De inperking van de investeringsregeling jonge landbouwers |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw visie op de toekomst van de investeringsregeling jonge landbouwers?1
Momenteel wordt er in Europees kader onderhandeld over een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor 2014 en verder. Deze onderhandelingen zijn van belang voor de verankering van een ondersteuningsregeling voor jonge boeren. In het huidige GLB is de ondersteuning van jonge boeren op basis van cofinanciering verankerd in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). De wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie voor het nieuwe GLB bevat een geheel nieuwe specifieke «top up» bovenop de reguliere bedrijfstoeslag voor jonge boeren. Deze «top up» komt volgens de Commissievoorstellen bovenop de mogelijkheden in het plattelandsontwikkelingsprogramma. De toekomst van de investeringsregeling jonge landbouwers zal daarom worden bezien in het licht van de uitgebreide mogelijkheden die het nieuwe GLB biedt voor ondersteuning van jonge boeren.
Waarom heeft u ervoor gekozen zowel het budgetplafond voor de investeringsregeling jonge landbouwers als het maximale investeringsbedrag waarover subsidie aangevraagd kan worden te verlagen?
In 2011 was € 8 miljoen beschikbaar voor deze regeling, in 2012 was oorspronkelijk € 2,8 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is, middels het amendement Snijder-Hazelhoff/Koopmans aangevuld met € 2,5 miljoen vanuit de interne begrotingsreserves landbouw (artikel 16.1). Totaal is er in 2012 daarmee
€ 5,3 miljoen euro beschikbaar voor de ondersteuning van jonge landbouwers. In het licht van de bezuinigingen was een vergelijkbaar (of hoger) budget als in 2011 niet haalbaar. De verhoging met € 2,5 miljoen gecombineerd met de verlaging van het maximale investeringsbedrag per aanvraag biedt meer jonge landbouwers ruimte om een aanvraag in te dienen. Het betreft nationaal geld. Er is geen sprake van Europese cofinanciering omdat het daarvoor gereserveerde budget t/m 2013 al na de openstelling van de regeling in 2010 en 2011 is uitgeput.
Hoe verhoudt het budgetplafond van 5,3 miljoen euro zich tot de Europese cofinanciering, het gereserveerde budget van 4,3 miljoen euro op de voorgestelde begroting van het ministerie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor 2012 en het extra gereserveerde budget van 2,5 miljoen euro via het amendement van de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans?2 3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid vast te houden aan de uitvoering van de motie van de leden Dijkgraaf en Koopmans?4
Voor het jaar 2011 heb ik conform de motie Dijkgraaf/Koopmans geen budgettair plafond gehanteerd voor steunaanvragen van jonge boeren. Voor het jaar 2012 heb ik conform het door uw kamer aangenomen amendement Snijder-Hazelhoff/Koopmans het plafond van de regeling vastgesteld op € 5,3 miljoen.
Bent u bereid het oorspronkelijke maximale investeringsbedrag van 100 000 euro te handhaven?
Het maximale investeringsbedrag van € 80 000 heeft vanaf het begin van de regeling gegolden. Een lager maximum bedrag dan € 100 000 maakt het mogelijk om binnen het voor 2012 gereserveerde budget meer aanvragen te kunnen honoreren.
De werkinstructie indicatiestelling voor jeugd -GGZ 2012 |
|
Jack Biskop (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wijziging, per 1 januari 2012, in de werkinstructie indicatiestelling voor jeugd -GGZ 2012, waarin wordt aangegeven dat alleen bij volledige vrijstelling van onderwijs, AWBZ-zorg mogelijk is?
Ja, de werkinstructie is gewijzigd.
Waarom is de werkinstructie gewijzigd? Wat vindt u van deze wijziging?
De beleidsinstructie is aangepast van «gedeeltelijke leerplichtontheffing» naar «volledige leerplichtontheffing» om de ontstane verwarring bij indicatiestellers en cliënten op te lossen. Hierop is de werkinstructie jeugd-GGZ voor 2012 aangepast, zodat deze ook weer in de pas loopt met de indicatiewijzer CIZ. Dit betekent dat een kind tijdens school wel gewoon aanspraak kan maken op de functie Persoonlijke Verzorging, de functie Verpleging en de functie Begeleiding Individueel. De (volledige) leerplichtontheffing is alleen nodig voor het afgeven van een indicatie voor (max.) 9 dagdelen Begeleiding Groep ter vervanging van onderwijs.
Is het waar dat kinderen die intramuraal verblijven wel gebruik kunnen maken van de combinatie onderwijs-AWBZ- zorg?
Ook als kinderen intramuraal verblijven in een GGZ-instelling is het mogelijk deze zorg te combineren met onderwijs. Het eerste jaar behandelzorg plus verblijf is voor rekening Zvw. Daarna is behandelzorg plus verblijf voor rekening van de AWBZ. Het is aan de school en de zorginstelling om daarover afspraken te maken.
Heeft u inzicht in hoeveel kinderen die thuis wonen met wijziging van de werkinstructie geen gebruik meer kunnen maken van de combinatie onderwijs-AWBZ-zorg?
Nee, noch het CIZ, noch jeugdzorg registreren welke kinderen op welke wijze gebruikmaken van AWBZ- of jeugdzorg tijdens dagdelen onderwijs.
Deelt u de mening dat voor een bepaalde groep kinderen met een zware handicap/chronische ziekte, die bij hun ouders wonen, juist de combinatie van een aantal uur onderwijs in de week en een aantal uren AWBZ-zorg mogelijk moet zijn?
Ja, die mening deel ik. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, is het nog steeds mogelijk om tijdens onderwijsuren aanspraak te maken op AWBZ-zorg. Op basis daarvan kunnen ouders, school en zorginstelling afspraken maken over de combinatie van onderwijs en zorg.
Schade aan woningen door goederentreinen |
|
Charlie Aptroot (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met klachten van inwoners van onder andere de gemeenten Rijssen, Hengelo, Rheden en vele andere plaatsen in Midden en Oost-Nederland over schade aan woningen als gevolg van het goederenvervoer over het spoor?1
Ik ben bekend met de genoemde problematiek. Het is goed om onderscheid te maken tussen «klachten» en «schademeldingen» in relatie tot het treinverkeer. ProRail is bekend met klachten over trillingshinder, met name in Oost-Nederland; die klachten worden door de ProRail in behandeling genomen en beantwoord.
ProRail heeft in het afgelopen jaar (juli 2011 – juni 2012) 10 schademeldingen vanuit Oost-Nederland ontvangen waarbij de melder een relatie legde met trillingen als gevolg van het treinverkeer. Ook deze meldingen zijn door ProRail in behandeling genomen; daarvan zijn inmiddels 7 claims afgewezen (voor de beoordelingsmethode zie het antwoord op vraag 7) en 3 zijn nog in behandeling. ProRail constateert over de jaren heen geen toename van het aantal schademeldingen; het aantal blijft redelijk constant.
In het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) heeft de koepel van actiegroepen RONA een groot aantal «schademeldingen» namens omwonenden naar ProRail toegestuurd. Deze meldingen hebben betrekking op door de bewoners verwachte toekomstige schade, waarvoor ProRail bij voorbaat aansprakelijk wordt gesteld. Aangezien er kennelijk op dit moment nog geen sprake is van schade, worden deze niet als schademelding behandeld.
Is het waar dat deze klachten over schade aan woningen, zoals scheuren en verzakkingen, er zijn sinds er sprake is van een toename van goederentreinen op de IJssellijn, Twentelijn en Twentekanaallijn?
Er is geen sprake van toename, maar van een daling van het goederenvervoer op genoemde lijnen in de afgelopen jaren, zoals uit onderstaande tabel blijkt:
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
IJssellijn (Arnhem – Zutphen)
2
1
2
2
2
1
1
Twentelijn (Deventer – Almelo)
20
22
22
21
16
14
14
Twentelijn (Almelo – Hengelo)
19
22
22
20
16
13
12
Twentekanaallijn (Zutphen – Delden)
1
1
0
0
0
0
0
Twentekanaallijn (Delden – Hengelo)
2
2
1
1
1
1
1
aantal goederentreinen per gemiddelde werkdag in beide richtingen samen
[bron: PHS-website van ProRail 1]
http://www.prorail.nl/Publiek/Infraprojecten/Overijssel/goederenrouteoostnederland/Onderzoeken/Pages/Aantalgoederentreinen.aspx
Wat vindt u er van dat ProRail op klachten in eerste instantie reageert met: «Wij nemen dit soort klachten zeer serieus», om een tijd later mee te delen: «De verkeersinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is eindverantwoordelijk voor de controle op de tonnages van goederentreinen, daarom kan ProRail niets voor inwoners betekenen. Wij kunnen ons goed voorstellen dat dit voor u een langslepende en frustrerende situatie is»?
Ik neem aan dat in de vraag wordt geciteerd uit brieven van ProRail aan mensen die hebben geklaagd. De mededeling in het tweede citaat, dat de Inspectie van mijn ministerie verantwoordelijk is voor het toezicht op tonnages van goederentreinen, is op zich juist. De toevoeging in het citaat «dat ProRail daarom niets voor inwoners kan betekenen» acht ik onjuist. De bewoners van woningen langs het spoor moeten ervan uit kunnen gaan dat ProRail, vanuit zijn positie als beheerder van de spoorinfrastructuur, als goede buurman serieus omgaat met klachten die bewoners hebben in relatie tot het gebruik van het spoor, en daarbij in de regel niet doorverwijst naar derden. Indien er voor de behandeling van de klacht contact met de Inspectie of met andere instanties nodig is moet de bewoner ervan uit kunnen gaan dat ProRail dit zelf doet.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat ProRail in mei van dit jaar kennelijk nog niet weet dat er een nieuw samengevoegd ministerie is met een andere naam?
Kennelijk is er in dit geval een verouderde tekst gebruikt.
Wat vindt u van de opstelling van ProRail, die tegen inwoners met woningschade zegt: «U moet de goederenvervoerders zelf aanklagen en de schade op hen zien te verhalen»?
Ik acht de geciteerde tekst onjuist. De bewoner die een klacht heeft moet erop kunnen rekenen dat ProRail in de regel die klacht integraal afhandelt, zonder doorverwijzing naar derden; zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat inwoners zo van het kastje naar de muur worden gestuurd en niet in staat zijn om hun klacht serieus in behandeling te laten nemen, laat staan een redelijke mogelijkheid hebben om schade ontstaan door een derde te verhalen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u dat het voor omwonenden ondoenlijk is om uit te zoeken welke treinen en dus welke vervoerders oorzaak zijn van de schade, waardoor zij in feite niet in staat zijn hun recht te halen?
Omwonenden hoeven dergelijke informatie niet uit te zoeken.
ProRail handelt elke schademelding af volgens het protocol «Trillingsschade gerelateerd aan treinverkeer» dat circa 10 jaar geleden door TNO is opgesteld. Aan de hand van dit protocol wordt beoordeeld of het aannemelijk is dat er causaal verband is tussen de gemelde schade en trillingen van het treinverkeer. Op basis van gegevens van de omwonenden over onder andere grondsoort, afstand bebouwing, aanwezigheid van objecten etc. (verkregen via een toegestuurde vragenlijst) wordt de vraag over het causale verband beantwoord. Komt uit dit onderzoek naar voren dat een causaal verband tussen trilling en schade niet aannemelijk is, dan wordt de schadeclaim afgewezen. Als een causaal verband tussen trilling en schade wel aannemelijk is doet ProRail een vervolgonderzoek (trillingmeting). Aan de hand van deze meting wordt gekeken of de schade een gevolg kan zijn van trillingen door het treinverkeer. In het bevestigende geval wordt op basis van een bouwtechnisch onderzoek de schade door ProRail hersteld of uitbetaald. In de praktijk blijkt dat er in maar weinig gevallen een vervolgonderzoek nodig is.
Bent u, naast de noodzakelijke structurele maatregelen waardoor zware goederentreinen niet over daarvoor ongeschikt spoor rijden, bereid om met spoed een verantwoordelijke aan te wijzen voor de afhandeling van klachten over trillingen door het spoor?
ProRail is, vanuit zijn taak als spoorbeheerder, het logische eerste aanspreekpunt voor omwonenden van het spoor die klachten hebben als gevolg van gebruik van het spoor. Ik ga er hierbij van uit dat ProRail zich opstelt als een goede buurman van al degenen die in de omgeving van het spoor wonen en vanuit die rol zorgt voor een integrale afhandeling van klachten van omwonenden.
Kan deze verantwoordelijke, ProRail, het ministerie van Infrastructuur en Milieu of een ander, dan de klachten in ontvangst nemen en afhandelen, waarbij eventuele schades worden vastgesteld en afgehandeld en beslissingen worden genomen om nieuwe schades te voorkomen?
Ja, dat doet ProRail, met inachtneming van mijn hierboven gegeven antwoorden.
Subsidie op schone motoren voor de binnenvaart |
|
Farshad Bashir |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u van mening dat het stimuleren van het gebruik van schone motoren niet alleen moet gelden voor vrachtverkeer over de weg, maar ook voor vracht over het water? Zo nee, vanwaar deze rechtsongelijkheid?
De gewenste reductie in de uitstoot van verontreinigende stoffen moet door zowel (vracht)verkeer over de weg als over het water worden gerealiseerd. Juist daarom zet ik in op het versnellen van de ontwikkeling van innovatieve technieken en de toepassing daarvan in de diverse sectoren. Welke instrumenten daarbij op welk moment het meest effectief zijn kan echter per sector verschillen.
Bent u van mening dat een subsidieregeling voor schone motoren in de binnenvaart helpt deze belangrijke economische sector verder te verduurzamen?1 Zo nee, waarom niet?
Een subsidieregeling is niet per definitie de meest effectieve manier om een sector te verduurzamen. Uit de evaluatie van de VERS-subsidieregeling voor schone motoren in de binnenvaart (Kamerstuk 30 523, nr. 40) is gebleken dat een dergelijke regeling pas effectief is in combinatie met een naderende aanscherping van de Europese emissienormen voor binnenscheepsmotoren. Een voorstel van de Europese Commissie hiervoor wordt niet eerder verwacht dan 2013, waarna het nog ten minste 3 tot 5 jaar zal duren voordat nieuwe emissienormen van kracht worden.
Vooruitlopend hierop is het voor de verduurzaming van de binnenvaartsector vooral van belang om kennis over de mogelijkheden van milieutechnische verbeteringen te vergaren en te delen. Ik heb daarom eerder het initiatief genomen om te komen tot zogenaamde Milieuverbeterplannen. Deze beogen slimme technologische maatregelen te ontwikkelen waarmee op kosteneffectieve wijze bestaande binnenscheepsmotoren schoner gemaakt kunnen worden. Ik heb hier in totaal € 2.5 mln in geïnvesteerd. De kennis die in deze demonstratieprojecten wordt ontwikkeld, komt ter beschikking aan de gehele binnenvaartsector.
Bent u bereid om, tegelijkertijd met de uitwerking van de subsidieregeling voor Euro VI-vrachtwagens, ook een regeling uit te werken voor de binnenvaart voor scheepsmotoren, die voldoen aan de hoogste CCR-eisen (Centrale Commissie voor de Rijnvaart)? Zo nee, waarom niet? Hoe en wanneer stimuleert u dan wel de toepassing van schonere scheepsmotoren?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, zou een dergelijke regeling slechts effectief kunnen zijn in combinatie met een naderende aanscherping van de Europese emissienormen. Stimulering van nieuwe motoren die voldoen aan de huidige CCR-norm is niet aan de orde. Immers plaatsing van deze motoren in nieuwe en bestaande schepen is verplicht sinds de norm in 2007 van kracht is geworden.
Vooruitlopend op een voorstel voor nieuwe Europese emissienormen voor binnenscheepsmotoren blijf ik mij inspannen voor een verdere verduurzaming van de binnenvaart. Naast de eerder genoemde Milieuverbeterplannen, wijs ik bijvoorbeeld op de onlangs gesloten Green Deal LNG, die de toepassing van deze schone brandstof in de binnenvaart moet stimuleren. Daarin past onder meer de door de minister van Infrastructuur en Milieu gedane investeringsimpuls voor de aanleg van LNG vulpunten.
Het bericht dat topinkomens in de ouderenzorg blijven stijgen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek «Actiz Top 50 grootverdieners in de ouderenzorg»?1
Op 4 mei 2012 heb ik gereageerd op een eerdere versie van deze lijst, zie TK 30 111, nr. 56. Deze nieuwe versie geeft mij geen aanleiding tot een andere reactie dan eerder gegeven. Ik herhaal de slotzin: «... dat ik ook vind dat de inkomens van sommige bestuurders van zorginstellingen aan de (te) hoge kant zijn. Het kabinet gaat de topinkomens dan ook serieus aanpakken. Het wetsvoorstel voor de normering van de topinkomens (WNT) is inmiddels door de Tweede Kamer goedgekeurd.»
Vindt u het prettig dat topbestuurders in de ouderenzorg zich het afgelopen jaar 5,6% loonsverhoging hebben toegeëigend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de inkomensontwikkeling van de bestuurders in de pas moet blijven bij die van de overige werkenden in dezelfde sector. Hoe dat in de VVT-sector is verlopen, kan ik aan de hand van het onderzoek van AbvakaboFNV echter niet kwantificeren.
Kunt u de forse verhoging verklaren? Zijn de bestuurders meer gaan werken? Hebben ze meer verantwoordelijkheden gekregen? Is het werk zwaarder geworden? Kan de verklaring voor deze verhoging worden gegeven?
Ik kan daar geen verklaring voor geven want ik heb daar de gegevens niet voor. Het zijn de Raden van Toezicht die hiervoor verantwoordelijk zijn en daarop aangesproken moeten worden.
Het kabinet gaat de inkomens van zorgbestuurders normeren, waarbij de functiezwaarte medebepalend zal zijn voor de toepasselijke norm. Na inwerkingtreding van de bovengenoemde WNT zal die norm ook kunnen worden gehandhaafd.
Erkent u dat het nog al schamele cao-bod van 1,2 procent in het niet valt bij de eigen zelfverrijking van de bestuurders? Kunt u aangeven hoe groot het verschil absoluut is? Met andere woorden: hoeveel heeft een bestuurder er netto bij per maand en hoeveel heeft een verzorgende er netto bij per maand?
In mijn brief van 3 juli naar aanleiding van uw vraag over de winst in de care bij de regeling der werkzaamheden van 12 juni ben ik op de nieuwe cao-VVT ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik daarom naar die brief. Daarin staat trouwens ook dat de loonparagraaf in die cao uitkomt op 2,2% niveaustijging en dus zeker niet als «minder dan marktgemiddeld» kan worden gekwalificeerd. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u deze grote loonsverhoging van topbestuurders uitleggen aan de tienduizenden huishoudelijke verzorgers die een loonoffer van 20 procent of meer hebben gekregen in het afgelopen jaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn bovenstaande antwoorden heb uitgelegd, kan ik geen uitspraken doen over de omvang van deze loonsverhogingen. Het ligt ook niet op mijn weg om dat uit te leggen, ik neem immers geen bestuurders aan, noch stel ik hun arbeidsvoorwaarden vast.
Op instellingsniveau kunnen ondernemingsraden dat aan de orde stellen bij hun overleg met de Raad van Toezicht. Daardoor kunnen de specifieke omstandigheden van de instelling zelf, u noemt er een voorbeeld van, daar ook bij worden betrokken.
Zoals bovenstaand vermeld, gaat het kabinet de inkomens van zorgbestuurders wettelijk normeren. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel al aangenomen en nu ligt het ter behandeling in de Eerste Kamer.
Hoeveel bestuurders uit de Actiz50 geven leiding aan een organisatie die (deels) onder verscherpt toezicht van de Inspectie is gesteld in het afgelopen jaar? Rechtvaardigt dat de loonsverhoging?
In mijn antwoord op vraag 3 geef ik aan dat ik geen oorzakenanalyse over de loonsverhogingen kan doen
Erkent u dat de Wet normering topinkomens ervoor zal zorgen dat topbestuurders nog 7 jaar teveel kunnen verdienen, voordat zij aan de normering hoeven te voldoen? Gaat u aanvullende maatregelen treffen om dit aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
De discussie met het Parlement over de WNT wordt vanuit de zijde van het kabinet gevoerd door de minister van BZK. Die tracht te komen tot een wet die een rechterlijke toetsing kan doorstaan. Het punt van het overgangsrecht, dat u noemt, speelt daar een belangrijke rol in. De Eerste Kamer behandelt dit wetsvoorstel momenteel.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de loonsverhogingen ongedaan te laten maken? Gaat u de raden van toezicht dwingen de beloning te halveren? Zo neen, waarom niet?
Zie verder het antwoord op vraag 1: ik moet wachten op de inwerkingtreding van de WNT. Die wet geeft mij een instrument om de opgelegde normen te kunnen handhaven.
Bent u bereid de cao-VVT niet algemeen verbindend te verklaren voordat er nieuwe cao-onderhandingen hebben plaatsgevonden en voordat er betere afspraken gemaakt zijn over werkdruk, flexibilisering en waardering? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder zowel in de Kamer als naar aanleiding van schriftelijke vragen van u heb geantwoord, is het algemeen verbindend verklaren vastgelegd in procedure- en beleidsregels. Het is de minister van SZW die daarbij de verantwoordelijke bewindspersoon is. Hij zal een eventueel verzoek van partijen uit de VVT-sector conform die regels behandelen.
Vindt u het terecht dat de werkgevers tijdens de cao-onderhandelingen weigerden te praten over hun eigen salaris? Wilt u uw antwoord toelichten?
Sociale partners gaan zelf over wat zij al of niet in hun cao willen regelen. Ik wil er wel op wijzen dat het wetsvoorstel voor de normering van de topinkomens in de publieke en de semipubliek sectoren, de WNT, inmiddels in de Eerste Kamer ligt.
Neemt u het voorstel over van de AbvakaboFNV om topsalarissen van bestuurders binnen de cao te regelen, zodat de exorbitante salariëring en zelfverrijking in de ouderenzorg een halt toegeroepen wordt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft dat al wettelijk geregeld via de WNT. Daarom zet het kabinet er op in dat de WNT zo spoedig mogelijk in het Staatsblad komt.
Deelt u de mening dat de vervoersmiddelen van de bestuurders zich kenmerken als jongensspeeltjes en dat dit – zowel qua vertoon als qua kosten – niet past bij de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de dienstauto’s zijn al vaker vragen gesteld. Daar is iedere keer op geantwoord dat de zin ervan en de kosten ervan eigenlijk alleen op instellingsniveau kunnen worden afgewogen.
Kunt u zelf de top 50 maken – inclusief kosten voor de bolides – van de ziekenhuiszorg, de gehandicaptenzorg, de psychiatrie en de zorgverzekeraars of wilt u wachten op het volgende schokkende rapport?
Nee ik kan een dergelijke top 50 niet maken. Het ligt ook niet op mijn weg.
Het bericht ‘Isoleercel te vaak en onterecht gebruikt’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Isoleercel te vaak en onterecht gebruikt»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van het feit dat er in Nederland vaker, langer en meer mensen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in een isoleercel worden opgesloten dan bijvoorbeeld Duitsland en Noorwegen?
Ik herken het signaal dat er nog te vaak wordt gesepareerd in vergelijking met omringende landen. We zijn echter heel hard bezig met een cultuuromslag. De afgelopen jaren is een dalende lijn in de toepassing van separaties te zien (5,5% in 2011 ten opzichte van 2010). Maar we zijn er nog niet.
Deelt u de mening dat gebruik van de isoleercel alleen allerlaatste redmiddel mag zijn?
Ja, deze mening deel ik. In het bestuursakkoord GGZ, dat ik maandag 18 juni jongstleden met alle partijen heb gesloten, heb ik de afspraken zoals die in januari 2011 zijn gemaakt met de ondertekening van de intentieverklaring dwang en drang, bekrachtigd. Daarin staat aangegeven dat zorgaanbieders ernaar streven om het gebruik van dwangtoepassingen verder terug te dringen. Dwang mag alleen toegepast worden als ultimum remedium en seperaties moeten zo kort, humaan en veilig mogelijk zijn.
Bent u bekend met de schadelijke gevolgen die opsluiting in een isoleercel voor de patiënt kan hebben?
Ja daar ben ik mee bekend. Daarom heb ik met partijen ook afgesproken dat dwangtoepassingen verder moeten worden teruggedrongen en dwang alleen als ultimum remedium mag worden toegepast. Van eenzame opsluiting mag geen sprake meer zijn en er moet worden voorzien in interne- en externe consultatie.
Welke conclusies trekt u uit het proefschrift van Irina Georgieva van de Erasmus Universiteit die hier onderzoek naar deed? Voor welke verbeterpunten gaat u zich hard maken?
Het promotieonderzoek concludeert dat psychiatrische patiënten nog te vaak en te lang in de separeercel verblijven. Dit signaal herken ik uit eerdere onderzoeken door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en stichting IVA. Ik heb uw Kamer deze rapporten ook reeds toegezonden (TK, 25 424, nr. 154 en TK, 25 424, nr. 134). Ook ik ben van mening dat van eenzame opsluiting geen sprake mag zijn en dwang en drang alleen als ultimum remedium mag worden toegepast. Maar ik kan dit niet alleen. Het terugdringen van drang en dwang is een samenspel van meerdere interventies, bejegening en omgevingsfactoren, waarmee maatwerk voor de cliënt mogelijk wordt. Daarom ben ik met alle partijen hard bezig om de ingezette cultuuromslag verder te brengen en te komen tot normen die zorgverleners handvatten moeten geven om dwang en drang verder terug te dringen.
Herinnert u zich uw uitspraken2 dat teveel of onjuist gebruik van de isoleercel een verantwoordelijkheid van een instelling is, en dat u geen extra actie onderneemt? Zo ja, vind u dat na dit onderzoek nog steeds? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat onnodig gebruik van de isoleercel (en andere vormen van drang en dwang) wordt teruggebracht?
Tijdens AO arbeidsmarkt in de zorg van 7 juni jongstleden heb ik aangegeven, voor wat betreft de Wet bopz, dat instellingen zelf verantwoordelijk zijn dat zij aan de wet voldoen en dus moeten zorgen voor voldoende personeel om die wettelijke taken uit te voeren. Ten aanzien van het terugdringen van het teveel en onjuist gebruik van de isoleercel, heb ik altijd aangegeven dat het een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Veldpartijen zijn heel hard bezig met een cultuuromslag (de best practices worden via netwerken en projectleiders verspreid). Vanuit de overheid ondersteun ik dit proces. Met alle partijen heb ik een bestuursakkoord GGZ afgesloten. Het wetsvoorstel Wet verplichte GGZ kan in de toekomst bijdragen aan het terugdringen van separaties. Daarnaast neemt de IGZ maatregelen om haar toezicht verder aan te scherpen. De IGZ zal zich richten op het «niet separeren, tenzij», het uitbannen van eenzame opsluiting en de in- en externe consultatie. Tevens handhaaft de IGZ op de ARGUS-registratie die sinds januari 2012 verplicht is gesteld.
Het bericht dat gehandicapten niet meer naar hun dagbesteding kunnen als gevolg van het Kunduz-akkoord |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het bericht dat rolstoelgebruikers geen taxivervoer meer dreigen te krijgen als gevolg van de maatregelen uit het begrotingsakkoord van de Kunduz-coalitie?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Als het taxivervoer niet meer betaald kan worden, welke alternatieven heeft u dan voor mensen in een rolstoel voorhanden?
De partijen uit het Begrotingsakkoord hebben gekozen voor een harmonisatie van de tarieven voor vervoer van en naar dagbesteding/behandeling en daar minder middelen voor beschikbaar te stellen. Dit vervoer is een aanspraak waarop een cliënt recht heeft en waarvoor een instelling wordt bekostigd. Daarvoor krijgt de instelling vanaf 2013 een nieuw normbedrag. Het is aan de instelling de exploitatie en het vervoersaanbod efficiënt te realiseren. Daarbij dient in overleg met de cliënt vervoer gerealiseerd te worden. Er kan sprake zijn van limitering als een cliënt bijvoorbeeld alleen met de taxi naar een veel verderop gelegen aanbieder wilt reizen, terwijl alternatieven in de buurt aanwezig zijn.
In 2011 heeft de NZa door PriceWaterhouseCoopers onderzoek laten doen naar een nieuw normtarief voor het vervoer van en naar dagbesteding/behandeling. Dit onderzoek is in maart 2012 opgeleverd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er sprake is van een grote spreiding van de kosten die instellingen maken bij de organisatie van het vervoer. Dit varieert van ca. € 2 voor een vervoersbeweging (retour) tot en met € 50 en hoger. De wijze waarop instellingen het vervoer organiseren, varieert. In het onderzoek wordt een beperkt verschil gevonden tussen de kosten intramuraal en extramuraal voor vervoer. Verder zijn geen relaties gevonden tussen, kosten en vervoersafstand, kosten en reistijd en kosten en het al dan niet kind zijn van de vervoerde cliënt.
Op grond van de bestaande beleidsregel vervoerskosten krijgt de instelling een normbedrag voor een vervoersbeweging (een retour). Daarbovenop wordt 75% van de meerkosten van het vervoer vergoed. De NZa merkt op dat de mogelijkheid voor een instelling om de meerkosten van vervoer af te wentelen, niet noodzaakt tot een doelmatige organisatie ervan. PriceWaterhouseCoopers merkt op dat in de afspraken tussen instellingen en zorgkantoren er maar beperkt aandacht is voor de doelmatige inzet van vervoer.
Mogen instellingen het vervoer vanuit de instelling weigeren, in lengte limiteren of in frequentie rantsoeneren, of is dat verboden?
Zie antwoord vraag 2.
Kregen instellingen tot nu toe teveel vergoedingen voor de vervoerkosten, of maakten de bewoners naar uw opvatting te vaak gebruik van dit vervoer? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom bezuinigt u dan op de mobiliteit van gehandicapten?
Zie antwoord vraag 2.
De effectiviteit van ecoducten |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Ecoduct of Ecodroom»?1 en het Alterra-rapport over het recreatief gebruik van ecoducten?2
Ja.
Onderschrijft u de aanbevelingen uit het Alterra rapport als het gaat om de minimaal voorgeschreven breedte van ecoducten van 40 tot 60 meter, waarbij de ruimte voor recreanten niet is inbegrepen?
In het Alterra-rapport 2 097 zijn de conclusies omgezet in concrete richtlijnen voor ontwerp en inrichting van een ecoduct met recreatief medegebruik. Onder meer wordt voorgesteld om «de minimale breedte af te stemmen op de in de literatuur en handboeken aanbevolen breedte voor ecoducten: 40–60 meter.» Er is dus geen sprake van een «minimaal voorgeschreven breedte».
De breedte van een ecoduct wordt overigens in belangrijke mate door de doelsoorten bepaald. Voor een edelhert is een breedte van 30 à 50 meter vereist, een ree kan uit de voeten met een breedte van 15 meter. Voor andere, kleinere diersoorten kan een geringere breedte volstaan.
De meeste bestaande ecoducten in Nederland over rijkswegen hebben een breedte tussen 40–54 meter. Slechts zes zijn smaller, nl. tussen 15–30 meter.
Het betreft de ecoducten Kootwijk, Boerskotte en De Borkeld (alle over de A1), Autenase kade en Beesdsche Veld over de A2 en Slabroek over de A50.
Kunt u aangeven welke ecoducten in Nederland niet voldoen aan de minimaal voorgeschreven breedte van 40 tot 60 meter, exclusief ruimte voor recreanten, zoals genoemd in het Alterra rapport?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate zijn de verdere aanbevelingen van het Alterra rapport (zoals het bundelen van paden voor recreatief gebruik en de visuele afscherming van het recreatieve pad en de natuurzone) leidend bij het ontwerp en de aanleg van nieuwe ecoducten?
Bij ecoducten met recreatief medegebruik dient bij ontwerp en aanleg rekening te worden gehouden met functionele eisen als de recreatie-vormen die aan de orde zijn, hoe bundeling van paden voor recreatief medegebruik slim is in te passen en welke vorm van fysieke en visuele afscherming mogelijk is. Deze worden in een inrichtingsplan opgenomen.
Bent u van mening dat het ecoduct De Borkeld bij de Sallandse Heuvelrug, dat volgens het bericht in het blad «De Nederlandse Jager» ook open wordt gesteld aan ruiters, met een breedte van hooguit 15 meter nauwelijks meer gebruikt zal worden door overstekend wild?
Het beleid is er op gericht recreatief medegebruik van ecoducten mogelijk te maken, tenzij de primaire functie van de faunapassage wordt aangetast. Bij ecoduct de Borkeld gaat het om een (nog niet gestart) onderzoek (praktijkproef), dat maximaal twee jaar zal duren, naar de effecten van het combineren van het ecologische deel met een ruiterpad. De proef kan worden beëindigd als blijkt dat de primaire functie van het ecoduct wordt belemmerd.
Het Alterra-rapport concludeert (ondermeer) dat ecoducten met recreatief medegebruik wat betreft het aantal passages van een soort niet per definitie minder goed functioneren dan ecoducten zonder recreatief medegebruik. Op basis hiervan lijkt het citaat in «De Nederlandse Jager» over de veronderstelde onbruikbaarheid van ecoduct De Borkeld mij dan ook voorbarig.
Is de conclusie van «De Nederlandse Jager» over de bruikbaarheid van ecoduct De Borkeld bij de Sallandse Heuvelrug niet in strijd met het beleid zoals genoemd in de brief van 28 december 20103, waarin u aangeeft dat recreatief gebruik van faunapassages wordt toegestaan tenzij de primaire functie van de faunapassage wordt aangetast? Wordt bij de bouw van ecoducten in Nederland vooraf rekening gehouden met eventuele recreanten die ook gebruik maken van de ecoducten?
Zie antwoord vraag 5.
Gebrek aan ggz familiebeleid en tekortschietende hulpvoor kinderen van verslaafde en/ of verwarde ouders |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van de vijfde dag over tekortschietend familiebeleid in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)?1
Ja.
Ziet u het belang dat betrekken van de familie bij behandeling kan hebben, zowel voor patiënt als familie, indien gewenst door de patiënt?
Ja.
Vindt u, gezien de mogelijke heftigheid van een ggz-ziektebeeld, het ook belangrijk dat familie van verslaafde en/of verwarde mensen beter wordt begeleid en serieus wordt genomen?
Ja.
Welke rol ziet u weggelegd voor familie bij de extramuralisering van de ggz? Op welke manier kan familie hierin ondersteund worden?
Voor mij staat goede zorg op maat en zoveel mogelijk zelfredzaamheid centraal. Behandeling vindt wat mij betreft zoveel mogelijk ambulant plaats. Dat uitgangspunt is ook vastgelegd in het bestuurlijk akkoord GGZ dat ik onlangs met partijen heb gesloten. Ook het bestuurlijk akkoord met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) voorziet in extra ondersteuning om mensen met psychische klachten zo goed mogelijk te begeleiden naar de juiste zorg op de juiste plek. Familieleden of naasten kunnen een steunsysteem voor de patiënt zijn, afhankelijk van wat voor hen mogelijk en haalbaar is.
Familie of naasten worden op diverse manieren ondersteund. Familieleden of naasten kunnen contact opnemen met de landelijke hulp- en advieslijn van de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (LSFVP) of een gesprek aangaan met een familievertrouwenspersoon. Daarnaast bieden ggz-instellingen veelal methodieken en hulpmiddelen aan, zoals psycho-educatie of de triadekaart, in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling. Een aantal instellingen hanteert deze instrumenten die (mede) gericht zijn op ondersteuning van familieleden en naasten als onderdeel van het familiebeleid. Steeds meer ggz-instellingen onderkennen het belang van familiebeleid en zijn bezig met de ontwikkeling en uitvoering daarvan. In het wetsvoorstel verplichte ggz zal de behandelaar verplicht worden om betrokkene actief en herhaaldelijk, op voor de patiënt geschikte momenten, erop te wijzen dat hij zich op diverse momenten in het zorgproces kan laten bijstaan door een familielid of naaste. Zo kan het familielid of de naaste bij de behandeling en evaluatie daarvan worden betrokken. Het familielid of de naaste wordt op deze manier beter geëquipeerd om bijvoorbeeld betrokkene te ondersteunen waar nodig, terugval te signaleren en weet wat te doen in geval van crisis.
Bent u ook trots op de drie instellingen die een ster hebben gekregen van het landelijk platform ggz, omdat deze een goed familiebeleid voeren?2
Deze drie instellingen zijn volgens het landelijk platform ggz (LPGGz) een goed voorbeeld voor andere instellingen voor wat betreft de wijze waarop met familie in de GGZ kan worden omgegaan. Dat is een mooie prestatie. Het is een goed initiatief van de LPGGz om deze goede praktijkvoorbeelden op hun website te plaatsen. Goed voorbeeld doet immers goed volgen.
Bent u ook zo geschrokken dat vele instellingen niet de moeite hebben genomen de vragenlijst ten behoeve van het sterrensysteem voor patiënten en hun familie in te vullen? Wat zegt dit over de cultuur in de ggz-sector?
Inmiddels is bekend dat niet 40, maar 44 instellingen de enquête hebben ingevuld. Ik heb van GGZ-Nederland en de LPGGz begrepen dat zij tevreden zijn met deze respons. Waarom 16 instellingen niet hebben gereageerd kan diverse oorzaken hebben. Zo kan het bijvoorbeeld zijn, dat een instelling niet reageert omdat zij eerst haar familiebeleid nog verder wil ontwikkelen voordat zij naar een prijs wil meedingen. Daarbij past dat het overzicht van welke instellingen sterren voor onderdelen van familiebeleid hebben gekregen door de LPGGZ gedurende het jaar aangevuld kan worden. Het is een dynamisch systeem. Naar mijn mening kunnen daarom geen conclusies worden verbonden aan de respons op deze enquête ten aanzien van de cultuur in de ggz-sector.
Vindt u het ook zeer teleurstellend dat vele instellingen nog geen familiebeleid voeren? Zo ja, op welke manier gaat u stimuleren dat hier verandering in komt?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik verwijzen naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011.
Eveneens verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Op welke manier kan een zorgverzekeraar stimuleren dat instellingen een goed familiebeleid voeren? Wat is hierbij uw rol?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom heeft nog niet elke instelling een familievertrouwenspersoon? Vindt u het van belang dat instellingen een familievertrouwenspersoon hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat instellingen hier werk van maken?
In eerdere antwoorden op Kamervragen over het familiebeleid in de ggz (2011Z20400, 2011Z21192) heb ik reeds aangegeven dat een goede belangenbehartiging van familieleden en naastbetrokkenen van cliënten in de geestelijke gezondheidszorg van groot belang is. Het wetsvoorstel verplichte ggz voorziet dan ook in de verplichting tot het hebben van een familievertrouwenspersoon (fvp) voor ggz-instellingen.
De Landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (LSFVP) die in 2010 is opgericht moet ervoor zorgen dat er een landelijke dekking is voor de fvp binnen de ggz-instellingen. Zoals ik reeds in eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over het familiebeleid in de GGZ (2011Z21192) van 8 november 2011 heb gemeld, beschikken 35 ggz-instellingen al over een fvp. De LSFVP werkt momenteel hard aan de verdere ontwikkeling en spreiding van de fvp-functie. Voor instellingen en regio’s waar (nog) geen fvp beschikbaar is, biedt de landelijke hulp- en advieslijn toegang tot de fvp-functie.
Deelt u de mening dat ouders, die erg verward en/of verslaafd zijn, hun opvoedkundige taak niet altijd goed kunnen vervullen, en dat daarom automatisch gekeken moet worden wat het effect van de ziekte van de ouder op het kind heeft? Zo ja, waarom gebeurt het dan niet overal?
Ja, het is bekend dat ouders met psychische en/of verslavingsproblemen hun opvoedkundige taak door de omstandigheden waarin zij verkeren niet altijd naar behoren kunnen vervullen.
In aanvulling op de meldcode kindermishandeling «Over sommige kinderen moet je praten» heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in 2011 de handreiking «Gebruik meldcode kindermishandeling in de psychiatrie» opgesteld. Met deze handreiking worden psychiaters bewust gemaakt van het feit dat de volwassen patiënt ook een ouder kan zijn en gewezen op het mogelijke effect van de stoornis op de opvoeder. De psychiater zal bij elke ouder een inschatting maken van de mogelijke consequenties van het psychiatrisch beeld voor de opvoedingscapaciteiten van de patiënt op dat moment. Bij twijfel zal de psychiater in dialoog met betrokkenen, naar een redelijke en gepaste oplossing zoeken die leidt tot een stabiele en veilige opvoedingssituatie. De IGZ doet in 2012 onderzoek naar de invoering van de meldcode in de gezondheidssector en gaat daarbij voor de GGZ-sector uit van de afspraken zoals opgenomen in de handreiking.
Bent u ervan op de hoogte dat het merendeel van kinderen in de jeugdzorg te maken heeft met ouders die een probleem hebben, en dit dus een grote voorspellende factor is? Is het in dat licht niet logisch dat alle kinderen van ouders met een ggz-ziektebeeld die preventieve aandacht/ ondersteuning krijgen?
Kinderen in de jeugdzorg hebben vaak ouders met psychische problemen. Maar kinderen van ouders met psychische problemen kunnen desalniettemin gezond opgroeien. Er is vaak ook een gezonde ouder of steun uit de omgeving. Op grond van signalen moeten zij preventieve aandacht en ondersteuning krijgen. Zie verder het antwoord op vraag 10 en 14.
Vindt u het een gemiste kans dat, indien een kind zorg krijgt er – terecht- naar het gezinssysteem wordt gekeken, maar als een ouder zorg krijgt er niet automatisch naar een kind wordt gekeken? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
Zie het antwoord op vraag 10. Preventief ingrijpen leidt over het algemeen tot goede resultaten waardoor deze kinderen later niet in de jeugdzorg of ggz terechtkomen. Familiebetrokkenheid in de ggz vind ik belangrijk. Het is belangrijk dat bij de behandeling van een patiënt met psychische problemen de familie (volwassenen en kinderen) hierbij betrokken wordt.
Het is de professionele verantwoordelijkheid van de individuele behandelaar om in de behandeling dit aspect mee te nemen. De behandelaar moet daarbij handelen zoals gebruikelijk is onder beroepsgenoten of daar gemotiveerd van afwijken. Indien een behandelaar niet handelt zoals gebruikelijk is onder beroepsgenoten en daar geen goede argumentatie voor heeft opgenomen in het dossier is de betreffende behandelaar uiteindelijk tuchtrechterlijk aansprakelijk.
Omdat ik KOPP (kinderen met ouders met psychische problemen)/KVO (kinderen van verslaafde ouders) een belangrijke doelgroep vind, laat ik een handreiking KOPP/KVO voor gemeenten ontwikkelen. Doel van deze handreiking is om dit aanbod toegankelijker voor gemeenten te maken en de inkoop ervan door gemeenten te faciliteren. Verder heb ik de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gevraagd om het bestaande aanbod wederom onder de aandacht van gemeenten te brengen en zal ik met partijen als GGZ-Nederland en de VNG over dit onderwerp in gesprek blijven.
Hoewel familiebeleid in de ggz nog niet breed ingevoerd is, zien steeds meer ggz-instellingen het belang hiervan in en besteden zij er steeds meer aandacht aan.
Vindt u ook dat, als ouders met een ggz-ziektebeeld in behandeling zijn, er automatisch door behandelaren gekeken moet worden welk effect dit op kinderen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dat nu dan nog niet overal?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u er van dat de preventieve aandacht/ ondersteuning van kinderen van ouders in de ggz niet voor elk kind beschikbaar is, maar het afhangt of een instelling dit aanbiedt? Vindt u dat behandelaren automatisch kinderen moeten betrekken en zo nodig verwijzen naar KOPP of KVO (kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) en kinderen van verslaafde ouders (KVO)? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren?
Het is bekend dat niet elk kind de preventieve aandacht en ondersteuning krijgt die het behoeft. Voor KOPP/KVO-kinderen is er een voldoende en gevarieerd aanbod ontwikkeld. Dit aanbod valt onder selectieve preventie. Gemeenten zijn op basis van de Wmo voor de inkoop hiervan verantwoordelijk. Zie verder het antwoord op vraag 12 en 13.
Hoe kan, indien ouders wel een ggz-ziektebeeld hebben, maar niet in behandeling zijn, en er al helemaal geen preventieve aandacht voor kinderen is, vroegsignalering verbeterd worden, zodat ook deze kinderen preventieve aandacht/ondersteuning krijgen, voordat het te laat is en jeugdzorg nodig is?
Niet alleen de ggz maar ook andere partijen (b.v. gemeenten, scholen, politie, maatschappelijk werk, enz.) hebben een belangrijke rol bij het vroeg signaleren van deze kinderen. De handreiking KOPP/KVO zal hiertoe extra handvatten bieden.
Deelt u de mening dat preventieve aandacht/ondersteuning van deze kinderen niet door een aparte instantie moet worden gedaan, waardoor er weer nieuwe intakes moeten worden gedaan, maar liefst zo dicht mogelijk bij de behandelaren die de casus al kennen?
Ja, dit lijkt mij de meest efficiënte en voor de handliggende werkwijze en voor de kinderen het minst belastend.
Vindt u dat, nu de leidraad oudermelding in ziekenhuizen geldt; hier ook aan mee moet worden gedaan in de ggz-sector en onderdeel moet worden van de taskforce die in december 2012 is ingesteld?
U doelt waarschijnlijk op het ouderprotocol Medisch Centrum Haaglanden dat is opgesteld voor de spoedeisende hulp en waarover in het AO kindermishandeling van 15 december 2011 is gesproken. Brede verspreiding van dit protocol zal vanuit de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik worden gestimuleerd. Overigens wordt het protocol dit jaar geëvalueerd. Begin 2013 worden de resultaten verwacht.
De ggz-sector kent al vergelijkbare initiatieven en wordt hierop getoetst door de IGZ. Zie het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich motie Bruins Slot en Bouwmeester over kinderen van ouders met psychiatrische problemen3, waarin de regering wordt verzocht het veld best practices voor interventies bij KOPP en KVO te laten ontwikkelen? Kunt u aangeven hoe het staat met het opstellen van de handreiking voor gemeenten over het specifieke aanbod en de inkoop hiervan? Kunt u daarnaast aangeven wie er verantwoordelijk is voor de financiering van programma’s voor KOPP/KVO?
Ja, ik herinner mij de motie van Bruins Slot en Bouwmeester. De planning is dat in het najaar de handreiking gereed zal zijn.
In 2009 heeft het College voor Zorgverzekeringen bepaald dat programma’s voor KOPP/KVO tot selectieve preventie behoren. Selectieve preventie behoort tot het domein van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo.
De Uitlevering van een Nederlandse hacker David S. aan de Verenigde Staten door Roemenië |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de EenVandaag rapportage over de uitlevering van de Nederlander David S. aan de Verenigde Staten?1
Ja.
Waren de Nederlandse autoriteiten bekend met een Amerikaans onderzoek naar de activiteiten van David S? Zo ja, op welk moment?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat in december 2011 bij het Team High Tech Crime van het KLPD informatie is binnengekomen van de Amerikaanse autoriteiten die zag op de betrokkenheid van de betreffende persoon bij meerdere strafbare feiten. Ook is het KLPD kort voordat betrokkene naar Roemenië zou afreizen door de Amerikaanse autoriteiten geïnformeerd over deze reis. Het voorgaande heeft in Nederland niet tot opsporingshandelingen geleid.
Nederland was niet van (het voornemen tot) de aanhouding van betrokkene in Roemenië op de hoogte. Na deze aanhouding deden de Verenigde Staten een rechtshulpverzoek aan Nederland. Daarin wordt verzocht om het verrichten van enkele onderzoekshandelingen in Nederland. Dit verzoek is nog in behandeling. Op de verdere inhoud van dat verzoek kan ik niet ingaan, omdat daardoor een lopend buitenlands opsporingsonderzoek zou kunnen worden geschaad.
Mij zijn geen details bekend over de basis waarop de Roemeense autoriteiten betrokkene hebben aangehouden noch over de verzoeken die daaraan vooraf gingen. Het ontbreekt mij bovendien aan een grondslag om hier navraag naar te doen, nu ik geen partij ben in de uitleveringsprocedure tussen twee andere landen. Het enkele feit dat de verdachte Nederlander is, maakt dat niet anders.
Is in het kader van dit onderzoek door Nederland rechtshulp verleend? Zo ja, waar bestond die uit?
Zie antwoord vraag 2.
Is er in Nederland gebruik gemaakt van bijzondere opsporingsbevoegdheden, bijvoorbeeld het gebruik van taps en observatie, zoals bedoeld in de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (BOB)? Zo ja, door wie en met wiens toestemming?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk moment werd Nederland geïnformeerd dat er een Amerikaans aanhoudingsbevel was uitgevaardigd tegen David S. en wie kende deze informatie?
Nederland is hierover niet geïnformeerd en de Verenigde Staten hebben geen aanhoudingsbevel aan Nederland gericht. Het uitleveringsverdrag dat tussen Nederland en de Verenigde Staten geldt (Trb. 2004, nr. 299) bepaalt over verzoeken om voorlopige aanhouding dat deze aan de Minister van Veiligheid en Justitie moeten worden gericht. Deze heeft een dergelijk verzoek evenwel niet ontvangen en heeft hierover evenmin overleg gevoerd met de Verenigde Staten. Aangezien de Minister van Veiligheid en Justitie hierover geen contact heeft gehad met de Amerikaanse autoriteiten, kan ik niet zeggen waarom men heeft gekozen voor aanhouding buiten Nederland.
Is het waar dat Roemenië op basis van een opsporingsbevel van Interpol David S. heeft aangehouden? Zo ja, waarom leidde dit opsporingsbevel niet tot zijn arrestatie in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de Nederlandse justitie bekend dat David S. naar Roemenië zou reizen, bijvoorbeeld door het gebruik van taps? Indien neen, is u bekend op basis van welke informatie de Roemeense autoriteiten David S. direct na aankomst in Roemenië konden arresteren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is niet gekozen voor aanhouding in Nederland? Is hierover overleg gevoerd met de Amerikaanse autoriteiten? Zo ja, op welk niveau, door wie?
Zie antwoord vraag 5.
Is David S. via Nederland naar de Verenigde Staten gevlogen? Indien ja, wanneer? Indien neen, waarom niet?
Indien de Verenigde Staten betrokkene via Nederland hadden willen laten reizen, dan was daartoe een formeel verzoek om doortocht noodzakelijk geweest. Een dergelijk verzoek is niet gedaan.
Identiteitsfraude |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «BRIEF. Gevaarlijk falen bij politie & PostNL»?1
Ja.
Is het waar dat iemand op de in het bericht geschetste wijze slachtoffer van identiteitsfraude kan worden? Zo ja, hoe kan dat en hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In het artikel gaat het om verschillende vormen van fraude, waarvan het gebruik van de doorzendservice voor zakelijke gebruikers er één is. Een voor het slachtoffer onbekende persoon heeft zich kennelijk uitgegeven als vertegenwoordiger van de BV van het slachtoffer en in die valse hoedanigheid is een klantnummer bij PostNL aangevraagd. PostNL en justitie trachten de exacte toedracht te achterhalen. In het belang van het onderzoek en met het oog op eventuele toekomstige fraudepogingen kan over specifieke zaken geen verdere mededeling worden gedaan. PostNL heeft overigens in overleg met het slachtoffer inmiddels maatregelen genomen.
Is het waar dat bedrijven die via internet producten verkopen niet of niet altijd controleren of de tenaamstelling van het gebruikte rekeningnummer wel overeenkomt met de naam van het bedrijf dat de bestelling heeft geplaatst? Zo ja, deelt u de mening dat dergelijke controles de verantwoordelijkheid van het desbetreffende bedrijf dan wel de bank zouden moeten zijn? Hoe kunnen die controles worden uitgevoerd? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik ben niet bekend met de wijze waarop bedrijven die via internet producten verkopen, de betalingsgegevens van hun klanten verifiëren. Ik zie dat als een verantwoordelijkheid van die bedrijven, in de wetenschap dat onvoldoende verificatie zal leiden tot een verstoorde leverancier/klantrelatie en derhalve tot inkomstenderving.
Is het mogelijk dat een crimineel op naam van een bedrijf van een ander een klantnummer bij PostNL laat aanmaken en op die wijze via een zakelijke doorstuurdienst de post kan laten doorsturen? Als dit mogelijk blijkt te zijn, hoe kan dit? Hoe verhoudt zich dit tot wettelijke voorschriften, zoals het briefgeheim?
Zakelijke klanten van PostNL kunnen een klantnummer bij PostNL aanvragen. Dit is te vergelijken met een debiteurennummer. De klant betaalt achteraf voor afgenomen producten en diensten. Het klantnummer is een interne identificatie. Bij de aanvraag van een klantnummer moet ook het KvK-nummer uit het Handelsregister worden opgegeven. Dat is ook in dit geval gebeurd. Wanneer een zakelijke doorzendservice wordt afgesloten, zendt PostNL altijd eerst een bevestigingsbrief naar het vestigingsadres van het bedrijf voordat de service daadwerkelijk start. Het vestigingsadres was in dit geval identiek aan het huisadres van het slachtoffer. Deze geeft aan deze brief nooit te hebben ontvangen. Wellicht is deze bevestigingsbrief onderschept door een kwaadwillende. Er kan een relatie zijn tot het strafrechtelijk aspect van het briefgeheim, waarbij iemand onbezorgde post steelt om kennis te nemen van de inhoud van het poststuk. Er zou ook sprake van kunnen zijn dat bezorgde post is gestolen. Dan gaat het puur om diefstal en is er geen relatie tot het briefgeheim. Wat in dit geval de precieze overtreding was wordt onderzocht.
Zijn er in het genoemde geval inderdaad meerdere aangiftes gedaan? Zo ja, wat is er met die aangiftes gedaan? Wat is de stand van zaken van het onderzoek? Op welke wijze wordt het slachtoffer op de hoogte gehouden?
Ja. Naar aanleiding van de aangiftes zijn diverse opsporingshandelingen verricht door de politie. Deze hebben niet geleid tot de aanhouding van een verdachte. Het slachtoffer is op de hoogte gebracht van het feit dat het opsporingsonderzoek geen resultaat heeft opgeleverd. Ook zijn afspraken gemaakt met het slachtoffer over eventuele toekomstige gevallen.
Kunt u de volgende in het bericht gestelde vragen beantwoorden:
Als iemand, zakelijk of particulier, een postbus wil openen, dan vindt bij het ophalen van de sleutel op de postbuslocatie controle plaats aan de hand van een legitimatiebewijs en aan de hand van de bevestigingsbrief die naar het woon- of vestigingsadres van de aanvrager is gestuurd. Pas daarna wordt een sleutel uitgereikt. In het onderhavige geval geeft het slachtoffer aan deze brief nooit te hebben ontvangen. Mogelijk dat de bevestigingsbrief is onderschept, want zonder bevestigingsbrief wordt geen sleutel overhandigd. Dat in dit geval ook de privé post is doorgestuurd, komt omdat de naam van de BV en de familienaam identiek waren.
Weet u hoe vaak er naar schatting jaarlijks op de in het bericht genoemde wijze identiteitsfraude wordt gepleegd? Zo ja, was is uw schatting? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Volgens gegevens van PostNL vormen pogingen tot fraude minder dan 0,03 % van het aantal jaarlijks afgesloten doorzendcontracten. Bijna altijd worden deze pogingen op tijd herkend en verijdeld. Het aantal geslaagde fraudepogingen is zeer gering.
Wat gaat u doen om de in het bericht genoemde criminele praktijken te bestrijden?
Een belangrijke rol is weggelegd voor het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI). Het CMI is ingesteld om zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude. PostNL heeft overigens het slachtoffer in het proces van afhandeling van de klacht geïnformeerd over het CMI. Daarnaast heeft het CMI naar aanleiding van het artikel op Geenstijl.nl contact opgenomen met het slachtoffer en heeft het de melding in behandeling genomen. Tot slot benadruk ik het belang dat gedupeerden aangifte doen ten behoeve van opsporing en vervolging van de daders.
Netneutraliteit |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van een recent weblogbericht van Eurocommissaris Kroes (Digitale agenda) over netneutraliteit1 en de presentatie van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) op een conferentie in Roemenië over netneutraliteit (d.d. 5 juni jl.)?2
Ja.
Deelt u de kritiek van Eurocommissaris Kroes op de Nederlandse implementatie van netneutraliteit zoals verwoordt in haar weblog: «But I do not propose to force each and every operator to provide full Internet: it is for consumers to vote with their feet.»?
Nee, die kritiek deel ik niet. Ten eerste haar punt over variatie in het aanbod van internettoegang. Ik vind het ook goed als consumenten kunnen kiezen tussen verschillende abonnementsvormen. Die ruimte biedt onze wet waarin netneutraliteit is voorgeschreven ook. Zo kunnen verschillende abonnementsvormen worden aangeboden in relatie tot het verbruik door de consument, zoals de hoeveelheid verbruikte data, of de geboden kwaliteit, zoals de bandbreedte. De wet biedt echter geen ruimte voor abonnementsvormen waarbij een aanbieder van internettoegang bepaalde diensten blokkeert, omdat die concurreren met zijn eigen diensten. Ik vind het uitgangspunt van netneutraliteit met inachtneming van de resterende mogelijkheid om verschillende abonnementsvormen aan te bieden belangrijker dan de beschikbaarheid van abonnementen waarbij Voice over IP wordt geblokkeerd. Ten tweede stelt Eurocommissaris Kroes dat zij vertrouwt op marktwerking om onwenselijke praktijken uit te bannen. Ik heb daar minder vertrouwen in, omdat mijn inziens de prikkels in de markt verkeerd liggen. Dat onbeperkte toegang tot het gehele internet grote maatschappelijke en economische meerwaarde heeft, is voor de individuele aanbieder van een internettoegangsdienst economisch niet relevant.
Van een aanbieder van internettoegangsdiensten kan daarom niet worden verwacht dat hij uit eigen beweging diensten doorgeeft die concurreren met zijn eigen verdienmodel. De situatie zoals die zich vorig jaar in Nederland voordeed illustreert dit. De grootste mobiele aanbieders kondigden aan bepaalde concurrerende diensten alleen nog toe te staan in duurdere abonnementen. Daarmee kwam de mogelijkheid voor consumenten om te «stemmen met hun voeten» onder druk te staan. Ik heb daarom onvoldoende vertrouwen dat marktwerking de grote belangen die op het spel staan borgt. En die belangen zijn te groot om daar een risico te lopen. In de eerste plaats denk ik aan de vrijheid van meningsuiting en de ontvangstvrijheid: burgers mogen op internet in hun uitingsvrijheid en toegang tot informatie niet worden beperkt door keuzes van hun internetprovider. Ten tweede aan keuzevrijheid: consumenten moeten zelf kunnen bepalen welke diensten ze gebruiken via hun internetverbinding. Ten derde zorgt een open internet voor een platform waarover aanbieders van toepassingen en applicaties zonder belemmering hun diensten kunnen aanbieden, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de toestemming van een aanbieder van internettoegang. De laagdrempeligheid om diensten te ontwikkelen en het (daardoor) grote aantal potentiële aanbieders zorgt ervoor dat elke klant een toepassing kan vinden die bij hem of haar past. Niet alleen de internettoegang als zodanig, maar met name ook de algemene beschikbaarheid van diensten en toepassingen vormen een meerwaarde voor economie en maatschappij.
In hoeverre is de Nederlandse implementatie van netneutraliteit via de gewijzigde Telecommunicatiewet (Kamerstukken 32 549 en 32 403) strijdig met de geest en de inhoud van de Europese Telecommunicatierichtlijnen?
De Nederlandse implementatie van netneutraliteit is niet strijdig met de inhoud van Europese Telecommunicatierichtlijnen. Zij is juist in de geest van die richtlijnen. In artikel 8, derde lid, onder g, van de Kaderrichtlijn gaat het er immers om dat de eindgebruiker vrij is informatie te vergaren en verspreiden en diensten en toepassingen van zijn keuze te gebruiken. Daar geeft de Nederlandse Telecommunicatiewet uitvoering aan.
Deelt u de bezwaren van de OPTA dat de Nederlandse implementatie van netneutraliteit niet proportioneel is en dat het juist ook nadelen kan hebben voor het welzijn en de keuzevrijheid van consumenten?
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op het belang, met name ook voor consumenten, om netneutraliteit bij wet te borgen. Met artikel 7.4a Telecommunicatiewet is het beginsel van netneutraliteit in de wet verankerd. Het artikel is geformuleerd als een algemeen verbod, waarbij de proportionaliteit echter niet uit het oog wordt verloren; er zijn uitzonderingen op dit verbod voor de bij wet genoemde gevallen. De uitzonderingen geven aan in welke situaties belemmering of vertraging van verkeer door de aanbieder geen bezwaar oplevert, gezien de belangen die netneutraliteit beoogt te beschermen en de belangen van die uitzonderingen. Verder zij er in het kader van de proportionaliteit op gewezen dat de netneutraliteitsbepaling zich beperkt tot het bieden van internettoegang. Dit betekent dat de regeling er niet aan in de weg staat dat ondernemingen via het internet losse diensten aanbieden, zoals bijvoorbeeld een VOIP only dienst. Het aanbieden van een op een specifieke behoefte van de gebruiker gerichte dienst blijft dus mogelijk. Tevens blijft het mogelijk om managed services te bieden waarbij bandbreedte wordt gereserveerd voor IP gebaseerde diensten die via het eigen netwerk worden aangeboden, zoals IPTV.
De gekozen formulering in de wet (een algemeen verbod met gespecificeerde uitzonderingen) voorkomt dat nu nog onvoorziene ontwikkelingen in de toekomst ertoe kunnen leiden dat het verbod om verkeer te belemmeren of vertragen wordt omzeild. Tegelijkertijd is daarmee niet volledig uit te sluiten dat op enig moment mogelijk gewenste abonnementsvormen in Nederland in strijd kunnen zijn met de wet. De parlementaire discussie bij de behandeling van het wetsvoorstel over het al dan niet toestaan van door consumenten op grond van ideologische motieven gewenste internetfiltering illustreert dit. Ondanks dat er begrip bestond voor een dergelijk abonnement, wilde een meerderheid van de Tweede Kamer uiteindelijk niet het risico lopen dat netneutraliteit wordt aangetast door ISP’s die mogelijk de randen van de wet opzoeken als de uitzondering van het subamendement van de leden Dijkgraaf en Verburg (TK 2010–2011, 32 549, nr. 33) ook in de wet zou worden opgenomen. Daarbij werd meegewogen dat er alternatieven beschikbaar zijn waarmee consumenten zelf internet kunnen filteren.
In hoeverre is het verbod op door een grote groep internetgebruikers gewenste internetfiltering door providers op grond van ideologische motieven strijdig met artikel 7 van de Nederlandse grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met daarin de zinsnede «Dit recht omvat (...) de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.» (lid1)?
De wettelijke bepaling met betrekking tot netneutraliteit is niet strijdig met artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM. De wettelijke bepaling met betrekking tot netneutraliteit is juist gericht op het borgen van de vrijheid van eenieder om informatie te ontvangen of te verstrekken, zonder dat aanbieders van internettoegangsdiensten zich mengen in het gedrag van hun klanten op internet. De bepaling voorkomt dat aanbieders van internettoegang diensten of toepassingen op het internet blokkeren. Het tot aanbieders van internettoegang gerichte verbod staat er echter niet aan in de weg dat internetgebruikers die dat wensen toegang tot bepaalde diensten of toepassingen zelf blokkeren of laten blokkeren. Als consumenten op grond van ideologische motieven internetfiltering willen, bestaan er alternatieven. Consumenten kunnen er zelf voor kiezen om een filter te plaatsen, bijvoorbeeld op hun router of computer. Ze kunnen het filteren echter ook door derden, waaronder de aanbieder van internettoegang, laten doen. Daarbij is het ook toegestaan dat de filtering plaatsvindt op netwerkniveau. Voorwaarde is wel dat de internetgebruiker zonder tussenkomst van de aanbieder van internettoegang een einde kan maken aan de filtering. Hiermee is optimaal gewaarborgd dat de internetgebruiker toegang kan krijgen tot die delen van het internet die hij zelf wenst.
Bent u van mening dat onder meer het verbod op internetfiltering door providers op grond van ideologische motieven en de vraag van consumenten wordt ondergraven door de kritiek van zowel Eurocommissaris Kroes als de OPTA?
Nee, hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u bereid de OPTA op korte termijn te laten kijken naar de wijze waarop Nederland netneutraliteit heeft geïmplementeerd en of daarmee op proportionele wijze tegemoetgekomen is aan de wensen van consumenten en de daadwerkelijke problemen?
Ik zie het nut van zo’n onderzoek op dit moment niet in, omdat de wet net door de Staten-Generaal is aangenomen. Voor een evaluatie is het te vroeg aangezien de wet nog in werking moet treden en vervolgens enige tijd in werking moet zijn om de daadwerkelijke effecten in de praktijk te kunnen beoordelen.
De situatie van kinderen in Gaza |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gaza water too contaminated to drink», waarin wordt verwezen naar het onlangs gepubliceerde rapport van Medical Aid for Palestinians en Save the Children «Gaza’s Children: Falling Behind»?1
Ja.
Deelt u de mening in dit rapport dat de Gaza-blokkade een negatieve impact heeft op de gezondheid van kinderen? Indien nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel Nederland als de EU pleit voor «onmiddellijke, permanente en onvoorwaardelijke openstelling van de grensposten voor de toevoer van humanitaire hulp, commerciële goederen en personen van en naar de Gazastrook». Dat zal de leefomstandigheden ten goede komen. (Raadsconclusies 14 mei 2012).
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid, mede door het ratificeren van het VN-Kinderrechtenverdrag, de verantwoordelijkheid heeft zich in te spannen om het welzijn van kinderen te bepleiten bij de Israëlische regering en de Palestijnse Autoriteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Verdragspartijen kunnen elkaar aanspreken op de verplichtingen onder het verdrag. Zo kunnen kinderrechten onderwerp zijn van discussie in de reguliere EU-mensenrechtendialogen met Israël en de Palestijnse Autoriteit. Het VN-Kinderrechtenverdrag legt niet een plicht op andere landen dan Israël zelf om de rechten van minderjarigen in Israël te beschermen.
Heeft u tijdens uw bezoek aan de regio de situatie van kinderen en de impact van de blokkade op de situatie van kinderen met uw Israëlische en Palestijnse ambtgenoten besproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de inhoud van het gesprek en welke afspraken zijn hieruit voortgekomen?
Tijdens de gesprekken heb ik de mensenrechtensituatie bij herhaling aan de orde gesteld. Tijdens het bezoek is verder onder meer gesproken over «economy building measures». Deze beogen de leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking, onder wie ook kinderen, te verbeteren. Concrete afspraken zijn gemaakt over de financiering door Nederland van een containerscanner bij de grensovergang tussen de Westelijke Jordaanoever en Jordanië om goederentransport van en naar de Palestijnse Gebieden te vergroten en aldus de Palestijnse economie te stimuleren.
Het stopzetten van de behandeling van alle verblijfsaanvragen door Iraanse vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Leers , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verblijfsaanvragen van Iraanse studenten en net afgestudeerde studenten in Nederland niet in behandeling neemt?1
Het is een misverstand dat de IND geen aanvragen van Iraanse studenten in behandeling neemt. Op alle aanvragen van Iraanse studenten die bij de IND worden ingediend, wordt beslist.
Wel bestaat er ter uitvoering van resolutie 1737 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een bijzondere regeling die ertoe leidt dat bepaalde Iraanse studenten geen verblijfsaanvraag kunnen doen. Ingevolge deze resolutie hebben Iraanse studenten voor bepaalde kennisgebieden namelijk een ontheffing nodig van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Beschikt een Iraanse student niet over deze ontheffing dan mag de onderwijsinstelling de student niet inschrijven en kan de student ook geen aanvraag indienen bij de IND.
Indien in Nederland afgestudeerde Iraanse studenten om wijziging van de beperking van hun verblijfsvergunning verzoeken met het oog op het verrichten van arbeid, dan kunnen ook deze aanvragen worden behandeld. Aanvragen die betrekking hebben op de in de EU-sanctieverordening genoemde sectoren (nucleaire, aardolie-, aardgas- en petrochemische industrie) werden tijdelijk aangehouden. De Verordening zal zo worden toegepast dat zij in beginsel geen gevolgen heeft voor Iraniërs die reeds rechtmatig in Nederland verblijven.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot de mededeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken dat studievisa op gebruikelijke wijze worden afgehandeld?2
Zie het antwoord onder 1.
Hoe komt het dat in dezelfde mededeling wordt aangegeven dat aanvragen voor kort verblijf op gebruikelijke wijze worden afgehandeld, terwijl ons via mail en media geluiden bereiken dat verblijfsaanvragen tot november niet worden behandeld?3 Betekent dit ook dat aanvragen voor arbeid bij voorbaat niet voor de zomer afgehandeld kunnen zijn?
Aanvragen voor een visum kort verblijf worden op de gebruikelijke manier afgehandeld, omdat ze losstaan van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Een visumaanvraag wordt door de ambassade in Teheran afgehandeld. Als gevolg van verminderde capaciteit is de wachttijd voor het indienen van een aanvraag wel opgelopen.
Een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (voor verblijf van meer dan drie maanden) wordt ingediend bij en behandeld door de IND. De ambassade dient daarbij alleen als loket voor afgifte. Afgifte geschiedt vervolgens, na het ontvangen van goedkeuring, binnen korte termijn.
Aanvragen van Iraniërs die nog niet in Nederland verblijven en die niet in de door de EU-sanctieverordening 267/2012 tegen Iran gesanctioneerde sectoren gaan werken, zijn enige tijd aangehouden geweest, maar worden inmiddels weer door de IND afgehandeld.
Aanvragen die wel op de in de Verordening genoemde sectoren betrekking hebben, zullen nu snel ter hand worden genomen en indien nodig afgewezen.
De IND heeft gedurende korte tijd gemeld, dat als gevolg van de op 23 maart jl. afgekondigde EU-sanctieverordening 267/2012 tegen Iran, aanvragen van Iraniërs die in Nederland willen gaan werken, werden aangehouden, tot bekend zou zijn hoe de verordening exact toegepast zou worden. Inmiddels worden alle aanvragen die buiten de gesanctioneerde sectoren vallen afgehandeld en heeft de IND de externe berichtgeving hierop aangepast.
Wat is uw reactie op het feit dat de IND in externe berichtgeving heeft aangekondigd dat geen enkele machtiging tot voorlopig verblijf (MVV)-, visum- en vergunningaanvraag van mensen met een Iraanse nationaliteit in behandeling wordt genomen?4 Deelt u de mening dat hier sprake is van discriminatie van Iraanse vreemdelingen en hun familieleden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel (afgestudeerde) studenten en promovendi wordt het nu onmogelijk gemaakt om hun opleiding af te maken of hun kennis in te zetten voor de Nederlandse maatschappij? Om welke opleidingen en bedrijfssectoren gaat het en waarom?
De EU-sanctieverordening 267/2012 bepaalt op welke bedrijfssectoren sancties van toepassing zijn. Deze sancties behelzen een verbod op levering aan Iran van uitrusting en technologie die kunnen worden gebruikt in sleutelsectoren van de nucleaire-, aardolie-, aardgas- en petrochemische industrie. Onderdeel van deze sancties is een verbod op kennisoverdracht in bovengenoemde sectoren.
De EU-sanctieverordening 267/2012 richt zich niet specifiek op Iraniërs die reeds rechtmatig in Nederland verblijven. Afgestudeerde studenten en promovendi die rechtmatig in Nederland verblijven, zullen als gevolg van de verordening in beginsel geen problemen ondervinden met hun verblijf.
Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat studenten hun opleiding moeten stopzetten of niet aan het werk kunnen terwijl wel aan alle voorwaarden wordt voldaan?
Geen. Zoals in het antwoord op vraag een is gesteld kunnen studenten die rechtmatig in Nederland verblijven hun opleiding voltooien omdat zij een ontheffing hebben verkregen van het ministerie van OCW. Zij zullen in beginsel geen problemen ondervinden met hun verblijf als gevolg van de Verordening.
Is het waar dat Nederland verder gaat dan de sancties genoemd in de EU verordening 267/2012 van 23 maart 2012? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dit? In hoeverre wijkt Nederland af van deze verordening?
De Nederlandse regering hecht aan zorgvuldige implementatie van (Europese) wetgeving. Zie voor het overige het antwoord op vraag 1.
Het artikel “Meer meldingen mishandeling van ouderen” |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Meer meldingen mishandeling van ouderen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze trieste ontwikkeling niet te accepteren is en dat er snel ingegrepen moet worden?
In genoemd krantenartikel constateer ik dat er meer gemeld wordt. Het is goed dat het taboe op ouderenmishandeling is doorbroken. Dit is het begin van de oplossing. Er moet na een melding zo snel mogelijk worden ingegrepen om de mishandeling te stoppen.
Deelt u de mening dat er meer controle/toezicht moet komen door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en er protocollen dienen te komen voor ouderenmishandeling binnen alle zorginstellingen? Zo nee, waarom niet
Een van de actiepunten uit het Actieplan «Ouderen in veilige handen» is het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit wordt vormgegeven door middel van het meldpunt ouderenmishandeling in de zorg. In dat kader oefent de IGZ haar toezicht uit, met de gebruikelijke handhavingsinstrumenten. Tevens ontwikkelt de IGZ een handhavingskader ouderenmishandeling. Dat is op 1 oktober 2012 gereed. Ten slotte houdt de IGZ toezicht op het naleven van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, waar ouderenmishandeling ook onder valt.
Een ander onderdeel van het Actieplan is de richtlijn ouderenmishandeling. Deze richtlijn moet zorginstellingen en professionals in de zorg handvatten bieden hoe te handelen bij ouderenmishandeling door medewerkers in de zorg. Op 14 juni jongstleden is er een debat met de Tweede Kamer geweest over de aanpak van ouderenmishandeling. Naar aanleiding van dit debat is de motie Gerbrands en Agema2 aangenomen, om deze richtlijn zo spoedig mogelijk gereed te maken. Over de uitvoering van deze en de andere aangenomen moties in dat kader zal ik de Tweede Kamer in de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheids-relaties (najaar 2012) nader informeren.
Kunt u aangeven welke maatregelen u zal treffen om ouderenmishandeling in de toekomst te voorkomen?
Op 30 maart 2011 heb ik, samen met de Minister van Veiligheid en Justitie, het actieplan «Ouderen in veilige handen» gelanceerd3. Doel van het plan is om ouderenmishandeling krachtig aan te pakken. Dit gebeurt door middel van tien concrete acties. Ik noem enkele voorbeelden: een voorlichtingscampagne, een project «voorkomen van financiële uitbuiting», een handreiking voor vrijwilligers en het Meldpunt ouderenmishandeling in de zorg bij de IGZ. Over de voortgang heb ik de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd (zie mijn brieven van 16 december 2011 en 22 mei 20124).
De uitspraak dat salafistische ouders thuisonderwijs mogen geven |
|
Joram van Klaveren (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouders onder druk om moslimkinderen van school te halen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van het gerechtshof om salafisten toe te staan thuisonderwijs te geven absurd is?
Overwegende godsdienstige of levensbeschouwelijke bedenkingen zijn gronden voor een beroep op vrijstelling van de leerplicht (artikel 5, sub b, Leerplichtwet 1969). Het is aan de rechter om te wegen of daarvan in een concreet geval sprake is. Als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is het niet aan mij een oordeel te hebben over een uitspraak van een onafhankelijke rechter.
Erkent u de gevaren die uitgaan van de geweldoproepende islamitische boodschap van salafisten?
Ik ben van mening dat het uiten van geweldoproepende boodschappen ongepast is en gevaarlijke gevolgen kan hebben, ongeacht van wie een dergelijke boodschap afkomstig is.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen ten einde deze vorm van thuisonderwijs onmogelijk te maken?
Zoals u weet, heb ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 7 december 2011 (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 146) al aangekondigd dat ik bezig ben met de voorbereiding van een wetsvoorstel met het doel de vrijstelling van de leerplicht op grond van godsdienst of levensbeschouwing aan een aantal voorwaarden te verbinden.
Het bericht dat banken geen kredieten meer verlenen aan woningcorporaties |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Woningcorporaties krijgen geen krediet meer van banken»?1
Ja.
Is het waar dat commerciële banken op het punt staan niet langer kredieten te verstrekken aan woningcorporaties?
In het bedoelde bericht staat dat commerciële banken (geciteerd wordt een woordvoerder van ABN AMRO) kritischer zijn geworden over het verstrekken van leningen aan de corporatiesector, omdat voor de sector een verhoogd risico geldt. Commerciële banken verstrekken niet of nauwelijks leningen die worden geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Het gaat hier dan ook voornamelijk om financiering voor niet DAEB activiteiten, zoals dure huurwoningen en de voorfinanciering van koopwoningen. Via een persbericht benadrukt het WSW dat corporaties voor de financiering van hun DAEB activiteiten nog steeds terecht kunnen bij de Bank Nederlandse Gemeenten en de Waterschapsbank voor geborgde leningen. Deze banken zijn al jaren de voornaamste financiers van woningcorporaties. Tot slot stipt het WSW nog aan, dat ook nieuwe partijen, zoals Nederlandse verzekeraars, bereid zijn geborgde leningen aan woningcorporaties te verstrekken.
Welke gevolgen heeft een dergelijke kredietstop voor de financiële positie en het investeringsvermogen van woningcorporaties?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 reeds is aangegeven, zal nog moeten blijken in hoeverre er daadwerkelijk sprake zal zijn van een beperktere kredietverlening aan woningcorporaties. Voor de financiële positie van woningcorporaties in zijn algemeenheid hoeft een kritischer kredietverstrekking bovendien geen substantiële gevolgen te hebben. Het investeringsvermogen voor niet DAEB activiteiten zal mogelijk afnemen.
Indien woningcorporaties voor het herfinancieren van hun ongeborgde leningen geen vervolglening kunnen krijgen, kan er een liquiditeitstekort ontstaan. Binnen het stelsel, kan dit tekort worden afgedekt door middel van een (bijzondere) borging door het WSW van een lening.
Welke gevolgen heeft een kredietstop voor de nieuwbouwproductie en daarmee de gehele bouwsector?
Er zijn de afgelopen jaren door woningcorporaties jaarlijks gemiddeld circa 12 000 woningen in de niet-DAEB sfeer gerealiseerd. Deze productie zou stil kunnen komen te liggen. Voor de bouwsector zou dit een omzetverlies kunnen betekenen. Echter van een volledige kredietstop is geen sprake. Voor de sector geldt volgens de banken wel een verhoogd risico, waarop de banken kunnen reageren met een hogere rente dan wel strengere voorwaarden. Daarnaast kunnen woningcorporaties dergelijke projecten ook nog uit eigen middelen financieren. Wat de werkelijke gevolgen kunnen zijn is dan ook niet precies in te schatten. Overigens hoeft met een kritischer kredietverstrekking aan woningcorporaties niet de gehele bouwproductie stil komen te liggen. Ook andere partijen kunnen immers projecten realiseren.
Welke mogelijkheden resteren er voor woningcorporaties om kapitaal aan te trekken wanneer de commerciële banken de kredietkraan dicht draaien?
Zoals ik in mijn hiervoor gegeven antwoorden al aangaf, is van een kredietstop aan woningcorporaties geen sprake. Voor nieuwe projecten in het niet-DAEB segment geldt verder dat deze wellicht nog uit eigen middelen kunnen worden betaald. Voor wat betreft de herfinanciering van de ongeborgde leningen verwijs ik naar mijn antwoord onder 3.
Heeft de Vestia-affaire en het gebruik van risicovolle derivaten geleid tot een aanpassing van de kredietrating van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)?
Neen. Het WSW wordt zelfstandig beoordeeld door de ratingbureaus. Een verlaging van de rating is pas aan de orde als het stelsel zodanige mankementen vertoont, dat de betrouwbaarheid daarvan in het geding is. Het stelsel heeft gefunctioneerd. Ik heb geen signalen ontvangen dat de ratingbureaus hun beoordeling van het WSW verlagen.
Dreigt er voor het WSW een verlaging van de AAA-status? Zo ja, wat zijn de gevolgen hiervan voor de mogelijkheden van woningcorporaties om tegen een lagere rente te lenen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat huurders, die gedwongen hebben meebetaald aan de redding van banken, nu de dupe dreigen te worden doordat diezelfde banken niet langer willen lenen aan sociale huisvesters? Hoe gaat u dit voorkomen?
Zoals in de beantwoording van de vragen 2 en 3 reeds is aangegeven, moet nog blijken in hoeverre er daadwerkelijk sprake zal zijn van een beperktere kredietverlening aan woningcorporaties en of dit effect heeft op hun financiële positie. Ook als dat wel zo zou zijn, geldt dat voor een gereguleerde woning nooit meer huur mag worden gevraagd dan de wettelijk geregelde maximale huurprijsgrens. Voor zittende huurders geldt, dat de huurverhoging per jaar begrensd is. Dat is voor Vestia hetzelfde als voor andere woningcorporaties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Woningcorporaties op 3 juli a.s.?
Ja.
Het bericht dat Europa de deur open zet |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het ANP1ANP-bericht van 12 juni 2012: «Europa zet deur open voor meer buurlanden». dat de Europese Unie de deur open zet voor steeds meer naburige landen zoals Moldavië, Kaapverdië, Georgië en Armenië?
Ja.
Is het waar dat de regering meewerkt aan afspraken met Marokko, Tunesië en Azerbeidzjan en mogelijke onderhandelingen met Egypte, Libië en Jordanië?
Nederland neemt deel aan de mobiliteitspartnerschappen met Armenië, Georgië en Kaapverdië. De Nederlandse bijdrage betreft projecten op het gebied van terugkeer en herintegratie en capaciteitsversterking van migratieautoriteiten. Ook is Nederland betrokken bij het overleg met Azerbeidzjan over een toekomstig mobiliteitspartnerschap. De voorgestelde Nederlandse bijdrage ligt eveneens op het vlak van versterking van migratiemanagement, waaronder terugkeer en herintegratie. Met Marokko en Tunesië is de EU in gesprek over een mobiliteitspartnerschap, maar hierover is nog geen akkoord bereikt. Nederland heeft belangstelling voor het mobiliteitspartnerschap met Marokko. Ook hier gaat de Nederlandse interesse uit naar activiteiten die zicht richten op capaciteitsversterking van migratie autoriteiten en terugkeer en herintegratie, alsmede migratie en ontwikkeling. Met Egypte, Libië en Jordanië zijn nog geen gesprekken gestart over een mobiliteitspartnerschap.
Deelt u de mening dat, door het beleid van de Europese Commissie, het Nederlandse immigratiebeleid gevaar loopt, omdat kansarme immigranten uit deze landen zo makkelijk Nederland binnen kunnen komen en vervolgens niet meer weg willen?
Nee. Mobiliteitspartnerschappen zullen worden gekoppeld aan afspraken over visumfacilitatie. Bij visumfacilitatie blijft de visumplicht bestaan, maar wordt het voor bepaalde bona fide groepen (zakenlieden, wetenschappers, studenten) gemakkelijker gemaakt om een visum te verkrijgen. Het zal derhalve voor kansarme migranten niet gemakkelijker worden om naar de EU of Nederland te komen.
Deelt u de mening dat terughoudendheid op zijn plaats is bij deze partnerakkoorden over immigratie en vrijer reizen en dat deze landen niet onder de terug- en overnameovereenkomsten uit moeten kunnen komen?
Zoals uiteengezet in de Mededeling inzake de Totaalaanpak van migratie en mobiliteit2, zullen toekomstige mobiliteitspartnerschappen steeds worden gekoppeld aan een visumfacilitatie- én een terug- en overnameovereenkomst. Ook met landen waarmee reeds een mobiliteitspartnerschap is aangegaan is een terug- en overnameovereenkomst afgesloten (Armenië, Georgië en Moldavië). De terug- en overnameovereenkomst met Kaapverdië is op 24 april 2012 geparafeerd en wordt dit najaar ondertekend.
Met landen die niet aanmerking komen voor visumfacilitatie, zal géén mobiliteitspartnerschap worden aangegaan, maar kunnen afspraken over migratiesamenwerking worden gemaakt in de vorm van een Gemeenschappelijke agenda voor migratie en mobiliteit. Nederland zet zich ervoor in dat ook bij een dergelijke Gemeenschappelijke agenda gekoppeld wordt aan afspraken over terugkeer.
Bent u bereid de Europese Commissie, met het oog op nog lopende onderhandelingen, hierover zo spoedig mogelijk aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe bestaat geen aanleiding. Mobiliteitspartnerschappen worden immers reeds gekoppeld aan een terug- en overnameovereenkomst.
Kunt u een reactie geven op de opmerking van het plaatsvervangend afdelingshoofd van de Europese Commissie dat de huidige Nederlandse regering wat terughoudend met immigratie is, maar dat dit bij deze mobiliteitsakkoorden niet te merken is?
Deze opmerking is een opvatting van de journalist van het ANP en kan niet worden toegeschreven aan de betreffende medewerker van de Europese Commissie.
Hoe concreet, hoe hard en hoe afdwingbaar zijn de gemaakte afspraken over het terugnemen van illegalen en over grensbewaking?
De afspraken over terug- en overname worden vastgelegd in een internationale overeenkomst en zijn daarmee bindend. Indien de gemaakte afspraken niet worden nagekomen, wordt het betreffende land hierover aangesproken in een zogeheten Gemengd Comité Overname. Mocht dit niet tot resultaat leiden, dan zal dat grond zijn voor Nederland om in te zetten op het opschorten of beëindigen van de eventueel aan het mobiliteitspartnerschap gekoppelde visumfacilitatie, volgens het principe van conditionaliteit.
De Palestijnse gevangene Mahmoud al-Sarsak |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Palestinian hunger striker on verge of death must be admitted to hospital or released»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat deze Palestijnse sporter onder de «Internment of Unlawful Combatants Law» wordt vastgehouden?
De heer al-Sarsak Adnan heeft op maandag 18 juni zijn hongerstaking beëindigd en wordt op 10 juli a.s. door de Israëlische autoriteiten vrijgelaten. Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Deelt u de mening dat de «Internment of Unlawful Combatans Law» – die een gevangene zonder enige vorm van proces kan vasthouden – in strijd is met het internationaal recht? Indien nee, waarom niet?
Op basis van het internationaal recht is detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd. Het in beroep kunnen gaan tegen een besluit tot veiligheidsdetentie is een belangrijke internationaalrechtelijke waarborg. De EU dringt aan op naleving daarvan.
De Israëlische wet staat deze vorm van administratieve detentie toe. Het Hooggerechtshof spreekt zich regelmatig over specifieke gevallen uit.
Indien ja, bent u bereid om de Israëlische autoriteiten rechtstreeks en/of in EU-verband aan te spreken over de toepassing van deze omstreden wetgeving? Indien nee, waarom niet?
Het kabinet is tegen langdurig detineren van gevangenen zonder uitzicht op proces.
Bent u eveneens bereid de spoedige vrijlating van Mahmoud al-Sarsak te bepleiten, gezien het gegeven dat hij niet behandeld kan worden bij de Israel Prison Service medical centre in Ramleh en gezien het gegeven dat hij in omstandigheden vastgehouden wordt die in strijd zijn met het internationaal recht? Indien nee, waarom niet? Indien ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over uw inspanningen?
Dit is niet meer aan de orde.
De behandeling van mensen in Nederlandse en Nederlands-Indische overheidsdienst die indertijd hebben geweigerd mee te doen aan de politionele acties |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere vragen over eerherstel voor drie mariniers die weigerden tijdens de politionele acties een kampong plat te branden?1
Ja.
Zo ja, kunt u aangeven hoeveel militairen en hoeveel burgerpersoneel van Defensie, van andere overheidsdiensten en in dienst van de toenmalige Nederlands-Indische overheid hebben geweigerd deel te nemen aan (onderdelen van) de politionele acties en daarvoor indertijd zijn gestraft; strafrechtelijk, tuchtrechtelijk, bestuursrechtelijk, administratief, dan wel met oneervol ontslag zijn gestuurd?
In de periode van 1945 tot 1950 hebben ongeveer 2 000 personen een beroep gedaan op de Dienstweigeringswet van 1923 om te worden vrijgesteld van militaire dienst in Nederlands-Indië. In 788 gevallen is een beroep op de Dienstweigeringswet gehonoreerd. Voorts zijn 4 025 militairen gedeserteerd voorafgaand aan de uitzending naar Nederlands-Indië. Van hen zijn 2 565 militairen uiteindelijk berecht.
Tijdens de politionele acties zijn twee militairen gedeserteerd. Omdat de archieven van de militaire strafrechtspraak uit die tijd niet meer volledig zijn, is het aantal gevallen van dienstweigering door militairen tijdens de politionele acties niet vast te stellen. Ook is er geen inzicht in het aantal personeelsleden van andere overheidsdiensten of van de toenmalige Nederlands-Indische overheid dat heeft geweigerd deel te nemen aan de politionele acties en daarvoor is gestraft.
Kent u bijvoorbeeld de zaak van P.J.A. Molenaars, die werkzaam was als Controleur 1 bij het binnenlands bestuur, gewest West-Java en die na weigering deel te nemen aan de politionele acties oneervol werd ontslagen, hetgeen later is omgezet in eervol ontslag op eigen verzoek, zodat bij bijvoorbeeld nooit aanspraak heeft kunnen maken op pensioen? Hoeveel van dit soort zaken hebben er gespeeld en hoeveel mensen hebben hetzelfde lot gedeeld als de heer Molenaars?
De casus is mij als zodanig niet bekend. Voor zover ik heb kunnen nagaan, zijn er alleen in de archieven van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP) beperkte gegevens beschikbaar over een heer P.J.A. Molenaars. Daaruit kan de casus zoals door de vragenstellers beschreven, niet worden afgeleid. Het is voorts niet gebruikelijk om in het openbaar en zonder instemming van betrokkene nader in te gaan op een individueel geval. In de beantwoording van vraag 2 heb ik uiteengezet dat er geen inzicht is in het aantal personen dat heeft geweigerd deel te nemen aan de politionele acties.
Hoeveel militairen en ambtenaren zijn later in ere hersteld en hoeveel niet? Als mensen niet in ere zijn hersteld, wat was hiervoor de reden?
Rechters en bestuurders hebben het gedrag van personen getoetst aan de toenmalige normen en wetten. Dit heeft in sommige gevallen geleid tot het opleggen van een sanctie. In het besef dat de desbetreffende periode nu in een ander licht wordt gezien, acht ik het niet zorgvuldig de toetsing van het gedrag van individuele personen in algemene zin te herbeoordelen aan de hand van de hedendaagse normen en met de wetenschap van nu.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat aan iedereen die indertijd eerder genoemde consequenties heeft ervaren als gevolg van de weigering deel te nemen aan de politionele acties alsnog al dan niet postuum eerherstel wordt verleend en genoegdoening wordt gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.