De sluiting van de brandweerpost in Swalmen |
|
Arie Slob (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de veiligheidsregio Limburg-Noord heeft besloten de brandweerpost Swalmen te sluiten?
Ja, met de toevoeging dat dit een besluit is van de gemeente Roermond.
Klopt het dat de brandweer in deze veiligheidsregio maar in 46% van de gevallen de wettelijke opkomsttijden haalt en daarmee één van de slechtst presterende Veiligheidsregio's van Nederland is?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor onder andere het voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. In dit kader stelt het bestuur van de veiligheidsregio één maal in de vier jaar een beleidsplan vast, waar het dekkingsplan een onderdeel van is.
In geval er nog sprake is van een gemeentelijke brandweer, is besluitvorming over het al dan niet sluiten van kazernes een gemeentelijke verantwoordelijkheid. In geval van een geregionaliseerde brandweer ligt de verantwoordelijkheid bij het bestuur van de veiligheidsregio en kunnen de gemeenteraden van de gemeenten in de betreffende veiligheidsregio hun burgemeester vragen zich te verantwoorden. Op deze wijze is de democratische controle op de besluitvorming geborgd. Overigens zullen door de Wijzigingswet Wet veiligheidsregio’s van 27 september 2012 de gemeentelijke brandweren uiterlijk 1 januari 2014 zijn geregionaliseerd en is de volledige regionalisering van de brandweer een feit.
Op dit moment is besluitvorming over het al dan niet sluiten van de brandweerpost Swalmen de verantwoordelijkheid van de gemeente Roermond. Na de regionalisering van de brandweer van Roermond (voorzien per 1 januari 2013) ligt de verantwoordelijkheid voor dergelijke besluitvorming bij het bestuur van de veiligheidsregio Limburg-Noord.
De Inspectie VenJ concludeert in het rapport over de opkomsttijden en dekkingsplannen van de brandweer «Ter Plaatse!», dat ik bij brief van 21 juni 2012 heb aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, vergaderjaar 2011–2012, 29 517,nr.60) dat de brandweer van de veiligheidsregio Limburg-Noord bij 46% van de incidenten aan de normtijden voldoet die in het Besluit veiligheidsregio’s worden gesteld. Omdat de veiligheidsregio Limburg-Noord één van de zes veiligheidsregio’s is die bij minder dan 50% van de incidenten aan de normtijden van het besluit veiligheidsregio’s voldoet, heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Limburg-Noord mij bij brief van 5 oktober geïnformeerd over de maatregelen die de regio treft om de opkomsttijden te verbeteren. Volgens de regio worden de effecten hiervan zichtbaar in de actualisatie van het dekkingsplan. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze brief, die de veiligheidsregio op de volgende website heeft gepubliceerd: http://www.brandweerln.nl/PUBLICATIES/OVERHEID/Pages/default.aspx.
Verder heb ik de voorzitters van de veiligheidsregio’s verzocht om mij vóór het einde van het jaar te informeren over de actualisatie van het regionale dekkingsplan. Ik heb de Inspectie VenJ gevraagd om begin 2013 opnieuw onderzoek te doen naar de opkomsttijden en dekkingsplannen om te meten of er verbetering plaatsvindt. Indien de bevindingen van de Inspectie VenJ daartoe aanleiding geven, zal ik de betreffende voorzitter van de veiligheidsregio aanspreken.
Bent u bekend met het feit dat op zaterdag 11 augustus 2012 bij een grote brand in Roermond de opkomsttijd van de eerste tankautospuiten van Roermond 15 en 23 minuten na de alarmering was, terwijl vanuit Swalmen ondanks de dubbele afstand de eerste tankautospuit er na 11 minuten was?
Ja. Desgevraagd heeft de veiligheidsregio Limburg-Noord mij bericht dat deze langere opkomsttijd is veroorzaakt doordat de meldkamer de juiste brandlocatie pas enige tijd na de eerste meldingen heeft kunnen vaststellen, terwijl de eerste tankautospuit vanuit Roermond op basis van de eerste meldingen op weg was naar een andere locatie.
Deelt u de mening dat, op grond van de door de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers beschreven voorbeelden en eerdere dekkingsplannen, de post Swalmen wel substantiële strategische en of tactische meerwaarde heeft voor de repressieve dekking en dat de brandweerbasiszorg in Roermond te kwetsbaar is?1
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze Veiligheidsregio normen voor de opkomsttijd hanteert die afwijken van de in artikel 3.2.1., eerste lid, van het Besluit veiligheidsregio's opgenomen normtijden van de brandweer en dat er geen compenserende preventieve maatregelen zijn getroffen om het veiligheidsniveau weer op peil te brengen? Zo ja, deelt u de mening dat er daarmee voor deze Veiligheidsregio geen gekwalificeerd dekkingsplan is op grond waarvan dit besluit mag worden genomen en dat er eerst zo'n plan moet zijn voordat een besluit over sluiting kan worden genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord hierop aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zullen in de veiligheidsregio Limburg-Noord de opkomsttijden worden verbeterd?
Zie antwoord vraag 2.
Station Naarden Bussum |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de antwoorden op eerdere vragen van het lid Haverkamp over de drukke overwegen bij station Naarden Bussum?1
Ja.
Zijn de gegevens uit het onderzoek van ProRail over de (on)mogelijkheid om dichtligtijden te verkorten bij station Naarden Bussum reeds beschikbaar? Zo nee, op welke termijn verwacht u dat deze beschikbaar zijn? Zo ja, bent u bereid om deze gegevens, vooruitlopend op de totale rapportage rondom het grootschalig meet- en onderzoeksprogramma aan de Kamer ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar de mogelijkheden om de dichtligtijden bij het station Naarden Bussum te verkorten is een onderdeel van een grootschalig meet- en onderzoeksprogramma, waarin wordt onderzocht of dichtligtijden verkort kunnen worden2. ProRail verwacht de resultaten van dit onderzoek in het voorjaar van 2013 beschikbaar te hebben. Gezien de wijze waarop dit onderzoeksprogramma wordt uitgevoerd is het niet mogelijk informatie over deze specifieke overweg eerder ter beschikking te stellen.
Ziet u het optimaliseren van het aantal sporen en het vervolgens versmallen van de overweg als een reële optie om de ontruimingstijd en daarmee de dichtligtijd te verkorten? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin kan gesteld worden dat het optimaliseren van het aantal sporen en het versmallen van de overweg leidt tot een verkorting van de dichtligtijd. In de nog uit te voeren planstudie zal onderzocht worden of het realiseerbaar is het aantal sporen bij station Naarden Bussum te verminderen.
Kan de ontruimingstijd nog meer verkort worden als er een scheiding plaatsvindt tussen snel- en langzaam verkeer waarbij het langzame verkeer gebruik maakt van een onderdoorgang en daarmee de overgang ontlast?
De aanleg van een onderdoorgang voor langzaam verkeer zal de overgang inderdaad ontlasten. De ontruimingstijd ten behoeve van langzaam verkeer is echter niet de hoofdoorzaak van de langere dichtligtijden.
Langere dichtligtijden treden vaak op in de nabijheid van een station. Overwegbomen sluiten als een trein een bepaald detectiepunt op het spoor passeert. De afstand tussen dit punt en de overweg is voor alle treinen gelijk. In de buurt van een station rijden treinen vaak langzamer, ze remmen, staan stil en trekken weer op. Daardoor doen treinen bij stations langer over het afleggen van de afstand tussen het detectiepunt en de overweg. Dat veroorzaakt een langere dichtligtijd.
Deelt u de analyse dat scheiding van snel- en langzaam verkeer zorgt voor een verbetering van de overwegveiligheid bij station Naarden Bussum? Zo nee waarom niet?
Het scheiden van verkeersdeelnemers met verschillende snelheden heeft een positief effect op de verkeersveiligheid. Verkeersdeelnemers kunnen zich dan meer concentreren op een juiste passage van de overweg. De kans op aanrijdingen tussen het wegverkeer neemt af. De aanleg van een onderdoorgang voor langzame verkeer – zoals in vraag 4 wordt gesuggereerd – zal de verkeers- en overwegveiligheid bij station Naarden Bussum vergroten.
Deelt u de zorg dat wanneer er lange ontruimingstijd van de overweg is, er een verhoogd risico is dat mensen toch oversteken omdat ze er vanuit gaan dat het lang duurt voordat er na het sluiten van de bomen een trein komt en dat dit risico op «oversteken» toeneemt op de avonden dat er gebruik gemaakt wordt van horecagelegenheden in de nabijheid van de overweg?
Lange dichtligtijden hebben over het algemeen een negatieve invloed op het gedrag van weggebruikers. Vanuit dat gegeven is ProRail in 2010 gestart met het vergaren van kennis omtrent dichtligtijden. Dit wordt gedaan door middel van metingen en onderzoeken. Ook wordt gekeken of er innovatieve technologieën ontwikkeld kunnen worden zodat de dichtligtijden op specifieke locaties verkort kunnen worden. Er is geen informatie bekend over specifieke ongevallen die gerelateerd zijn aan de aanwezigheid van horecagelegenheden in de nabijheid van een overweg. In algemene zin kan gesteld worden dat het gebruik van alcohol vaak samen gaat met andere vormen van risicogedrag.
Indien het antwoord op vraag 4 en 5 bevestigend is, bent u dan bereid om aan ProRail een globale indicatie te vragen van de kosten van de aanleg van een fiets- en voetgangerstunnel bij station Naarden Bussum? Zo nee, waarom niet?
In varianten voor hoogfrequent spoorvervoer in de SAAL-corridor op de middellange termijn is voorzien dat het aantal treinen op de Gooilijn toeneemt. Daarom maakt de overweg bij het station Naarden Bussum deel uit van het onderzoek naar de veiligheid van overwegen dat ProRail in het kader van de middellange termijn studie naar de gevolgen van hoogfrequent spoorvervoer in de SAAL-corridor uitvoert. De gemeente Bussum, de gemeente Naarden en ProRail zijn reeds in overleg en zoeken gezamenlijk naar een veilige, kosteneffectieve oplossing. De aanleg van een fiets- en voetgangerstunnel bij station Naarden Bussum is één van de opties die onderzocht wordt.
Bent u bereid om met het bestuur van de gemeente Bussum in overleg te treden om af te zien van de «tunnelbak» en te overwegen in te stemmen met de combinatie van een versmalling van de overweg en scheiding van snel- en langzaam verkeer vanwege lagere kosten, kortere dichtligtijd en verbeterde overwegveiligheid?
Zie antwoord vraag 7.
'Bundesbank-voorzitter vecht tegen plannen van het ECB' om weer staatsobligaties van failliete landen op te kopen |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bundesbank-voorzitter vecht tegen plannen van het ECB» om weer staatsobligaties van failliete landen op te kopen?1
Ja, het bericht waar u naar verwijst is bekend.
Is het u bekend dat, nadat eerder twee Duitse ECB bestuursleden (Weber en Stark) zijn opgestapt, nu ook Jens Weidmann zou overwegen om op te stappen uit onvrede over het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB)? Gaat u zich samen met de president van de Nederlandsche Bank (DNB) ook openlijk uitspreken tegen de opkoop van staatsobligaties door de ECB, zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met speculaties in de media omtrent de president van de Bundesbank, Jens Weidmann.
Aangaande het tweede deel van uw vraag benadruk ik dat de ECB onafhankelijk is in de uitvoering van de monetaire taak en dienovereenkomstig spreek ik mij niet uit over het beleid van de ECB ten aanzien van de opkoop van staatsobligaties. Bovendien heb ik het volste vertrouwen dat de ECB de juiste keuzes zal maken.
Hoe gaat u voorkomen dat de ECB weer voor miljarden rommelobligaties gaat opkopen van failliete Zuid-Europese landen, waardoor de rekening voor de Nederlandse belastingbetaler nog verder oploopt? Kunt u aangeven hoeveel risico de Nederlandse belastingbetaler op dit moment loopt op de ECB (inclusief Target-2, Securities Markets Programme (SMP) en longer-term refinancing operation (LTRO))?
Wederom wijs ik op de onafhankelijkheid van de ECB en het vertrouwen dat de ECB weloverwogen keuzes maakt.
Een centrale bank loopt altijd enig risico, zo ook de ECB. In de statuten van de ECB is vastgelegd dat winst of verlies als gevolg van interventies door de ECB verdeeld wordt over de nationale centrale banken van lidstaten volgens de ECB kapitaalsleutel. Op basis van deze verdeelsleutel ondersteunt, indien vereist, DNB samen met de andere centrale banken van het eurosysteem de ECB.
De risico’s voor de belastingbetaler zijn zorgvuldig gewogen bij de oprichting van de ECB en het vaststellen van haar mandaat, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Het bericht dat curatoren maar liefst dertig miljoen declareerden bij de afwikkeling van het DSB faillissement |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de afwikkeling van het faillissement van DSB Bank?1
Deelt u de mening dat de kosten van deze afwikkeling exorbitant hoog zijn? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er bij de aanwijzing van curatoren door de rechter-commissaris geen enkele prikkel is tot het leveren van een «goed product» voor een zo scherp mogelijke prijs? Zo nee, waarom niet?
Deelt u tevens de mening dat gedupeerden hierdoor juist onnodig veel geld mislopen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de Faillissementswet zo zou moeten worden aangepast dat de rechter-commissaris bij een faillissement de opdracht zou moeten uitzetten waarvoor curatoren kunnen ingeschreven met of een totaalbedrag of een bedrag per uur, zodat de beste prijs/kwaliteit verhouding zou kunnen worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
De artikelen ’10 miljoen extra in rioleringsproject’ en ‘Atsma: “Bonaire niet alleen laten opdraaien voor energieprobleem”’ |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de artikelen «10 miljoen extra in rioleringsproject» en «Atsma: «Bonaire niet alleen laten opdraaien voor energieprobleem»»?1
Ja. Ja, voor een uitgebreide toelichting verwijs over de energieprijzen verwijs ik naar de antwoorden van de Minister van EL&I op de Kamervragen van het lid Van Gent (kenmerk 2012Z15032), de leden Bosman en Leegte (kenmerk 2012Z15060) en het lid Hachchi (kenmerk 2012Z15066). Ik beperkt mij derhalve tot het beleidsterrein drinkwater en afvalwater waarvoor ik eindverantwoordelijk ben.
Als gevolg van diverse ontwikkelingen rond de tariefstelling van drinkwater en het achterwege blijven van kostendekkende indexering van de drinkwatertarieven zullen – zonder steun van EL&I en I&M – de energie- en drinkwatertarieven per omgaande respectievelijk met 50% en 60% stijgen. Dat zou betekenen dat huishoudens op Bonaire – waarvan het gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden al minder dan de helft van het Nederlandse niveau bedraagt – voor drinkwater per kuub meer dan 4 keer zoveel als een gezin in Nederland moeten betalen. Dit is voor de meeste huishoudens en bedrijven op Bonaire onbetaalbaar en zal ook risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Ook een verhoging van de energiepriizen heeft directe gevolgen voor de exploitatiekosten van afvalwaterzuivering en de hoogte van de rioolheffing.
Door het bestuurscollege van Bonaire, Rijksvertegenwoordiger en het Ministerie van Binnenlandse Zaken is aan mijn collega van EL&I en mij verzocht om in de wet vast te leggen dat de energie- en drinkwatertarieven en rioolheffing op een efficiënte, kostendekkende en betaalbare wijze tot stand komen. Naar verwachting zal dit wetgevingstraject – dat door het Ministerie van Binnenlandse Zaken wordt gecoördineerd – enige tijd vergen. Vooruitlopend daarop zijn EL&I en I&M – onder strikte voorwaarden – bereid om een maximale overbruggingsbijdrage van respectievelijk € 5,5 miljoen en € 2,3 miljoen bij te dragen om de tariefstijging te beperken tot 15 – 20%. Deze bijdrage komt uit de eigen begroting van de ministeries (zie ook antwoord op vraag 6).
Is het waar dat u heeft aangekondigd dat Bonaire niet alleen zal opdraaien voor een oplossing van het energieprobleem op Bonaire? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten hoe u eventuele Nederlandse steun ziet en hoeveel geld dit gaat kosten? Uit welk fonds zal dit geld beschikbaar worden gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het energieprobleem geheel te wijten is aan wanbeleid bij het Bonairiaanse overheidsbedrijf WEB? Zo ja, deelt u de mening dat het bestuur van Bonaire als eerste verantwoordelijk is om het energieprobleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Nee. WEB kon zich niet vinden in de manier waarop Ecopower de prijs van de elektriciteitsproductie berekende, onder andere ten aanzien van de doorberekening van (gestegen) kosten voor de inkoop van olie, en betaalde derhalve de door Ecopower gevraagde prijs maar ten dele. Dat was de kern van het geschil tussen beide partijen.
Op dit moment geldt de wet Elektriciteitsconcessies BES. Het bestuurscollege WEB is op grond van de wet bevoegd om de tarieven voor de levering van elektriciteit vast te stellen. Sinds juli 2010 zijn de tarieven niet meer aangepast. WEB verkeerde in de veronderstelling was dat het bedrijf niet het volledige tarief hoefde te betalen dat door Ecopower in rekening werd gebracht. Hierdoor ontstond een situatie van een tariefstelling die lager is dan de werkelijke kosten.
De bestuurscolleges van de BES-eilanden hebben daarom zelf aan het ministerie van EL&I gevraagd om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een nieuw regulerend kader.
Is het waar dat Nederland € 10 miljoen extra beschikbaar stelt voor het Bonairiaanse rioleringsproject?
Ja. Het gaat hier overigens om een geanticipeerde bijdrage die in lijn is met de toezegging aan de Eerste Kamer, de garantstelling uit 2008 van Nederland voor het project en daaruit voortvloeiend de verwachtingen van de Europese Commissie inzake de Nederlandse rol.
Kunt u aangeven waarom er € 10 miljoen extra nodig is om het project af te ronden terwijl het project al ruim € 35 miljoen heeft gekost? Is deze uitgave verantwoord terwijl er in Nederland sprake is van grote bezuinigingen?
De totale kosten van het project in het kader van het 9de Europese Ontwikkelingsfonds bedragen € 24,5 miljoen, waarvan I&M € 5 miljoen bijdraagt en de Europese Commissie € 19,5 miljoen. Het betreft een project waarin – naast het behouden van het koraal en het lokale duiktoerisme – ook de eerste projectmatige samenwerking tussen de Europese Commissie en Nederland in Caribisch Nederland centraal staat. Nederland heeft zich in 2008 garant gesteld voor het project. Voor de oplevering van het project is het noodzakelijk dat tijdig aansluitingen worden gerealiseerd zodat afvalwater in het riool- en zuiveringsysteem komt.
Daar het hier gaat om bestaande bebouwing zijn de eenmalige aansluitkosten voor het bedrijfsleven en huishoudens onevenredig hoog. Deze kosten komen bovenop de tariefstijging voor energie en drinkwater, alsmede de rioolheffing die nog wordt ingevoerd (zie antwoord op vraag 2).
Voor vele huishoudens zijn deze kosten onbetaalbaar. In sommige gevallen zou dit investeringen van enkele tonnen vergen en tot faillissement van bedrijven leiden. In antwoord op vragen tijdens de behandeling van de Wet VROM BES in de Eerste Kamer heb ik daarom toegezegd mij – in samenwerking met andere verantwoordelijke departementen – ervoor in te spannen dat de rioolheffing en de aansluitkosten betaalbaar zullen zijn. Door deze bijdrage in de aansluitkosten wordt voorkomen dat financiële schade ontstaat aan het riool- en zuiveringssysteem. Deze schade kan oplopen tot € 24,5 miljoen als het systeem door het ontbreken van afvalwater begin 2013 letterlijk droog komt te staan. Bovendien wordt daarmee voldaan aan de garantstelling en verplichtingen jegens de EC die in het kader van de financieringsovereenkomst zijn aangegaan.
Kunt u aangeven uit welke fondsen de uitgave van € 10 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld? Betekent deze uitgave dat er in Nederland extra bezuinigd zal moeten worden?
De uitgave ten behoeve van de aansluitingen wordt beschikbaar gesteld uit budgetten van programma’s die ten opzichte van de oorspronkelijke planning vertraagd zijn. Het betreft de dossiers «Basisregistratie Grootschalige Topografie» en «Nota Ruimte projecten». De betalingen van deze projecten zullen in de komende jaren plaatsvinden. Er hoeft vanwege de betaling voor het rioleringsproject niet extra bezuinigd te worden in Nederland.
Het bericht dat een dove studente haar diploma niet kan halen op de School voor Journalistiek |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Doof meisje kan geen journaliste worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat instellingen geen onderscheid mogen maken op grond van een handicap (op basis van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte) en dat een onderwijsinstelling verplicht is aanpassingen te verrichten, voor zover dit in redelijkheid van de instelling kan worden gevraagd?
Ja.
Is het element van toegankelijkheid voor studenten met een functiebeperking expliciet meegewogen bij de opleidingsaccreditatie? Zo ja, voldoet deze opleiding aan de eis van toegankelijkheid voor studenten met een functiebeperking?
In het nieuwe accreditatiestelsel is een bepaling opgenomen over «voldoende studiebegeleiding en voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het onderwijs voor studenten met een functiebeperking bevorderen». Dit betekent dat het één van de elementen is waarnaar de NVAO kijkt bij de instellingstoets of de uitgebreide opleidingsaccreditatie.
Het nieuwe accreditatiestelsel geldt vanaf 2011.
Voor de opleiding Journalistiek van de Hogeschool Utrecht geldt het volgende.
De huidige accreditatie loopt van 1 januari 2007 tot 31 december 2012 en is in maart 2006 afgegeven op basis van het vorige (oude) accreditatiestelsel, waarin de genoemde bepaling over studenten met een functiebeperking nog niet was opgenomen.
Dit najaar toetst de NVAO op instellingsniveau (instellingstoets) of en op welke wijze de Hogeschool Utrecht beleid ten aanzien van studenten met een functiebeperking heeft ingevoerd.
Heeft de betreffende opleiding voldaan aan de eis om doeltreffende aanpassingen te verrichten voor deze studente, zodat zij haar diploma kan halen?
De onderwijsinstelling dient in overleg met de student te bezien welke voorzieningen adequaat zijn. Dat hangt af van de aard van de functiebeperking, maar ook van de manier waarop de instelling het onderwijs heeft georganiseerd. Komen instelling en student hier niet uit, dan kunnen zij de Commissie Gelijke Behandeling inschakelen. Vanaf 1 oktober 2012 zijn de werkzaamheden van deze commissie opgegaan in het College voor de Rechten van de Mens. Dit college geeft niet alleen een oordeel in specifieke gevallen, maar geeft ook advies, biedt mediation aan en kan ook zelf een onderzoek instellen. Een instelling kan ook zelf de commissie vragen om een onderzoek te verrichten om te toetsen of haar (voorgenomen) besluit conform de WGBH/CZ is.
Bent u bereid om alsnog aan te dringen op een oplossing die voldoet aan de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, zoals het verrichten van noodzakelijke aanpassingen of het aanbieden van een alternatief traject?
De studente is toegelaten tot de opleiding. De Hogeschool Utrecht dient in principe adequate aanpassingen te verrichten en in overleg met de studente te bezien welke voorzieningen adequaat zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Het College voor de Rechten van de Mens kan worden ingeschakeld door belanghebbenden (in dit geval de studente en/of de instelling) of een belangenorganisatie.
Het bericht "Doof meisje kan geen journaliste worden" |
|
Linda Voortman (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Doof meisje kan geen journaliste worden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat Lisa vlak voor het begin van het studiejaar van de Hogeschool Utrecht heeft vernomen dat het niet zinvol is om aan haar studie te beginnen, omdat ze niet het hele curriculum kan volgen?
Zo is dat volgens de directeur van de opleiding Journalistiek van deze hogeschool niet gezegd. Volgens hem is de intentie uitgesproken de studente te helpen, maar is erop gewezen dat het voor haar wel moeilijk zou worden de verplichte vakken radio- en televisieonderwijs te halen.
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) zegt dat een instelling geen onderscheid mag maken op grond van handicap of chronische ziekte. Het verbod van onderscheid houdt mede in dat de onderwijsinstelling verplicht is voor de betreffende student, indien nodig, doeltreffende aanpassingen te verrichten (tenzij deze voor de instelling een onevenredige belasting vormen). Door deze bepaling krijgen ook studenten met een functiebeperking (handicap of chronische ziekte) een eerlijke kans om een hoger onderwijsdiploma te behalen.
De studente is niet geweigerd, maar toegelaten op grond van een selectieprocedure. Zij kan de opleiding volgen en op grond van het bovenstaande de instelling vragen adequate aanpassingen te verrichten.
De onderwijsinstelling dient in overleg met de student te bezien welke voorzieningen adequaat zijn. Dat hangt af van de aard van de functiebeperking, maar ook van de manier waarop de instelling het onderwijs heeft georganiseerd. Komen instelling en student hier niet uit, dan kunnen zij de Commissie Gelijke Behandeling inschakelen. Vanaf 1 oktober 2012 gaan de werkzaamheden van deze commissie op in het College voor de Rechten van de Mens.
Wat vindt u ervan dat dit bericht haar zo kort van tevoren bereikt, terwijl ze wel ingeloot is voor de studie en op basis van de inloting (nummer 5 van 500) uitermate geschikt zou zijn voor de journalistiek?
Volgens de directeur van de opleiding Journalistiek zijn op 31 mei, 6 juli, 24 augustus en 27 augustus met de studente gesprekken gevoerd. Bij het laatste gesprek was de directeur zelf aanwezig. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
De studente was overigens niet ingeloot, maar geselecteerd.
Voor de opleiding Journalistiek van de Hogeschool Utrecht worden jaarlijks 360 studenten toegelaten: 180 via gewogen loting, 180 via een decentrale selectietoets. De betreffende studente is bij die selectietoets als vijfde geëindigd, inderdaad een hoge score. In de toets tellen taalprestaties (spelling, woordenschat, tekstopbouw, taalbegrip), persoonlijke kenmerken (zorgvuldigheid, contact leggen met anderen, vriendelijkheid, openstaan voor nieuwe ervaringen) en motivatieaspecten (extrinsiek, intrinsiek, prestatie en vertrouwen en zekerheid over studiekeuze en afloop ervan) zwaar mee. In de toets zaten geen auditieve onderdelen.
Wat vindt u van de reactie van de Hogeschool Utrecht dat het volgen van een aangepast programma «te veel tijd en geld zou kosten»?
Dat is volgens de directeur van de Hogeschool niet gezegd. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Om te bepalen of aanpassingen een onevenredige belasting vormen voor de instelling, kan de instelling en/of de student het College voor de Rechten van de Mens (voorheen de Commissie Gelijke Behandeling) inschakelen. Dit college geeft niet alleen een oordeel in specifieke gevallen, maar geeft ook advies, biedt mediation aan en kan ook zelf een onderzoek instellen. Een instelling kan ook zelf het college vragen om een onderzoek te verrichten om te toetsen of haar (voorgenomen) besluit conform de WGBH/CZ is. Mocht een onderwijsinstelling menen dat de kosten van het verrichten van doeltreffende aanpassingen een onevenredige belasting vormen, dan dient de instelling dit expliciet in relatie tot de concrete situatie aan te tonen.
Deelt u de mening dat een beperking geen reden kan zijn om iemand te weigeren voor de opleiding journalistiek en de Hogeschool Utrecht samen met Lisa dient te kijken hoe Lisa de opleiding wel kan volgen? Wat gaat u doen om dit alsnog te bereiken?
Ja, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte verbiedt onderscheid te maken op grond van handicap of chronische ziekte. De studente is ook niet geweigerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Deelt u de mening dat dit voorval wederom bevestigt dat het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking zo snel mogelijk geratificeerd moet worden door Nederland?
Wat het voorval in de eerste plaats duidelijk maakt, is dat het bewust zijn van de verplichting om mensen met een beperking gelijk te behandelen onze voortdurende aandacht moet blijven hebben. De Wgbh/cz vervult hierbij een hele belangrijke rol, omdat deze wet de verplichting wettelijk verankert. Vanuit dit perspectief werkt de Staatssecretaris van VWS aan de ratificatie van het VN Verdrag handicap en aan de uitbreiding van de Wgbh/cz met «goederen en diensten». Op 7 november 2011 bent u geïnformeerd over de stand van zaken in het ratificatieproces. Het onderzoek naar de financiële consequenties van ratificatie van het VN Verdrag Handicap en de uitbreiding van de Wgbh/cz met «goederen en diensten» heeft inmiddels twee rapporten van het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Utrecht opgeleverd. Deze geven een belangrijke juridische onderbouwing voor het afronden van de wetsvoorstellen voor ratificatie en uitbreiding van de Wgbh/cz. De opdracht voor een afzonderlijk onderzoek dat zich op de berekening van kosten en baten toespitst is inmiddels verstrekt. Na afronding van dit onderzoek wordt u over de resultaten geïnformeerd.
De veroordeling van een van pedoseksueel misdrijf verdachte Nederlander in Cambodja |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrijspraak Bas R. voor misbruik kinderen in Cambodja»?1 en herinnert u zich de eerdere nog onbeantwoorde vragen over deze zaak?2
Ik ken het bericht en de genoemde eerdere schriftelijke vragen van het lid Arib van uw Kamer over betrokkene zijn beantwoord op 30 augustus 2012.3
Kunt en wilt u actief en expliciet, bijvoorbeeld via het diplomatieke circuit, de Cambodjaanse justitiële autoriteiten, nog voordat de termijn waarin hoger beroep kan worden aangetekend, op de hoogte brengen dat er de mogelijkheid bestaat van een rechtshulpverzoek aan Nederland? Zo nee, waarom niet?
De Cambodjaanse autoriteiten zijn, nog voor de uitspraak in eerste aanleg, van de mogelijkheid tot het doen van een rechtshulpverzoek op de hoogte gebracht. Er is echter geen rechtshulpverzoek door Cambodja ingediend.
Deelt u de mening dat het sturen van Nederlandse agenten belast met het opsporen van uitbuiters van kinderen naar andere landen kan helpen bij het voorkomen van kindermisbruik? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, wat doet Nederland dan wel aan het actief meehelpen van het opsporen van landgenoten die zich in het buitenland schuldig maken aan het misbruiken van kinderen?
Uitgangspunt voor de aanpak van kindersekstoerisme is dat opsporing en vervolging van daders zo veel mogelijk plaatsvindt daar waar het delict is gepleegd. Als Nederland een ander land kan bijstaan in een onderzoek naar kindermisbruik, dan wordt een verzoek daartoe met de grootste welwillendheid bezien. Actieve opsporing door Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland is alleen mogelijk nadat er in Nederland een onderzoek is gestart en het andere land daarvoor toestemming heeft verleend. In voorkomende gevallen zal hiervoor een rechtshulpverzoek worden gedaan. Nederlandse agenten mogen dan alleen onder begeleiding van de lokale autoriteiten optreden en bezitten in die gevallen geen zelfstandige opsporingsbevoegdheden.
Herinnert u zich de antwoord op eerdere vragen uit 2004 over een reisverbod voor veroordeelde pedoseksuelen, waarin werd gesteld dat een reisverbod of een beperking in het uitreizen een extra middel in handen geeft om strafbaar sekstoerisme vanuit Nederland te bestrijden?3
Ja.
Herinnert u ook uw de uitspraak van uw voorganger in het algemeen overleg over kinderporno op 31 maart 2012 dat een een reisverbod voor veroordeelde pedoseksuelen op zijn wensenlijst voor de wetgeving stond?4
Ja.
Waarom duurt het zo lang voordat een de belofte om een dergelijk reisverbod wettelijk te regelen ook eindelijk wordt waargemaakt?
Op 1 april 2012 is nieuwe wetgeving inzake de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling in werking getreden. Deze wetgeving voorziet in de mogelijkheid om bij een strafrechtelijke veroordeling een reisverbod als bijzondere voorwaarde op te nemen. Daarnaast bereid ik het wetsvoorstel »langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking‟ voor. Door de invoering van deze wet zal het mogelijk worden zedendelinquenten langdurig onder toezicht te houden. Met langdurig (en indien noodzakelijk levenslang) toezicht kan terugvalgedrag en dreigende recidive tijdig worden gesignaleerd, zodat met direct ingrijpen nieuwe slachtoffers worden voorkomen. Een onderdeel hiervan is dat door de strafrechter een beperking van de (bewegings)vrijheid, zoals een reisverbod, kan worden opgelegd. Het reisverbod zal als beperking vooral van nut kunnen zijn bij zedendelinquenten die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel of kindersekstoerisme in het buitenland. Ik verwacht dit wetsvoorstel in de eerste helft van 2013 aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Hoeveel in Nederland veroordeelde pedoseksuelen hebben zich de afgelopen vijf jaar in het buitenland gevestigd of kunnen ongestoord op vakantie naar andere landen? Acht u het denkbaar dat dit honderden dan wel tientallen mannen betreft? Zo ja, deelt u dan de mening dat het onbegrijpelijk is dat hierdoor kinderen elders grote risico’s tot misbruik lopen? Zo nee, waarom acht u dit ondenkbaar?
Er wordt niet bijgehouden hoeveel in Nederland veroordeelde pedoseksuelen zich de afgelopen vijf jaar in het buitenland hebben gevestigd dan wel in staat waren op vakantie te gaan naar het buitenland.
Zedendelicten zijn zeer ingrijpend en traumatisch voor slachtoffers en hun naaste omgeving. Ik pak kindersekstoerisme dan ook aan om het risico dat kinderen in het buitenland slachtoffer worden van seksueel misbruik door Nederlanders te verkleinen. Met dat doel is en wordt ook gewerkt aan de in mijn antwoord op vraag 6 genoemde reisverboden. Verder wordt de aanpak van kindersekstoerisme in 2013 verder geïntensiveerd. Er zal een criminaliteitsbeeldanalyse en een barrièremodel worden gemaakt.
De nieuwe visserijovereenkomst die de Europese Commissie namens de Europese Unie op 26 juli jl. heeft gesloten met Mauritanië |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe visserijovereenkomst die de Europese Commissie namens de Europese Unie op 26 juli jl. heeft gesloten met Mauritanië?
Ja.
Deelt u de mening van de Europese Commissie, die in het begeleidend persbericht spreekt van een akkoord dat duurzaam en ethisch is met een goede prijs-kwaliteit verhouding? Zo ja, kunt u dat toelichten aan de hand van de belangrijkste bepalingen van het akkoord? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in het algemeen overleg van 14 maart 2012 was mijn inzet gericht een duurzaam beheer van de visserijbestanden, de versterking van de lokale economie en de ontwikkeling van de lokale visserijsector, en het waarborgen dat het akkoord kan worden opgezegd in geval van schendingen van de mensenrechten. Het protocol moet zowel duurzaam zijn als waarde voor geld bieden. De pelagische sector heeft aangegeven graag visserijmogelijkheden te willen van 300 000 ton. Uit de beschikbare wetenschappelijke adviezen kwam naar voren dat dit alleen op een duurzame wijze mogelijk zou zijn als Mauritanië bereid zou zijn het beheer te verbeteren en de vangsten van derde landen te beperken. Ook is het noodzakelijk om de visserijdruk op sardinella te verminderen.
Het gesloten akkoord is een duidelijk compromis. Ik constateer dat met de overeenkomst op het gebied van duurzaamheid een aantal stappen vooruit is gezet. Zo is vastgelegd dat Mauritanië het surplus bepaalt in overeenstemming met artikel 62 van het verdrag van de Verenigde Naties in zake het Recht van de Zee. Het gemeenschappelijk wetenschappelijk comité van Mauritanië en de Europese Unie heeft daarbij een belangrijke adviserende rol. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoord op vraag 6. Het protocol kan daarmee een belangrijke stap zijn op weg naar de verduurzaming van de visserij in de regio. Hiervoor is het nodig dat ook op regionaal niveau goede afspraken worden gemaakt.
Teleurstellend is dat de Europese Commissie een aantal concessies heeft moeten doen op het gebied van de technische voorwaarden. Met name de eis dat de vaartuigen voortaan verder uit de kust moeten blijven stuit op bezwaren van de sector. Daar staat tegenover dat de nieuwe technische voorwaarden voor alle vaartuigen gelden. Mauritanië heeft dit reeds verankerd in de nationale wetgeving. Bovendien is vastgelegd dat de EU-vaartuigen recht hebben op een prioritair deel van het surplus.
De uitbreiding van de kustzone was een harde wens van Mauritanië. Deze maatregel vermindert onder meer de visserijdruk op sardinella. Echter het is naar de mening van Nederland, en ook van een beperkt aantal andere lidstaten, niet noodzakelijk om pelagische vaartuigen hiervoor het hele jaar 20 mijl uit de kust te houden. Immers sardinella is maar een aantal maanden per jaar in Mauritaanse wateren. Nederland heeft zich samen met andere lidstaten ingezet voor een minder vergaande uitbreiding van de kustzone (15 mijl), maar Mauritanië wilde op dit punt niet bewegen. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hebben hun zorgen uitgesproken over de combinatie van de technische voorwaarden en de kosten van het protocol. Echter wel een meerderheid van de lidstaten heeft de Europese Commissie gesteund om dit compromis te bereiken.
Ik wil de komende periode benutten om, na overleg met alle partijen en andere lidstaten een oordeel te vellen over het protocol.
Wat is uw oordeel over het feit dat zowel de Europese Unie als de sector meer moeten betalen voor deze visserijovereenkomst ten opzichte van de vorige en dat daardoor – voordat er ook maar een vis gevangen is – de concurrentiepositie van de Europese vissers ernstig verslechtert?
De EU heeft voor het vorige protocol het eerste jaar € 86 miljoen betaald. Dit bedrag is geleidelijk afgebouwd tot € 70 miljoen in het vierde en laatste jaar. Volgens de nieuwe afspraken betaalt de EU jaarlijks € 67 miljoen voor toegang tot de wateren van Mauritanië en € 3 miljoen voor ondersteuning van duurzaam visserijbeleid.
De EU betaalt dus gemiddeld per jaar minder dan in de vorige periode. De bedragen zijn bovendien niet zonder meer te vergelijken, want de vangstmogelijkheden zijn veranderd. In het oude protocol waren de vangstmogelijkheden voor pelagische vis 250 000 ton. In het nieuwe protocol is dit 300 000 ton. In het nieuwe protocol zijn daarentegen geen inktvissen meer opgenomen.
De sector gaat inderdaad meer betalen voor de toegang tot de wateren. Dit is in lijn met de in maart aangenomen Raadsconclusies Extern Beleid. Ook de wijze van betaling is veranderd. In het verleden betaalde de sector voorafgaand aan de visserij, naar omvang van het vaartuig. Nu moet de sector achteraf € 123 per ton gevangen vis afrekenen. Vaartuigen uit derde landen moeten volgens de informatie van de Commissie per 1 september € 329 per ton gevangen vis afrekenen en moeten verder aan dezelfde technische voorwaarden voldoen als de vloot van de EU. De concurrentiepositie van de EU-vaartuigen is daarom mijns inziens verbeterd. Te meer omdat is vastgelegd dat EU-vaartuigen bij de verdeling van het beschikbare surplus een prioritair deel krijgen.
Kunt u instemmen met een visserijovereenkomst waar € 70 miljoen voor is betaald, maar waarvan de Europese sector al heeft aangegeven er geen gebruik van te kunnen maken omdat deze vanuit bedrijfsmatig oogpunt zeer onrendabel is? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Allereerst wil ik opmerken dat de EU pas betaalt nadat het protocol in voorlopige werking is getreden. Zoals ik heb aangegeven, heb ik mijn definitieve standpunt nog niet bepaald. Het is duidelijk dat de sector liever een andere uitkomst had gezien en hoopt dat de Landbouw en Visserijraad tegen inwerkingtreding zal stemmen. Op dit moment maken lidstaten hun eigen afweging.
Ik wil de komende periode benutten om nog eens met de sector van gedachten te wisselen, alsmede de standpuntbepaling van andere lidstaten in ogenschouw nemen Tot slot wil ik opmerken dat niemand belang heeft bij onderbenutting van de visserijmogelijkheden. Ook Mauritanië niet. Immers wanneer er geen gevangen vis wordt afgerekend, loopt Mauritanië enkele tientallen miljoenen aan inkomsten mis. Bovendien is op verzoek van de Europese Commissie een bepaling opgenomen dat de overeenkomst kan worden opgezegd, juist om te voorkomen dat de EU betaalt voor een overeenkomst die onvoldoende wordt benut.
Hoe beoordeelt u een dergelijk akkoord mede bezien in het licht van eerdere kritische rapporten opgesteld door de Europese Rekenkamer over de kosten van de visserijakkoorden in vergelijking met de benutting ervan?
De visserijmogelijkheden voor pelagische vis in Mauritanië zijn de afgelopen jaren volledig benut. De pelagische sector heeft voor de nieuwe periode gevraagd om 300 000 ton vis en gaf daarbij nadrukkelijk aan dat de EU-vloot voorrang zou moeten krijgen op de vloot van derde landen. Gebruik in het verleden geeft echter geen garanties voor de toekomst, zo heeft de ervaring geleerd. In het nieuwe akkoord heeft de Europese Commissie de mogelijkheid het protocol op te zeggen bij onvoldoende benutting er van. Dit lijkt mij mede gezien de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer verstandig.
Kunt u aangeven hoe u het akkoord beoordeelt op het gebied van duurzame visserij? Met welke bepalingen stimuleert de Europese Commissie de Mauritaanse overheid om te komen tot een effectief visserijbeheersysteem voor geheel Noordwest Afrika (CECAF gebied)?
Wat betreft duurzaamheid is in het nieuwe protocol een aantal stappen vooruit gezet. In het protocol is duidelijker dan in het verleden vastgelegd hoe beide partijen gaan samenwerken op het gebied van duurzame visserij. Zo staan in het protocol de belangrijkste elementen van het mandaat van het gezamenlijke wetenschappelijke comité. Het comité moet rapporteren over de toestand van alle vissoorten in het protocol. Ook moet het de vangsten van alle in Mauritanië aanwezige vloten bepalen, dus van zowel de lokale vloot, als ook de EU-vloten en die van derde landen. Op basis hiervan doet het comité aanbevelingen over aanpassing van de vangsthoeveelheden en andere beheermaatregelen. Daarbij kunnen indien gewenst ook waarnemers van derde partijen, zoals de regionale beheerorganisatie worden uitgenodigd.
Het beschikbare surplus moet worden bepaald conform artikel 62 van het VN-verdrag inzake het recht van de zee. Dat betekent dat Mauritanië bij het bepalen van het surplus het oordeel en de adviezen van de regionale beheersorganisaties moet meewegen. Ook kunnen waarnemers van regionale beheerorganisaties een stem krijgen in het wetenschappelijk comité.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de totstandkoming van duurzame visserij wanneer Europese visserij voor de kust van Mauritanië onmogelijk is? Wat betekent bijvoorbeeld het wegvallen van de datavoorziening voor het opzetten van regionale visserijbeheersystemen?
Vaartuigen uit derde landen moeten aan dezelfde technische voorwaarden voldoen als de EU-vloot. Bovendien moeten deze vaartuigen meer betalen voor de toegang dan ze nu doen. Van een scenario waarin alleen de EU-vaartuigen worden verdrongen lijkt me dan ook geen sprake. Het is evident dat het definitief wegvallen van de data van de Europese vaartuigen een stap terug zou betekenen in de totstandkoming van een duurzaam visserijbeheer in de wateren van Mauritanië.
Wat betekent het volgens u voor de toekomst van duurzame visserij in de Mauritaanse wateren als bijvoorbeeld Chinese en Russische vissers de positie van de Europese vloot overnemen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid het huidige akkoord te verwerpen en – samen met uw Europese collega’s – een nieuw mandaat op te stellen op basis waarvan de Commissie opnieuw met Mauritanië in gesprek treedt om zo niet alleen een duurzaam visserijbeheer, maar ook een eerlijke concurrentiepositie van de Europese vissersvloot te garanderen?
Bent u bereid om ter voorbereiding hierop in contact te treden met Nederlandse reders die actief zijn voor de kust van Mauritanië?
Bent u bereid om deze vragen ruim voor 13 september – de inbrengdatum voor het schriftelijk overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad – te beantwoorden?
De derivatenpositie en de risicobeheersing van pensioenfondsen en andere instellingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «tegenpartij risico van pensioenfondsen beperkt»? 1 waarin gesteld wordt dat op dit moment het tegenpartij risico voor de derivatenposities van pensioenfondsen beperkt is, maar «een verdere neerwaartse bijstelling van de kredietwaardigheid van (zaken)banken is in de huidige precaire financieel-economische omstandigheden zeker niet uit te sluiten. Waakzaamheid vanuit zowel de sector zelf als DNB blijft daarom geboden ten aanzien van de blootstelling aan tegenpartijrisico’s.»?
Ja.
Acht u het risico bij de pensioenfondsen voldoende beheerst op dit moment, inclusief de voorraad onderpand die zij voorradig hebben?
Ja. Uit het DNB-onderzoek waarop het DNB-artikel «Tegenpartij risico van pensioenfondsen beperkt» is gebaseerd, blijkt dat de onderzochte fondsen derivatenposities hebben uitstaan bij 57 verschillende tegenpartijen, waarbij 93% van de fondsen 6 of meer verschillende tegenpartijen heeft. Voorts blijkt dat de totale waarde van de uitstaande derivaten van pensioenfondsen voor 102% door onderpand wordt gedekt.
De marktwaarde van de renteswaps van pensioenfondsen bedraagt volgens DNB ongeveer € 55 miljard, heeft u enig inzicht welke marktpartijen een tegenovergestelde positie ingenomen hebben en dus op een negatieve waarde van hetzelfde bedrag?
Het beeld dat in het antwoord op vraag 2 is geschetst voor het totaal van de derivatenposities van pensioenfondsen geldt ook voor de posities in renteswaps.
Heeft u er kennis van genomen dat brokers en adviseurs trots melden dat zij «brokerage» leveren voor vele lokale en provinciale overheden en een groot aantal zorginstellingen (zie bijvoorbeeld www.dhv.nl)?
Ja.
Heeft u inzicht in de derivatenposities van publieke en semi-publieke instellingen, zoals woningbouwcoöperaties, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en decentrale overheden en of hun beleid adequaat is?
Het inzicht in derivatenposities van verschillende instellingen is niet op één plaats beschikbaar.
Voor de verschillende instellingen gelden verschillende wetten en regelingen:
Momenteel zijn de ministeries van Financiën, OCW, VWS, SZW en BZK gezamenlijk aan het bekijken of het noodzakelijk is om de wet- en regelgeving en het daarbij behorende toezicht aan te scherpen.
Weet u of er instellingen of groepen instellingen in de publieke en semi-publieke sfeer zijn die onverantwoorde risico’s genomen hebben en daardoor in de problemen gekomen zijn of kunnen komen?
Er zijn aanwijzingen dat er in het verleden instellingen zijn geweest die in de problemen zijn gekomen door derivatentransacties. Een bekend voorbeeld daarvan is woningcorporatie Vestia.
Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 5 wordt momenteel binnen het Ministerie van OCW een onderzoek uitgevoerd dat in kaart moet brengen of er instellingen in het MBO en in het HO zijn die door het gebruik van derivaten grote financiële risico’s lopen. De resultaten daarvan worden half oktober naar buiten gebracht.
De kans dat woningcorporaties nog onverantwoorde risico’s lopen als gevolg van derivaten lijkt klein, nu de nieuwe strengere regeling per 1 oktober 2012 van kracht wordt. Hierdoor wordt de handelingsvrijheid van woningcorporaties aanzienlijk ingeperkt.
Voor de aangesloten zorginstellingen bij het Wfz is deze kans eveneens klein, aangezien het Waarborgfonds strenge eisen stelt. Met betrekking tot de overige zorginstellingen is niets bekend.
Bent u bereid de totale derivatenpositie in deze sectoren, per sector en per instelling, aan de Kamer te doen toekomen?
Momenteel beschikken de ministeries niet over overzichten van derivatenposities per instelling. Het is daarom onmogelijk om hier overzichten van aan de Kamer te doen toekomen.
Het nog steeds vanuit publieke middelen financieren van megastallen in het buitenland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Nederlands geld, Vreemd vlees»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog steeds geld van de Nederlandse belastingbetaler direct of indirect wordt gebruikt voor de financiering van megastallen in het buitenland? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de motie Ouwehand, waaruit volgt dat Nederland op geen enkele wijze meer mag bijdragen aan de financiering van megastallen in het buitenland?2
Het Nederlandse bedrijfsleven is zeer actief in het buitenland en speelt daarmee een belangrijke rol in de Nederlandse economie. Nederland ondersteunt Nederlandse bedrijven die exporteren en/of investeren op buitenlandse markten. Zo financieren (leningen) of verzekeren we vanuit de Nederlandse overheid ook Nederlandse bedrijven die hoogtechnologische producten en diensten leveren voor veehouderijsystemen in Oost Europa, maar ook in landen als Oekraïne, China en Vietnam. In het huidige Nederlandse beleid wordt per project een milieu en sociale beoordeling op maat uitgevoerd. Daarbij zijn de IFC performance standards leidend. Indien uit de beoordeling blijkt dat er onaanvaardbare milieu en/of sociale risico’s optreden zal geen steun worden gegeven. In een aantal gevallen gaat het om grote- of megastallen. De Nederlandse overheid voert generiek beleid ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven die exporteren naar het buitenland en/of investeren op buitenlandse markten.
Nederland staat voor duurzame landbouw en veehouderij: maatschappelijk verantwoord met betrekking tot aspecten van dierenwelzijn, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, volksgezondheid, landschap en milieu.
De overheid respecteert, voor alle vormen van ondersteuning en exportkredieten, daarbij de internationaal geldende normen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, zoals vastgelegd in de IFC performance standards. Dierenwelzijn is onderdeel van deze normen. Het bedrijfsleven wordt daarbij actief gestimuleerd zich te houden aan de OECD-Guidelines. Ik verwijs daarbij naar de aangehouden motie van lid Van Ojik (33 400-V, nr. 46) ingediend bij het wetgevingsoverleg over de onderdelen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2013. Ik zal in overleg met mijn collega’s van Economische Zaken de relatie stalomvang en dierenwelzijn bespreken en zal de Tweede Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren.
Kunt u aangeven op welke wijze deze motie is uitgevoerd en op welke wijze u garandeert dat geen publieke middelen worden ingezet voor de ondersteuning van de bouw van megastallen in het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat exportkredietverzekeringen, welke namens en voor rekening van de Nederlandse staat worden verstrekt, een vorm van financiering zijn en dat het afgeven van deze verzekeringen aan megastallen in het buitenland dus tegen de wil van de Kamer ingaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het heeft kunnen gebeuren dat er, na het aannemen van de motie, exportkredietverzekeringen zijn verstrekt aan het bedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) in de Oekraïne, waar 17,8 miljoen kippen gehouden worden?
De exportkredietverzekeringfaciliteit stimuleert de export van Nederlandse goederen en diensten naar het buitenland. Exporteurs en banken kunnen een verzekering voor transacties aanvragen om zich te beschermen tegen het risico dat de buitenlandse debiteur niet betaalt. De verzekerde betaalt voor het dekken van deze risico’s een premie. De EKV faciliteit is in zijn geheel kostendekkend. Verzekeringen bieden we alleen aan wanneer de markt risico’s niet dekt. De buitenlandse debiteur, zoals Myronivsky Hliboproduct (MHP), treedt niet op als verzekerde partij. In het geval van Myronivsky is een verzekering afgegeven aan Nederlandse exporteurs, die hoogwaardige producten hebben geleverd voor het veehouderijsysteem van Myronivsky in Oekraïne. Op Myronivsky is in totaal EUR 174 miljoen aan polissen afgegeven (afgelopen 10 jaar). Hiervan heeft ongeveer EUR 80 miljoen betrekking op het Vinnytsa project (afgelopen 2 jaar). Bij de beoordeling van projecten wordt gekeken naar dierenwelzijn.
Kunt u aangeven welk Nederlands belang gediend is met het geven van een exportkrediet aan een megastal in de Oekraïne? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord?
Het afgeven van verzekeringen aan Nederlandse exporteurs, die producten leveren aan Myronivsky, ondersteunt de ontwikkeling van een hoogwaardige, veelbelovende tak van onze agro-export. Het gaat hier specifiek om het afgeven van een exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven voor de levering van stalinrichting voor pluimvee moederdieren alsmede supervisie op de montage. In het algemeen stimuleren exportkredietverzekeringen de Nederlandse export en werkgelegenheid.
Westerse en ook niet westerse landen hebben veelal vergelijkbare faciliteiten, waarbij niet marktbare risico’s voor rekening en risico van de betreffende Staat worden verzekerd.
Wordt er bij de beoordeling van steun voor transacties van Atradius DSB, de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en/of de International Finance Corporation (IFC) gekeken naar mogelijke effecten op dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe de beoordeling op dierenwelzijn in de praktijk van elk van deze instellingen plaatsvindt, en welke standaarden daarbij worden gehanteerd?
Bij de milieu en sociale beoordeling die Atradius DSB uitvoert wordt ook gekeken naar de mogelijke effecten op dierenwelzijn. Projecten worden beoordeeld ten opzichte van lokale wet- en regelgeving en internationale kaders. De internationale richtlijnen, die op exportkredietverzekeraars binnen de OESO van toepassing zijn, verwijzen niet expliciet naar dierenwelzijn. Voor het toetsen van de presentaties van Myronivsky op het gebied van dierenwelzijn zijn de richtlijnen van de IFC gehanteerd en is er aanvullend aan de Europese wet- en regelgeving getoetst.
IFC kijkt bij inspecties ook altijd naar dierenwelzijn. Dit gebeurt zowel door een zogenaamde Environmental en Social expert als door een engineer. IFC hanteert hierbij als standaard de IFC Good Practice Note: Animal welfare in Livestock Operations3. Deze standaard is ontwikkeld in overleg met Compassion In World Farming, en houdt rekening met de richtlijnen van de World Organisation for Animal Health.
Het aantal projecten bij de EBRD in de veehouderij- en pluimvee sector is tot nu toe zeer beperkt geweest. De zogenaamde Environmental and Social Impact Assessments van de EBRD worden door externen uitgevoerd en richten zich, ook in deze sectoren, op EU-standaarden. E.e.a. is voor deze sectoren nader uitgewerkt in guidance notes.
Kunt u aangeven waarom exportkredietverzekeringen voor exporttransacties aan Myronivsky Hliboproduct niet in alle gevallen een categorie A (sprake van potentieel grote nadelige milieu en sociale gevolgen) classificatie hebben ontvangen? Kunt u aangeven waarom de leningen van EBRD en IFC aan MHP zulke uiteenlopende classificaties hebben ontvangen?
Grootschalige pluimveehouderijen zoals de boerderijen van Myronivsky worden bij de milieu en sociale beoordeling in het kader van een exportkredietverzekering als A gecategoriseerd. De transacties van Myronivsky die met respectievelijk een B en C gecategoriseerd zijn betroffen echter geen pluimveeboerderijen.
IFC, dat onderdeel is van de Wereldbankgroep, heeft de lening aan Myronovsky op basis van haar Environmental en Social Review Procedures geclassificeerd als een categorie B project, omdat het naar hun inschatting slechts beperkt milieu en sociale gevolgen heeft. IFC concludeert ook dat MHP juist goed scoort op dierenwelzijn.
EBRD heeft nauw samengewerkt met IFC m.b.t. dit bedrijf en het project ook geclassificeerd als B.
Deelt u de mening dat nieuwbouw of uitbreiding van veehouderijen altijd in categorie A zouden moeten vallen, vanwege de vele nadelige gevolgen die zo’n bedrijf heeft voor omwonenden, het milieu, de natuur en het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Grootschalige nieuwbouw of uitbreidingen van bestaande pluimveehouderijen zullen, zoals nu ook al gebeurt, als een A categorie beschouwd worden in de milieu en sociale beoordeling van Atradius DSB.
Waarom krijgt een groot bedrijf als Myronivsky Hliboproduct in de Oekraïne, waar 17,8 miljoen kippen gehouden worden, vanuit Nederland een financiële ondersteuning via het Nederlandse export krediet agentschap Atradius DSB? Welke Nederlandse bedrijven zijn bij het project betrokken? Hoe beoordeelt u dit?
De exportkredietverzekering, die verstrekt wordt aan banken en exporteurs, maakt de export naar het buitenland mogelijk. Nederlandse bedrijven hebben een uitstekende marktpositie in de agrarische sector, ook buiten Nederland. In het verleden hebben meerdere Nederlandse exporteurs een exportkredietverzekering afgesloten voor een levering aan Myronivsky. Atradius DSB publiceert een lijst met afgegeven polissen op haar website. Zoals op die website aangegeven gaat het hier ondermeer om het afgeven van een exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven voor de levering van stalinrichting voor pluimvee moederdieren alsmede supervisie op de montage.
Beoordeelt Nederland bij het verstrekken van exportkredietverzekeringen voor transacties ten behoeve van dezelfde debiteur het marktaandeel van zo’n bedrijf, en zo ja, worden daarbij bepaalde grenzen in acht genomen? Hoe rijmt u het steunen van zo’n naar monopolisme neigend bedrijf als MHP met het bevorderen van marktwerking?
Alle transacties waarvoor een kredietverzekering wordt verstrekt worden uitgebreid geanalyseerd en beoordeeld. Daarbij wordt ook de marktpositie van de afnemer meegewogen. MHP heeft een goede marktpositie in Oekraïne, maar is geen monopolist. Daar komt bij dat een groot deel van de nieuwe productie voor de export bedoeld is, dus voor markten waar MHP momenteel geen marktaandeel heeft.
Kunt u bevestigen dat de verplichte Milieueffectrapportage (MER) voor Myronivsky Hliboproduct niet correct is uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, mede in het licht van de exportkredietverzekeringen die Nederland heeft afgegeven voor deze kippenfabriek? Zo nee, hoe verklaart u dan de conclusies in het onderzoek «Nederlands geld, Vreemd vlees», waaruit blijkt dat er onder andere geen informatie over de milieueffecten van de bouw is gegeven, er geen beoordeling van de cumulatieve effecten van alle faciliteiten is gemaakt, de effecten op flora, fauna en het grondwater niet goed zijn ingeschat en er geen analyse gedaan is naar dierenwelzijn, uitstoot van broeikasgassen, afvalbeheer en gezondheidseffecten?
Er zijn meerdere milieueffectrapportages uitgevoerd voor diverse activiteiten van Myronivksy binnen het Vinnytsa project. Deze rapportages zijn door een bevoegde partij uitgevoerd en door het bevoegd gezag goedgekeurd. Het klopt dat de kwaliteit van de rapportages op punten afweek van de standaard die wij verwachten. Om alle milieu en sociale effecten gedegen te kunnen beoordelen, hebben wij de debiteur om aanvullende informatie verzocht. Daarnaast hebben wij gebruik gemaakt van vergunninginformatie en informatie van een consultant van IFC die de milieu en sociale effecten beoordeeld.
Hoe worden de effecten van cumulatieve steun door verschillende publieke instellingen aan één bedrijf beoordeelt bij het afgeven van exportkredietverzekeringen?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, verstrekt de Nederlandse Staat via de EKV geen financiële steun aan buitenlandse bedrijven zoals Myronivsky. Om het risico dat een buitenlandse debiteur niet kan betalen inzichtelijk te krijgen, wordt de kredietwaardigheid van de afnemer zorgvuldig beoordeeld. In deze analyse wordt rekening gehouden met de wijze waarop deze is gefinancierd, inclusief het al of niet aanwezig zijn van financiering door multi- of bilaterale instellingen.
Kunt u bevestigen dat Atradius DSB niet beschikt over een uitsluitingslijst van activiteiten waaraan Nederland op geen enkele manier bij wil dragen? Zo nee, welke criteria hanteert Atradius DSB dan? Zo ja, wat is hiervoor de reden en vindt u het aanvaardbaar dat met Nederlands belastinggeld zo allerlei activiteiten kunnen worden gefinancierd, zoals de bijvoorbeeld ook productie van wapens?
De Nederlandse Staat verstrekt aan Atradius Dutch State Business geen uitsluitingslijst met activiteiten voor de verzekeringen. Er is een procedure voor de milieu en sociale beoordeling waaraan de exporttransacties worden onderworpen. Toetsing vindt plaats aan internationaal overeengekomen normen en standaarden, waaronder de IFC performance standards. Als sprake is van onaanvaardbare milieu en sociale risico’s zal geen verzekeringspolis worden afgegeven. Op wapens is het exportcontrole instrumentarium van toepassing. Voor de uitvoer van militaire goederen is steeds een uitvoervergunning vereist. Of een vergunning verstrekt kan worden, hangt af van de uitkomst van de toetsing van een aanvraag aan de acht in Europees verband overeengekomen criteria, zoals opgenomen in het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB. Daarenboven zijn er op het terrein van wapens enkele bijzondere internationale verdragen, waarbij Nederland partij is (anti- personeelmijnen, clustermunitie). Vanzelfsprekend verzekert de Nederlandse Staat geen goederen of diensten die strijdig zijn met door Nederland geratificeerde internationale verdragen.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn een uitgebreide uitsluitingslijst te eisen van Atradius DSB, waarbij in ieder geval ook elke nieuwbouw of uitbreiding van veehouderijen van meer dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid) pertinent wordt uitgesloten van het verkrijgen van exportkredietverzekeringen? Zo nee, waarom niet? Op welke manier gaat u dan voor een correcte uitvoering van de motie Ouwehand zorgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat ook de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en de International Finance Corporation (IFC) geen megastallen meer financieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze? Bent u bereid de Kamer te informeren over uw inspanningen en de resultaten daarvan?
Zoals toegelicht in vraag 6, geldt voor de EBRD en IFC dat voor elk project een milieu en sociale beoordeling op maat wordt uitgevoerd. Waar relevant, vormt dierenwelzijn hier een onderdeel van. Ik zal met mijn collega van Financiën erop toe zien dat dit staande beleid gecontinueerd wordt.
Het beperkte aantal aan re-integratietrajecten voor 45-plussers |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) getiteld «Merendeel re-integratie voor mensen jonger dan 45 jaar»?1
Het is een interessant artikel.
Het UWV en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het re-integratiebeleid; door hen wordt besloten welk instrument voor wie wordt ingezet.
Wat is er bekend van de (netto-)effectiviteit van re-integratie gedifferentieerd naar verschillende leeftijdsgroepen? Met andere woorden, werkt re-integratie beter bij jongeren of bij ouderen?
De effectiviteit is afhankelijk van veel factoren. Recent heb ik uw Kamer een brief doen toekomen met feiten en inzichten op dit vlak2. In de literatuur worden geen verschillen gevonden wat betreft de netto effectiviteit van re-integratie gedifferentieerd naar leeftijd (zie de overzichtsstudie van Card, Kluve en Weber, «Active labour market policy evaluations: A meta-analysis», The Economic Journal, 2010, pp. 452–477).
Zijn er ook cijfers bekend over de inzet van re-integratie naar leeftijdscategorieën voor de Wajong en de WW? Zo ja, kunt u deze cijfers duiden?
Vanaf 2012 worden door het UWV geen re-integratietrajecten meer ingezet voor mensen in de WW. Het UWV biedt WW-gerechtigden wel ondersteuning bij het vinden van werk. De nadruk daarbij ligt op digitale dienstverlening. Voor een deel van de WW-werkzoekenden is ook intensieve face-to-face dienstverlening beschikbaar.
Ten aanzien van de Wajong blijkt uit de eerste Wajongmonitor3 dat de inzet van re-integratietrajecten bij de jongere leeftijdsgroepen is geconcentreerd. Bij oudere Wajongers (vanaf 35 jaar) wordt relatief weinig een traject ingezet (circa 10%).
Met de introductie van de nieuwe Wajong in 2010 is de Wajong werkregeling tot stand gekomen. Hierbij ligt de focus op het ondersteunen van, investeren in en ontwikkelen van Wajongers, met name in de periode tot 27 jaar. In de nieuwe Wajong staat de oriëntatie op werk en arbeidsondersteuning centraal,daar waar de oude Wajong vooral een uitkeringsregeling is.
Is het waar dat slechts 9 procent van de 55-plussers die actief op zoek is naar werk, ook daadwerkelijk een baan vindt?2 Bevestigt dit cijfer volgens u dat de arbeidsmarkt voor ouderen slecht functioneert?
Het is juist dat de arbeidsmarktpositie van ouderen aandacht vraagt. Om de arbeidsdeelname van ouderen te bevorderen zijn door het kabinet maatregelen voorgesteld, zoals het beleid inzake duurzame inzetbaarheid, de invoering van een mobiliteitsbonus ouderen en de hoofdlijnennotitie aanpassing ontslagrecht en WW.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om re-integratie gericht in te zetten voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt? Is het in dat kader niet logisch als daar veel 45-plussers tussen zitten, omdat juist zij grote moeite hebben bij het vinden van een baan? Hoe beoordeelt u in dat licht het feit dat 45-plussers in de praktijk juist relatief weinig re-integratietrajecten krijgen?
Onderzoekt toont dat het het meest effectief is om re-integratie gericht in te zetten voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Re-integratie is daarbij niet de enige manier om de arbeidsdeelname te bevorderen. Zoals eerder opgemerkt zijn bijvoorbeeld ook het beleid gericht op duurzame inzetbaarheid en een betere werking van de arbeidsmarkt van belang, ook voor 45-plussers. Het aantal trajecten voor bijstandsontvangers geeft niet het volledige beeld, omdat voor de oudste leeftijdsgroepen ook andere instrumenten zijn ingezet.
Is het waar dat veel langdurig werkloze 50-plussers niet met de meest moderne middelen naar een baan zoeken?3 Denkt u ook dat zij hierdoor veel vacatures missen? In hoeverre kan re-integratie dit knelpunt verminderen?
Het gaat niet zozeer om het al of niet gebruiken van moderne middelen, maar om het benutten van de goede middelen. Werkgevers maken bij voorbeeld veel gebruik van de kanalen van uitzendbedrijven. Uit een recent Astri onderzoek komt naar voren dat de zoekkanalen van veel uitkeringsontvangers niet overeenstemmen met de wijze waarop werkgevers hun vacatures kenbaar maken. Hierdoor missen uitkeringsontvangers vacatures. In mijn brief van 16 augustus 2012 aan uw Kamer, ben ik hierop uitvoerig ingegaan.6
De weigering van Rijkswaterstaat folders van stichting de Batavier ter inzage te leggen |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u en de aannemer, die de A4 door Midden Delfland gaat aanleggen, binnenkort een bezoekerscentrum openen?
Ja. Rijkswaterstaat (RWS) opent binnenkort een informatiecentrum voor de aanleg van de A4 Delft – Schiedam (A4DS).
Deelt u de mening dat in een dergelijk openbaar informatiecentrum, dat (mede) met publiek geld bekostigd wordt, ook ruimte zou moeten zijn voor informatie van burgerinitiatieven die deze aanleg op een positief kritische wijze volgen? Zo nee, waarom niet?
RWS heeft de plicht -net als elke andere overheidsinstantie- om informatie van de overheid actief en feitelijk over te brengen. Het moet voor de burger duidelijk zijn dat de aangeboden informatie van de overheid komt. Door informatie van andere partijen ook bij een overheidscentrum onder te brengen, kan er verwarring ontstaan over het afzenderschap. Daarom wordt daarvoor niet gekozen. Bij informatiebijeenkomsten die plaatsvinden in het informatiecentrum staat het andere partijen uiteraard vrij hun informatiemateriaal ter plekke uit te delen aan de bezoekers, zodat helder is dat deze informatie van een andere afzender afkomstig is.
Kunt u aangeven waarom foldermateriaal van het burgerinitiatief stichting Batavier (Bewaking Afspraken Tracébesluit/Bestuursovereenkomst A4 Delft-Schiedam) in dat informatiecentrum geweigerd is, terwijl deze stichting zich slechts richt op de bewaking van de gemaakte afspraken over de inpassing en de natuurcompensatie van dit project?
Zie antwoord bij vraag 2. RWS heeft regulier overleg met de Batavier. De Batavier kan zo monitoren of de gemaakte afspraken in het kader van IODS en het Tracébesluit A4 Delft – Schiedam nagekomen worden.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich met het door u omarmde advies van de commissie Elverding om bij grote infrastructurele projecten juist tot een open planproces te komen en burgers daarbij maximaal te laten participeren om draagvlak te verwerven en te houden?1
Het advies van de commissie Elverding is gevolgd. De inpassing van de A4 Delft – Schiedam is tot stand gekomen na intensief overleg tussen I&M, bestuurlijke IODS-partners en burgers. De wijze van inpassing is vervolgens vastgelegd in een bestuurlijke overeenkomst IODS en in het Tracébesluit. De gemaakte afspraken worden nageleefd. De afspraken worden ook bewaakt in klankbordgroepen waarbij ieder kwartaal betrokkenen uit de omgeving van de A4DS, de aannemerscombinatie A4All en RWS overleggen over de voortgang van het project, beperking van hinder en naleving van de afspraken.
Ketentransparantie, kinderarbeid en uitbuiting in de kledingindustrie |
|
Bruno Braakhuis (GL), Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat u binnenkort een gesprek met de kledingbranche heeft over de uitvoering van de motie Braakhuis c.s. over volledige ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid in de textielketen?1
Wanneer kan de Kamer een voorstel van de regering verwachten over de uitvoering van deze motie?
Is de regering van plan om naast de kledingbranche, ook relevante maatschappelijke organisaties bij de dialoog over uitvoering van de motie te betrekken?
Bent u van mening dat het onlangs vastgestelde beleidskader met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) voor het OS-bedrijfsleveninstrumentarium een goed uitgangspunt is voor uitvoering van de motie?2 Overweegt u daarbij onder meer de volgende aspecten te betrekken: hernieuwde OESO-richtlijnen als basis, «due diligence» in de hele productieketen met focus op waar de risico’s zitten, onderzoek van meldingen van schendingen door een overheidsorganisatie, periodieke externe evaluatie en rapportage?
Hoe gaat de regering in dit geval invulling geven aan de «duty to protect» en «access to remedy» volgens de door de regering ondersteunde richtlijnen van de Verenigde Naties voor bedrijfsleven en mensenrechten? Is de regering in dit verband bereid de gevraagde inspanning van de kledingbranche op het gebied van ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid te ondersteunen door onder meer: actieve IMVO-diplomatie in kledingexporterende landen waaronder versterkte inzet van ambassades, het zoeken van samenwerking in de EU om de problemen gezamenlijk aan te pakken, het systematisch onafhankelijk laten onderzoeken/monitoren van kinderarbeid en schending van arbeidsrechten in de kledingindustrie, samenwerking met en zo nodig financiering van lokale organisaties die zich inzetten voor het uitbannen van kinderarbeid en het ondersteunen van multi-stakeholder initiatieven, die zich willen committeren aan de uitvoering van de motie? Zo ja, welke van deze middelen of andere middelen wilt u inzetten?
Wanneer is het voor eind 2011 beloofde rapport van de Europese Commissie over kinderarbeid en handelsmaatregelen te verwachten? Heeft de Commissie op basis van de Raadconclusies over kinderarbeid van juni 2010 inmiddels een plan van aanpak ontwikkeld en in uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Kent u de publicaties «Captured by Cotton», «Maid in India» en «Bonded (child) labour in the South Indian Garment Industry – Update of Debate and Action on the Sumangali Scheme»3 van SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen) en de Landelijke India Werkgroep? Deelt u de daarin verwoorde opvatting dat er ondanks enkele beperkte verbeteringen, nog slechts een zeer bescheiden begin is gemaakt met het uitbannen van het Sumangali-systeem, de omvangrijke gedwongen (kinder-)arbeid en verwante schendingen van arbeidsrechten?
Wat zijn de resultaten van het gesprek van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met zijn Indiase collega Singh van Corporate Affairs, als vervolg op de toezegging van laatstgenoemde dat hij bereid is tot samenwerking om bedrijven te ondersteunen bij het uitbannen van het Sumangali-systeem?4
Bent u bereid om bij de uitvoering van de motie met betrekking tot twee casussen, – namelijk het uitbannen van het Sumangali-systeem in India en het aanpakken van kinderarbeid, extreem lage lonen en vakbondrepressie in Bangladesh5 – met spoed aanvullende actie te ondernemen in samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, en daar waar mogelijk lessen uit te trekken voor de uitvoering van de motie in algemene zin?
Oplichters werkzaam in de schuldsanering |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Steeds oplichters werkzaam in de schuldsanering»?1
Wist u dat het aantal malafide bewindvoerders en budgetcoaches zo snel toeneemt? Zo ja, wat heeft u daar tegen ondernomen? Zo nee, zal het wetsvoorstel dat nu in behandeling is een halt toeroepen aan deze ongebreidelde groei van oplichters binnen de schuldsanering? Zo nee, gaat u deze omissie herstellen?
Deelt u de mening van de voorzitter van de brancheorganisatie voor bewindvoerders en inkomensbeheer (BPI) dat door het massale aanbod de consument door de bomen het bos niet meer zien? Zo ja, wat gaat u doen om deze wildgroei definitief te stuiten?
Klopt de bewering dan financiële problemen vaak gepaard gaan met emotionele problemen en dat bewindvoeringsbureaus geen adequate hulp kunnen bieden? Zo ja, hoe kan bereikt worden dat mensen die financiële hulp nodig hebben, ook emotionele steun krijgen om de problemen het hoofd te bieden? Wordt in het wetsvoorstel aandacht besteed aan deze problematiek?
Tegenstrijdige kabinetsuitlatingen |
|
Alexander Pechtold (D66), Frans Timmermans (PvdA), Arjan El Fassed (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van minister Leers over de positie van Nederland in de Europese Unie: «De scherpe toon van Wilders maakte meteen de bedoelingen van Nederland verdacht»?1
De uitspraak van minister Leers in Trouw had betrekking op zijn inzet in de EU, zowel bij de Commissie als andere lidstaten, ten aanzien van het regeringsbeleid op het terrein van migratie.
Wat is uw reactie op de stelling van minister Leers dat «de toon en misschien ook wel de ideeën» van de fractievoorzitter van de Partij voor de Vrijheid «contraproductief» werkten?
Minister Leers deed deze uitspraak in het licht van de opgedane indrukken uit overleggen die hij voerde in Brussel en met zijn collega’s in diverse Europese hoofdsteden.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de volgende uitspraak van minister Rosenthal op 5 april 2012 in de Kamer ten aanzien van het PVV-initiatief «Meldpunt Midden- en Oost-Europeanen»: «Ik zie geen reputatieschade of economische schade»?
De uitspraak van minister Rosenthal in de Kamer verwees naar diverse contacten met ambassadeurs uit Midden- en Oosteuropese lidstaten, ook naar aanleiding van de PVV-website. In die contacten werden de goede banden tussen Nederland en de Midden- en Oost-Europese lidstaten bevestigd; zowel politiek als economisch.
Hoe verhouden de uitspraken van minister Leers zich tot de volgende uitspraken van uzelf op 9 februari 2012 tijdens het debat over de Staat van de Europese Unie: «Op het terrein van Europa kan er ook geen misverstand zijn bij andere Europese lidstaten. Dit is een minderheidskabinet, met 52 zetels. Wij hebben geen 76 zetels, want op het terrein van Europa werken wij niet samen met de PVV»? Deelt u de mening dat de uitspraken van minister Leers en uzelf niet allebei tegelijkertijd correct kunnen zijn?
De minister-president heeft met deze uitspraak willen aangeven dat het kabinet voor vrijwel alle Europese en internationale dossiers voor een meerderheid in de Tweede Kamer afhankelijk is van andere partijen dan de PVV. Het migratiedossier vormt hierop een uitzondering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het kabinet tegenstrijdige uitspraken doet over de invloed van de Partij voor de Vrijheid op het kabinetsbeleid in de Europese Unie?
Ja, maar van tegenstrijdigheid is geen sprake.
De slachtoffer-dadergesprekken |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie waarin de regering is verzocht de slachtoffer-dadergesprekken nadrukkelijker onder de aandacht te brengen in het gevangeniswezen en bij de reclasseringsorganisaties, zodat het aantal slachtoffer-dadergesprekken kan worden verhoogd?1 Bent u tevreden over het huidige aantal slachtoffer-dadergesprekken?
Ja. Slachtoffer in Beeld (SiB) is de organisatie die in Nederland sinds 2007 de slachtoffer-dader gesprekken uitvoert. Het aantal zaken laat een stijging zien: van 366 zaken in 2007, naar 1075 in 2010 tot 1211 afgesloten zaken in 2011. Ik zie dat als een positieve ontwikkeling.
Bent u er van op de hoogte dat er grote tevredenheid bestaat onder slachtoffers die hebben deelgenomen aan een gesprek met de dader onder professionele begeleiding, omdat dit direct effect heeft op de verwerking van het strafbaar feit bij het slachtoffer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek van Slachtoffer in Beeld2 blijkt dat deelnemers aan een slachtoffer-dader gesprek deelname hieraan als waardevol ervaren. Een slachtoffer-dader gesprek kan voor het slachtoffer zorgen voor een afname in angst- en woedegevoelens, het vergroten van de erkenning en verwerking van de gebeurtenis. Daarbij kan een gesprek het veiligheidsgevoel van het slachtoffer vergroten. Bij het aanbieden van een slachtoffer-dader gesprek moet altijd rekening worden gehouden met de belangen van het slachtoffer. Vrijwilligheid van deelname van het slachtoffer vind ik dan ook de belangrijkste voorwaarde bij een slachtoffer-dader gesprek.
Bent u tevreden over de wijze waarop en het aantal maal dat er vanuit het gevangeniswezen en reclasseringsorganisaties bij daders onder de aandacht wordt gebracht dat een gesprek met het slachtoffer zinnig kan zijn, met name ook voor de verwerking van het delict bij het slachtoffer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal slachtoffer-dader gesprekken is de afgelopen jaren steeds toegenomen. Alle betrokken partijen spannen zich in om dit nog verder te laten toenemen. SiB heeft afspraken gemaakt met de slachtofferloketten om slachtoffers beter te informeren over de mogelijkheid van een gesprek met de dader. Naar aanleiding van de motie Gerkens en Azough3 heeft SiB actief contact gezocht met penitentiaire inrichten en justitiële jeugdinrichtingen en heeft SiB diverse cursussen gegeven. Zo is een cursus voor gedetineerden ontwikkeld, waarbij schade en leed herstellen centraal staat. Deze cursus wordt in samenwerking met de geestelijke verzorging georganiseerd. DJI en SiB werken op dit moment aan een plan om verder invulling te geven aan herstelbemiddeling. Door de reclassering worden voorbereidingen getroffen om in samenwerking met SiB een congres te organiseren over de rol van het slachtoffer in het strafproces en de mogelijkheden voor slachtoffer-daderbemiddeling. Door al deze inspanningen verwacht ik een verdere toename in het aantal slachtoffer-dader gesprekken. Met bovenstaande toelichting beschouw ik de motie van Gerkens en Azough als afgedaan.
Deelt u de mening dat er nog steeds veel ruimte bestaat om het aantal slachtoffer-dadergesprekken te laten toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om actief in het gevangeniswezen en bij reclasseringsorganisaties onder de aandacht te brengen dat daders in beginsel steeds gewezen zouden moeten worden op de mogelijkheid van een dergelijk gesprek? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te brengen van de concrete acties die hieruit voortvloeien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat het de organisatie Slachtoffer In Beeld vaak veel moeite kost om persoonsgegevens (naam en adres) van daders en slachtoffers te verkrijgen van de politie en het Openbaar Ministerie (OM), waardoor het organiseren van slachtoffer-dadergesprekken niet makkelijk is? Zo nee, bent u bereid navraag te doen naar dit probleem?
Het is mij bekend dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het verkrijgen van gegevens van slachtoffers en daders door SiB zonder dat het slachtoffer of dader daarvoor zelf toestemming heeft gegeven. SiB heeft werkafspraken gemaakt met het Openbaar Ministerie, waardoor in de praktijk op dit moment geen noemenswaardige problemen zijn met het verkrijgen van deze gegevens. Over het aanleveren van gegevens door de politie zijn op dit moment nog geen goede werkafspraken gemaakt. Ik laat op dit moment uitzoeken of er juridische belemmeringen zijn. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik eind oktober 2012. Op basis daarvan zal ik bezien wat er nodig is om tot adequate gegevensuitwisseling te komen.
Waarom worden deze persoonsgegevens door politie en OM niet altijd zonder meer gedeeld met Slachtoffer In Beeld? Zou dat niet raadzaam zijn, zodat Slachtoffer In Beeld op eenvoudiger wijze haar werk kan doen en contact kan leggen met slachtoffer en dader?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met voorstellen te komen, zo nodig door de wet te veranderen of een aanwijzing te geven, zodat politie en OM deze gegevens voortaan delen met Slachtoffer In Beeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat het succesvolle Landelijk Team Transportcriminaliteit door de minister wordt opgeheven |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de op handen zijnde opheffing van het Landelijk Team Transportcriminaliteit?1
Ja.
Is het bovenstaande bericht geheel dan wel gedeeltelijk waar? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het bericht?
In het kader van de vorming van de Nationale Politie wordt de huidige organisatiestructuur van de politie herzien. Dit betekent echter niet dat bestaande succesvolle werkwijzen, zoals de inzet van de politie bij de aanpak van transportcriminaliteit, worden beëindigd. De samenwerking tussen het Landelijk Team Transportcriminaliteit (LTT) van het KLPD en het projectteam ladingdiefstal van het Bovenregionale Recherche Team Zuid-Nederland is succesvol gebleken. De opgedane kennis en expertise worden daarom geborgd binnen de Nationale Politie. Transportcriminaliteit zal vanuit de Landelijke Eenheid (LE) programmatisch worden aangepakt, in samenwerking met de regionale eenheden en de (keten)partners. Bij de LE wordt een gerichte informatiepositie rond transportcriminaliteit opgebouwd.
In de door u genoemde brief van 8 juni jl. heb ik antwoord gegeven op een specifieke vraag van het lid De Jong van uw Kamer over de beveiligde transportcorridor Secure Lane langs de A67, A58 en de A16, die in het Algemeen Overleg Verkeersveiligheid van 15 maart jl. was gesteld. Deze kwestie stond los van de borging van de aanpak van transportcriminaliteit binnen de Nationale Politie.
Had de Kamer dit nieuws eerder kunnen vernemen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, hoe komt het dat de Kamer dit nieuws niet van u maar uit de krant moet vernemen terwijl doorgaans als u de aanpak van criminaliteit intensiveert, dit wel snel met de Kamer en de pers deelt? Waarom heeft u in uw brief van 8 juni 2012 (29 398, nr. 327) over onder andere maatregelen tegen ladingdiefstal (cameratoezicht) de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de motie-Heerts/Teeven van 5 november 2008 (Kamerstuk 31 700-VI, nr. 48) waarin onder andere werd gevraagd om een landelijk projectteam ladingdiefstal bij de politie?
Ja.
Kent u ook de berichten «De KLPD-inzet in de strijd tegen ladingdiefstal» van nog maar juni 20122 en het bericht «Aanpak transportcriminaliteit werpt vruchten af» van maart 20123, waarin gewag wordt gemaakt van de grote successen van het team tegen ladingdiefstal? Is er inderdaad sprake van een succesvolle aanpak? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ja. De halfjaarcijfers uit de «Criminaliteitsrapportage van ladingdiefstallen in de
wegtransportsector» van het KLPD (augustus 2012) laten een sterke daling zien in het aantal diefstallen in de transportsector: van 431 gevallen in de eerste helft van 2011 naar 176 in de eerste helft van 2012. Dit betekent een daling van 59%.
Het «zeilensnijden» is zelfs met 75% afgenomen. Het totale beeld van de diefstallen in het wegtransport – inclusief de voertuigen en containers – laat een daling zien van bijna 40%.
Is het waar dat ladingdieven per jaar maar liefst in totaal 350 miljoen euro schade aanrichten? Zo nee, hoeveel is dit bedrag dan wel?
De hoogte van de schade is afhankelijk van de definities die gehanteerd wordt.
De koepelorganisaties Transport Logistiek Nederland (TLN), de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV) en de Eigen Vervoerders Organisaties (EVO), schatten de totale schade van transportcriminaliteit op minimaal 350 miljoen euro per jaar. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport «Study on organized theft of commercial vehicles and their loads in the EU» (mei 2007). Hoewel de criminaliteitsrapportage ladingdiefstallen van het KLPD geen inzicht geeft in de hoogte van de aangerichte schade, is het aannemelijk dat de totale schade is afgenomen als gevolg van de daling van het aantal diefstallen in de transportsector.
Deelt u de mening dat ladingdiefstal een zeer ernstige vorm van gewetenloze georganiseerde misdaad betreft, waar naast vermogensdelicten ook zware geweldsdelicten mee gepaard gaan waarbij de gezondheid van chauffeurs of zelfs hun leven in het geding kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een veilige werkomgeving en een optimaal ondernemersklimaat zijn voor de transportsector van groot belang. Criminaliteit – en met name gewelddadige criminaliteit – tegen chauffeurs en transportondernemers moet hard worden aangepakt.
Hoe is het mogelijk, mede gezien de bovenstaande vragen, dat u een dergelijk succesvolle aanpak van ladingdiefstal wilt staken? Welke overwegingen spelen mee bij uw beslissing om het team ladingdiefstal af te schaffen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Hebt u hierover eerder met de transportbranche of met andere betrokken organisaties overleg gehad? Zo ja, wat waren hun reacties? Zo nee, waarom niet?
Op 9 december 2009 is een tweede convenant Aanpak Criminaliteit Transportsector gesloten door de betrokken publieke en private partijen. In het convenant, dat loopt tot eind 2013, zijn 38 maatregelen opgenomen om transportcriminaliteit terug te dringen. De inzet van de politie en OM maakt hiervan deel uit. Om de voortgang van de maatregelen te bewaken is voorzien in een stuurgroep, begeleidingsgroep en diverse werkgroepen waarin de convenantspartijen participeren en regelmatig met elkaar afstemmen. Deze vorm van publiek-private samenwerking heeft tot dusver tot uitstekende resultaten geleid. In dit verband wordt nu reeds nagedacht over de borging van deze aanpak van transportcriminaliteit na 2013.
Deelt u de mening dat de gebleken succesvolle aanpak ladingdiefstal er niet toe mag leiden dat u op dit punt op uw lauweren gaat rusten, maar dat juist nu het volhouden en het uitbreiden naar alle delen van het land van dit team de aangewezen weg is? Zo ja, hoe gaat u garanderen dat de succesvolle aanpak alsnog in stand blijft of uitgebreid wordt? Zo nee, gaat u nog meer succesvol gebleken methoden in de strijd tegen de misdaad staken op het moment dat er sprake is van succes en welke methoden dreigt u dan concreet te staken?
Zie antwoord vraag 9.
De stand van zaken wat betreft Natura 2000 gebieden in Nederland |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Koopmans – Van Veldhoven?1
Ja.
Hoeveel van de Nederlandse Natura 2000-gebieden zijn definitief aangewezen?
Er zijn 58 gebieden definitief aangewezen.
Heeft u in navolging van de kritiek van de Europese Commissie op het tempo van de aanwijzing van de Nederlandse Natura 2000-gebieden na april vorig jaar nader gecorrespondeerd met de Europese Commissie over de definitieve aanwijzing van de Nederlandse Natura 2000-gebieden? Zo ja, kunt u een afschrift van deze brieven openbaar maken?
Hierover heeft geen nadere correspondentie met de Europese Commissie plaatsgevonden. Wel is er op ambtelijk niveau recent gereageerd op een verzoek van de Europese Commissie aan de lidstaten om een stand van zaken van de voortgang rondom aanwijzingsbesluiten te geven.
Wat is op dit moment de stand van zaken voor wat betreft het afronden en vaststellen van de beheerplannen voor de Nederlandse Natura 2000-gebieden?
Momenteel zijn voor 3 gebieden de beheerplannen definitief vastgesteld. Daarnaast zijn voor 5 gebieden de ontwerpbeheerplannen vastgesteld en is de inspraakprocedure afgerond. Voor één beheerplan is het ontwerpbeheerplan vastgesteld en deze ligt momenteel ter inzage. De rest van de beheerplannen zijn in verschillende stadia van formele afronding. In de beheerplannen worden de maatregelen die voortvloeien uit de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) opgenomen.
Conform de motie Lodders / Koopmans (Kamerstuk 32 670, nr.2 heb ik de provincies opgeroepen om vaart te maken met de beheerplannen. Formele vaststelling van beheerplannen kan plaatsvinden nadat desbetreffende gebieden definitief zijn aangewezen.
Heeft u overleg gepleegd met de provincies voordat u de complementaire doelen voor Natura 2000-gebieden schrapte? Zijn er provincies of terreinbeherende organisaties die bezwaar hebben aangetekend tegen deze wijziging?
Het schrappen van complementaire doelen is kabinetsbeleid wat besproken is met uw Kamer en daarbij ook geaccordeerd is. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de aanwijzingsbesluiten heb ik de provincies op verschillende momenten in het proces betrokken.
Tot en met 13 september 2012 heeft het wijzigingsbesluit waarmee de complementaire doelen uit de reeds definitieve aanwijzingsbesluiten worden verwijderd ter inspraak gelegen. De inspraakreacties worden nu bezien.
Worden er maatregelen getroffen om het herstel van de soorten dieren en planten met een landelijke hersteldoelstelling waarvoor de complementaire doelen vervallen, zoals de Noordse woelmuis, buiten deze Natura 2000-gebieden te borgen, en wat zijn de extra kosten om deze doelen buiten deze Natura 2000-gebieden te realiseren?
Ook na het schrappen van deze complementaire doelen kunnen deze soorten en habitattypen meeliften op de maatregelen die in de Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld ten behoeve van andere Natura 2000-waarden, worden genomen.
De verplichting vanuit Natura 2000 om de gunstige staat van instandhouding te bereiken reikt sowieso verder dan alleen inspanning in de gebieden. De gebieden dragen voor de meeste soorten en habitattypen hier wel voor een groot deel aan bij. Ook buiten de Natura 2000-gebieden profiteren soorten van bijvoorbeeld EHS-beleid en agrarisch natuurbeheer.
Via het onderhandelingsakkoord Natuur is met provincies afgesproken dat zij binnen de EHS verantwoordelijk zijn voor het inzetten van de beschikbare financiële middelen ten behoeve van het realiseren van internationale doelstellingen.
Buiten de EHS ligt, voor zover deze waarden hier voorkomen, deze verantwoordelijkheid vanaf 2014 bij het Rijk. Ik breng momenteel dan ook in kaart wat de beleidsopgave hierin is, wat agrarisch natuurbeheer daar bijvoorbeeld aan bij kan dragen en of eventueel extra inzet noodzakelijk is.
Bij welke van de Natura 2000-gebieden is er sprake van stikstofknelpunten, en in welke van deze gebieden dreigt daardoor de komende jaren een significante verslechtering op te treden?
In 133 van de 163 Natura 2000-gebieden is er in enigerlei mate sprake van stikstofproblematiek, waarbij maatregelen nodig zijn. In de PAS is in beeld gebracht dat in ieder geval voor 128 van deze 133 gebieden maatregelen voorhanden zijn om deze verslechtering te stoppen en verbetering in gang te zetten. Voor 5 gebieden wordt nog naar een oplossing gezocht.
In het kader van de PAS worden afspraken over dekking en uitvoering van de maatregelen gemaakt waarmee verslechtering kan worden tegengegaan. Door het tijdig nemen en uitvoeren van alle benodigde emissiebeperkende maatregelen en inrichtings- en beheermaatregelen, wordt in de gebieden waar sprake is van een stikstofprobleem een verdere verslechtering tot staan gebracht. Hiervoor is ook de financiële dekking van maatregelen van belang. Afspraken hierover worden binnen de PAS gemaakt voor de eerste PAS-periode (6 jaar). Ook voor daarna is financiële borging van belang om ontwikkelingsruimte beschikbaar te kunnen blijven stellen. Voor verdere informatie over de financiering van Natura 2000 / PAS verwijs ik u naar mijn recente brief over dit onderwerp.
Bij welke van de Natura 2000-gebieden is er sprake van knelpunten op vlak van verdroging, en in welke van deze gebieden dreigt daardoor de komende jaren een significante verslechtering op te treden?
In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof is samen met de provincies voor 133 van de Natura 2000-gebieden het benodigde maatregelenpakket om verslechtering te voorkomen in beeld gebracht. Er zijn ongeveer 100 Natura 2000-gebieden waar in het kader van de PAS ook hydrologische maatregelen genomen moeten worden. In het merendeel van die gebieden gaat het in eerste instantie om anti-verdrogingsmaatregelen. Voor de overige 30 Natura 2000-gebieden die niet in het kader van de PAS zijn bezien, is dit in ongeveer 20 gevallen aan de orde.
Wanneer de PAS-maatregelen en andere hydrologische maatregelen zoals opgenomen in de beheerplannen, worden genomen en uitgevoerd, voorzie ik geen verslechtering in deze gebieden.
Nieuwe berichten over “middeleeuwse belastingheffing” |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woerden mogelijk ook dupe van dertiende penning»?1
Ja.
Heeft de gemeente Woerden al een aanslag voor de dertiende penning gekregen? Zo ja, hoe hoog is die aanslag? Wat kan die aanslag de burgers van Woerden kosten? Kan een dergelijke aanslag nog wel opgelegd worden?
Uit informatie van de gemeente Woerden begrijp ik dat de gemeente tot op heden (28 september) zelf geen aanslag heeft ontvangen. Het recht van de dertiende penning is het recht op 1/13 van de waarde van de grond bij verkoop (7,7%). Bij de invoering in 1984 van de Wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de dertiende penning (Stb. 443) is geregeld dat de heffing tot 2015 wordt verhoogd tot 11%.
Wist de gemeente Woerden bij de aankoop van de grond dat er mogelijk een dertiende penning zou moeten worden betaald? Had de gemeente Woerden dat kunnen weten? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Van de gemeente Woerden begrijp ik dat de gemeente bij de aankoop van de grond bekend was met de mogelijkheid dat er een aanslag kon worden opgelegd op grond van de dertiende penning.
Kan de dertiende penning door de rechthebbende op ieder moment dat hem dat uitkomt worden opgelegd? Kan de rechthebbende naar eigen inzicht ervoor kiezen om wel burgers maar niet de gemeente een aanslag te sturen? Zo ja, deelt u de mening dat dit willekeur in de hand werkt en acht u dit geoorloofd? Zo nee, waarom niet?
De rechthebbende kan vanaf het moment van verkoop van de grond de dertiende penning innen. De dertiende penning kan door niet-gebruik (non-usus) teniet gaan. De Hoge Raad oordeelde in een zaak over de heffing van de dertiende penning tussen de Stichting Beheer Kasteel Renswoude en een inwoner van Kamerik (HR 20 juni 1997, NJ 1999, 302) dat wanneer een perceel grond is overgedragen en de dertiende penning gedurende dertig jaar na overdracht niet wordt geheven, het recht van de uitoefening van de dertiende penning is verjaard. Er zal moeten worden beoordeeld of dit ook geldt voor de gemeente Woerden, als die zou worden aangeslagen. Het is aan de rechter om te beoordelen of de wijze waarop de dertiende penning wordt geheven willekeur al dan niet in de hand werkt. Als de rechthebbende de Staat zelf is, dan is de Staat, ook wanneer zij privaatrechtelijk handelt, gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (HR 27 maart 1987, NJ 1987, 727, AB 1987, 273). Voor een deel van de gronden, gelegen in de omgeving van Abcoude en Vinkeveen, is het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) namens de Staat rechthebbende. Momenteel wordt de positie van de Staat in kaart gebracht en wordt onderzocht of het opportuun is dat de Staat haar rechten zal effectueren in de resterende periode dat het recht op de dertiende penning nog bestaat, en zo ja, hoe. De Staatssecretaris van Financiën zal de Kamer hier nader over informeren.
Kan het recht om bij een concrete transactie een dertiende penning te heffen verjaren indien er jarenlang geen gebruik is gemaakt van dat recht? Zo ja, wat is de verjaringstermijn? Zo nee, acht u het redelijk en billijk dat burgers en overheden pas tientallen jaren na een transactie alsnog geconfronteerd worden met een aanslag?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de grondslag voor een aanslag op basis van de dertiende penning bij transacties die voor de inwerkingtreding van de Wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de dertiende penning (1984) zijn gedaan?
Het recht om de dertiende penning te heffen is een oud-vaderlands zakelijk recht dat zijn oorsprong vindt in de Middeleeuwen. Dit betekent dat het recht van de dertiende penning al van toepassing was voordat het Burgerlijk Wetboek in 1838 werd ingevoerd. Deze rechten werden niet gecodificeerd in het Burgerlijk Wetboek, maar bleven wel gehandhaafd (Stb. 1829, 29). In 1969 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er nog steeds een grondslag bestond om de dertiende penning te innen (HR 25 april 1969, NJ1970, 3). Ingevolge artikel 69 onderdeel a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek is het recht ook bij de invoering van het huidige Burgerlijk Wetboek in 1992 blijven bestaan. De wet van 1984 regelt dat de dertiende penning per 1 januari 2015 wordt afgeschaft.
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere schriftelijke vragen van het lid Heijnen (PvdA) over dit onderwerp, gesteld op 8 augustus 2012.