Het bericht "Ombudsman: Rijk te positief over windmolens" |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de Nationale ombudsman die oordeelt dat het Rijk te positief is over windmolens wegens het niet vermelden van kritische rapporten over windenergie op de website www.windenergie.nl?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kritische rapporten, mede door eerdere Kamervragen van ondergetekende, al langere tijd bekend waren?2 3
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze rapporten aanvankelijk niet zijn vermeld op de website www.windenergie.nl?
De discussie betreft de vraag in welke mate grootschalige elektriciteitsproductie uit windenergie inpasbaar is in het elektriciteitssysteem. In sommige onderzoeken wordt geconcludeerd dat deze grens bij 6 000 MW windvermogen ligt, andere onderzoeken zien deze grens pas bij 12 000 MW. Gezien het huidige opgestelde windvermogen (ca. 2 200 MW) is deze systeemgrens nog niet direct in zicht.
Voor de website windenergie.nl werd daarom de redactionele keuze gemaakt om de discussie slechts kort aan te roeren en daarbij één link op te nemen, en wel naar een recent proefschrift (2009) over de grootschalige inpassing van windenergie (Bart Ummels, Power System Operation with Large-Scale Wind Power in Liberalised Environments).
Inmiddels zijn op de website verwijzingen naar meerdere onderzoeksrapporten opgenomen.
Deelt u de mening dat, bij de keuze voor windenergie, er beslissingen moeten worden genomen gebaseerd op alle onderzoeken en niet alleen op die onderzoeken die een positief beeld schetsen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De honderdduizenden euro's belastinggeld voor een opvoedingstraject voor Marokkanen |
|
Johan Driessen (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Drie ton Eindhoven voor opvoedingsproject Marokkanen»?1
Ja.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen ten einde dit linkse kulproject stop te zetten dat haaks staat op de afspraak uit het regeerakkoord geen doelgroepenbeleid meer te voeren?
Goed opvoeden is van grote waarde voor jeugd, gezin en samenleving. Het uiteindelijke doel is dat kinderen goed participeren en geen overlast veroorzaken in onze samenleving. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding. Het is een taak van gemeenten om ouders zo nodig te ondersteunen met hun opvoedvragen. De wijze waarop gemeenten aan deze taak invulling geven, is ter beslissing van het lokaal bestuur dat hierover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Hoe duidt u de linkse spilzucht om honderdduizenden euro's uit te geven aan een kulproject in een tijd van grote bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de gemaakte kosten gekort dienen te worden op het gemeentefonds?
Nee, jeugdbeleid valt onder het gedecentraliseerde beleid. De gemeente handelt binnen de beleidsruimte die de gemeente heeft. Een korting op het gemeentefonds is dan ook niet aan de orde.
In hoeverre deelt u de visie dat het effectiever is Marokkaans straattuig daar waar mogelijk te denaturaliseren en het land uit te zetten dan honderduizenden euro's belastinggeld te verspillen aan opvoedingsprojecten?
Het kabinet vindt dat jongeren die overlast veroorzaken of crimineel zijn, ongeacht hun herkomst aangepakt moeten worden. Als er een delict is gepleegd dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed.
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is momenteel niet mogelijk. Met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit wordt wel gesproken over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen, dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit. Indien voor 1 januari 2012 blijkt dat de verdragsluitende partijen niet tot een dergelijke wijziging bereid zijn, zal een voorstel worden voorbereid om de Nederlandse wetgeving zodanig te wijzigen dat de eerste vijf jaar sprake is van een voorwaardelijke verkrijging van de Nederlandse nationaliteit die, met inachtneming van de aangescherpte afstandseis, van rechtswege definitief wordt tenzij men veroordeeld wordt voor een misdrijf waar 12 jaar of meer op staat.
Risico's voor het bedrijfslevenvan stilvallen kredietverlening |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Banken draaien abrupt geldkraan dicht»?1
Ja.
Onderkent u het probleem dat door de onrust op de financiële markten het voor bedrijven steeds moeilijker wordt om hun investeringen en overnames nog gefinancierd te krijgen door de banken en dat ook herfinanciering voor bestaande leningen meer problemen geeft door verscherpte financieringseisen?
Bedrijven kunnen overnames en investeringen onder meer financieren met bankleningen en, in geval van grote ondernemingen, met uitgifte van obligaties. Het is, in verband met het zomerreces, gangbaar dat bedrijven in de maand augustus nauwelijks tot geen vermogen ophalen met emissies op de obligatiemarkt. Met betrekking tot uitgifte van obligaties door banken zelf laat de koersontwikkeling van reeds eerder uitgegeven bankobligaties zien dat beleggers in bedrijfsobligaties, net als aandelenbeleggers, zorgen hebben ten aanzien van de effecten van de schuldencrisis op de banken. Het is echter te vroeg om te bepalen of de recente onrust op de markten tot significante emissieproblemen voor banken zal leiden als de emissiemarkt in de loop van september heropend wordt. Wat betreft directe bancaire financiering van overnames, bijvoorbeeld in de vorm van een syndicaat met andere banken, leren contacten met banken dat partijen op deze markt op de hoogte zijn van de onrust in de financiële wereld, maar dat gezien het zomerreces het te vroeg is te bepalen of deze markt significant geraakt zal worden. Met betrekking tot de mogelijkheden tot herfinanciering van bankleningen is het te vroeg om algemene conclusies te trekken. De laatste meting van De Nederlandsche Bank ten aanzien van de acceptatiecriteria die banken hanteren bij beoordeling van kredietaanvragen, laat zien dat de banken deze criteria in het tweede kwartaal van dit jaar hebben versoepeld. Tijdens de kredietcrisis zijn de acceptatiecriteria zowel voor mkb-bedrijven als grote ondernemingen aangescherpt, waarbij de aanscherping voor grote ondernemingen eerder van start ging. Via contacten met banken en met financieringsadviseurs volgt het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) de ontwikkelingen op de voet. Op dit moment heb ik, langs die weg, nog geen signalen ontvangen dat de acceptatiecriteria opnieuw zijn aangescherpt of dat de kredietverlening terugvalt.
Vindt u het terecht dat banken verscherpte financieringseisen stellen aan bedrijfsfinanciering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke rol speelt het aanscherpen van de regelgeving hier mogelijk bij? Welke segmenten (MKB, grotere bedrijven e.d.) worden volgens u het sterkst geraakt door het stilvallen van de kredietverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling voor de economische groei?
Aangezien het nog te vroeg is om vast te kunnen stellen of de recente onrust op de financiële markten significante effecten heeft op de kredietverlening aan het bedrijfsleven, is het eveneens nog niet mogelijk om in te schatten of er via de kredietverlening gevolgen zullen zijn voor de economische groei. Op voorhand kan wel de verwachting worden uitgesproken dat een terugval in economische groei gepaard zal gaan met het inzakken van de kredietvraag. Een eventuele vermindering van het kredietaanbod hoeft dan ook niet per definitie tot knelpunten bij de kredietverlening te leiden.
Deelt u de mening dat dit een urgent probleem is dat direct om actie van de overheid vraagt?2 Deelt u tevens de mening dat het onwenselijk is dat de kredietverlening in de tweede helft van dit jaar mogelijk stil komt te liggen? Bent u van plan hier wat aan te doen? Zo ja, wat en zou daarbij ook gebruik kunnen worden gemaakt van het bestaande instrumentarium? Zo nee, waarom niet?
Mocht de komende tijd blijken dat er significante problemen ontstaan met de kredietverlening, dan kunnen die geadresseerd worden met het bestaande financieringsinstrumentarium van EL&I. In het licht van de kredietcrisis heeft EL&I dit garantie-instrumentarium vanaf november 2008 in een zevental stappen uitgebreid. De vraag naar borgstellingen bij mkb-kredieten is dit jaar reeds voorafgaande aan de recente onrust op de financiële markten dusdanig gestegen dat het garantiebudget voor 2011 naar alle waarschijnlijkheid ontoereikend zal zijn. Om de kredietverlening extra te ondersteunen zal het kabinet het garantiebudget voor de borgstellingsregeling BMKB voor dit jaar verhogen van € 765 mln naar € 1 mld. Honorering van de in juni dit jaar ingediende aanvraag bij het European Investment Fund (EIF) kan er toe leiden dat het budget ook voor de komende jaren wordt verhoogd. Daarnaast heeft het kabinet besloten om het instrument Garantie Ondernemingsfinanciering te verlengen met vooralsnog een jaar. Met dit garantie-instrument stimuleert het kabinet de kredietverlening aan het grotere mkb en het kleinere grootbedrijf.
De korting op het huisartsenbudget na overschrijding bij de geïntegreerde eerstelijnszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe en op basis van welke cijfers en bronnen heeft u een overschrijding van € 70 miljoen op de post geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010 berekend, waarvan € 35 miljoen in 2011 wordt geredresseerd bij de huisartsen? Waar werd in de begroting VWS 2010 aangegeven welk bedrag precies was gereserveerd voor de geïntegreerde eerstelijnszorg en welke activiteiten hier onder vielen?
Onder de geïntegreerde eerstelijnszorg vallen zowel de prestaties van de drie keten DBC’s voor chronische ziekten (COPD, vasculair risicomanagement en diabetes), als de prestaties die vallen onder de beleidsregel ten behoeve van nieuwe zorgprestaties (hierna: beleidsregel innovatie) en de beleidsregel Geïntegreerde Eerstelijns Zorg (hierna: beleidsregel GEZ).
In totaal was in 2010 voor de geïntegreerde eerstelijnszorg € 171 miljoen beschikbaar: € 36, 9 miljoen was bestemd voor beide beleidsregels, voor de ketens was € 134,1 miljoen gereserveerd. In 2010 is volgens de CVZ cijfers (levering maart 2011) voor de drie keten DBC’s en de beleidsregel Innovatie en GEZ een totaal bedrag van € 241 miljoen gedeclareerd. Dit betekent een overschrijding van € 70 miljoen.
In de begroting 2010 was voor keten DBC’s € 241,5 miljoen gereserveerd. Dit bedrag is in de loop van 2010 aangepast omdat de keten hartfalen niet van start ging, de keten COPD pas op 1 juli 2010 van start ging en de praktijkondersteuner somatiek (hierna: POH-s), in tegenstelling tot het eerdere voornemen, pas met ingang van 1 januari 2011 is komen te vervallen als separaat declarabel consult. Hiervoor is het oorspronkelijke bedrag van € 241,5 miljoen neerwaarts bijgesteld, dit ten gunste van met name het huisartsenkader. Een deel van deze bijstelling is ten gunste van het kader medisch specialisten en diëtetiek gekomen. Deze neerwaartse bijstelling heeft geleid tot een bedrag van € 134,1 voor chronische keten DBC’s in 2010. Dit bedrag is terug te vinden in de begroting 2011.
Voor de onderdelen innovatie en GEZ binnen de post geïntegreerde eerstelijnszorg was in 2010 € 36,9 miljoen beschikbaar. De geïntegreerde eerstelijnszorg vindt haar oorsprong in de gezondheidscentra. Voor 2010 was hiervoor € 18,6 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is onderdeel van het huisartsenkader zoals terug te lezen is in de ontwerpbegroting 2010. Verder heeft VWS voor 2010 een reservering aangelegd voor de introductie van de ketens. Als gevolg van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen de ketens is deze reservering ten gunste van de geïntegreerde eerstelijnszorg gebracht. Met deze reservering is een bedrag van € 18,3 miljoen gemoeid.
Naar aanleiding van uw stelling dat de huisartsen een disproportioneel groot aandeel hebben gehad in de overschrijding van € 70 miljoen op de post geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010; wat was het aandeel van huisartsen dan precies? Wat waren de aandelen van de overige zorgverleners in de eerstelijnszorg? Op welke bronnen baseert u deze berekeningen?
Welke aanbieders bijdragen aan de zorg varieert per chronische aandoening en is afhankelijk van het zorgprogramma dat door de verzekeraar wordt gecontracteerd. Binnen de keten DBC voor diabetes hebben de huisarts en de POH-s een prominente plek in de levering van zorg. Dit is terug te vinden in zowel de beschreven zorg in de zorgstandaard diabetes als ook in de inkooprichtlijnen van verzekeraars.
Bij de start van de keten DBC’s in 2010 was al duidelijk dat een substantieel deel van de integrale zorg huisartsenzorg betrof. Bij het vaststellen van het begrote bedrag voor de keten DBC’s is € 95 miljoen vanuit het huisartsenkader overgeheveld naar de post chronische keten DBC’s. Daarnaast zijn vanuit de kaders voor medisch specialistische zorg (€ 38 miljoen) en de diëtetiek (€ 3,8 miljoen) bedragen overgeboekt. Daarnaast zien we dat ook de zorg die in het kader van de beleidsregel innovatie en de beleidsregel GEZ wordt geleverd een aanzienlijk deel huisartsenzorg betreft. Met name via de beleidsregel innovatie werden nog veel ketenzorgprojecten diabetes, die voor 2010 waren gestart, bekostigd.
Mijns inziens is de veronderstelling dat meer dan de helft van de uitgaven aan geïntegreerde eerstelijnszorg op het conto komt van huisartsenzorg dan ook verantwoord.
Klopt het dat de overschrijding op de geïntegreerde eerstelijnszorg buiten de basiszorg van de huisartsen valt, namelijk het segment van vrij onderhandelbare prestaties en tarieven, maar de € 35 miljoen korting via het abonnements- en consulttarief wel op het budget voor de basishuisartsenzorg wordt toegepast? Zorgt deze maatregel niet voor een vertraging in de ontwikkeling van een geïntegreerde eerste lijn, aangezien huisartsen nu weten dat een eventuele overschrijding op het toekomstig huisartsenbudget in mindering wordt gebracht en een groei zo wordt afgestraft?
Bij het terughalen van overschrijdingen bezie ik de basiszorg als één geheel. Chronische zorg is ook basiszorg. Juist bij de zorgverlening aan chronisch zieken moet de zorgverlening goed op elkaar afgestemd zijn en – waar mogelijk – dichtbij de patiënt worden aangeboden. De chronische zorg buiten de basishuisartsenzorg plaatsen doet mijns inziens afbreuk aan de rol die huisartsenzorg heeft in ons stelsel. Naast de geïntegreerde eerstelijnszorg kent de huisartsenbekostiging nog meer onderdelen waarvoor vrije tarieven gelden, ook deze worden niet los gezien van het reguliere huisartsenkader.
Vanwege de problematische economische toestand zie ik mij genoodzaakt de overschrijding op de basiszorg binnen de daarvoor beschikbare bedragen terug te halen. Voor de komende jaren is er ondanks deze korting binnen de begroting nog steeds groei mogelijk voor de basiszorg. Deze groei maakt mijns inziens de ontwikkeling van een geïntegreerde eerstelijnszorg nog steeds goed mogelijk.
Kunt u in de begroting VWS 2012 de post geïntegreerde eerstelijnszorg opnemen, met daarbij het gereserveerde bedrag en een beschrijving welke zorgverleners en activiteiten hier precies onder vallen? Kunt u deze post dan scheiden van het budget huisartsenzorg en alle betrokken ketenzorgverleners bij een eventuele overschrijding in 2012 aanslaan?
De ontwerpbegroting van VWS voor 2012 wordt bij Prinsjesdag aangeboden aan het Parlement. Op de cijfers wil ik niet vooruitlopen. Wel zal voortaan de geïntegreerde eerstelijnszorg niet als onderdeel van het huisartsenkader worden weergegeven.
Vallen de (chronische) keten-dbc’s (Diagnose Behandelingcombinaties) voor u onder de geïntegreerde eerstelijnszorg? In de begroting VWS 2010 werd € 241,5 miljoen geraamd, terwijl het College voor zorgverzekeringen (CVZ) stelt dat de kosten van de keten-dbc’s in 2010 € 144 miljoen bedroegen: hoe kan dit dan bijdragen aan een overschrijding van € 70 miljoen? Hoe heeft u in 2010 de € 97,5 miljoen ingezet die niet zijn gebruikt voor de bekostiging van keten-dbc’s?1
Zie mijn reactie op vraag 1.
Welke argumentatie heeft u om een structurele overschrijding van € 30 miljoen op de huisartsenzorg in 2009, waarop in de jaren 2009, 2010 en 2011 met goedkeuring van het parlement door de minister van VWS geen actie op ondernomen is, per 2012 toch nog in mindering te brengen op het abonnementstarief van de huisartsen? Hoe vaak is een dergelijk late budgetcorrectie eerder bij de huisartsenzorg voorgekomen?
Door de druk die er dit jaar ligt op de Rijksfinanciën en doordat er binnen de eerstelijn al twee jaar lang meer is uitgegeven dan de groeiruimte die toebedeeld was, moet ik dit jaar maatregelen nemen. Iedereen draagt daarin bij, want wat ik niet wil is de rekening alleen bij de burger neerleggen.
Ik heb per sector bekeken wat nodig en mogelijk was. Om de toegankelijkheid van de huisartsenzorg voor de patiënt volledig vrij te houden kies ik niet voor eigen bijdragen of pakketverkleining, maar maak ik de keuze om de uitgaven die er de afgelopen jaren bovenop de toegestane groei van het kader zijn gedaan, terug te halen. Hoewel ik me ervan bewust ben dat dit een ingrijpende keuze is, ben ik van mening dat die keuze verantwoord is als ik kijk naar de uitkomsten van het kostenonderzoek van de NZa uit 2008. Dat onderzoek liet een overwinst zien van € 366 miljoen. Later is dit bedrag als gevolg van een aantal correcties, waaronder een correctie voor de introductie van keten-dbc´s en een correctie voor M&I/verrichtingen, bijgesteld naar € 172 miljoen. Mijn voorganger heeft in 2009 met de sector afgesproken dit bedrag niet te korten op de tarieven. Daar stond tegenover dat de sector werk zou maken van het beter inzichtelijk maken van prestaties, zodat er beloning naar prestatie mogelijk zou worden. Tot op heden acht ik de voortgang op dit gebied onvoldoende.
Is de korting van € 132 miljoen op de huisartsenzorg in 2012 niet strijdig met het kabinetsdoel om zorg goedkoper, dichtbij in de wijk aan te bieden, zoals geformuleerd in de beleidsbrief «Zorg die werkt»? Hoe komt het kabinetsdoel om eerstelijnszorg in de wijk te versterken dichterbij als u de budgettaire problematiek van € 1,1 miljard naar aanleiding van de Voorjaarsnota oplost door disproportionele kortingen in de eerstelijnszorg bij de huisartsen en de Geestelijke Gezondheidszorg (ggz), terwijl de overschrijdingen in 2010 in de tweedelijnszorg bij ziekenhuizen (€ 384 miljoen), medisch specialisten (€ 283 miljoen) en zelfstandig behandelcentra (ZBC)’s (€ 209 miljoen) in 2012 grotendeels ongemoeid worden gelaten.
De tariefmaatregel op de huisartsenzorg leg ik niet op omdat ik vind dat de huisartsen te veel of onnodig werk hebben gedaan. Integendeel, ik vind de versterking van geïntegreerde zorg in de buurt een hele goede ontwikkeling. Er is echter geen financiële ruimte om de extra uitgaven die zijn gedaan, bovenop de reeds toegekende groei, te faciliteren.
Dit mag het beleid dat ik wil voeren omtrent basiszorg echter niet in de weg staan. Juist nu moeten we zoeken naar slimmere oplossingen om de kwaliteit van zorg hoog te houden, de organisatie van de eerstelijn te versterken en de rol van de patiënt bij zijn of haar behandeling te vergroten. En ik denk ook dat dit kan. Immers, hoewel de groeiruimte komend jaar minder groot is dan voorheen, komt er nog steeds geld bij voor de eerstelijnszorg. Ik vind het onze plicht om het geld dat er is op een zo slim mogelijke manier in te zetten. Wanneer de sector echter aantoonbare bewijzen heeft dat door substitutie in andere sectoren kosten worden bespaard, ben ik uiteraard bereid om in de toekomst meer geld vrij te maken voor de huisartsenzorg.
Met betrekking tot overschrijdingen in de tweedelijns somatische zorg kan worden opgemerkt dat deze niet ongemoeid blijven. Voor de vrijgevestigde medisch specialisten treedt met ingang van 2012 een beheersmodel in werking. Binnen dit model wordt uitgegaan van instellingsbudgetten, die op macroniveau inpasbaar zijn in het beschikbare budgettaire kader. Hierover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de Orde van Medische Specialisten.
Daarnaast is onlangs het Bestuurlijk hoofdlijnenakkoord gesloten tussen de vertegenwoordigers van de ziekenhuizen, ZN en VWS. In dit hoofdlijnenakkoord zijn onder andere afspraken gemaakt over een beheerste kostenontwikkeling van de ziekenhuiszorg van 2,5% vanaf 2012 (exclusief loon- en prijsbijstelling). Onderdeel van de afspraken is het redresseren van de meerjarige doorwerking van de overschrijdingen 2010. Deze afspraak leidt ertoe dat instellingen en verzekeraars per 2012 maatregelen moeten nemen voor een bedrag van € 265 miljoen.
De ZBC’s lopen met betrekking tot het kostendeel mee in het hoofdlijnenakkoord met de ziekenhuiszorg en ten aanzien van het honorariumdeel mee in de afspraken van medisch specialisten. De doorwerking van overschrijdingen worden binnen de afspraken meerjarig grotendeels gemitigeerd.
Het vrijlaten van een terreurverdachte |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Terreurverdachte Almere vrijgelaten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat verdachten van terrorisme altijd in voorlopige hechtenis dienen te worden genomen en gehouden vanwege de ernst van het misdrijf waarvan ze verdacht worden en vanwege het vluchtgevaar dat in dergelijke situaties zeer groot is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid artikel 67a van het Wetboek van Strafvordening aan te passen door het toevoegen van een nieuwe grond voor voorlopige hechtenis inhoudende het verdacht worden van (betrokkenheid bij) een terroristisch misdrijf?
Deze mening deel ik niet. Bij het opleggen van voorlopige hechtenis is het van belang dat steeds per geval wordt beoordeeld of daartoe noodzaak bestaat. De factoren aan de hand waarvan de rechter die afweging maakt, zijn in de wet opgenomen. Ik acht het van belang dat de wet de rechter voldoende mogelijkheden geeft verdachten in voorlopige hechtenis te doen plaatsen en houden, indien dat in de desbetreffende zaak aangewezen is. Naar mijn mening biedt de wet daarvoor thans voldoende mogelijkheden. Hoe deze factoren in individuele gevallen worden gewogen, is aan de rechter.
Het lot van ooievaar Freedom |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bent u bekend met de actie van bezorgde Drenthenaren die een ooievaar hebben vrijgekocht uit de huisdierenhandel en het dier, genaamd Freedom, in overleg met ooievaarsstation De Lokkerij de vrijheid terug willen geven?1
Ja.
Is het waar dat u tot op heden hebt geweigerd een ontheffing te verlenen voor het vrijlaten van deze ooievaar? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
Er is tot op heden geen ontheffing aangevraagd. Het zal u voorts bekend zijn dat, als ontheffingaanvragen worden afgewezen, dat met redenen omkleed gebeurt. Bovendien staat tegen dergelijke afwijzingen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Vindt u een kooi of een voliere een geschikte leefomgeving voor een ooievaar, die als vogel immers het tamelijk typerende natuurlijke gedrag vertoont dat hij zich vliegend voortbeweegt? Zo ja, kunt u uitleggen hoe u tot deze opvatting gekomen bent?
Er worden vele soorten vogels in kooien of volières gehouden zonder dat wetgeving zich daartegen verzet.
Hoe beoordeelt u het werk van ooievaarsstation De Lokkerij, de inzet van de beheerders en vrijwilligers en de kennis en expertise die men daar heeft opgebouwd over ooievaars? Deelt u onze overtuiging dat het hier gaat om onbaatzuchtige en zeer waardevolle inzet voor ooievaars in nood waarbij de belangen van de dieren altijd voorop staan?
In zijn algemeenheid heb ik waardering voor mensen die zich onbaatzuchtig inzetten voor dieren in nood.
Onderschrijft u de mening dat de inschatting of een opgevangen dier succesvol terug kan keren naar de natuur belangrijker is dan de vraag of het betreffende dier in gevangenschap geboren is? Zo ja, waarom heeft u, ondanks de inschatting van De Lokkerij dat Freedom zich prima in het wild kan redden, tot nu toe geweigerd toestemming te geven voor haar vrijlating?
Nee. Uitzetten van in gevangenschap gefokte dieren kan risico’s opleveren voor de wilde populatie. Uitzetten van in gevangenschap gefokte dieren kan pas aan de orde zijn als laatste redmiddel, dat wil zeggen als de wilde populatie inmiddels is uitgestorven of vrijwel is uitgestorven. Uitzetten van in gevangenschap gefokte vogels in andere dan genoemde gevallen is in strijd met de richtlijnen van de IUCN betreffende herintroducties2.
Kunt u ook uitleggen waarom u in het geval van orka Morgan steeds geheel handelt volgens de inzichten van het Dolfinarium – dat nota bene commerciële belangen heeft bij het in gevangenschap houden van het opgevangen dier – en u in het geval van ooievaar Freedom de inzichten van het non-profit ooievaarsstation De Lokkerij negeert bij de beslissing over de toekomst van het dier?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de benodigde ontheffing te verlenen om Freedom haar vrijheid terug te geven en haar daarmee te behoeden voor een droevig leven in gevangenschap? Bent u voorts bereid uw beleidslijn aan te passen zodat voor vergelijkbare gevallen nu en in de toekomst de terugkeer naar het wild altijd kan worden gerealiseerd wanneer dit maar mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5. De beleidslijn dient te bewerkstelligen dat de richtlijn van de IUCN zo consequent mogelijk wordt gevolgd. De voorgestelde aanpassing van de Beleidslijn herintroducties2 zou ertoe leiden dat afgeweken kan worden van de richtlijnen van de IUCN. Daartoe ben ik niet bereid.
Wat vindt u ervan dat ooievaars en talloze andere vogelsoorten gewoon te koop zijn voor particulieren om als gezelschapsdier gehouden te worden?
De vogelrichtlijn is niet van toepassing op in gevangenschap gefokte exemplaren van beschermde vogelsoorten. Er is geen aanknopingspunt voor een algemeen bezit en handelsverbod zoals lijkt te worden voorgesteld. Ik zie ook geen reden om dat in het kader van natuurbescherming op nationaal niveau te regelen.
Zoals eerder toegezegd, wordt er in het kader van de Wet dieren een positieflijst voor zoogdieren tot stand gebracht. Bij gebleken goede ervaringen met deze lijst zal ik overwegen deze uit te breiden naar andere diergroepen, waaronder vogels. Voor het tijdpad betreffende deze regelgeving verwijs ik naar mijn brief van 15 juli 2011.3
Vindt u dat de wens om een bepaalde vogelsoort te houden zwaarder weegt dan het belang van het dier om zijn natuurlijke gedrag te vertonen, zoals vliegen en voedsel zoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om een einde te maken aan de huidige situatie waarin het belang van het dier om zijn natuurlijke gedrag te vertonen juist voortdurend ondergeschikt wordt gemaakt aan de wens om allerlei diersoorten te houden als gezelschapsdier?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid op zeer korte termijn een verbod in te voeren op het houden van en handelen in ooievaars en allerlei andere diersoorten die duidelijk niet geschikt zijn als gezelschapsdier? Zo nee, waarom laat de beloofde positieflijst ondanks vele verzoeken daartoe vanuit de Kamer zo ongelooflijk lang op zich wachten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat De Lokkerij u heeft uitgenodigd voor de geplande vrijlating van Freedom op 4 augustus jl., maar dat u voor de eer hebt bedankt? Hebt u eigenlijk weleens een vogelasiel of opvangcentrum bezocht in het kader van uw functie als staatssecretaris?
Ik was niet in de gelegenheid deze uitnodiging aan te nemen. Ik probeer mijn werkbezoeken een afspiegeling te laten zijn van de portefeuille die ik als staatssecretaris behartig. Een bezoek aan een vogelasiel of opvangcentrum is er nog niet van gekomen.
Acquisitiefraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de aanhoudende en verergerde problematiek rondom acquisitiefraude?1
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Erkent u dat deze vorm van financieel-economische criminaliteit al jaren vrijwel ongemoeid door kan gaan? Klopt het dat de betreffende zwendelaars nooit zijn aangepakt door het Openbaar Ministerie (OM)?
Ik deel de opvattingen niet dat acquisitiefraude vrijwel ongemoeid wordt gelaten en er geen oplossingen zouden zijn om slachtofferschap van acquisitiefraude te voorkomen. Ik verwijs in dit verband onder meer naar de door de toenmalige Minister van Economische Zaken mede namens de toenmalige Minister van Justitie gegeven antwoorden op vragen van het lid Elias van uw Kamer (Kamerstukken II, 2009–2010, Aanhangsel Handelingen nr. 2350), en naar mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Erkent u dat acquisitiefraude niet alleen voorkomt bij particulieren, maar ook bij ondernemers, overheidsinstellingen, ziekenhuizen en scholen?
Ja, beide zaken blijken uit de door het Steunpunt acquisitiefraude verzamelde gegevens.
Hoe kan het dat er al die jaren geen constructieve oplossing is gezocht danwel gevonden om acquisitiefraude een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u nog niet opgetreden tegen de Holland Internet Group (voorheen Website Services), die bovendien reeds een aantal rechtszaken heeft verloren, waar onder andere de Stichting Aanpak Financieel-Economische Criminaliteit in Nederland (hierna te noemen: SafeCin) u meerdere malen op heeft gewezen? Bent u bereid dit alsnog te doen, of in ieder geval het OM de opdracht te geven een strafrechtelijk onderzoek te starten naar dit bedrijf?
In het verleden is tegen Website Services BV, de gestelde voorganger van Holland Internet Group, de mogelijkheid van strafvervolging onderzocht. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs geseponeerd. Tegen deze beslissing is een klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingesteld die door het Gerechtshof Leeuwarden ongegrond is verklaard.
Mochten zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen waarbij de genoemde bedrijven zich schuldig maken aan strafbare feiten, dan zal het Openbaar Ministerie de mogelijkheden van strafrechtelijk optreden wederom onderzoeken. Het enkele oordeel van de civiele rechter is hiervoor onvoldoende, omdat dit oordeel is gebaseerd op een ander wettelijk kader.
Overigens merk ik op dat de gevallen die hier worden aangeduid met acquisitiefraude vaak niet strafrechtelijk te sanctioneren zijn. Het handelen kan weliswaar betiteld worden als onbetamelijk en maatschappelijk ongewenst, maar is vaak geen oplichting in strafrechtelijke zin. Mede om deze reden wordt bij de aanpak van acquisitiefraude vooral ingezet op preventie.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar deze bedrijven indien de rechter in de rechtszaak die MKB Nederland ondertussen zelf heeft moeten opstarten tegen drie bedrijven die zich waarschijnlijk schuldig maken aan acquisitiefraude oordeelt dat inderdaad sprake is van frauduleus handelen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, ondanks een uitspraak van de rechter hierover, bereid de Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken ook van toepassing te verklaren op ondernemers en daarmee actief over te gaan tot aanpassing van deze wet?
De richtlijn oneerlijke handelspraktijken is tot stand gekomen ter bescherming van consumenten. De kern van de richtlijn is dat een consument in alle vrijheid en goed geïnformeerd een besluit over een aankoop kan nemen. Voor ondernemers gelden de algemene beschermingsbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, zoals ten aanzien van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. De regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken leent zich niet om één op één te worden overgenomen ter bescherming van ondernemers. Ik heb al contact met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de vraag of de regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken als voorbeeld kan dienen voor een eventuele op ondernemers toe te snijden maatregel. Daarbij betrekken wij de uitspraak van de rechter in de zaak die MKB Nederland heeft aangespannen.
Erkent u dat met de oprichting van de fraude helpdesk in 2010 het probleem op zichzelf niet is opgelost en dat deze onvoldoende middelen heeft om preventief te werk te gaan?
De Stichting Aanpak Financiële- Economische Criminaliteit in Nederland (SafeCin) verzorgt naast het Steunpunt acquisitiefraude ook de fraudehelpdesk. Deze helpdesk is erop gericht burgers en kleine ondernemers te helpen een weg te vinden in het fraudeveld. De fraudehelpdesk geeft voorlichting en verstrekt bijvoorbeeld voorwaarschuwingen over gesignaleerde fraude- of oplichtingspraktijken om de doelgroep weerbaarder te maken en slachtofferschap te verminderen. Tevens heeft de helpdesk een doorverwijzende functie als het gaat om meldingen en vragen die op het werkterrein van andere netwerkpartners liggen zoals de politie, AFM en Consumentenautoriteit. Mij is niet gebleken dat de fraudehelpdesk over onvoldoende middelen zou beschikken. Er is een evaluatie van de helpdesk voorzien voor het einde van 2011.
Bent u bereid de fraudehelpdesk, en daarmee SafeCin, voldoende financiële middelen te verschaffen om preventief op te kunnen treden tegen acquisitiefraude?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat er meer moet worden gewerkt aan uitgebreide voorlichting over dit onderwerp, nu gezien de groei van deze vorm van financieel-economische criminaliteit duidelijk is geworden dat de door u in 2008 voldoende geachte informatieverschaffing2 via media en de Kamer van Koophandel onvoldoende is?
De mate waarin anno 2011 voorlichting wordt gegeven over fraudevormen, waaronder acquisitiefraude, is ten opzichte van 2008 al toegenomen door onder andere de komst van de in mijn antwoord op vragen 8 en 9 genoemde fraudehelpdesk.
Gaat u het idee van SafeCin, te weten het oprichten van een landelijk loket om digitaal aangifte te doen3, overnemen of in ieder geval de mogelijkheid hiervan onderzoeken?
Eenvoudig aangifte kunnen doen is van groot belang. De politie werkt momenteel aan de verbetering van het aangifteproces in brede zin. Bovendien onderzoekt mijn departement in samenwerking met de relevante ketenpartners of er bijzondere voorzieningen, waaronder een centraal loket, getroffen kunnen worden voor meldingen en aangiftes van landelijk georganiseerde private partijen zoals SAFECIN.
Erkent u dat deze frauduleuze praktijken steeds meer grensoverschrijdend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze problematiek aan te kaarten in de Raad van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, teneinde middels internationale samenwerking alsnog te onderzoeken welke oplossing kan worden geboden tegen deze vorm van financieel-economische criminaliteit?
Gezien het grensoverschrijdende karakter van deze problematiek beraad ik mij op de wijze waarop deze problematiek effectief aangekaart kan worden op Europees niveau.
Het bericht dat normaal gedrag in het nieuwe psychologenhandboek als ziek wordt benoemd |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel waarin wordt gemeld dat in de nieuwe Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) de drempel voor aandoeningen wordt verlaagd en nieuwe aandoeningen worden toegevoegd?1
Ja.
Acht u het denkbaar dat in Nederland als gevolg van deze veranderingen in de DSM de medicalisering van normaal gedrag eveneens gaat toenemen?
Vanwege de groeiende wetenschappelijke kennis over oorzaak, aard en ernst van psychische klachten wordt met enige regelmaat de Diagnostic Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) als classificatiesysteem herzien. Het is gebruikelijk dat de American Psychiatric Association hiervoor wereldwijd expertgroepen van beroepsbeoefenaren raadpleegt. Eerstvolgende publicatie van een herziene versie (de DSM V) wordt medio 2013 verwacht. Belangrijkste wijziging is het voorstel om over te stappen van een dichotome beoordeling (er zijn wel/ niet psychische klachten), naar een meer dimensionele beoordeling van ziekte (er is meer/ minder sprake van psychische klachten).
Met een classificatiesysteem als de DSM kan door professionals in de ggz met een en dezelfde (internationale) taal over de klinische presentaties van een psychiatrische stoornis worden gesproken. Het is aan hen om zorg te dragen voor een in de praktijk eenduidig te hanteren instrument. Daar waar dit bij herziening tot onderlinge controverse leidt, zullen zij zelf een oplossing moeten vinden. Ik wil daarom geen beleidsmatig oordeel vellen over de discussie, zoals die is gepubliceerd in de Volkskrant.
Voor zover deze discussie raakt aan de door mij gevoelde behoefte om geneeskundige geestelijke gezondheidszorg, die valt onder de Zorgverzekeringwet (Zvw), beter af te bakenen ben ik wel geïnteresseerd in de uitkomst hiervan. Ik deel met u volledig de opvatting dat onnodige medicalisering moet worden voorkomen. Zowel uit oogpunt van kwaliteit voor de cliënt/patiënt als uit een oogpunt van kostenbeheersing. Medicalisering hangt echter niet primair af van wie, welk classificatiesysteem gebruikt, maar vooral van de professionele wijze waarop de noodzaak tot medisch handelen wordt afgewogen.
Volgens het voorstel van de APA zullen bij herziening van de DSM V verschillende ziektecategorieën worden toegevoegd, dus in die zin is er sprake van uitbreiding van het behandeldomein voor de ggz. Hoe specifieker de bijbehorende gedragskenmerken op wetenschappelijke gronden in de DSM V echter zijn omschreven, hoe beter professionals in staat zijn de noodzaak tot behandeling te bepalen. Dit betekent dat een nieuwe ziektecategorie, niet alleen patiënten insluit, maar ook sommige patiënten kan uitsluiten op basis van de klinische presentatie van hun klachten.
Training in de toepassing van de dit classificatiesysteem is onderdeel van het opleidingscurriculum van zowel psychiaters, psychologen als psychotherapeuten. Daardoor zijn zij in staat om in individuele gevallen een adequaat diagnostisch oordeel te vellen. Vooruitlopend op publicatie van de DSM V heb ik geen reden om aan te nemen dat bij herziening van dit classificatiesysteem deze diagnostische zorgvuldigheid in het gedrang komt. Maar ik zal zeer kritisch blijven kijken naar mogelijke gevolgen voor het verzekerd pakket en het «gepast gebruik» daarvan.
Acht u de kans groot dat het aantal te vergoeden behandelingen zal toenemen als gevolg van de nieuwe DSM criteria en vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u eraan doen om deze ontwikkeling te voorkomen?
Zoals ik hierboven stelde, zal ik zeer kritisch kijken naar eventuele gevolgen voor het verzekerde pakket en het gepast gebruik daarvan. Eventuele toename van te vergoeden behandeling is echter in beginsel niet (eenzijdig) afhankelijk van het door professionals gehanteerde classificatiesysteem. Voor vergoeding van behandeling voor psychiatrische patiënten is binnen het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) het basispakket leidend. Ik stel dit jaarlijks vast, mede op basis van adviezen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Om duidelijkheid te scheppen over (de grenzen van) het basispakket voor de geneeskundige ggz heb ik hen d.d. 7 maart 2011 gevraagd om een uitvoeringstoets met betrekking tot ziektelast en een pakketadvies (Z-VU-3052198). Het CVZ heeft toegezegd dit in de loop van 2012 aan mij te leveren en op basis hiervan zal ik mijn beleid zo nodig aanpassen.
Binnen de huidige functionele aanspraak onder de Zvw zijn alleen de inhoud en omvang van zorg en de bijbehorende indicatiegebieden in de regelgeving opgenomen. Het is aan de zorgverzekeraars om te bepalen wie en waar de zorg geleverd wordt.
Vindt u dat het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) zich bij de indicatiestelling, ook in de toekomst, moet laten leiden door de zogenaamde International Classification of Function ing, Disability and Health (ICF)?
Indicatiestelling door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) is voor de tweedelijns ggz aan de orde zodra een patiënt langer dan een jaar intern verblijft. Het CIZ bepaalt het benodigde zorgzwaartepakket ter bekostiging van behandeling en verblijf. Het daarbij gehanteerde classificatiesysteem ICF is bedoeld om het menselijk functioneren in kaart te brengen.
De huidige formulierenset, die door het CIZ wordt gehanteerd bij indicatieonderzoek, is mede gebaseerd op de ICF-classificatie voor het vaststellen van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen.
In reactie op en in lijn met de door de Kamer aanvaarde motie-Wiegman-Van Meppelen Scheppink (32 123 XVI, nr. 60) heeft het CIZ experimenten uitgevoerd. Het beleid met betrekking tot de indicatiestelling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is gericht op het geven van vertrouwen en het van daaruit actief betrekken van de zorgaanbieders/-professional bij het proces van indicatiestelling AWBZ. Daartoe is een verdere vereenvoudiging van het proces van indicatiestelling AWBZ gewenst, waardoor de administratieve lasten c.q. handelingen verder worden teruggebracht. Dit zal mede toetssteen zijn voor de beoordeling van de uitkomsten van de experimenten met het ICF.
Ziet u mogelijkheden om de invloed van de DSM classificatie terug te dringen? Zo ja, bent u van plan dit te doen?
Ik ben niet in de positie om te bepalen welk classificatiesysteem voor psychiatrische stoornissen professionals in de geneeskundige ggz gebruiken voor het beoordelen van de aard en ernst van psychische klachten. Het is aan de beroepsverenigingen van psychiaters, psychologen en psychotherapeuten om te stimuleren dat gebruik wordt gemaakt van een wetenschappelijk goed onderbouwd instrument dat eenduidig te hanteren is in de praktijk. Mijn aangrijpingspunten liggen bij het verzekerd pakket en (via het CVZ) de duiding van het gepast gebruik daarvan.
Zou het kunnen dat een deel van de overdiagnosticering wordt veroorzaakt door het feit dat degene/de organisatie die diagnosticeert vaak ook bepaalt hoe de behandeling eruit moet zien (indiceert) en vervolgens de behandeling uitvoert? Bent u voornemens deze belangenketen te doorbreken? Zoekt u alternatieven? Zo ja, in welke richting?
Ik vind het bezwaarlijk om zonder harde bewijzen de integriteit van behandelaar ten aanzien van de diagnosestelling in twijfel te trekken. Niettemin zie ik uw punt van «moral hazard». Dat is echter niet uniek voor de ggz, maar geldt breed in de curatieve zorg. Dat is ook de reden dat ik opdracht heb gegeven om een «kwaliteitsinstituut» bij het CVZ in het leven te roepen dat een eenduidige taal zal ontwikkelen, vastgelegd in professionele standaarden, waarin indicatiestelling, gepast gebruik van zorg, richtlijnen, kwaliteitsnormen, kwaliteitsindicatoren en uitkomstindicatoren voor het gehele zorgpad worden opgenomen. De informatie daaruit zal ook publiek worden gemaakt, zodat verzekeraars scherper kunnen inkopen, patiënten/cliënten beter kunnen kiezen en de Inspectie beter kan handhaven.
Het rechtstreeks overmaken van kinderopvangtoeslag |
|
Carola Schouten (CU), Helma Neppérus (VVD), Bruno Braakhuis (GL), Roland van Vliet (PVV), Wouter Koolmees (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ouder ontpopt zich als wanbetaler»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in een aantal omstandigheden wenselijk is voor zowel de ouder als de opvang, dat de kinderopvangstoeslag rechtstreeks wordt overgemaakt aan de opvanginstelling of het gastouderbureau, ten einde financiële problemen te voorkomen?
De overheid behoort in beginsel geen rol te spelen in de financiële relaties tussen private instellingen en hun cliënten. Ik realiseer mij echter dat dit onder omstandigheden ongewenste neveneffecten kan hebben, zoals in het onder 1 genoemde artikel wordt geschetst.
Herinnert u zich nog dat u op 13 januari 2011 opgemerkt heeft: «...: in sommige gevallen kan het goed zijn dat de toeslag aan een derde moet worden uitgekeerd, maar dan zul je dat slechts aan een aantal gecertificeerde partijen moeten toestaan....Met die noties zal ik naar de vereenvoudigingsslag kijken, waarna ik er in de Kamer op terugkom.»?
Tijdens het algemeen overleg op 13 januari 2011 heb ik aangegeven de opmerking van de eerste vragensteller ten aanzien van de naam-nummercontrole zo te begrijpen dat het goed kan zijn dat de toeslag in sommige gevallen aan een derde wordt uitgekeerd, maar dat dan slechts een aantal gecertificeerde partijen moeten worden toegestaan. Vervolgens heb ik inderdaad aangegeven met die noties naar de vereenvoudigingsslag te willen kijken.
Kunt u per ommegaande aan de Kamer meedelen wat de uitkomst van deze denkexercitie is?
In de Fiscale agenda heb ik mijn plannen uiteengezet om toe te werken naar één rekeningnummer per belastingplichtige waarop toeslagen en belastingteruggaven worden gestort.2 Tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 15 juni jl. ben ik uitgebreid ingegaan op vragen van uw Kamer over deze maatregel.3 Ik heb daarbij aangegeven dat de pro’s en contra’s van uitzonderingen bij het wetsvoorstel goed afgewogen zullen worden. Daarbij is van belang dat met de voorgestelde maatregel niet alleen fraude en vergissingen bij het uitbetalen van toeslagen en belastingteruggaven aanzienlijk worden verminderd, maar ook dat deze maatregel tot een forse besparing op de uitvoeringskosten van de Belastingdienst zal leiden. Deze besparing is becijferd op € 5,1 miljoen per jaar structureel en wordt ingezet voor de bezuinigingstaakstelling van de Belastingdienst.
Bent u bereid op korte termijn met vertegenwoordigers van kinderopvanginstellingen, gastouderbureaus en woningbouwcoöperaties om de tafel te gaan zitten om een systeem te ontwerpen waarbij burgers de toeslag kunnen laten overmaken op de (geblokkeerde) rekening van gecertificeerde partijen en de uitkomsten van dit overleg uiterlijk bij het belastingplan aan de Kamer aan te bieden, zodat het gebruikt kan worden bij de behandeling daarvan?
Zoals ik in het wetgevingsoverleg van 7 november jl. over het Belastingpakket 2012 heb aangegeven, zal ik bij nota van wijziging voor kindercentra een uitzondering op het verplicht gebruik van één rekeningnummer opnemen. Deze uitzondering zou het dan mogelijk maken om de kinderopvangtoeslag direct aan het kindercentrum over te maken. Aan het creëren van deze uitzonderingspositie verbind ik strikte voorwaarden voor het kindercentrum waaronder een hoofdelijke aansprakelijkheid voor terugvorderingen die samenhangen met de ontvangen toeslagen en het voeren van een sluitende administratie waaruit in elk geval de ontvangen kinderopvangtoeslag per aanvrager/belanghebbende blijkt. Daarnaast wil ik met de sector afspraken maken over het betalen van de uitvoeringskosten die hiermee samenhangen. De overheid neemt hier immers een (deel van het) debiteurenrisico van de kinderopvangsector op zich. De komende periode start onder verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overleg met de kinderopvangsector om na te gaan of de uitzondering inclusief de daarbij horende plichten voor de kindercentra een toereikende oplossing biedt voor de wanbetalersproblematiek. Met het oog op het beperken van de aan de uitzondering verbonden additionele uitvoeringskosten, wil ik een zorgvuldige inschatting van het toekomstig gebruik maken. Ook daarover wil ik met de sector van gedachten wisselen. Zoals ik in het wetgevingsoverleg van 7 november jl. heb aangegeven, zal ik de Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg.
Rendementsverlies van elektriciteitscentrales bij inpassing van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Rijk te positief over windmolens»?1
Ja.
Is het waar dat de informatie op de website www.windenergie.nl is aangepast na een klacht bij de nationale ombudsman, waaruit blijkt dat elektriciteitscentrales vaker en sterker moeten op- en afregelen (of aan- en afschakelen) door het fluctuerende aanbod windenergie en de elektriciteitscentrale dus minder efficiënt wordt? Zo ja, klopt de informatie op de website www.windenergie.nl dat de CO2-besparing afneemt naarmate de efficiëntie van de elektriciteitscentrale afneemt? Wat betekent het inpassen van windenergie voor het brandstofrendement van de klassieke energiecentrales in Nederland?
Ja. Naar aanleiding van een klacht bij de Nationale ombudsman is in augustus 2010 een tekst op de site www.windenergie.nl opgenomen waaruit blijkt dat de CO2-reductie van windenergie wordt verminderd doordat bestaande elektriciteitscentrales door het fluctuerende windaanbod vaker en sterker moeten op- en afregelen. Naar aanleiding van een aanbeveling van de Nationale ombudsman zijn er op de website www.windenergie.nl extra links toegevoegd naar onderzoeksrapporten die o.a. de vraag beschouwen hoe groot het windvermogen is dat inpasbaar is in het Nederlandse elektriciteitssysteem. Voor het effect op de CO2-besparing verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 hieronder.
Klopt de informatie dat de variaties in de stroomvraag opgevangen gaan worden door zogenaamde «piekscheerders», gasturbines die binnen enkele minuten kunnen opstarten en snelle belastingvariaties kunnen volgen met een brandstofrendement van tussen de 25% en 30%? Zo nee, hoe worden de variaties in de stroomvraag opgevangen en wat is het brandstofrendement van de betreffende installaties?
«Piekscheerders« met een relatief hoog energieverbruik worden gebruikt bij hoge pieken in de vraag en worden slechts enkele uren per jaar ingezet.
In reactie op eerdere kamervragen (o.a. 2011Z05854 vraag 2 en 3 en 2011Z07429 vraag 3) is aangegeven dat de continu veranderende vraag naar elektriciteit en het wisselende aanbod van windenergie noodzaken tot het per seconde in balans houden van de vraag en het aanbod. Dat geschiedt door het op- en afregelen van draaiende centrales. Het nadelige effect van windstroompieken op de efficiency van het Nederlandse stroomproductiepark en daarmee de CO2-reductie is ten hoogste 2 tot 3 procent.
Kan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de huidige rekenmethode blijven handhaven waarbij de CO2-besparing wordt berekend aan de hand van de hoeveelheid opgewekte kilowatt uren windenergie en er sprake is van een lineaire afname van CO2 door het inpassen van windenergie? Zo nee, op welke wijze kan het CBS op een juiste wijze verslag leggen over de CO2-besparing door het opwekken van energie met windenergie.
De rekenmethodes die het CBS hanteert voor de CO2-berekeningen zijn vastgelegd in het zgn. Protocol Monitoring Duurzame energie2. Volgens dat Protocol wordt de vermeden CO2 per eenheid hernieuwbare elektriciteit uitgerekend door een vergelijking te maken met het gemiddelde rendement van alle Nederlandse elektriciteitscentrales. Daarbij wordt vooralsnog geen rekening gehouden met mogelijke substitutie-effecten.
Ten eerste omdat deze effecten nu nog zeer laag worden ingeschat, ten tweede omdat deze niet eenvoudig en eenduidig zijn vast te stellen. Daarbij spelen onder andere de fluctuerende windomstandigheden een belangrijke rol.
In zijn algemeenheid merk ik daarbij op dat het Protocol geregeld tegen het licht wordt gehouden en kan worden gewijzigd indien daar aanleiding voor is. Mocht in de toekomst blijken dat de invloed van substitutie-effecten op de cijfers toeneemt, dan kan worden overwogen om het protocol op dat vlak aan te passen, indien zulks de eenvoud van het Protocol niet schaadt.
Het huidige protocol is overigens volledig in lijn met de Europese richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (2009/28/EG).
Zijn er mogelijke beleidsconsequenties naar aanleiding van de aangepaste informatie op de website www.windenergie.nl en het feit dat er sprake is van negatieve rendementseffecten bij het inpassen van windenergie en andere technieken voor het opwekken van duurzame energie? Zo ja, kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn?
De privacyschending van medische persoonsgegevens door zorgverzekeraars |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars medische dossiers kunnen inzien zonder dat toestemming van de verzekerde wordt gevraagd? Zo nee, waarom niet?1
Er is voor de toegang van zorgverzekeraars tot medische gegevens een zorgvuldige regeling getroffen. Die regeling geldt zowel voor de Zvw, de AWBZ als de aanvullende verzekering. Deze regeling is afgestemd met de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (KNMG), GGZ Nederland, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en vastgesteld op basis van advisering door het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Heeft u inzicht in welke mate de regels omtrent privacy van medische persoonsgegevens worden nageleefd door zorgverzekeraars? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
De NZa heeft in 2007 een uitgebreide nulmeting verricht op de naleving van de privacyregelgeving door zorgverzekeraars. Het doel van de nulmeting was om inzicht te verkrijgen in de organisatorische en technische maatregelen die zorgverzekeraars hadden getroffen voor de bescherming van persoonsgegevens, hoe deze maatregelen werden gewaarborgd en of de getroffen maatregelen voldeden aan wat bij wet- en regelgeving is bepaald. Naar aanleiding van de bevindingen van de nulmeting heeft de NZa in 2008 een follow up onderzoek verricht. Dit had als doel om vast te stellen of alle zorgverzekeraars (inmiddels) de noodzakelijke organisatorische maatregelen hadden getroffen om op een adequate wijze uitvoering te kunnen geven aan de naleving van de privacyregelgeving. Dat bleek in voldoende mate het geval te zijn.
Voorts verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het met het oog op de zorgvuldigheid en veiligheid wenselijk dat zorginstellingen medische gegevens uit dossiers per post opsturen naar de zorgverzekeraar die de controle houdt? Zo nee, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo ja, wilt u toelichten waarom?
Het is niet ongebruikelijk deze gegevens per post te versturen. Binnen de post zijn voldoende waarborgen (aangetekend versturen, track & trace) mogelijk voor een zorgvuldige en veilige verzending van deze gegevens.
Onderschrijft u, met het oog op de medische privacy, dat medische dossiers alleen op locatie van de gecontroleerde zorginstellingen en met toestemming van de verzekerde te bezichtigen zijn door zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Niet is in te zien waarom detailcontrole uitsluitend moet plaatsvinden bij de instelling. In de regelingen bedoeld in het antwoord op de eerste vraag is vastgelegd dat de detailcontrole steeds plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar. Uit dit voorschrift vloeit voort dat deze bepaalt welke persoonsgegevens moeten worden opgevraagd bij het uitvoeren van de controle. Hiermee is gewaarborgd dat bij de uitvoering van de detailcontrole voldoende deskundigheid beschikbaar is en adequaat (door de medisch adviseur) wordt gemotiveerd.
De zorgverzekeraar legt voorafgaand aan de detailcontrole aan de zorgaanbieder uit wat het doel is van de controle. De zorgaanbieder kan daarover vragen stellen die de verzekeraar met inachtneming van de regeling naar beste weten beantwoordt. Een zorgaanbieder kan in een voorkomend geval gemotiveerd aangeven bij een verzekeraar waarom hij van mening is dat in dat geval niet aan de in de regeling gestelde eisen is voldaan. De verzekeraar zal naar aanleiding daarvan de noodzaak tot inzet van het controle-instrument nader motiveren en toelichten. Waar bij nader inzien blijkt dat het controledoel ook zonder het betreffende instrument kan worden gerealiseerd, is een andere oplossing aangewezen. Het voorgaande laat onverlet dat de zorgaanbieder ook de medisch adviseur van de zorgverzekeraar om een (nadere) toelichting kan vragen. Mocht de verzekeraar in voorkomend geval van mening blijven dat de inzet van het betreffende controle-instrument noodzakelijk is en de zorgaanbieder blijft van mening dat niet aan de eisen van de regeling is voldaan, dan zal de verzekeraar in overweging nemen of hij een juridische procedure zal entameren.
Bovenstaande procedure is geheel in overeenstemming met de regeling.
Deelt u de mening dat medische dossiers uitsluitend in behandeling zouden mogen worden genomen door medisch geschoolde adviseurs die gebonden zijn aan het medisch beroepsgeheim en niet door andere kantoormedewerkers? Zo nee, waarom niet?
In de regeling is bepaald dat detailcontrole plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar en dat deze op verzoek van de zorgaanbieder bij de detailcontrole aanwezig is. Hieruit vloeit voort dat de medisch adviseur bepaalt welke persoonsgegevens moeten worden opgevraagd bij het uitvoeren van de controle. De daarbij ingeschakelde medewerkers hebben een van de medisch adviseur afgeleide geheimhoudingsplicht.
Op welke wijze ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) intensiever toe op de uitvoering van materiële controles met betrekking tot inzage van (medische) persoonsgegevens door zorgverzekeraars, sinds zorgverzekeraars ingevolge de nieuwe ministeriële regeling op basis van de Zorgverzekeringswet geen toestemming meer nodig hebben van verzekerden om deze gegevens in te kunnen zien?2
De nieuwe regeling heeft hierin geen beleidswijziging gebracht. Ook onder de oude regeling was geen toestemming van de verzekerde nodig.
De NZa besteedt intensiever aandacht aan materiële controles vanwege het in het regeerakkoord opgenomen onderwerp over intensivering van het rechtmatigheidsonderzoek. Dit krijgt bij het lopende onderzoek Zvw 2010 gestalte door het aspect materiële controle verdiepend te onderzoeken. Via het informatiemodel uitvoeringsverslag 2011 en het controleprotocol 2011 heeft de NZa de verantwoording en controle voorschriften voor de zorgverzekeraars over de materiële controle aangescherpt. Ten algemene valt het op dat zorgverzekeraars in beperkte mate verdiepende controles aan de hand van medische dossiers uitvoeren. Tegelijkertijd constateren we dat er – wellicht door de in de regeling omschreven heldere procedure en bevoegdheden – een countervailing power van de zorgaanbieders bestaat waarbij in het algemeen alleen goed onderbouwde verzoeken van de zorgverzekeraars tot inzage in de medische dossiers leiden.
Deelt u de mening, met het oog op de privacy, dat een verzekerde te allen tijde toestemming gevraagd dient te worden zodra (medische) gegevens gecontroleerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) met betrekking tot inzage van (medische) persoonsgegevens die door zorgverzekeraars tijdens controles worden ingezien?
In de Zvw is de wettelijke basis gelegd voor (onder omstandigheden ook) inzage in medische dossiers door zorgverzekeraars indien en voor zover een dergelijke verwerking van medische persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Zvw. In de Regeling zorgverzekering is nader uitgewerkt hoe en onder welke omstandigheden zorgverzekeraars van die mogelijkheid gebruik kunnen maken bij materiële controle. In de regeling wordt beoogd een zorgvuldige en proportionele werkwijze van zorgverzekeraars te waarborgen door het voorschrijven van een stapsgewijze opbouw van die materiële controle. De zorgverzekeraar mag stappen in een volgende fase (met instrumenten die een grotere inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van patiënten) niet eerder zetten dan nadat is vastgesteld dat met de stappen in de voorgaande fase niet kan worden volstaan om het door de zorgverzekeraar vastgestelde doel van de materiële controle te bereiken. Detailcontrole (in laatste instantie ook in de vorm van inzage in medische dossiers) is daardoor slechts mogelijk als de zorgverzekeraar kan aantonen dat minder ingrijpende stappen het doel van de materiële controle niet kan worden bereikt. Inzage in medische dossiers kan dus uitsluitend plaatsvinden als uiterste middel, indien de proportionaliteit daarvan kan worden gemotiveerd. Het aldus inbouwen van waarborgen voor zorgvuldigheid en proportionaliteit is conform de advisering van het CBP ter zake.
Het bericht dat de Nexus-directeur de PVV fascistisch noemt |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nexus-directeur: PVV blijkt weer fascistisch»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de directeur van het Nexus Instituut, die zegt dat de Partij voor de Vrijheid fascistisch is en de bijl wil zetten aan de wortel van de democratie, niet goed snik is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Meer in het algemeen past het mij als minister minder om een oordeel uit te spreken over het gebruik dat van de vrije meningsuiting wordt gemaakt.
Deelt u de mening dat zolang deze directeur van het Nexus Instituut is dit clubje beter geen subsidie kan krijgen? Bent u bereid bij de provincie Noord-Brabant aan te dringen op een subsidiestop? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het bestuur van de provincie Noord-Brabant een afweging te maken betreffende de subsidiëring van het Nexus Instituut en andere subsidieontvangende instellingen. Overigens zou het bedenkelijk zijn indien bestuursorganen zich bij de beslissing over subsidies zouden laten leiden door de vraag of de ontvanger hun onwelgevallige meningen uit. Dat raakt al gauw aan de essentie van de vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening dat het voor het aanzien van de Sociaal Economische Raad (SER) beter zou zijn als haar voorzitter niet in de Raad van Toezicht van het Nexus Instituut zou zitten, zolang de directeur van het Nexus Instituut op welke manier dan ook bij dat subsidieclubje betrokkenis?2 Zo nee, waarom niet?
De uitingen van de directeur van het Nexus Instituut over het gedachtegoed van de PVV in het essay «De Eeuwige terugkeer van het Fascisme», dat hij op persoonlijke titel schreef, staan wat mij betreft los van de doelstellingen van het Nexus Instituut, te weten het bieden van inzicht in eigentijdse vragen en het vormgeven van het cultuurfilosofische debat. De uitingen die de directeur van het Nexus Instituut op persoonlijke titel doet, de subsidie van de provincie Noord-Brabant aan het Nexus Instituut en het lidmaatschap van de voorzitter van de Sociaal Economische Raad van de Raad van Toezicht van het Nexus Instituut, zijn dan ook zaken die los van elkaar staan.
Het hoge aantal vrijspraken in zaken tegen (vermeende) loverboys |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Kent u het artikel «de bewijsproblematiek van loverboypraktijken»?1
Ja.
Deelt u de mening en kwantitatieve analyse dat verdachten van loverboypraktijken relatief vaak worden vrijgesproken? Zo nee, waarin is in deze mening en analyse dan niet waar?
Ja, zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Hoe komt het dat het aantal vrijspraken bij het nieuwe artikel 273a/f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) relatief hoger ligt dan ten opzichte van het vorige oude artikel 250av Sr? Acht u het mogelijk dat doordat in het nieuwe artikel andere vormen van uitbuiting dan seksuele vormen van uitbuiting zijn opgenomen, het artikel te onoverzichtelijk is geworden en dat dit nadelig uitwerkt voor een correcte tenlastelegging?
Als een van de mogelijke redenen voor het relatief toegenomen aantal vrijspraken op basis van art. 273a/f Sr. in vergelijking met art. 250 av Sr. in loverboy-zaken noemt de auteur de complexiteit van het eerstgenoemde artikel. Uit haar onderzoek blijkt overigens niet dat er als zodanig iets mis is met de strafbaarstelling van art. 273a/f Sr. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) constateert in haar zevende rapportage (2009) dat het een complex artikel betreft. Zij stelt dat het onderscheid tussen de aard van verschillende soorten werk c.q. dienstverlening, en tussen meerderjarige en minderjarige slachtoffers, maakt dat er een groot aantal subonderdelen nodig was om alle strafbaar te stellen gedragingen te beschrijven. Derhalve meent de NRM dat het artikel niet eenvoudig te doorgronden is, hetgeen volgens haar mede het gevolg is van het gebruik van een aantal termen – afkomstig uit internationale regelingen die ten grondslag liggen aan de mensenhandelbepaling – die niet nader zijn uitgelegd.
Dit behoeft evenwel geen belemmering voor succesvolle vervolging te zijn. Wel vergt het bijzondere aandacht. Zo is het van belang dat mensenhandelzaken – niet alleen loverboy-zaken – worden behandeld door functionarissen met voldoende (specialistische) kennis en expertise. De toenmalige Minister van Justitie is daarop al ingegaan in zijn reactie op bovengenoemde 7de rapportage van de NRM (5630171/10). Bij het Openbaar Ministerie is in iedere regio een specialistische mensenhandelofficier aangesteld. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht in cursussen ook specifieke aandacht te besteden aan het opstellen van tenlasteleggingen in mensenhandelzaken.
Juist vanwege de complexiteit van het artikel wordt door de specialistische officieren voortdurend gewerkt aan het verhogen van de kwaliteit van het requisitoir met het oog op het sorteren van maximaal rendement op de zitting. Belangrijk is het goed uiteenrafelen en interpreteren van het artikel, het maken van gerichte keuzes bij de opsporing en vervolging, mede met het oog op een goede en verantwoorde uitleg ter zitting.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat, zoals reeds is aangegeven in het (op rechtspraak.nl gepubliceerde) advies van de Raad over het wetsvoorstel Herziening gerechtelijke kaart van 18 februari 2011, de Raad van mening is dat, aangezien het gaat om ongeveer 150 zaken per jaar met een zeer specialistisch karakter, het voor de hand ligt dat zaken op het gebied van mensenhandel voorlopig ressortelijk geconcentreerd worden. Dat wil zeggen in eerste aanleg bij de rechtbanken Rotterdam, Oost-Nederland, Amsterdam en Oost-Brabant en in tweede aanleg bij de gerechtshoven 's-Gravenhage en Arnhem-Leeuwarden.
Is het waar dat er vrijspraken zijn geweest vanwege onjuiste, niet volledige en/of opmerkelijke tenlasteleggingen? Zo ja, hoe vaak hebben rechters vanwege een dergelijke tenlastelegging verdachten vrijgesproken en wat zegt dit over de kennis van de desbetreffende officier van justitie? Zo nee, wat is er op dit punt dan niet waar aan het in het artikel gestelde?
Het is lastig te zeggen in welke mate er sprake is geweest van fouten in tenlasteleggingen en in welke mate eventuele fouten en/of niet volledige tenlasteleggingen hebben geleid tot vrijspraken. Immers, soms waardeert een rechter een tenlastelegging anders dan het Openbaar Ministerie. Daarmee is niet perse sprake van een fout. Ook is niet altijd duidelijk of een andere waardering steeds de (enige) reden voor een vrijspraak is. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de in het artikel geconstateerde problemen bij het bewijzen dat slachtoffers zich daadwerkelijk onvrijwillig beschikbaar hebben moeten stellen voor prostitutie?
Uit de hiervoor genoemde rapportage van de NRM blijkt dat de aangiftes en belastende verklaringen ten aanzien van verdachte(n) van slachtoffers van mensenhandel in het algemeen een belangrijke rol als bewijsmiddel spelen in mensenhandelzaken. Gebleken is dat slachtoffers vaak tijdens het opsporingsonderzoek, in tegenstelling tot slachtoffers van andersoortige delicten, nog op één of andere manier onder invloed zijn van de vermeende daders waarbij liefdes- of angstgevoelens vaak nog lange tijd een rol spelen. De NRM meent dan ook dat dit problemen kan opleveren voor het vergaren van bewijs, aangezien het slachtoffers ervan kan weerhouden aangifte te doen of anderszins een belastende verklaring af te willen leggen.
Is het waar dat rechters de instemming van een slachtoffer met de prostitutie regelmatig als een serieuze instemming lijken aan te merken en daarmee voorbij lijken te gaan aan de listige werkwijzen van loverboys en de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en/of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, heeft dit te maken met een gebrek aan goede en volledige kennis omtrent de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en /of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze kennis wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Mij past geen oordeel over de wijze waarop rechters individuele zaken beoordelen en de beslissingen die daarin worden genomen. Wel constateer ik dat de auteur van het in vraag 1 genoemde artikel in enkele gevallen het oordeel van de rechter niet lijkt te delen. Onderbouwing voor die twijfel aan de beoordeling van de rechters in die zaken, wordt niet gegeven. Hierbij dient ook in ogenschouw te worden genomen dat de rechter bij de beoordeling van een zaak, in hoge mate afhankelijk is van de bewijsmiddelen die hem worden gepresenteerd. Die middelen zullen toegesneden dienen te zijn op het maken van een afweging op het lastige terrein van de relatie tussen het (vermoedelijke) slachtoffer en de verdachte. Dat vergt ook bij de politie en het Openbaar Ministerie een specialistische aanpak. Ik verwijs u daaromtrent naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre komen de bevindingen in het genoemde artikel overeen met de bevindingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar laatste rapportage en in hoeverre niet?
Als gezegd bevestigt de NRM de complexiteit van artikel 273f Sr. Daarnaast deelt de NRM het beeld dat het percentage volledige vrijspraken voor mensenhandel in het algemeen, in vergelijking met het percentage vrijspraken voor het delict verkrachting relatief hoog ligt. Tevensconstateert de NRM dat (zware) geweld- en zedendelicten het meest frequent naast mensenhandel ten laste zijn gelegd en deze zware delicten daarmee ook als dwangmiddelen van een mensenhandelfeit beschouwd kunnen worden. Voorts meent de NRM dat door de bewijsproblematiek (zie het antwoord op vraag 5), verklaringen van slachtoffers, en met name consistentie daarin, een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van het bewijs.
Financiële malaise in de AWBZ-zorg door afwaardering van vastgoed |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorg voelt malaise vastgoed»? Zijn de signalen van zorginstellingen voor u reden tot zorg? Zo nee, waarom niet?1
Is het waar dat door uw nieuwe boekhoudkundige spelregels honderden miljoenen euro’s dreigen te verdampen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legt u dit uit aan de belastingbetaler?
Deelt u de mening dat een efficiënte inzet van zorggeld vereist dat zorginstellingen zich primair met zorgverlening bezighouden en niet met andere activiteiten? Zo nee, welke activiteiten dienen naar uw oordeel nog meer van zorggeld te worden betaald? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om de overheid de financiering en het beheer van het vastgoed te laten organiseren zodat de zorginstellingen zich volledig kunnen richten op het verlenen van zorg?
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen door de toenemende financiële risico’s geld gaan oppotten in plaats van te investeren in verbetering van de zorg en het wegwerken van personeelstekorten? Zo ja, waarom?
Hoeveel euro winst hebben de 50 grootste AWBZ-instellingen vorig jaar in totaal geboekt? Waar komt dat geld vandaan?1
Bij de opstelling van de «top 50», is uitgegaan van ook AWBZ zorg leverende instellingen/concerns. Deze leveren voor een deel ook ZVW zorg. Tot sommige behoort bijvoorbeeld een ziekenhuis. Met de beschikbare informatie is geen eenduidige splitsing te maken, tussen AWBZ, ZVW en overig.
De 50 grootste AWBZ-zorg leverende instellingen (niet uitsluitend AWBZ zorg) hebben een positief resultaat gehaald van € 190,49 mln. Dit is 1,57% van de totale inkomsten (niet uitsluitend AWBZ zorg). Voor alle AWBZ zorgleverende instellingen is dit 1,89%.
Wel is de herkomst van de inkomsten van de 50 grootste AWBZ zorg leverende instellingen aan te geven.
Bron
Inkomsten top 50 AWBZ
Aandeel
1
Wettelijk budget voor aanvaardbare kosten (uit AWBZ/Zvw-zorg, exclusief subsidies)
77,3%
2
Niet-gebudgetteerde zorgprestaties (exclusief DBC B-segment, inclusief Wmo-huishoudelijke hulp)
6,5%
3
Omzet DBC B-segment
3,9%
4
Subsidies (exclusief Wmo-huishoudelijke hulp; inclusief overige Wmo-prestaties)
6,6%
5
Overige opbrengsten
5,6%
Hoe verhoudt de kabinetsdoelstelling van het aantrekken van private investeerders in de zorg door middel van winstuitkeringen zich met het voorspelbare oppotten van geld door zorginstellingen als reactie op de toenemende risico’s op onder meer vastgoed? Wilt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zorginstellingen vooral zullen bezuinigen op hun personeel, gebouwenonderhoud en het woon-/leefklimaat van de bewoners, aangezien zij gedwongen zijn reserves aan te leggen en gebonden zijn aan solvabiliteitseisen van banken en andere investeerders? Zo ja, is dit wat het kabinet beoogt met zijn beleid? Zo nee, waar verwacht u dat de instellingen dan op bezuinigen en wilt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat zorginstellingen door het kabinetsbeleid financieel beloond worden voor het aantrekken van doelgroepen die veel geld opleveren en juist financieel worden gestraft indien zij zich uit medemenselijkheid richten op probleemgroepen zoals daklozen, zorgmijders en mensen zonder geld? Zo nee, wat is uw inhoudelijke reactie op de verklaring die de financieel secretaris van het Leger des Heils geeft voor het slechte financiële resultaat in vergelijking met andere AWBZ-instellingen?1
Kent u de brief van Revalidatie Nederland (RN) aan de Kamer, waarin deze aangeeft dat de kapitaallasten van revalidatiecentra gemiddeld 11,3% van de omzet bedragen volgens onderzoek in 2007 en 2008 van uw voorganger?2 Wilt u toelichten hoe zich dit verhoudt tot de 8,7% opslag die genoemd wordt in het document Invoering prestatiebekostiging medisch specialistische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Wat is uw reactie op de argumenten van RN?
Het verlenen van een verblijfsvergunning aan een Marokkaan die betrokken is bij een gewelddadige beweging |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Hoe is het mogelijk dat een verblijfsvergunning is verleend aan de Marokkaan Hassan B., die betrokken is bij een gewelddadige islamitische organisatie?1 Op welke grond is dit gebeurd?
Uitgangspunt is voor mij dat informatie over individuele zaken vertrouwelijk wordt behandeld. Dat betekent dat ik, ook in de beantwoording van kamervragen, terughoudendheid betracht over de verblijfsrechtelijke aspecten van individuele zaken, in het bijzonder de achtergrond van een individueel asielverzoek. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat iedere aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning door de IND zorgvuldig wordt beoordeeld tegen de achtergrond van de (inter)nationale wet- en regelgeving. In het beslisproces van de IND is altijd nadrukkelijk aandacht voor eventuele criminele antecedenten, de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en andere aspecten die raken aan de openbare orde of nationale veiligheid. Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning kan worden afgewezen als de vreemdeling is veroordeeld wegens een misdrijf of als er sprake is van gedragingen als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag dan wel er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat aan dit soort gevaarlijke individuen verblijfsrecht in Nederland wordt toegekend? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat aan vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid geen verblijf in Nederland wordt toegestaan.
Hoe vaak is aan vreemdelingen, die betrokken zijn (geweest) bij gewelddadige bewegingen, verblijf in Nederland toegekend en is thans uitgesloten dat dit (nog steeds) gebeurt?
De in de vraag genoemde betrokkenheid bij een gewelddadige beweging is een omstandigheid die wordt betrokken bij de beoordeling van een individuele verblijfsaanvraag. Bij een vermoeden dat een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid of dat er sprake is van gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, vindt nader onderzoek plaats. Bij het onderzoek naar de toepasselijkheid van artikel 1F, wordt beoordeeld of er ten aanzien van een vreemdeling, bijvoorbeeld vanwege betrokkenheid bij een gewelddadige beweging, ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
Als één van deze omstandigheden zich voordoet, kan de verblijfsaanvraag worden afgewezen of kan besloten worden de verblijfsvergunning in te trekken. De IND heeft twee gespecialiseerde units die zijn belast met de behandeling van zaken waarin het vermoeden bestaat dat sprake is van gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en met zaken waarin de nationale veiligheid mogelijk in het geding is. In 2010 is in ongeveer 25 zaken artikel 1F tegengeworpen.
Voorts verwijs ik u graag naar de eerdere beantwoording van vragen van uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel, nr. 999) waarin is toegelicht op welke wijze een vluchtelingenstatus kan worden onthouden aan personen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of personen ten aanzien van wie ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat zij een ernstig niet-politiek misdrijf hebben begaan.
Bent u bereid de verblijfsvergunning van Hassan B. in te trekken, bijvoorbeeld wegens eventueel langdurig verblijf in Spanje? Zo nee, waarom niet?
Een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Een verblijfsvergunning kan ook worden ingetrokken als de grond voor verlening ervan is komen te vervallen of de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. Mocht uit informatie blijken dat een van deze intrekkingsgronden zich voordoet, dan zal ik stappen zetten om het verblijfsrecht te beëindigen.
Tot slot informeer ik u dat de Minister van Veiligheid en Justitie mij heeft gemeld dat betrokkene op het moment van diens aanhouding als uitzendkracht werkzaam was in de functie van islamitisch geestelijk verzorger bij de penitentiaire inrichting Tilburg van de Dienst Justitiële Inrichtingen. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de screening die is uitgevoerd op politiële en/of justitiële bezwaren tegen de functievervulling voordat betrokkene als uitzendkracht bij DJI is ingezet. Uit dit onderzoek is gebleken dat de screening volgens de daarvoor geldende regels en procedures is uitgevoerd en dat daarbij geen feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen op grond waarvan een negatief advies over de inhuur had moeten worden afgegeven. De Directeur van de Dienst Geestelijke Verzorging, waaronder betrokkene ressorteert, heeft besloten in afwachting van de uitkomsten van de lopende onderzoeken geen gebruik te maken van de diensten van de geestelijk verzorger. Zoals bekend is de penitentiaire inrichting Tilburg in gebruik voor de detentie van Belgische gevangenen. De Belgische autoriteiten zijn geïnformeerd.
Qathandel in Uithoorn |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Wilt u de brief van het gemeentebestuur Uithoorn van 9 februari 2011 binnen een week beantwoorden?
Het beantwoorden van de bedoelde brief duurde langer dan voorzien omdat de gedachtevorming binnen het kabinet over de aanpak van qat tegelijkertijd in volle gang was. Inmiddels is de brief beantwoord.
Is het waar dat voertuigen bij de qatkopers- en handelaren in Uithoorn niet middels een zogenaamd stopteken in het kader van de Wegenverkeerswet gecontroleerd kunnen worden, omdat dit alleen de Somalische bevolking betreft en deze maatregel discriminatoir zou zijn?
Het is mij niet bekend waar de indruk dat er een probleem zou zijn met de handhaving van de Wegenverkeerswet vandaan komt. In algemene zin is het zo dat het discriminatoir en dus niet toelaatbaar zou zijn als de politie auto’s een stopteken zou geven enkel en alleen omdat (wordt vermoed dat) de inzittenden Somaliërs zijn. Als de politie auto’s een stopteken geeft om andere, niet-discriminerende redenen die bijvoorbeeld verband houden met de verkeersveiligheid dan bestaat daartegen geen beletsel , ook niet als een bepaalde controle toevallig relatief veel Somaliërs treft doordat zij in de omgeving van de controle een bijeenkomst hebben.
Deelt u de mening dat een vergelijking van de aanpak van overlast van qat middels een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zoals in Tilburg niet opgaat1, daar het gaat om qatgebruik in qathuizen, dit in tegenstelling tot de situatie in Uithoorn waar het gaat om (internationale) qathandel? Welke instrumenten heeft de gemeente Uithoon daadwerkelijk om de verloedering aan te pakken?
Ik betwijfel niet dat er op onderdelen verschillen zijn tussen Tilburg en Uithoorn wat betreft de aard van de qatgerelateerde problemen en wat betreft de oplossingen die passen bij de lokale situatie. Voor zover mij bekend is het echter zo dat in beide gemeenten de problemen en verloedering direct samenhangen met het grote aantal mensen dat op de verdeelpunten afkomt en zich daar ophoudt. Het gaat dan om zaken als verkeers- en geluidsoverlast, vervuiling, en een algemeen gevoel van onbehagen en onveiligheid bij omwonenden. Dit zijn zaken die verband houden met de openbare orde. De APV biedt de burgemeester doorgaans vrij ruime mogelijkheden om hier grenzen te stellen en die te handhaven. Voor zover ik heb kunnen nagaan hebben beide gemeenten in hun APV al artikelen die specifiek gericht zijn op overlastgevende straathandel in en het gebruik op straat van opiaten of daarop gelijkende waar. Overtreding van APV-voorschriften is strafbaar gesteld met een maximum van drie maanden hechtenis. Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor de toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van openbare orde. De omstandigheid dat in Uithoorn sprake is van internationale qathandel leidt op zichzelf niet tot andere of aanvullende handhavingsmogelijkheden, aangezien deze handelsactiviteiten naar Nederlands recht niet strafbaar zijn.
Tot slot wijs ik u erop dat ook de Expertcommissie Lijstensystematiek Opiumwet in haar advies aandacht heeft voor de problematiek rondom qat. Het kabinet zal binnenkort in haar reactie op dit advies ingaan.
Wanneer denkt u het onderzoek naar buitenlandse diensten te hebben afgerond? Wanneer mag de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de betrokkenheid van deze diensten ontvangen?
Ik heb in antwoord op vraag 4 van uw voorgaande vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2988) willen bevestigen noch ontkennen dat buitenlandse veiligheidsdiensten in Nederland actief zijn met onderzoeken naar qathandel. Het werk van de veiligheidsdiensten vereist uiteraard een grote mate van discretie, ook met betrekking tot de vraag of er onderzoek plaatsvindt.
Mocht er sprake zijn van betrokkenheid van (ongeoorloofde) werkzaamheden van buitenlandse diensten, wat heeft u ondernomen om die werkzaamheden te beëindigen?
Zie antwoord vraag 4.
Het lage rendement van de opleiding tot profvoetballer |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Dromen in duigen», waaruit naar voren komt dat 1028 van de 1335 spelers in de jeugdopleiding geen profvoetballer worden?1
Ja.
Is het waar dat de meeste clubs «geen enkel benul hebben» van wat er van de vele jonge «afvallers» terecht is gekomen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
De KNVB werkt met een keurmerk voor de Regionale Jeugdopleidingen (RJO’s). Daarmee wordt de kwaliteit van de opleiding vastgesteld. Tevens bevat dit keurmerk diverse protocollen die betrekking hebben op de handelwijze van de clubs. Eén van deze protocollen schrijft voor hoe om te gaan met spelers die niet kunnen doorstromen naar het betaalde voetbal. Volgens dit protocol geven Betaaldvoetbalorganisaties (BVO’s) jeugdspelers, die op de middelbare school zitten, na afloop van de verbintenis nog een jaar de gelegenheid om op school van de faciliteiten van de zogeheten topsportklas gebruik te blijven maken. De clubs leggen bovendien contacten met amateurverenigingen en/of andere BVO’s binnen de leef-/woonomgeving van de jeugdspelers om hen de gelegenheid te bieden daar hun carrière voort te zetten.
Ik stel dus vast, dat in het opleidingssysteem van het betaalde voetbal voorwaarden zijn opgenomen die een zekere nazorg voor afvallers inhouden.
Is het waar dat sommige clubs spelers van zes jaar al «bijeenrapen»? Om hoeveel jonge kinderen gaat het? Hoe ziet het programma van een kind van zes eruit? Op welke wijze houdt u toezicht op de ontwikkeling en het welzijn van deze kinderen? Bent u van mening dat dit volstaat?
De KNVB heeft het Expertisecentrum Leermiddelenontwikkeling in Utrecht in 2006/»07 onderzoek laten doen naar de instroomleeftijd voor de opleiding tot beroepsvoetballer en het pedagogisch leerklimaat. Het oprichten van de RJO’s, waarover in het artikel wordt gesproken, is daarvan een direct gevolg geweest.
Volgens de huidige regelgeving van de KNVB kunnen kinderen vanaf hun 5e levensjaar lid worden van een voetbalclub. Dat geldt voor de vele amateurverenigingen evenals voor de jeugdopleidingen van BVO’s. De opleiding tot profvoetballer binnen een RJO start echter niet eerder dan bij de D-pupillen (11 jaar).
BVO’s besteden veel aandacht aan de begeleiding van jonge spelers. De start van de opleiding tot profvoetballer valt zo goed als samen met de instroom op het voortgezet onderwijs. De KNVB geeft desgevraagd aan dat het aantal activiteiten voor spelers jonger dan 11 jaar normaliter beperkt blijft tot hooguit drie trainingen en één wedstrijd per week. Deze «belasting» is nagenoeg gelijk aan de belasting bij een gemiddelde amateurvereniging. Wel zijn de reisafstanden bij deelname aan een jeugdopleiding van een BVO doorgaans groter.
Het is mij niet bekend hoeveel jonge kinderen trainen en spelen bij de BVO’s.
Wel constateer ik uit het artikel in Elsevier dat de KNVB en de BVO’s zich in toenemende mate bewust zijn van hun (pedagogische) verantwoordelijkheid.
Hoe verhouden de schoolprestaties van deelnemers aan voetbalopleidingen zich tot die van hun andere leeftijdgenoten? Is het waar dat het deelnemen aan een opleiding tot beroepsvoetballer ten koste gaat van de schoolprestaties? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat dit verbetert?
Er zijn de KNVB geen cijfers bekend waaruit blijkt dat de schoolprestaties van deelnemers aan de jeugdopleidingen van BVO’s anders zijn dan die van hun andere leeftijdsgenoten. Clubs hebben als beleid dat de schoolprestaties van de voetballers minimaal voldoende moeten zijn. Is dit niet het geval, dan wordt het aantal wekelijkse voetbalactiviteiten verminderd.
Jeugdopleidingen maken bovendien voor hun jeugdspelers gebruik van de faciliteiten van zogenaamde LOOT (Landelijke Organisatie Onderwijs en Topsport) scholen om een goede – op het voetballen afgestemde – schoolopleiding in het voortgezet onderwijs te laten volgen. Dit houdt in dat zij een voor hen zo optimaal mogelijk onderwijsprogramma doorlopen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er jaarlijks ex-jeugdspelers behandeld moeten worden vanwege een gok-, drank- of drugsverslaving? Om hoeveel verslaafde ex-jeugdspelers gaat het in totaal? In hoeverre wijkt het totaal aantal verslaafde ex-jeugdspelers af ten opzichte van het aantal verslaafden uit dezelfde leeftijdscategorie?
Er zijn de KNVB geen cijfers bekend van aantallen ex-jeugdspelers die behandeld moeten worden voor een verslaving, noch of er een direct verband bestaat tussen de verslaving en het niet halen van het vereiste voetbalniveau. Kwantitatieve gegevens om een vergelijking te kunnen maken tussen ex-jeugdspelers en andere leeftijdsgenoten met betrekking tot verslavingsaspecten zijn niet beschikbaar.
In zijn algemeenheid kan echter worden gesteld dat BVO’s steeds meer functionarissen aanstellen om (jonge) spelers zo optimaal mogelijk te begeleiden, tijdens en na afloop van de verbintenis, ook om dit soort risico’s tegen te gaan.
Zijn ouders zich altijd voldoende bewust van de afbreukrisico’s voor hun kinderen als blijkt dat zij ondanks een jeugdopleiding toch niet het betaald voetbal halen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u, bijvoorbeeld in samenspraak met de voetbalorganisaties, doen om de bewustwording onder ouders ten aanzien van kansen en risico’s van een jeugdopleiding te verbeteren?
De KNVB meldt dat talentvolle jeugdspelers en hun ouders doorgaans goed op de hoogte zijn van het feit dat hooguit een enkeling zal kunnen doorbreken. Dat is inherent aan topsport en van het feit dat de spoeling met 36 BVO’s bovendien dun is. Dit onderwerp wordt in de regel tijdens de intake al besproken tussen een speler en een club en komt gedurende het vervolgtraject frequent aan de orde.
Ik constateer dat in de huidige praktijk ouders op de hoogte kunnen zijn van de risico’s voor hun kinderen. Ik zie dan ook geen reden speciale bewustwordingsactiviteiten te ondernemen.
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar Buisman dat clubs zich meer bezig zouden moeten houden met het voorbereiden van spelers op een plek in de maatschappij als dat met voetbal niet lukt? Deelt u de mening dat bij clubs een grote verantwoordelijk ligt? Bent u bereid met de KNVB afspraken te maken over de invulling van deze verantwoordelijkheid? Of bent u van mening dat de huidige inspanningen volstaan? Welke rol ziet u hier voor uzelf?
Evenals de KNVB deel ik de mening van emeritus hoogleraar Buisman dat het voorbereiden van spelers op een plek in de maatschappij essentieel is. Het voetbal (clubs en de KNVB) zal zich hier maximaal voor in moeten zetten. Daarom is het van belang dat jonge spelers naast hun beroepsopleiding tot profvoetballer een goede schoolopleiding en een breed en uitgebalanceerd opleidingspakket krijgen aangeboden.
De samenwerking tussen VO-scholen (LOOT-scholen) en de jeugdopleidingen is doorgaans goed. Sinds vorig seizoen is de KNVB daarnaast bezig om te komen tot een mbo-opleiding tot profvoetballer. Dit, om ook jongeren na de middelbare school te stimuleren hun schoolopleiding voort te zetten. Verder is het beleid van de KNVB om bij de nationale jeugdteams alleen spelers uit te nodigen die op school én binnen de jeugdopleiding van de RJO naar tevredenheid functioneren.
Tenslotte zal de KNVB vanaf seizoen 2011/’12 de jeugdopleidingen laten visiteren door onafhankelijke en objectieve experts. Deze visitatiecommissie werkt in opdracht van een Raad van Advies bestaande uit vertegenwoordigers van NOC*NSF, de Coöperatie Eerste Divisie (CED), de Eredivisie CV (ECV), de Vereniging voor Contractspelers (VVCS) en Coaches Betaald Voetbal (CBV). De Raad van Advies is verantwoordelijk voor de kwaliteitsontwikkeling en -monitoring van het opleiden van talentvolle voetballers. Doel is om tot een structurele kwaliteitsverbetering te komen. Indien jeugdopleidingen niet voldoen aan de gestelde minimale voorwaarden, wordt hen de status van Regionale Jeugd Opleiding ontnomen.
Op basis van de huidige beschikbare informatie over de praktijk van alledag en de voornemens van de KNVB voor de nabije toekomst, constateer ik dat de KNVB en de BVO’s zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid in deze en daar ook naar handelen. De risico’s die er zijn op teleurstellingen bij afvallers worden voldoende onderkend. Dit is in lijn met mijn topsportbeleid waarin de relatie school en sport een punt van aandacht is. Dit laat onverlet dat teleurstellingen zullen blijven voorkomen. Daarin onderscheiden de sportsector in het algemeen en de voetbalsector in het bijzonder zich niet van andere sectoren waarin jonge mensen worden opgeleid voor en voorbereid op hun toekomst.
Ik zie tegen deze achtergrond dan ook geen aanleiding om op dit terrein specifieke afspraken te gaan maken met de KNVB.
Deelt u de mening dat, in het kader van uw beleid ten aanzien van een gezond topsportklimaat in het algemeen en in uw streven naar een goede combinatie van onderwijs, studie en sport voor sporttalenten in het bijzonder, ook op u een verantwoordelijkheid rust ten aanzien van de opleiding tot profvoetballer? Zo ja, hoe geeft u hieraan concreet invulling en hoe moet die verantwoordelijkheid in het licht van de conclusies uit het genoemde artikel worden bezien?
Zie antwoord vraag 7.
De mogelijke Anbistatus van een familiebank |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel over de Anthos Bank en dat deze familiebank de status van Anbi-instelling zou hebben, dus een fiscaal erkend goed doel?1
Ja.
Klopt dit met de feitelijke situatie? Zijn er meer banken die op deze manier de Anbistatus hebben?
In het artikel wordt niet gesteld dat Anthos Bank de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI) zou hebben. Dat is ook niet het geval. Er zijn geen banken met een ANBI-status. De ANBI-status wordt in het artikel met juistheid toegeschreven aan de stichting Unitas.2
Is het waar dat zulke instellingen geen openbaar jaarverslag hebben?
De meeste rechtspersonen, bijvoorbeeld besloten vennootschappen zoals de onderhavige bank, hebben op grond van het Burgerlijk Wetboek een verplichting tot openbaarmaking van het jaarverslag. Zoals ook bij de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer3. is gemeld, geldt voor Nederlandse charitatieve instellingen dat zij, naast de eisen die in de fiscale wetgeving worden gesteld met betrekking tot de status van algemeen nut beogende instelling, dezelfde verplichtingen hebben met betrekking tot openbaarmaking als andere stichtingen en verenigingen. In het convenant «Ruimte voor geven», dat het kabinet heeft gesloten met de sector filantropie, vertegenwoordigd door de Stichting Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF), is afgesproken dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik in overleg met de SBF in het tweede kwartaal van 2012 zullen komen tot een gezamenlijk document met daarin een moderne visie op toezicht op en transparantie van goededoeleninstellingen.
Wat vindt u van dit gebruik van de Anbistatus? Wat gaat u er aan doen? Kan dit worden meegenomen bij het Belastingplan 2012?
Het gebruik waar in deze vragen op gedoeld wordt, is vermoedelijk het gebruik van de faciliteit in de vennootschapsbelasting voor fondswervende instellingen4. Op grond van deze faciliteit wordt voorkomen dat een door dergelijke instelling over de opgehaalde gelden eerst vennootschapsbelasting moet worden betaald, alvorens die gelden uit te keren aan goededoelenorganisaties. In algemene zin kan ik opmerken dat ik, zoals in het onderschrift bij een tweetal uitspraken is aangegeven5, dit najaar met wetgeving kom om de wettekst van deze faciliteit meer in overeenstemming te brengen met de bedoeling van de bepaling.
Over de vraag of van deze faciliteit door de Anthos Bank als fondswervende instelling voor de stichting die alle aandelen van deze bank houdt (stichting Unitas met de ANBI-status) daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt, kan ik geen mededelingen doen in verband met de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Een in Madrid gearresteerde radicale moslim |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Hassan B. de Marokkaan die in de nacht van 21 op 22 juli 2011 werd gearresteerd in Madrid, sinds 2005 werkzaam was als docent op de Islamitische Universiteit van Europa in Rotterdam?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de artikelen in genoemde media.
Bent u ervan op de hoogte dat deze man tot twee keer toe in Marokko ter dood is veroordeeld als moslimterrorist?2
Ja. Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat een moslimterrorist zoals Hassan B. die zich ten doel stelt om met moord en terreur Marokko om te vormen tot een islamitische staat, in Nederland nooit zou mogen werken als docent? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening in die zin dat medewerkers van onderwijsinstellingen en rechtspersonen voor hoger onderwijs geen gevaar mogen vormen voor de openbare orde, openbare rust of nationale veiligheid (zie verder het antwoord op vraag 5). Daarbij wijs ik erop dat vreemdelingen die zich in Nederland willen vestigen of in het bijzonder naar Nederland komen om arbeid in loondienst te verrichten voor een werkgever in Nederland, een verblijfsvergunning nodig hebben. Bij de aanvraag hiervoor wordt o.a. gekeken of de aanvrager een strafblad heeft in het land van herkomst en of hij een gevaar kan vormen voor de Nederlandse openbare orde, openbare rust of nationale veiligheid.
Verder wijs ik erop dat de betrokken instelling niet tot de erkende Nederlandse hoger-onderwijsinstellingen behoort. Ik heb geen bemoeienis met deze instelling die zich «universiteit» noemt. Zoals eerder toegezegd (brief van toenmalig staatssecretaris Van Bijsterveldt van 6 april 2010 naar aanleiding van de motie van het lid Jan Jacob van Dijk) zijn maatregelen in voorbereiding om wettelijke begrippen, zoals de naam «universiteit» of «university», beter te beschermen. Doel is om het gebruik van wettelijke keurmerken (instellingsnaam, graden en titels) voor te behouden aan instellingen die daartoe op grond van de WHW zijn erkend. Een wetsontwerp van die strekking kan de Kamer in 2012 tegemoet zien.
Was het stichtingsbestuur van de zogenaamde Islamitische Universiteit van Europa ervan op de hoogte dat Hassan B. een veroordeelde moslimterrorist is? Zo nee, hoe verklaart u dat deze informatie onbekend was bij het bestuur?
Ik kan het eerste deel van uw vraag niet beantwoorden, omdat ik geen bemoeienis heb met de onderhavige instelling. Wat betreft het tweede deel van uw vraag kan ik melden dat een werkgever die een vreemdeling in dienst wil nemen die reeds in het bezit is van een verblijfsvergunning, een tewerkstellingsvergunning moet aanvragen, maar zich niet op de hoogte behoeft te stellen van de gronden bij de verblijfsvergunning of verdere specifieke achtergronden van die persoon.
Deelt u de mening dat een onderwijsinstelling die onze kernwaarden van vrijheid, gelijkwaardigheid en emancipatie niet deelt, onmiddellijk gesloten moet worden? Zo nee, betekent dat dan dat u de vrijheid van onderwijs gunt aan een onderwijsinstelling die zich baseert op een ideologie die diezelfde vrijheid actief en met geweld wil vernietigen?
Indien mij signalen zouden bereiken dat een instelling die opereert binnen het kader van de Nederlandse onderwijswetgeving, tekortschiet in de naleving van de wettelijke regels van onze democratische rechtsstaat, zal ik niet aarzelen om de nodige stappen te zetten. Ik wil overigens nogmaals benadrukken, dat de hier in het geding zijnde Islamitische Universiteit van Europa op geen enkele wijze door OCW wordt erkend en niet onder de Nederlandse onderwijswetgeving valt.
Op elke rechtspersoon, dus ook op de Islamitische Universiteit van Europa en de onderwijsinstellingen die opereren binnen het kader van de onderwijswetgeving, zijn de normale regels van het strafrecht en het burgerlijk recht van toepassing. Een rechtspersoon die werkzaam is in strijd met de openbare orde, kan door de rechtbank op vordering van het openbaar ministerie verboden worden verklaard en worden ontbonden (BW, Boek 2, artikel 20).
Een ggz-instelling die overweegt het personeel om een loonoffer te vragen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Raad van Bestuur van ggz-instelling Mondriaan overweegt het personeel te vragen 5 tot 10% van hun loon in te leveren? Keurt u dit goed?1
Zoals ik over de gang van zaken lees, heeft Mondriaan besparingsideeën geïnventariseerd, rijp en groen. Zoiets, het laten opborrelen van rijpe en groene ideeën, hoort bij brainstormen. Daarna moet dan de fase van besluitvorming nog komen waarin het kaf van het koren wordt gescheiden. Die besluitvormingsfase was bij Mondriaan voorzien voor ná Prinsjesdag. Inmiddels is bekend dat dit idee daar niet in zal worden meegenomen.
Deelt u de mening dat van «vrijwilligheid» nauwelijks sprake kan zijn als medewerkers tegen elkaar worden uitgespeeld of worden gechanteerd met mogelijke financiële problemen voor hun instelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit mijn antwoord op uw eerste vraag bleek dat het idee kennelijk nog onvoldragen was en niet verder is uitgewerkt door Mondriaan. Het heeft dus geen zin om te speculeren over «ins and outs» van mogelijke uitwerkingen.
Bezuinigt u op de geestelijke gezondheidszorg (ggz) omdat u de salarissen van de medewerkers te hoog vindt? Zo nee, hoe voorkomt u dat uw bezuinigingen leiden tot salarisachteruitgang van zorgpersoneel?
Ik bezuinig niet op de ggz omdat ik de salarissen te hoog vind. Over de hoogte van de salarissen onderhandelen werkgevers- en werknemersorganisaties bij de cao-onderhandelingen. Daar sta ik volkomen buiten. Zie ook het antwoord op uw vraag 1, de verwijzing naar de uitzondering van de zorg in het Regeerakkoord voor de nullijn in 2011 in de collectieve sector.
Deelt u de mening dat cao-afspraken moeten worden nageleefd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht de trend dat zorgpersoneel steeds vaker tussentijds onder druk wordt gezet om loon in te leveren, zoals eerder ook al in de thuiszorg?
Afspraken moeten worden nagekomen.
Is de Raad van Bestuur voornemens zelf een loonoffer te brengen? Zo ja, in welke mate?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u het gepast dat directeur N.E spreekt van solidariteit en hiermee insinueert dat medewerkers die niet akkoord gaan met verslechtering van de arbeidsvoorwaarden niet solidair zijn? Is dit ook uw opvatting van solidariteit?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Onderschrijft u het bekende gezegde dat de trap altijd van bovenaf moet worden schoongeveegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te laten onderzoeken hoeveel de ggz kan besparen door het aantal bestuurders en managers te verminderen en de Kamer hier over voor Prinsjesdag te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat beleid zoveel mogelijk passend moet zijn bij het specifieke onderwerp. Mijn ombuigingen op de ggz passen binnen de kaders die in het regeerakkoord zijn aangekondigd. Zie overigens mijn antwoord op uw vraag 4.
Hoe verhoudt het systematisch uithollen van arbeidsvoorwaarden in de zorg zich tot het streven van het kabinet om de zorg aantrekkelijker te maken teneinde meer arbeidskrachten te werven? Waarom laat u dit allemaal gebeuren?
De arbeidsvoorwaarden in de zorg worden niet systematisch uitgehold. Zie daarover ook de verwijzing naar het Regeerakkoord in mijn antwoord op uw vraag 1.
Erkent u dat ook voor ggz-patiënten het sociale grondrecht op zorg geldt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer per brief informeren over de wijze waarop u als systeemverantwoordelijke een stelsel van goede en toegankelijke geestelijke gezondheidszorg waarborgt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Net als voor alle patiënten geldt, hebben ook patiënten met ggz-aandoeningen recht op zorg. Dit recht op zorg is in het huidige stelsel gewaarborgd.
Bent u bereid te onderzoeken wat de maatschappelijke gevolgen en kosten zullen zijn van het door bezuinigingen en eigen bijdragen verminderen respectievelijk ontmoedigen van ggz? Zo nee, wilt u toelichten op grond waarvan u het verantwoord vindt om te bezuinigen zonder inzicht in de maatschappelijke effecten?
Ik heb de Kamer tijdens het AO GGz van 30 juni jl. toegezegd dat ik de effecten van zorgmijding door introductie van de eigen bijdrage ga monitoren. Ik zal de Kamer daarover in oktober nog een brief sturen.