkt, en vervolgens uit analyse van deze melk blijkt dat deze niet aan de eisen voldoet.
Inmiddels ben ik in overleg met de rundveesector. Ook de rundveesector is van mening dat melk van koeien binnen de wachttijd niet gebruikt moet worden voor het voeren van kalveren. De rundveesector zet sinds anderhalf jaar actief in op verantwoord en transparant gebruik van diergeneesmiddelen. Bewustwording bij de veehouders van de schadelijkheid en de risico’s van deze praktijk, dient als eerste stap om dit doel te kunnen bereiken. Daarbij staat de rundveehouderij voor een aanpak die zicht richt op gedragsverandering. De rundveesector heeft toegezegd dat het onderwerp in de bedrijfsgezondheidsplannen zal worden opgenomen. Ik heb duidelijk gemaakt dat de sector een maximale inspanning moet leveren om het voeren van melk binnen de wachttijd te voorkomen. Waar mogelijk zal ik handhavend optreden.
Het dilemma van het voederen van biest met antibioticaresiduen vereist nader overleg en onderzoek. Enerzijds is biest essentieel vanwege de antistoffen en is het voederen ervan aan kalveren daarom verplicht, anderzijds kunnen antibioticaresiduen resistentie bevorderen. Ik blijf hierover in overleg met de sector. Het maximaal beperken van het gebruik van droogzetters kan een belangrijk bijdrage leveren aan het verkleinen van dit probleem. Het preventief gebruik van droogzetters is sinds medio 2011 niet meer toegestaan. De sector voert een grootschalig onderzoeksprogramma uit om de mogelijkheden te onderzoeken om selectief met het gebruik van droogzetters om te gaan. De uitkomsten van dit programma worden eind dit jaar gepresenteerd.
Aangezien het voederen van melk van met antibioticabehandelde koeien ook in andere landen een veel voorkomende praktijk is, zal ik de Europese Commissie verzoeken om in het kader van de EU discussie over antibioticaresistentie de risico´s van deze praktijk te agenderen opdat de problematiek ook op Europees niveau wordt opgepakt.
Is het waar dat experts op dit gebied, zoals dierenartsen, wetenschappers, nutritionisten, beleidsmedewerkers en zelfs de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) van dit probleem op de hoogte zijn, maar niets doen? Zo ja, hebt u hier een verklaring voor? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze experts wél iets doen om dit probleem op te lossen en hun verantwoordelijkheid nemen?
Ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren is een onderwerp waar al geruime tijd zorgen over bestaan. Het onderwerp antibioticumhoudende melk wordt in toenemende geagendeerd, juist vanuit de wetenschap en de SDa. In mijn antwoord op vragen 6, 9 en 10 geef ik aan hoe gewerkt wordt aan de aanpak van dit probleem.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet op de hoogte is van het probleem? Zo ja, hoe kan het dat de NVWA hier niet van op de hoogte is en wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet weer voorkomt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangegeven wat u aan dit probleem gaat doen en op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het voeren van antibioticahoudende melk aan kalveren te verbieden en dit verbod strikt te handhaven? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de dier- en volksgezondheidsrisico’s van deze keuze? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
De onveilige wegen op Goeree-Overflakkee |
|
Magda Berndsen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Hoge dijken, donkere wegen», waarin de verkeersveiligheid van de lokale, provinciale en rijkswegen op Goeree-Overflakkee ter discussie gesteld wordt?1
Ja.
Kloppen de opmerkingen in het artikel, waarin gesteld wordt dat op hele stukken weg de straatverlichting ontbreekt en dat op het grootste deel van het eiland vangrails ontbreken?
De wegen in beheer bij het Rijk (N57 en N59) zijn ingericht volgens de daarvoor geldende richtlijnen in het Handboek Wegontwerp. Deze richtlijnen kunnen gezien worden als een generiek advies voor het ontwerp en voor de inrichting en uitrusting van de verschillende wegcategorieën. Verschillen in vormgeving van wegen op Goeree-Overflakkee zijn het gevolg van het feit dat wegen een verschillende functie hebben in het wegennetwerk. Het ontwerp van deze wegen is op deze functie aangepast. Zo zijn er stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen.2
Verlichting is langs de N57 en N59 aanwezig op aansluitingen en kruispunten. Een middenberm met voertuigkering (geleiderail of barrier) wordt over het algemeen alleen toegepast bij stroomwegen. De N57 heeft de functie stroomweg voor het gedeelte N15 tot de N215 op Goeree. Het andere deel van de N57 is functioneel ingedeeld bij de gebiedsontsluitingswegen. Op dat type weg wordt in principe uitgegaan van een middenberm die moeilijk overrijdbaar is. Wegen met een moeilijk overrijdbare middenberm maken het moeilijk of nagenoeg onmogelijk om in te halen. De N59 heeft op Goeree-Overflakkee de functie stroomweg.
Is de beperkte inzet van verlichting, vangrails en middenbermen het gevolg van de beperkte afstemming dan wel investeringsruimte bij het grote aantal overheden die verantwoordelijkheid dragen voor de inrichting, aanleg en het onderhoud van deze wegen?
De aanwezigheid van verlichting, geleiderail en middenbermen op de N57 en N59 wordt niet beperkt door de investeringsruimte of afstemming tussen de verschillende overheden. Zoals bij vraag 2 is aangegeven zijn deze wegen conform de richtlijnen ingericht.
Landelijke doelen op het gebied van verkeersveiligheid zijn vastgelegd in de Nota Mobiliteit. Dit beleid is beschreven vanuit de filosofie «decentraal wat kan, centraal wat moet». De provincie Zuid-Holland is door de Rijksoverheid aangewezen als regisseur verkeersveiligheid op Goeree-Overflakkee. Als regievoerder verkeersveiligheid moet de provincie deze rijksdoelstelling vertalen naar het provinciale niveau (de wegen in provinciaal beheer) en naar het regionale niveau (de regionale en lokale verkeersbeheerders).3 Het veilig inrichten van infrastructuur is daarbij binnen het regiegebied een gezamenlijke taak voor alle wegbeheerders (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen). Iedere wegbeheerder behoudt echter de verantwoordelijkheid over de eigen wegen.
Deelt u de typering uit het aangehaalde rapport van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee van de registratie van verkeersongevallen als «zeer summier»?
De kwaliteit van registratie van ongevallen door de politie in ons land is sinds 2010 sterk verminderd. In de brief aan de Kamer van 13 maart 2012 (kamerstuk 29 398, nr. 27) van de Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven dat er afspraken met de politie zijn gemaakt om de registratie van dodelijke slachtoffers en ernstige verkeersgewonden te verbeteren. Het eerste resultaat van deze verbeterde werkwijze zal, zoals gemeld in de TK brief, begin 2013 zichtbaar worden.
Kunt u meer duidelijkheid geven over de cijfers voor wat betreft de verkeersveiligheid in Goeree-Overflakkee in vergelijking met andere regio’s en of er de voorbije jaren sprake is geweest van disproportioneel veel ongelukken op deze delen van de betrokken (rijks)wegen?
Om de verkeersveiligheid op het Rijkswegennet beter te kunnen vergelijken wordt per wegvak het risicocijfer berekend. Het risicocijfer is een maat voor het aantal [ernstige] slachtoffers per miljoen gereden voertuigkilometers. Hogere risicocijfers op het Rijkswegennet worden vooral teruggevonden op N-wegen (autowegen) verspreid over het hele land. De risicocijfers van de N57 en de N59 op Goeree-Overflakkee zijn gemiddeld, vergeleken met soortgelijke rijkswegen in andere regio’s.
Er zijn de afgelopen jaren niet disproportioneel veel ongevallen gebeurd op Goeree-Overflakkee vergeleken met andere regio’s binnen het regiegebied van provincie Zuid-Holland. Het aandeel van Goeree-Overflakkee over de afgelopen jaren is bovendien redelijke stabiel.4
Worden de relevante cijfers en gegevens over de verkeersveiligheid op Goeree-Overflakkee van de verschillende betrokken partijen verzameld, zodat deze beschikbaar en toegankelijk zijn voor de betrokken overheden?
Ja. De ongevalsgegevens worden verzameld door de politie en zijn beschikbaar voor alle overheden.
Kunt u aangeven of er aanpassingen in de verkeersinfrastructuur op Goeree-Overflakkee van Rijkswege de komende jaren zullen plaatsvinden, dan wel overwogen worden, waarmee de verkeersveiligheid verbeterd zou kunnen worden?
Aanpassingen aan de weginfrastructuur zijn voorzien op de N57 en de N59 in het kader van het programma Meer Veilig (Meer Veilig 2). Op de N57 bij Ouddorp zullen twee rotondes worden aangelegd, terwijl over een lengte van 5 km een moeilijk overrijdbare rijrichtingscheiding aangebracht zal worden. Verder wordt een bocht in de N57 veiliger gemaakt. Alle aanpassingen zullen eind 2013 afgerond zijn.
Bent u van mening dat de komende fusie tussen de betrokken gemeenten een goede kans biedt om de verkeersinrichting van de wegen op Goeree-Overflakkee tegen het licht te houden en te beoordelen op consistentie en effectiviteit op vlak van verkeersveiligheid?
In de fusie van gemeenten op Goeree-Overflakkee per 1 januari 2013 worden de gemeenten Goedereede, Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee samengevoegd tot de gemeente Goeree-Overflakkee. Of deze fusie leidt tot een herziening van de verkeersinrichting van de gemeentelijke wegen op het eiland is de verantwoordelijkheid van de nieuwe gemeente. Voor de verkeersinrichting van de Rijkswegen op Goeree-Overflakkee heeft de gemeentelijke herindeling geen consequenties.
Bent u bereid in overleg te treden met het nieuwe gemeentelijke bestuur van de fusiegemeente Goeree-Overflakkee om mee te denken over aanpassingen ten behoeve van het verbeteren van de verkeersveiligheid op de relevante rijkswegen?
Ja.
Draagt de verdeling van de bestuurlijke verantwoordelijkheid over meerdere overheden, zoals de gemeenten, provincies Zuid Holland en Zeeland, het waterschap Hollandse Delta en de Rijksoverheid bij aan de trage implementatie van een consistente en veilige verkeersinfrastructuur op Goeree-Overflakkee?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Elke partij draagt de verantwoordelijkheid voor zijn eigen deel, maar de bestuurlijke indeling vormt geen beletsel voor afstemming en samenwerking. Ik herken het beeld dan ook niet dat er op Goeree-Overflakkee sprake is van een trage implementatie van een consistente en veilige infrastructuur als gevolg van verdeelde verantwoordelijkheden.
Neemt de geschetste bestuurlijke drukte bij beheer en aanleg van de verkeersinfrastructuur op Goeree Overflakkee wel voldoende af, aangezien de provincies Zuid Holland en Zeeland, het Waterschap Hollandse Delta en de nieuwe gemeente betrokken zullen blijven bij de wegen en de verkeersinrichting en gelet op het feit dat de nieuwe gemeente buiten grenzen van de beoogde metropoolregio Rotterdam-Den Haag komt te liggen?
In antwoord 10 heb ik aangegeven dat ik geen relatie zie tussen bestuurlijke drukte en een consistente en veilige verkeersinfrastructuur op Goeree-Overflakkee.
De weigering van de EU om Hezbollah te plaatsen op de lijst van terroristische organisaties |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Marcial Hernandez (Groep Kortenoeven/Hernandez) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de artikelen «Hypocrisy over Hezbollah Arms»1, «EU «buries head in sand» over Hezbollah»2 en «Fate of Syrian Chemical Weapons May Trigger War»3?
Ik heb kennisgenomen van de artikelen.
Classificeert u de Libanese «Partij van Allah» (Hezbollah) nog steeds als een terroristische organisatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vertaalt zich dat dan naar internationaal beleid vis-à-vis de Europese Unie en de mede door Hezbollah bestuurde staat Libanon?
Nederland beschouwt Hezbollah als een terroristische organisatie.4 Nederland heeft dit in de EU meermaals gemeld en zal dit blijven doen. Nederland onthoudt zich van contact met Hezbollah. Dit beleid is ook van toepassing op Hezbollah-leden die deel uitmaken van de Libanese regering.
Is het feit dat de over een eigen militie en zware wapensystemen [waaronder tienduizenden raketten die op de staat Israel gericht staan] beschikkende islamitische terroristische organisatie Hezbollah onderdeel uitmaakt van de Libanese regering strijdig met [onderdelen van] het Europese associatieverdrag met Libanon? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om te ijveren voor opschorting van dat associatieverdrag zolang de islamitische terroristische organisatie Hezbollah onderdeel uitmaakt van de regering van Libanon en zolang de op grond van resolutie 1 701 van de VN-Veiligheidsraad illegale Hezbollahmilitie niet is ontbonden? Zo nee, waarom niet?
Nederland is van mening dat het Associatieakkoord met Libanon uit 2006 kan bijdragen aan stabiliteit, veiligheid en welvaart en zodoende een belangrijk instrument is om hervormingen op het gebied van democratie, mensenrechten, rechtstaat en economie te begeleiden. Tevens biedt het Associatieakkoord de EU de mogelijkheid om een kritische dialoog te voeren met Libanon over mensenrechten en democratie. Nederland is dan ook geen voorstander van opschorting van het Associatieakkoord.
Wat heeft dit kabinet sinds zijn aantreden in concrete termen ondernomen, in bilateraal en in multilateraal opzicht, om uitvoering te bevorderen van resolutie 1701 van de VN-Veiligheidsraad?
Nederland heeft meermaals de zorgen over uitvoering VN-Veiligheidsraadresolutie 1 701 overgebracht aan zowel de commandant van de Libanese strijdkrachten, als de speciaal gezant van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor Libanon. Laatstgenoemde is belast met de het monitoren van de voortgang van de Libanese autoriteiten bij de naleving en de implementatie van de verplichtingen uit VN-Veiligheidsraadsresolutie 1 701 en rapporteert periodiek aan de VNVR.
Nederland vraagt waar mogelijk aandacht voor het onderwerp. Dit gebeurde laatstelijk tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie van 23 juli jl., waarop de ministers het belang benadrukten van blijvende betrokkenheid van de Libanese autoriteiten bij uitvoering van VN-veiligheidsraadsresolutie 1 701 en de daaruit voortvloeiende internationale verplichtingen van Libanon.
Hoe beoordeelt u het optreden van UNIFIL in Zuid-Libanon met betrekking tot het voorkomen van de ontplooiing van de Hezbollah-militie en de opstelling aldaar van illegale op Israël gerichte zware wapensystemen?
Het mandaat van UNIFIL omvat o.a. het assisteren van de Libanese strijdkrachten bij het uitvoeren van de verplichtingen uit VN-Veiligheidsraadsresolutie 1701. UNIFIL heeft ertoe bijgedragen dat het sinds 2006 relatief rustig is gebleven in Zuid-Libanon. Dit wordt ook onderschreven door het rapport van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties over implementatie van VN-Veiligheidsraadsresolutie 1701.5
Bent u bereid het voortouw te nemen om de Europese Unie aan te sporen om de Libanese regering te waarschuwen dat het onaanvaardbaar en dus sanctiewaardig is als Syrische chemische wapens en/of de overbrengingsmiddelen daarvoor naar Libanees grondgebied worden overgebracht, welke andere voorkomingsmaatregelen bent u bereid in dit kader te treffen en welke sancties zouden richting Libanon kunnen worden getroffen als daadwerkelijk chemische wapens en/of overbrengingsmiddelen op Libanees grondgebied worden toegelaten?
In de in antwoord 4 genoemde Raadsconclusies heeft de Europese Unie de Libanese autoriteiten opgeroepen om verspreiding van wapens van welk type dan ook te voorkomen.
Libanon is als statenpartij gebonden aan de Chemische Wapenconventie. Dit betekent dat Libanon onder geen enkele omstandigheid chemische wapens mag verwerven, in bezit houden of voorraden ervan mag aanleggen. Libanon is tevens verplicht chemische wapens die zich op Libanees grondgebied bevinden, te vernietigen. Onder chemische wapens worden ook de voorlopers van deze giftige stoffen gerekend en de middelen (bijv. munitie) waarmee deze giftige stoffen kunnen worden ingezet.
Wat heeft de Nederlandse regering tot dusverre gedaan, in bilateraal en multilateraal verband, om de kansen te verkleinen dat Syrische chemische wapens en/of de overbrengingsmiddelen daarvoor in handen van Hezbollah vallen?
Syrie is geen partij bij het Chemische Wapenverdrag, ondanks het feit dat sinds de inwerkingtreding van de conventie is getracht het land te doen toetreden (onder meer door Nederland als actief OPCW-lid). Op dit moment is het van belang de situatie nauwkeurig in de gaten te houden en zo goed mogelijk gebruik te maken van (inlichtingen-) informatie die voorhanden is. Uiteraard moet voorkomen worden dat deze wapens in de verkeerde handen vallen. Nederland is voorstander van een actieve betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij de situatie in Syrië en Libanon en draagt dat uit in EU en VN-verband.
Wilt u deze vragen voor de duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De situatie rond het asbest in woningen in de Utrechtse wijk Kanaleneiland |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van de uitvoering van de motie waarin de regering is verzocht om afspraken met (brancheverenigingen van) huurders te maken om hun huurders te informeren als zij kennis hebben van de aanwezigheid van asbest?1 Zijn er inmiddels afspraken gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Op 30 januari jl. heeft mijn ambtgenoot, de staatssecretaris van I en M, uw Kamer het Handboek Asbest aangeboden als reactie op de motie Van der Werf – Koşer-Kaya waar hier naar wordt verwezen. (TK 25 834, nr. 69). Het handboek, dat tot stand is gekomen in overleg tussen I en M en branchevereniging Aedes, ondersteunt corporaties in het hele proces van het maken van beleid tot aan de oplevering en registratie van de asbestsanering. Het eerste deel gaat over het formuleren van effectief asbestbeleid. Het tweede deel is een praktische handleiding hoe te handelen wanneer asbest is aangetroffen. Verder bevat het diverse links naar wet- en regelgeving, betrokken instanties en praktische bijlagen zoals een checklist en voorbeelden van brieven aan bewoners.
Wist woningcorporatie Mitros dat er asbest in de woningen aanwezig was? Had Mitros dit moeten weten?
Op grond van een in opdracht van Mitros uitgevoerde asbestinventarisatie wist de woningcorporatie dat asbest in het gebouw aanwezig was. Tijdens werkzaamheden is meer asbest aangetroffen dan was geïnventariseerd. Of Mitros dit redelijkerwijs had moeten weten en hoe met deze vondst van het asbest tijdens de werkzaamheden is omgegaan zal uit het toegezegde nader onderzoek moeten blijken.
Bent u bekend met het bericht «Spuitasbest mogelijk in meer Utrechtse panden»?2
Ja.
Is er een lijst waarop staat in welke panden asbest is gebruikt? Zo ja, kunt u toezeggen dat verhuurders en huurders van alle panden op die lijst ook vooraf worden geïnformeerd dat er (mogelijk) asbest in hun woning zit? Zo nee, waarom niet?
Nee, een dergelijke lijst bestaat niet. Asbest is toegepast in tweederde van de gebouwen van vóór 1994 en bij deze gebouwen dient voordat werkzaamheden worden uitgevoerd een asbestinventarisatie te worden gedaan. Indien er geen werkzaamheden worden uitgevoerd dient alleen bij een vermoeden van blootstelling aan asbest een asbestinventarisatie of risicobeoordeling te worden gedaan.
Kunt u toezeggen dat bij renovatieprojecten door corporaties een asbestcheck wordt gedaan, zodat vooraf bewoners kunnen worden geïnformeerd?
Ja, deze asbestinventarisatie is nu al verplicht bij gebouwen van vóór 1994. Het is gebruikelijk dat bewoners vooraf worden geïnformeerd.
Het toezicht op vrijgekomen ernstige zware delinquenten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tussen wijkagent en reclassering»?1
Ja.
Deelt u de stelling in het artikel dat de politie het toezicht op vrijgekomen, ernstige gewelds- en zedendelinquenten nauwelijks heeft geregeld? Zo ja, hoe kan dat en wat gaat u doen om hier verandering in te brengen? Zo nee, waarom niet?
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet voorwaardelijke sancties hebben politie, reclassering en OM op 20 mei 2011 een samenwerkingsovereenkomst gesloten in het kader van het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden. Vóór die tijd was de samenwerking nog niet voldoende eenduidig vastgelegd en waren er diverse convenanten in gebruik die zich op verschillende doelgroepen – met verschillende werkwijzen – richtten.
Met het afsluiten van het convenant in 2011 is de samenwerking in het handhaven van vrijheidsbeperkende voorwaarden – met inachtneming van de rol van het Openbaar Ministerie – gestroomlijnd door landelijke en eenduidige afspraken te maken. De reclassering is primair verantwoordelijk voor het toezicht en neemt indien vrijheidsbeperkende voorwaarden zijn opgelegd altijd (en in andere gevallen indien daar noodzaak toe is) contact op met de wijkagent. De wijkagent vervult een extra signalerende functie en levert een handhavingbijdrage vanuit de «oog en oorfunctie». Politie en reclassering informeren elkaar bij relevante ontwikkelingen. Overigens biedt de samenwerkingsovereenkomst genoeg ruimte voor maatwerk in gezamenlijk overleg.
Is het waar dat de rol van de politie bij het bovengenoemde toezicht niet is vastgelegd en niet eenduidig is? Zo ja, hoe kan dat? Wat gaat u doen om hier verandering in te brengen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het gebrek aan toezicht op bijvoorbeeld vrijheidsbeperkende voorwaarden tot gevaarlijke situaties voor de samenleving of slachtoffer leiden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit zeer onwenselijk is en wat gaat u hier aan doen? Zo nee, kunt u dan garanderen dat gevaarlijke delinquenten die onder voorwaarden zijn vrijgelaten altijd gecontroleerd worden op het naleven van die voorwaarden?
De wet voorwaardelijke sancties is per 1 april 2012 in werking getreden. De reclassering begeleidt onder toezicht gestelden en controleert of zij de opgelegde voorwaarden naleven. Deze wet richt zich op alle onder toezicht gestelden. Door op basis van de risico’s het toezichtniveau en daarmee de intensiteit van het reclasseringstoezicht te bepalen, wordt optimaal ingezet op de veiligheid van de samenleving en bescherming van slachtoffers. De nieuwe wet vergroot de duidelijkheid over de inhoud van de voorwaarden en de procedure omtrent ingrijpen door het OM. Hiermee wordt, in combinatie met het landelijke samenwerkingsconvenant, het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden voldoende geborgd.
In aanvulling hierop, wordt in het kader van de pilot BIJ – waaraan op dit moment 110 gemeenten deelnemen – het bestuursorgaan burgemeester (vanuit diens verantwoordelijkheid voor de openbare orde) geïnformeerd wanneer er een zware geweld- of zedendelinquent terugkeert in zijn gemeente. Deze informatie wordt verstrekt vanwege de mogelijke maatschappelijk onrust die een dergelijke terugkeer met zich mee kan brengen. Het betreft hier dus het informeren van de bestuurder bij de terugkeer van een specifieke groep (zware gewelds- of zeden) delinquenten en gebeurt complementair aan het toezicht in strafrechtelijk kader.
Waarom kennen de verschillende politieregio’s uiteenlopende manieren, protocollen, convenanten en dergelijke over de wijze waarop toezicht wordt gehouden op onder voorwaarden vrijgelaten delinquenten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in de praktijk het contact tussen de reclassering en de politie tekort schiet en dat er van naleving van afspraken of convenanten te weinig terecht komt? Zo ja, hoe kan dat en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het toezicht van een wijkagent op een delinquent meestal beperkt is tot de eigen wijk en dat als een delinquent verhuist hij dan uit beeld verdwijnt bij de politie? Zo ja, hoe kan dat en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Nee, dit klopt niet. Conform de taakverdeling zoals uiteengezet in mijn beantwoording van vragen 2,3,5 en 6 vervult de wijkagent een extra signalerende functie ten behoeve van het toezicht en ligt de primaire verantwoordelijkheid van het toezicht bij de reclassering. De reclassering wordt dan ook door het CJIB geïnformeerd wanneer er een mutatie plaatsvindt in de GBA gegevens van een onder toezicht gestelde. De reclassering informeert op haar beurt de wijkagent die werkzaam is in het gebied waar de onder toezicht gestelde heen verhuist.
Deelt u de mening dat de samenwerking tussen politie en reclassering op het gebied van toezicht op vrijgelaten delinquenten goed past in de structuur van het veiligheidshuis? Zo ja, waarom bestaat er dan geen overleg in veiligheidshuizen over de meest risicovolle groep van vrijgelaten gewelds- en zedendelinquenten? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het landelijk convenant protocolleert de samenwerking tussen politie en reclassering met betrekking tot het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden in brede zin. In aanvulling hierop fungeren de veiligheidshuizen als netwerkoverleg voor casussen waarbij sprake is van de meest complexe problematiek en waarbij diverse partijen betrokken zijn. Vanwege hun complexe problematiek en risicovolle karakter worden gewelds- en zedendelinquenten al vaak voor multidisciplinaire bespreking in het veiligheidshuis geagendeerd.
Overbelaste WMO-loketten en de scheiding van wonen en zorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten overbelaste loketten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) voorzien?1
Bent u bereid om uitstel te verlenen zodat gemeenten voldoende tijd hebben voor het invoeren van verschillende maatregelen waarom verschillende gemeenten en belangenbehartigers vragen, zoals het bezuinigen op zorgzwaartepakketten (ZZP’s), het vervoer naar dagbesteding en de decentralisatie van delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke manier houdt u rekening met de uitspraak van de Tweede Kamer dat decentralisatie van de AWBZ een controversieel onderwerp is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het opiniestuk «Wie doet het licht uit in het verzorgingshuis»?2
Bent u zich ervan bewust dat het scheiden van wonen en zorg schadelijk kan zijn voor de behandeling, die mensen nodig hebben, omdat het hebben van een betaalbare woning een basis is voor behandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat door de bezuinigingen op de ZZP’s en het scheiden van wonen en zorg de inhoud van de zorgverlening naar de achtergrond wordt gedrukt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u het acceptabel dat met bezuinigingen op het vervoerstarief naar dagbesteding en met diverse bezuinigingen er bijvoorbeeld zorgboerderijen failliet gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat er geen gaten vallen in de dagbesteding van mensen door de bezuinigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke alternatieven zijn er voor personen die na 1 januari 2013 geen indicatie meer zullen krijgen voor een verzorgingshuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe zal een oudere met een ZZP 1, 2 of 3-indicatie nog begeleid kunnen wonen en (intensieve) verzorging kunnen krijgen wanneer deze indicaties zijn afgeschaft?
Op welke wijze heeft u de verantwoordelijkheid genomen om bewoners, zorgmedewerkers, zorgaanbieders en zorgkantoren op de hoogte te stellen van uw besluit om ZZP 1, 2 en 3 af te schaffen en de bijbehorende gevolgen? Bent u van mening dat deze betrokken voldoende tijd hebben voor de voorbereiding op wat komen gaat?
Is het waar dat zorgkantoren nu al geen ZZP 1,2,3 meer inkopen bij zorginstellingen voor mensen, die deze zorg nu aanvragen? Kunt u garanderen dat dit nergens gebeurt?
Is er voor zorginstellingen al een vorm van huurbepaling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u leegstand in zorginstellingen voorkomen?
Deelt u de mening dat leegstand van zorginstellingen een vorm van kapitaalvernietiging is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht ‘Vierstroom verplicht familie tot meewerken’ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vierstroom verplicht familie tot meewerken»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat familie wordt verplicht om te helpen in het verzorgingshuis?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u graag het antwoord op gelijkluidende vragen mw. Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, 48) over dit onderwerp. In de kern geldt dat zowel bij basiszorg die onder de AWBZ valt als bij aanvullende diensten van een verplichting tot de inzet van mantelzorg geen sprake mag zijn.
Op basis van welke wet of regel kunnen familieleden worden verplicht om mee te helpen? Indien deze wet of regel er niet is, wilt u dat dan direct aan het verzorgingshuis Vierstroom kenbaar maken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom trekt verzorgingshuis Vierstroom geen extra personeel aan om aan de hulpvraag te kunnen voldoen?
Het gaat Vierstroom in deze situatie niet zozeer om het al dan niet aantrekken van extra personeel. Vierstoom geeft aan met het experiment – vanuit een bepaalde filosofie – te willen streven naar een hoger welzijnsniveau van zijn bewoners.
Overigens heeft Vierstroom € 2,1 mln. aan intensiveringmiddelen ontvangen en zet zij deze in voor de opleiding van het zorgpersoneel en het aantrekken van extra personeel (verplegende niveau 4) die een coachende rol krijgen in de verpleging.
Heeft verzorgingshuis Vierstroom een deel van de «Agema-gelden» toebedeeld gekregen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen gaat u ondernemen om patiënten en familieleden te beschermen, die niet aan de belachelijke eis van verzorgingshuis Vierstroom willen voldoen?
In lijn met het antwoord op uwe vragen 2 en 3 heb ik de Nza gevraagd kritisch te kijken naar het experiment. De Nza gaat binnenkort met Vierstroom in overleg. Ik zal voorliggende antwoorden ook ander de aandacht brengen van Vierstroom, Zorgkantoor en Nza.
De verplichting voor familie om mee te werken in het verpleeghuis De Vierstroom |
|
Renske Leijten (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorginstelling De Vierstroom familie van bewoners gaat verplichten om vier uur per maand mee te werken in het verpleeghuis?1
Vierstroom is van plan om komend najaar in twee verpleeghuizen te starten met een experiment van zes maanden, waarbij familieleden van nieuwe bewoners worden verplicht om – in eerste instantie vier uur per maand – mee te helpen. Het gaat volgens Vierstroom om ondersteuning in aanvulling op de basiszorg in het verpleeghuis met als doel het welbevinden van cliënten te verhogen. Vierstroom benadrukt dat de familie geen zorgtaken hoeft te verrichten. Vierstroom geeft dit vorm door de familie van de cliënt bij het introductiegesprek aan te laten geven hoe ze kunnen bijdragen. Vierstroom legt de afspraken over de familieparticipatie vervolgens vast in het zorgplan dat zij samen met de cliënt en mantelzorger afspreken.
Ik ben een warm voorstander van (het bevorderen van) een grotere betrokkenheid van familie bij de zorg en ondersteuning van bewoners van zorginstellingen. Het is (dan ook) goed dat er discussie wordt gevoerd over de bijdrage van naasten in de zorg voor kwetsbare mensen. Behalve over kwaliteit van leven gaat het hierbij ook over onderlinge solidariteit, die noodzakelijk is voor de houdbaarheid van de langdurige zorg op de lange termijn. Kernvraag is welke informele ondersteuning van mensen aan elkaar wij vanzelfsprekend zouden moeten vinden. De positieve én negatieve reacties op het initiatief van Vierstroom onderstrepen dat dit debat nog niet is uitgekristalliseerd. Ik waardeer het dat Vierstroom deze discussie aangaat.
De zorgplanbespreking vind ik bij uitstek een goed moment om het gesprek over familieparticipatie te voeren en daarover – op basis van vrijwilligheid – afspraken te maken. Om alle betrokken (zorgaanbieder, cliënt en familie) duidelijkheid te geven over wederzijdse verwachtingen is het goed de afspraken over familieparticipatie vast te leggen in het zorgplan. Het vastleggen van wederzijdse verwachtingen over familieparticipatie in het zorgplan ondersteunt het voeren van de dialoog hierover en de regelmatige evaluatie daarvan.
Het verplichtende karakter van het experiment van Vierstroom gaat me evenwel te ver. Het voornemen van Vierstroom tot verplichte ondersteuning kan in juridische zin worden aangemerkt als de verplichting tot het leveren van een betaling (in natura) voor diensten. Voor zorg die onder het verzekerd pakket valt, mag volgens artikel 35 WMG geen bijbetaling worden gevraagd. Het vragen van betalingen voor aanvullende diensten die geen zorg of dienst inhouden in de zin van de AWBZ is toegestaan, mits duidelijk is dat de cliënt vrijwillig kan kiezen voor de aanvullende dienst. Het staat de instelling vrij daar in overleg met de cliëntenraad en het zorgkantoor naar te streven (maar niet om de familie van bewoners daarvoor tot een extra bijdrage – in natura – te verplichten). Besluiten over diensten in aanvulling op de AWBZ-zorg vallen onder het verzwaard adviesrecht van cliëntenraden en is vastgelegd in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (art. 3 lid 1 onder L WMCZ). Aanvullende diensten zijn voor de cliënt altijd op basis van vrijwilligheid. Bovendien moeten het aanbod en de prijsstelling transparant zijn.
Al met al is zowel bij de basiszorg als bij aanvullende diensten een verplichting tot bijbetaling (hetzij financieel, hetzij in natura) niet mogelijk.
Vierstroom geeft aan in de positie te willen geraken dat zij personen wier familie categorisch weigert te participeren, niet hoeft op te nemen. Dit omdat deze dan niet passen in de filosofie die Vierstroom voorstaat. Alsdan zou het zorgkantoor zorg moeten dragen voor een alternatief voor betroken burger. Zulke afspraken tussen zorgkantoor en aanbieder bestaan thans evenwel niet en moet de verzekerde die een indicatiebesluit voor AWBZ-zorg heeft, deze aanspraak via hety zorgkantoor bij de aanbieder tot gelding kunnen brengen.
Hoe is het mogelijk dat in het jaar dat er extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor het aantrekken van personeel, een zorginstelling tot deze maatregel overgaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit het bovenstaande blijkt, gaat in deze situatie niet zozeer om het al dan niet aantrekken van extra personeel. Vierstroom geeft aan met het experiment – vanuit een bepaalde filosofie – te willen streven naar een hoger welzijnsniveau van zijn bewoners. Het gaat volgens Vierstoom om ondersteuning in aanvulling op de basiszorg in het verpleeghuis.
Erkent u dat met het verplicht stellen van het doen van vrijwilligerswerk er geen sprake meer is van vrijwilligerswerk? Zo ja, erkent u dat deze maatregel van de zorginstelling regulier werk wegdrukt dat anders zou worden gedaan door een betaald personeelslid? Zo nee, kunt u uitleggen hoe een verplichting tot vier uur helpen in de maand een vrijwillig karakter heeft?
Zoals ik schreef in antwoord op de vragen 1 en 2 kan van een verplichtend karakter van het experiment van Vierstroom geen sprake zijn. Zowel de verplichting tot het leveren van een betaling (in natura) voor diensten als de mogelijkheid om deze verplichte diensten «af te kopen» kan niet aan de orde zijn. Dit verplichtende karakter verdraagt zich naar mijn mening ook slecht met het wezen van mantelzorg, waarvoor de sociale relatie, de intrinsieke motivatie en vrijwilligheid kenmerkend zijn. Ook vanuit dit perspectief kan en mag dan ook geen sprake zijn van «wegdrukken van reguliere zorg» cq. het verliezen van een baan door huidige personeelsleden.
Hoeveel betaalde personeelsleden zouden kunnen worden ingezet zonder de verplichting van de familie om mee te werken in het verpleeghuis of hoeveel personeelsleden verliezen hun werk door deze maatregel?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de familie zijn taak kan «afkopen»? Hoeveel extra betaling betreft dat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er een risico kan schuilen in het onvrijwillig inzetten van mensen bij ouderen, bijvoorbeeld omdat mensen achteloos of ongemotiveerd hun taak uitvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van mantelzorgers is onvervangbaar en voegt extra kwaliteit van leven toe. Dat instellingen deze inbreng stimuleren en faciliteren vind ik een goede zaak. Dit vraagt ook om een positieve houding van de professionele zorgverleners om de intrinsieke motivatie van mantelzorgers zo optimaal mogelijk te benutten. Onvrijwillig inzetten van mantelzorg zou inderdaad tot risico’s kunnen leiden. Overigens is mijn indruk dat veel mantelzorgers aanzienlijk meer dan vier uur per maand bijdragen aan het welbevinden van hun dierbare.
Op welk onderdeel schieten de zorgzwaartepakketten tekort in hun dekking, waardoor er «verplicht» vrijwilligerswerk moet worden ingezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van oordeel dat de ZZP’s niet tekort schieten.
Erkent u dat «verplicht» vrijwilligerswerk een verkapte vorm van bijbetalen is voor zaken, die via de zorgzwaartepakketten gedekt zouden moeten zijn? Zo ja, bent u van mening dat De Vierstroom in overtreding is, omdat De Vierstroom onrechtmatige bijbetalingen vraagt? Zo nee, wat vindt u er gewoon aan dat er een verplichting komt van het doen van vrijwilligerswerk?
Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op de vragen 1 tot en met 6. Ik heb de NZa gevraagd kritisch te kijken naar het experiment. De NZa gaat op korte termijn met Vierstroom in overleg over het experiment. De antwoorden op deze Kamervragen zal ik ook expliciet onder de aandacht brengen van Vierstroom, zorgkantoor en de NZa.
Vindt u het aanvaardbaar dat mensen, die familie hebben, die dat niet wil doen, lager op de wachtlijst worden geplaatst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al eerder heb aangegeven, kan en mag van een verplichting tot de inzet van mantelzorg geen sprake zijn.
Wat gebeurt er met mensen, die een plek in het verpleeghuis zoeken, zonder familie, die aan de vier uur-verplichting kan voldoen?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat het onacceptabel is dat deze mensen uitgesloten zouden worden om bij De Vierstroom te komen wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het uit te leggen dat een zorginstelling met een positief resultaat van € 4,5 miljoen over 2011 dit soort maatregelen voorstelt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De vragen 12, 13 en 14 betreffen de bedrijfsvoering van Vierstroom en de bezoldiging van bestuurders. Los van de vraag of de genoemde bedragen juist zijn, behoort Vierstroom zich te houden aan alle geldende regels hieromtrent. De NZa houdt toezicht op de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars. Voor een maatschappelijk verantwoorde bezoldiging van de bestuurders heeft het kabinet de Wet normering topinkomens ontworpen. Deze ligt op dit moment voor behandeling in de Eerste Kamer.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat de bestuurder van deze instelling per jaar 239 262 euro vangt en een auto van de zaak heeft waarvoor hij 57 292 euro krijgt, terwijl van familieleden wordt geëist dat zij vier uur per maand verplicht meewerken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u, wanneer u de jaarrekening bekijkt en de zeker tien BV’s van De Vierstroom ziet, het gevoel dat deze zorginstelling zich te veel laat afleiden van de kern, namelijk goed zorgen voor bewoners en zorgen voor gemotiveerd personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat ons hoger onderwijs wordt overspoeld door Zuid-Europese crisisstudenten |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Crisisstudent komt naar Nederland?»1
Ja.
Klopt het dat er komend studiejaar naar schatting 16 000 studenten uit de Europese crisislanden uit Zuid-Europa naar EU-landen in Noord-Europa zullen trekken? Hoeveel van die 16 000 studenten zullen zich naar schatting bij Nederlandse universiteiten en hogescholen melden?
Zoals ik in mijn brief van 16 mei 2012 heb aangegeven, kunnen internationale studenten een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs en een positief effect hebben op de overheidsfinanciën. Om deze baten te realiseren is het onder andere van belang dat de groep internationale studenten voldoende divers is, dat de studenten voldoen aan de instroomeisen van universiteiten en hogescholen en dat een voldoende groot deel van deze studenten na hun studie in Nederland blijft wonen om te werken. De studenten die na afronding van hun studie in Nederland blijven om te werken dragen meer bij aan de Nederlandse belastinginkomsten dan de Nederlandse overheid heeft bijgedragen aan hun studiekosten.
De genoemde schatting van 16 000 studenten is gebaseerd op de bezoekersstatistieken van de website www.studyportals.eu. Of en in hoeverre deze statistieken een realistisch beeld schetsen van de daadwerkelijke inschrijvingen, is voor mij op basis van de beschikbare gegevens niet te beoordelen. Cijfers van de Nuffic laten weliswaar een groei zien van het aantal studenten uit Portugal, Spanje, Italië en Griekenland, maar het blijft een relatief kleine groep studenten. Het totaal aantal studenten uit Portugal, Spanje, Italië en Griekenland bedroeg 2 030 in collegejaar 2005/2006 en 3 765 in collegejaar 2011/2012.
Klopt de berekening dat de Nederlandse belastingbetaler voor elke Zuid-Europese crisisstudent ongeveer € 8 000 moet bijleggen (€ 3 000 aan het verschil tussen instellingsgeld en collegegeld plus € 5 000 aan studiebeurs)? Zo nee, hoe groot is dat bedrag dan wel?
Zuid-Europese studenten kunnen net als Nederlandse studenten tegen betaling van het wettelijk collegegeld in Nederland studeren, mits zij in Nederland of in de grenslanden wonen. Dit betekent dat de Nederlandse overheid bekostiging voor hen betaalt. Gemiddeld is dit een bedrag van ongeveer 6 000 euro per student per jaar.
Buitenlandse studenten uit de Europese Unie komen alleen in aanmerking voor Nederlandse studiefinanciering, indien zij binnen de definitie van migrerend werknemer vallen. Om aan de definitie van migrerend werknemer te voldoen moet een EU-student een minimaal aantal uur per week werken. Deze norm ligt op dit moment op minimaal 32 uur per maand en wordt per 1 januari 2013 verhoogd naar minimaal 56 uur per maand.
Zoals ik in mijn brief van 16 mei 2012 heb aangegeven wegen deze kosten ruimschoots op tegen de baten voor de overheidsfinanciën, er van uitgaande dat een deel van de afgestudeerden in Nederland blijft werken, voor de overheidsfinanciën. Het CPB heeft berekend dat, bij een blijfkans van 19% en een aantal verdere aannames, de jaarlijkse baten voor de overheid zouden kunnen oplopen tot 740 mln euro. Bovendien heeft internationale mobiliteit een positief effect op de kwaliteit van het hoger onderwijs en op de Nederlandse kenniseconomie.
Heeft u al geld gereserveerd of gaat u geld reserveren voor de opvang van Zuid-Europese crisisstudenten? Zo ja, hoeveel geld en op welke posten heeft u bezuinigd om dat te realiseren? Zo nee, hoe gaat de Nederlandse samenleving deze opvang bekostigen?
Het budget voor de hogeronderwijsinstellingen wordt onder meer bepaald door het aantal studenten. Meer studenten betekent een verhoging van het budget volgens de systematiek t-2. Het demissionaire kabinet heeft in 2010 in het regeerakkoord middelen voor de stijging van de aantallen leerlingen en studenten beschikbaar gesteld. Omdat het om een beperkte groep studenten gaat zijn de financiële effecten eveneens beperkt (zie mijn antwoord op vraag 2).
Deelt u de mening dat van de Nederlandse belastingbetaler niet gevraagd kan worden om de studie van Zuid-Europese crisisstudenten te bekostigen? Wat gaat u doen om aan deze situatie een einde te maken nog voor de start van het nieuwe studiejaar?
Aan studenten uit de EER die in Nederland danwel in de grenslanden wonen en in Nederland studeren kan geen hoger collegegeld worden gevraagd dan aan Nederlandse studenten. Omgekeerd geldt dit ook voor de ruim 14 000 Nederlandse studenten die in het buitenland in een EER-land studeren. Ik vind dit een wenselijke situatie, omdat dit internationale mobiliteit van studenten bevordert. Internationale mobiliteit van studenten heeft belangrijke baten voor het Nederlandse onderwijs en heeft, wanneer een voldoende groot deel van deze studenten na hun studie in Nederland blijft werken, een positief effect op de overheidsfinanciën.
Mijn beleid is gericht op het stimuleren van mobiliteit. Daarbij streef ik, zoals ik in het Algemeen Overleg van 30 mei 2012 heb aangegeven, naar meer balans tussen inkomende en uitgaande mobiliteit.
Het bericht dat ECB president Draghi lid zou zijn van een lobbygroep van grote banken |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat ECB president Draghi lid zou zijn van een lobbygroep van banken1
Ja.
Hoe apprecieert u het bericht dat de Europese ombudsman een onderzoek is begonnen, in het licht van mogelijke gevolgen voor het vertrouwen in de ECB en de gevolgen voor de financiële markten?
Op 24 juli jongstleden heeft de Europese ombudsman een onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht dat het lidmaatschap van ECB-president Draghi van de «Group of Thirty» onverenigbaar zou zijn met de onafhankelijkheid, reputatie en integriteit van de ECB. De «Group of Thirty» is een reeds in 1978 opgerichte groep, waarvan voormalig ECB-president Trichet momenteel voorzitter is. Het is een forum waarin vooraanstaande vertegenwoordigers uit zowel de private en de publieke sector als de academische wereld zitting hebben. Huidige leden van deze groep zijn o.a. de hoogleraren Rogoff, Feldstein en Krugman, de voormalige president van de FED Volcker en de huidige president van de Bank of England King. In de «Group of Thirty» wordt periodiek van gedachten gewisseld over internationale economische en financiële aangelegenheden. Meer informatie over dit forum is te vinden op www.group30.org.
Ik heb alle vertrouwen in de Europese Centrale Bank en haar directie en wacht met belangstelling het besluit van de Europese ombudsman af.
Bent u van mening dat de heer Draghi hangende het onderzoek gewoon kan blijven functioneren? Zo ja, waarom? Zo niet, welke stappen bent u van plan te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg van donderdag 2 augustus 2012 beantwoorden?
Ja.
Het weigeren van uitkeringsgerechtigden voor een baan |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitkeringsgerechtigden weigeren voor baan mag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is, waarbij een hele groep personen, die graag wil werken, wordt uitgesloten van solliciteren alleen op basis van het ontvangen van een uitkering?
Voorop staat dat elke vorm van uitsluiting onacceptabel is. Mensen moeten worden beoordeeld op hun talenten. De samenleving heeft iedereen die voldoet aan de kwaliteitseisen hard nodig. Wie kan werken moet en mag dat ook doen. Iedereen dient zoveel mogelijk naar vermogen te participeren. Ik vind het dan ook onwenselijk dat mensen op basis van het ontvangen van een uitkering worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat er sprake kan zijn van discriminatie op grond van artikel 1 van de Grondwet, waarin is vastgelegd dat: «Allen die zich in Nederland bevinden, in gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Discriminatie (...) op welke grond dan ook, is niet toegestaan»?
Het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod zijn in Nederland neergelegd in artikel 1 van de Grondwet en in een aantal gelijke behandelingswetten, zoals de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wgbl) en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Het hebben van een uitkering is geen discriminatiegrond die specifiek in de gelijke behandelingswetgeving wordt genoemd, maar dat sluit niet uit dat onderscheid op die grond mogelijk wel onder de zinsnede «op welke grond dan ook» uit artikel 1 van de Grondwet valt. Die beoordeling is aan de rechter. Zowel individuele personen die menen dat in hun nadeel onderscheid wordt gemaakt als belangenorganisaties op het terrein van de gelijke behandeling, kunnen zich hiertoe tot de rechter wenden.
Mocht het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door de gelijke behandelingswetgeving expliciet beschermde grond, dan is ook de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) bevoegd om daarover te oordelen. Daartoe kan een schriftelijk verzoek bij de CGB worden ingediend. Zo’n verzoek kan worden gedaan door degene die vindt dat in zijn nadeel onderscheid is of wordt gemaakt, maar ook door degene die wil weten of hij zelf verboden onderscheid maakt. Ook kan het verzoek worden gedaan door de ondernemingsraad of door een vereniging of stichting die ten doel heeft dit soort belangen te behartigen. Ten slotte kan de CGB uit eigen beweging een onderzoek instellen, als zij signalen heeft dat stelselmatig onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in een van de genoemde wetten.
Deelt u de mening van de gemeente Wijchen dat zij geen partij is in een gang naar de Commissie Gelijke Behandeling? Bent u bereid zelf naar de Commissie Gelijke Behandeling te stappen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 12, tweede lid, Algemene wet gelijke behandeling bevat een beperking voor wat betreft de personen en instellingen die een verzoek om een onderzoek bij de CGB kunnen indienen. Noch het gemeentebestuur van Wijchen, noch de staatssecretaris van SZW valt daar in dit geval onder.
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Karabulut en Ulenbelt (beiden SP), ingezonden 1 augustus 2012 (vraagnummer 2012Z14818)
Belastingheffing bij Nederlanders door Duitsland over pensioenen |
|
Helma Neppérus (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel over de heffing door Duitsland over pensioenen van Nederlanders tegen het hoogste Duitse belastingtarief?1
Ja.
Wat vindt u hiervan, zowel wat betreft de heffing op zich als het kennelijk toegepaste tarief?
De Duitse belastingheffing is het gevolg van een uitspraak van 6 maart 2002 van de hoogste Duitse rechter, het Bundesverfassungsgericht, die inhoudt dat Duitsland een ongelijkheid tussen gepensioneerden moet oplossen door uiterlijk met ingang van 2005 ook belastingheffing in te voeren voor diegenen die een wettelijk pensioen ontvangen van de Duitse Renteversicherung. De Duitse regering had dus geen andere keuze, dan de heffing in te voeren. Deze heffing is stapsgewijs ingevoerd, waardoor veel Nederlandse gepensioneerden over 50% van hun pensioen in Duitsland belastingplichtig zijn. Voor wat betreft het toegepaste tarief zijn de tarieven van de Duitse Einkommensteuer van toepassing, die voor inwoners en niet-inwoners hetzelfde zijn. In veel gevallen is het toegepaste belastingtarief 14%. Het is dus niet zo dat standaard het hoogste Duitse belastingtarief wordt toegepast. Niet-inwoners (bijvoorbeeld de inwoners van Nederland) kunnen onder bepaalde voorwaarden een verzoek doen om als «unbeschränkt Steuerpflichtige» te worden behandeld, waardoor ook zij voor bepaalde Duitse fiscale faciliteiten in aanmerking komen, hetgeen de effectieve belastingheffing vermindert. Nederland kent overigens een vergelijkbaar systeem met de keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen om als binnenlandse belastingplichtige te worden behandeld.
Om hoeveel mensen gaat het? Welke gegevens zijn bij de Nederlandse Belastingdienst hierover bekend?
Volgens de gegevens die de Duitse Renteversicherungen aan de Belastingdienst heeft verstrekt ontvangen ongeveer 45 000 inwoners van Nederland een Duits wettelijk pensioen. Pas recent heeft de Belastingdienst van de Duitse Renteversicherungen deze gegevens ontvangen. De gegevens omvatten naam, adres, geboortedatum en de hoogte van het pensioen.
Bent u bereid om met uw Duitse collega te overleggen in hoeverre aanpassing van de aanslagen kan plaatsvinden, zodat een laag tarief wordt toegepast en ook gekeken wordt naar de mogelijkheden van kwijtschelding?
Er is voortdurend overleg met zowel het Duitse ministerie van Financiën als met het Finanzamt Neubrandenburg. Betrokkenen ontvangen van het Finanzamt Neubrandenburg informatie over de voorwaarden van «unbeschränkte Steuerpflicht» en op welke wijze zij daarvoor in aanmerking komen. De Nederlandse Belastingdienst heeft vervolgens als taak om een verklaring af te geven over het inkomen van de belastingplichtige dat in Nederland bekend is, de zogenoemde Bescheinigung EU/EWR. Belastingplichtigen krijgen dus de mogelijkheid om onder omstandigheden het lagere effectieve tarief in Duitsland te krijgen. Dezelfde systematiek geldt overigens ook voor reguliere grensarbeiders.
Moet de voorlichting over belastingheffing en pensioenen in Nederland en andere landen niet worden verbeterd? Bent u bereid daarbij ook vooral aandacht te besteden aan grensregio’s?
Ja, ik vind dat er verbetering te behalen is in de informatievoorziening aan gepensioneerden met een pensioen uit het buitenland. Voor wat betreft de Nederlandse pensioenen aan mensen in het buitenland, is het verantwoordelijke kantoor van de Belastingdienst Limburg/kantoor Buitenland, bezig om de aanvraag voor belastingvrijstelling te vereenvoudigen in het geval het heffingsrecht aan het woonland is toegewezen op grond van het bilaterale verdrag tussen Nederland en het woonland. Met het oog op mensen in Nederland met een pensioen uit het buitenland zie ik mogelijkheden om de automatische uitwisseling van informatie van grensoverschrijdende pensioenen tussen landen onderling verder uit te breiden. Daarmee weet de Belastingdienst vooraf wie er in Nederland een pensioen uit het buitenland ontvangt. Met geschikte gegevens is het vervolgens mogelijk om de digitale aangifte van belastingplichtigen zoveel mogelijk «voor in te vullen». Overigens is er momenteel al een ruim aanbod van voorlichting over grensoverschrijdende belastingheffing, zoals bijvoorbeeld het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst in Maastricht, waarin ook Duitse en Belgische ambtenaren participeren. Een andere ontwikkeling is het binnenkort te openen fysieke grensinfopunt Aken-Eurode.
Tegelijkertijd komt aan de gepensioneerde ook een verantwoordelijkheid toe om zich te informeren omtrent zijn pensioen. Zo zal hij zelf een pensioen moeten aanvragen en moeten nagaan wat de ontvangst van een pensioen verder voor gevolgen meebrengt. Overigens zal de gepensioneerde reeds eerder te maken hebben gehad met het belastingstelsel van het andere land, namelijk tijdens zijn actieve periode als werknemer in dat land.
Wat doet u om dit soort situaties, waarbij burgers opeens door een buitenlandse heffing, en nog wel uit een buurland, worden verrast, voor de toekomst te vermijden?
De invoering van de nieuwe Duitse wetgeving werd onder andere vermeld in informatie van de SVB, Bureau Duitse Zaken en op websites van de Duitse belastingdienst. Door de langdurige operatie die de Duitse belastingdienst nodig heeft gehad om de heffing te implementeren, is de heffing voor velen echter toch als een verrassing gekomen. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de belastingdienst van het land dat de heffing invoert om belastingplichtigen te informeren. Tegelijkertijd is het belangrijk dat landen elkaar onderling intensief op de hoogte houden van de wijzigingen die plaatsvinden, zodat waar nodig extra ondersteuning kan worden gegeven. Met België is al geruime tijd een goede samenwerking gaande; met Duitsland zal de samenwerking de komende tijd intensiveren met het oog op de implementatie van het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland dat op 12 april 2012 is afgesloten.
Het asielbeleid voor Somaliërs |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Harry van Bommel |
|
Leers |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het asielbeleid voor Somaliërs moet worden herzien?1
Uiteraard geef ik invulling aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). De uitspraak ziet enkel op vreemdelingen afkomstig uit Zuid- en Centraal-Somalië, omdat Al-Shabaab in overige delen van Somalië (Somaliland en Puntland) niet de feitelijke macht heeft. In mijn huidige beleid toets ik, conform de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Sufi en Elmi waaraan ook de Afdeling refereert, of zij voldoende ervaring hebben met leven onder de regels van Al-Shabaab om zich opnieuw in hun land van herkomst te kunnen handhaven. In mijn brief van heden aan de Tweede Kamer heb ik toegelicht hoe verwestersing een plek heeft gekregen in mijn beleid.
Deze toets kan overigens eerst aan de orde komen indien de herkomst uit Zuid- en Centraal-Somalië geloofwaardig is bevonden en de vreemdeling ervaring heeft met leven onder de regels van Al-Shabaab. Immers, in zaken waar de afkomst uit Zuid- en Centraal-Somalië geloofwaardig wordt bevonden en de persoon geen ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab, wordt al geoordeeld dat de persoon zich niet kan handhaven onder Al-Shabaab. Dit geldt voor personen die al voor de komst van Al-Shabaab uit Somalië zijn vertrokken en voor hen die uit een gebied afkomstig zijn waar Al-Shabaab geen macht had, maar wel terugkeren of reizen door een gebied waar Al-Shabaab (inmiddels) de macht heeft. In die gevallen waarin niet geloofwaardig is dat de vreemdeling afkomstig is uit Zuid- en Centraal-Somalië, is een artikel 3 EVRM-risico bij terugkeer vanwege Al-Shabaab op voorhand niet aannemelijk. Voor asielzoekers die recent zijn vertrokken, geldt dat zij ervaring kunnen hebben met het leven onder de regels van Al-Shabaab. Zij zullen vaak nog niet verwesterd zijn.
Vreemdelingen die menen dat deze uitspraak betekenis voor hen heeft staat het vrij een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Dit kan dus alleen zinvol zijn als niet betwist wordt dat zij afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië en wanneer de eerdere aanvraag is afgewezen omdat zij ervaring hebben met het leven onder de regels van Al-Shabaab. De uitgebreidere toets zal overigens niet betekenen dat in alle gevallen alsnog een vergunning wordt verleend. De Afdeling geeft ook aan dat het enkele verblijf van de vreemdeling in Nederland niet hoeft te betekenen dat deze daarmee dermate is verwesterd dat niet langer kan worden verwacht dat hij zich zal kunnen handhaven onder Al-Shabaab.
Welke consequenties heeft deze uitspraak voor de Somaliërs die al lange tijd in Nederland verblijven en daarom bij terugkeer meer kans hebben om onder de aandacht van Al Shabaab te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de meeste Somaliërs buiten hun schuld om niet terug kunnen keren wanneer Al Shabaab aan de macht is en de levensgevaarlijke situatie in hun land gehandhaafd blijft?
Nee, die mening deel ik niet. Aan Somaliërs ten aanzien van wie wordt geoordeeld dat zij gevaar lopen bij terugkeer naar Somalië, hetzij van de zijde van Al-Shabaab hetzij om andere redenen, wordt immers bescherming verleend. Van hen wordt niet verwacht dat zij terugkeren naar Somalië. Voor de Somaliërs ten aanzien van wie in de asielprocedure is vast komen te staan dat zij geen gevaar lopen, wordt wel verwacht dat zij terugkeren. Hoewel op dit moment gedwongen terugkeer naar Somalië niet mogelijk is, is zelfstandige terugkeer naar Somalië mogelijk.
Zal door de Dienst Terugkeer en Vertrek per Somalische vreemdeling worden onderzocht of een buitenschuldprocedure moet worden gestart? Zo nee, waarom niet?
Omdat zelfstandige terugkeer mogelijk is, wordt terugkeer enkel gevergd als dit voor de vreemdeling veilig is. Het buitenschuldbeleid ziet niet op situaties waarin terugkeer onveilig is, omdat in die gevallen asielbescherming wordt verleend. Het gebruikelijke buitenschuldbeleid geldt vanzelfsprekend ook voor Somaliërs, die kunnen aantonen dat zij buiten hun schuld niet kunnen terugkeren. Nu zelfstandige terugkeer naar Somalië mogelijk is en in de praktijk ook plaatsvindt, is er geen aanleiding om standaard een buitenschuldprocedure te starten voor Somaliërs.
Deelt u de mening dat de Somalische vreemdelingen opvang moeten krijgen nu in rechte is komen vast te staan dat ze niet kunnen worden uitgezet?
Nee. Het uitgangspunt van het beleid is dat asielzoekers wier verzoek is afgewezen zelf verantwoordelijk zijn voor hun vertrek. Zelfstandig vertrek naar Somalië is mogelijk. De omstandigheid dat gedwongen terugkeer momenteel niet mogelijk is, maakt niet dat er een recht op opvang of onderdak ontstaat, anders dan conform het gebruikelijke beleid. Vreemdelingen die menen dat de uitspraak waarnaar vraag 1 verwijst betekenis voor hen heeft, staat het vrij een nieuwe asielaanvraag in te dienen. In het geval een nieuwe asielaanvraag kansrijk blijkt en niet in de Algemene Asielprocedure in het aanmeldcentrum wordt afgewezen, ontstaat in beginsel voor de betreffende vreemdeling ook een hernieuwd recht op opvang.
De stijgende graanprijzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Kleinste voorraad graan ooit in EU»1 en «Prijsexplosie graan en soja, honger dreigt»?1
Ja.
Is het waar dat de EU de laagste graanreserve ooit aanhoudt van nauwelijks meer dan 6 weken? Zo nee, voor welke periode is dan graan voorradig?
Bij aanvang van het graanseizoen 2012/13 (1 juli 2012) bedroeg de EU graanreserve 36,8 miljoen ton hetgeen overeenkomt met ongeveer 7 weken EU consumptie. De Commissie verwacht dat deze voorraad gedaald zal zijn tot 31,5 miljoen ton op 30 juni 2013 hetgeen overeenkomt met ongeveer 6 weken EU consumptie. Dit betreft een schatting van voorraden aangehouden door particulieren in de Europese Unie, er zijn geen voorraden bij overheden dan wel Europese instellingen.
Kunt u aangeven of Nederland strategische voorraden graan aanhoudt? Zo ja, in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom niet?
Nee, Nederland houdt geen strategische voorraden graan aan. Het granen-marktordeningsbeleid vormt een bevoegdheid welke is neergelegd op Europees niveau. De Nederlandse inzet in Europees verband is gericht op een marktgeoriënteerd Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid.
De handelsverstorende ondersteuning van de agrarische productie, met o.a. interventievoorraden graan ter ondersteuning van de prijsvorming, is sinds het begin van de jaren tachtig van de vorig eeuw langzaam afgebouwd en vervangen door grotendeels van productie ontkoppelde inkomenssteun. Vanuit oogpunt van voedselzekerheid kan bovendien gewezen worden op de Europese positie als netto exporteur van granen en de mogelijkheden tot im- en export van agrarische producten.
Ziet u redenen om het verbouwen van eiwitrijke gewassen in Nederland te stimuleren om zodoende minder afhankelijk te worden van de onzekere internationale graanmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hieraan vorm geven?
Nee, in Nederland worden gewassen geteeld indien daar vanuit de markt vraag naar is, voor een prijs waarvoor de boer deze wil en kan telen. Initiatieven voor de teelt van gewassen die nu niet regulier plaats vinden, zullen vanuit de markt moeten komen. Daarbij kan men een beroep doen op de mogelijkheden van het topsectorenbeleid (topsector Agrofood). Daarin worden faciliteiten geboden voor onderzoekswensen vanuit het bedrijfsleven. Vermeld zij dat het Europese steunstelsel voor erwten en veldbonen in de jaren »90 juist is afgeschaft vanwege de hoge kosten en de internationale handelsrepercussies.
Kunt u bevestigen dat de mondiale veestapel ongeveer de helft van de jaarlijkse graanoogsten opsoupeert? Hoe beoordeelt u dit gegeven in deze tijden van schaarste, waardoor de prijzen van graan snel stijgen en het voor veel mensen in de wereld moeilijk wordt om nog in hun levensonderhoud te voorzien?
Volgens gegevens van de International Grains Council (IGC) wordt de laatste jaren ca. 40 % van de wereldgraanoogst gebruikt als veevoer. De dreigende misoogst van maïs door de droogte in het Middenwesten van de VS hoeft niet meteen tot een schaarste van graan voor menselijke consumptie te leiden omdat mensen vooral producten op basis van rijst en tarwe eten. In haar meest recente rapport verwacht de IGC een tarweoogst van 665 miljoen ton, wat een zeer gemiddelde oogst is. De rijstoogst zal met 462 miljoen ton zelfs boven het meerjarige gemiddelde liggen.
Is het waar dat met name de toenemende vleesconsumptie in landen als China ervoor zorgt dat er wereldwijd elk jaar 40 miljoen ton graan extra nodig is? Zo nee, waarop baseert u zich in dit antwoord? Zo ja, deelt u de mening dat Nederland een actieve rol zou moeten vervullen in het terugdringen van de mondiale vleesconsumptie?
Een hogere vleesconsumptie betekent een toename in de vraag naar voedergraan. De OESO verwacht tot 2021 een toename van de wereldvleesconsumptie van 16 tot 30% afhankelijk van de vleessoort. Hoeveel extra graan hiervoor nodig is, is mij niet bekend.
Zoals ik gesteld heb in mijn brieven aan uw Kamer van 17 juni 2011 en 25 november 2011 (TK 2010/2011, 2 863 en TK 2011/2012, 31 532, nr. 70), zie ik geen actieve rol voor de overheid in het terugdringen van de vleesconsumptie.
Deelt u de mening dat het omzetten van graan in dierlijke eiwitten een inefficiënt proces en dat daarom moet worden ingezet op een grootschalige transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitbronnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u versnelling aan deze eiwitagenda geven?
Deze vraag heb ik beantwoord in mijn brief van 23 mei 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2534).
Het niet voldoen aan de vaccinatieplicht tegen Q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat 43% van de geiten- en schapenhouders niet op tijd voldoet aan de verplichte vaccinatie tegen Q-koorts?1 Welke consequenties verbindt u hieraan?
Zoals ik in mijn brief (Kamerstuk 28 286, nr. 588) van 3 augustus jl. heb gemeld is op 1 augustus de definitieve balans opgemaakt aangaande de uitvoering van de verplichte vaccinaties en de vaccinatiemelding. Op basis daarvan bleek 18% (76 bedrijven) van de 421 professionele bedrijven die onder de vaccinatieplicht vallen niet op tijd gevaccineerd of gemeld te hebben. Deze houders hebben, op basis van last onder bestuursdwang, 14 dagen de tijd gekregen om alsnog hun dieren te vaccineren en hiervan melding te doen in de I&R database. Op 9 augustus is gebleken dat 4 houders hun dieren nog niet hadden gevaccineerd. Zij hebben gehoor gegeven aan de oproep van de NVWA om de vaccinatie binnen 14 dagen alsnog uit te voeren.
Deelt u de mening dat de geiten- en schapenhouders die niet op tijd hebben gevaccineerd een risico voor de volksgezondheid vormen en dat dit niet acceptabel is?
Ook dit jaar heeft een fors aantal geiten- en schapenhouders hun dieren niet op tijd gevaccineerd of de vaccinatie niet op tijd gemeld. Ik vind dat de betreffende veehouders hiermee niet uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden van hun bedrijven.
Voor de volksgezondheid is het van het allergrootste belang dat dieren gevaccineerd worden voordat ze gedekt worden. Daartoe houden we niet alleen strikt toezicht op de vaccinatieverplichting maar ook op het fokverbod voor ongevaccineerde dieren.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nu zelf moet gaan vaccineren op deze bedrijven? Hoeveel fte moet hiervoor worden ingezet? Wanneer is naar verwachting dan wel 100% van de geiten en schapen gevaccineerd?
Alle bedrijven hebben uiteindelijk voldaan aan de verplichte vaccinatie. De NVWA heeft dus niet zelf hoeven te vaccineren.
Kunt u bevestigen dat vorig jaar ook een groot deel van de bedrijven niet tijdig gevaccineerd had tegen Q-koorts?
In 2011 heeft de NVWA in totaal 25 houders een last onder bestuursdwang opgelegd. Dit was het aantal houders dat op 8 augustus nog geen melding van vaccinatie had gedaan in het I&R-systeem. De gehanteerde hersteltermijn was drie weken. Na deze periode bleken alle houders hun dieren te hebben gevaccineerd. Dit jaar (2012) is besloten om alle houders die op 1 augustus, dus een week eerder, nog geen vaccinatiemelding hadden gedaan een last onder bestuursdwang op te leggen. Ook in 2011 is het niet nodig gebleken dat NVWA-medewerkers dieren moesten vaccineren.
Kunt u bevestigen dat de sanctie op het niet vaccineren slechts bestaat uit het op kosten van de veehouder uitvoeren van de vaccinatie door de NVWA?
Tegen het niet tijdig voldoen aan de vaccinatie- en registratieplicht kan bestuursrechtelijk en strafrechtelijk worden opgetreden. Omdat een last onder bestuursdwang gericht is op herstel van de overtreding, nl. het alsnog vaccineren van de dieren, en op deze wijze een volksgezondheidsrisico wordt voorkomen is dat de meest geëigende sanctie. Met het oog op strafrechtelijk optreden zal de NVWA daarnaast proces-verbaal opmaken tegen die houders die hun dieren niet vóór 1 augustus hadden gevaccineerd en/of niet tijdig een vaccinatiemelding hadden gedaan. Het Openbaar Ministerie beslist wat er met het proces-verbaal gebeurt, bijvoorbeeld of wordt overgegaan tot oplegging van een boete.
Deelt u de mening dat de sanctie op het niet vaccineren te laag is en dit zeer risicovol gedrag in de hand werkt? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan het hoge percentage bedrijven die zich niet houdt aan de wettelijke verplichting tot vaccinatie?
Ik ben van mening dat het opleggen van een last onder bestuursdwang en het opmaken van een proces-verbaal een gepaste reactie is op het niet tijdig vaccineren. Het verbaast ook mij dat er veehouders zijn die hun dieren niet voor de deadline vaccineren of die nalaten deze vaccinatie op tijd te registreren. Ik heb hier geen verklaring voor.
De huidige sancties bieden voldoende mogelijkheden om effectief op te kunnen treden. Ik zie daarom geen aanleiding voor verhoging van de sancties voor het niet tijdig vaccineren.
Bent u bereid de sancties voor het niet tijdig vaccineren fors te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een fokverbod af te kondigen op de bedrijven die niet tijdig hebben gevaccineerd om het risico voor de volksgezondheid in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 5.1.5b van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten is al een fokverbod van toepassing op dieren die niet tijdig gevaccineerd zijn.
Verwestering als verblijfsgrond voor een Somalische vluchteling |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 juli 2012 inzake de verblijfsstatus van een Somalische vluchteling waarin de Afdeling van oordeel is dat de mate van verwestering dient te worden betrokken in de beoordeling (201200969/1/V2)? Zo ja, wat betekent deze uitspraak voor het Nederlandse asielbeleid?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Deze uitspraak ziet enkel op vreemdelingen afkomstig uit Zuid- en Centraal-Somalië omdat Al-Shabaab in overige delen van Somalië (Somaliland en Puntland) niet de feitelijke macht heeft. In mijn huidige beleid toets ik, conform de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Sufi en Elmi, waaraan ook de Afdeling refereert, of zij voldoende ervaring hebben met leven onder de regels van Al-Shabaab om zich opnieuw in hun land van herkomst te kunnen handhaven. In mijn brief van heden aan de Tweede Kamer heb ik toegelicht hoe verwestersing een plek krijgt in mijn beleid.
Deze toets kan overigens eerst aan de orde komen indien de herkomst uit Zuid- en en Centraal-Somalië geloofwaardig is bevonden en de vreemdeling ervaring heeft met leven onder de regels van Al-Shabaab. Immers, in zaken waar de afkomst uit Zuid- en Centraal-Somalië geloofwaardig wordt bevonden en de persoon geen ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab, wordt al geoordeeld dat de persoon zich niet kan handhaven onder Al-Shabaab. Dit geldt voor personen die al voor de komst van Al-Shabaab uit Somalië zijn vertrokken en voor hen die uit een gebied afkomstig zijn waar Al-Shabaab geen macht had, maar wel terugkeren of reizen door een gebied waar Al-Shabaab (inmiddels) de macht heeft. In die gevallen waarin niet geloofwaardig is dat de vreemdeling afkomstig is uit Zuid- en Centraal-Somalië, is een artikel 3 EVRM-risico bij terugkeer vanwege Al-Shabaab op voorhand niet aannemelijk. Voor asielzoekers die recent zijn vertrokken geldt dat zij ervaring kunnen hebben met het leven onder de regels van Al-Shabaab. Zij zullen vaak nog niet verwesterd zijn.
Vreemdelingen die menen dat deze uitspraak betekenis voor hen heeft staat het vrij een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Dit kan dus alleen zinvol zijn als niet betwist wordt dat zij afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië en wanneer de eerdere aanvraag is afgewezen omdat zij ervaring hebben met het leven onder de regels van Al-Shabaab. De uitgebreidere toets zal overigens niet betekenen dat in alle gevallen alsnog een vergunning wordt verleend. De Afdeling geeft ook aan dat het enkele verblijf van de vreemdeling in Nederland niet hoeft te betekenen dat deze daarmee dermate is verwesterd dat niet langer kan worden verwacht dat hij zich zal kunnen handhaven onder Al-Shabaab.
De toets aan «verwestersing» – die betrokken wordt bij de vraag of de persoon zich kan handhaven onder Al-Shabaab – is slechts van belang voor zaken waarin er sprake is van terugkeer naar een gebied waar Al-Shabaab de feitelijke macht heeft en «verwestering» een risicofactor vormt. De toets is dus niet aan de orde voor asielzoekers die uit andere gebieden in Somalië afkomstig zijn.
U vraagt naar aantallen vluchtelingen uit Somalië en een verdere uitsplitsing daarvan. Wanneer blijkt dat een vreemdeling vluchteling is, zal dat in het algemeen leiden tot vergunningverlening en is deze uitspraak over verwestersing verder niet van belang.
Ik begrijp uw vraag dan ook zo dat u wilt weten voor hoeveel Somalische vreemdelingen, die thans niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, deze uitspraak kan betekenen dat op grond van verwestersing een vergunning zou moeten worden verleend. Zoals ik in mijn brief van heden aan uw Kamer heb uiteengezet, zal de toetsing aan «verwestersing» voor Somaliërs individueel plaatsvinden. Ik kan u dan ook geen aantal geven van het aantal Somalische vreemdelingen op wie deze uitspraak betrekking heeft.
Hoeveel Somalische vluchtelingen verblijven er momenteel in Nederland? Hoeveel van hen zijn er verwesterd? Hoeveel van hen zijn vrouw of minderjarig? Wat betekent deze uitspraak voor andere Somalische vluchtelingen die mogelijk verwesterd zijn en daarom risico lopen onder de aandacht van Al Shabaab te komen? Bent u bereid met verwestering als factor naar deze soortgelijke gevallen te kijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in rechtsoverweging 275 van het arrest van 28 juni 2011 dat Somaliërs, die moeten reizen door Al Shabaab gecontroleerd gebied, een groter risico lopen onder de aandacht van Al Shabaab te komen als zij zo lang uit het land zijn weggeweest dat zij verwesterd zijn? Op welke wijze gaat u dit beoordelen voor soortgelijke gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken in welke andere landen de mate van verwestering risico's met zich meebrengt vergelijkbaar met Somalië? Zo nee, waarom niet?
De vaststelling dat «verwestersing» mogelijk risico’s met zich mee brengt voor Somaliërs die moeten terugkeren naar, of reizen door, een gebied waar Al-Shabaab de feitelijke macht heeft, is gebaseerd op informatie over de situatie in Somalië. Mijn landgebonden asielbeleid baseer ik altijd op informatie over de situatie in een land of gebied, die beschreven is in ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en overige bronnen. Indien zou blijken dat ook in een ander land of gebied «verwestersing» tot risico’s leidt bij terugkeer, komt dit tot uiting in mijn landgebonden asielbeleid. In het landenbeleid voor Afghanistan is verwestersing opgenomen als criterium voor de toetsing of van schoolgaande meisjes mag worden verwacht dat zij terugkeren, gelet op de psychosociale druk die dit met zich kan meebrengen. Het gaat daarbij niet om artikel 3 EVRM-risico’s. Uiteraard zal ik steeds opnieuw de situatie in ieder asielherkomstland beoordelen op basis van nieuw verschenen ambtsberichten.
Bent u bereid om vluchtelingen uit andere landen, waarin de mate van verwestering soortgelijke risico's met zich meebrengt als in Somalië ( Irak, Afghanistan enz.), opnieuw te beoordelen op deze grond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekent de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het toekomstperspectief van gewortelde Somalische asielkinderen in Nederland? Deelt u de mening dat deze uitspraak als gevolg heeft dat gewortelde Somalische asielkinderen in aanmerking horen te komen voor verblijfsstatus? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1, 2 en 3 heb aangegeven, heeft de uitspraak slechts consequenties voor vreemdelingen van wie is vastgesteld dat zij afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië en van wie het asielverzoek is afgewezen met als motivering dat zij zich kunnen handhaven onder Al-Shabaab. Als zij een nieuwe asielaanvraag indienen, zal het element «verwestersing» alsnog worden meegewogen in de nieuwe beoordeling. Dit is iets anders dan «worteling», immers het gaat om risico’s die iemand loopt bij terugkeer en niet om worteling in de Nederlandse maatschappij.
Deelt u de mening dat de uitspraak het nut en de noodzaak onderstreept van een structurele oplossing voor minderjarige asielkinderen die verwesterd zijn, conform een Kinderasielwet of een kinderpardon? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Immers, niet in alle landen vormt «verwestersing» een risico bij terugkeer en moet dientengevolge asielbescherming worden verleend.
Een discriminerende vacature |
|
Sadet Karabulut (SP), Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de vacature van CatPalace, waarin mensen met een uitkering worden uitgesloten?1
Ik vind dat elke vorm van uitsluiting onacceptabel is. Mensen moeten worden beoordeeld op hun talenten. De samenleving heeft iedereen die voldoet aan de kwaliteitseisen hard nodig. Wie kan werken moet en mag dat ook doen. Iedereen dient zoveel mogelijk naar vermogen te participeren. Ik vind het dan ook onwenselijk dat mensen op basis van het ontvangen van een uitkering worden uitgesloten.
Wat is de reden dat het UWV en de Commissie Gelijke Behandeling niets kunnen doen tegen deze discriminerende vacature? Kunt u dat uitgebreid toelichten?
De Commissie Gelijke behandeling (CGB) is bevoegd om te oordelen over onderscheid als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (m/v), de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en enige bepalingen in het Burgerlijk Wetboek betreffende onderscheid m/v, onderscheid naar arbeidsduur en onderscheid naar tijdelijkheid van de arbeidsovereenkomst.
Ten aanzien van de in de advertentie gestelde leeftijdseis zijn regels gesteld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) en is de CGB bevoegd daarover te oordelen (zie verder het antwoord op vraag 4).
Het hebben van een uitkering is geen discriminatiegrond die als zodanig door die wetten wordt beschermd. Mocht echter het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door deze wetten genoemde grond, dan is de CGB bevoegd om daarover te oordelen. Te denken valt aan een sollicitant met een handicap of ziekte op grond waarvan hij een uitkering ontvangt.
Als de CGB inderdaad bevoegd is, kan zij op schriftelijk verzoek onderzoeken of een onderscheid is gemaakt als bedoeld in de bovengenoemde wetten. Zo’n verzoek kan worden gedaan door degene die vindt dat in zijn nadeel onderscheid is of wordt gemaakt, maar ook door degene die wil weten of hij zelf verboden onderscheid maakt. Ook kan het verzoek worden gedaan door de ondernemingsraad of door een vereniging of stichting die ten doel heeft dit soort belangen te behartigen. Ten slotte kan de CGB uit eigen beweging een onderzoek instellen, als zij signalen heeft dat stelselmatig onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in één van de genoemde wetten.
Ik wijs erop dat ook aan de civiele rechter altijd de vraag voorgelegd kan worden of hier sprake is van verboden onderscheid, door middel van het instellen van een procedure uit hoofde van onrechtmatige daad. Artikel 1 van de Grondwet verbiedt immers, naast de daarin expliciet genoemde gronden, discriminatie «op welke grond dan ook». Zowel een benadeelde als een organisatie die zich ten doel stelt gelijke behandelingsbelangen te behartigen, kan een dergelijke civiele vordering instellen.
Een benadeelde die eerst meer informatie wil inwinnen of advies wenst over het indienen van een klacht of vordering heeft ook de mogelijkheid zich te wenden tot een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (zoals een antidiscriminatiebureau).
Het UWV kan in dit geval geen verzoek aan de CGB doen om een onderzoek te starten omdat zij niet valt onder degenen die op grond van artikel 12, tweede lid van de Algemene wet gelijke behandeling een dergelijk verzoek kunnen indienen. UWV heeft wel contact met de werkgever opgenomen maar dit heeft niet geleid tot andere inzichten bij de werkgever.
Zoals ik bij het antwoord op uw eerste vraag al heb aangegeven vind ik dat elke vorm van uitsluiting onacceptabel is. Ik betreur het dan ook dat het contact tussen UWV en de werkgever niet tot andere inzichten bij de werkgever heeft geleid.
Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke discriminerende vacatures te voorkomen, aan te pakken en te beboeten?
De taak van de overheid is om voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn om discriminatie tegen te gaan. Het systeem van gelijke behandelingswetgeving doet een beroep op individuele personen zelf of belangenorganisaties op dit terrein om de regels te handhaven. In het antwoord op vraag 2 is aangegeven welke mogelijkheden bestaan om onderscheid door de rechter of de CGB te laten toetsen. Of er in een concreet geval sprake is van verboden onderscheid vereist een beoordeling en weging van argumenten en hiervoor is, afhankelijk van de norm die overtreden is, de CGB of de civiele rechter aangewezen.
Wel kan ik melden dat het kabinet voornemens is om aan de Sociaal Economische Raad (SER) een advies te vragen over het onderwerp discriminatie op de arbeidsmarkt. Daarbij zullen sociale partners gevraagd worden op welke wijze discriminatie op de arbeidsmarkt verminderd kan worden. Het advies zal betrekking hebben op alle fasen van werk: werving & selectie, op de werkplek zelf en beëindiging dienstverband. Uw Kamer zal hier separaat over worden geïnformeerd.
Is het waar dat de in de vacature genoemde leeftijdsgrens wettelijke verboden is? Kunt u dat uitgebreid toelichten?
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) verbiedt het maken van leeftijdsonderscheid bij de aanbieding van een dienstverband en bij de vervulling van een openstaand dienstverband. In een beperkt aantal gevallen staat de wet leeftijdsdiscriminatie expliciet toe en in de andere gevallen is het slechts toegestaan als er een objectieve rechtvaardigingsgrond is. Als naar de mening van de werkgever een onderscheid naar leeftijd dient plaats te vinden dan moet de werkgever de motivering daarvoor vermelden in de vacaturetekst. In de door u genoemde vacature wordt geen motivering gegeven voor het hanteren van een leeftijdsgrens. Het is aan de CGB en de rechter om te beoordelen of het leeftijdsonderscheid in dit concrete geval verboden is.