Waterprivatisering door de Wereldbank |
|
Ewout Irrgang |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Shutting the Spigot on Private Water: The case for the World Bank to divest» van de Amerikaanse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Corporate Accountability International?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport. Nederland is echter niet betrokken bij de watervoorziening in Manilla. Ik neem het voorbeeld ter kennisgeving aan.
Kunt u aangeven of u het gegeven voorbeeld van de waterprivatisering in Manilla als een succesverhaal beschouwt? Zo ja, waarom? Zo neen, welke implicaties heeft dit voor uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de kritiek die het rapport geeft op de benadering van de «operationele doelmatigheid» door de Wereldbank?
Over dit onderwerp heb ik een constructieve beleidsdialoog met de Bank, die ik niet terug zie in de conclusie en aanbevelingen.
In veel gevallen is gebleken dat de private sector beter geëquipeerd is dan de publieke sector om op een efficiënte en doelmatige wijze de drinkwatervoorziening te garanderen en daarmee bij te dragen aan financiële duurzaamheid en zelfredzaamheid. De rol van een onafhankelijke toezichthouder en van maatschappelijke organisaties is hierbij van groot belang met het oog op het vaststellen van minimaal kostendekkende tarieven en het veiligstellen van toegang voor de allerarmsten.
Een waterbedrijf moet zijn kosten kunnen dekken. Ik zie geen reden om huishoudens die zijn aangesloten op het waterleidingnet te subsidiëren, terwijl zij die niet zijn aangesloten wel de volledige kosten van hun «alternatieve» watervoorziening moeten betalen.
Ik ben geen voorstander van volledige privatisering van de drinkwatervoorziening, maar ieder land moet daarin zijn eigen keuzes maken. Nederland doet dat ook. Landen die geïnteresseerd zijn in het Nederlandse model waarbij het eigendom van het drinkwaterbedrijf in handen blijft van de overheid en het beheer wordt uitbesteed aan een private onderneming, zijn welkom om daar met ons over te praten.
Kunt u tevens ingaan op de kritiek die het rapport geeft op het gebrek aan investeringen in en uitbreiding van de infrastructuur door de private sector?
Investeringen en uitbreiding van de infrastructuur is vaak de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het netwerk, in veel gevallen de overheid. Afhankelijk van de contractvoorwaarden kan de private partij hierin participeren. Omdat het risico niet in verhouding staat tot het rendement vindt dit echter zelden plaats.
Kunt u ingaan op de theoretische inzichten over waterprivatisering zoals verwoord op pagina 16 en verder van het rapport? Welke lessen trekt u hieruit voor uw toekomstige beleid inzake water en private sectorontwikkeling?
Volledige privatisering van de drinkwatervoorziening heeft niet mijn steun. Het Nederlandse beleid zet daar dan ook niet op in.
Wat is uw reactie op de kritiek van het rapport met betrekking tot de ongewenste belangenverstrengeling van de Wereldbank in haar rol als mede-eigenaar van waterbedrijven en tevens onpartijdig adviseur en expert? Bent u het eens met deze kritiek?
De Wereldbank verschaft leningen aan overheden en publieke instellingen. IFC, onderdeel van de Wereldbank Groep, verschaft leningen en eigen vermogen aan private bedrijven. Het rapport spreekt van de Wereldbank terwijl het in dit geval over de Wereldbank Groep gaat. Ik kan mij voorstellen dat het beeld ontstaat dat er in specifieke gevallen sprake is van een te grote concentratie van verantwoordelijkheden vanuit verschillende delen van de Wereldbank Groep. Op groepsniveau zijn er echter voldoende waarborgen ingebouwd om belangenverstrengeling te voorkomen. Ik zal nogmaals onder de aandacht van de Wereldbank Groep brengen dat het van belang is verkeerde beeldvorming op dit punt tegen te gaan.
Kunt u zich vinden in de conclusie en de aanbevelingen in het rapport? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiermee doen?
Ik vind de conclusie en aanbevelingen van het rapport ongenuanceerd. De private sector kan een effectieve rol vervullen in de drinkwatervoorziening zonder dat het om volledige privatisering gaat. Dit komt in het rapport en in de aanbevelingen niet goed tot uitdrukking. In mijn beleidsdialoog met de Wereldbank merk ik groeiende interesse voor het Nederlandse model van waterbedrijven die publiek eigendom zijn en blijven, maar die als een bedrijf worden gerund, «not for profit-not for loss». De komende tijd zal via evaluaties kritisch gekeken worden naar de effectiviteit van programma’s in de watersector waar het bedrijfsleven bij betrokken is.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van het amendement Irrgang inhoudende het schrappen van de Nederlandse bijdrage van 1,2 miljoen euro aan het Public-Private Infrastructure Advisory Facility (PPIAF) in 2012 ten behoeve van technische assistentie bij het privatiseren van de watervoorziening?2
Conform het amendement Irrgang (Kamerstuk 33 000 V, nr. 112) is de Nederlandse bijdrage aan PPIAF in 2012 met Euro 1,2 mln. gekort. Het contract met de Wereldbank is aangepast.
Na aanpassing van het contract bedraagt de resterende contractuele verplichting met PPIAF in 2012 USD 286 000 en blijft een contractuele verplichting bestaan in 2013 van USD 2 mln.
Kunt u tevens een nadere toelichting geven op eventuele contractuele verplichtingen met het PPIAF tot 2013?
Zie antwoord vraag 8.
Vormt bovengenoemd rapport voor u voldoende aanleiding om uw steun aan het PPIAF definitief te beëindigen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Steun aan overheden in ontwikkelingslanden op het gebied van publiek-private samenwerking bij de ontwikkeling van infrastructuur is onderdeel van mijn beleid. Infrastructuur is een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei en de ontwikkeling van de private sector. De behoefte aan infrastructuur in ontwikkelingslanden is enorm. Via publiek-private samenwerking kunnen kennis, kunde, innovatiekracht en kapitaal vanuit de private sector ingezet worden om infrastructuur te realiseren. PPIAF levert vraag-gestuurd advies aan overheden in ontwikkelingslanden op het terrein van publiek-private samenwerking bij de ontwikkeling van infrastructuur in verschillende sectoren, waaronder elektriciteit, transport, telecommunicatie, irrigatie en water. Thema’s als verbeterde toegang, prijsstelling, evenals efficiëntie en kwaliteit van de dienstverlening zijn onderdeel van de adviesverlening. Uiteindelijk bepaalt een ontwikkelingsland zelf of en hoe de private sector wordt ingeschakeld, in welke sector dit gebeurd en via welke vorm van publiek-private samenwerking. Nederland is één van de 11 donoren van PPIAF en is sinds 2001 donor.
Bovengenoemd rapport geeft aanleiding om in de beleidsdiscussie tussen donoren en de Program Management Unit van PPIAF over de adviesverlening in de drinkwatersector het belang van armoedefocus en universele toegang tot water nogmaals te onderstrepen. Na het aflopen van de contractuele verplichting met PPIAF in 2013, en op basis van een evaluatie van het programma, zal worden besloten of Nederland PPIAF na 2013 blijft ondersteunen.
Vormt bovenstaand rapport voor u voldoende aanleiding om geen steun meer te verlenen aan beleid dat is gericht op waterprivatisering in ontwikkelingslanden?
Volledige privatisering van de drinkwatervoorziening heeft niet mijn steun. Het Nederlandse model, of een variant hierop, van een publiek-privaat partnerschap waarbij het eigendom van de drinkwatervoorziening in publieke handen is en het beheer en management wordt uitbesteed (via een concessie en/of management contract) aan een private partij, heeft mijn voorkeur. Dit model biedt goede kansen op financiële duurzaamheid van de watervoorziening – en daarmee op zelfredzaamheid van het betreffende land. Er moet wel oog zijn voor de minder draagkrachtigen in een dergelijke aanpak. Daarom ondersteun ik maatschappelijke organisaties in hun werk bij het aanleggen van speciale voorzieningen, zoals gemeenschappelijke waterpunten.
Wapenhandel tussen Defensie en de heer Joep van den Nieuwenhuyzen |
|
Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het interview van Jort Kelder met de heer Joep van den Nieuwenhuyzen?1
De bewering dat de heer Van den Nieuwenhuyzen is betrokken bij de verkoop van overtollige Nederlandse tanks aan het buitenland is onjuist; het ministerie van Defensie maakt op geen enkele wijze gebruik van zijn diensten. In reactie op het niet uitgezonden deel van het interview heeft een vertegenwoordiger van Defensie dit ook onder de aandacht van de heer Kelder gebracht.
Klopt de bewering dat Van den Nieuwenhuyzen betrokken is bij de verkoop van Nederlandse overtollige tanks aan het buitenland? Zo ja, welke rol speelt de heer Van den Nieuwenhuyzen hierbij?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de bewering dat Van den Nieuwenhuyzen een commissie zou ontvangen voor zijn rol in de verkoop van de tanks? Zo ja, hoe hoog is deze commissie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de betrokkenheid van Van den Nieuwenhuyzen bij een reeks bedenkelijke transacties, waaronder massale fraude?
Ja.
Vindt u het aanvaardbaar dat een wapenhandelaar, zoals de heer Van den Nieuwenhuyzen, een sleutelrol speelt bij de verkoop van Nederlandse wapens? Zo nee, wat heeft dit voor gevolgen?
Op basis van het wapenexportbeleid worden bij de verkoop van overtollig strategisch defensiematerieel in beginsel alleen zaken gedaan op basis van government-to-government afspraken. Verkoop aan gerenommeerde bedrijven is ook mogelijk, mits de eindbestemming van het materieel vooraf bekend is.
Groeiende invloed van de salafistische As-Soennah-moskee |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Moskee wint aan invloed»?1
Op welke specifieke wijze blijkt dat de invloed van de in het artikel genoemde moskee op andere moskeeën in de omgeving toeneemt? Welke andere moskeeën zijn dat?
Deelt u de mening dat alle moskeeën waar wordt opgeroepen tot geweld zo snel mogelijk moeten worden gesloten? Deelt u de mening dat tot geweld oproepende imams, eventueel na denaturalisatie, het land dienen te worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Herhaalde opnamestops bij de acute verloskunde in Goes |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief van de Kring Verloskundigen Zeeland aan de Raad van Bestuur van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ), waarin zij haar ernstige zorgen uitspreekt over de drie opnamestops die dit jaar al zijn afgekondigd bij de acute verloskunde in Goes? Deelt u de deze zorgen? Zo nee, waarom niet?1
Het is niet ongebruikelijk dat ziekenhuizen een opnamestop inlassen, wanneer zij door omstandigheden twijfels hebben over hun mogelijkheden om kwaliteit van zorg te leveren. Het ADRZ heeft alle opnamestops gemeld bij de IGZ en daarbij aangegeven dat het geen volledige opnamestops betrof, aangezien de complexe en acute patiënten gewoon in het ziekenhuis terecht konden. Het is van belang dat het ADRZ haar problemen ter zake met grote spoed oplost en de IGZ zal hierop speciaal toezicht houden gezien de cruciale functie. De voortvarendheid is in dit geval van extra groot belang, aangezien het hier een ziekenhuis betreft dat gevoelig is voor de 45 minutennorm. Het ADRZ geeft aan op korte termijn met de verloskundige kring om de tafel te gaan om heldere afspraken te maken voor de toekomst. De afspraken, onder andere ten aanzien van achterwacht, moeten ertoe bijdragen dat deze opnamestops zoveel mogelijk tot het verleden behoren.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat om organisatorische redenen steeds opnamestops worden afgekondigd en dat de Raad van Bestuur deze problematiek zo snel mogelijk moet oplossen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de bevinding van de verloskundigen dat de opnamestops spelen sinds de concentratie van de acute verloskundige zorg in 2009? Wat is hiervoor uw verklaring?
Hoewel de genoemde opnamestops spelen in de periode na de concentratie van de acute verloskundige zorg betekent dit nog niet dat hiertussen ook een causaal verband bestaat. Het is aan het ziekenhuis om een verklaring en een oplossing voor de opnamestops te vinden.
Deelt u de mening dat de opnamestops des te ernstiger zijn omdat de toegankelijkheid van acute verloskunde voor grote delen van Zeeland al onder druk is komen te staan door de concentratie van deze zorg? Zo nee, waarom niet?
Voor ieder ziekenhuis is het zaak om de continuïteit van zorg te waarborgen. Dit geldt mijns inziens extra voor ziekenhuizen die gevoelig zijn voor de 45 minutennorm, zoals het ADRZ.
Deelt u de mening dat de kwaliteit en veiligheid van de acute verloskunde in Goes extra prioriteit verdienen, gelet op het ontbreken van uitwijkmogelijkheden in verband met de geografische ligging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequentie verbindt u hieraan?
Ja. Het is van belang dat het ADRZ haar problemen ter zake met grote spoed oplost en de IGZ zal hierop speciaal toezicht houden gezien de cruciale functie.
Deelt u de mening dat de opnamestops aantonen dat de concentratie van acute verloskundige zorg niet heeft geleid tot betere kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Wel wil ik aan geven dat de relatief hoge babysterfte in Nederland aanleiding heeft gegeven tot het extra bezien van de kwaliteit van geboortezorg in Nederland. Deze beweging is aldus vanuit deze kwalitatieve aanleiding voortgekomen.
Bent u bereid het beleid van concentratie van verloskundige zorg te evalueren aan de hand van de ervaringen in Zeeland en te heroverwegen of deze concentratie wel wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid nauwgezet te volgen of de Raad van Bestuur snel adequate actie onderneemt om deze risicovolle situatie voor moeder en kind te verbeteren en zo nodig in te grijpen? Zo nee, strekt uw verantwoordelijkheid voor veilige en toegankelijke verloskundige zorg zich niet uit tot Zeeland?
Als gezegd houdt de IGZ toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg; zeker ook ten aanzien van deze specifieke situatie waar ADRZ de enige aanbieder is.
De financiële situatie van EuroPsyche |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat de landelijk erkende instelling EuroPsyche al sinds januari 2012 niet betaald wordt doordat zorgverzekeraars betalingen opschorten vanwege bij hen ontstane twijfel over de werk- en declaratiewijze, onder andere gebaseerd op een artikel in de Volkskrant dat onjuiste informatie bevat?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat verzekeraars betalingen opschorten aan Europsyche vanwege bestaande twijfel over de werkwijze en de wijze waarop Europsyche declareert. Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat op 2 mei jongstleden een kort geding heeft plaatsgevonden over deze casus.
Op basis van de thans beschikbare informatie, ben ik in zijn algemeenheid bezorgd over deze situatie. Ik wacht de uitspraak van het kort geding af.
Wat betekent het opschorten van betalingen voor de continuïteit van zorg voor de ruim 11 000 cliënten die door zorgverleners van EuroPsyche worden behandeld?
Door het onderzoek en de genomen tijdelijke maatregelen behoeden zorgverzekeraars cliënten voor mogelijk nadelige gevolgen van een behandeling die niet voldoet aan geldende (kwaliteits-)eisen en voorkomen ze mogelijke onterechte betalingen in de zorg. Van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heb ik begrepen dat tot nu toe zich geen verzekerden hebben gemeld bij de zorgverzekeraars met klachten over de continuïteit. Mocht dat wel gebeuren, dan overlegt de zorgverzekeraar met de verzekerde op welke wijze zorg op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld kan worden.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars betalingen niet voor onbepaalde tijd kunnen opschorten, zonder dat er officieel is geconstateerd of de werk- en declaratiewijze akkoord is? Zo ja, wilt u met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over deze kwestie in gesprek gaan?
Er zijn signalen waardoor zorgverzekeraars twijfelen of de door Europsyche gedeclareerde zorg dient te leiden tot een vergoeding op basis van de Zvw. Om die reden hebben verzekeraars besloten per nota te toetsen of tot vergoeding kan worden overgegaan. Getoetst wordt onder andere of de gedeclareerde behandeling voldoet aan de spelregels DBC-registratie GGZ. De verzekeraars hebben met Europsyche afspraken gemaakt over de wijze waarop de controle kan plaatsvinden.
Ik ga binnenkort in gesprek met diverse partijen, waaronder ZN en de NZa over de ontstane situatie omdat ik op de hoogte wil blijven van de stand van zaken. Ik prijs overigens de inspanningen van de zorgverzekeraars om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van vergoeding van ingediende declaraties.
Op welke grond kunnen zorgverzekeraars betalingen opschorten? Is in dit geval van een van deze gronden sprake?
Zorgverzekeraars kunnen betalingen opschorten op grond van het Burgerlijk Wetboek (boek 7: Verzekeringsrecht). Verzekeraars mogen een onderzoek instellen bij twijfel over declaraties. Overigens moet een verzekeraar wel binnen een redelijke termijn hierop reageren en duidelijkheid verschaffen.
Deelt u de mening dat niet zorgverzekeraars, maar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoek zou moeten doen naar EuroPsyche en dat het onwenselijk is dat zeer privacygevoelige informatie van cliënten, zoals de diagnose, behandelplannen en sessieverslagen, nu worden ingezien door zorgverzekeraars?
Neen die mening deel ik niet. Zowel zorgverzekeraars als de IGZ hebben hun eigenstandige verantwoordelijkheid om onderzoek te doen en eventueel op te treden.
De IGZ kan een inspectieonderzoek doen waarbij zij nagaat of voldaan is aan de randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg. De IGZ toetst daarbij de praktijkvoering en het handelen van beroepsbeoefenaren aan wettelijke voorwaarden (waaronder tuchtnormen) en aan veldnormen en gedragscodes. Overigens heb ik de toezichthouders (IGZ en de NZa) op 7 februari 2012 verzocht nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin Europsyche en andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle geldende wettelijke kaders en mij daar over te informeren. Deze onderzoeken lopen nog.
Zorgverzekeraars zijn zelf verantwoordelijk voor controle op rechtmatigheid en doelmatigheid van zorgdeclaraties. Controles worden uitgevoerd door medisch adviseurs, daartoe bevoegde medewerkers van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben de wettelijke bevoegdheid via hun materiële controles dossiers in te zien. Dat is noodzakelijk voor een adequate controle, anders zouden verzekeraars immers geen misstanden op het spoor kunnen komen. Dit vind ik belangrijk omdat de betaalbaarheid van verzekerde zorg voor mij een relevant item is. Ik vind het van het grootste belang dat geld dat is bestemd voor zorg ook daadwerkelijk aan verzekerde zorg wordt besteed die kwalitatief goed en doelmatig is. Verzekeraars spelen een belangrijke rol bij het nagaan of dit zo is. Daartoe voeren zij formele en materië
Bent u van mening dat het selectief en willekeurig is dat alleen de vergoeding aan EuroPsyche is stopgezet en die van vergelijkbare organisaties niet? Kunt u aangeven waarom dat is?
Ik ben van mening dat als er vermoedens bestaan dat de werkwijzen en declaratiewijzen van andere instellingen niet overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving plaatsvinden, dat ook daar onderzoek moet plaatsvinden en eventueel maatregelen genomen moeten worden. Zoals ik hierboven aangaf, heb ik de toezichthouders (IGZ en NZa) gevraagd nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle geldende wettelijke kaders. Over de uitkomsten van dat onderzoek zal ik met verzekeraars en toezichthouders (IGZ en de NZa) in gesprek gaan.
Overigens wijs ik u erop dat het onderzoek naar Europsyche door zorgverzekeraars zeer arbeidsintensief is. Honderden dossiers worden gecontroleerd. Als uit dit onderzoek blijkt dat de behandelingen onrechtmatig zijn, zullen vergelijkbare andere organisaties zeker ook onderzocht gaan worden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, het liefst binnen twee weken, omdat de situatie vanwege opgeschorte betalingen kritiek is geworden?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er sprake is van een kritieke situatie, desalniettemin beantwoord ik uw vragen graag binnen de door u gevraagde termijn.
De afhandeling van aangiften in Amsterdam |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de Amsterdamse cijfers, waaruit blijkt dat met ruim tweederde van alle aangiftes in Amsterdam niets wordt gedaan?1 Wat vindt u van het feit dat in 68% van de gevallen er geen onderzoek volgt op de aangifte?
Ik ken het uitvalpercentage van 68% (2011) van het korps Amsterdam-Amstelland. Bepalend voor de vraag of er grond is tot het instellen van een onderzoek is de Aanwijzing voor opsporing2 van het College van Procureurs Generaal. Er zijn in deze Aanwijzing twee criteria geformuleerd:
Een aanzienlijk deel van de meldingen en aangiften biedt in de praktijk geen aanknopingspunten voor nader onderzoek omdat er geen sporen of getuigen zijn. Het gaat daarbij vaak om zaken waarbij alleen sprake is van materiële schade zoals diefstal van een fiets en zakkenrollerij (2011: 95% uitval bij aangifte in korps Amsterdam-Amstelland). De vermogenscriminaliteit maakt een aanzienlijk deel uit van de aangiften van misdrijven; hierdoor wordt het gemiddelde uitvalpercentage (68% in 2011) sterk beïnvloed. Daarentegen wordt in gevallen van bijvoorbeeld aangifte van mishandeling in de regel een onderzoek ingesteld (2011: 27% uitval in korps Amsterdam-Amstelland). Van de afgeronde onderzoeken wordt ongeveer 70% door het korps afgerond met één of meerdere verdachten.
Ik ben van mening dat het noodzakelijk is om een selectie te maken uit alle meldingen en aangiften die binnen komen, en vertrouw erop dat indien wordt vastgesteld dat verder onderzoek niet aan de orde is, dit besluit gegrond is. Tegelijkertijd maak ik mij echter hard om landelijk de opsporingskans in de korpsen te vergroten. Om dit te realiseren verbeter ik, ook als onderdeel van het programma «Verbetering Prestaties in de Strafrechtketen» het aangifteproces (zie voor de maatregelen daartoe, het antwoord bij vraag 5). Ten eerste komen meer zaken sneller binnen door een grotere aangifte- en meldingsbereidheid en uitgebreidere aangiftemogelijkheden. Ten tweede worden aangiften (en meldingen) door een verbetering van het proces sneller behandeld. Daarnaast levert een kwalitatief betere aangifte meer daderinformatie en dus een meer succesvolle opsporing op.
Deelt u de mening dat dit een schrikbarend cijfer is en dat dit snel moet verbeteren? Hoe gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de oorzaak van dit slechte cijfer? Waarom worden er zo weinig aangiftes daadwerkelijk opgepakt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de burgemeester dat de geringe inzet na een aangifte mede te wijten is aan een tekort aan agenten? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De operationele sterkte afspraak met uw Kamer is nog nooit zo hoog geweest; namelijk 49 500 fte. Ieder korps deelt hierin volgens de afspraken die ik heb gemaakt met de korpsbeheerders in het kader van de invoering van het herijkte budgetverdeelsysteem (hBVS). Het bevoegd gezag bepaalt vervolgens de inzet van de operationele sterkte binnen een korps. Daarnaast wordt in korps Amsterdam-Amstelland op verschillende fronten gewerkt aan vernieuwing van de werkwijze bij de voorkoming en bestrijding van criminaliteit in de regio. In dit licht bezien wordt de beschikbare capaciteit zo goed en efficiënt mogelijk ingezet.
Deelt u de mening dat dit de aangiftebereidheid niet ten goede zal komen? Hoe denkt u dit tij te kunnen keren?
Het is van het grootste belang dat een burger aangifte doet: hoe sneller burgers aangifte doen en de politie hierop acteert, hoe groter de kans dat de dader wordt aangehouden. Als uitvloeisel van het Regeerakkoord zet ik in op verbetering van het aangifteproces. De inspanningen zijn erop gericht om het aantal aangiftes en de kwaliteit ervan te vergroten en onnodige uitstroom te beperken. Dit gebeurt door:
Wat betekent de teruglopende aangiftebereidheid en het blijven liggen van zeer veel zaken voor de misdaadcijfers?
De meest recente cijfers uit de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM) 2011, die op 1 maart 2012 door het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Ministerie van Veiligheid en Justitie is gepubliceerd en op die datum aan uw Kamer is aangeboden (266485), laten zien dat er geen sprake is van een significante daling en daarmee van een teruglopende aangiftebereidheid in Amsterdam. Uit de IVM 2011 blijkt dat het meest recente aangiftebereidheidcijfer Amsterdam Amstelland (in 2011) 30,6% bedraagt. Dat houdt in dat 3 van 10 ondervonden delicten worden gemeld bij de politie. In 2010 lag dit percentage op 34,1% en in 2009 op 30,6%. Het meest recente aangiftebereidheidcijfer landelijk laat een overeenkomstig beeld zien. In 2011: 34,5%, in 2010 34,8% en in 2009 35,1%.
Hoe staat het met het oplossingspercentage van aangiftes in de rest van Nederland? Bent u bereid dit per korps te (laten) onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De cijfers waar u naar vraagt komen jaarlijks beschikbaar. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie (WODC) publiceren sinds 1999 gezamenlijk over de ontwikkelingen op het terrein van criminaliteit en rechtshandhaving in de uitgave «Criminaliteit en Rechtshandhaving». Het meest recente landelijke beeld, dat in november 2011 is uitgekomen (Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010), laat zien dat ongeveer een kwart van de misdrijven wordt opgelost. Er zijn zeker wel verschillen tussen de regio’s, maar die zijn niet groot. Tevens verwijs ik u naar het Jaarverslag Nederlandse Politie 2011, waarin ik heb gemeld dat binnen de landelijke prioriteit «aanpak delicten met een hoge impact op het slachtoffer», in 2011 de pakkans voor high impact crimes zich positief heeft ontwikkeld.
Geregistreerde criminaliteit
Opgehelderde misdrijven
Ophelderingspercentage
(abs.)
(%)
2005
1 341 945
339 199
25,3
2006
1 304 325
332 490
25,5
2007
1 292 822
323 154
25,0
2008
1 266 163
309 563
24,4
2009
1 243 286
305 421
24,6
2010
1 184 738
287 487
24,3
Het bericht 'Directeur Wereldomroep krijgt miljoen euro bij vertrek' |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Directeur Wereldomroep krijgt miljoen euro bij vertrek»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de vertrekkend directeur een miljoen euro meekrijgt bij zijn vertrek? Zo nee, hoeveel krijgt de directeur dan wel mee bij zijn vertrek?
Het is niet zeker of de directeur vertrekt en wanneer en hoeveel hij vervolgens meekrijgt bij vertrek. In het uiterste geval zou ruim 1 miljoen euro geclaimd kunnen worden krachtens zijn arbeidscontractuele afspraken. Ik begrijp de maatschappelijke kritiek die een dergelijke ontslagvergoeding teweegbrengt zeer goed. De Raad van Toezicht (hierna: RvT) gaat over de arbeidsvoorwaarden, waaronder mogelijke ontslagvergoeding en zal dan ook bepalen welk bedrag de algemeen directeur aangeboden krijgt. Ik heb er bij de RvT op aangedrongen om de ontslagvergoeding kritisch te beoordelen zodra deze aan de orde is. Ik heb daarbij aangegeven dat ik ervan uitga dat men de kantonrechterformule volgt.
Hoe verhoudt zijn ontslagvergoeding zich tot wat wettelijk is toegestaan in de publieke sector?
De RvT is gehouden aan de wettelijke kaders van de omroep CAO en contractuele afspraken. De berekening en uitkering van een ontslagvergoeding kan niet anders dan binnen deze kaders plaatsvinden.
Is het waar dat de ontslagvergoeding voor ongeveer 50% bestaat uit middelen die voortkomen uit het sociaal plan en voor 50% uit middelen die zijn overeengekomen in zijn arbeidsovereenkomst in 1995?
Ja dat klopt. Op basis van het sociaal plan van de Wereldomroep, dat overigens het sociaal plan van de publieke omroep volgt, ontstaat een ontslagvergoeding van 0,5 miljoen euro. Deze uitkomst is gebaseerd op de berekening volgens de kantonrechterformule. Als de RvT, na kritische beoordeling van de contractuele rechten, de maximaleaanspraak (dus ook het deel volgend uit de arbeidsovereenkomst in 1995) van 1,1 miljoen euro zou moeten uitkeren, kan de verhouding zelfs respectievelijk 40% en 60% worden.
Ziet u nog mogelijkheden om de ontslagvergoeding te versoberen, bijvoorbeeld door het sociaal plan aan te passen?
Het is een gegeven dat ik geen partij ben bij het tot stand gekomen sociaal plan. Eventuele versobering kan aan de orde zijn maar dat is voorbehouden aan de RvT.
Deelt u de mening dat dergelijke afspraken over ontslagvergoedingen bij de Publieke Omroep tot het verleden dienen te behoren? Zo ja, hoe kan dit in de toekomst voorkomen worden?
Ja.
Met het Wetsvoorstel Wet Normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) geeft het kabinet invulling aan het normeren dan wel maximeren van de inkomens van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. In aanvulling op de openbaarmaking van topinkomens, heeft uw Kamer uitgesproken dat een normering van salarisniveaus in de semipublieke sectoren gewenst is. Het wetsvoorstel ligt ter behandeling bij de Eerste Kamer. De Eerste Kamer heeft advies gevraagd aan de Raad van State. De WNT stelt een maximum van 75 000 euro aan de hoogte van ontslagvergoedingen.
Deelt u de mening dat dergelijke afspraken ook bij de Wereldomroep, na de reorganisatie, tot het verleden dienen te behoren? Zo ja, hoe kan dit in de toekomst voorkomen worden?
De WNT biedt voldoende handvatten om inkomens en ontslagvergoedingen van topfunctionarissen te normeren. Bij het ministerie van Buitenlandse Zaken is het een standaard onderdeel van subsidietenders om bij de hoogte van salarissen een drempelcriterium toe te passen. Dit is ook al van toepassing verklaard op de Wereldomroep.
Illegale besnijdenissen in Engeland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat duizenden vrouwen in Groot-Brittannië verminkt worden door illegale besnijdenis?1
Ja.
Is het waar dat in Groot-Brittannië medisch personeel bereid was besnijdenis bij meisjes uit te voeren en dat het argument door medisch personeel werd gebruikt dat het beter is besnijdenis in Engeland uit te voeren dan in Afrika?
Ik kan niet bevestigen of deze berichtgeving klopt.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal gemeenschappen in Nederland waar meisjesbesnijdenis tot een traditie behoort vaak naar Engeland reizen of verhuizen? Zo ja, zouden deze gemeenschappen mogelijk hun dochters in Engeland laten besnijden? Zo nee, waarop baseert u dit?
Het is bekend dat veel zogenaamde risicogezinnen tijdens vakanties op bezoek gaan bij familie in het buitenland, waaronder Engeland. Ook verhuizen sommige van deze gezinnen naar het buitenland. Ik kan niet uitsluiten dat meisjes uit deze gezinnen in het buitenland worden besneden.
Bent u bereid met uw Britse collega van Volksgezondheid en in Europees verband een onderzoek te doen naar de mate waarin meisjesbesnijdenis in Europa zich voordoet en hoeveel mensen vanuit Nederland zich hieraan schuldig maken?
De International Centre for Reproductive Healthvan de universiteit van Gent verricht reeds een Europese studie naar de huidige situatie en trends op het terrein van vrouwelijke genitale verminking in de EU-lidstaten en Kroatië. Het onderzoek wordt gefinancierd door het European Institute for Gender Equality en verzamelt en analyseert de informatie over Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV) die in de betreffende landen aanwezig is. Het rapport verschijnt naar verwachting eind 2012.
In Nederland wordt momenteel door Pharos een prevalentie-onderzoek verricht. Dit onderzoek moet meer duidelijkheid geven over het aantal besneden meisjes en vrouwen in Nederland. Ook het risico voor een in Nederland woonachtig meisje uit de doelgroep om besneden te worden, wordt onderzocht. De resultaten van het onderzoek worden in 2013 verwacht.
Kunt u aangeven wat de resultaten zijn van het gevoerde beleid in Nederland ten aanzien van het besnijden van meisjes? Heeft u een beeld van de omvang waarin meisjesbesnijdenis zich in Nederland voordoet? Heeft u actuele gegevens over het aantal meisjes dat de laatste 3 jaar is besneden?
Het Nederlandse beleid heeft ertoe geleid dat het onderwerp VGV in de betreffende doelgroepen bespreekbaar is geworden.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg concludeerde in november 2007 dat er geen aanwijzingen waren dat meisjesbesnijdenissen in Nederland werden uitgevoerd door medici, maar dat normen en richtlijnen op dit gebied ontbraken. Op verzoek van de IGZ hebben de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) toen richtlijnen ontwikkeld. Deze zijn in april 2008 verschenen. Uit onderzoek van de IGZ in 2010 bleek dat Nederlandse klinieken het standpunt over het (niet) verrichten van VGV onderschrijven. Er waren ook in 2010 geen aanwijzingen dat VGV in Nederland door medici wordt verricht.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen tot nu toe zijn gedaan over meisjesbesnijdenis door huisartsen, jeugdartsen, verloskundigen enz.? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2007 registreert het AMK de aard van de mishandeling, waaronder een aparte categorie meisjesbesnijdenis. Vanaf 2007 tot en met 2010 zijn 61 onderzoeken verricht naar aanleiding van meldingen die met VGV te maken hebben. Het gaat met name over gevallen waarbij de angst bestaat dat meisjes besneden gaan worden.
Kunt u aangeven hoeveel mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan meisjesbesnijdenis in Nederland zijn veroordeeld?
Er is in Nederland nog niemand veroordeeld voor meisjesbesnijdenis. Wel heeft het OM een aantal zaken in behandeling.
Bent u bereid in Europees verband met een gezamenlijke aanpak te komen om deze mensonterende praktijk te bestrijden? Zo ja, hoe?
Ja. De Europese commissie is voornemens te komen tot een Europese strategie over geweld tegen vrouwen. Hierin zal bijzondere aandacht worden geschonken aan VGV.
Open data en ontwikkelingssamenwerking |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van Civicus «2011 Status of Civil Society Rapport» en het commentaar van de directeur van Publish What You Fund, Karin Christiansen, over wat open data betekenen voor de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Deelt u de mening dat, als belangrijke donoren gezamenlijk streven naar transparantie over ontwikkelingshulp, dit bijdraagt aan de effectiviteit?
Ja, het beschikbaar stellen en toegankelijk maken van actuele OS-gegevens stelt overheden in partnerlanden in staat om beter te plannen en te sturen. Hoe meer donoren hiertoe overgaan, hoe effectiever gestuurd kan worden door overheden van partnerlanden.
Wat is de voortgang op het gebied van de implementatie van de IATI standaard in Denemarken, Duitsland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk?1
Op basis van de laatste implementatieplannen van de verschillende organisaties die door IATI gepubliceerd worden ziet de voortgang voor de genoemde landen er als volgt uit: Denemarken zal in 2013 overgaan tot het publiceren van OS-gegevens binnen de IATI standaard, Duitsland heeft nog geen datum aangegeven; Spanje heeft in oktober 2011 data gepubliceerd en het Verenigd Koninkrijk in januari 2011. Eind mei wordt een actualisering van de verschillende implementatieplannen verwacht.
Deelt u mijn mening dat planning en sturing vanuit partnerlanden gebaat is wanneer zoveel mogelijk donoren, waaronder Europese donoren, ontwikkelingsdata openbaar maken en voldoen aan de IATI standaard?
Ja, zie verder antwoord vraag 2.
Is het waar dat een aantal landen die zich gecommitteerd hebben aan het «Framework for Implementation» stil staan en nog geen maatregelen hebben genomen?
Ja, dit is het geval voor o.a. Duitsland, Noorwegen en Nieuw Zeeland.
Is het waar dat bijvoorbeeld Duitsland IATI nog niet toepast? Zo ja, waarom niet. Zo neen, is Duitsland net zo ver op dit gebied als Nederland?
Het klopt dat Duitsland een van de ondertekenaars is van het IATI maar nog niet zover is dat ze de OS-data hebben gepubliceerd. Over de achterliggende redenen kan ik niet oordelen aangezien ik daar geen informatie over heb. Feit is wel dat de wijze waarop de Duitse ontwikkelingssamenwerking – in vergelijking met Nederland – georganiseerd is de uitrol van IATI bemoeilijkt.
Daar in 2011 Nederland en Duitsland zijn overeengekomen nauw samen te werken op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, welke maatregelen op het gebied van de toepassing van IATI standaarden zijn daarbij afgesproken?
Het toepassen van de IATI standaard is geen onderwerp van bilaterale afspraken tussen twee donoren maar is een internationale afspraak die gemaakt is tijdens de Accra High Level Forum on Aid Effectiveness (2008) en herbevestigd tijdens de 4th High Level Forum on Aid Effectiveness in Busan (2011). Op dit moment zijn er 29 organisaties die IATI onderschreven hebben, waarvan er 14 ook daadwerkelijk OS-gegevens in de standaard publiceren. Daarnaast zijn er 11 organisaties die IATI niet formeel onderschreven hebben maar wel in de standaard publiceren. De ondertekenaars vertegenwoordigen 75% van de gerapporteerde ODA aan de DAC, voor wat betreft de donoren die daadwerkelijk publiceren is dit 43% van de gerapporteerde ODA.
Bent u bereid op de volgende bijeenkomst van de IATI Steering Committee op 24 april 2012, deelnemende landen die achterblijven op het gebied van transparantie over ontwikkelingshulp en de toepassing van de IATI standaarden aan te spreken? Zo neen, waarom niet?
Bij ontvangst van deze kamervragen heeft genoemde bijeenkomst al plaatsgevonden. Echter, in zijn algemeenheid benadrukt Nederland het belang van toepassing van de IATI standaard en moedigt collega donoren daar ook toe aan.
Bent u bereid met deze landen nadere afspraken te maken over de implementatie en daarbij deadlines te stellen? Zo neen, waarom niet?
Nee, dit is niet noodzakelijk. Er zijn al duidelijke afspraken gemaakt over de vervolgstappen voor verdere implementatie van de IATI standaard, zowel binnen IATI zelf als in het Busan Partnership for Effective Development Co-operation. Eind mei 2012 zullen alle ondertekenaars van IATI een eerste of een geactualiseerd implementatieplan publiceren. Eind 2012 dienen alle ondertekenaars een eerste set aan OS-gegevens te publiceren. In december 2015 dienen alle ondertekenaars van het Busan Partnership document volledige uitvoering te geven aan de overeengekomen standaard.
Hoe heeft u tot nu toe uitvoering gegeven aan de motie-El Fassed/De Caluwé over het publiceren van actuele gegevens?2
Vanuit het perspectief van het vergroten van de effectiviteit en kwaliteit van de hulp staat ook bij verschillende Nederlandse NGO’s het openbaar maken van gegevens in de IATI standaard hoog op de agenda. Hierbij nemen deze organisaties meer en meer hun eigen verantwoordelijkheid. Begin maart 2012 publiceerde SPARK als eerste Nederlandse NGO haar gegevens binnen de IATI standaard. Ook andere NGO’s zijn bezig concrete stappen op dit terrein te zetten. Daar waar mogelijk stimuleert het Ministerie deze inspanningen o.a. door het delen van de eigen ervaringen met het implementeren van de standaard.
Deelt u de mening dat de implementatie van de IATI standaard op termijn kan leiden tot vermindering van administratieve lastendruk, zowel aan de kant van het ministerie van Buitenlandse Zaken als aan de kant van organisaties, bedrijven en kennisinstellingen die subsidies krijgen voor ontwikkelingssamenwerking door een afname van huidige rapportageverplichtingen? Zo neen, waarom niet?
Ja, het publiceren van gegevens binnen een gemeenschappelijke standaard kan de administratieve lastendruk voor alle betrokken partijen verminderen omdat iedereen op een eenduidige manier met elkaar communiceert en hergebruik van de gegevens wordt vereenvoudigd. Publicatie van gegevens in de IATI standaard kan ook een deel van de rapportagedruk verlichten.
De representativiteit bij verplichtstelling cao's |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verplichtstelling ABU CAO en uitzendpensioenfonds StiPP op basis van discutabele cijfers»?1
Ja.
Is het waar dat in de «Praktische handleiding voor het opstellen van representativiteitscijfers» wel de UWV-cijfers inzake het aantal werknemers worden genoemd, maar niet de CBS-cijfers inzake het aantal fte’s?
Nee, in deze handreiking wordt zowel het gebruik van UWV-cijfers als het gebruik van CBS-cijfers genoemd. De handreiking beschrijft onder andere hoe moet worden omgegaan met «afgeleide bronnen» die niet de aantallen werknemers registreren, maar een andere eenheid zoals fte-gegevens (voltijdsequivalenten), loonsomgegevens of omzetgegevens.
Is het waar dat de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (wet AVV), de Wet verplichte deelneming in een bedrijftakpensioenfonds (Wet BPF 20000), het Toetsingskader AVV en de Beleidsregels Toetsingskader Wet BPF 2000 betrekking hebben op het aantal werknemers en niet op het aantal fte’s?
Ja, de Wet AVV, het Toetsingskader AVV, de Wet Bpf 2000 en de Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 gaan bij het meerderheidsvereiste uit van het aantal personen. In de Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 wordt bij de beoordeling van de representativiteit ook gesproken over aantallen werknemers. Fte-gegevens kunnen worden gehanteerd om een goede indicatie te verkrijgen van het aantal werknemers.
Hoe verklaart u de verschillen tussen het aantal van circa 200 000 uitzendkrachten zoals genoemd in de representativiteitsgegevens en het aantal van 700 000 zoals genoemd op de website van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU)? In welke mate beïnvloedt dit de representativiteit?
Op de website van de ABU staat een totaal aantal uitzendwerknemers van 734 000. In de representativiteitsopgave behorende bij het avv-verzoek van 5 april 2011 is door de ABU een opgave gedaan van het totaal aantal werknemers dat onder de werkingssfeer van de cao valt van 206 761 fte. Het aantal fte is berekend door middel van het standaard aantal uren per jaar dat het CBS hanteert voor een voltijdsequivalent, namelijk 2 080 uur per werknemer per jaar. Het verschil kan worden verklaard door uitzendkrachten die bijvoorbeeld een beperkt aantal weken of maar één of twee dagen per week worden uitgezonden. Het verschil tussen het aantal uitzendkrachten en het aantal fte’s heeft geen invloed op de representativiteit. Voor de berekening van de representativiteit wordt het aantal werknemers in dienst van werkgevers gebonden door de cao, uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal werknemers dat binnen de werkingssfeer van de cao zou vallen. Als het aantal uitzendkrachten bij de ABU-leden wordt uitgedrukt in fte’s dan moet voor de berekening van de representativiteit ook het aantal uitzendkrachten in de branche worden uitgedrukt in fte’s. De opgave van de ABU voldoet hier aan.
Waarom is er bij de representativiteit van de in het artikel genoemde cao gerekend met CBS-cijfers inzake het aantal fte’s en niet met de UWV-cijfers inzake het aantal werknemers? Voldoen de aangeleverde representativiteitscijfers aan de wet- en regelgeving? Klopt het dat er niet voldaan wordt aan de representativiteitseis wanneer er gerekend wordt met de UWV-cijfers inzake het aantal werknemers?
Het is aan cao-partijen om bij een avv-verzoek de representativiteit te onderbouwen. De cao-partijen maken daarbij zelf een keuze voor de te hanteren bronnen zoals het UWV, een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds of gegevens uit sectoronderzoek. Het is mijn taak om op grond van de door partijen aangereikte gegevens (en eventueel daartegen ingediende bedenkingen) tot een oordeel te komen of aan het meerderheidsvereiste is voldaan. In het onderhavige geval voldoen de aangeleverde representativiteitscijfers aan de eisen die daaraan worden gesteld.
De gehanteerde bronnen zijn door mij als betrouwbaar beoordeeld. Naar aanleiding van bedenkingen die tegen het avv-verzoek zijn ingediend, hebben partijen bij de ABU-cao hun ingediende opgave van de representativiteitcijfers uit eigen beweging laten verifiëren door een registeraccountant. Op grond van de aangeleverde gegevens is het oordeel tot stand gekomen dat aan het meerderheidsvereiste is voldaan. De Rechtbank ’s-Gravenhage heeft zich in een rechtszaak over een niet-verleende dispensatie van de avv’de ABU-cao uitgesproken over het oordeel van de Minister over de representativiteitsopgave van een eerder avv-verzoek (AWB 10/2921 BESLU). De rechter heeft zich voor wat betreft de keuze van de gebruikte bronnen aangesloten bij de door mij gevolgde lijn. In zijn uitspraak heeft de rechter daarover opgemerkt dat het tellen van aantallen werknemers, gelet op de aard van de bedrijfstak – de uitzendbranche – minder eenvoudig is dan bij werknemers met een vast(er) dienstverband en dat daarbij gebruik van verschillende gegevensbronnen en methodieken denkbaar is. De Raad van State heeft bovengenoemde uitspraak van Rechtbank ’s-Gravenhage bevestigd (uitspraak 7 september 2011, reg. nr. AWB 201100212/1/H3).
Hoe beoordeelt u de verklaring van de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP), dat het door StiPP zelf gevoerde basispensioen een «dure regeling is die slechts in weinig gevallen leidt tot pensioenopbouw» in het licht van de doelstelling van StiPP (zie art. 3 lid 2 van de Statuten van StiPP)?2
Ik geef geen oordeel over hoe het bedrijfstakpensioenfonds StiPP het eigen basispensioen kwalificeert.
Hoe verhoudt de discussie over de aangeleverde representativiteitscijfers zich tot de verplichtstelling van StiPP?
Zowel bij het algemeen verbindend verklaren van de cao-bepalingen als bij het verplichtstellen van het bedrijfstakpensioenfonds is naar mijn oordeel aan het meerderheidsvereiste voldaan.
Is het waar dat uw ministerie aangeleverde representativiteitscijfers steekproefsgewijs toetst? In welk percentage van de gevallen gebeurt dit? Heeft er in deze casus toetsing plaatsgevonden?
Bij alle avv-verzoeken en verplichtstellingprocedures worden de aangeleverde representativiteitsopgaven getoetst. Daarnaast vind er steekproefsgewijs onderzoek plaats naar de kwaliteit van de representativiteitsgegevens. Cao-partijen dienen daartoe desgewenst de relevante gegevens beschikbaar te stellen. Door een onafhankelijk onderzoeksbureau is tussen 2003 en 2008 nagenoeg het totale bedrijfstakkenbestand ten aanzien van de kwaliteit van de representativiteitsgegevens onderzocht. U bent hierover laatstelijk geïnformeerd bij brief van 2 juli 2009 (Kamerstukken II, 2008/09, 29 544, nr. 199). In het kader van dit onderzoek is de representativiteitsopgave van de uitzendsector in 2008 onafhankelijk onderzocht. Daaruit is gebleken dat de representativiteitsopgave ten aanzien van de reproduceerbaarheid, validiteit, interne consistentie, onderzoekstechniek en actualiteit voldoende was. In het Toetsingskader Wet Bpf 2000 is opgenomen dat minstens éénmaal per vijf jaar zal worden beoordeeld of er voldoende draagvlak bestaat. Het bpf StiPP is nog niet in aanmerking gekomen voor deze periodieke representativiteitstoets. Dit zal naar verwachting in 2014 het geval zijn.
Deelt u de mening dat er duidelijke en objectieve maatstaven moeten zijn voor het vaststellen van de representativiteit? Zo ja, welke mogelijkheden tot verbetering ziet u op dit gebied?
Ja, ik deel die mening. Deze duidelijke en objectieve maatstaven zijn vastgelegd in de toepasselijke wetgeving en de hiervoor genoemde beleidsregels. Verzoeken waarbij de representativiteitsopgaven niet aan deze maatstaven voldoen worden niet in behandeling genomen. Om de kwaliteit en transparantie van deze opgaven te verbeteren stel ik voorlichtingsmateriaal en technische hulpmiddelen ter beschikking op de website cao.szw.nl, waaronder de genoemde praktische handreikingen. Daarnaast onderhoud ik contacten met instanties die belast zijn met het beheer van registraties van gegevens over werkgelegenheid per afzonderlijke bedrijfstak, waaronder het UWV. Het doel hiervan is om de beschikbaarheid van deze gegevens voor cao-partijen waar mogelijk te verbeteren.
Het bericht 'Kans op doorstart Zalco bijna verkeken' |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kans op doorstart Zalco bijna verkeken»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat een gedeeltelijke doorstart geen kans meer zou maken omdat Havenbedrijf Zeeland Seaports als eigenaar van de grond weigert toestemming te geven voor splitsing van de erfpacht als de gieterij en anodefabriek zelfstandig zouden worden voortgezet?
Uit informatie die ik van betrokken partijen heb verkregen is deze informatie niet juist.
Deelt u de mening dat een dispuut over de splitsing van erfpacht opgelost dient te worden in het belang van behoud van mogelijk een kwart van de 600 werknemers van Zalco?
Uit contacten met betrokken partijen is mij gebleken dat de informatie in het artikel niet correct is.
Curatoren, Zeeland Seaports en de Hypotheekhouder spreken met gegadigden over de overname van onderdelen van het voormalig Zalco. Twee zaken spelen daarbij een belangrijke rol.
Op Zalco rust één erfpacht voor het hele complex. Splitsing van die erfpacht is noodzakelijk, als Zalco in onderdelen verkocht wordt. Dat is op zich geen probleem maar vergt wel afstemming tussen de diverse betrokken partijen. Als dit heeft plaatsgevonden kunnen de gieterij en de anodefabriek separaat worden voortgezet. Er is hierbij sprake van een zeer welwillende houding bij de partijen, die hierbij een rol spelen.
Op milieugebied ligt de zaak evenwel iets complexer. De in het verleden aan Zalco verstrekte koepelvergunning kan niet gesplitst worden in deelvergunningen voor de partijen die delen van Zalco overnemen. De betrokken partijen moeten dus nieuwe vergunningen aanvragen volgens de daarvoor geldende procedure. Doorstarters willen natuurlijk wel zeker weten dat die vergunningen er komen alvorens met de curator tot overeenstemming te kunnen komen. Wij hebben contact gehad met de Provincie hierover, die zich mede naar aanleiding van ons verzoek, maximaal zal inspannen om een doorstart mogelijk te maken.
Curatoren hebben met Zeeland Seaports, de Hypotheekhouder en de gegadigden afgesproken dat er uiterlijk medio juni zicht moet zijn op een doorstart. Anders zal tot liquidatie worden overgegaan. Partijen spannen zich in om binnen deze tijdslimiet tot overeenstemming te komen.
Welke acties bent u bereid op korte termijn te nemen om een spoedig vergelijk te bewerkstelligen tussen partijen om een gedeeltelijke doorstart, inclusief behoud van een deel van de werkgelegenheid, mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Als voor een succesvolle doorstart er wellicht een wijziging van eigendomsverhoudingen en -structuren noodzakelijk is, kunt u dan verzekeren dat dit niet zal leiden tot vertraging van het gehele proces door wat voor administratieve procedures dan ook en daarmee tot een verkleinde kans op een succesvolle doorstart?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om u actief in te zetten op dit laatste punt? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen richting gemeenten en provincies om te voorkomen dat het proces zal vertragen?
Zie antwoord vraag 3.
Aangezien Zalco nu is overgeleverd aan een zeer dure 150kV-energievoorziening en het hen op de korte termijn erg zou helpen wanneer ze gebruik kunnen maken van de noodvoorziening van Delta, maar Delta dit weigert omdat zij stelt dat deze voorziening er echt voor noodgevallen is, bent u bereid om hierover op korte termijn met beide partijen te spreken en te komen tot een oplossing? Is het voor u mogelijk om een oplossing op te dragen?
De curatoren en TenneT hebben sinds het faillissement nauw samengewerkt om de mogelijkheid van een doorstart maximaal te faciliteren. Op dit moment is er nauwe samenwerking om te zoeken naar de economisch meest optimale aansluiting voor de mogelijk door te starten onderdelen, waarbij een passende aanbieding gedaan zal worden voor het geheel of gedeeltelijk gebruik van de huidige 150 kV aansluiting. Alle betrokken partijen zijn hierover in onderling overleg.
Aangezien maandag 23 april 2012 de definitieve beslissing valt of een doorstart wel of niet mogelijk is voor Zalco, wilt u, gezien de urgentie van dit onderwerp, deze vragen voor vrijdag 20 april 2012 om 10.00 uur beantwoorden?
Ik heb van partijen begrepen dat er maandag 23 april geen beslissing is gevallen met betrekking tot een doorstart van Zalco. Partijen zijn nog steeds in overleg en doen hun uiterste best om tot een doorstart te komen van onderdelen van voormalig Zalco en behoud van werkgelegenheid.
Het concept VNG-model algemene inkoopvoorwaarden voor de levering van diensten |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de brief van NLingenieurs aan het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met de titel «Brandbrief i.v.m. VNG model inkoopvoorwaarden voor levering en diensten»?1
Ja.
Is het waar dat het betreffende conceptmodel inkoopvoorwaarden voor levering en diensten uniforme algemene voorwaarden omvat voor de gehele contractuele relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer ten behoeve van integrale projecten?
Het inmiddels door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) vastgestelde Model Algemene Inkoopvoorwaarden (AIv) bevat algemene voorwaarden die gemeenten bij het sluiten van een overeenkomst kunnen hanteren. Het Model is alleen van toepassing op opdrachten voor diensten en leveringen en is niet van toepassing op opdrachten voor werken. In de toelichting bij het Model Algemene Inkoopvoorwaarden is opgenomen dat het Model minder geschikt is voor leveringen of diensten met betrekking tot informatie- en communicatietechnologie, het verrichten van verzekeringsdiensten en het verrichten van accountancydiensten.
Afwijking van de algemene inkoopvoorwaarden voor de punten die niet passend zijn voor dergelijke (of andere) opdrachten is mogelijk op basis van artikel 2.2.
Is het waar dat in het VNG-model van algemene voorwaarden ook voorwaarden staan die ingaan op aansprakelijkheid van de opdrachtnemer? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze voorwaarden zich gaan verhouden tot de proportionaliteitsgids waar op dit moment door uw ministerie aan gewerkt wordt?
Het Model sluit aan bij het aansprakelijkheidsregime uit het Burgerlijk Wetboek op grond waarvan schade als gevolg van een toerekenbare onrechtmatige daad moet worden vergoed. Het Burgerlijk Wetboek kent een aantal bepalingen over matiging van de omvang van het recht op schadevergoeding voor het geval specifieke omstandigheden daartoe aanleiding geven.
In de toelichting op het Model Algemene Inkoopvoorwaarden is opgenomen dat het in bepaalde gevallen aanbevelenswaardig kan zijn om de aansprakelijkheid verder te beperken, waarbij wordt verwezen naar de Gids proportionaliteit. De toelichting op het Model bevat ook twee voorbeeldartikelen van de wijze waarop partijen in de overeenkomst het recht op schadevergoeding verder kunnen beperken.
Is het waar dat het in de meeste standaardvoorwaarden in de bouw gebruikelijk is om juist een evenwichtige risicoverdeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer te creëren? Zo ja, kunt u aangeven hoe het VNG-model van algemene voorwaarden zich hiermee verhoudt?
Het Model Algemene Inkoopvoorwaarden is expliciet niet van toepassing op de aanbesteding van opdrachten voor werken.
Is het waar dat het VNG-model van algemene voorwaarden uitgaat van overdracht van intellectueel eigendom naar de opdrachtgever? Zo ja, betekent dit dat partijen niet langer kunnen beschikken over het intellectuele eigendom en zij hun innovatie niet meer kunnen vermarkten?
Het Model Algemene Inkoopvoorwaarden hanteert als uitgangspunt dat intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit de overeenkomst berusten bij de opdrachtgever. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kunnen partijen van de algemene inkoopvoorwaarden afwijken. De toelichting op het Model Algemene Inkoopvoorwaarden bevat een voorbeeldclausule die partijen hiertoe kunnen opnemen in de overeenkomst.
Is het waar dat opdrachtgevers ook gebruik kunnen maken van een licentiemodel in plaats van overdracht van het intellectueel eigendom? Zo nee, wat zijn de mogelijke problemen die kunnen voorkomen bij het gebruik van een licentiemodel?
Ja.
Deelt u de mening dat het VNG-model van inkoopvoorwaarden niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit zoals uitgewerkt in de Proportionaliteitsgids?
Het is mogelijk dat de inkoopvoorwaarden niet voor iedere specifieke opdracht in lijn zijn met de voorschriften in de Gids Proportionaliteit. Dat dit ook is onderkend, blijkt uit de toelichting bij het Model Algemene Inkoopvoorwaarden, waarin is opgenomen dat het Model minder geschikt is voor leveringen of diensten met betrekking tot informatie- en communicatietechnologie, het verrichten van verzekeringsdiensten en het verrichten van accountancydiensten. Dat is ook de reden dat het op grond van artikel 2.2 van de Inkoopvoorwaarden mogelijk is om voor dergelijke (of andere) opdrachten van de Inkoopvoorwaarden af te wijken. Hierdoor is het mogelijk dat een aanbestedende dienst iedere opdracht in lijn met de voorschriften in de Gids Proportionaliteit in de markt kan zetten.
Deelt u de mening dat u in lijn met de motie van het lid Ziengs c.s. over op te stellen contractvoorwaarden2 ervoor moet zorgen dat op te stellen contractvoorwaarden ook worden opgesteld aan de hand van de Proportionaliteitsgids? Zo ja, kunt u aangeven hoe u ervoor kunt zorgen dat onevenwichtige eisen en disproportionele contractvoorwaarden bij aanbestedende diensten worden voorkomen in de toekomst?
De Gids proportionaliteit zal bij inwerkingtreding van het voorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet bij AMvB worden aangewezen als richtsnoer. Aanbestedende diensten zullen de Gids Proportionaliteit in acht moeten nemen. Indien een aanbestedende dienst van een specifiek voorschrift in de Gids af wil wijken, dient de aanbestedende dienst deze afwijking te motiveren.
De gebrekkige werking van de Code Goed Bestuur |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Goed bestuur zwak in HBO»?1
Het artikel bevat een weergave van de meest in het oog springende bevindingen van de evaluatiecommissie branchecode governance hbo, ingesteld door de HBO-raad. Bij de beantwoording van de hiernavolgende vragen zal ik niet het artikel uit Scienceguide maar het rapport van de evaluatiecommissie van de HBO-Raad als uitgangspunt nemen.
Geeft de gebrekkige naleving van de branchecode goed bestuur u reden tot zorg?
De branchecode is een belangrijk instrument voor de hbo-sector om – bij wijze van zelfregulering – de principes van goed bestuur te implementeren. De gebrekkige naleving van de code is een teleurstellend gegeven. Niettemin vind ik het goed dat de HBO-raad deze kritische evaluatie heeft laten uitvoeren en maatregelen wil nemen.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat de branchecode niets te melden heeft over onderwijskwaliteit?
Ik ben van oordeel dat hier snel verandering in moet komen. Tegelijkertijd stel ik vast dat dit vermoedelijk te maken heeft met de wordingsgeschiedenis van de code. In de jaren waarin de code tot stand is gekomen – in navolging van de code Tabaksblat voor het beursgenoteerde bedrijfsleven – lag de nadruk op bestuurlijk handelen en het toezicht daarop in relatie tot bedrijfsprocessen en financieel-economische aangelegenheden. Het is zonneklaar dat gezien de recentelijk geconstateerde gebreken in de interne kwaliteitsborging in het hbo de code ook bepalingen moet bevatten over het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Ik onderschrijf de aanbeveling van de evaluatiecommissie in de code vast te leggen dat de raad van toezicht bij zijn werkzaamheden de kwaliteit van onderwijs en onderzoek centraal stelt.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raden van Toezicht nauwelijks inzicht hebben in de «mogelijke risico's en ethische perikelen rond belangenverstrengeling en financiële deelnemingen»? Zouden hierover heldere normen moeten worden opgenomen?
Het gaat hier om een uitspraak van de commissievoorzitter tegenover Scienceguide, geen algemene bevinding van de commissie. Wat de evaluatiecommissie heeft geconstateerd is dat de portfolio van de hogescholen de afgelopen jaren verbreed is door hun actieve participatie in consortia met bedrijven en andere kennisinstellingen – door de evaluatiecommissie aangeduid met «verbindingen» – hetgeen volgens de commissie heel eigen vraagstukken van bestuur en toezicht oproept waarop de code niet is toegesneden (zie pagina 13 van het rapport).
Ik kan mij goed vinden in de aanbeveling van de evaluatiecommissie om in de branchecode vast te leggen dat hogescholen een statuut moeten hebben waarin is bepaald hoe de risico’s voortvloeiend uit dergelijke maatschappelijke «verbindingen» worden beheerd, en in de code het risicomanagement meer expliciet uit te werken en te beschrijven waar het risicomanagement en het interne toezicht zich in ieder geval op dienen te richten.
Hoe oordeelt u over het feit dat «18 van 38 hogescholen niet voldoen aan de governance afspraken die zij zelf hebben gemaakt»? Is dit voor u aanleiding tot maatregelen?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven vind ik dat een teleurstellend gegeven.
Maatregelen van mijn kant zijn echter niet aan de orde. De branchecode Goed Bestuur is een code van de hbo sector zelf, meer precies: van de leden van de HBO-raad. Te treffen maatregelen zijn dus in eerste instantie een zaak van de hogescholen zelf, in het verband van de HBO-raad.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat toezichthouders «meewarig en blasé» reageren op de eisen van de branchecode?
Het is allereerst aan de HBO-raad om zijn leden op het hart te drukken dat de branchecode hun eigen code is, waaraan men zich heeft te houden.
Wanneer (een sterk verbeterde versie van) de branchecode goed bestuur voorligt, ben ik- in lijn met de aanbevelingen van de evaluatiecommissie – voornemens deze aan te wijzen in een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.14 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het instellingsbestuur zal de naleving van deze code in zijn jaarverslag moeten verantwoorden volgens het principe «pas toe of leg uit». Net als voor de overige bepalingen in wet- en regelgeving geldt dat voor de openbare instellingen deze verplichting voortvloeit uit de wet- en regelgeving en voor de bijzondere instellingen het een bekostigingsvoorwaarde is. Uiteraard zal ik de Kamer daarover informeren.
Wanneer wordt eindelijk voldaan aan de vereisten rond de beloning van bestuurders? Hoeveel bestuurders verdienen nog altijd meer dan een minister?
Naar verwachting zijn zowel het Wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (WNT) als de daaruit voortvloeiende ministeriële regeling vanaf 1 januari 2013 van kracht. Vooruitlopend hierop voeren de minister en ik ten aanzien van bovenmatige beloningen sinds geruime tijd actief beleid. Zoals wij ook op 9 februari 2012 in een brief aan het onderwijsveld hebben gemeld, vinden we een bezoldiging die meer bedraagt dan het toekomstig WNT-maximum te hoog; een verdere stijging van dit bedrag onacceptabel. Een betaling voortvloeiende uit een dergelijke stijging, wordt aangemerkt als ondoelmatig en zal worden teruggevorderd. Een kopie van de genoemde brief is u toegezonden op 10 februari 2012 (TK, 2011–2012, 27 923, nr. 135).
In de rapportage van publiek gefinancierde topinkomens conform de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) die op 23 december 2011 door de minister van BZK aan de Tweede Kamer is gestuurd (TK, 2011–2012, 30 111, nr. 135), zijn de overschrijdingen van de Wopt-norm in 2010 van de sector HBO opgenomen. Uit deze gegevens blijkt dat 5 bestuurders in de sector HBO de toekomstige WNT-norm hebben overschreden.
Wat voor sancties worden ingevoerd, opdat wordt voorkomen dat men kan zeggen dat «de code geen tanden heeft»?
De evaluatiecommissie beveelt de hogescholen aan om afspraken te maken over de status van de code en aan niet naleven een passend sanctieregiem te verbinden. Wanneer de branchecode bij algemene maatregel van bestuur wordt aangewezen, dient de instelling deze na te leven volgens het principe «pas toe of leg uit». Die toepassing van de code volgens dit principe valt dan onder het nalevingstoezicht van de Inspectie van het Onderwijs.
Op wat voor manier gaat u toezien op de verbeteringen van de code goed bestuur? Wordt de code wettelijk vastgelegd en aan de Kamer voorgelegd?
Ik verwacht dat de hogescholen in het verband van de HBO-raad een fors aantal verbeteringen zal aanbrengen in de huidige code. Zoals ik in antwoord op vraag 6 heb aangegeven, ben ik voornemens te zijner tijd een sterk verbeterde versie van de branche code goed bestuur voor de hbo sector aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur. Aanwijzing van de code sluit goed aan bij de maatregelen die ik heb opgenomen in het wetsvoorstel Wet versterking kwaliteitsborging hoger onderwijs, gericht op het beter functioneren van de «checks and balances» in het stelsel van hoger onderwijs en op versterking van het interne en externe toezicht op en borging van de onderwijskwaliteit. Mijn voornemen is om dit wetsvoorstel in de zomer aan te bieden aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat het «governance-model» (goed bestuur) gebrekkig functioneert en dat u open moet staan voor fundamentele verbeteringen, aangezien het de kwaliteit van het onderwijs betreft?
Die mening deel ik in zoverre, dat ik met de evaluatiecommissie van oordeel ben dat de inhoud en naleving van de branchecode sterke verbetering behoeft. Waar we nu mee te doen hebben is een periodieke evaluatie van de branchecode die conform de afspraak binnen de brancheorganisatie is uitgevoerd. Hoewel de bevindingen van de evaluatiecommissie over de mate van naleving van de code teleurstellend zijn, stel ik ook vast dat de branche zelf in staat is gebleken de eigen code zeer kritisch tegen het licht te houden en in alle openheid te komen tot een navenant kritische zelfevaluatie. Ik heb bovendien begrepen dat de HBO-raad het voornemen heeft alle aanbevelingen nog voor de zomer te implementeren. Dat proces, wat ik positief waardeer, hoort ook bij het huidige «governance model». In het antwoord op de vorige vraag heb ik reeds gewezen op de maatregelen op het gebied van governance die ik met het wetsvoorstel Wet versterking kwaliteitsborging hoger onderwijs heb genomen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar alternatieve bestuursmodellen?
Uit mijn antwoord op de vorige vraag blijkt dat ik in de evaluatie van de naleving van de branchecode van de hbo sector geen aanleiding zie om onderzoek te doen naar alternatieve bestuursmodellen.
De brandveiligheid in GGZ-instellingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat de brandveiligheid in GGZ-instellingen nog niet voldoende is, en dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid zelfs spreekt van een acuut probleem?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Deelt u de conclusie van de Onderzoeksraad dat de brandveiligheid in instellingen nog niet voldoende is afgestemd op de patiënten die in de instellingen worden verzorgd, maar dat instellingen teveel varen op wet- en regelgeving, waardoor zorgverleners op de vloer in geval van een brand voor situaties komen te staan waar ze niet voldoende op voorbereid zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u aan deze situatie doen?
Ik deel de conclusie van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat de brandveiligheid in instellingen onvoldoende is afgestemd op de patiënten en cliënten. Ook deel ik de mening dat bestuurders van zorginstellingen (mede daardoor) niet altijd de juiste sturing geven aan hun organisatie op dit terrein. Naast het rapport van de Onderzoeksraad is door de samenwerkende rijksinspecties het rapport «Brandveiligheid van zorginstellingen» uitgebracht. Dit rapport is door mij op 23 december 2011 (vergaderjaar 2011–2012, 32 757 nr. 32) aan uw Kamer gezonden. De centrale boodschap uit beide rapporten is dat brandveiligheid- zowel op de afzonderlijke onderdelen (gebouw, gebruik, organisatie en beleid) als brandveiligheidsbeleid in den brede vraagt om een integraal risicomanagement.
Door de onvoldoende afstemming op de patiënten en cliënten, gaat de bestuurder uit van onjuiste uitgangspunten, waardoor tekort wordt geschoten bij het in kaart brengen van «restrisico’s» op basis van de op te stellen risico inventarisatie en evaluatie (RI&E). Concreet gaat het daarbij bijvoorbeeld om het onvoorspelbare gedrag van de patiënten op de locatie.
In de kabinetsbrief van 7 februari 2012 (vergaderjaar 2011–2012, 32 757 nr. 34) en de antwoorden op vragen van uw Kamer (vergaderjaar 2011–2012, 32 757 nr. 34) is beschreven welke maatregelen het kabinet neemt. Ik benadruk graag dat het de primaire verantwoordelijkheid van de bestuurder van de instelling is de brandveiligheid bij de instelling op orde te brengen en te houden. Wij zullen de bestuurder zoveel mogelijk ondersteunen bij het invullen van die rol. Het bevoegd gezag houdt daarop vervolgens toezicht.
Deelt u de mening dat, ondanks de grote hoeveelheid wetten en regelgeving de bestuurders van zorginstellingen toch niet de juiste sturing geven aan hun medewerkers hoe op het moment van een calamiteit, zoals brand, moet worden gehandeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van de Onderzoeksraad, die hij trekt na het voeren van gesprekken met bestuurders van zorginstellingen, die vaak nog zonder onderbouwing verwijzen naar de afweging tussen het investeren in veiligheid en het investeren in de kwaliteit van zorg en leefbaarheid, dat randveiligheid in dit soort instellingen nog altijd een structureel veiligheidsprobleem vormt? Deelt u de mening dat de afweging die bestuurders maken geen juiste afweging is, maar veiligheid een onderdeel van zorg zou moeten zijn, waar bestuurders heel duidelijk van doorgedrongen moeten zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit te sturen en te controleren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat (brand)veiligheid onderdeel uitmaakt van verantwoorde zorg. Over de wijze waarop ik de bestuurders daarop – indien opportuun – aanspreek en ondersteun verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kent u de conclusies uit onderzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Arbeidsinspectie, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Inspectie Jeugdzorg dat niet elke instelling voldoende bedrijfshulpverleners heeft? Heeft de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) genoeg mogelijkheden en middelen om personeel op te leiden en in te zetten?
Ja, ik ken deze conclusies. Mij hebben geen signalen bereikt dat GGZ-instellingen over onvoldoende financiële middelen beschikken om de bedrijfshulpverlening op orde te brengen en te houden. Aanvullend merk ik op dat bij de opzet van de tarieven rekening is gehouden met het opleiden en inzetten van de bedrijfshulpverlening. Het rapport van de Onderzoeksraad geeft ook aan dat de instelling Rivierduinen voldoende mogelijkheden had om zijn bedrijfshulpverlening afdoende in te vullen.
Zijn de forse bezuinigingen op de GGZ een belemmering voor investering in brandveiligheid?
Bij de invulling van bezuinigingen is het aan de bestuurder van de instelling afwegingen te maken op welke wijze hij de opgelegde budgetkortingen verwerkt, binnen de kaders van verantwoorde zorg.
Deelt u de mening van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Arbeidsinspectie, de IGZ en de Inspectie Jeugdzorg dat het toezicht op de bouwkundige, gebruiks- en organisatorische brandveiligheidsaspecten bij één toezichthouder geconcentreerd zou moeten worden om zo inzicht te verwerven in de kwaliteit van alle relevante factoren van het brandveiligheidsconcept en in de samenhang daarvan, inclusief aanvullende maatregelen en eisen voor de veiligheid van deze kwetsbare patiëntengroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Zoals in de antwoorden op uw Kamervraag 46 van 2 maart 2012 (Kamerstuk-nummer 32 757-34 antwoord) is aangegeven, zijn de betrokken toezichthouders en beleidsverantwoordelijke departementen daarover nog in gesprek. Wanneer daar duidelijkheid over is wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Hoe gaat u erop toezien dat de aanbevelingen van de Onderzoeksraad ook daadwerkelijk worden opgepakt in een integrale aanpak van brandpreventie in GGZ- instellingen?
Voor de aanpak om de brandveiligheid in de zorg snel op orde te krijgen, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
De verkeersveiligheid op de A44 bij Kaagburg |
|
Arie Slob (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «A44 afgesloten door kettingbotsing»1 en «Tien auto’s botsen op A44»?2
Ja.
Herkent u het beeld dat er relatief veel ongelukken plaatsvinden ter hoogte van de Kaagbrug?
Ter plaatse van het wegvak tussen de toerit Sassenheim en de Kaagbrug is in noordelijke richting een verhoogd aantal ongevallen geregistreerd. Het aantal ongevallen is echter niet zodanig dat er sprake is van een zogenaamde black spot3.
Deelt u de mening dat het grote aantal ongelukken op deze locatie mede kan worden veroorzaakt door hobbels in de weg waar de brug overgaat in de weg, het smalle wegprofiel ter plaatse en de laagstaande zon die automobilisten verrast als ze boven op de brug komen?
Er zijn geen hobbels in de weg geconstateerd. Op de Kaagbrug zijn geen vluchtstroken aanwezig en er is geen uitwijkruimte, noch aan de linker- noch aan rechterkant. Dit geeft voor de weggebruiker een versmald wegbeeld.
Op de plek waar het ongeval heeft plaatsgevonden is vermoedelijk geen sprake geweest van verblinding door de zon. Het is wel mogelijk dat de ongevallen mede worden veroorzaakt door de ligging van de toerit Sassenheim (vlak voor de brug) in combinatie met het smalle wegbeeld op de Kaagbrug.
Ziet u mogelijkheden om de verkeersveiligheid ter plekke op korte termijn te verbeteren, bijvoorbeeld door het instellen van een snelheidsbeperking, het plaatsen van extra waarschuwingsborden en het wegnemen van de hobbels?
Ik plaats op korte termijn waarschuwingsborden in verband met het versmalde wegbeeld en lokaal zal ik een snelheidsbeperking van 100 km/u instellen.
Rijkswaterstaat onderzoekt momenteel of en waar de A44 ter hoogte van de Kaagbrug structureel kan worden aangepast.
Vangrails die niet bestand zijn tegen zware vrachtwagens |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat de oude vangrails in de middenberm niet meer bestand zijn tegen de moderne zware vrachtwagens?1
De vangrails op de autosnelwegen in Nederland voldoen aan de Europese norm (prestatieklasse H2)2. Rijkswaterstaat heeft dit als minimumniveau vastgesteld. Vangrails met een hoger kerend vermogen zijn in het algemeen minder veilig voor personenauto’s, omdat de kans groter is dat een personenauto bij botsing met de vangrail meer schade heeft dan wel weer op de rijbaan terecht komt. Alleen in uitzonderlijke situaties waarin een doorbraak extra risico’s met zich meebrengt (zoals bij fly-over en buisleidingen in de middenberm) wordt daarom gekozen voor een minder botsvriendelijke vangrail met een hoger kerend vermogen.
Ook de vangrails van oudere datum voldoen aan de Europese normen. De leeftijd is van de vangrails is niet bepalend voor het kerend vermogen. De vangrails worden regulier onderhouden en vervangen bij bijvoorbeeld verbreding van de weg of na beschadiging door een ongeval.
Hoe vaak is in het afgelopen jaar een vrachtwagen door één van de vangrails heen geschoten? Is het waar dat trucks gemiddeld eens per maand dwars door stalen vangrails op de autosnelwegen heen schieten? In hoeveel gevallen had dit (zware) gewonden of doden tot gevolg?
In het afgelopen jaar (2011) zijn er 8 ongevallen geregistreerd waarbij een vrachtwagen tegen, door of over de vangrail is gereden. Hierbij waren 3 doden en 3 ziekenhuisgewonden.
Wat vindt u van de oproep van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid om te onderzoeken of de vangrails nog wel voldoen? Bent u bereid om te onderzoeken waar de vangrails niet meer voldoen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
Bij de keuze van de vangrail is de veiligheid van alle weggebruikers onder alle condities van belang. Daarom kiest Rijkswaterstaat standaard voor vangrails in de prestatieklasse H2. Ik heb dit in antwoord op vraag 1 toegelicht.
Ik acht het gevraagde onderzoek vooralsnog niet nodig gelet op het vigerende beleid ten aanzien van de toepassing en instandhouding van vangrails. Uiteraard zal Rijkswaterstaat in overleg treden met de SWOV om hun standpunt te bespreken.
Hoe ver bent u met het motorvriendelijk maken van de vangrails? Bent u bereid om de vangrails in de middenberm te vervangen door vangrails die én bestand zijn tegen zware vrachtwagens én motorvriendelijk zijn? Zo niet, waarom niet?
Conform de gemaakte afspraken met de Nederlandse verenigingen van motorrijders KNMV en MAG zijn de bestaande vangrails op de meest risicovolle plaatsen inmiddels van een motorvriendelijke afscherming voorzien. Ook bij nieuwe aanleg van vangrails wordt conform deze afspraken gehandeld. De keuze voor het type vangrail dat gebruikt wordt is toegelicht in het antwoord op vraag 1.
Ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht over overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen vanuit de AWBZ naar zorgverzekeraars?1
Het bericht klopt niet.
Er bestaat op grond van de Zvw aanspraak op ziekenhuisverplaatste zorg aan ernstig zieke kinderen (0–18 jr). Het gaat hierbij om zorg waarvoor de verantwoordelijkheid bij de medisch specialist uit het ziekenhuis ligt, terwijl de uitvoering van de zorg door een (kinder)verpleegkundige plaatsvindt.
Na het advies van de commissie Bekostiging Intensieve Kindzorg (BIKZ), waarover de minister van VWS uw Kamer op 29 april 2010 heeft geïnformeerd2, wordt de bekostiging in de Zvw thans vormgegeven. Dat zal niet eerder zijn dan 1 januari 2014 . In het najaar zal de minister van VWS u berichten over de positionering van de ziekenhuisverplaatste zorg en de bekostiging daarvan, het tijdpad en de te ondernemen stappen. De bekostiging van de ziekenhuisverplaatste zorg aan ernstig zieke kinderen blijft tot die tijd nog via de AWBZ lopen.
Een groot aantal kinderen ontvangt zorg voor de functie begeleiding (al of niet in kinderhospices/verpleegkundige dagverblijven). Het is belangrijk dat dit type zorg voor deze kinderen beschikbaar blijft. De meeste zorg aan deze kinderen wordt op dit moment bekostigd vanuit pgb’s. Voor deze groep mensen met een persoonsgebonden budget blijft de budgetgarantie bestaan, in ieder geval totdat de reguliere bekostiging via de Zvw is vormgegeven (dus in ieder geval tot 1 januari 2014).
Is over de overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen al een definitief besluit genomen? Zo ja, wanneer is dit besluit genomen en hoe is de Kamer daarover geïnformeerd? Zo nee, wanneer denkt u hierover een besluit te gaan nemen, en bent u bereid hierover de Kamer te informeren alvorens u dit besluit door gaat zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend hoeveel kinderen gebruik maken van ziekenhuisverplaatste zorg? Hoeveel van deze kinderen maken daarvoor gebruik van een persoonsgebonden budget?
Naar schatting van de in 2009 door de Minister van VWS ingestelde adviescommissie «Bekostiging Intensieve Kindzorg» (BIKZ) gaat het in Nederland om circa 1 000 kinderen. De meeste zorg aan deze kinderen wordt op dit moment bekostigd vanuit pgb’s.
Wat is uw reactie op de stelling in het bericht dat deze kinderen en hun ouders de regie over deze zorg verliezen, mede doordat zij na overheveling geen gebruik meer kunnen maken van een persoonsgebonden budget? Was u zich van deze gevolgen van overheveling bewust? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen of wilt u nemen om ervoor te zorgen dat deze kinderen en hun ouders regie over hun zorg kunnen behouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, zal de bekostiging van de intensieve kindzorg niet per 1 januari 2013 overgaan naar de Zvw. Thans wordt de positionering van de zorg in de Zvw en de bijbehorende bekostiging vormgegeven. Daarbij zal nadrukkelijk ook worden bezien op welke manier kan worden geborgd dat de zorg aan het kind zo goed mogelijk tot stand komt en het gezin adequaat wordt ondersteund.
Op welke manier is maatwerk na eventuele overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt deze overheveling of het voornemen daartoe zich tot de budgetgarantie tot 2014 voor mensen die op dit moment een persoonsgebonden budget voor AWBZ-zorg hebben? Blijft die budgetgarantie, ook na eventuele overheveling, nog gegarandeerd tot 2014?
De budgetgarantie blijft in ieder geval bestaan, totdat de reguliere bekostiging via de Zvw is vormgegeven.
Bent u voornemens om de overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg te monitoren?
Nadat de bekostiging via de Zvw tot stand is gekomen, zal ik deze zorg tezamen en in overleg met ZN, de NZa, het CIZ, het CVZ en veldpartijen gaan monitoren.
Een jager die een auto op de A15 raakt met een kogel |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jager raakt per ongeluk auto op snelweg»?1
Ja.
Is het waar dat geen proces-verbaal van het voorval is opgemaakt en dat ter plaatse is geconcludeerd dat de jager vrij uit ging? Zo ja, wie heeft dit geconcludeerd, op basis waarvan is dat geconcludeerd en is dat geen voorbarige conclusie? Zo nee, is de zaak nog in onderzoek en bij wie?
Door de politie is een opsporingsonderzoek ingesteld, waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt. Geweer en munitie zijn in beslag genomen en worden thans onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Het OM beslist op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken over eventuele vervolging.
Is de jachtakte van de jager inmiddels ingetrokken? Zo ja, per welke datum en tot welke datum? Zo nee, waarom niet?
De jager beschikte over een jachtakte die recent is verlengd. Het onderhavige incident kan leiden tot intrekking van de jachtakte. Ook dit wordt nog nader onderzocht.
Is het waar dat de politie een jachtopziener heeft geraadpleegd om te achterhalen welke jagers in het bezit waren van een dergelijk wapen? Zo ja, was die informatie niet bekend bij de politie of de korpschef die verantwoordelijk is voor het bijschrijven van jachtwapens op de jachtakte? Zo nee, in welk opzicht klopt deze berichtgeving niet?
Nee, uit de berichtgeving blijkt dat de politie een jachtopziener geraadpleegd heeft om te achterhalen welke jagers in dat gebied actief waren. Dit was naar het oordeel van de politie de snelste manier om de mogelijke schutter te traceren.
Hoeveel jagers in Nederland zijn in het bezit van een kogelgeweer? Zo ja, kunt u dit specificeren naar kaliber en aangeven wat de reikwijdte van deze wapens is? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren?
Er is geen centrale databank waarin de wapens van jagers zijn geregistreerd. Elk korps heeft zijn eigen registratiesysteem. Ik zie geen nut van of noodzaak tot een nadere specificatie. In de Flora- en faunawet en in het jachtbesluit is voorgeschreven met welke geweren uitvoering gegeven kan worden aan het bepaalde in deze wet cq dit besluit en aan welke eisen deze geweren dienen te voldoen. Kogelgeweren met getrokken loop mogen worden gebruikt bij de uitoefening van de jacht, beheer en schadebestrijding.
Weet u hoe groot de afstand was tussen de jager en de auto op het moment dat hij op de gans schoot en de kogel door de voorruit van de auto ging? Zo nee, waarom niet?
In het belang van het onderzoek kunnen daarover geen mededelingen worden gedaan.
Welk type kogel (bijvoorbeeld rond, spits, «hollow-point», «round-nose» ) werd gebruikt door de ganzenjager langs de A15 en uit welke materialen bestond deze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt in de munitie waarmee gejaagd wordt nog steeds gebruik gemaakt van lood, bijvoorbeeld als loodkern of als «lead-round-nose»? Zo nee, waarom niet?
Er is geen totaalverbod op loodhoudende munitie in Nederland en ik overweeg dat ook niet. Naast jagers gebruiken o.a. militairen, politie en sportschutters genoemde munitie. Zij zijn allemaal gehouden aan de wettelijke bepalingen die gelden ten aanzien van gebruik en soort munitie.
Is er andere munitie, die in Nederland gebruikt wordt, waarin lood worden toegepast? Zo ja, hoeveel lood komt hierdoor in het milieu terecht? Bent u bereid een totaalverbod in te stellen op het gebruik en de verkoop van loodhoudende munitie in Nederland? Zo nee, is er een totaalverbod in Nederland voor het gebruik en de verkoop en gebruik van munitie die lood bevat?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen dienen jagers te treffen om te voorkomen dat burgers ongewild doelwit worden van hun jachtactiviteiten? Vindt u de huidige voorzorgsmaatregelen en regels toereikend om de openbare veiligheid te waarborgen? Zo ja, waarom?
Jagers volgen een wettelijk verplichte opleiding die bijna een jaar duurt met theorie en praktijk. In deze opleiding wordt veel aandacht besteed aan de veiligheid en dit wordt tijdens een specifiek praktijkexamenonderdeel (Jachtpraktijk) ook getoetst. Uit het feit dat er zeer weinig incidenten gemeld worden met betrekking tot de veiligheid rond de jacht leid ik af dat voor die veiligheid over het algemeen goed zorg wordt gedragen en dat nieuwe maatregelen niet nodig zijn.
Deelt u de mening dat er sprake is van onzorgvuldig, onachtzaam en roekeloos handelen, wanneer in de nabijheid van openbare wegen in onoverzichtelijk terrein een kogelgeweer wordt afgevuurd met een reikwijdte die strekt tot aan die openbare weg of verder? Zo ja, bent u bereid om jagers en burgers hiertegen te beschermen door het jagen langs openbare wegen te verbieden? Op welke wijze en op welke termijn gaat u vorm geven aan een dergelijk verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is het waar dat de jager die in 2007 nabij de Bavelse berg bij Breda een wandelaar dodelijk verwondde met een vergelijkbaar kaliber kogelgeweer (.222, 7 mm) op duiven schoot? Zo nee, in welk opzicht klopt deze berichtgeving niet?
Uit tactisch onderzoek in genoemde zaak is gebleken dat verdachte een .222 Remington kogelgeweer heeft gebruikt. De verdachte beweerde op een duif te hebben gemikt, maar dat is niet vastgesteld.
Is het waar dat de jager die in 2007 bij Breda een wandelaar dodelijk verwondde toen hij met een kogelgeweer op duiven schoot door de rechtbank in Den Bosch veroordeeld is voor dood door schuld, omdat hij met een vuurwapen met een bereik van 1 500 meter in de richting van een onoverzichtelijk en openbaar terrein schoot? Zo ja, bent u bereid om het gebruik van kogelgeweren in een straal van ten minste 1 500 meter rond openbare wegen te verbieden?
Op 6 april 2010 wees het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch arrest in hoger beroep inzake het dodelijk schietincident op een jachtterrein bij Breda. De 73-jarige verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 337 dagen voorwaardelijk, voor dood door schuld. Het hof was van oordeel dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen door te schieten met een vuurwapen met een groot bereik in de richting van een onoverzichtelijk terrein.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vragen 10 en 11. Vaak wordt er afschot gepleegd juist omwille van de (verkeers)veiligheid. Dit vindt daarom soms plaats nabij openbare wegen.
Is het waar dat er ook kogelgeweren door jagers gebruikt worden die veel grotere kalibers hebben? Zo ja, wat is het maximum kaliber dat in Nederland is toegestaan? Met welk doel wordt er gebruik gemaakt van groot kaliber?
Zie het antwoord op vraag 5. De Flora- en faunawet kent normering ten aanzien van het gebruik van jachtwapens, waaronder kogelgeweren. In deze normering is een minimum benoemd van energie-afgifte (om dierenleed te voorkomen), maar geen maximum.
Is het waar dat tijdens jacht op grote hoefdieren openbare wegen, paden en terreinen langdurig worden afgesloten voor het publiek in verband met de onveilige situatie die door de jacht ontstaat? Zo ja, bent u bereid de jacht in de nabijheid van deze wegen te verbieden? Bent u in geval dit onverhoopt niet gerealiseerd kan worden, bereid afsluiting van alle openbare wegen, paden en terreinen verplicht stellen wanneer er met groot kaliber wapens op dieren geschoten wordt?
In het kader van beheer en schadebestrijding, bijvoorbeeld als het gaat om de afschot van wilde zwijnen, kan voorgesteld worden dat de openbare veiligheid vergt dat terreinen tijdelijk worden afgesloten voor het publiek. Dat is een afweging die provincies en grondgebruikers moeten maken per individueel geval.
Is het waar dat de jager afkomstig was uit de omgeving en derhalve goed op de hoogte was van de aanwezigheid van de drukke A15? Zo ja, wat zegt dat volgens u over het vermogen van de persoon in kwestie om de gevolgen van zijn handelen te beoordelen?
Hierover kan ik geen mededelingen doen zolang de zaak in onderzoek is. Het Openbaar Ministerie beslist over de vervolging.
Deelt u, gelet op voorgaande vraag, de mening dat hier sprake is van een persoon die willens en wetens de openbare veiligheid in gevaar brengt? Zo ja, deelt u de mening dat dit moet leiden tot intrekking van de jachtakte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat, waar de rechter in een soortgelijk voorval met dodelijke afloop heeft geoordeeld dat sprake is van dood door schuld, justitieel onderzoek nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u bevestigen dat de gans is geraakt? Zo ja, heeft de kogel het dier doorboord en dodelijk verwond of is het dier slechts gewond geraakt bij het incident en moet worden aangenomen dat het crepeert in de natuur? Om wat voor gans ging het eigenlijk?
Ja, de gans is dodelijk geraakt. Het betrof een grauwe gans.
De financiële verliezen die het Wellantcollege voor zijn rekening neemt voor het IPC Groene Ruimte B.V. |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Jaarverslag 2010 van het Wellantcollege?1
Ja
Hoe beoordeelt u ten aanzien van de staat van baten en lasten het negatieve resultaat van het Wellantcollege over 2010 in samenhang met het negatieve resultaat van het IPC Groene Ruimte B.V. van € 0,6 miljoen in datzelfde jaar, waar een positief resultaat van € 0,1 miljoen was begroot?1
De Inspectie van het Onderwijs heeft het Wellant College een basisarrangement toegekend. Dit betekent dat de financiële positie van het Wellant College geen aanleiding geeft tot nader onderzoek danwel te nemen maatregelen. Een afwijking in negatieve zin van het geprosnosticeerd resultaat zoals bij IPC Groene Ruimte B.V. het geval was, is op zich geen aanleiding voor mij om hier nader onderzoek te verrichten.
Hoeveel bedraagt het resultaat van het Wellantcollege over 2011 en hoeveel gaat het bedragen over 2012? Voor welk deel heeft dit te maken met tegenvallers bij IPC Groene Ruimte B.V.?
De jaarrekening over 2011 van het Wellant College is nog niet beschikbaar. Conform de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO) dienen de bekostigde onderwijsinstellingen vóór 1 juli in het jaar volgend op het verslagjaar de jaarstukken in bij DUO. Derhalve is het gerealiseerd resultaat over 2011 en het begrote resultaat over 2012 nog niet beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat er krachtens de wet noch krachtens de branchecode Goed bestuur in de bve-sector een juridische of morele verplichting voor een bve-instelling is om jaarcijfers binnen een redelijke termijn openbaar te maken, zodat het risico wordt geschapen op een financieel debacle dat de buitenwereld onmogelijk kan zien aankomen?2 3
Zoals gesteld dienen de bekostigde onderwijsinstellingen zich te houden aan de RJO. Hierin is opgenomen binnen welk termijn de jaarstukken voorzien van een controleverklaring moeten worden ingediend bij DUO (zie antwoord bij vraag 3). Die termijn is zorgvuldig afgestemd met het onderwijsveld, de accountancy en de overheid.
Acht u het toelaatbaar dat een bve-instelling op deze manier publieke onderwijsmiddelen aanwendt om met verlies een private markt te bedienen? Zo ja, waarom? Zo neen, wat gaat u daartegen dan ondernemen?
In de RJO is een handreiking opgenomen inzake publiek en private samenwerking. Hierin zijn de regels opgenomen hoe hiermee dient te worden omgegaan binnen het onderwijsveld. In de kern gaat het er hierbij om dat instellingen een zuiver onderscheid dienen te maken tussen het inzetten van publieke middelen voor publieke onderwijsdoelen versus private middelen voor private onderwijsactiviteiten. De toepassing van deze regels vormt een onderdeel van de controleverklaring.
Het negatief resultaat van € 0,6 mln bij IPC Groene Ruimte B.V. over 2010 is conform de regelgeving en handreiking onttrokken aan de private bestemmingsreserve. Hiermee is dus geen sprake van het aanwenden van publieke onderwijsmiddelen om een verlies op de private marktactiviteiten te dekken.
De gevolgen van drie uitspraken van de Raad van State voor homoseksuele asielzoekers |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Leers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in drie hoger beroepszaken van homoseksuele asielzoekers?1
Ja.
Is het waar dat de Raad in deze uitspraken prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie om meer duidelijkheid te verkrijgen over de bescherming die de Europese Definitierichtlijn vereist voor homoseksuele asielzoekers? Wat is uw opvatting over deze vragen?
Ja, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Ik ben van mening dat het Nederlandse beleid ten aanzien van homoseksuelen zorgvuldig is en ook door de IND zorgvuldig wordt uitgevoerd in lijn met het geldende Europese recht. De regering zal uiteraard alle medewerking verlenen aan het beantwoorden van de vragen.
Welk betoog heeft u in de drie zaken bij de Raad van State naar voren gebracht, ten aanzien van de vraag of (en in welke mate) van homoseksuele asielzoekers «terughoudendheid kan worden verwacht bij het geven van invulling» aan hun homoseksualiteit in het land van herkomst?
Uitgangspunt in het pleidooi dat namens mij in de drie genoemde zaken bij de Raad van State is gehouden was dat van vreemdelingen met een homoseksuele gerichtheid niet kan worden verwacht dat zij hun geaardheid verbergen. Wat betreft het betrachten van terughoudendheid wil ik benadrukken dat Nederland niet aan een vreemdeling voorschrijft om terughoudendheid te betrachten bij het uiting geven aan zijn homoseksuele geaardheid. Die terughoudendheid kan onder omstandigheden voortvloeien uit de situatie in het land van herkomst. Ter zitting is benadrukt dat bij de beoordeling van asielaanvragen bezien moet worden of het voor de vreemdeling mogelijk is om op betekenisvolle wijze invulling te geven aan de seksuele geaardheid. Dit wordt beoordeeld aan de hand van het individuele asielrelaas. Tenslotte wil ik u verwijzen naar de uitspraken van de Afdeling van 18 april 2012 waarin het standpunt, zoals ter zitting naar voren gebracht, is samengevat.
Deelt u de mening dat Nederland van homoseksuele asielzoekers, die afkomstig zijn uit onveilige en homo-onvriendelijke landen, die bescherming zoeken in Nederland, niet mag vragen om hun seksuele geaardheid in het land van herkomst verborgen te houden en die niet openlijk te tonen, waardoor zij risico’s lopen en hun identiteit moeten verloochenen?
Ja. Op basis van het Nederlandse beleid geldt dat, indien betrokkene aannemelijk heeft gemaakt homoseksueel te zijn, op grond van de door betrokkene naar voren gebrachte verklaringen en de situatie zoals die uit de openbare bronnen blijkt, wordt beoordeeld in welke mate in het land van herkomst beperkingen worden opgelegd aan de beleving van de seksuele geaardheid. Indien aannemelijk is dat bij het bekend zijn of worden van de seksuele geaardheid in de directe (leef)omgeving van de asielzoeker gegronde vrees bestaat voor vervolging, dan wel een reëel risico op een onmenselijke behandeling, zal de vreemdeling in beginsel in aanmerking komen voor bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 EVRM.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid ten opzichte van de Europese verdragen en richtlijnen ook een eigen invulling kan geven aan het asielbeschermingsbeleid voor homoseksuele asielzoekers, en derhalve een beleid kan voeren dat ruimhartiger is voor homoseksuele asielzoekers? Bent u daartoe bereid, mede met het oog op de lange behandelduur van de prejudiciële vragen bij het Hof?
Het staat Lidstaten vrij om een beleid te voeren dat gunstiger is voor vreemdelingen, mits dit niet in strijd is met Europese wet- en regelgeving.
Ik ben van mening dat Nederland een zorgvuldig beleid voert ten aanzien van homoseksuelen. Indien uit de beantwoording van de prejudiciële vragen zou blijken dat Nederland een gunstiger beleid voert dan de relevante Europese richtlijnen voorschrijven, dan zal dat voor mij ook geen zelfstandige reden zijn om een restrictiever beleid te gaan voeren.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraken van de Raad van State voor alle lopende asielzaken van homoseksuele asielzoekers? Is het waar dat de antwoorden op de prejudiciële vragen niet binnen twee jaar verwacht worden? Deelt u de mening dat, nu over de essentie van het beschermingsbeleid voor homoseksuele asielzoekers bij de hoogste bestuursrechter juridische vragen zijn gerezen, het in afwachting van de antwoorden op die vragen, aangewezen is om lopende aanvragen van homoseksuele asielzoekers aan te houden en geen homoseksuele asielzoekers uit te zetten naar het land van herkomst? Kunt u dit toelichten?
Ik verwacht de antwoorden op de prejudiciële vragen op zijn vroegst in de loop van 2013. Mede gelet op het door mij gestelde in de beantwoording van vraag 2 zullen de prejudiciële vragen geen invloed hebben op de wijze waarop aanvragen worden behandeld en procedures in zaken van homoseksuele asielzoekers door mij worden gevoerd. Het is aan de rechter of procedures in (hoger) beroep zullen worden aangehouden.