Toezicht op zorgverzekeraars en bundeling van klachten over zorgaanbieders |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onduidelijkheid die bij consumenten/patiënten leeft bij welke toezichthouder (DNB, AFM, NZa, NMa)1 men moet zijn met klachten of meldingen over een zorgverzekeraar?
Nee, ik heb geen signalen ontvangen dat verzekerden moeite hebben om met klachten en meldingen over een zorgverzekeraar bij de juiste toezichthouder terecht te komen.
Is het waar dat er onderscheid bestaat in toezichtverantwoordelijkheid door DNB, AFM, NZa en NMa tussen de basis en aanvullende zorgverzekering? Zo ja, hoe vindt bundeling en afstemming van klachten, meldingen, signalen en uitspraken plaats?
Alleen de NZa maakt in beperkte mate onderscheid in toezichtsverantwoordelijkheid tussen de basis en aanvullende zorgverzekering. De wettelijke toezichtbevoegdheden van de NZa ten aanzien van de aanvullende zorgverzekering zijn in vergelijking met de bevoegdheden ten aanzien van de basis zorgverzekering, beperkt. Zij omvatten slechts een klein aantal aspecten, waaronder transparantie, tarifering en opzegging.
DNB, AFM en NMa maken geen onderscheid in de toezichtsverantwoordelijkheid tussen de basis en aanvullende zorgverzekering. Wel hanteert DNB verschillende solvabiliteitseisen voor deze verzekeringen. Dit is ingegeven door het verschillende risicokarakter van beide verzekeringen.
Is een een jaarlijks gezamenlijk overzicht van meldingen, klachten, signalen en uitspraken over zorgverzekeraars door de toezichthouders gezamenlijk? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, vind u dat dit er moet komen in het belang van de consument en om langs elkaar heen werken te voorkomen?
Nee, de toezichthouders brengen niet jaarlijks gezamenlijk een overzicht van meldingen, klachten, signalen en uitspraken over zorgverzekeraars uit.
Wat betreft de klachten ben ik van mening dat een dergelijk overzicht voor de consument ook weinig toegevoegde waarde heeft. De toezichthouders behandelen immers geen individuele klachten van verzekerden tegen zorgverzekeraars en doen daarover ook geen uitspraak. Wel vormen klachten, meldingen en signalen over zorgverzekeraars belangrijke input voor de risicoanalyse waarop zij hun eigen interne beleid baseren. De toezichthouders maken deze bewust niet openbaar om gedragingen zoals het indienen van nepklachten om concurrenten «zwart» te maken tegen te gaan. Ook zijn er internationale afspraken gemaakt over geheimhouding. De toezichthouders willen voorkomen dat zij minder of geen informatie meer krijgen en hun werk niet meer goed kunnen doen als de geheimhouding niet is geborgd.
Het gebundeld publiceren van klachten, meldingen, signalen en uitspraken zie ik niet als instrument om langs elkaar werken van toezichthouders te voorkomen. De toezichthouders maken daar waar nodig onderling afspraken om de samenwerking effectief te laten verlopen. De Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) bepaalt dat de toezichthouders elkaar desgevraagd gegevens en inlichtingen verstrekken die van belang zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken.
De verzekerde met een klacht kan eerst kijken of hij het probleem in onderling overleg op een bevredigende wijze met zijn zorgverzekeraar kan oplossen. Mocht dit niet lukken dan kan de verzekerde contact opnemen met de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) en vragen om een uitspraak. De klacht wordt dan in behandeling genomen door de Ombudsman zorgverzekeringen of de Geschillencommissie. De SKGZ is een onafhankelijke organisatie waar alle zorgverzekeraars van Nederland bij zijn aangesloten. Zij behandelen klachten die betrekking hebben op zowel de basiszorgverzekering als de aanvullende zorgverzekering. De bindende adviezen van de Geschillencommissie worden (geanonimiseerd) gepubliceerd (http://www.skgzpro.nl/).
Deelt u de mening dat duidelijk moet zijn voor de consument welke toezichthouder wanneer verantwoordelijk is? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Ja, ik deel deze mening dat het voor een verzekerde duidelijk moet zijn welke toezichthouder wanneer verantwoordelijk is. En maar mijn idee is hier ook sprake van. Via internet kan de verzekerde op eenvoudige wijze voldoende informatie krijgen over de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende toezichthouders. Bovendien hebben toezichthouders onderling afgesproken om verzekerden te verwijzen als zij toch bij een andere toezichthouder moeten zijn. Daarmee is geborgd dat de verzekerde bij de juiste toezichthouder terecht komt.
Deelt u voorts de mening dat bundeling van klachten, meldingen, signalen en uitspraken voor de consument vindbaar en leesbaar moet zijn?
In zijn algemeenheid deel ik de mening dat publicaties vindbaar en leesbaar moeten zijn voor consumenten.
Deelt u eveneens de mening dat klachten, meldingen, signalen en uitspraken over zorgaanbieders (behandeld door o.a. de Inspectie voor de Gezondheidszorg, tuchtrecht en strafrecht) gebundeld gepubliceerd moeten worden en dat bundeling langs elkaar werken kan voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Het gebundeld publiceren van klachten, meldingen, signalen en uitspraken van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de tuchtcolleges, de civiele rechter en de strafrechter zie ik niet als instrument om langs elkaar werken van de betreffende organisaties te voorkomen. De IGZ sluit daar waar nodig samenwerkingsafspraken met andere instanties om de onderlinge samenwerking effectief te laten verlopen. Zo heeft de IGZ met het Openbaar Ministerie in 2009 een samenwerkingsconvenant gesloten.
het faillissement van de Pier op Scheveningen |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het faillissement van De Pier Vastgoed BV, waardoor het voortbestaan van De Pier van Scheveningen onzeker is geworden?1
Ja.
Deelt u de mening dat De Pier een markant gebouw is met cultuurhistorische waarde, kenmerkend voor de naoorlogse wederopbouwperiode, niet alleen voor de inwoners van Den Haag, maar voor heel Nederland?
Ja, De Pier bezit zeker cultuurhistorische waarde. Deze is echter sterk aangetast (zie mijn antwoord op vraag 3).
Ziet u mogelijkheden om De Pier van rijkswege te behouden, bijvoorbeeld door het bouwwerk op basis van de cultuurhistorische waarde de status van Rijksmonument te geven?
Nee, ik zie geen mogelijkheid om De Pier van rijkswege te behouden. Ondanks de cultuurhistorische waarde van De Pier voldoet het gebouw niet aan alle criteria (zoals verwoord in de Beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2009) om aangewezen te worden als Rijksmonument. Bovendien blijft ook na aanwijzing tot Rijksmonument de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van het gebouw bij de eigenaar liggen.
Op dit moment is bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een beschermingsprogramma in voorbereiding voor de aanwijzing van topmonumenten uit de periode 1959–1965 (De Pier dateert uit 1961). De selectie vond plaats op basis van een inventarisatielijst van circa 700 objecten, waaronder De Pier. Na consultatie met het veld (deskundigen en belangengroepen) en betrokken overheden heeft de RCE De Pier niet geselecteerd, omdat deze niet voldoet aan de volgende criteria:
In maart van dit jaar stuur ik over dit beschermingsprogramma een adviesaanvraag naar de Raad voor Cultuur. Na advisering door de Raad voor Cultuur zal ik definitief besluiten over het beschermingsprogramma.
Is het waar dat De Pier op grondgebied van het Rijk staat, dat het erfpachtcontract met het Rijk is afgesloten en dat de grond aan het einde van het contract terugvalt aan het Rijk? Zo ja, welke consequenties kan dit hebben voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeente Den Haag en het Rijk voor het behoud dan wel de sloop van het bouwwerk?
Ja, De Pier staat op grondgebied van het Rijk. Het Rijk heeft in 1999 met betrekking tot deze grond voor een periode van 50 jaar een recht van opstal verleend aan De Pier Vastgoed B.V. Aan het eind van het contract valt de grond inderdaad terug aan het Rijk. In de voorwaarden die verbonden zijn aan de verlening van het opstalrecht staat dat als het Rijk dit wenst, De Pier Vastgoed B.V. het bouwwerk De Pier bij het einde van het opstalrecht moet verwijderen, zonder dat hier een vergoeding tegenover staat.
Het strand gelegen tussen de gemeente Wassenaar en het noordelijk havenhoofd van de Haven te Scheveningen, met uitzondering van het gedeelte strand waarop het bouwwerk De Pier staat, is door het Rijk aan de gemeente Den Haag verhuurd.
Het Rijk is niet verantwoordelijk voor het behoud dan wel de sloop zelf van het bouwwerk. Voor zover mij bekend is de gemeente Den Haag eveneens niet verantwoordelijk voor het behoud dan wel de sloop van het bouwwerk. Er is dan ook geen sprake van een verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en Rijk.
De voorgenomen fusie tussen de Isala Klinieken in Zwolle, het St Jansdal Ziekenhuis in Harderwijk en de Noorderboog in Meppel |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Isala Klinieken in Zwolle, het St Jansdal Ziekenhuis in Harderwijk en de Noorderboog in Meppel binnenkort toestemming vragen aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) voor een fusie?1
Ja.
Is het waar dat de kapitaalslasten als gevolg van nieuwbouw zwaar drukken op de begroting van de Isala Klinieken in Zwolle? Kunt u dit toelichten?
De Raad van Bestuur van de Isala Klinieken heeft mij laten weten dat ze in 2009 een financieringsovereenkomst hebben gesloten met een bankenconsortium met betrekking tot de nieuwbouw, op basis van een uitgewerkte business case. Daarnaast hebben ze met vergunning gebouwd onder het oude regime van kapitaallastenvergoeding en zijn ze in aanmerking gekomen voor diverse vigerende overgangsregelingen. Het ziekenhuis laat weten dat beide zaken ervoor zorgen dat Isala niet alleen nu financieel gezond is en voldoende kapitaalbuffers heeft opgebouwd, maar ook in de komende jaren volledig op eigen kracht aan haar financiële verplichtingen kan voldoen.
Is het waar dat het St Jansdal Ziekenhuis en de Noorderboog er financieel solide voor staan? Kunt u dit toelichten?
De ziekenhuizen hebben mij laten weten dat ze niet willen fuseren om de kapitaalslasten te drukken. Het St Jansdal geeft aan dat ze er financieel solide voor staat en in staat is om uit eigen opbrengsten de benodigde investeringen te dekken. Het ziekenhuis in Meppel geeft aan dat het in het kader van een toekomstbestendige zorginfrastructuur van belang is dat er nieuwbouw wordt gerealiseerd in de regio Meppel. Het huidige ziekenhuis is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de eisen die patiënten stellen aan een hoogwaardige ziekenhuisvoorziening. Als gevolg van de nieuwbouw zullen de exploitatie lasten van Noorderboog stijgen en zullen de financiers eisen stellen aan de omvang van de benodigde kapitaalbuffers.
Ook om deze reden is een fusie met de Isala Klinieken voor de hand liggend zodat zorgverlening in de regio Zuidwest Drenthe en Noordwest Overijssel geborgd blijft en de exploitatie toereikend is om de uit de nieuwbouw voortvloeiende lasten te dekken. De omvang van de kapitaallasten van de Isala Klinieken staat hierbuiten, die zijn gedekt uit het exploitatieresultaat van het Zwolse ziekenhuis.
Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat de Isala Klinieken fuseren met het St Jansdal Ziekenhuis en de Noorderboog om de kapitaalslasten te drukken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de vrees dat het St Jansdal en het Noorderboog zullen worden uitgekleed ten faveure van de Isala Klinieken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze vrees heb ik niet. De ziekenhuizen hebben mij laten weten dat de onderzochte fusie tussen Isala en Noorderboog is ingegeven door de gezamenlijk gevoelde maatschappelijke verantwoordelijkheid om in de regio Zuidwest Drenthe en Noordwest Overijssel een hoogwaardig ziekenhuiszorgaanbod te kunnen blijven bieden aan de bevolking, ook op het terrein van de laagvolume/hoogcomplexe zorg. Beide ziekenhuizen constateren dat op veel fronten al medisch inhoudelijk wordt samengewerkt. Verdergaande samenwerking in de vorm van een fusie ligt dan ook, volgens beide ziekenhuizen, voor de hand om zo een zorginfrastructuur te realiseren die toekomstbestendig is.
Het initiatief van St Jansdal om een gezamenlijke fusie te onderzoeken is ingegeven door medisch inhoudelijke overwegingen, te weten het handhaven en verder doorontwikkelen van een hoogwaardig ziekenhuiszorgaanbod in de regio Noord-Veluwe, met name op het vlak van laagvolume/hoogcomplexe zorg. Het St Jansdal ziekenhuis taxeert dat samenwerking met een topklinisch ziekenhuis voor de hand ligt om juist dit deel van het zorgaanbod veilig te stellen voor inwoners van het eigen verzorgingsgebied. Binnenkort wordt in uw Kamer het wetsontwerp aangaande zorgspecifieke fusietoets behandeld. Hierin wordt onder meer geregeld dat de meerwaarde van een fusie voor de betrokken ziekenhuizen wordt onderbouwd.
Welke rol heeft Zorgverzekeraar Achmea gespeeld bij deze fusie en welk verband is er tussen deze fusie en de overstap van de voorzitter van de raad van bestuur van het St Jansdal naar Achmea?
De rol die zorgverzekeraar Achmea heeft gespeeld, is niet bekend. De Raad van Bestuur van het St Jansdal laat weten dat de overstap van de voorzitter van de Raad van Bestuur naar zorgverzekeraar Achmea veel later heeft plaatsgevonden dan de start van het onderzoek naar de mogelijke fusie. Deze overstap staat geheel buiten dit initiatief.
Eerder schreef u dat de sluiting van de acute verloskundige hulp in de Noorderboog in Meppel per 1 januari 2013 vooral te maken heeft met een tekort aan gynaecologen; blijft u bij die stelling of deelt u de mening dat het er meer de schijn van heeft dat hiermee werd voorgesorteerd op een fusie? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Raad van Bestuur van Noorderboog laat weten dat het besluit om geen acute verloskunde meer te bieden, los staat van verkenning van een bredere samenwerking met de Isala Klinieken. Dit besluit is genomen naar aanleiding van gesprekken die hebben plaatsgevonden met alle betrokkenen van de gehele geboortezorgketen. Prof. Dr. G. Blijham heeft, mede op advies van het College Perinatale Zorg en op verzoek van de verloskundigenkring Meppel en omstreken, de problematiek van de huidige inrichting van de klinische verloskunde in Meppel met de betrokkenen besproken en alternatieven onderzocht. De conclusie die in het rapport wordt getrokken is dat, mits de nodige organisatorische maatregelen worden genomen, concentratie van de klinische verloskunde in Zwolle de enige oplossing is om in de toekomst verantwoorde en doelmatige zorg in de regio te kunnen waarborgen.
Brengt deze voorgenomen fusie het risico met zich mee dat ook de afdeling acute verloskundige hulp in het St Jansdal Ziekenhuis in Harderwijk sluit? Zo ja, wat bent u van plan daartegen te ondernemen?
Het St Jansdal heeft mij laten weten dat ze niet zullen stoppen met de klinische verloskunde. Ze hebben op 1 februari 2013 een nieuw moeder en kind centrum geopend.
Is deze fusie de voorbode van meer concentratie van zorg? Zijn er meer afdelingen die dreigen te verdwijnen waardoor de geboden zorg in deze landelijke gebieden verder dreigt te verschralen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen informatie dat er afdelingen dreigen te verdwijnen.
Uit studies blijkt dat schaalvergroting in ziekenhuizen leidt tot bureaucratisering en schaalnadelen; bent u ermee bekend dat de ideale grootte van ziekenhuizen 200 tot 300 bedden is? Deelt u de mening dat naar het aantal van 200 tot 300 bedden zou moeten worden gestreefd?3
Optimale omvang is geen absoluut of eenduidig begrip. Omvang is een afgeleide van de vraag welke (soorten) zorg een ziekenhuis wil en kan leveren. Het streven moet altijd blijven de beste zorg te leveren voor de patiënt. Als het kan dichtbij, maar als het uit kwaliteitsoogpunt verstandig is, geconcentreerd. Het leveren van complexe zorg vraagt omvangrijke infrastructuur, aanzienlijke investeringen en (super)gespecialiseerd personeel. Sinds enige tijd krijgt ook het minimum aantal verrichtingen bij complexe zorg steeds meer gewicht. Al deze aspecten hebben consequenties voor de omvang van een ziekenhuis en dus ook voor de optimale omvang van elk specifiek, individueel ziekenhuis. Overigens onderschrijf ik uw stelling dat groter niet per definitie beter of meer kosteneffectief is.
Tot hoeveel bedden leidt de fusie tussen de Isala klinieken, de Noorderboog en het St Jansdal Ziekenhuis? Vindt u het in het licht van dat aantal verstandig dat deze drie ziekenhuizen gaan fuseren? Deelt u de mening dat deze fusie niet door moet gaan en wat gaat u tegen de fusie ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ziekenhuizen geven aan dat de Isala klinieken in de nieuwbouw over 844 bedden beschikken. Het St Jansdal heeft 341 bedden en de Noorderboog heeft er 330.
Het besluit om te gaan fuseren laat ik over aan de Raden van Bestuur van de betreffende ziekenhuizen. Ik vind fusies en overnames niet per definitie ongewenst omdat zij leiden tot een omvang die boven de 300 bedden uitstijgt, fusies en overnames zijn ook niet per definitie gewenst, omdat het doelmatiger of beter zal worden. Fusies en overnames moeten goed onderbouwd zijn. Zolang het wetsontwerp dat de zorgspecifieke fusietoets nog niet is aangenomen schrijf ik alle ziekenhuizen die aangeven te willen fuseren aan en wijs ik hen op de bepalingen uit dat wetsontwerp. Ik vraag hen al te handelen alsof het wetsontwerp is aangenomen.
Om goede zorg in de regio te garanderen is samenwerking een prima oplossing; waarom is er niet gekozen voor samenwerking in plaats van een fusie?
Samenwerking kan ook een goede oplossing zijn om zorg in een regio op peil te houden. De aanleiding voor de drie ziekenhuizen om een gezamenlijke fusie te onderzoeken ligt in het streven van alle drie de organisaties om voor hun patiënten de beste zorg zo dichtbij mogelijk toegankelijk te maken en te houden. Zij menen dat gezien de medisch inhoudelijke en maatschappelijke ontwikkelingen hiervoor intensieve, onomkeerbare samenwerking noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat een fusietoets volstrekt onvoldoende is om het proces van fusies te stoppen? Waarom kondigt u geen fusiestop af om verdere fusies tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat mij er niet om om fusies te stoppen. Ik heb daarover ook geen bevoegdheden. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over fusies op zich. Het gaat mij erom dat bestuurders goed nadenken voordat zij een besluit nemen over een fusie en dat ze daarbij de relevante stakeholders (in ieder geval cliënten en personeel) betrekken. Daar zijn de aanscherpingen uit het wetsvoorstel dat thans in uw kamer ligt dan ook op gericht.
Deelt u de mening dat in het publiek belang gewerkt zou moeten worden aan een Nationaal Ziekenhuis Netwerk gebaseerd op de behoefte per regio? Zo nee, waarom niet?
De zorgverlening per regio laat ik graag over aan de regio zelf en alle betrokkenen in de regio.
Het bericht dat patiënten in de geriatrische revalidatiezorg buiten de boot dreigen te vallen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de constatering van zorgaanbieder Verenso dat door de overheveling van geriatrische revalidatiezorg patiënten buiten de boot dreigen te vallen?1
Ik deel de mening van Verenso niet dat patiënten door de overheveling van geriatrische revalidatiezorg (GRZ) buiten de boot zouden vallen. Op grond van de Zorgverzekeringswet is expliciet omschreven wat geriatrische revalidatiezorg omvat en onder welke zorginhoudelijke voorwaarden daarop voor rekening van de zorgverzekering beroep gedaan kan worden2.
Verenso noemt in haar persbericht bijvoorbeeld patiënten met de ziekte van Parkinson die mogelijk buiten de boot dreigen te vallen. Zoals ik reeds aan Verenso in een brief heb toegelicht (welke tevens aan de Tweede Kamer is verstuurd, nr. 2012D46815) betreft de ziekte van Parkinson een neurologische aandoening die wordt behandeld door de neuroloog. Deze patiënten vallen dus niet buiten de boot. De medisch specialist is immers verantwoordelijk voor deze zorg en de zorg blijft vallen onder de diagnose-behandeling combinatie (dbc) van de medisch specialist.
Eventuele onduidelijkheden omtrent de overheveling van geriatrische revalidatiezorg moeten zo snel mogelijk worden weggenomen. Daartoe heb ik overleg met de brancheorganisaties en het College voor zorgverzekering (CVZ), het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en DBC-Onderhoud waarbij aan de hand van concrete voorbeelden gekeken wordt welke onduidelijkheden zich voordoen en waar duidelijkheid verschaft moet worden. Daarnaast ga ik ervan uit dat zorgaanbieders en verzekeraars zich goed informeren over de GRZ. Daar zijn de websites van het CVZ, de NZa, DBC-Onderhoud en het CIZ behulpzaam bij. Om dit te faciliteren is er in verband met de overheveling ook een website3 beschikbaar waar de nodige vragen en antwoorden te vinden zijn.
Op welke wijze wordt de overheveling van de geriatrische revalidatiezorg van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet gemonitord?2
Naast de bij antwoord 1 aangegeven activiteiten heb ik de NZa gevraagd mij zo spoedig mogelijk te informeren over de relevante productieafspraken voor 2013 opdat duidelijk is hoeveel zorg er is gecontracteerd en hoe zich dit verhoudt tot de aannames die hierover zijn gemaakt. Daarnaast ga ik regelmatig in overleg met zorgaanbieders, zorgverzekeraars en (waar nodig) zorgkantoren om de stand van zaken te bespreken en te monitoren.
Bent u van mening dat er voldoende toezicht is ingesteld om de gevolgen te volgen, en snel in te kunnen grijpen als het mis gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er door de overheveling geen patiënt tussen wal en schip moet vallen. Ik zie dan ook geen aanleiding om het toezicht anders in te richten. Wel moeten onduidelijkheden zo snel mogelijk worden weggenomen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Wat is uw kritieke grens waarbij u zult ingrijpen als uit het monitoren blijkt dat het mis gaat?
Bent u het eens met de specialisten ouderengeneeskunde dat vooral thuiswonende patiënten, die via de spoedeisende hulp naar het verpleeghuis gaan, patiënten met de ziekte van Parkinson en patiënten met zeer verhoogde kwetsbaarheid, die voorheen binnen samenwerkingsafspraken van ziekenhuis en verpleeghuis vielen de dupe worden? Wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Ik vind het belangrijk dat GRZ beschikbaar is voor die patiënten die daarop – gelet hun complexe, multimorbide problematiek – zijn aangewezen. Om die reden is de aanspraak op GRZ helder afgebakend. Dit betekent niet dat andere patiënten die niet tot de doelgroep behoren waarvoor de GRZ is bedoeld, hiervan de dupe worden. Zij kunnen gebruik maken van andere vormen van zorg. Zo zal een patiënt die is behandeld op de spoedeisende eerste hulp maar die vervolgens niet hoeft te worden opgenomen in het ziekenhuis – afhankelijk van de specifieke situatie – op een andere manier (ambulant) de benodigde (vervolg) behandeling, verpleging en/of verzorging kunnen krijgen.
Voor patiënten met ziekte van Parkinson verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
In de situatie van een patiënt met een zeer verhoogde kwetsbaarheid zal uit de diagnose duidelijk moeten worden wat de situatie is en of geriatrische revalidatiezorg de aangewezen weg is of dat een andere vorm van zorg geëigend is.
Kunt u de garantie geven dat overgangsproblemen de patiënten bespaard blijven? Zo neen, waarom niet?
Ik vind net als u dat patiënten niet de dupe mogen zijn. Daarom heb ik om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen in overleg met branchepartijen veel ondersteunende activiteiten bewerkstelligd.
Daarnaast werken we nu samen met branchepartijen5, het CVZ, CIZ, NZa en DBC-Onderhoud om waar dat nodig is zo snel mogelijk duidelijkheid te scheppen. Daarbij hebben ook alle zorgaanbieders (verpleeghuizen en ziekenhuizen) en specialisten de taak zich goed te informeren en hiernaar te handelen.
De financiering van Europese politieke partijen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat een meerderheid van landen in de Europese Unie Nederland kan dwingen tot invoering van de door de Europese Commissie voorgestelde vorm van Europese politieke partijen, ondanks de zeer brede kritiek op deze voorstellen in de Tweede Kamer?1
De besluitvorming in de Raad van de Europese Unie heeft de vorm van een gewone wetgevingsprocedure. Dit betekent dat besluiten moeten worden genomen met een gekwalificeerde meerderheid. Om een gekwalificeerde meerderheid te behalen dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
Daarnaast kan elke lidstaat om bevestiging vragen dat de behaalde stemmen ten minste 62% van de bevolking van de Europese Unie vertegenwoordigen. Nederland beschikt over een stemgewicht van 13 stemmen en kan daarom niet zonder steun van andere lidstaten de invoering van de verordening tegenhouden of aanpassen.
Dat laat echter onverlet dat het kabinet zich, gesterkt door de brede steun in de Tweede Kamer, ten volle in zal spannen om de onderdelen van het voorstel waar de Nederlandse bezwaren zich op richten, te wijzigen. Ik ben in dat kader voornemens om op 6 februari a.s. een bezoek aan Straatsburg te brengen, om de zorgen die het kabinet en uw Kamer hebben te bespreken met leden van het Europees Parlement, met de verantwoordelijke rapporteur van de Commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement en met de Eurocommissaris voor Interinstitutionele betrekkingen en administratie, dhr. Sefcovic. De Commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement heeft het voorstel momenteel in behandeling en is voornemens op 19 februari in de Commissie te stemmen over het voorstel en de daarop ingediende amendementen.
Deelt u de opvatting dat de inrichting van onze democratie voor ons land van zeer gewichtig belang is, ook als het gaat om de verkiezing van de leden van het Europees parlement?
Ja.
Ik ken groot belang aan de inrichting van de democratie toe, zowel op lokaal, nationaal als Europees niveau. Juist vanwege het belang dat ik aan een sterke democratie, waarin zo optimaal mogelijk recht gedaan wordt aan fundamentele democratische principes als de vrijheid van vereniging, op Europees niveau hecht, ben ik van mening dat bij de verdere inrichting van de democratie van de Europese Unie uiterst zorgvuldig te werk moet worden gegaan. Dat geldt in het bijzonder voor het nu voorliggende voorstel voor een verordening voor de Europese politieke partijen.
Vanzelfsprekend geldt dit eveneens voor de verkiezing van leden van het Europees Parlement, een onderwerp dat geen raakvlakken met het voorstel voor een verordening voor Europese politieke partijen heeft.
Kent u het Akkoord van Luxemburg van januari 1966, waarin lidstaten zich hebben verbonden om tot een voor iedere lidstaat acceptabele oplossing te komen als sprake is van meerderheidsbesluitvorming, maar «zeer gewichtige belangen» van een of meer lidstaten op het spel staan?
Het Akkoord van Luxemburg uit 1966 heeft zijn praktische waarde verloren door de diverse verdragswijzigingen sindsdien, laatstelijk door het Verdrag van Lissabon, waarbij ten behoeve van de effectiviteit en slagvaardigheid van de EU, behoudens in specifieke gevallen, unanimiteitsbesluitvorming steeds meer is verlaten als besluitvormingsmethode in de Raad ten gunste van besluitvorming via gekwalificeerde meerderheid. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is gekwalificeerde meerderheid de standaardbesluitvormingsprocedure in de Raad.
Ook voor het onderhavige voorstel geldt voor besluitvorming in de Raad gekwalificeerde meerderheid. Op dit moment zijn de onderhandelingen omtrent het voorstel in volle gang en het kabinet stelt dan ook alles in het werk de besluitvorming via de gebruikelijke onderhandelingswegen te beïnvloeden.
Bent u bereid aan de bezwaren van de Tweede Kamer tegemoet te komen en in de onderhandelingen over de voorgestelde Europese politieke partijen een beroep te doen op het Akkoord van Luxemburg?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat in Europees verband enige beslissing over de voorgestelde vorm van Europese politieke partijen wordt genomen?
Ja.
De illegale handel in antibiotica in de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat er 3.5 ton illegale antibiotica in beslag is genomen bij handelaren in Groningen en Overijssel?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Wij hebben uw Kamer van deze zaak op de hoogte gesteld in antwoord op vragen van de leden Arib en Van Dekken van 11 mei 2011 (AH TK 2010–2011, 2463) en in onze brief aan uw Kamer van 1 juni 2012 (TK 2011–2012, 29 683, nr. 124). Wij keuren deze praktijk sterk af.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat op zo’n grote schaal illegale antibiotica gekocht en gebruikt kan worden zonder dat dit eerder wordt opgemerkt? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben geen indicatie dat het betreffende illegale netwerk (veel) eerder had kunnen worden opgemerkt. Nadat het door de NVWA was opgemerkt, is het netwerk ten behoeve van opsporing enige tijd gevolgd voordat het werd opgerold.
Bent u van mening dat het huidige systeem voor de registratie van antibiotica dit soort misdrijven kan voorkomen en tegengaan? Zo ja, waarop baseert u die conclusie? Zo nee, wat gaat u doen om de registratie van antibiotica te verbeteren en bent u bereid het systeem voor de registratie te herzien en waar nodig aan te passen?
Registratie van het antibioticagebruik kan illegale praktijken niet voorkomen. Illegaliteit blijft per definitie buiten de boeken. De verplichting tot registratie kan handhaving wel vergemakkelijken, omdat bij het ontbreken van juiste registratie onmiddellijk duidelijk is dat sprake is van ongeoorloofde praktijken. Een belangrijke nieuwe maatregel in dit verband is dat handelaren in grondstoffen van antibiotica zich onder de Wet Dieren zullen moeten registreren. Deze maatregel wordt dit voorjaar geïmplementeerd.
Kunt u aangeven of bekend is dat er mogelijk nog meer van deze illegale antibiotica in Nederland wordt ingezet en wordt verhandeld en om welke hoeveelheden het gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit aan te pakken en op welke termijn?
Zoals gezegd keuren wij de illegale handel in antibiotica sterk af. Daarom is een adequate handhavings- en opsporingsinzet van groot belang. Binnen de NVWA is een Inlichten- en Opsporingsdienst werkzaam.
Deze is voortdurend gericht op onder andere het opsporen van illegale antibioticahandel. Dat blijkt onder andere uit de aangehaalde casus. De NVWA heeft op dit moment geen indicatie voor het bestaan van meer van dergelijke illegale circuits. Sinds 2011 wordt 1 miljoen euro per jaar extra besteed aan opsporing en toezicht op antibiotica in de veehouderij door de NVWA.
De strafmaat wordt bepaald door de rechter. Zoals het aangehaalde artikel stelt, kan het Openbaar Ministerie een hoge straf eisen.
Bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren om zo het gebruik van en de handel in antibiotica goed in kaart te brengen, illegale antibiotica op te sporen en de illegale handel in het gebruik van antibiotica aan te pakken door middel van strenge straffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Het onderzoek in de affaire-Jansen Steur |
|
Michel Rog (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de opmerking van dr. Scheltens, lid van beide commissies-Lemstra die de affaire-Jansen Steur onderzochten, dat het goed mogelijk is om het wetenschappelijk werk van Jansen Steur alsnog te onderzoeken?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wetenschappelijk onderzoek van een arts die «diagnoses stelt die niet onderbouwd kunnen worden; ongebreideld en niet onderbouwd aanvullend onderzoek aanvraagt en op eigen wijze interpreteert; vaak niet geïndiceerde medicatie voorschrijft»2 niet voldoet aan wetenschappelijke standaarden en dat de conclusies wellicht niet geldig zijn omdat de diagnose van zeer veel patiënten al niet klopte?
De redenering zoals in de vraag verwoord, deel ik. Of dat het geval is bij Jansen Steur kan ik op dit moment niet beoordelen.
Deelt u de analyse uit het rapport van de commissie-Levelt, die onderzoek deed naar de wetenschapsfraude van dhr. Stapel, dat «De belangrijkste reden echter om volledigheid na te streven in het zuiveren van de scientific record is dat de wetenschap zelf een bijzondere aanspraak heeft op waarheidsvinding. Dat is een cumulatief proces, dat in de empirische wetenschap, en met name in de psychologie, wordt gekenmerkt door een «empirische cyclus», een voortdurende afwisseling tussen theorievorming en empirische toetsing. Een theorie heeft een voorlopige aanspraak op waarheid/geldigheid, zolang zij niet empirisch is weerlegd. Cumulatieve evidentie kan tenslotte leiden tot consensus in de peer community over de geldigheid van een theorie. Dit fundamentele cumulatieve proces wordt ernstig verstoord door het «rondzingen» van frauduleuze data en van methodologisch dubieuze bevindingen. Betrokken wetenschappelijke onderzoekers en instellingen hebben de plicht deze verstoring een halt toe te roepen.»?3
Beide stellingen onderschrijf ik.
Heeft de afgelopen jaren het ministerie, de inspectie, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) of het Medische Spectrum Twente (MST) op enige wijze zelf initiatief genomen om het wetenschappelijk onderzoek van dhr. Jansen Steur tegen het licht te houden? Zo nee, waarom was daar geen aanleiding voor?
Naar aanleiding van het rapport Lemstra I in september 2009 is de IGZ een onderzoek gestart naar de toestemmingverlening van patiënten aan de klinische onderzoeken van Jansen Steur in het kader van de Wet op Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO). In november 2009 is een gerechtelijk vooronderzoek gestart door de regiopolitie Twente. Hierop is de IGZ aangesloten geweest en heeft gegevens ten behoeve van het onderzoek aangeleverd. Dit onderzoek van de regiopolitie Twente is in juni 2010 gestaakt wegens gebrek aan vervolgingsgrond. Dit is de reden geweest voor de IGZ om haar eigen onderzoek te staken, temeer omdat de WMO alleen via het strafrecht gehandhaafd kan worden. De IGZ kan dus op basis van de WMO geen bestuursrechtelijke maatregelen treffen.
Kunt u een overzicht geven van de publicaties van dhr. Jansen Steur en al het medicijnonderzoek waar hij betaald of onbetaald aan meewerkte, inclusief de bedragen die hij daarvoor ontving?
Aan de centrale commissie mensgebonden onderzoek (CCMO) heb ik gevraagd te kijken welke studies zijn geregistreerd in haar database waaraan de heer Jansen Steur heeft (mee)gewerkt. Die database is echter pas sinds eind 1999 actief, zodat van daarvoor er geen gegevens uit kunnen komen. De exacte vergoeding die elke onderzoeker krijgt is daarin niet opgenomen. Het Medisch Spectrum Twente zal ik vragen om een overzicht van de hen bekende medicijnstudies waar Jansen Steur in die instelling aan heeft gewerkt.
Hoe beoordeelt u het feit dat dhr. Jansen Steur nog in 2006 ten minste drie wetenschappelijke artikelen in vakbladen wist te publiceren terwijl hij toen al drie jaar lang op non-actief stond en het zeer duidelijk was dat hij disfunctioneerde?
Het is de verantwoordelijkheid van de redactie van de betreffende vakbladen om na te gaan of bijdragen van voldoende kwaliteit zijn. Wanneer het duidelijk is dat een auteur op professioneel vlak disfunctioneert dan doet de redactie er goed aan om dit gegeven mee te wegen bij het besluit om het wetenschappelijke artikel al dan niet plaatsen.
Is bij de toelating van geneesmiddelen in Nederland, Europa of de VS ooit gebruik gemaakt van het onderzoek van dhr. Jansen Steur, hetzij zijn rechtstreekse onderzoek hetzij indirect onderzoek (bijvoorbeeld bij de toelating van Exelon door de Food and Drug Administration (FDA) voor dementie bij Parkinson patiënten)?
Deze vraag heb ik uitgezet bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).
Bent u bereid om met de KNAW, het MST en/of KNMG te komen tot een weg om de medische publicaties van dhr. Jansen Steur te laten beoordelen op hun wetenschappelijke waarde, inclusief de effecten die zij gehad hebben op toelating van richtlijnen en toelating van medicijnen?
Er zal door mij eerst met de voormalige werkgever van de heer Jansen Steur, Medisch Spectrum Twente, overlegd worden over opzet en resultaten van het door deze instelling opgezette onderzoek naar publicaties en de conclusies die men daaruit getrokken heeft. Daarnaast zal ik contact opnemen met de KNAW.
Over problemen met het examen Toets Gesproken Nederlands (TGN) als onderdeel van het inburgeringsexamen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de problemen met het examen Toets Gesproken Nederlands (TGN) als onderdeel van het inburgeringsexamen zoals die aan de orde zijn gekomen in het VARA-programma Kassa?1
Deelt u de mening dat de computertest geen geschikte toets vormt voor de spreekvaardigheid van sommige inburgeraars uit met name Aziatische landen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Hoe kan het dat mevrouw Ning van Vegchel en vele andere mensen, die volledig zijn geïntegreerd en volgens hun docenten, logopedisten en de gemeente wel voldoen aan de spreekvaardigheid op het beoogde niveau A2, toch zakken voor de computertoets TGN vanwege de uitspraak of andere factoren zoals stress, wisselen van woorden en ontbreken van de context?
Is dit niet wrang en oneerlijk gegeven het feit dat mevrouw Ning van Vegchel zich prima verstaanbaar kan maken en voldoet aan het beoogde niveau A2?
Welk perspectief biedt u aan deze mevrouw en inburgeraars in soortgelijke situaties nu zij geen inburgeringsdiploma kunnen halen vanwege de computer met alle gevolgen van dien voor verblijfstitel, naturalisatie, financiën en het gezin: kortom, de toegang, die het inburgeringsdiploma biedt tot het Nederlanderschap met daarbij horende rechten en plichten?
Bent u bereid zo snel mogelijk een mogelijkheid te creëren dat na drie keer zakken voor het onderdeel TGN via de computer, cursisten dit examenonderdeel mondeling bij een examinator mogen afleggen, zodat niet de computer, maar gekwalificeerde mensen de spreekvaardigheid beoordelen? Wilt u het antwoord op deze vraag toelichten?
Bent u bereid onderzoek te doen naar het nut en de noodzaak van het via de computer afnemen van de TGN en de mogelijkheden tot het invoeren van een alternatieve toets middels een examinator? Zo nee, bent u het oneens met taalwetenschapper Strik van de Radboud Universiteit Nijmegen, die bevestigt dat mensen rekening kunnen houden met accent en uitspraak in tegenstelling tot een spraakcomputer?
Deelt u de mening dat inburgeringsonderwijs zo bepalend is voor de toekomst en integratie van migranten in Nederland dat de marktwerking moet worden gestopt en inburgering weer als onderwijs moet worden behandeld onder toezicht van de onderwijsinspectie? Zo nee, bent u ook voor marktwerking in het basisonderwijs?
De enorme groei van het aantal salafisten aan de Nederlandse grens |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toename aantal radicale salafisten aan Duits-Nederlandse-grens»?1
Ja.
Wat is er bekend over mogelijke Nederlandse doelen van deze tot geweld bereid zijnde moslims?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat de groepen die in het geciteerde artikel genoemd worden, een geweldsdreiging voor Nederlandse doelwitten vormen.
In hoeverre zijn er over de enorme groei van het aantal jihadisten aan onze grens contacten geweest met de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst?
De AIVD heeft contacten met zeer veel inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waaronder de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst. Ik kan in het openbaar geen nadere mededelingen doen over de inhoud van deze contacten.
Hoeveel en welke moskeeën worden er in Nederland in de gaten gehouden in verband met gevaren voor de openbare orde en veiligheid?
Er zijn mij momenteel geen voorbeelden bekend van (besturen van) islamitische godshuizen die een bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid.
Energielabels en energiebesparing |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hoeveel energielabels zijn er in 2012 afgegeven, onderscheiden naar huur- en koopwoningen?
In 2012 zijn er 393.410 energielabels voor woningen afgegeven. Ultimo 2012 beschikt 33% van de woningen over een energielabel. De cijfers voor 2012 voor energielabels onderscheiden naar koop- en huurwoningen worden in maart van dit jaar naar verwachting beschikbaar en zijn dan te raadplegen op de site van AgentschapNL via www.energielabel.nl.
De in 2011 afgegeven energielabels waren voor 90% voor huurwoningen en 8% voor koopwoningen. Aan het eind van 2011 was het totaal aantal energielabels voor huurwoningen 1.820.001 en voor koopwoningen 155.629.
Eind 2011 was er bij 12,3% van alle transacties waarbij een bestaande woning verkocht werd een label aanwezig. Dit percentage is het gemiddelde van de transacties in 2008 t/m eind 2011. Het percentage van alle transacties in 2011 waarbij er een label aanwezig was is 12,7%.
Hoeveel procent van de huur- en koopwoningen is ultimo 2012 voorzien van een energielabel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de verplichting om een energielabel te overleggen bij de verhuur c.q. de verkoop van een woning in 2012 gecontroleerd?
Op dit moment wordt de verplichting om een energielabel te overleggen bij de verhuur c.q. de verkoop van een woning in 2012 niet gecontroleerd. De koper en de huurder hebben de optie om naar de rechter te stappen als de verkoper weigert een energielabel te overhandigen. In het wetsvoorstel kenbaarheid energieprestatie gebouwen was voorgesteld om de koopakte pas door de notaris te laten verlijden als er een energielabel aanwezig was. Voor de huurder zou het mogelijk zijn geweest om 10% procent minder van de huur te betalen als er geen energielabel aanwezig was. Nu dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer is verworpen ben ik voornemens om voor de zomer met een nieuw voorstel te komen.
Hoeveel procent van de in 2012 verhuurde c.q. verkochte woningen was voorzien van een energielabel? Hoe denkt u, indien dit percentage (ver) onder de 100% lag, te voorkomen dat Nederland een zware boete opgelegd krijgt door de Europese Commissie in het kader van de ingebrekestelling door het niet (tijdig) implementeren van richtlijn 2010/31/EU?
Zie antwoord vraag 1.
Is de nulmeting in het kader van het Convenant energiebesparing huursector gereed? Zo nee, op welke termijn is dat het geval? Zo ja, is de meting openbaar?
Nederland voldoet aan de eisen in de EPBD voor zowel de minimumeisen als bijna energieneutrale gebouwen. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel kenbaarheid energieprestatie gebouwen ter implementatie van een aantal andere onderdelen van de herziene EPBD verworpen. Dit jaar zal ik met de Tweede Kamer bespreken op welke manier Nederland deze onderdelen alsnog kan implementeren. Eind december 2012 hadden volgens de Europese Commissie nog maar 3 lidstaten wetgeving ter implementatie van de herziene EPBD gepubliceerd.
Wanneer is de rapportage van de gerealiseerde resultaten over 2012 in het kader van het Convenant energiebesparing huursector gereed? Is de rapportage openbaar?
De uitgangssituatie van 2008 van het convenant is berekend op basis van de labels van ruim één miljoen woningen die zijn opgenomen in de labeldatabase, beheerd door AgentschapNL. De uitgangshoogte van 1,99 van de gemiddelde Energie Index, is door ECN berekend op basis van deze verzameling.
Wordt de inhoud van de SHAERE-database van Aedes, die de grondslag vormt voor de rapportage over de behaalde resultaten voor de corporatiesector1, op enige wijze onafhankelijk gevalideerd?
De verwachting is dat de resultaten in het voorjaar van 2013 in overleg met de convenantpartners worden gepubliceerd.
Wordt (steekproefgewijs) het geprognosticeerde energiegebruik na realisatie van energiebesparende maatregelen bij huurwoningen gevalideerd op basis van het werkelijke energieverbruik? Zo nee, acht u dergelijk onderzoek relevant? Bent u bereid om hiertoe het initiatief te nemen?
Ja, in opdracht van AgentschapNL werkt het Onderzoeksinstituut OTB op dit moment aan de validatie van de resultaten van de SHAERE-database. De eindresultaten daarvan worden in de komende maanden verwacht.
Is er onderzoek gedaan naar de tevredenheid van particuliere eigenaren en verhuurders die wél een energielabel hebben aangeschaft, alsmede naar de investeringen die deze eigenaren gedaan hebben naar aanleiding van de bij het energielabel behorende besparingsvoorstellen? Zo nee, acht u dergelijk onderzoek relevant en bent u bereid om hiertoe het initiatief te nemen?
Nee, op dit moment wordt niet (steekproefsgewijs) het geprognosticeerde energiegebruik bij huurwoningen getoetst op het daadwerkelijke energiegebruik. Er is nog geen gevalideerde methode beschikbaar om energiegebruik door gedrag van de bewoners te onderscheiden van het gebouwgebonden gebruik. Ik acht deze validatie wel relevant en ben bereid te onderzoeken hoe deze validatie in de toekomst wel mogelijk kan worden gemaakt.
Hoeveel procent van de overheidsgebouwen beschikt ultimo 2012 over een energielabel? Op welke wijze gaat u, indien dit percentage lager ligt dan 100, ervoor zorgen dat alle overheidsgebouwen zo snel mogelijk voldoen aan de wettelijke labelplicht per 1 januari 2008?
Er is nog geen onderzoek uitgevoerd in het kader van tevredenheid van particuliere eigenaren en verhuurders die een energielabel hebben aangeschaft en de investeringen die ze hebben gedaan. Ik acht een dergelijk onderzoek relevant en ben bereid hiertoe het initiatief te nemen.
Wordt de ontwikkeling van het energiegebruik bij rijksgebouwen per m2 bruto vloeroppervlakte gemonitord? Zo nee, hoe worden de doelstellingen met betrekking tot reductie van het energieverbruik dan gemonitord? Zo ja, hoeveel bedroeg het verbruik in 2010, 2011 en 2012?
Alle rijksgebouwen in het beheer van de Rijksgebouwendienst beschikken over een energielabel. Gegevens over de overige overheidsgebouwen (van gemeenten, provincies en waterschappen) worden op dit moment niet centraal geregistreerd.
De onmogelijkheid om te slagen voor het inburgeringsexamen |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kassa, waarin is te zien hoe iemand keer op keer vanwege een verkeerde uitspraak van een letter zakt voor het inburgeringsexamen?1
Ja, daar heb ik van kennis genomen.
Wat is uw reactie op dit item?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de resultaten van deelnemers aan de TGN in Nederland in de periode januari 2011 t/m maart 2012. Hierbij zijn de eerdere deelnames aan de TGN meegenomen. In deze periode hebben in totaal 39.358 personen deelgenomen aan de TGN. Van de 31.506 deelnemers die voor de eerste keer aan de TGN deelnamen, slaagden 26.150 personen. Minder dan 20% van de deelnemers slaagde niet bij de eerste deelname. 1485 personen (4% van de deelnemers aan de TGN) hebben meer dan drie keer deelgenomen aan de TGN. Minder dan 1% (739 personen) doet de TGN meer dan vijf keer.
Kunt u bij benadering aangeven hoe vaak (absoluut en relatief) het voorkomt dat iemand het inburgeringsexamen niet haalt en hoe vaak dit meerdere malen achter elkaar gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ver bent u gevorderd met het invoeren van de werkwijze, waarbij de resultaten van het inburgeringsexamen aan de betrokken inburgeraar worden teruggekoppeld, zodat deze inburgeraar kan leren van de door hem of haar gemaakte fouten?
De TGN toetst niet alleen uitspraak, maar vooral spreekvaardigheid.
Dit doet de toets aan de hand van de volgende vier deelvaardigheden:
Woordenschat: welke woorden begrijpt u en welke woorden zegt u?
Zinsbouw: welke zinnen begrijpt u en welke zinnen zegt u?
Vloeiendheid: hoe vloeiend en snel spreekt u?
Uitspraak: hoe spreekt u de woorden uit?
Momenteel krijgen alle kandidaten een brief waarin de uitslag staat en het aantal punten dat is behaald. Kandidaten die gezakt zijn, willen graag weten welke fouten zij maken. Om de gezakte kandidaten te ondersteunen wordt dit voorjaar gerichte informatie ontwikkeld over hoe kandidaten zich kunnen voorbereiden op het examen. Aan de terugkoppeling over de uitslag van het examen wordt de volgende informatie toegevoegd:
Deelt u de mening dat als inburgeraars keer op keer het examen niet halen vanwege een foutieve uitspraak van een letter, wat op zich geen betrekking heeft op inburgeringskennis, er een hardheidsclausule van toepassing zou moeten zijn?
Het inburgeringsstelsel kent de mogelijkheid inburgeringsplichtigen te ontheffen van de inburgeringsplicht indien zij het examen steeds niet halen terwijl zij toch een «aantoonbare inspanning» leveren. Deze ontheffing van de inburgeringsplicht werkt door in de Vreemdelingenwet 2000. Dit houdt in dat een aanvraag voor voortgezet verblijf of onbepaalde tijd kan worden ingewilligd zonder inburgeringsdiploma.
Ook de naturalisatieprocedure kent overigens een ontheffingsmogelijkheid in zo’n geval; daarbij is de ontheffing beperkt tot de onderdelen staatsinrichting en maatschappij en Nederlands lezen en schrijven.
Na vijftien jaar legaal verblijf in Nederland kan een vreemdeling zonder in het bezit te zijn van een inburgeringsdiploma het Nederlanderschap verkrijgen als hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of tenminste drie jaar is gehuwd met een Nederlander.
Deelt u de mening dat bij vaststelling van een voldoende voor alle overige inburgeringsonderdelen het niet zou moeten kunnen dat een inburgeraar geen diploma kan krijgen vanwege een foutieve uitspraak van een letter, die in de praktijk verstaanbaar is?
De TGN doet een uitspraak op niveau A2, waarvoor geldt dat «de uitspraak duidelijk genoeg is om de spreker te kunnen volgen ondanks een duidelijk hoorbaar accent»(afkomstig uit het Raamwerk NT2).
Uitspraak is een van de kenmerken op basis waarvan het niveau is af te leiden en is ook in de TGN één van de vier deelvaardigheden waarop gemeten wordt. De andere aspecten waarop in de TGN gemeten wordt zijn vloeiendheid, zinsbouw en woordenschat.
We moeten zoveel als mogelijk en redelijk is, voorkomen dat mensen die volgens deskundige taaldocenten in staat zijn zich op een voldoende niveau uit te drukken in de Nederlandse taal, hun best doen en zich goed voorbereiden op het examen, steeds maar weer zakken. Ik twijfel niet aan het systeem van beoordeling maar ik wil de menselijke maat hanteren bij zaken die zo belangrijk zijn voor mensen. Daarom zal ik onderzoeken of en hoe de resultaten van een kandidaat die meerdere malen voor de Toets Gesproken Nederlands is gezakt in Nederland, óók als de spraakcomputer de antwoorden van een kandidaat direct heeft kunnen beoordelen, alsnog door menselijke beoordelaars beoordeeld kunnen.
Discriminatie van vrouwen bij schadevergoeding na letsel |
|
John Kerstens (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Discriminatie na letsel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een verschil in benadering bij het vaststellen van schade na letsel tussen mannen en vrouwen op basis van een (hypothetische) kinderwens of het combineren van zorg en werk, waardoor vrouwen een lagere schadevergoeding ontvangen tot discriminatie kan leiden? Zo nee, waarom niet?
De omvang van toekomstige schade, zoals in dit geval toekomstige inkomensschade, kan niet nauwkeurig worden vastgesteld. Dat brengt mee dat deze schade moet worden geschat. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat gunstige en ongunstige toekomstige onzekere gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de omvang van de inkomensschade, dienen te worden verdisconteerd. Bij het verdisconteren daarvan komt het aan op de redelijke verwachtingen omtrent die toekomstige ontwikkelingen.
Het artikel in Spits verwijst naar een verkennend onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens (hierna het College). Uit het verkennend onderzoek van het College blijkt dat bij de vaststelling van de omvang van de schade regelmatig wordt uitgegaan van stereotype denkbeelden over mannen en vrouwen. Deze stereotype denkbeelden betreffen aannames over de arbeidsparticipatie na het krijgen van kinderen, carrièreperspectieven en het type onbetaald werk dat mannen en vrouwen veelal doen (klussen aan huis versus zorgen voor huishouden en kinderen). Het College stelt dat stereotype beelden vrouwen – en soms ook mannen -in een slechtere bewijspositie brengen. Zij moeten bewijzen dat zij niet voldoen aan het stereotype beeld. Dat is in hun nadeel. Het College wijst erop dat het in strijd is met de Algemene wet gelijke behandeling als alleen aan vrouwen (standaard) de vraag wordt gesteld of zij kinderen wensen, en niet aan mannen.
Mogen verzekeringsmaatschappijen volgens de wet een hypothetische kinderwens of het combineren van zorg en werk meenemen in de beoordeling van de hoogte van de schade? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk onmogelijk te maken, aangezien op deze wijze in ieder geval de positie van vrouwen zonder kinderwens of voor wie de kinderwens niet uitkomt niet is gewaarborgd en bovendien onduidelijk is welke zorgtaken er in de toekomst bij vrouw of man terechtkomen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan dergelijke handelswijzen van verzekeringsmaatschappijen? Welke maatregelen legt u de verzekeringsbranche op om in die gevallen waarin deze handelwijze ten onrechte is gevolgd vrouwen te compenseren voor een lagere vergoeding?
Het College heeft geoordeeld een verschil in behandeling van mannen en vrouwen op dit punt niet is toegestaan. Discriminatie op grond van geslacht is voor dit terrein reeds verboden op grond van de Algemene wet gelijke behandeling en het Besluit gelijke behandeling. Het College voor de Rechten van de Mens heeft dit ook actief onder de aandacht gebracht van de verzekeringsbranche en andere betrokkenen. Ten slotte kunnen personen (vrouwen en mannen) die menen het slachtoffer te zijn van discriminatie bij het vaststellen van letselschade het College voor de Rechten van de Mens om een oordeel vragen of hun zaak voorleggen aan de rechter.
Contant betalen bij de apotheek |
|
Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat cliënten van BENU, Escura en LLOYDS apotheken, die verzekerd zijn bij zorgverzekeraar DSW, deze week een brief hebben ontvangen dat zij voortaan contant moeten betalen, omdat deze apotheken geen contract hebben kunnen afsluiten met DSW?1
Ja, ik heb kennis genomen van dat bericht.
Hoeveel mensen hebben deze brief gehad?
Uit navraag blijkt dat nagenoeg alle cliënten van de BENU apotheken (waartoe Escura en Lloyd apotheken behoren) deze hebben brief ontvangen.
Hoe kan het dat klanten van DSW een brief hebben ontvangen met daarin deze mededeling, nadat ze niet meer van zorgverzekeraar kunnen veranderen? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is?
Om te beginnen kan ik u mededelen dat ik inmiddels van DSW en BENU apotheken heb vernomen dat er recentelijk een contract is gesloten, waardoor verzekerden hun medicijnen per 11 januari 2013 weer zonder contante betaling kunnen verkrijgen.
Overigens zijn verzekerden van DSW verzekerd via een restitutiepolis. Bij een restitutiepolis zijn verzekerden vrij in hun keuze voor een zorgaanbieder, maar bestaat de mogelijkheid dat de verzekerde eerst zelf de rekening moet betalen en deze vervolgens zelf in moet dienen bij de zorgverzekeraar2. Verzekerden hebben recht op een vergoeding van 100% van de gemaakte kosten, met dien verstande dat niet meer wordt betaald dan de kosten die in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend zijn te achten (en onder aftrek van eigen bijdragen en eigen risico). Dit is het karakter van een restitutieverzekering. DSW sluit overigens wel contracten met apotheken, indien er een contract is gesloten hoeft de verzekerde niet contant af te rekenen omdat er betalingsafspraken tussen de apotheek en de zorgverzekeraar zijn gemaakt.
Voor wat betreft de duidelijkheid voor verzekerden over het gecontracteerde zorgaanbod, kan ik het volgende aangeven. De contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders worden niet altijd voor aanvang van het polisjaar afgerond. Ik ben van mening dat op het moment van het kiezen voor een zorgverzekeringspolis (doorgaans in december) verzekerden moeten weten welke aanbieders gecontracteerd zijn voor het komende polisjaar. In de beleidsregel informatieverstrekking3 van de NZa staat welke informatieverplichting de zorgverzekeraars hebben. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden duidelijk informeren over het gecontracteerde danwel niet-gecontracteerde zorgaanbod. Bovendien dienen verzekeraars onder andere een toelichtende tekst op hun website te plaatsen indien tijdens de overstapperiode nog niet alle contracten zijn afgesloten. Zorgverzekeraars moeten jaarlijks aangeven in hoeverre zij aan de beleidsregel voldoen en de NZa houdt toezicht of zorgverzekeraars de informatieverplichtingen nakomen en kan zo nodig handhavende maatregelen nemen om te borgen dat deze informatieverplichtingen worden nageleefd.
Indien de zorgverzekeraar de verzekerden voldoende informeert over welke contracten met welke aanbieders zijn gesloten en over wat de gevolgen voor de verzekerden zijn indien er geen contract is afgesloten, kunnen verzekerden op basis daarvan kiezen voor hun zorgverzekering.
Naast de informatieverplichting heeft de versnelling van de contractering mijn aandacht. Er ligt momenteel in de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van art 13 Zvw4. Deze wijziging houdt in dat de zorgverzekeraar die een naturaverzekering aanbiedt in zijn modelovereenkomst – en daarmee in zijn zorgpolis – zelf kan bepalen of hij bij niet gecontracteerde zorgaanbieders genoten zorg vergoedt en zo ja, tot welke hoogte5. Tevens wordt met de wetswijziging geregeld dat een naturaverzekerde die naar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder is gegaan, recht heeft op volledige vergoeding indien niet uiterlijk zes weken voor 1 januari van het kalenderjaar waarin hij die zorg genoten heeft, bekend was met welke zorgaanbieders zijn zorgverzekeraar een zorgcontract had gesloten. De verzekeraar kan hieraan voldoen door de gecontracteerde zorgaanbieders op zijn website bekend te maken.
Indien deze wetswijziging door de Tweede Kamer wordt aangenomen zullen zorgverzekeraars een grote prikkel ervaren om uiterlijk zes weken voor 1 januari op hun website duidelijk aan te geven met welke zorgaanbieders een contract is gesloten, zodat de verzekerde duidelijk weet waar hij aan toe is op het moment dat hij voor het komende jaar voor een zorgverzekering kiest.
Voorts ben ik in het kader van het hoofdlijnenakkoord voor de medisch specialistische zorg met partijen (ZN en aanbieders) in gesprek over de versnelling van de contracteercyclus en wordt momenteel onderzocht welke stappen hiervoor ondernomen dienen te worden. Ik zal u van de voortgang op de hoogte houden.
Deelt u de mening, dat iedereen, voorafgaand van het kiezen van een zorgverzekeraar, moet weten met welke zorgaanbieders een zorgverzekeraar wel of geen contract heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom loopt de periode dat zorgaanbieders een contract kunnen afsluiten niet parallel met de periode waarbinnen mensen de keuze kunnen maken voor een andere zorgverzekering?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders zijn private partijen en daarom vind ik het niet wenselijk het tijdstip van het afsluiten van een contract wettelijk vast te leggen. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 3, 4 en 6 onderneem ik wel diverse andere stappen om zorgverzekeraars te stimuleren hun contractering tijdig af te ronden dan wel hierover duidelijke informatie te verschaffen aan de verzekerden.
Deelt u de mening dat verzekerden bij DSW hiervan de dupe zijn, aangezien zij nu niet meer kunnen veranderen van zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat er in het najaar 2012 voldoende informatie beschikbaar was voor cliënten om te kunnen wisselen van zorgverzekeraar? Zo nee, welke informatie ontbrak er volgens u? Zo ja, waaruit leidt u af dat er voldoende informatie was?
De NZa houdt toezicht op het feit of zorgverzekeraars voldoen aan de beleidsregel informatieverstrekking, waarin ook is opgenomen welke informatie verzekeraars dienen te verstrekken over het gecontracteerde zorgaanbod.
De NZa heeft in 2012 onderzoek gedaan of zorgverzekeraars, naast de verplichte informatie die op de website moet staan volgens de beleidsregel informatieverstrekking, hun klanten op een andere wijze actief informeren over de contractering. Uit dit onderzoek blijkt het volgende. Eén verzekeraar heeft zijn klanten per brief laten weten wat er in hun aanbod veranderde. Dat is een goed voorbeeld hoe verzekeraars hun consumenten extra kunnen informeren. Andere verzekeraars informeren hun klanten via de media of melden dat de verzekerde dit zelf moeten navragen bij de verzekeraar.
Jaarlijks onderzoekt de NZa hoe verzekeraars hun verzekerden via de website informeren over verschillende aspecten van de zorgverzekering6. Als de informatie op de website niet correct, incompleet of niet actueel is, spreekt de NZa zorgverzekeraars daarop aan en kan zij handhavend optreden waar nodig om naleving te borgen. Als de onderhandelingen met bepaalde zorgaanbieders nog lopen op het moment dat de polissen bekend worden, moeten verzekeraars dat ook op hun website vermelden.
Bent u van mening dat, wanneer dit soort situaties zich vaker voordoen, overwogen dient te worden cliënten de mogelijkheid te bieden om tweemaal in het jaar te wisselen van zorgverzekeraar?
Ik vind het niet wenselijk om wettelijk te regelen dat verzekerden de mogelijkheid hebben tweemaal per jaar te wisselen van zorgverzekeraar. Met de huidige informatieverplichtingen van de zorgverzekeraars, het toezicht van de NZa hierop en de maatregelen die ik heb geschetst bij mijn antwoord op vragen 3, 4 en 6 meen ik dat er voldoende actie wordt ondernomen om het consumentenbelang in deze te beschermen. De situatie waarnaar u vraagt betreft daarnaast een restitutieverzekering waar dit van totaal andere orde is dan een natura verzekering, zie antwoorden op vragen 3, 4 en 6.
De speech van de leider van de Palestijnse Autoriteit, Mahmoud Abbas |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de inhoud van de speech van Mahmoud Abbas ter herdenking van de eerste terreuraanslag van Fatah, die uitgezonden werd op de officiële televisiezender van de Palestijnse Autoriteit op 4 januari 2013?1
Ja.
Bent u bekend met de terreurdaden van de door Abbas geprezen personen?2
De precieze achtergrond van de door Abbas genoemde personen is onvoldoende bekend.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is goede banden te onderhouden met een Autoriteit wiens eigen leider, in het openbaar en via officiële media, terroristen verheerlijkt?
In het Palestijns-Israëlisch conflict zijn helaas met enige regelmaat opruiende teksten of «hate speech» te vinden van zowel Palestijnse als Israëlische zijde. Beide partijen worden hierop aangesproken. President Abbas heeft zich steeds laten kennen als voorstander van de vredesonderhandelingen.
Deelt u de mening dat deze speech valt onder terrorisme verheerlijking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de overtuiging dat de motie die de regering verzoekt de subsidie aan de Palestijnse Autoriteit te stoppen indien er geen effectieve maatregelen worden genomen tegen terrorisme verheerlijking, hier van toepassing is?3 Zo nee, waarom niet?
Conform de Kamerbrief (d.d. 12 december 2012) zal ik mij blijven inspannen voor een einde aan opruiing en aan oproepen tot geweld, via de (op dit moment niet actieve) trilaterale commissie (VS, Israël en PA).
De ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit is gericht op het opbouwen van een levensvatbare Palestijnse staat, die bijdraagt aan het doen slagen van het vredesproces. In de afgelopen jaren zijn positieve resultaten geboekt op het terrein van samenwerking op veiligheidsgebied tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit, ook op het terrein van terrorismebestrijding.
Bent u nu eindelijk bereid uitvoering te geven aan deze motie, door per direct de financiering van deze Palestijnse terrorisme verheerlijkende club, nota bene met ons belastinggeld, te stoppen en hier ook in Europees verband naar toe te werken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Achterhoek is spoorproblemen spuugzat’ |
|
Sander de Rouwe (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Achterhoek is spoorproblemen spuugzat»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat al sinds 2010 veelvuldig storingen voorkomen op het baanvak Arnhem-Winterswijk?
In de eerdere beantwoording van vragen (brieven aan voorzitter Tweede Kamer van 7 juni 2010, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2609 en van 31 oktober 2011, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 499 is aangegeven dat er sinds juni 2010 een aanzienlijke verbetering van de prestaties op het baanvak heeft plaatsgevonden. Zo lag de aankomstpunctualiteit binnen 3 minuten van de tijd uit de dienstregeling op dit baanvak over geheel 2011 vrijwel op het niveau van het landelijk gemiddelde. Maar over geheel 2012 lag de punctualiteit mede ten gevolge van de vele verstoringen uit december met 81,3% weer duidelijk onder het landelijk gemiddelde van 88,6%. In december 2012 zijn de nieuwe vervoerders, Arriva en Hermes, gestart met de uitvoering van de nieuwe concessie. Daarbij is, ondanks uitgebreide testritten en goede afspraken vooraf tussen de betrokken partijen, sprake geweest van opstartproblemen bij de vervoerders. Deze zijn voor een belangrijk deel terug te voeren op het nog niet goed op elkaar afgestemd zijn van (nieuw) personeel en de specifieke eigenschappen van het nieuwe materieel. Dat is niet ongewoon bij een dergelijk ingrijpende wijziging, maar het resultaat was bijzonder vervelend voor de reizigers. Inmiddels liggen de prestaties op de spoorlijn weer op een hoger niveau dan in december 2012 (zie het antwoord op vraag 3 van de leden Hoogland en van Dijk), maar ik vind dat er nog een verdere verbetering noodzakelijk is.
Hebben ProRail en Syntus alle maatregelen genomen zoals door de minister van Infrastructuur en Milieu tijdens het notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) van 12 december 2011 zijn aangekondigd?2 Zo ja, waarom heeft dat niet geholpen? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen zijn inmiddels grotendeels uitgevoerd (optimalisatie dienstregeling op basis van gereedgekomen infra-layout station Arnhem, realisatie snelle wissel Didam, verminderen bliksemgevoeligheid, robuuster maken bediening overwegen en vervanging van de treinen door nieuwe, snellere treinen). De overige genoemde maatregelen zijn maatregelen die meer uitvoeringstijd vragen, omdat hierbij planologische procedures of ingrijpende infrastructurele wijzigingen gemoeid zijn (bouw dubbelspoor Wehl, infra lay out station Zevenaar). Betrokken partijen zijn bezig met de voorbereiding en studies voor de realisatie van deze maatregelen. Ik ben van mening dat de gerealiseerde maatregelen wel degelijk al geholpen hebben. In 2012 zijn tot de start van de dienstregeling 2013 geen structurele problemen meer op deze lijn voorgekomen.
Kunt u aangeven wat de punctualiteit van de treinen op het baanvak is? Op welke manier worden reizigers gecompenseerd voor de vele vertragingen waarmee zij te maken hebben?
De punctualiteit van de lijn Arnhem-Winterswijk voor de aankomst binnen 3 minuten van de tijd uit de dienstregeling was in december 2012 59,0%. Dat is zeer laag en ook veel lager dan het gemiddelde van 81,3% voor deze lijn over geheel 2012 en van 87,6% over 2011.
De gemiddelde punctualiteit op de baanvakken in de Achterhoek laat vanaf begin januari 2013 weer een stijgende trend zien. De opstartproblemen van de eerste 2 weken van de dienstregeling 2013 lijken achter de rug te zijn en beide vervoerders Arriva en Hermes werken samen met ProRail aan een verdere verbetering van de dienstverlening. Arriva en Hermes hebben mij toegezegd dat zij op een gepast moment de reizigers zullen compenseren voor de ontstane overlast, omdat de eerste 2 weken van de dienstregeling 2013 door vertragingen en uitval van ritten niet hebben voldaan aan de verwachtingen van de reizigers. Hermes heeft hieraan invulling gegeven door het compenseren van de reizigers die zich bij haar als gedupeerde van de verstoringen in de periode van 10 t/m 21 december 2012 hebben gemeld. Hermes geeft een vast bedrag van € 25 per gedupeerde reiziger.
Welke maatregelen worden door ProRail en de vervoerders nog genomen om de problemen volledig op te lossen?
ProRail en de vervoerders Arriva en Hermes hebben een team samengesteld waarin alle zaken die voor verbetering vatbaar zijn integraal worden aangepakt. Dit team monitort continu de punctualiteit en rituitval, verfijnt de bijsturing en scherpt afspraken tussen partijen waar nodig aan. Hierbij zet ProRail extra mensen in, die belast zijn met de beschikbaarheid van het spoor. Dit om uitval van treinen tot een minimum te beperken en om de omliggende infrastructuur, zoals de tankinstallaties voor de diesel, nauwlettend in de gaten gehouden. Dit geheel heeft de afgelopen weken geresulteerd in een duidelijke verbetering van de prestaties op de verschillende baanvakken waar Arriva en Hermes rijden ten opzichte van de situatie in de eerste weken na de ingang van de dienstregeling 2013 (zie het antwoord op vraag 3 van de leden Hoogland en van Dijk, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1303).
De vergunningplicht Autoriteit Financiële Markten (AFM) op het gebied van onder andere curatele en bewindvoering |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het persbericht van de AFM?1
Ja.
Is het waar dat bewindvoerders ten behoeve van het openen van een bankrekening voor een cliënt een vergunning nodig hebben van de AFM? Zo ja, hoe verhoudt zich naar uw mening deze vergunningplicht tot artikel 1:441, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat zegt dat de bewindvoerder bij vervulling van zijn taak de belanghebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt en tot artikel 1:436, vierde lid, BW dat de bewindvoerder verplicht om zo spoedig mogelijk een rekening te openen bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen?2
Deelt u de mening dat uit artikel 1:441, eerste lid, BW volgt dat de bewindvoerder moet worden gezien als elke andere natuurlijke persoon die zonder vergunning een bankrekening kan, respectievelijk moet, ingevolge artikel 1:436, vierde lid, BW, openen? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat, ingeval een bewindvoerder inderdaad een vergunning zou moeten hebben om een dergelijke bankrekening te openen, er een extra administratieve last ontstaat voor bewindvoering die tot onnodig oponthoud leidt, alsmede tot hogere kosten, hetgeen niet in het belang is van de kwaliteit van de bewindvoering? Zo neen, waarom niet?
Indien beide voorgaande vragen met «ja» worden beantwoord, bent u dan bereid maatregelen te nemen, respectievelijk uw invloed aan te wenden om het daarheen te leiden dat de vergunningplicht voor bewindvoerders niet wordt ingevoerd respectievelijk komt te vervallen? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid om waar nodig met de AFM in gesprek te gaan om een helder antwoord te krijgen op de vraag voor welke categorieën financiële dienstverleners die niet zijn genoemd in het BW, zoals genoemd in de uiting van de AFM van 20 december 2012, vergunningplicht opportuun is, gelet op de taken die de AFM zijn toebedeeld?
Er zijn wellicht situaties denkbaar waarin op grond van de Wft een vergunning tot bemiddeling nodig wordt geacht, en handhaving van de vergunningsplicht om uiteenlopende redenen niet (langer) wenselijk is. Ik zal hierover in gesprek gaan met de AFM. Wel merk ik op dat ik ook voor inkomensbeheerders, schuldsaneerders, stamrechtspecialisten en zorginstellingen enige vorm van toezicht wenselijk acht. Het ligt daarom niet voor de hand om voor dergelijke dienstverleners een eventuele Wft-vergunningsplicht te laten vervallen zonder te zorgen voor alternatieve maatregelen.
De hoge betalingskosten voor verkopende partijen bij PayPal |
|
Henk Nijboer (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tariefstructuur voor verkopende partijen die betalingen van consumenten ontvangen via PayPal?1
Ja.
PayPal verricht een belangrijke wederdienst aan verkopende partijen die hun producten (via internet) aanbieden, maar deelt u de mening dat transactiekosten van € 85,35 voor de verkopende partij bij een betaling van € 2500 enorm zijn en daarom een remmende werking hebben op commerciële transacties?
Het is aan verkopende partijen om te beslissen welke betaalmethoden zij willen aanbieden aan hun klanten. Kiest een verkopende partij om de betaalmethode van PayPal aan te bieden, dan is daaraan inherent verbonden dat PayPal een bepaald tarief bij de verkopende partij in rekening brengt.
Vanuit concurrentie-oogpunt vind ik het wel van groot belang dat verkopende partijen voldoende keuze hebben en houden uit verschillende betaalmethoden zodat zij betaaloplossingen kunnen aanbieden aan hun klanten die passend zijn. Om dezelfde reden is het ook voor consumenten belangrijk dat zij uit meer betaalmethoden kunnen kiezen bij de aanschaf van een product of dienst.
De betalingskosten voor verkopende partijen via PayPal lopen fors op bij hogere bedragen doordat de betaalkosten worden berekend als percentage van het verkoopbedrag; is er een wettelijk maximum gesteld aan een dergelijk percentage bij betaalkosten?
Er is geen wettelijk maximum gesteld aan dit soort kosten.
Wel worden consumenten met de Europese richtlijn consumentenrechten2 beschermd tegen buitensporige tarieven. Een handelaar mag op grond van deze richtlijn niet meer kosten bij de consument in rekening brengen dan de kosten als gevolg van het gebruik van het betreffende betaalmiddel.3
In hoeverre zal deze tarifering van PayPal worden beïnvloed door de implementatie van de Europese consumentenrichtlijn?
De richtlijn consumentenrechten ziet op de relatie tussen handelaar en consument. Op grond van deze richtlijn is het handelaren niet toegestaan om aan consumenten meer kosten in rekening te brengen dan de werkelijk door hen gemaakte kosten die verband houden met het gekozen betaalmiddel. De tarifering van de betaaldienst zal door de richtlijn consumentenrechten niet worden beïnvloed, omdat die tarieven in de relatie tussen de handelaar en de betaaldienst tot stand komen. In het specifieke geval van Paypal betekent dit dat de handelaar aan consumenten niet meer kosten in rekening mag brengen dan de kosten die PayPal bij de handelaar in rekening brengt en de kosten die de handelaar zelf nog maakt omdat gekozen wordt voor het betreffende betaalmiddel.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) te verzoeken om onderzoek te doen naar betaalkosten voor verkopende partijen bij PayPal?
De NMa houdt toezicht op naleving van het mededingingsrecht. De NMa is een onafhankelijke toezichthouder, het is dan ook niet aan mij om haar te verzoeken onderzoek te doen naar bepaalde markten. Wel is de NMa van deze zorgen op de hoogte gesteld. Indien de NMa daartoe aanleiding ziet, zal zij een nader mededingingsonderzoek starten.
De AFM heeft hier in beginsel geen rol in.
De praktijken bij Ryanair |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van KRO Reporter over de praktijken bij Ryanair?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
In de luchtvaart wordt zeer gehecht aan een goede veiligheidscultuur. Signalen dat daar problemen mee zijn, worden altijd serieus genomen. Internationaal is vastgelegd dat het land waar de luchtvaartmaatschappij is gecertificeerd eerstverantwoordelijke is voor de controle. In het geval van Ryanair is dat Ierland.
Er is direct contact gezocht met de Ierse autoriteiten over dit onderwerp. Zij hebben het onderzoeksrapport opgestuurd met betrekking tot de gebeurtenissen op 26 juli 2012 opgestuurd. Aansluitend zijn vragen aan de Ierse Luchtvaart Autoriteit gesteld over de heersende veiligheidscultuur.
Bent u bereid de door u opgevraagde informatie bij de Ierse autoriteiten over Ryanair, met een reactie naar de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze reactie en informatie verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bijgaand ontvangt u het rapport van de Ierse Luchtvaart Autoriteit over de gebeurtenissen van 26 juli (bijlage)2 en de antwoorden ontvangen op de aanvullende vragen die zijn gesteld (bijlage)3.
Ik deel de conclusies van de Ierse Luchtvaartautoriteit dat de betrokken gezagvoerders met een hoeveelheid brandstof zijn vertrokken die groter was dan de wettelijke vereiste. Met de Ierse Luchtvaart Autoriteit constateer ik dat men in lijn met de Europese regels een Mayday heeft afgegeven. Daarmee krijgt het vliegtuig de benodigde prioriteit in de vluchtafhandeling door de luchtverkeersleiding. Deze procedure is onderdeel van de veiligheidsketen.
Tenslotte ben ik van mening dat, zoals gebruikelijk in de luchtvaart, de incidenten goed zijn geëvalueerd en dat er lessen zijn getrokken die in de toekomst kunnen bijdragen aan een nog veiligere luchtvaart.
Ik constateer voorts dat door de Ierse Luchtvaart Autoriteit nadrukkelijk toezicht wordt gehouden op de veiligheidscultuur. De Ierse Luchtvaart Autoriteit is van mening dat er sprake is van een open veiligheidscultuur. Ik heb geen reden om te twijfelen aan die conclusies. Van de uitnodiging om een en ander te presenteren zal gebruik worden gemaakt. Mocht dat leiden tot een ander beeld, dan zal ik de Kamer daarover informeren.
Kunt u aangeven of er onderzoek wordt gedaan naar de bedrijfscultuur bij Ryanair als gevolg waarvan piloten duidelijke druk voelen om met zo min mogelijk brandstof te vliegen? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, hebben de aanvullende vragen en antwoorden betrekking op de bedrijfscultuur.
Conform de regels van de ICAO en EASA is het aan de Luchtvaart Autoriteit van het land dat de vergunning aan de luchtvaartmaatschappij afgeeft, om toezicht uit te oefenen op die maatschappij, ook op de bedrijfscultuur. Het feit dat Ryanair in verschillende landen een basis heeft, doet daar niet aan af.
Kunt u aangeven op welke manier de wettelijke eisen voor brandstofbeleid door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) worden gecontroleerd en gehandhaafd? Hoe vaak is er sprake van een overtreding?
Alle lidstaten voeren inspecties uit conform het Safety Assessment Foreign Aircraft (SAFA) programma, middels gekwalificeerde SAFA-inspecteurs. Dit gebeurt volgens de in EU-directive 2008–49-EC aangegeven wettelijke kaders/eisen waaraan een luchtvaartuig/luchtvaartmaatschappij moet worden getoetst. Onderdeel van deze inspectie is controle op het voldoen aan de wettelijke eisen betreffende de hoeveelheid mee te nemen brandstof. Voor wat betreft Ryanair wordt er door de ILT niet specifiek gecontroleerd op het brandstofbeleid van deze maatschappij, anders dan tijdens deze SAFA platform inspecties. Het is de taak van de EU-lidstaat waaronder Ryanair een AOC (Air Operator Certificate) voert om het brandstofbeleid te controleren.
Handhaving bestaat uit een aantal categorieën waarbij in de zwaarste categorie de verplichting ligt een correctieve actie uit te voeren voor de aanvang van de volgende vlucht. In geval geen medewerking wordt verleend, kan het betreffende luchtvaartuig een startverbod worden opgelegd.
Het Nederlandse SAFA-team voerde in 2012 nationaal 370 inspecties uit op diverse bezoekende luchtvaartmaatschappijen. Hiervan waren twee inspecties bij toestellen van Ryan Air. Deze gaven geen aanleiding om het aantal inspecties bij deze maatschappij te intensiveren. Binnen het Europese SAFA programma zijn in 2012 meer dan 10 000 inspecties uitgevoerd. Bij meer dan 90 procent van deze inspecties is ook naar de belading en het brandstofverbruik gekeken. Vanuit EASA is tot op heden geen reden gevonden om de inspecties op Ryan Air te intensiveren.
Wat zijn de consequenties als een luchtvaartmaatschappij niet aan de brandstofeisen voldoet?
Indien bij een luchtvaartuig/luchtvaartmaatschappij wordt geconstateerd dat er niet wordt voldaan aan de verplichte minimale hoeveelheid brandstof, zal de gezagvoerder van de betreffende vlucht een verplichte correctieve actie worden opgelegd, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 4. Bovendien zal de bevinding worden opgenomen in de EASA SAFA-database. Overtredingen worden tijdens EASA-meetings besproken en EASA kan correctieve acties ten uitvoer brengen onder auspiciën van de Europese Commissie, waaronder verhogen van het inspectie regime op de betreffende luchtvaartmaatschappij. Tevens zal de luchtvaartautoriteit waaronder de betreffende luchtvaartmaatschappij valt, geïnformeerd worden en verzocht worden onderzoek te starten en waar nodig in te grijpen. In het uiterste geval kan een maatschappij op de zwarte lijst terecht komen.
Los van bovenstaande kan de Nederlandse ILT ook op eigen initiatief bepaalde acties uitvoeren en in uiterste geval een maatschappij de toegang tot Nederland ontzeggen. ILT heeft dan de verplichting EASA, de EU-lidstaten en de Europese Commissie van dergelijke stappen op de hoogte te brengen.
Op welke manier vindt er door zowel de luchtvaartmaatschappijen als door de ILT controle plaats op de fitheid van piloten? Wat zijn de gevolgen als een piloot volgens de wettelijke regels niet fit genoeg is om te vliegen?
De fitheid van piloten wordt beoordeeld door gekwalificeerde keuringsartsen. Volgens een vaste frequentie (welke in wet- en regelgeving is beschreven) worden piloten gekeurd. Indien er twijfel over de fitheid van een piloot bestaat, kan deze frequentie worden aangepast. ILT heeft een taak bij het beoordelen van de keuringsartsen en bij het beoordelen van de kwaliteit van de keuringen. Daarnaast controleert ILT als onderdeel van de steekproefsgewijze vluchtinspecties de fitheid van piloten.
Luchtvaartmaatschappijen hebben elk een eigen kwaliteitsmanagementsysteem dat ILT door middel van audits controleert. Een van de onderdelen van het kwaliteitssysteem betreft de werk- en rusttijden van piloten. De verantwoordelijkheid voor de fitheid van een piloot ligt bij de piloot zelf. Indien een piloot niet fit genoeg is om te vliegen, zal hij/zij zich ziek moeten melden bij zijn maatschappij. Bij wet is geregeld in welke gevallen dit gevolgen heeft voor de geldigheid van de medische verklaring van de piloot.
Op grond van artikel 2.4 lid 7 Wet luchtvaart is een medische verklaring ongeldig gedurende de periode dat de gezondheidstoestand van de houder zodanig is, dat deze niet meer in staat is de werkzaamheden, waarvoor hem een brevet van bevoegdheid is verleend, te verrichten. Het brevet van een piloot kan geschorst worden wanneer een ernstig vermoeden rijst, dat de houder van het bewijs van bevoegdheid:
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De verhouding tussen de gebiedsvisie windenergie van de provincie Drenthe en lopende grote windprojecten |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de gebiedsvisie windenergie van de provincie Drenthe?
Ja, ik heb kennisgenomen van de ontwerp-gebiedsvisie windenergie van het provinciale bestuur van Drenthe en de vier betrokken gemeentebesturen.
Hoe verhouden de lopende projecten voor windparken, de Drentse Monden en Oostermoer, onder de rijkscoördinatieregeling zich tot deze gebiedsvisie, waarin deze projecten niet zijn meegenomen terwijl zij binnen het zoekgebied vallen?
De provinciale gebiedsvisie is het beoordelingskader voor initiatieven voor windparken in Drenthe waarvoor provincie en/of gemeentebesturen conform de wet bevoegd gezag zijn, dat wil zeggen voor initiatieven kleiner dan 100 MW.
De rijkscoördinatieregeling (RCR) is gelet op de beoogde omvang van de voorgenomen windparken De Drentse Monden en Oostermoer (groter dan 100 MW) overeenkomstig de bepalingen van de Elektriciteitswet 19981 van toepassing op deze parken. Op grond van de genoemde wet ben ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu het bevoegde gezag voor de ruimtelijke inpassing van deze windparken in de vorm van een inpassingsplan. Afwegingen ten aanzien van de besluitvorming over het inpassingsplan worden dan ook door het Rijk gemaakt. Wel zullen deze initiatieven worden getoetst aan de op korte termijn vast te stellen Rijksstructuurvisie wind op land. Bij die besluitvorming wordt de inbreng van alle betrokken partijen, waaronder die van de provincie, de gemeenten, omwonenden en natuur- en milieuorganisaties zoveel mogelijk meegenomen.
In dat kader heeft mijn ambtsvoorganger met de verantwoordelijk gedeputeerde van Drenthe afgesproken dat één variant uit de provinciale gebiedsvisie2 zal worden meegenomen in het MER-onderzoek. Op dit moment wordt het MER-onderzoek uitgevoerd naar de verschillende varianten van de initiatiefnemers en naar de variant, die is aangedragen door het provinciebestuur Drenthe en de gemeentebesturen Aa en Hunze en Borger-Odoorn. Besluitvorming over het inpassingsplan en daarmee over de projecten en de omvang daarvan vindt pas plaats na afronding en op basis van de (MER-) onderzoeken. Daarop kan nu nog niet worden vooruitgelopen.
Hoe wordt omgegaan met lopende projecten onder de rijkscoördinatieregeling na overeenstemming tussen Rijk en provincies over de Structuurvisie? Is er zekerheid over het doorgaan van deze projecten en zo nee, waar is dat van afhankelijk?
Bij de Rijksstructuurvisie wind op land gaat het om een visie van het Rijk. Bij de vaststelling van deze Rijksstructuurvisie zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de inbreng vanuit de provincies, maar ook met de lopende RCR-projecten. Op 5 juli 2012 heeft uw Kamer de motie Dikkers (Kamerstuk 29 023, nr. 134) aangenomen, waarin de regering wordt gevraagd met de provincies prestatieafspraken te maken waarin een verdeling van 6 000 MW wind op land wordt geborgd en wordt uitgesplitst in taakstellingen per provincie. Dit heeft geleid tot een serie van intensieve gesprekken met IPO en de provincies. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. Op de uitkomst van het overleg kan ik niet vooruitlopen. Onafhankelijk hiervan zal de Rijksstructuurvisie wind op land binnenkort worden vastgesteld. Vanaf het moment dat de Rijksstructuurvisie is vastgesteld, zal deze in beginsel het kader vormen voor de besluitvorming ten aanzien van alle windprojecten die op grond van de wet onder de RCR vallen. Zekerheid over het doorgaan van de nu lopende RCR-projecten kan pas worden gegeven op het moment van besluitvorming omtrent de betreffende inpassingsplannen op basis van het daarvoor noodzakelijke (MER)-onderzoek en de dan vastgestelde kaders van de Rijksstructuurvisie wind op land. Dat hoort bij een zorgvuldig besluitvormingsproces.
Wordt de regie over «Wind op Land» na overeenstemming over de Structuurvisie volledig in de handen van de provincies gelegd en hoe interpreteert u de motie-Dikkers (Kamerstuk 29 023, nr. 134) in dit verband?
De Rijksstructuurvisie wind op land wijzigt niets aan de verantwoordelijkheidsverdeling bij de ruimtelijke besluitvorming over windenergie. Deze ligt vast in de Elektriciteitswet 19983 en de betreffende wettelijke bepaling wijzigen niet met de komst van de structuurvisie. Ik interpreteer de motie Dikkers als een oproep om vanuit het Rijk zoveel mogelijk overeenstemming te zoeken met de provincies met inachtname van de taakstelling van 6000 MW windenergie in 2020. Bij de invulling van mijn regierol bij windenergieprojecten die op grond van de wet onder de RCR vallen geef ik daar ook invulling aan. Dit laat echter onverlet dat de besluitvorming ten aanzien van dergelijke projecten overeenkomstig de Elektriciteitswet bij mij en de minister van Infrastructuur en Milieu ligt. Ik hecht er overigens aan om hier nogmaals te benadrukken dat de RCR een zorgvuldig instrument is dat beoogt zo veel mogelijk recht te doen aan de belangen van alle betrokkenen.
De provincie blijft, eveneens op grond van de wet, verantwoordelijk voor de besluitvorming over windenergieprojecten tussen de 5 en 100 MW. Ook deze verantwoordelijkheid wijzigt niet met de komst van de Rijksstructuurvisie wind op land.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling 2013 van uw ministerie?
Ja.
De medicijncheck |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er jaarlijks ongeveer 16.000 ouderen in het ziekenhuis worden opgenomen met medicijngerelateerde problemen?1
Ik heb begrepen dat in de uitzending van Radar van 7 januari jl. deze uitlatingen zijn gedaan en dat de Unie KBO een enquête onder 800 ouderen heeft gehouden.
Het aantal van 16.000 geneesmiddelengerelateerde ziekenhuisopnames kwam eerder naar voren uit de onderzoeksgegevens van de studie Hospital Admissions Related to Medication (Harmonderzoek) uit 2006.
Indien men refereerde aan dit onderzoek, dan is het genoemde aantal ziekenhuisopnames correct. Dit aantal heeft echter niet alleen betrekking op specifiek oudere patiënten, maar betrof alle patiëntengroepen. De uitkomsten van het onderzoek betreffen het meetjaar 2004.
Ik neem aan dat het getal van 14 ouderen die per dag worden opgenomen met een medicijnvergiftiging, afkomstig is uit de enquête van de Unie KBO. Ik heb geen andere gegevens over het aantal ouderen dat per dag wordt opgenomen.
Klopt het dat jaarlijks ongeveer 16.000 ouderen in het ziekenhuis worden opgenomen met medicijngerelateerde problemen, en dat er 14 ouderen per dag in het ziekenhuis terecht komen met medicijnvergiftiging? Zo nee, om hoeveel gevallen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van de Unie KBO waaruit blijkt dat slechts 37% van de apothekers vraagt welke medicijnen 65-plussers slikken, en dat slechts 22% van de huisartsen dit checkt bij hun oudere patiënten? Zijn die percentages juist? Zo nee, om welke percentages gaat het dan?
Ik heb begrepen dat dit de percentages zijn die in genoemde uitzending aan de orde zijn geweest. Dit zijn percentages op basis van de uitkomsten van de enquête door de Unie KBO. Bij mij zijn geen andere percentages bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat het Instituut Verantwoord Medicijngebruik in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek heeft gedaan onder 399 ouderen, op basis waarvan 650 doseringen werden aangepast en 362 medicijnen zijn geschrapt? Zijn deze cijfers juist? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan?
Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) heeft gedurende de periode 2004–2008 in opdracht van een zorgverzekeraar een best practice op dit terrein ondersteund. Het aantal opgevoerde interventies vindt zijn grondslag in het eindrapport dat na afloop van deze best practice is opgeleverd. Er is in dit geval dus geen sprake van onderzoek dat in opdracht van VWS is uitgevoerd.
De resultaten waren aanleiding voor mijn ambtsvoorganger om op soortgelijke wijze in te zetten op verbetering van de medicatieveiligheid in verzorgings- en verpleeghuizen. Tijdens de looptijd van dit traject (2008–2011) bleek weinig belangstelling te bestaan onder de betrokken zorgverleners, zorginstellingen en zorgverzekeraars om op deze wijze tot verbetering te komen en tegelijkertijd doelmatigheidswinst te genereren.
IVM heeft een berekening gemaakt van de besparingen die bij uitrollen van de best practice in heel Nederland in theorie zouden kunnen worden gerealiseerd. Inhoudelijk erken ik het nut van een periodieke uitgebreide beoordeling van de medicatie bij oudere patiënten die meer dan vijf geneesmiddelen gebruiken. Dit zal zeker een besparing van de zorgkosten opleveren en daarnaast ook gezondheidswinst opleveren. Ik vind ook dat zorgverzekeraars in hun contractering van farmaceutische zorg hier nadrukkelijk op in moeten zetten. In de berekening van IVM worden echter aannames gedaan die ik niet reëel acht. Daarnaast zijn de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van een dergelijke medicatiebeoordeling (werkzaamheden en capaciteit van arts/apotheker en mogelijk ondersteuning vanuit het betrokken instituut IVM zelf) niet meegenomen.
Heeft u ervan kennisgenomen dat het Instituut Verantwoord Medicijngebruik inschat dat het een besparing van ongeveer 100 miljoen euro oplevert als de 65-plussers, die meer dan vijf pillen per dag slikken voor chronische aandoeningen, jaarlijks een medicatie-beoordeling zouden krijgen? Is dat bedrag juist? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) samen met onder andere de beroepsvereniging van de klinische geriaters (de NVKG) en de Orde van medisch specialisten een richtlijn is opgesteld voor ouderen die meer dan vijf verschillende medicijnen slikken en dat deze richtlijn voorschrijft dat de patiënt, arts, apotheker, verpleegkundigen en verzorgenden samen moeten kijken naar het gebruik van medicijnen? Klopt het dat deze richtlijn vaak niet wordt nageleefd, omdat er niet genoeg geld, en dus tijd, voor beschikbaar is?
Deze richtlijn is medio 2012 opgeleverd. Ik heb op dit moment geen signalen dat de beroepsgroepen onvoldoende inzet plegen om tot naleving van deze richtlijn te komen.
Deelt u de mening dat een groot deel van dit geld beschikbaar komt door een medicijncheck in te voeren, omdat zo’n check een flinke besparing op de medicijnkosten zou opleveren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven, acht ik de aannames die zijn gedaan bij de berekening van de besparingsmogelijkheden door IVM, niet reëel. Los daarvan, ben ik er wel voorstander van dat ouderen, zeker in het geval van polyfarmacie, goed begeleid worden bij hun medicatiegebruik. De NZa heeft bij de vaststelling van de zorgprestaties binnen de extramurale farmacie de randvoorwaarden geschapen om deze zorginhoudelijke interventie nader invulling te geven; er is voorzien in de mogelijkheid voor zorgverzekeraars en beroepsgroepen om hier nadere afspraken over te maken, inclusief afspraken over de bekostiging. Deze zorg maakt onderdeel uit van de aanspraken op farmaceutische zorg, waardoor de kosten nu al ten laste van de Zorgverzekering kunnen worden gebracht. Tot slot moeten richtlijnen worden nageleefd door de beroepsgroep.
Deelt u voorts de mening dat een jaarlijkse medicijncheck de patiëntveiligheid ten goede zou komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u tenslotte de mening dat bovenstaande cijfers alle reden zijn om de medicijncheck verplichtend op te nemen in het basispakket van de zorgverzekering? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen bent u bereid te zetten om dit te realiseren?