Het bericht “Politie laks bij aangiften” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie laks bij aangiften»?1
Ja
Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat de politie nog te vaak tekortschiet bij het opnemen van aangiften? Zo ja, in welke mate schiet de politie hierin tekort? Zo ja, hoe verhoudt zich dat de beloftes en inspanningen om hierin verbetering aan te brengen? Zo nee, wat is niet waar aan het gestelde?
Jaarlijks worden ongeveer 1 miljoen aangiften en meldingen door de politie opgenomen. Uit het onderzoek van de Nationale Ombudsman blijkt dat in 2012 ruim 500 klachten zijn binnengekomen over aangiften bij de politie. Zoals ik ook in mijn brief van 6 maart jongstleden heb aangegeven sporen de bevindingen van de Nationale Ombudsman met het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie dat ik op 20 november 2012 naar de Kamer heb gestuurd (TK 2012–2013, 29 628, nr. 340). Ook dit onderzoek gaat in op de punten waarop de politie het aangifteproces en de interactie met de burger kan verbeteren.
Zoals ik in mijn reactie op het rapport van de Inspectie heb laten weten, onderschrijf ik de resultaten van de Inspectie. Ik heb dan ook een aantal maatregelen genomen om dit te verbeteren, zoals ook in mijn brief van 20 november 2012 is opgenomen (TK 2012–2013, 29 628, nr. 340). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Het onderzoek van de Ombudsman bevestigt de urgentie van mijn aanpak.
Hoe verhouden de bevindingen van de Nationale Ombudsman zich tot de bevindingen uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2011 of andere rapportages ten aanzien van meldingen, aangiften en tevredenheid over de politie?
Op vrijdag 1 maart 2013 is de Veiligheidsmonitor 2012 verzonden aan uw Kamer. Om de meest actuele stand van zaken te geven, nemen we hier de cijfers uit de meest recente Veiligheidsmonitor op. Uit de Veiligheidsmonitor 2012 blijkt dat van alle contacten van burgers met de politie het in 38% ging om een aangifte of melding bij de politie.
Van alle inwoners die in 2012 een aangifte of melding heeft gedaan is 59% (zeer) tevreden over het optreden van de politie. 21% van de melders is (zeer) ontevreden. De meest genoemde reden hierbij is dat de «problemen niet zijn opgelost».
Van alle mensen die in 2012 contact hebben gehad met de politie geven bijna 6 op de 10 mensen aan (zeer) tevreden te zijn over het politieoptreden tijdens het laatste contact. Tenslotte is bijna een op de drie (29%) (zeer) tevreden over het totale functioneren van de politie in 2012. Wanneer de antwoorden «kan dit niet beoordelen» of «geen antwoord» buiten beschouwing worden gelaten is 44% van de inwoners (zeer) tevreden over het functioneren van de politie in 2012.
In de Integrale Veiligheidsmonitor wordt vastgesteld dat het oordeel over de wederkerigheid van de relatie en het oordeel over de communicatie tussen de politie en burgers niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van 2011, maar wel verbeterd is ten opzichte van 2010.
Hoewel uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2012 blijkt dat er in de periode 2005 tot en met 2012 een duidelijke verbetering zichtbaar is in de tevredenheid van burgers over de politie en het aangifte doen, onderschrijf ik de bevindingen van de Inspectie en de Nationale Ombudsman dat deze verder moet verbeteren en het aangifteproces en de dienstverlening richting de burger dan ook verdere verbetering behoeft. Daarom heb ik samen met de politie maatregelen genomen om de drempel voor burgers om aangifte te doen te verlagen en het contact tussen burgers en politie te verbeteren. Bij het antwoord op vraag 4 heb ik deze maatregelen voor u geschetst.
Deelt u de mening dat het doen van aangiften essentieel is voor het oplossen van misdrijven en het veiliger maken van ons land? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het doen van aangiften en de aangiftebereidheid wordt verbeterd?
De aangifte vormt het begin van de strafrechtketen en is daarom ook cruciaal voor de opsporing en vervolging. Het succes van de opsporing staat of valt met een goede aangifte en een efficiënte en effectieve afhandeling hiervan. Hieronder heb ik de maatregelen beschreven die ik eerder aan uw Kamer deed toekomen (TK 2012–2013, 29 628, nr. 340) en die ik heb genomen en ga nemen om te zorgen voor een effectief en efficiënt aangifteproces dat aansluit op de wensen en behoeften van burgers.
Het bericht dat de minister geen lijst kan presenteren van artsen waarmee de IGZ een deal heeft gesloten om te stoppen met werken |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom wilt u geen gedetailleerd overzicht samenstellen van alle beroepsbeperkende afspraken die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) sinds 2000 met artsen heeft gemaakt?
Omdat de beroepsbeperkende afspraken in het verleden door de IGZ niet structureel zijn bijgehouden – ook niet door haar regiokantoren – is het niet mogelijk om hiervan een (gedetailleerd) overzicht te geven.
Bent u ervan op de hoogte dat er voor het rapport van dhr. Legemaate uit 2009 (Verantwoordelijkheid nemen voor kwaliteit) onderzoek is gedaan naar de beroepsbeperkende afspraken en het aantal van 10–20 per jaar wordt genoemd?
Ja.
Om hoeveel beroepsbeperkende afspraken gaat het sinds 2000?
Wat het algemene IGZ-beleid inzake beroepsbeperkende afspraken betreft, heeft de IGZ in haar eigen onderzoeksrapport van februari 2009 (dat mijn voorganger uw Kamer bij brief van 19 februari 20091 heeft toegezonden), aangegeven dat het naar schatting om 10 tot 20 gevallen per jaar ging.
Is de IGZ op enig moment wel begonnen om beroepsbeperkende afspraken te registeren, bijvoorbeeld na de zeer indringende aanbevelingen van dhr. Legemaate in 2009?
Nee, de IGZ heeft dit niet structureel gedaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om de verschillende regionale kantoren van de IGZ te vragen een dergelijk overzicht van beroepsbeperkende afspraken sinds 2000 samen te stellen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het in de lijn der verwachting ligt dat beroepsbeperkende afspraken tot uitschrijven uit het register toch minstens door de IGZ regionaal geregistreerd/bijgehouden zijn?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zaken die in het verleden niet structureel zijn geregistreerd zijn ook voor mij niet meer te traceren. Naar aanleiding van de adviezen van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager zal fors worden geïnvesteerd in registratie en ICT-systemen.
Welke mogelijke gevolgen ziet u van het feit dat de IGZ en het kabinet klaarblijkelijk geen overzicht hebben van artsen die zich vanaf 2000 op verzoek van de IGZ uit het BIG-register hebben uitgeschreven?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Nu er geen lijst is van artsen waarmee de IGZ in het verleden beroepsbeperkende afspraken heeft gemaakt, valt niet volledig uit te sluiten dat disfunctionerende beroepsbeoefenaren zich niet aan de beroepsbeperkende afspraken hebben gehouden. In die gevallen waar de IGZ een schriftelijke melding bij het BIG-register heeft gedaan over beroepsbeperkende afspraken, is het aan het BIG-register om de IGZ op de hoogte te stellen wanneer een dergelijke beroepsbeoefenaar zich opnieuw in het BIG-register wenst in te schrijven. Zie voorts mijn antwoord op de eerder door u gestelde vragen 4 en 5 over dit onderwerp (ingezonden 15 januari 2013, kenmerk 2013Z00442).
Deelt u de mening dat dit zou kunnen betekenen dat disfunctionerende artsen nu toch als arts aan het werk kunnen zijn, omdat hun afspraak niet is bijgehouden en zij zich gewoon weer hebben ingeschreven in het register? Zo nee, op welke wijze wordt het tijdig ontdekt als een arts, die beloofd heeft zich uit te schrijven, zich weer inschrijft?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u om een lijst van artsen te maken waar de IGZ sinds 2000 om heeft verzocht om zich uit het BIG-register te schrijven? Kunt u de Kamer die lijst toesturen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de afspraken tussen de IGZ en artsen (uitschrijven en dan geen vervolging) rechtsgeldig? Zo ja, aan welk artikel in welke wet ontleent de IGZ dan de mogelijkheid om een beroepsbeperkende deal te maken?
Het oordeel daarover is aan de rechter. Het maken van afspraken door de IGZ is slechts toegestaan als dat het publiekrecht (het gebruiken van publiekrechtelijke handhavingsinstrumenten) niet onaanvaardbaar doorkruist.
Klopt het dat tuchtrechtszaken na 10 jaar verjaren, en dat het dus niet mogelijk is om na 1 januari 2014 nog een spoedtuchtzaak te beginnen tegen dhr. Jansen Steur, er vanuit gaande dat hij na zijn non-actiefstelling in Nederland in 2003 geen medische handelingen meer verricht heeft?
Zoals vermeld in de eerder genoemde brief van 22 januari 2013 die ik uw Kamer over dit onderwerp heb gestuurd, vervalt de bevoegdheid tot indiening van een tuchtklacht door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Het is dus niet zo dat alle zaken die betrekking hebben op het handelen van de heer Jansen Steur in Nederland op 1 januari 2014 verjaren. Tot 22 oktober 2009 was de heer Jansen Steur ingeschreven in het BIG-register.
Indien dhr. Jansen Steur zich inschrijft in het BIG-register op 1 januari 2014, kan dat dan gewoon als basisarts en krijgt hij dan ook onmiddellijk een verklaring waarmee hij in Duitsland aan de slag kan?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er alsnog een tuchtzaak gestart wordt tegen dhr. Jansen Steur, zodat hij niet weer aan de slag kan?
Het BIG-register zal zowel de inschrijving in het BIG-register als de afgifte van een verklaring (van geen bezwaar) weigeren, indien de heer Jansen Steur daartoe een aanvraag indient.
De aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de persberichten «Kansspelautoriteit sluit net rond kansspelaanbieders internet»(8 juni 2012), «Kansspelautoriteit: actieve aanpak illegale kansspelen via internet werkt» (2 oktober 2012) en «Meet & Greet kansspelautoriteit met aanbieders online-kansspelen»? (alle op http://www.kansspelautoriteit.nl/nieuws/)
Ja.
Kent u de reclame van het online gokbedrijf 7red, zoals uitgezonden op de op Nederland gerichte tv-zender van National Geographic en de site http://nl.7red.com/index.asp ? Kent u de sites www.amsterdamscasinos.nl/, http://oranjecasino.com/ en wellicht vele andere sites die zich expliciet op de Nederlandse markt voor online gokken richten? Zo ja, voldoen deze sites aan de prioriteringscriteria op grond waarvan de kansspelautoriteit (KSA) online goksites zegt aan te pakken, te weten de criteria van het hebben van «een nl.site, of het aanbieden van de site in de Nederlandse taal of reclame maken op radio, televisie en in geprinte media»? Zo nee, zou u zich dan op de hoogte willen stellen van deze reclame en sites?
Het is sinds 1 april 2012 aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen (Wok), waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. Het is aan de ksa om te bepalen hoe zij omgaat met de handhaving van de Wok.
Hoe verhoudt het nog steeds bestaan van op Nederland gerichte illegale online goksites tot de genoemde aanpak van de KSA tegen deze sites? Op welke termijn worden deze sites en andere gelijkaardige sites alsnog aangepakt?
De ksa heeft mij desgevraagd meegedeeld het afgelopen jaar een 40-tal bedrijven te hebben opgeroepen hun illegale kansspelaanbod gericht op de Nederlandse consument te staken, dan wel aan te passen aan de prioriteringscriteria van de ksa. Meer dan de helft van de aangeschreven partijen voldoet inmiddels aan deze oproep. Andere partijen hebben aangegeven bereid te zijn hun kansspelaanbod aan te passen. Indien de ksa stuit op nieuwe illegale goksites worden zij door de ksa gewaarschuwd. Tegen een aanbieder die, na aangeschreven te zijn, aan (één van) de prioriteringscriteria blijft voldoen, zal de ksa handhavend optreden. Er loopt inmiddels een aantal onderzoeken. De ksa zal een bestuurlijk rapport opmaken, wat kan leiden tot het opleggen van een last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en/ of een bestuurlijke boete. Gedurende het onderzoek kan de ksa niet op de concrete zaken ingaan.
Aan hoeveel bedrijven heeft de KSA inmiddels een last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en/of een boete van € 780.000 euro of hoger (tot 10% van de geschatte omzet) opgelegd?
Tot op heden heeft de ksa nog geen last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en/of een boete van € 780.000 euro of hoger opgelegd.
Welke mogelijkheden zijn er om tegen Nederlandse banken op te treden die de financiële transacties voor illegaal online gokken door middel van het Ideal-systeem of anderszins faciliteren? Gaat u van die mogelijkheden gebruik maken en op welke wijze en schaal?
De Wok verbiedt het bevorderen van deelname aan kansspelen zonder vergunning. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 2012 heb geïnformeerd1, zijn afspraken gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over het gebruiken van een zwarte lijst. De ksa is in dialoog met de NVB om een proces te ontwikkelen om tot adequate betalingsblokkeringen te komen. De NVB heeft daarbij aangegeven behoefte te hebben aan een duidelijke bepaling in de Wok om mogelijke claims te voorkomen. Zoals ik u in het debat van 7 september 2011 heb toegezegd, bekijk ik in de voorbereiding van het wetsvoorstel kansspelen op afstand ook of de handhaving van de wet door middel van een zwarte lijst een wettelijke basis kan krijgen. Dat kan bijvoorbeeld door aanpassingen van artikel 1 van de Wok tegen het bevorderen van de deelname aan niet-vergunde kansspelen en de bijbehorende strafbepaling.
Deelt u de mening dat de markt voor online gokken niet klaar is voor het verstrekken van vergunningen voor online kansspelen is zolang er nog illegale gokbedrijven op de Nederlandse markt actief zijn? Zo ja, hoe lang denkt u dat het nog duurt voor die markt wel klaar is voor het verstrekken van vergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is belangrijk kansspelen op afstand zo snel mogelijk te reguleren teneinde de vele Nederlandse spelers die nu al spelen de bescherming van een gereguleerd stelsel te kunnen bieden.
Bevinden zich onder de online-aanbieders tijdens de «meet-and-greet» van 28 januari 2013 aanbieders die zich nu nog illegaal op de Nederlandse markt richten? Zo ja, deelt u de mening dat dit mede gezien de motie-Bouwmeester c.s. (Kamerstuk 32 264, nr. 19), waarin gevraagd wordt om illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking te laten komen voor een vergunning, ongewenst is? Zo nee, hoe weet u dat zeker?
De ksa heeft mij geïnformeerd dat op de «meet-and-greet» van 28 januari 2013 geen kansspelaanbieders aanwezig waren die op dat moment voldeden aan de prioriteringscriteria.
Wilt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Inbeslagnames van qat |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent de berichten over inbeslagnames van qat?1
Ja.
Zijn de vluchten waarmee qat naar Nederland werd aangevoerd inmiddels gestaakt? Is ook de handel vanuit een industrieterrein bij Uithoorn gestopt? Zo ja, wat is dan de herkomst van de inbeslaggenomen qat? Zo nee, waarom niet?
Nu qat verboden is kunnen luchtvaartmaatschappijen die op Schiphol vliegen geen ladingen qat meer accepteren. Wel kan het gebeuren dat ladingen qat niet als zodanig op de vrachtbrieven zijn vermeld of dat er qat in de bagage van passagiers wordt meegesmokkeld. Hierop vindt steekproefsgewijs controle plaats. Uit informatie van de politie blijkt dat de activiteiten die verband hielden met de handel in qat vanuit een bedrijfspand bij Uithoorn zijn gestaakt. Bij enkele recente inbeslagnames bleek de qat uit Engeland afkomstig te zijn.
Zijn de recente inbeslagnames van qat te beschouwen als naweeën van de handel in qat in Nederland? Zo ja, op welke termijn denkt u dat deze handel geheel stilgelegd zal zijn? Zo nee, is er sprake van nieuwe toevoerkanalen en welke zijn dat?
Nu in Nederland de legale status van qat is vervallen zullen qattransporten naar de overige Europese landen vermoedelijk vaker vanuit Engeland plaatsvinden.
Weet u of het qatverbod al geleid heeft tot een verminderd gebruik van qat binnen de Somalische gemeenschap in Nederland? Zo ja, wat zijn uw bevindingen? Zo nee, kunt u zich alsnog hiervan op de hoogte doen stellen en de Kamer hierover nog voor het zomerreces van 2013 rapporteren?
Conform de wens die uw Kamer per motie2 heeft uitgesproken zal de regering het verbod op qat na twee jaar evalueren, met aandacht voor effectiviteit en neveneffecten, waaronder een verschuiving naar ander verslavend drugsgebruik en alcohol. Uw Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd.
Kunt u tevens voor het zomerreces van 2013 rapporteren of en in welke mate het verbod van qat heeft bijgedragen aan de vermindering van de aan qat gerelateerde problematiek binnen de Somatische gemeenschap?
Zie antwoord vraag 4.
Het vechten voor een schone vechtsport |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de nieuwsuitzending van Brandpunt waarin geweldsincidenten met kickboksers en geweldsincidenten rond vechtsportgala’s aan de orde worden gesteld?1
Ja.
Is het waar wat de Utrechtse wetenschapper in de uitzending beweert dat er te weinig medisch toezicht is op de boksers? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om hier verbetering in aan te (laten) brengen? Zo nee, waarom niet? Waaruit blijkt dat het medisch toezicht wel goed geregeld is?
De betreffende wetenschapper heeft op 24 januari 2013 het onderzoek, getiteld «Aanzien en overleven in een sport vol passie» naar de praktijk van de vechtsporten gepresenteerd tijdens de Vechtsportconferentie «Samen de sport gezond houden en beschermen». Een bevinding uit het onderzoek die in dit verband relevant is, is dat er vanuit medisch perspectief gezien onvoldoende afspraken en regels zijn om de lichamelijke veiligheid van (jonge) vechtsporters te garanderen. Het ontbreekt aan een adequaat systeem van registratie en verplichte controles om de gezondheid van (jonge) vechtsporters op de lange termijn te waarborgen. Dit vergroot de kans dat een sporter bijvoorbeeld na een knock out weer te snel de ring in gaat met alle mogelijke gevolgen van dien.
Een oorzaak hiervan kan gelegen zijn in de slechte organisatie van de vechtsporten. Veelzeggend is de bevinding in het onderzoeksrapport, dat een structurele organisatorische wanorde wordt waargenomen. «Deze wanorde wordt veroorzaakt door bestuurlijke onmacht in een door wantrouwen, conflicten en vetes verdeelde sector waarin niet met elkaar wordt gesproken en amper kan worden samengewerkt. Deze wanorde maakt het bijna onmogelijk om de kwaliteit en het imago van de vechtsporten te verbeteren». Tijdens de conferentie werden de bevindingen niet tegengesproken.
Deelt u de mening van de genoemde wetenschapper dat er geen zicht is op de kwaliteit van vechtsportdocenten? Zo ja, hoe komt dat en wie is er verantwoordelijk voor verbetering van die kwaliteit? Zo nee, waar blijkt uit dat die kwaliteit wel goed is?
De voor het eerder genoemde onderzoek ondervraagde respondenten ervaren het gebrek aan voldoende pedagogisch en didactisch onderlegde vechtsportdocenten als probleem. Ik kan deze conclusie en de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen niet op basis van eigen informatie bevestigen, maar heb geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen. Door dit gebrek kan de kwaliteit en het op verantwoorde wijze onderwijzen van vechtsporten niet gegarandeerd worden. Een uitzondering op deze situatie vormt wellicht de FOG (Federatie Oosterse Gevechtskunsten), die bij NOC*NSF is aangesloten. De FOG kent een erkend opleidingsprogramma voor docenten in een aantal vechtsporten.
Hebt u kennisgenomen van het intern rapport van het Regionale Informatie en Expertise Centrum (RIEC)? Is het waar dat er in dit rapport geconcludeerd wordt dat er bij zeker de helft van de vechtsportgala’s relaties zijn met georganiseerde criminaliteit? Zo ja, wat wordt er nog meer in het rapport beschreven en geconcludeerd en kunt u dit rapport voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wat staat er dan wel in het rapport?
In het najaar van 2010 is van de Politie Amsterdam-Amstelland een bestuurlijke rapportage verschenen over het criminele karakter van vechtsportevenementen. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester van Amsterdam, tevens toenmalig voorzitter van de Stuurgroep RIEC Noord-Holland, het RIEC verzocht om een bredere analyse. Deze analyse is in april 2012 door het RIEC Noord-Holland afgerond en heeft geresulteerd in het rapport «Verwevenheid in de ring bij Kickbocksen, MMA, freefight en K1». In het rapport wordt geconcludeerd dat bij bijna de helft van de vechtsportevenementen misstanden van politiële en/of fiscale aard zijn aangetroffen, en dat er dus risico op georganiseerde criminaliteit bestaat. Bijna alle onderzochte organisatoren zijn van malafide aard en vertonen kenmerken die witwaspraktijken suggereren. In de politieregio’s Amsterdam-Amstelland en Kennemerland bleek de helft van de onderzochte sponsoren te vallen in de zogenaamde risicocategorie (ernstige misstanden en/of relatie tot georganiseerde criminaliteit). Verder is sprake van vechters die criminele activiteiten plegen en actief zijn in de georganiseerde misdaad.
Het betreft hier een intern rapport van het RIEC Noord-Holland, dat beschikbaar is voor alle deelnemers aan het RIEC. De verspreiding en eventuele openbaarmaking is een zaak van het RIEC. Het rapport is aangeboden aan alle gemeenten die onder het gebied van het RIEC vallen2, en aan de gemeente Amsterdam. Hierbij is het advies gegeven om het gemeentelijk beleid op dit onderwerp aan te passen, onder andere door in de APV op te nemen dat vechtsportevenementen vergunningsplichtige evenementen zijn. Dit maakt het mogelijk om een Bibob-toets uit te voeren en zo bij risico’s op betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit een vergunning niet te verlenen. Inmiddels heeft naar aanleiding van het rapport het merendeel van de gemeenten in Noord-Holland de APV aangepast, of zal dit op korte termijn gaan doen. Om dit mogelijk te maken is door het ministerie van Veiligheid en Justitie het Besluit Bibob aangepast.
Overigens hadden enkele gemeenten, waaronder Amsterdam en Hoorn, dit al eerder gedaan als gevolg van aanbevelingen die in de eerder genoemde bestuurlijke rapportage staan vermeld.
De hierboven geschetste ontwikkeling is bij uitstek een voorbeeld van hoe de RIEC’s functioneren in het signaleren van regionale misstanden, het analyseren van de problematiek en het vervolgens geven van beleidsadvies aan de gemeenten in de betreffende regio. De samenwerking tussen lokaal, regionaal en landelijk niveau maakt het voor malafide organisatoren steeds moeilijker een locatie voor hun evenementen te vinden. Uiteraard is het zaak om uiteindelijk in alle gemeenten van Nederland dergelijk beleid in te voeren. Ik zal dan ook verzoeken om voornoemd rapport aan alle RIEC’s in Nederland ter beschikking te stellen. Gezien de effectieve aanpak van deze problematiek in Noord-Holland zie ik vooralsnog geen reden tot een landelijk onderzoek naar de verwevenheid van de vechtsport met de criminaliteit in Nederland. Ik ben ervan overtuigd dat er voldoende instrumenten voorhanden zijn om hier op lokaal en regionaal op te reageren.
Hoe lang bent u op de hoogte van bovengenoemd rapport of andere gegevens over misstanden binnen de vechtsportwereld? Welke maatregelen heeft u naar aanleiding hiervan genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u inzicht in de mate waarin de vechtsport verweven is met criminaliteit in Nederland? Zo ja, kunt u de Kamer een volledig overzicht geven van de aard en omvang van deze verwevenheid? Zo nee, bent u bereid om nader onderzoek te doen naar deze verwevenheid en de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een speciale commissie in het leven geroepen moet worden die orde op zaken gaat stellen in de vechtsport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit realiseren?
Uit eerder genoemd onderzoek komt naar voren dat het inrichten van een nationale Vechtsportcommissie, die vergaande bevoegdheden zou moeten krijgen, aan te bevelen is. De Minister van VWS zou daarin volgens de onderzoekers het voortouw moeten nemen, omdat de problematiek een landelijk karakter heeft gekregen, maar ook, om met de onderzoekers te spreken, omdat het ministerie een onafhankelijke positie in kan nemen en dwingend zou kunnen optreden.
Ik beraad mij nog op mijn positie in dit dossier dat complexe organisatorische, financiële, pedagogische, medische en ook criminele aspecten in zich heeft. Ik ben bereid een aantal relevante stakeholders uit te nodigen om te verkennen wat in deze een goede en begaanbare weg zou kunnen zijn. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces daarover inlichten.
Het rapport van Human Rights Watch waaruit blijkt dat Syrische oppositiegroepen kerken plunderen |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het rapport van Human Rights Watch waaruit blijkt dat Syrische oppositiegroepen kerken plunderen?1
Ja.
Is vast te stellen welke groepen verantwoordelijk zijn geweest voor deze plunderingen?
Nee.
Deelt u de analyse uit het rapport dat deze plunderingen aantonen dat het geweld in Syrië steeds meer sektarisch wordt en dat dit weinig hoop biedt voor de toekomstige positie van religieuze en etnische minderheden?
Dat de strijd in toenemend mate een sektarisch karakter krijgt, onderschrijf ik. Het leiderschap van de Syrische oppositiecoalitie heeft meermaals benadrukt dat zij een vrij Syrië voor alle Syriërs voorstaan. Moaz al-Khatib, leider van de Coalitie, schreef recentelijk een brief aan alle Syriërs waarin hij onderstreept dat christenen en moslims in harmonie met elkaar samen horen te leven in het toekomstige Syrië. De Nederlandse regering onderschrijft dit.
Op welke manier zullen de bevindingen uit dit rapport worden besproken met de vertegenwoordigers van de Syrische oppositie?
Nederland staat veelvuldig in contact met de Syrische oppositie en benadrukt steevast hierin het belang van inclusiviteit en respect voor mensenrechten, ook voor vrijheid van religie.
Deelt u de opvatting uit het artikel dat het bewust aanvallen van religieuze gebouwen die niet militair gebruikt worden, een oorlogsmisdaad is? Zo ja, deelt u de mening dat ook deze misdaden door het Internationaal Strafhof (ICC) zouden moeten worden onderzocht? Kunt u aangeven in hoeverre deze misdaden al onderdeel vormden van eerdere onderzoeken van het Strafhof?
Ja, ik deel die opvatting. Het Internationaal Strafhof kan echter geen onderzoek verrichten naar de situatie in Syrië omdat de VN-Veiligheidsraad deze niet heeft doorverwezen naar het Internationaal Strafhof. Nederland is wel voorstander van een dergelijke doorverwijzing. Daartoe heeft Nederland, samen met 56 andere landen, op 14 januari een oproep aan de Veiligheidsraad gestuurd. In het recent geopende onderzoek naar vermeende misdrijven in Mali heeft de aanklager aangekondigd dat het onderzoek zich ook richt op het aanvallen en bewust beschadigen van heilige gebouwen.
Is er in de brief aan de Veiligheidsraad, door Zwitserland geïnitieerd en mede door Nederland ondertekend, waarin werd opgeroepen tot een ICC-onderzoek naar Syrische oorlogsmisdaden, aandacht gevraagd voor aanvallen op kerken en andere religieuze heiligdommen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Nee, in de brief aan de Veiligheidsraad is niet specifiek aandacht gevraagd voor aanvallen op kerken en andere religieuze heiligdommen. In de brief aan de Veiligheidsraad zijn enkel misdrijven genoemd die reeds in november 2011 in het rapport van de UN Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic waren gedocumenteerd. De aanvallen op kerken en andere religieuze heiligdommen werden niet in dat rapport genoemd.
Boetes voor buitenlandse studenten wegen vermeend ontbreken ziektekostenverzekering |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht «Zorgverzekering is mobiliteitsobstakel nr. 1 geworden», waaruit blijkt dat buitenlandse studenten massaal boetes krijgen van het College Voor Zorgverzekeringen (CVZ), omdat ze niet voor ziektekosten verzekerd zouden zijn?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Het gaat erom dat mensen die in Nederland wonen of werken verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet (Zvw). Uitzonderingen daarop vormen de buitenlandse studenten jonger dan dertig jaar die uitsluitend vanwege studieredenen tijdelijk in Nederland wonen. Elke diplomastudent wordt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ingeschreven. Zij vallen daardoor automatisch buiten de opsporing van onverzekerde verzekeringsplichtigen. In twee situaties blijken studenten wel een aanschrijving te krijgen van het College voor zorgverzekeringen (CVZ).
Ten eerste, studenten jonger dan dertig jaar die zijn gaan werken naast hun studie. Zij zijn daardoor verzekeringsplichtig geworden en hebben nagelaten een zorgverzekering te sluiten. Zij ontvangen een terechte aanschrijving dat zij verzekeringsplichtig zijn. Op het moment dat iemand activiteiten verricht die worden gezien als economische activiteit worden zij niet langer uitgezonderd.
Dat vloeit voort uit het internationale sociale zekerheidsrecht; het leidend beginsel is dat werken ertoe leidt dat iemand onderworpen is aan het socialezekerheidsstelsel van het werkland en daarmee verzekeringsplichtig is.
Ten tweede, uitwisselingsstudenten en de studenten die aan een niet door OCW bekostigde instelling studeren (zoals Nijenrode). Deze studenten zijn niet verzekeringsplichtig. Zij worden bij de opsporing aangeschreven doordat zij niet staan geregistreerd bij DUO.
Het is met de huidige administratiesystemen niet mogelijk om te voorkomen dat deze groep internationale studenten wordt aangeschreven. Wel kunnen studenten voorkomen dat zij onterecht worden beboet door tijdig, dat wil zeggen binnen drie maanden na de aanschrijving, contact op te nemen met de SVB.
Dit staat toegelicht in de brief die zij van het CVZ ontvangen. De SVB neemt dit dan op in de verzekerdenregistratie.
Op dit moment vindt overleg plaats tussen VWS, CVZ, SVB en Nuffic hoe de communicatie aan studenten verbeterd kan worden. Het CVZ, de SVB, Nuffic en de onderwijsinstellingen hebben hierover ook al eerder overleg gevoerd. Zo wordt in de aanschrijving een passage opgenomen in het Engels en zal via de website van Nuffic aanvullende informatie worden geboden. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om de groep internationale studenten die nu onterecht worden aangeschreven nog verder te beperken.
Hoe kan worden voorkomen dat studenten die vanuit het buitenland een ziektekosten verzekering hebben, onterecht worden aangeschreven en beboet door het CVZ, wegens vermeende afwezigheid van een ziektekostenverzekering?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier kunnen buitenlandse studenten die wel een ziektekostenverzekering nodig hebben worden benaderd, zonder de hele groep lastig te vallen met een inschrijfplicht en boete?
Zie antwoord vraag 1.
De uitspraken van eurocommissaris Semeta over een financiële sectorbelasting en de positie van pensioenfondsen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Geen vrijstelling transactietaks pensioenfondsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland slechts kan deelnemen aan de nauwere samenwerking op basis van de voorwaarden dat de pensioenfondsen hiervan gevrijwaard blijven, er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en dat de inkomsten terugvloeien naar de lidstaten?
Ja, dat zijn de voorwaarden zoals opgenomen in het regeerakkoord.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van eurocommissaris Semeta dat de reikwijdte en doelstellingen van een nieuwe financiële transactietaks niet zullen afwijken van het oude voorstel voor deze heffing, waarbij pensioenfondsen niet werden uitgezonderd? Wat is de implicatie daarvan op de Nederlandse positie ten aanzien van de nauwere samenwerking in Europees verband op dit gebied?
Zolang ik geen zekerheid ten aanzien van de vrijwaring van pensioenfondsen krijg, zie ik geen reden om toe te treden tot de nauwere samenwerking. De uitlatingen van de Commissie waaraan wordt gerefereerd wijken af van de Nederlandse positie. Het nieuwe richtlijnvoorstel van de Commissie is deze week verschenen. Dit voorstel voldoet niet aan de voorwaarden van het regeerakkoord. Nederland zal derhalve op dit moment niet toetreden tot de «versterkte samenwerking». Op basis van dit voorstel zal verder onderhandeld worden. Over het regeringsstandpunt ten aanzien van dit voorstel zal ik de Tweede Kamer uitgebreider informeren via een BNC fiche.
Deelt u de mening dat een financiële transactietaks een effectievere heffing wordt als meer landen binnen de Europese Unie hieraan deelnemen? Hoe beoordeelt u in dat licht de positie van eurocommissaris Semeta om de Nederlandse voorwaarden voor invoering van een financiële transactietaks naar eigen zeggen niet te zullen meenemen in het nieuwe voorstel?
Ik deel uw mening dat een breder gedragen belasting kan leiden tot verminderde ontwijkingseffecten. Ik zal mij vanuit de Ecofin Raad blijven inzetten voor een heffing op de financiële sector die voldoet aan onze eisen.
Welke initiatieven zult u nog nemen om de inhoud van het aankomende voorstel voor de nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactietaks zo te beïnvloeden dat deze verenigbaar is met het Nederlandse regeerakkoord en specifiek de voorwaarde voor de pensioenfondsen? In hoeverre kan het voorstel voor een uitzondering van de pensioenfondsen op de financiële transactietaks rekenen op, bijvoorbeeld, Duitse steun?
Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Ik zal mij ervoor blijven inzetten de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten. Mochten de Commissie en de andere lidstaten gedurende het onderhandelingsproces ruimte zien om Nederland tegemoet te komen, dan zal Nederland kunnen toetreden tot de versterkte samenwerking.
Diarreebacteriën die van varkens overgaan op mensen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontdekking dat resistente bacteriën uit diarree van varkens over kunnen springen naar mensen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de ontdekkingen die zijn gedaan over de overdracht naar mensen, de aanwezigheid van de bacterie in lucht en rondom stallen en de aanwezigheid van de bacterie op vlees in supermarkten?
De overdracht van Clostridium difficile(kortweg Cdiff) van varkens op mensen was al bekend uit wetenschappelijk onderzoek dat een overeenkomst aantoonde tussen isolaten van Cdiff ribotype 078 afkomstig van varkens (met name biggen met diarree) en Cdiff 078-isolaten van Cdiff-infecties bij mensen. Om de consequenties te kunnen duiden van het feit dat de bacterie is aangetoond in de lucht tot maximaal 20 meter afstand van de stal, zijn meer gegevens nodig zoals de hoeveelheid bacteriën in de lucht en het aantal bacteriën dat nodig is om een mens te kunnen infecteren. Het voorkomen van Cdiff in de lucht kan overigens niet los worden gezien van het feit dat de bacterie ook overal in het milieu voorkomt. Daarin verschilt Cdiff van bacteriën die normaal gesproken slechts sporadisch voorkomen in het milieu. Het onderzoek waarop het bericht is gebaseerd, bevat aanwijzingen dat de bacterie op de mens wordt overgedragen via direct contact met levende varkens. In dit onderzoek is geen vlees in supermarkten onderzocht op de aanwezigheid van Cdiff.
Kunt u aangeven op welke schaal de aanwezigheid van de bacterie voorkomt en welke risico’s voor de volksgezondheid dit met zich meebrengt?
Zoals reeds opgemerkt komt Cdiff wijd verspreid voor in het milieu. Het voorkomen van de bacterie bij varkens was ook al langer bekend. In het onderzoek is gekeken hoe vaak dat het geval is. Cdiff werd bij 10% van slachtvarkens in de ontlasting aangetroffen. Het ging daarbij om 61% van de toeleverende varkenshouderijen. Ook bij gezonde mensen, en vooral bij baby’s, kan de bacterie worden aangetroffen. Hetzelfde geldt voor honden en katten. Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat de bacterie ook op vlees kan voorkomen. De gegevens daarover laten een wisselend beeld zien. De NVWA heeft in 2010 gekeken naar het voorkomen van de bacterie op vlees in de Nederlandse detailhandel. De bacterie werd niet gevonden bij rund-, kalfs- en varkensvlees en in minder dan 2% van de monsters lams- en kippenvlees. Het type dat ziekte bij de mens veroorzaakt werd in dit onderzoek niet aangetroffen. Het RIVM geeft daarnaast aan dat er geen uitbraken van Cdiff bekend zijn die in verband kunnen worden gebracht met besmet voedsel.
Kunt u aangeven hoe de aanwezigheid en ontwikkeling van deze resistente bacterie zich verhouden tot het hoge antibioticagebruik in de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat antibioticumgebruik leidt tot toename van de resistentie, dat geldt ook voor Cdiff. Het beleid om het antibioticumgebruik in de veehouderij te verminderen zal dan ook naar verwachting leiden tot een geleidelijke teruggang van de resistentie van de bacterie bij varkens. De huidige reductiemaatregelen hebben daarnaast ook een stimulerend effect op het uitvoeren van preventieve maatregelen om infectie in de veehouderij te voorkomen.
Bent u bereid om de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) te laten onderzoeken hoeveel van het verkochte vlees besmet is met deze bacterie en de Kamer hier over te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf heeft de NVWA dat gedaan in 2010. De conclusie was toen dat Cdiff op vlees in Nederland geen risico vormt. De NVWA heeft voor 2014 een vervolgonderzoek gepland naar het voorkomen van de bacterie op vlees. Het doel van dat onderzoek is om na te gaan of het aantal monsters waarin Cdiff aanwezig is, toeneemt en of er eventueel ziekteverwekkende typen opduiken. De resultaten van deze onderzoekingen worden openbaar gemaakt.
Bent u bereid deze ontdekkingen mee te nemen in de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, kan er geen conclusie worden verbonden aan het feit dat de bacterie tot maximaal 20 meter rond varkensstallen werd aangetroffen. De aangetoonde besmettingen van mensen werden zo goed als zeker veroorzaakt door direct contact met varkens. Het is niet aannemelijk dat Cdiff in de lucht of anderszins in de omgeving daaraan heeft bijgedragen. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om bedoeld onderzoek bij de kabinetsreactie te betrekken.
Kunt u aangeven of de ontdekkingen voor u extra reden geven om kritisch te kijken naar schaalgrootte in de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
Bedoeld onderzoek bevatte geen aanwijzingen dat schaalgrootte van invloed is op het vóórkomen van Cdiff in de veehouderij. Het onderzoek geeft daarom geen extra reden om daar kritisch naar te kijken.
Kunt u aangeven hoe u de risico’s voor de volksgezondheid gaat beperken? Zo nee, waarom niet?
De huidige gegevens over het voorkomen van de verschillende typen Cdiff bij varkens, varkenshouders en hun gezinsleden duiden niet op een groot extra risico voor de volksgezondheid. De bacterie komt overal voor in het milieu en wordt ook vaak aangetroffen als normale darmbewoner bij pasgeborenen. Ook bij gezonde volwassenen leidt dragerschap zelden of nooit tot ziekteverschijnselen. Om aanvullende zekerheid te krijgen, loopt op dit moment een onderzoek van het RIVM bij varkens en varkenshouders om de nog bestaande leemten in de kennis op te vullen. Onderzoek naar het eventuele risico voor omwonenden zal worden meegenomen in een breed onderzoek naar risico’s van de veehouderij voor omwonenden. In 2010 is door de NVWA al vastgesteld dat ziekteverwekkende typen Cdiff niet op vlees werden aangetroffen.
Wat betreft de ontwikkeling van resistentie van Cdiff en andere bacteriën zet de regering het beleid dat gericht is op de vermindering van het antibioticumgebruik in de agrarische sector onverminderd voort.
Bent u bereid extra onderzoek te laten uitvoeren naar de risico’s voor de volksgezondheid die de aanwezigheid en overdracht van deze bacterie met zich meebrengt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 8.
De eigen bijdragen Wmo/AWBZ door de vermogensinkomensbijstelling |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de communicatie is verlopen richting mensen die te maken hebben gekregen met een verhoging van de eigen bijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de AWBZ door de introductie van de vermogensinkomensbijtelling?
Naast algemene voorlichting via www.rijksoverheid.nl, heeft het CAK voor de eigen bijdrageregelingen ZmV/ZvV/Wmo ruim 238.000 cliënten, die bij hen bekend waren en mogelijk een hogere bijdrage zouden gaan betalen als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, in december 2012 per brief geïnformeerd. Dit zijn alle cliënten die in 2012 een eigen bijdrage hebben betaald en tevens een vermogen hebben in box 3 boven de heffingsvrije voet.
Kunt u aangeven hoe de vermogensinkomensbijtelling is meegenomen in de doorrekening van de koopkrachteffecten voor 2013 door het CPB en het Nibud?
De vermogensinkomensbijtelling is niet meegenomen in de doorrekening van de koopkrachteffecten door het CPB en het Nibud. Ik verwijs naar de brief van 4 december 2012 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XV, nr. 10). Daarin heeft hij aangegeven welke maatregelen zijn meegenomen bij de berekeningen van de koopkrachteffecten door het CPB, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Nibud.
In hoeverre worden mensen met een chronische ziekte en met een beperking getroffen door de vermogensinkomensbijtelling? Hoeveel personen betreft het? Wat bent u van plan hieraan te doen?
Het CAK registreert niet of de verzekerden die een eigen bijdrage AWBZ of WMO verschuldigd zijn, chronisch ziek zijn of een beperking hebben. Dat is voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage voor cliënten die te maken krijgen met de vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ of WMO geen criterium. Bepalend is immers de vraag hoeveel iemand geacht wordt bij te dragen uit zijn of haar vermogen. Om die reden is niet bekend hoeveel chronisch zieken of verzekerden met een beperking die een vermogen hebben, door de vermogensinkomensbijtelling een hogere eigen bijdrage moeten betalen.
Kunt u de vragen a.s. dinsdag voor 12.00 uur beantwoorden?
Het bericht ‘Duitse Patriot-militairen belaagd in zuiden Turkije’ |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitse Patriot-militairen belaagd in zuiden Turkije»?1
Ja.
Klopt het dat enkele Duitse militairen, die in hun vrije tijd waren gaan winkelen in de Turkse havenstad Iskenderun, belaagd zijn door enkele tientallen betogers?
Ja. De Turkse veiligheidsdienst greep onmiddellijk in. De militairen zijn niet gewond geraakt. Het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het incident veroordeeld.
Hoeveel demonstraties hebben er de afgelopen tijd plaatsgevonden? Verwacht u meer onrust?
In Turkije zijn in de afgelopen weken enkele kleine demonstraties gehouden, onder andere bij de Nederlandse vertegenwoordigingen. Op en rondom de basis waar de Nederlandse Patriot-eenheden zijn gestationeerd hebben zich geen demonstraties voorgedaan.
Op vrijdag 1 februari jl. is een zelfmoordaanslag op de Amerikaanse ambassade in Ankara gepleegd. Daarbij zijn de dader en een Turkse bewaker van de ambassade om het leven gekomen. De Turkse groepering DHKP-C heeft de aanslag opgeëist, verwijzend naar de eis dat NAVO-militairen zich moeten terugtrekken van Turks grondgebied. Nederland veroordeelt de aanslag ten zeerste. Deze aanslag maakt duidelijk dat er een kleine groep van links-radicale Turken sterk gekant is tegen de Patriots. Er is echter brede steun en waardering in de Turkse samenleving voor de stationering van Patriots.
Is het waar dat Nederlandse militairen de opdracht hebben gekregen zoveel mogelijk op hun basis te blijven en dat, indien zij zich buiten de basis begeven, dat altijd met Turkse beveiliging dient te zijn?
In beginsel hanteert Defensie het standpunt dat er tijdens missies geen sprake is van bewegingsvrijheid buiten het kamp. De inzet van de Patriots wordt als een missie beschouwd.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gesprekken met de Turkse overheid om bij te dragen aan de financiering van de stationering van de Patriots op Turks grondgebied en in hoeverre worden deze bemoeilijkt door de anti-Westerse sentimenten en demonstraties?
De gesprekken van de NAVO met Turkse autoriteiten over de host nation support en de financiering van de stationering van de Patriots door NAVO-partners in Turkije zijn op 12 januari 2013 voltooid. De afspraken zijn vastgelegd in een Implementing Agreement. NAVO-partners plaatsen de Patriots op verzoek van Turkije. De gesprekken werden niet bemoeilijkt door in de vraag gestelde aspecten.
De stijgende kosten van een aansluitovereenkomst brandbeveiligingsinstallaties |
|
Paulus Jansen (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de forse prijsstijgingen van 377 euro naar 624,43 euro voor de aansluitovereenkomst voor brandbeveiligingsinstallaties in de regio Noord-Holland Noord?1
Als gevolg van keuzes door het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord, dat het bevoegd gezag is in Noord-Holland Noord, in combinatie met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012, is het aantal verplichte doormeldingen teruggebracht tot die gevallen waarin de brandweer – indien de beveiliging van het gebouw of de hulpverlening falen – een rol heeft bij de ontruiming van het gebouw. Dientengevolge is de veiligheidsregio Noord-Holland Noord geconfronteerd met een daling van het aantal aangesloten abonnees op het Openbaar Meldsysteem (OMS). Het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft op 23 maart 2012 besloten om de financiële consequenties die uit de daling van het aantal aangesloten abonnees voortvloeien, te compenseren door het OMS-tarief te verhogen.
Deelt u de mening dat ondernemingen die aangesloten moeten blijven bij de Regionale Alarm Centrale (RAC) worden geconfronteerd met een onevenredig hoge kostenstijging, nu de veiligheidsregio de inkomsten die zij misloopt, doordat minder ondernemingen verplicht zijn zich aan te sluiten, volledig wil compenseren? Zo ja, op welke wijze gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om het tekort door de daling in de aantallen OMS-abonnees te compenseren door een verhoging van het OMS-tarief per 1 januari 2013 is genomen door het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio. Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het Openbaar Meldsysteem. Het betreft dan ook een door het lokaal bevoegd gezag gemaakte keuze.
Bent u bekend met het probleem dat bedrijven die sinds april 2012 niet meer aangesloten mogen zijn bij de RAC, nog wel voor langere tijd vastzitten aan een gebruikerscontract, zonder dat hier een dienst tegenover staat? Bent u bereid spoedig naar een oplossing te zoeken?2
Voor deze aansluiting zijn in de regel twee contracten relevant, namelijk het gebruikerscontract met de leverancier van de OMS apparatuur en de aansluitovereenkomst voor de meldkamer met de veiligheidsregio. Na wijziging van de wettelijke eisen in het Bouwbesluit of na toestemming van de gemeente is het mogelijk dat een bedrijf niet langer verplicht is gebruik te maken van een OMS-aansluiting. De aansluitovereenkomsten tussen de meldkamer en de ondernemer kunnen verschillen per veiligheidsregio, maar het is niet ongebruikelijk dat een ondernemer tussentijds deze overeenkomst kan opzeggen. Inzicht in de voorwaarden voor het gebruikerscontracten tussen OMS-leveranciers en bedrijven heb ik niet.
Het betreft een overeenkomst tussen ondernemers en ik zie geen aanleiding om mij te mengen in hetgeen deze partijen onderling overeen zijn gekomen.
Hoe groot zijn de financiële tekorten bij de veiligheidsregio’s, aangezien zij zich genoodzaakt zien bovenstaande kosten door te berekenen?
Gemeenten stellen gezamenlijk in regionaal verband de begroting van de veiligheidsregio vast. De begroting van de veiligheidsregio wordt voor het overgrote deel (macro gezien circa 90%) bepaald door de gezamenlijke bijdragen van de deelnemende gemeenten, die dit betalen uit hun algemene uitkering. De verdeling van inkomsten en uitgaven van veiligheidsregio’s is een lokale verantwoordelijkheid die voortvloeit uit het stelsel van verlengd lokaal bestuur voor veiligheidsregio’s. Het uitgangspunt van verlengd lokaal bestuur brengt met zich mee dat het voeren van de financiële huishouding van de veiligheidsregio een verantwoordelijkheid is van het bestuur van de veiligheidsregio en daarmee dus van de gezamenlijke gemeenten. Keuzes over de financiële consequenties van een daling in het aantal OMS-aansluitingen worden dan ook door datzelfde bestuur genomen.
Hoelang gaat een RAC mee, voordat opnieuw moet worden aanbesteed?
In de context van kosten van aansluiting op het OMS is niet de afschrijvingsperiode van een RAC relevant, maar de afschrijvingstermijn van de OMS-apparatuur (meldapparatuur bij de ondernemer). De afschrijvingstermijn wordt bepaald op grond van een beoordeling over de periode waarin de OMS-apparatuur met zekerheid betrouwbaar functioneert. De praktijk laat zien dat in de regel wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van ongeveer 10 jaar.
Welke invloed hebben ondernemers op de aanbesteding van een RAC door de veiligheidsregio, aangezien zij na een nieuwe aanbesteding worden geconfronteerd met forse kosten wanneer is gekozen voor een nieuwe aanbieder?3
Veiligheidsregio’s spannen zich in om het optimale OMS-systeem voor de in de regio gelegen ondernemers uit te onderhandelen met de aanbieders van de OMS-apparatuur. Bij een dergelijke aanbesteding gaat het om enkele honderden OMS-abonnees per veiligheidsregio. Gezien het grote aantal OMS-abonnees (ondernemers, zorginstellingen, etc.) is het voor veiligheidsregio’s niet haalbaar al deze abonnees te betrekken bij de aanbesteding van een OMS.
Hoe gaat u de prikkels bij de veiligheidsregio versterken om de gebruikerskosten laag te houden?
Volgens de Wet veiligheidsregio’s is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk voor de voorbereiding op het bestrijden van branden en daarmee dus ook voor de OMS-aansluitingen. Gezien de bestuur- en financieringsstructuur van veiligheidsregio’s is het dan ook met name een verantwoordelijkheid van de in de veiligheidsregio liggende gemeenten om desgewenst het bestuur van de veiligheidsregio aan te spreken op het laag houden van OMS-gebruikerskosten.
Kunt u aangeven of deze problemen alleen spelen in Noord-Holland en Friesland of ook daarbuiten?
Mij is bekend dat de jaarbedragen voor een OMS-aansluiting verschillen per veiligheidsregio. Ook is mij bekend dat er door de diverse besturen van de veiligheidsregio’s verschillende keuzes worden gemaakt met betrekking tot de financiële consequenties van een daling in het aantal aangesloten abonnees. Maar voor beide zaken geldt dat dergelijke keuzes worden gemaakt door het bestuur van de veiligheidsregio.
Het bericht dat zorgverzekeraars verpleegkundig specialisten niet als hoofdbehandelaar erkennen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u de blog gelezen op SKIPR?1
Ja, ik heb de blog gelezen.
Is het waar dat er zorgverzekeraars zijn die verpleegkundig specialisten niet erkennen als hoofdbehandelaar?
Zoals ik u reeds gemeld heb in mijn reactie van 9 oktober 2012 op het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit naar taakherschikking (TK 29 689, 418), beperken zorgverzekeraars inderdaad de groep behandelaars die DBC’s kunnen openen, de zogenaamde «hoofdbehandelaars». Die beperking geldt ook voor verpleegkundig specialisten.
Een jaar geleden (februari 2012) speelde deze kwestie ook, kunt u zeggen wat er in het achterliggend jaar is gebeurd om deze patstelling vlot te trekken?
Zoals ik in mijn brief van 9 oktober 2012 heb aangegeven, is in het bestuurlijk akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 afgesproken dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit kwaliteitsoverwegingen landelijke criteria afspreken waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt en wat de rol van de hoofdbehandelaar is. De IGZ heeft in dat kader het initiatief genomen om veldpartijen te consulteren over het hoofdbehandelaarschap. Op 15 november 2012 heeft de IGZ een document over hoofdbehandelaarschap in de tweedelijns curatieve GGZ ter consultatie voorgelegd aan veldpartijen. Het doel van de consultatie is om te komen tot een veldnorm voor hoofdbehandelaarschap. Partijen hebben tot 7 januari 2013 de gelegenheid gehad om op het document te reageren. De IGZ verwerkt deze reacties en zal mij nog in dit kwartaal adviseren. Vóór de zomer zal ik u nader informeren over de consequenties van het advies van de IGZ. Ik verwacht dat met het tot stand komen van een veldnorm voor hoofdbehandelaarschap meer duidelijkheid zal komen over welke beroepsgroep wat mag doen in de tweedelijns curatieve GGZ, en daarmee ook wat een verpleegkundig specialist mag doen. Mijns inziens is het van belang dat ook verzekeraars rekening houden met de veldnorm bij het vormgeven van hun beleid.
Hoe hoog is de onkostenpost aan teveel betaalde salariskosten, door het onnodig inzetten van duurdere mensen, waar de verpleegkundig specialisten het werk ook uitstekend kunnen doen?
Voor zover mij bekend is geen onderzoek gedaan naar het financiële effect van de beperkingen die zorgverzekeraars in de polisvoorwaarden stellen voor wat betreft het openen van DBC’s. Aangezien de beperking alleen het «hoofdbehandelaarschap» betreft, blijft er veel ruimte voor het inzetten van onder andere verpleegkundig specialisten op andere onderdelen van de behandeling. Ik verwacht daarom dat het financiële effect beperkt zal zijn. Overigens is niet gezegd dat een uitbreiding van de bevoegdheden en inzet van een bepaalde beroepsgroep altijd leidt tot een afname van de inzet van andere (duurdere) beroepsgroepen, en daarmee altijd per saldo tot lagere kosten leidt.
Zorgverzekeraars willen geen budget verspillen, wat beweegt de zorgverzekeraars deze mogelijkheid van goedkopere inkoop met behoud van kwaliteit niet te benutten?
Zorgverzekeraars maken hun eigen afweging over de kwaliteit en doelmatigheid, daar kan ik niet in treden. Wel ben ik in het kader van het bestuurlijk akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 met zorgverzekeraars en zorgaanbieders in gesprek over taakherschikking. In het bestuurlijk akkoord is afgesproken om vanuit kwaliteitsoverwegingen landelijke criteria afspreken waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt.
Zou het kunnen dat er in de praktijk behoefte is aan generalisten, in plaats van nog meer specialisten, en dat daardoor de inzet achterblijft?
Ik heb geen signalen dat dat het geval is.
Bent u niet bang dat deze ontwikkeling erg demotiverend werkt voor de beroepsgroep van verpleegkundigen die zich willen specialiseren?
Ik kan mij voorstellen dat terughoudendheid van zorgverzekeraars ontmoedigend werkt voor verpleegkundig specialisten en andere verpleegkundigen die zich verder willen ontwikkelen.
Worden verpleegkundig specialisten gezien als een aanwinst of misschien als een bedreiging voor een andere beroepsgroep? Als ze worden gezien als een aanwinst, hoe komt het dat ze in de uitoefening van hun vak niet volledig worden ingezet, ook voor het openen van nieuwe diagnosebehandelingcombinaties (DBC’s)?
Verpleegkundig specialisten worden zoals u weet door mij gezien als een aanwinst.
Bent u bereid na te gaan hoe het kan dat een jaar nadat de erkenning van deze beroepsgroep de zorgverzekeraars de volledige inzet tegenwerken?
De IGZ heeft ook Zorgverzekeraars Nederland geconsulteerd over het hoofdbehandelaarschap. Ik verwacht daarom dat het advies van de IGZ meer inzicht zal geven in de overwegingen van de zorgverzekeraars op het gebied van het hoofdbehandelaarschap.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rest van de experimenteerperiode de mogelijkheden van de specialistische verpleegkundigen beter worden benut?
Ik ga ervan uit dat een veldnorm voor het hoofdbehandelaarschap meer duidelijkheid biedt voor de rol die verpleegkundig specialisten kunnen vervullen in de tweedelijns GGZ. Daarnaast is in het bestuurlijk akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 afgesproken dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit kwaliteitsoverwegingen landelijke criteria afspreken waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt.
Het gebruik van persoonsgebonden budget in het buitenland |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat PGB-houders nog maar voor 13 kalenderweken AWBZ-zorg kunnen inkopen in het buitenland, ook wanneer deze binnen de Europese Unie (EU) wordt geleverd?
Ja, dat is per 1 januari 2013 geregeld in de Regeling subsidies AWBZ. Een uitzondering is hierbij, net als bij zorg in natura, gemaakt voor palliatieve terminale zorg. Deze cliënten kunnen maximaal één jaar hun pgb in het buitenland gebruiken, zodat zij in staat worden gesteld om afscheid te nemen van hun familie in het land van herkomst.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn om de inkoop van AWBZ-zorg in het buitenland met een persoonsgebonden budget ook binnen de EU te beperken tot 13 kalenderweken per jaar?
Op 1 januari 2013 zijn de Wet AWBZ-zorg buitenland en een wijziging van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) in werking getreden, met als doel een beperking aan te brengen in de mogelijkheden om in het buitenland AWBZ-zorg te ontvangen. In de Memorie van Toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2009/10, 32 154, nr. 3) is aangekondigd dat de Regeling subsidies AWBZ (waarin de pgb-regeling is opgenomen) in lijn met deze nieuwe wetgeving zou worden aangescherpt tot maximaal dertien weken bij tijdelijk verblijf van de budgethouder in het buitenland (bijvoorbeeld vanwege een vakantie). Deze termijn van dertien weken sluit aan bij de in het Bza opgenomen restitutieregeling voor niet-gecontracteerde zorg in het buitenland (zowel binnen als buiten de EU/EER). Bij de keuze van de termijn van dertien weken in het Bza is aangesloten bij de wetgeving betreffende uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid (dertien weken). Deze uitwerking van de restitutieregeling is in lijn met hetgeen tussen mijn ambtsvoorganger en uw Kamer is gewisseld tijdens de parlementaire behandeling van het genoemde wetsvoorstel, en overeenkomstig de aanpassing in het BZa, zoals die op 15 juni 2012 is voorgehangen.
Is het waar dat AWBZ-zorg, wanneer het gaat om zorg in natura en deze binnen Europa wordt geleverd, niet beperkt is tot een aantal weken per jaar? Zo ja, wat zijn de redenen voor het verschil in lengte van vergoeding van zorg in het buitenland voor mensen met een persoonsgebonden budget en zorg in natura?
In de AWBZ (artikel 10), zoals die per 1 januari 2013 geldt, is geregeld dat de verzekerde recht heeft op zorg in natura die wordt geboden door een zorgaanbieder die door de zorgverzekeraar binnen Nederland of de EU en de EER is gecontracteerd. Dit kan zowel gecontracteerde intramurale als extramurale zorg zijn. Daarnaast is geregeld dat de verzekerde recht heeft op niet-gecontracteerde extramurale zorg in natura binnen Nederland of de EU en de EER. Bij deze genoemde vormen van zorg binnen de EU/EER heeft de AWBZ-verzekerde derhalve een aanspraak zolang de persoon als Nederlands ingezetene kan worden aangemerkt. Alleen dan blijft de persoon immers verzekerd voor de AWBZ. Zolang de persoon verzekerd blijft, is er dus inderdaad een verschil met het pgb, waarvan de duur wel begrensd is.
De reden voor dit verschil vloeit voort uit het Europese recht. Het uitgangspunt van de AWBZ is dat zorg in natura wordt ontvangen van een gecontracteerde zorgaanbieder in Nederland, omdat dat de plaats is waar de AWBZ-verzekerde zich doorgaans bevindt. Het Europese Hof van Justitie heeft echter bepaald dat, in verband met het vrije verkeer van diensten, ook gecontracteerde intra- en extramurale zorg en niet-gecontracteerde extramurale zorg zonder beperking bij een zorgaanbieder in een andere EU-lidstaat moet kunnen worden ingeroepen. Bij het pgb bestaat er geen Europees rechtelijke verplichting om toe te laten dat deze buiten Nederland wordt geëxporteerd. Het Europese Hof van Justitie heeft namelijk uitgesproken dat betalingen in geld die het karakter van een verstrekking hebben niet hoeven te worden uitbetaald buiten het land van verzekering. De Centrale Raad van Beroep heeft uitgesproken dat het pgb een zodanige betaling is. Er kan dus, in tegenstelling tot zorg in natura, worden vastgehouden aan het uitgangspunt dat het pgb in principe alleen in Nederland wordt ingezet.
Niettemin is er voor gekozen om budgethouders die voor een korte periode naar het buitenland gaan de mogelijkheid te geven om tijdens dat verblijf gebruik te kunnen blijven maken van het pgb, zodat zij hun zorginkoop – vaak vanuit hun informele netwerk – kunnen voortzetten. Voor verzekerden die in het buitenland een nieuwe aanspraak te gelde willen maken of budgethouders die voor langere tijd naar het buitenland gaan, staan de mogelijkheden van de Wet AWBZ-zorg buitenland open.
Deelt u de mening dat er geen verschil dient te bestaan in de behandeling van mensen die zorg in natura krijgen en mensen die voor AWBZ-zorg gebruik maken van een persoonsgebonden budget? Zo ja, waarom bestaat dan toch een onderscheid in lengte van de vergoeding van AWBZ zorg in het buitenland? Zo nee, wat rechtvaardigt een onderscheid in behandeling van mensen die ervoor kiezen AWBZ-zorg in natura af te nemen en mensen die dit via een persoonsgebonden budget doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de regelgeving rondom AWBZ-zorg in het buitenland voor mensen met een persoonsgebonden budget in lijn te brengen met de regelingen zoals deze gelden voor mensen die deze zorg in natura in het buitenland ontvangen?
Ik zie geen reden om de periode van 13 weken waarin het toegekende pgb in het buitenland kan doorlopen te verruimen. De «13-weken-regeling» is al ruim en is in lijn met de restitutiemogelijkheid bij niet-gecontracteerde zorg. Het oprekken van deze termijn gaat in tegen het uitgangspunt van de AWBZ en vergroot risico’s op fraude met AWBZ-geld.
Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van zorg in natura in het buitenland? Hoeveel van deze zorg wordt binnen Europa geleverd?
Mij zijn de totale kosten van de AWBZ-zorg in het buitenland bekend (niet nader gespecifieerd naar het aantal gebruikers en / of het land waar deze zorg wordt genoten). Volgens opgave van het College voor Zorgverzekeringen gaat het om een bedrag van circa € 1,8 mln.
Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van een persoonsgebonden budget in het buitenland? Hoeveel van deze zorg wordt binnen Europa geleverd?
Hierover is geen landelijke informatie beschikbaar. Uit een peiling onder verschillende zorgkantoren komt naar voren dat naar schatting minder dan 1% van het aantal budgethouders in het buitenland verblijft. Als in het buitenland zorg wordt ingekocht gaat het vooral om zorg van een Nederlandse zorgverlener of een familielid.
De effecten van de vermogensinkomensbijtelling voor het bepalen van de eigen bijdrage voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u op basis van de verstuurde beschikkingen van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) inzicht verschaffen in de (voorlopige) opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling in 2013? Komt die opbrengst overeen met de vooraf geschatte opbrengst, uitgesplitst naar AWBZ-zorg met verblijf (€ 146 miljoen), AWBZ-zorg zonder verblijf (€ 12 miljoen) en de Wmo (€ 32 miljoen)?1 Zo nee, hoeveel wijkt de opbrengst af?
Voor de vermogensinkomensbijtelling (VIB) is in het Begrotingsakkoord 2013 uitgegaan van een opbrengst van ongeveer € 150 miljoen op jaarbasis voor cliënten die in een intramurale instelling verblijven en ongeveer € 50 miljoen op jaarbasis voor cliënten die extramurale zorg of een voorziening uit de WMO ontvangen. Op basis van de eerste beschikkingen die het CAK heeft gestuurd, geeft het CAK aan dat de opbrengst voor intramurale AWBZ in dezelfde orde van grootte ligt. Er zijn nog geen beschikkingen uitgegaan voor de WMO of extramurale AWBZ. Het is nu te vroeg om met zekerheid aan te geven wat de opbrengst zal worden. Mede gezien het feit dat de eigen bijdragen voor cliënten die gebruik maken van extramurale AWBZ en/of een voorziening uit de WMO dit jaar nog niet zijn opgelegd. Ook kan de hoogte van de eigen bijdrage per cliënt gedurende het jaar variëren door verandering in inkomen, vermogen of vraag naar zorg/voorziening. Dit zal uiteindelijk ook invloed hebben op de macro-opbrengst. Als laatste kunnen de beschikkingen die in januari uit zijn gegaan nog veranderen door bijvoorbeeld een aanvraag tot peiljaarverlegging.
Kunt u op basis van de beschikkingen van het CAK aangeven of de vooraf ingeschatte gemiddelde verhoging van de eigen bijdrage overeenkomt met de daadwerkelijke gemiddelde verhoging, uitgesplitst naar de hoge eigen bijdrage voor zorg met verblijf (€ 235 per maand), de lage eigen bijdrage voor zorg met verblijf (€ 12 per maand), de eigen bijdrage voor de Wmo (€ 37 per maand) en de eigen bijdrage voor zorg zonder verblijf (€ 22 per maand)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u op basis van de beschikkingen van het CAK inzicht geven in het aantal mensen per box III vermogenscategorie, met een interval van € 10.000, dat te maken krijgt met de vermogensinkomensbijtelling (dus: € 0–€ 10.000, € 10.000–€ 20.000, (...) tot > € 200.000)?
Op grond van de in januari gestuurde beschikkingen heeft het CAK onderstaande tabel gemaakt voor de cliënten die gebruik maken van intramurale zorg.
€ 0,– tot € 10.000,–
10.963
€ 10.000,– tot € 20.000,–
10.197
€ 20.000,– tot € 30.000,–
7.792
€ 30.000,– tot € 40.000,–
5.372
€ 40.000,– tot € 50.000,–
3.768
€ 50.000,– tot € 60.000,–
2.784
€ 60.000,– tot € 70.000,–
2.278
€ 70.000,– tot € 80.000,–
1.929
€ 80.000,– tot € 90.000,–
1.590
€ 90.000,– tot € 100.000,–
1.398
€ 100.000,– tot € 150.000,–
5.022
€ 150.000,– tot € 200.000,–
3.051
€ 200.000,– en hoger
7.388
Totaal
63.532
Dit betreft het aantal cliënten op 1 januari 2013.
Kunt u ingaan op de vraag of de gemiddelde verhoging van de eigen bijdrage voor het zevende (€ 264 per maand), achtste (€ 463 per maand) en negende deciel (€ 635 per maand) van tabel 4.3.1 uit de bijlage bij de brief van uw voorganger van 22 juni 2012 overeenkomt met de signalen die van mensen zijn ontvangen dat de hoge eigen bijdrage voor verblijf bij een box III vermogen van € 150.000 soms stijgt met bijna € 1000 per maand?2 Kunt u aangeven welke box III vermogens horen bij elk van de vermogensdecielen uit tabel 4.3.1?
In de CBS tabel is aangegeven hoeveel cliënten per type eigen bijdrage effect ondervinden van de vermogensinkomensbijtelling. Ook de totale opbrengsten per categorie zijn vermeld en de gemiddelde stijging van de eigen bijdrage per jaar per type eigen bijdrage. Daarnaast heeft het CBS een verdeling naar inkomensdeciel gemaakt.
Uit de tabel valt af te leiden dat mensen in een laag inkomensdeciel gemiddeld een lagere stijging van de eigen bijdrage op grond van de VIB ondervinden en mensen in een hoger inkomensdeciel een gemiddelde hogere stijging kennen. Omdat het gaat om gemiddelden kan in elk inkomensdeciel een variatie in hoogte van de eigen bijdrage stijging op treden. Hierdoor is het dan ook niet mogelijk om te zeggen dat de hoge eigen bijdrage stijgingen zich beperken tot enkele inkomensdecielen.
Kunt u op basis van de beschikkingen van het CAK inzicht geven in het aantal mensen onder de 65 jaar en het aantal mensen boven de 65 jaar dat te maken krijgt met een vermogensinkomensbijtelling?
65 min
21.394
65 plus
42.138
Totaal
63.532
Voor de volledigheid, dit betreft het aantal cliënten op 1 januari 2013. Voor cliënten met een pensioengerechtigde leeftijd geldt een extra fiscale inkomensafhankelijke vrijstelling (afhankelijk van inkomen maximaal € 49.123 per persoon) die ook geldt voor de VIB.
Wilt u alsnog de mogelijkheid onderzoeken om een voor iedereen gelijke box III vrijstelling te hanteren voor het bepalen van de vermogensinkomensbijtelling, of een specifieke compensatie te geven voor benadeelde groepen? Met hoeveel procent zou het percentage van de vermogensinkomensbijtelling hiermee naar beneden kunnen om dezelfde opbrengst van € 200 miljoen te genereren?
Zoals in antwoord 1 al aangegeven zijn de verwachte meeropbrengsten vooralsnog deels onzeker. Ik ben op dit moment aan het inventariseren hoe de maatregel heeft uitgepakt. Ik zal ook hierbij kijken hoe de maatregel uit heeft gepakt voor de verschillende groepen.
Kunt u aangeven hoe u mensen tegemoet komt als zij geconfronteerd worden met een eigen bijdrage die hoger is dan hun inkomen, terwijl het box III vermogen niet liquide is, bijvoorbeeld als vermogen vastzit in een vooralsnog onverkoopbaar huis dat niet geldt als eigen woning in box I of in langjarig vastgezette beleggingen?
De Kamer heeft destijds naar aanleiding van het Begrotingsakkoord bewust voor de onderhavige regeling gekozen. Veel fracties stellen nu vragen naar aanleiding van de consequenties van de uitvoering van deze regeling.
Ik acht het zuiver eerst met de Kamer in overleg te treden over de vraag welke gevolgen kennelijk door de Kamer ongewenst worden geacht.
Is het mogelijk deze vragen voor dinsdag 29 januari 2013, 12.00 uur, te beantwoorden?
Ja.
Ondertoezichtstellingen die vele jaren worden verlengd |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Ontvangt u ook signalen over het te vaak (soms wel 10 jaar achter elkaar) verlengen van ondertoezichtstellingen (OTS'en)?
Ik vind het van groot belang dat bij een ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel zoals de ondertoezichtstelling steeds zorgvuldig wordt afgewogen of de noodzaak voor de maatregel en eventueel een verlenging hiervan nog steeds aanwezig is. Een wettelijke grens met een maximum aantal jaren voor de duur of het aantal verlengingen van de ots is daarbij niet gegeven, maar acht ik ook niet noodzakelijk. Uiteindelijk gaat het om maatwerk waar per individueel geval steeds moet worden bezien wat de (on)mogelijkheden zijn. Uiteindelijk is het de kinderrechter die na zorgvuldige afweging van alle belangen een oordeel geeft over de noodzaak om de maatregel al dan niet te laten voortduren.
Zoals aangegeven in een brief aan uw Kamer van 7 januari 20131 wijzen de cijfers uit dat er nog altijd sprake is van een daling van het aantal ots-en evenals het aantal uithuisplaatsingen.
In deze brief ben ik ook ingegaan op de vliegwielpilots die beogen het aantal ondertoezichtstellingen verder te verminderen en de duur van de ondertoezichtstelling te verkorten door de inzet van onder andere familienetwerkberaden, eigen kracht centrales, Signs of Safety.
Daarnaast heb ik met provincies en stadsregio’s op 9 december 20112 afspraken gemaakt die eveneens zien op een verdere bekorting van de duur van de ondertoezichtstellling.
Juist omdat het voor een kind en het gezin van groot belang is om te weten waar het aan toe is, maakt het toekomstperspectief onderdeel uit van het toetsingskader van het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen. Dit wetsvoorstel is door uw Kamer aanvaard en nu aanhangig in de Eerste Kamer. In artikel 260 van het wetsvoorstel is opgenomen dat bij de afweging over de verlenging van de ots door de kinderrechter wordt gewogen of ouders in staat zijn «binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen». Hiermee is expliciet niet gekozen voor een maximum aantal verlengingen maar wel voor een procedure die voldoende waarborgen omvat om duidelijkheid te kunnen bieden over het toekomstperspectief van het kind en het gezin. Daarnaast is in artikel 265j van het wetsvoorstel bepaald dat als een ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing langer dan twee jaar geduurd heeft en er een verlengingsverzoek komt, de Raad voor de Kinderbescherming een advies uitbrengt met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling. Op basis hiervan kan de kinderrechter beoordelen of de ondertoezichtstelling nog aan de orde is dan wel dat de maatregel kan vervallen omdat de ouders de noodzakelijke zorg aanvaarden of dat een gezagsbeëindigende maatregel meer voor de hand ligt. In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming wordt expliciet ingegaan op de vraag of de ondertoezichtstelling niet onnodig wordt verlengd3.
Pleegoudervoogdij kan een goed alternatief zijn als terugkeer naar het ouderlijk gezin niet verantwoord is. Ik wijs in dit verband ook op de implementatie van de nieuwe methode voogdij, die medio 2012 van start is gegaan en waarbij op basis van een perspectiefbijeenkomst in een vroeg stadium van een voogdij met alle betrokkenen wordt gekeken naar (o.a.) de mogelijkheid voor de pleegouders om het gezag over te nemen van het bureau jeugdzorg (pleegoudervoogdij) en daarmee het belang dat het kind heeft bij continuïteit in de opvoeding centraal te stellen.
Deelt u de mening dat er een grens getrokken moet worden oftewel dat het maximumaantal OTS’en wettelijk vastgelegd dient te worden? Zo niet, heeft u andere mogelijkheden of alternatieven om de OTS’en die vele jaren achter elkaar worden verlengd te voorkomen? Zo ja, op welk termijn gaat u dit regelen en wat zou volgens u het maximumaantal moeten zijn? Is drie keer OTS volgens u een redelijk maximum?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de praktijk dat een OTS telkens wordt verlengd door een organisatie die belast is met jeugdbescherming/pleegzorg, terwijl pleegoudervoogdij (in het belang van het kind) een beter alternatief is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de praktijk dat pleegoudervoogdij niet wordt ingezet vanwege de financiële voordelen van het verlengen van OTS’en voor de organisatie die belast is met jeugdbescherming/pleegzorg, waardoor pleegouders en kinderen jaarlijks geconfronteerd worden met onzekerheid?
Een dergelijke praktijk is mij niet bekend en een teruglopende gemiddelde OTS-duur duidt ook niet op een dergelijke praktijk. Daarnaast worden alle verlengingen getoetst door de kinderrechter. Dit is ook een waarborg om onnodige verlengingen te voorkomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze negatieve financiële prikkel weg te nemen voor organisaties die belast zijn met jeugdbescherming/pleegzorg, waardoor het belang van pleegkinderen prevaleert?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Hardenberg woest om taakstraf na geweld.” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Hardenberg woest om taakstraf na geweld»?1
Ja.
Is het waar dat ene J.S. (25 jaar) van de rechter een taakstraf kreeg opgelegd omdat hij een jongeman uit Hardenberg ernstig toetakelde in het uitgaansleven, waarbij het slachtoffer een gebroken kaak en een scheur in zijn schedel opliep en wekenlang alleen vloeibaar voedsel kon eten?
Door de rechter is in deze zaak een taakstraf van 120 uur opgelegd, waarvan 40 uur voorwaardelijk. Tevens is de vordering benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van € 1293,89. Uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de klap zijn onderkaak op twee plaatsen heeft gebroken, een botbreuk aan de zijkant/achterkant van de schedel en een (lichte) hersenschudding heeft opgelopen.
Deelt u de mening dat het terecht is dat deze straf tot woede heeft geleid bij de burgers en dat voor een dergelijk misdrijf geen taakstraf moet kunnen worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet om mij uit te laten over het oordeel van de rechter. Wel kan ik uw Kamer melden dat het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak omdat het van mening is dat de rechter in dit geval de wetgeving inzake het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven, die begin 2012 in werking is getreden, onjuist heeft toegepast.
Deelt u de mening dat de wettelijke beperking tot het opleggen van (enkel) een taakstraf (een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk is op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad) bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven ontoereikend is, aangezien het bovenbedoelde misdrijf er blijkbaar niet onder viel? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een taakstraf niet altijd een geschikte sanctie is. Ik vind dat voor bepaalde type delicten een taakstraf in het geheel niet moet worden opgelegd. Hierbij valt te denken aan plegers van ernstige zeden- en geweldsdelicten en aan recidivisten. Daarom is begin 2012 voornoemde wetgeving in werking getreden waarmee een taakstraf bij dergelijke delicten wordt uitgesloten.
Deelt u de mening dat niet valt in te zien waarom onderscheid gemaakt wordt tussen «gewone» zeden- en geweldsmisdrijven en ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en dat zeden- en geweldsmisdrijven altijd ernstig zijn? Bent u daarom bereid deze misdrijven altijd uit te sluiten van de mogelijkheid deze te bestraffen met enkel een taakstraf? Zo nee, waarom niet?
In het Wetboek van Strafrecht is wat betreft de sanctietoepassing een balans gezocht tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter. De wetgever moet in algemene zin duidelijkheid bieden voor welke misdrijven de taakstraf een passende straf is. Tegelijkertijd moet de rechter voldoende ruimte worden gelaten om in het concrete geval een passende straf te bepalen, gelet op de aard en de ernst van het feit, de persoon van de dader én rekening houdend met de mogelijk verschillende strafdoelen (vergelding en de speciale en generale preventie). Verdere begrenzing van de straftoemetingsvrijheid van de rechter acht ik onnodig en onwenselijk.
Bent u bereid om eindelijk de taakstraf te schrappen als hoofdstraf nu wederom blijkt dat er onvoldoende draagvlak is in de samenleving voor de taakstraf? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Brinkman, Helder en Van Klaveren van uw Kamer, in het bijzonder naar mijn antwoord op vraag 3.2
Het stimuleren van innovatie en concurrentie bij aanbestedingen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ICT-aardbeving door vonnis Oracle vs. Staat»?1 Hoe beoordeelt u de gevolgen van het vonnis van de rechtbank Den Haag voor het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid, in het bijzonder ten aanzien van ICT?
Ja. De uitspraak in deze zaak geeft geen aanleiding het huidige aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid, al dan niet ten aanzien van ICT, te herzien.
Is het waar dat bij deze aanbesteding uitsluitend gevraagd werd naar SAP-licenties om één ondersteunend ICT-systeem voor meerdere ministeries te maken? Welk systeem werd hiervoor als basis gebruikt en hoe lang is dat in gebruik? Op welke basis is de keuze gemaakt dat gebruik van het SAP-systeem de technisch en bedrijfsmatig beste keuze is?
De aanbesteding bestond uit twee percelen: één voor de ICT-werkzaamheden die nodig waren voor aanpassing van een bestaand systeem, en één voor SAP-licenties. Beide percelen zijn conform de daarvoor geldende regels aanbesteed.
Basis voor de aanbesteding betrof het ERP systeem (SAP Business Suite) zoals dat in 2003 door het ministerie van SZW door middel van een Europese aanbestedingsprocedure is verworven. Dit systeem is ingericht op basis van het kernmodel financiële informatievoorziening en kan daardoor als basis dienen voor de deelnemende departementen. Gebruik van het systeem door meerdere ministeries past in het beleid van samenwerking in de financiële kolom. Daarnaast was gebruik door meerdere ministeries in dit geval wenselijk op bedrijfseconomische gronden. Voor het gebruik door de samenwerkingspartners moesten vooral de departementspecifieke instellingen nog worden ingericht. Dit alles natuurlijk met inachtneming van de bestaande wet- en regelgeving.
De uitspraak past in het beleid van hergebruik van ICT systemen zoals vastgelegd in de I-strategie.
In hoeverre is het gebruik van de SAP-licenties voor andere ministeries te beoordelen als het hergebruik van licenties? Waren de licenties oorspronkelijk afgegeven voor gebruik door uitsluitend het ministerie van SZW, of voor de gehele Rijksoverheid? Wat betekent deze manier van omgaan met softwarelicenties voor andere licenties die door een onderdeel van de Rijksoverheid zijn afgenomen?
Er is geen sprake van hergebruik van licenties, maar van hergebruik van een systeem. De noodzakelijke licenties voor het gebruik van dit systeem door SZW zijn destijds door de Staat verworven. Vanwege de kwantitatieve uitbreiding voor gebruik van het systeem door de samenwerkingspartners waren extra licenties nodig. De deelnemende departementen hebben deze benodigde licenties verworven via bovengenoemde aanbesteding.
Hoe kijkt u aan tegen de juridische eenheid van de Rijksoverheid bij aanbestedingen? Herkent u zich in de uitspraak dat de Staat de aanbestedingsregels volledig naar zijn hand zet door, afhankelijk van de belangen, te opereren als één aanbestedende dienst of als aparte ministeries? Zo nee, welke consistente keus wordt hierin gemaakt?
De rechtbank heeft in haar uitspraak aansluiting gezocht bij de indeling van aanbestedende diensten in Richtlijn 2004/18/EG en het daarop gebaseerde Besluit aanbestedingsregels overheidsopdrachten (Bao). Dat is in lijn met het feit dat de Staat, die anders dan de departementen rechtspersoonlijkheid bezit, als enige lichaam naar buiten toe civielrechtelijk bindend kan optreden en bijvoorbeeld, zoals in het onderhavige geval, partij kan zijn bij een licentiecontract.
Rechtspersoonlijkheid kan inderdaad samenvallen met de kwalificatie aanbestedende dienst. Dat is echter niet altijd het geval. Als sprake is van een afgescheiden operationele eenheid binnen een rechtspersoon, kan dit onderdeel ook zelfstandig als aanbestedende dienst worden aangemerkt. De Europese Commissie heeft hiervoor criteria opgesteld, die zijn neergelegd in de zogenoemde «policy guideline» uit 1993. Deze criteria worden binnen de Staat gehanteerd bij de vraag of de Staat als geheel of op een onderdeel van de Staat – en zo ja, welk onderdeel – als aanbestedende dienst moet worden aangemerkt. De vraag op welk niveau een inkoopbevoegdheid is neergelegd, moet voor iedere aanbestedingsplichtige opdracht per productgroep worden bepaald.
Er is derhalve geen sprake van een ad hoc keuze voor de Staat, een departement of een onderdeel van het departement als aanbestedende dienst.
Hoe wordt, in het kader van de integratie van de bedrijfsvoering van het Rijk, omgegaan met de aanbesteding van ICT-diensten? Zal hierbij vaker het systeem van één samenwerkingspartner als uitgangspunt genomen worden of zal er in de aanbesteding een open procedure gevoerd worden, waarin de technische oplossing nog niet vastligt? Hoe wordt deze keus gemaakt?
De overheid streeft naar harmonisatie en vereenvoudiging van processen met als uitkomst een compactere en goedkopere overheid. Daarin past hergebruik van voor rekening van de (rijks-)overheid ingerichte administratieve systemen en/of software als uitgangspunt. Hergebruik geschiedt evenwel altijd op basis van een zorgvuldige afweging en met inachtneming van het aanbestedingsrecht.
De keuze voor de aanbestedingsprocedure die wordt gevolgd is afhankelijk van veel factoren. Waar het gaat om de primaire keuze voor een softwaresysteem spelen kwalitatieve aspecten als flexibiliteit en innovativiteit een belangrijke rol. Het is van groot belang efficiënt en effectief in te kunnen spelen op zich wijzigende wensen en behoeften. Van een algemeen beleid tot uitvraag van specifieke technische oplossingen is geen sprake.
Bent u van plan om in de toekomst meer aanbestedingen op ICT-gebied uit te schrijven, waarbij het type software of hardware al vastligt?
In het algemeen is het aanbestedingsbeleid er op gericht zo veel als mogelijk functioneel aan te besteden. Uitzonderingen kunnen voorkomen, mits deze passen binnen het aanbestedingsrecht.
Bent u ook van mening dat de overheid moet voorkomen dat ze afhankelijk wordt van één aanbieder van software, zogenaamde vendor lock-in? Welke rol ziet u bij het voorkomen van dergelijke afhankelijkheid van het gebruik van open standaarden en open source-software? Is bij deze aanbesteding ook overwogen om gebruik te maken van open source ERP-software? Zo nee, waarom niet?
Ja, de overheid moet er voor waken afhankelijk te worden van een leverancier.
Toepassing van open standaarden is onomstreden. Deze worden toegepast tenzij het echt niet anders kan. Daarnaast wordt de mogelijkheid voor toepassing van open source software wordt bij aanbestedingen van software standaard in de beschouwingen betrokken.
Overigens kan een lock-in bij een leverancier ontstaan zowel bij het gebruik van open als bij het gebruik van closed software.
Toepassing van open source software was bij de onderhavige aanbesteding niet opportuun, gegeven de afweging om van een bestaand systeem gebruik te maken.
Deelt u de mening dat de werkwijze bij deze aanbesteding de positie van grote softwareleveranciers, waar de overheid al klant van is, bevordert en kleine vernieuwende aanbieders geen kans meer maken? Zo ja, waarom vindt u dit wenselijk? Zo nee, op welke manier maken ook vernieuwende leveranciers, waarmee de overheid nog geen klantrelatie heeft, kans op ICT-opdrachten?
Nee. Het betrof hier een opdracht voor een verbouwing van een systeem, die niet op voorhand voorbehouden was aan de grote ICT-leveranciers.
Uitgangspunt bij aanbestedingen is dat in principe elke leverancier kans heeft op verkrijging van overheidsopdrachten.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de Rijksoverheid bij ICT-aanbestedingen zorgt voor kennis over alternatieven en nieuwe oplossingen naast de eerder gebruikte en bekende systemen, zodat de kansen worden benut die de innovatie in de ICT-branche bieden?
De rijksoverheid richt zich erop om – ook in ICT aanbestedingen – innovatieve ondernemers een kans te geven.
Om innovaties mogelijk te maken, is het van belang om vanuit de overheid een goede verkenning van wensen en mogelijkheden te maken. Aan ieder informatiseringsproject gaat een zorgvuldige informatie- en technische analyse vooraf, die ook gedeeld kan worden met het bedrijfsleven. In grote ICT trajecten wordt zo al ruim voor de daadwerkelijke aanbesteding samengewerkt met de markt om een uitvraag te realiseren die ruimte biedt aan haalbare innovaties. Dat kan bijvoorbeeld via een haalbaarheids- en wensentoets in combinatie met een marktverkenning en een marktconsultatie of een concurrentiegerichte dialoog.
Het gesjoemel met loon door Europese bedrijven in de bouwsector |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gesjoemel met loon bij aanleg tunnel Delft»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het bedrijf Strabag binnen de kaders van de wet opereert bij de loonaangifte? Bent u bekend met berichten dat andere Europese bouwbedrijven opdrachten binnenhalen in Nederland door te sjoemelen met het loon of de loonaangifte?
Het inlenen van arbeidskrachten uit een ander land is gebaseerd op het vrije verkeer van werknemers en diensten binnen de Europese Unie. Hiervoor zijn op Europees niveau regels in het leven geroepen om dit vrije verkeer in goede banen te leiden, zoals de Verordening (EG) nr. 883/2004 en de Detacheringsrichtlijn. Deze laatste dient voornamelijk de sociale bescherming van de gedetacheerde werknemer. Het is een bewuste keuze van de Europese wetgever om het binnen Europa mogelijk te maken om zonder enige belemmeringen in een ander land te werken of als werkgever personeel uit te lenen aan een onderneming in een ander land. In mediaberichten komt steeds vaker naar voren dat bedrijven Europese constructies verkennen of toepassen om de arbeidskosten te verlagen. Uit de berichten zelf is veelal niet op te maken of het om legale of illegale constructies gaat. Op de wijze van aangifte doen voor de loon- en premieheffing door specifieke bedrijven kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht niet ingaan.
Welke partijen zijn in Nederland bevoegd voor de handhaving van de betaling van sociale premies? Wat zijn hun bevoegdheden? Worden alle bevoegdheden op adequate manieren ingezet? In hoeverre wijken de bevoegdheden van de Nederlandse handhavers af van handhavende organisaties in Duitsland en België? Worden in Duitsland en België schijnconstructies frequenter opgespoord? Zo ja, hoe kan dat?
De Inspectie SZW, Belastingdienst en UWV zijn de aangewezen instanties om toe te zien op de loonheffingen. Zij zijn bevoegd om te controleren of de loon- en premieafdracht op de juiste wijze geschiedt en bevoegd om de daarvoor benodigde informatie uit te wisselen. In controlesituaties vullen zij elkaar dan ook daar waar nodig zo veel mogelijk aan.
Het feit dat beschreven situaties zich niet alleen in Nederland afspelen, maar ook in andere landen zoals Portugal en Polen, maakt het moeilijker om te beoordelen of de van toepassing zijnde internationale regelingen juist en volledig worden toegepast. Hiervoor moet worden samengewerkt met het andere land. Het is mogelijk dat handhavende instanties in verschillende landen, verschillende bevoegdheden hebben. Het is echter maar de vraag of deze verschillen in bevoegdheden leiden tot een verschillend opsporingsresultaat. Immers, zodra het om grensoverschrijdende zaken gaat zijn de bevoegdheden ontleend aan verdragen en hebben bijvoorbeeld Duitse, Nederlandse en Belgische handhavende instanties dezelfde grensoverschrijdende bevoegdheden.
In hoeverre hebben handhavende organisaties in Nederland (zoals de Inspectie SZW en de Belastingdienst) goed zicht op bedrijven die opereren op de Europese (bouw)markt en schijnconstructies hanteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat, als werkgevers met creatieve constructies de wet omzeilen, dit tot oneerlijke concurrentie leidt voor Nederlandse werkgevers? Zo nee, waarom niet? Deelt u eveneens de mening dat dergelijke constructies de kansen van Nederlandse werkzoekenden belemmeren en daarom met kracht bestreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Constructies voor oneerlijke concurrentie op de gangbare arbeidsvoorwaarden kunnen zowel leiden tot onderbetaling van Nederlandse en buitenlandse werknemers als tot lagere kansen voor werkzoekenden in Nederland. Oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden moet inderdaad met kracht worden bestreden. Tegen constructies die tegen de wet- en regelgeving indruisen moet worden opgetreden
Bent u bereid maatregelen te nemen, en zo ja welke, om dubieuze constructies met de aangifte van sociale premies te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u ook aangeven wat er daarvoor (wettelijk) geregeld moet worden?
Samen met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, Economische Zaken en Financiën, heb ik een traject gestart om het bestrijden van schijnconstructies een extra impuls te geven. Onderdeel hiervan betreft het in kaart brengen van en de maatregelen tegen constructies die leiden tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Conform de op 18 december jl. aangenomen motie van de leden Kerstens en Azmani (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, 33 400 XV, nr. 40) heb ik uw Kamer in mijn brief van 11 april 2013 geïnformeerd over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies.
Berichtgeving dat het gemeentebestuur Rotterdam jarenlang willens en wetens lakse moskee-internaten tolereerde |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving waarin wordt gesteld dat het gemeentebestuur van Rotterdam willens en wetens jarenlang lakse moskee-internaten heeft getolereerd? Hoe beoordeelt u dit bericht?1
Van de berichtgeving heb ik kennis genomen. Over de aangelegenheid zijn inlichtingen ingewonnen bij het gemeentebestuur van Rotterdam.
Het toezicht op brandveiligheid is een taak van het college, verantwoording geschiedt aan de raad. Op het gebied van brandveiligheid van de internaten is het Bouwbesluit de basis voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Voor de internaten wordt de categorie «logiesfunctie» uit het Bouwbesluit gehanteerd. Vanaf 2010 zijn de vergunningen opgenomen in de Wabo. De bevoegdheden om vergunningen te verlenen, toezicht te houden en handhavend op te treden liggen in Rotterdam bij het dagelijks bestuur van de deelgemeenten.
Op 15 januari heeft het college van B&W een set informatie aan de gemeenteraad doen toekomen. Tevens is de informatie vrijgegeven in het kader van de door NRC en RTV Rijnmond ingediende Wob-verzoeken.2
Het college heeft laten weten dat het bekend is met vijf locaties, waarvan er drie actief in gebruik zijn. Naar aanleiding van de gerezen vragen zijn door het college alle bij de gemeente bekende signalen opnieuw nagelopen. Uit dit onderzoek zijn niet meer relevante locaties naar voren gekomen. Over de brandveiligheid concludeert het college in zijn brief aan de gemeenteraad dat de internaten voldoende brandveilig waren en zijn. Naar het oordeel van het college is er dus ook geen sprake van falend beleid of niet acteren op grond van signalen. Voorts is met twee deskundigen over de brandveiligheid van de onderzochte internaten gesproken. Deze gesprekken hebben niet geleid tot een wijziging van de conclusie van het college.
Bij enkele internaten zijn de afgelopen jaren (kleinere) tekortkomingen geconstateerd. Bij het beoordelen van de lijst met eventuele gebreken wordt altijd een proportionele afweging gemaakt. Sluiting is een dermate zwaarwegend middel dat dit alleen wordt ingezet als de directe veiligheid van de betrokkenen of de omgeving in het geding is. Uit de informatie van de gemeente Rotterdam die mij op dit moment bekend is, blijkt niet dat van een dergelijke situatie sprake is geweest.
Hebben de genoemde gebouwen inderdaad een groot gevaar gevormd voor de veiligheid van kinderen en bezoekers?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de berichtgeving juist is, hoe valt te verklaren dat het toezicht hierop zo ernstig heeft gefaald?
Zoals aangegeven is van falend toezicht of handhaving niet gebleken.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemeentebestuurders vele ernstige ambtelijke signalen hebben gekregen omtrent de onveilige situatie, maar geen actie hebben ondernomen?
Uit de beschikbare informatie blijkt niet van (ernstige) ambtelijke signalen over falende handhaving of van het negeren van dergelijke signalen door bestuurders. Wel is in 2011 door een ambtenaar melding gedaan bij de gemeentelijke ombudsman van een vermoeden van integriteitsschending, welke gerelateerd was aan het toezicht op de brandveiligheid van een pand. De gemeentelijke ombudsman heeft de melding in behandeling genomen en een onderzoek ingesteld. De conclusie van dit onderzoek luidde dat er geen sprake was van integriteitsschendingen door bestuurders of ambtenaren bij de beslissing om niet over te gaan tot het staken van het gebruik of het sluiten van de slaapzalen in de moskee.
Voorts heeft de gemeente aangifte gedaan van het lekken van informatie en het heimelijk opnemen van gesprekken. De burgemeester roept ambtenaren op zich te melden als zij in de zaak van de moskee-internaten ongewenste politieke druk hebben ervaren. De burgemeester wil deze mensen in vertrouwen spreken en zal zich daarbij laten bijstaan door externe deskundigen.
In hoeverre is in deze casus in uw ogen de integriteit van de gemeentebestuurders in het geding? Welke acties wilt u in dit verband nemen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is gewaarborgd dat in de lokale toezichtsystematiek vriendjespolitiek en cliëntelisme geen kans krijgen? Verdient dit aanscherping?
In aansluiting bij de antwoorden 4 en 5 kan worden aangegeven dat van vriendjespolitiek of cliëntelisme niets is gebleken. In zijn algemeenheid kan erop worden gewezen dat er wettelijke bepalingen zijn ter bevordering van zuivere besluitvorming. Zo kan volgens de Gemeentewet een raadslid niet deelnemen aan stemmingen over een aangelegenheid die hem persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken.3 En artikel 2:4 Awb legt aan het bevoegde bestuursorgaan een zorgplicht op die inhoudt dat door het bestuursorgaan wordt voorkomen dat, ten gevolge van vermenging van persoonlijke en bestuurlijke belangen, de besluitvorming niet meer voldoet aan het vereiste dat het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult. Voorts bevat de Handreiking integriteit politieke ambtsdragers gemeenten, provincies en waterschappen richtlijnen en model gedragscodes om het onafhankelijk handelen van ambtsdragers te waarborgen.
Hoe beoordeelt u in deze casus het «toezicht op het toezicht»? Op welke wijze kreeg in deze casus het toezicht op het gemeentebestuur gestalte en is dit op adequate wijze gebeurd?
Het toezicht is met de herziening verschoven van de Inspectie Leefomgeving en Transport naar de provincies. Op 26 september 2012 heeft het IPO een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin de zorg wordt uitgesproken omtrent de vermeende onduidelijkheid over wat met de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht (Wet RGT) van de provincie wordt verwacht als interbestuurlijk toezichthouder. Zoals is verwoord in de antwoordbrief aan de Kamer van 6 december 2012 (Kamerstuk II 32 389, nr.16) is het overleg over de financiële compensatie voor de overdracht van het interbestuurlijk toezicht nog gaande. Over de uitkomsten van het overleg zal de Kamer worden geïnformeerd.
Wilt u in verband met het voorgaande tevens ingaan op de recente verschuiving van het «toezicht op toezicht» van de Inspectie Leefomgeving en Transport naar de provincies? Zijn provincies nu voldoende toegerust voor hun interbestuurlijke toezichtstaak? Hoe beoordeelt u de vraagtekens die hierbij zijn geplaatst, onder meer door de provincies zelf?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt de positie van mogelijke klokkenluiders in deze zaak beschermd?
Op grond van de Ambtenarenwet dient een gemeente een klokkenluidersregeling vast te stellen. De VNG heeft daartoe een model ontwikkeld. Een klokkenluidersregeling voorziet in een procedure voor het melden van mogelijke misstanden. Ook door de gemeente Rotterdam is daarvoor een regeling vastgesteld.