De aanstaande benoeming van maoïst Rosenmöller tot commissaris van de koningin in Utrecht |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Paul Rosenmöller beoogd Commissaris Utrecht»?1
Ja.
Kent u het verleden van de heer Rosenmöller, dat onder andere inhoudt: geld inzamelen voor de Rode Khmer, aanhankelijkheidsbrieven sturen aan massamoordenaar Pol Pot en het lidmaatschap van de maoïstische GML?
In de procedure om te komen tot de benoeming van (wnd.) commissarissen van de Koningin wordt altijd volledige vertrouwelijkheid betracht. Om die reden ga ik niet in op de door u genoemde naam.
Kent u de uitspraak van de heer Rosenmöller «dat je van voorzitter Mao gewoon veel kunt leren»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er bekend mee dat de heer Rosenmöller – getuige uitspraken bij Andries Knevel – geen enkele spijt heeft van zijn sympathieën voor massamoordenaars of het geld inzamelen voor de Rode Khmer, terwijl in die tijd bekend was dat de Rode Khmer martelde en miljoenen mensen de dood injoeg?
Zie antwoord vraag 2.
Staan, door de mogelijke benoeming van de heer Rosenmöller, functies in het openbaar bestuur nu ook open voor mensen met nazisympathieën?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het een juiste geste dat het adres van het Utrechtse provinciehuis wordt omgedoopt in Pol Pot Plantsoen, zodat de massamoordenaarknuffelende GML’er zich meteen optimaal gaat thuis voelen in zijn nieuwe omgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Ouderen steeds banger op straat’ |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderen steeds banger op straat»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Plus Magazine onder lezers van 50 jaar en ouder?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer ernstig is dat slechts 9 procent van de ondervraagden op de vraag hoe vaak men zich onveilig voelt met «nooit» antwoordt? Zo nee, waarom niet?
De cijfers van het Plus Magazine zijn afkomstig van een online onderzoek onder 850 lezers van het Plus Magazine die 50 jaar of ouder zijn. De representativiteit van dit onderzoek is beperkt, onder andere doordat het onder een selectieve groep mensen (namelijk de lezers van het Plus Magazine) is gehouden en doordat het aantal respondenten beperkt is. De mede in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie door het CBS uitgebrachte Veiligheidsmonitor (VM) biedt wat dat betreft een representatiever beeld. Op 1 maart jl. heb ik de VM 2012 naar uw Kamer gezonden2. De resultaten van de VM 2012 zijn gebaseerd op gerealiseerde interviews met bijna 80.000 respondenten van 15 jaar en ouder die ofwel op papier ofwel op internet de VM- vragenlijst hebben ingevuld. Bijna 43.000 van de respondenten waren 50 jaar of ouder. Wat betreft onveiligheidsgevoelens laat de VM 2012 het volgende beeld zien voor het totaal en per standaard door het CBS gebruikte leeftijdscategorie.
% bevolking van 15 jaar en ouder
Totaal
15–25 jaar
25–45 jaar
45–65 jaar
65 jaar of ouder
Voelt zich niet onveilig
59,4
52,8
56,7
61,8
65,1
Voelt zich wel eens onveilig
36,6
44,5
40,6
34,7
27,4
Weet niet of geen antwoord
3,9
2,7
2,7
3,5
7,6
Voelt zich niet onveilig in eigen buurt
78,9
74,6
79,4
80,2
79,1
Voelt zich wel eens onveilig in eigen buurt
18,0
22,4
18,5
17,0
15,8
Weet niet of geen antwoord
3,1
3,0
2,1
2,8
5,0
Uit de VM 2012 blijkt dat het aantal ouderen in Nederland dat zich niet onveilig voelt veel hoger is dan de uitslag van de enquête van het Plus Magazine doet vermoeden: van alle Nederlanders ouder dan 15 jaar voelt bijna 60% zich nooit onveilig. Onder 45–65 jarigen en 65 plussers is dit percentage nog hoger. Gekeken naar mensen die zich wel eens onveilig voelen blijkt dat naarmate de leeftijd stijgt men zich minder vaak onveilig voelt. De VM 2012 laat hetzelfde beeld zien voor de onveiligheidsgevoelens in de eigen buurt.
In hoeverre is het betreffende onderzoek van Plus Magazine representatief voor alle 50 plussers in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u dat 55% van de ondervraagde 50plussers bang is om slachtoffer te worden van criminaliteit? Weet u dat een kwart van de Nederlanders vanaf 15 jaar in 2011 eens of meerdere malen slachtoffer is geweest van gewelds-, vermogens- of vandalismedelicten? Bent u bereid om criminaliteit keihard aan te pakken en ervoor te zorgen dat dit ook tot uitdrukking komt in de straffen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat volgens de Integrale Veiligheidsmonitor 2011 (de voorloper van de huidige VM 2012) in 2011 ongeveer een kwart van de Nederlanders vanaf 15 jaar in 2011 eens of meerdere malen slachtoffer is geweest van gewelds-, vermogens- of vandalismedelicten. Dit cijfer is nog te hoog, en deze vormen van criminaliteit worden dan ook stevig aangepakt en navenant bestraft. Verder is mij bekend dat 53,6% van de deelnemers aan het onderzoek van Plus Magazine hebben geantwoord wel eens bang te zijn slachtoffer te worden van criminaliteit. Gezien de beperkte representativiteit van het onderzoek van het Plus Magazine (zie mijn antwoord op vragen 3 en3 moet echter voorzichtigheid worden betracht met het verbinden van conclusies aan deze laatste onderzoeksuitkomst. In de meer representatieve VM 2012 wordt een soortgelijke vraag gesteld aan respondenten: daar wordt gevraagd hoe groot men de kans op slachtofferschap van een aantal specifieke delicten inschat. De antwoorden hierop zijn als volgt:
Inschatting kans op slachtofferschap (heel) groot in % van de bevolking van 15 jaar en ouder
Totaal
15–25 jaar
25–45 jaar
45–65 jaar
65 jaar of ouder
Inbraak in woning
10,2
10,7
11,7
10,4
7,1
Zakkenrollerij (zonder geweld)
3,9
5,3
3,9
3,5
3,5
Beroving op straat (met geweld)
2,7
3,3
2,7
2,7
2,5
Mishandeling
2,4
3,4
2,4
2,4
1,6
Hieruit blijkt dat de kans om slachtoffer te worden van enkele veel voorkomende delicten betrekkelijk laag wordt ingeschat door de gemiddelde burger (maximaal 1 op de 10 burgers schat die kans hoog in). Bovendien schatten ouderen (45 jaar en ouder) de kans juist lager in dan jongeren (15–45 jarigen).
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat het Openbaar Ministerie bij ouderenmishandeling een drie keer zo hoge straf eist? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft binnen het geldende strafmaximum voor mishandeling voldoende ruimte om alle omstandigheden van een individueel geval mee te wegen en te komen tot een passende strafeis. Ik zie geen aanleiding, en de in de voorgaande antwoorden gegeven cijfers bieden die evenmin, om een maatregel zoals u voorstelt in te voeren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle Nederlanders zich veiliger voelen op straat?
Afgelopen november heb ik tijdens de behandeling van de begroting voor het ministerie van Veiligheid en Justitie uitvoerig met uw Kamer van gedachten gewisseld over alle maatregelen die mijn departement neemt om Nederland veiliger te maken voor iedereen. Voor het antwoord op uw vraag verwijs ik naar de toelichting bij de begroting en het gevoerde debat.
Het bericht dat ontslagrondes in de zorg in aantocht zijn |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Personeel in zorg nu ook op de keien»?1
Het is positief dat de regio’s deze arbeidsmarktuitdaging scherp op hun netvlies hebben. Als werkgeversverband informeren ze de sector en andere stakeholders (lokale overheden, onderwijs en UWV), zodat er regionale initiatieven ontplooid kunnen worden. Zo kan snel op de arbeidsmarktontwikkelingen worden geanticipeerd door middel van ondersteuning van bijvoorbeeld strategische personeelsplanning en mobiliteit.
Is het geschetste beeld in Noord-Nederland volgens u herkenbaar voor de andere delen van het land? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het onderzoeksprogramma «Arbeid in Zorg en Welzijn» dat wij gezamenlijk met sociale partners en Calibris door een extern bureau laten uitvoeren wordt de huidige situatie van de arbeidsmarkt in de zorg zowel landelijk als per regio in kaart gebracht. De meest recente analyses zijn gemaakt voor het regeerakkoord. In welke mate er in de (nabije) toekomst tekorten of overschotten worden verwacht van welke groepen zorgmedewerkers als gevolg van de voorgenomen maatregelen uit het Regeerakkoord is op dit moment nog niet duidelijk. Om die reden is in overleg met sociale partners in de zorg besloten om een ArbeidsmarktEffectRapportage (AER) uit te laten voeren door een extern onderzoeksbureau. De eerste uitkomsten van de deze AER verwachten we voor de zomer te ontvangen. Uiteraard zullen we uw Kamer daarvan op de hoogte stellen.
Hetzelfde onderzoeksprogramma zal de resultaten van deze AER als input gebruiken voor de landelijke prognoses. Deze krijgen daarna een regionale vertaling. Hierin zal een kwantitatieve analyse in worden opgenomen.
Hoe groot is het overschot van personeel dat de komende jaren verwacht wordt in Groningen en Drenthe, uitgesplitst per zorgopleiding en per zorgsector? Bent u bereid dit ook uit te zoeken voor de andere provincies en wilt u hierover de Kamer informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat de zorg de grootste banensector is in Noord-Nederland en dat hier veel ontslagen zullen gaan vallen? Hoe gaat u dit voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van Zorg Plein Noord blijkt niet dat er gedwongen ontslagen gaan vallen. Maar als dit het geval is kunnen we deze (gedwongen) ontslagen niet voorkomen. Zorginstellingen zijn primair verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Mede dankzij het door hen gevoerde personeelsbeleid zijn instellingen in staat om hun aanbod van zorg mee te laten groeien of krimpen met de vraag naar zorg. Dat is een moeilijk proces voor de betrokken organisaties en hun werknemers. Hierbij wordt ernaar gestreefd om de gevolgen voor het personeel te verzachten en gedwongen ontslagen te voorkomen.
Voor de zorgverleners die (gedwongen) worden ontslagen is het van belang dat ze snel een nieuwe baan vinden, bij voorkeur binnen de zorg. Dit ook met het oog op de langere termijn waar de vraag naar adequaat opgeleid zorgpersoneel onverminderd hoog is. Het is primair aan werkgevers en werknemers om, al dan niet in regio- of sectorverband, te werken aan het behoud van medewerkers voor de zorg. VWS werkt samen met Regioplus om de regio’s hierbij te ondersteunen. Wanneer de AER aanleiding geeft om ons beleid gericht op het behoud van medewerkers aan te passen zal dit samen met de sociale partners worden opgepakt.
Hoeveel (gedwongen) ontslagen worden er verwacht per zorgopleiding en per zorgsector in de komende jaren? Kunt u hiervan een overzicht geven voor Noord-Nederland en voor de andere provincies? Zo nee, waarom niet?
De cijfers over het aantal (gedwongen) ontslagen kunnen niet worden opgeleverd. Deze cijfers worden op landelijke niveau niet bijgehouden, onder andere om de administratieve lasten van instellingen te beperken. Mede daarom is het inschatting van toekomstige (gedwongen) ontslagen niet mogelijk.
Hoeveel (gedwongen) ontslagen zijn er de afgelopen jaren geweest per zorgopleiding en per zorgsector in alle provincies? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u reageren op de uitspraak van de onderzoekers van het rapport Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn Noord-Nederland 2013 die aangegeven hebben dat er op lange termijn gevaar is voor personeelstekorten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe groot zijn de huidige personeelstekorten in de zorg, uitgesplitst per zorgopleiding, per zorgsector en per provincie? Welke maatregelen gaat u treffen om de personeelstekorten zo snel mogelijk op te lossen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op de website www.azwinfo.nl worden alle onderwijs- en arbeidsmarktgegevens gepubliceerd van het onderzoeksprogramma Arbeid in Zorg en Welzijn. In het rapport «Arbeid in Zorg en Welzijn 2012» (TK 29 282, nr. 172) dat we u 21 december j.l. hebben toegestuurd is de huidige arbeidmarkt in de zorg geanalyseerd. Hieruit blijkt dat er geen algemene knelpunten zijn op de arbeidsmarkt in de zorg. Wel dreigen er specifieke tekorten en overschotten in deelsectoren. In ons antwoord op vraag 11 wordt verder ingegaan op de maatregelen die wij treffen om dreigende personeelstekorten aan te pakken.
Wat is uw strategie om zorgpersoneel in de zorg te behouden en (gedwongen) ontslagen te voorkomen, zodat de personeelstekorten op lange termijn minder groot worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie ons antwoord op vraag 4
Hoeveel mensen van de «12.000 extra handen aan het bed» zijn er tot nu toe in de zorg bijgekomen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen we u naar de antwoorden op de Kamervragen die de SP eerder over dit onderwerp heeft gesteld (TK 2012–2013, aanhangsel 699 en TK 2012–2013 aanhangsel 1847). De zorgkantoren toetsen de doelmatige aanwending van de intensiveringsmiddelen. Daarnaast wordt in opdracht van ons op macroniveau gemeten. De 0-meting hebben we in oktober aan uw Kamer aangeboden. De 1-meting zal voor de zomer aan uw Kamer worden aangeboden. Op basis van deze 1-meting wordt een kwantitatief beeld gegeven van de realisatie van de doelstelling uit het convenant «Investeringen Langdurige Zorg 2011–2015».
Herinnert u zich uw uitspraken dat er straks ook niet meer voldoende personeel is om aan de groeiende zorgvraag te voldoen?2 Welke strategie heeft u om personeel in de zorg te behouden en te werven, op dit moment en in de komende jaren? Wilt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De gezamenlijke agenda van begin februari herinneren we ons goed. Het is van groot belang dat we in de toekomst voldoende gekwalificeerd zorgpersoneel hebben om aan de groeiende zorgvraag te voldoen.
Om toekomstige arbeidsmarktknelpunten te voorkomen is door vorige kabinetten een driesporenbeleid ontwikkeld. Daar zullen wij op voortbouwen. Het eerste spoor betreft het verhogen van de productiviteit van het zorgsysteem. Met name in de curatieve zorg is daar het nodige beleid in gang gezet en zijn inmiddels reeds de nodige resultaten behaald. Het tweede spoor betreft het verhogen van de instroom en het behoud van zorgpersoneel. Daar is de afgelopen jaren zorgbreed het nodige in geïnvesteerd. Denk daarbij onder andere aan de specifieke fondsen voor het opleiden van zorgpersoneel, maar ook aan de versterking van het regionale arbeidsmarktbeleid. Het derde spoor betreft het beperken van de groei van de zorgvraag. In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» is daar voor het eerst echt werk van gemaakt, met name in de AWBZ en Wmo. Het gaat daarbij overigens niet om een beperking van de zorgvraag, maar om een beperking van de groei ervan. Door de expliciete keuzes die gemaakt zijn, kan dat voor specifieke onderdelen anders uitpakken. In de hoofdlijnenbrief die we u binnenkort toesturen, wordt daar nader op ingegaan.
Hoe is het gesteld met de opleidingen in de zorg? Worden er voldoende mensen opgeleid om in de zorg te kunnen werken? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht per opleiding geven? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Op de website www.azwinfo.nl worden alle onderwijs- en arbeidsmarktgegevens gepubliceerd van het onderzoeksprogramma Arbeid in Zorg en Welzijn. Hier kunt u de gegevens vinden per opleiding. Om een adequaat antwoord te geven op de vraag of er voldoende mensen worden opgeleid, is meer inzicht nodig in de vraag naar zorgpersoneel. Mede om die reden is in overleg met sociale partners in de zorg besloten om een AER uit te laten voeren.
Hoeveel banen verdwijnen er in de gehandicaptenzorg, de ouderenzorg en de psychiatrie door het extramuraliseren van zorgzwaartepakketen (ZZP) 1 en 2? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren?
Dat is op dit moment nog niet bekend. Wij zijn bereid om dit uit te zoeken en de Kamer hier over te informeren. De arbeidsmarkteffecten van het extramuraliseren van ZZP 1 t/m 4 zullen worden meegenomen in de eerder genoemde AER.
Hoeveel banen zullen verdwijnen in de gehandicaptenzorg, de ouderenzorg en de psychiatrie wanneer ook ZZP 3 en 4 geëxtramuraliseerd worden? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw visie over de hoge werkdruk, de slechte arbeidsvoorwaarden, de weinige handen aan het bed en de flexibilisering die veelal plaatsvindt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uw vraag is een vraag naar arbeidsomstandigheden en -voorwaarden. Zorginstellingen zijn op dit terrein primair verantwoordelijk. Zij worden hierbij ondersteund door het arbeidsmarktbeleid van hun branches, het CAO-beleid en het arbeidsmarktfondsenbeleid van de sociale partners. De verantwoordelijkheid van de overheid is complementair. Werkgevers hebben de afgelopen jaren aangetoond deze verantwoordelijkheid aan te kunnen. Zo is de tevredenheid onder werknemers groot, worden vacatures makkelijk vervuld, is het netto-verloop onder zorgpersoneel laag en is het ziekteverzuim de afgelopen 10 jaar sterk gedaald. Wel is er ruimte voor verbetering om ervaren knelpunten aan te pakken.
Bent u in overleg met vakbonden en personeel in de zorg om te kijken hoe de arbeidsomstandigheden verbeterd kunnen worden? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom hecht u geen waarde aan het personeel dat geacht wordt uw beleid uit te voeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht ‘Middenstand boos op KPN’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Middenstand boos op KPN»?1
Ja.
In hoeverre is het toegestaan om extra kosten te vragen voor storingen die door telecombedrijven zelf en buiten de schuld van de afnemer worden veroorzaakt?
Partijen zijn vrij om aanvullende service-afspraken te maken die verder gaan dan het standaardniveau van serviceverlening. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gegarandeerde hersteltijd van de storing of het verhelpen van de storing buiten kantooruren. Hiervoor kunnen door de aanbieder extra kosten in rekening worden gebracht. Bedrijven die hier geen gebruik van wensen te maken kunnen kiezen voor de standaard serviceverlening tegen een lager tarief. Dit laat uiteraard onverlet dat aanbieders van openbare telefoondiensten moeten voldoen aan de in de Telecommunicatiewet opgenomen vereisten omtrent beschikbaarheid van de dienst (zie antwoord vraag 3).
Hebben telecombedrijven, waaronder KPN, niet de wettelijk plicht om standaard storingen te verhelpen en hier geen voorkeurseisen aan te verbinden?
Vanuit de Telecommunicatiewet (artikel 11a.1, tweede lid) geldt een zorgplicht voor aanbieders van openbare telefoondiensten om op netwerkniveau alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de beschikbaarheid van de openbare telefoondienst zo volledig mogelijk te waarborgen. Onderbrekingen zijn nooit helemaal te voorkomen omdat technische systemen nu eenmaal (kunnen) falen. Een mate van risico-aanvaarding is hier aan de orde. Agentschap Telecom ziet toe op de naleving van deze verplichting en kan bij niet-naleving middelen inzetten om de aanbieder aan de wettelijke eisen te laten voldoen. Naast deze zorgplicht geldt wat partijen op contractuele basis hebben afgesproken over het gewenste serviceniveau van de dienst.
Heeft u zicht op de totale extra kosten die het midden- en kleinbedrijf (MKB) moet maken door dergelijke aanvullende service eisen?
KPN heeft mij hierover cijfers verstrekt. Daaruit is gebleken dat 20.000 zakelijke klanten voor een aanvullend servicecontract hebben gekozen. De meerderheid van deze klanten (15.000) heeft een servicecontract die inhoudt dat ook buiten kantooruren aan de storing wordt gewerkt. Een dergelijk contract kost 6,68 euro per maand. In totaal gaat het om ongeveer 100.000 euro aan extra kosten per maand. Dit betreft dan alleen de zakelijke klanten van KPN. De overige 5.000 klanten hebben uitgebreidere servicecontracten waarin ook andere faciliteiten zijn opgenomen, zoals een bereikbaarheids- of een monitoringsonderzoek. De kosten van dergelijke contracten variëren tussen de 35 euro en 800 euro per maand.
Bent u van plan om het MKB te beschermen tegen aanvullende kosten voor service die standaard geleverd moet worden?
Ik vind dat partijen de vrijheid moeten hebben om aanvullende afspraken te maken over verdergaande serviceverlening.
Daarnaast heeft KPN toegezegd dat naar aanleiding van deze kamervragen en de van zakelijke afnemers ontvangen signalen wordt bekeken of een kortere hersteltermijn zal worden gecommuniceerd. In de praktijk blijkt namelijk dat 75% van de incidenten in de zakelijke markt binnen 8 kantooruren wordt afgehandeld. Dit is aanzienlijk sneller dan de maximale hersteltermijn van vijf werkdagen die KPN nu communiceert met haar klanten (in deze specifieke kwestie bedroeg de hersteltermijn overigens 5 uur). Ik ben verheugd over deze praktijk van snelle storingsafhandeling. Als deze kortere hersteltermijn ook wordt gecommuniceerd naar de klanten van KPN, kunnen zij veel beter inschatten of een aanvullend servicecontract met snellere hersteltijden wel nodig is. Ook bekijkt KPN of zij aanvullende servicecontracten op een andere manier zullen aanbieden dan bij het melden van de storing door de klant.
De timing van het aanbieden van extra service lijkt mij relevant, omdat dit bij een storing niet goed kan vallen bij de ondernemer.
Tot slot bekijk ik momenteel of voor zakelijke gebruikers verdergaande bescherming nodig is. Dit naar aanleiding van uw vragen tijdens het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer van 21 november vorig jaar, waarin u aangaf dat het voor mkb-bedrijven lastig is om over te stappen. Binnenkort wordt de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd.
De rechterlijke uitspraak dat de uitvoering van de huishoudelijke zorg in Emmen niet aan de wet voldoet |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak van de rechter waarin wordt geoordeeld dat de voorliggende schoonmaakvoorziening in het Wmo-beleid van de gemeente Emmen in strijd met de wet is?1
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Assen inzake het beroep dat een inwoner van Emmen had aangespannen tegen de gemeente Emmen (LJN: BZ 4141). De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de inhoud van het gemeentelijk beleid met betrekking tot huishoudelijke hulp, maar wel over de wijze waarop de gemeente dit beleid in de specifieke situatie tot uitvoering heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank voldeed de uitvoering in deze specifieke situatie niet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
De uitspraak wordt primair door de gemeente Emmen maar uiteraard ook door mij nader bestudeerd. Ik heb de gemeente verzocht mij haar analyse te doen toekomen en mij te informeren over de vervolgacties. De gemeente Emmen heeft aangegeven niet in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De vier cliënten die beroep aantekenden ontvangen een nieuw besluit. Dit geldt ook voor nieuwe cliënten die vanaf 1 januari 2013 gebruik maken van de «algemene voorziening schoonmaakondersteuning». Hierin staat of iemand toegelaten wordt. Daarbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter oordeelt dat het aanbieden van een algemene voorziening niet past omdat er onvoldoende gekeken wordt naar de zorgbehoefte van de burger die aanklopt in het kader van het compensatiebeginsel?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat uw oordeel «Het is zeker niet in strijd met de wet om dat (het uitvoeren van de compensatieplicht) op twee manieren te doen, namelijk door een algemene voorziening te treffen waarvan burgers gebruik kunnen maken en vervolgens op individueel niveau afspraken te maken over de aanvullingen die nodig zijn» onjuist is geweest? Zo nee, waarom niet?2
Het oordeel van de rechtbank geeft voor mij geen aanleiding om op mijn eerdere uitspraak terug te komen. De gemeente Emmen hanteert sinds 1 januari 2013 een nieuw beleid ten aanzien van het verstrekken van huishoudelijke hulp: deze wordt niet langer per definitie als individuele voorziening verstrekt maar in de vorm van een algemene voorziening die «schoonmaakondersteuning» wordt genoemd. Indien deze algemene voorziening in een individuele situatie onvoldoende de beperkingen van betrokkene compenseert, wordt – op aanvraag – een individuele beoordeling gemaakt en maatwerk geleverd.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb opgemerkt heeft de rechtbank zich niet over de (on)mogelijkheid van het aanbieden van huishoudelijke hulp als algemene voorziening uitgesproken, maar over de zorgvuldigheid van de uitvoering in de concrete situatie.
Staat u nog steeds achter uw woorden dat «dit kabinet van mening is dat gemeenten zich dienen te houden aan de wet» en bent u bekend met de uitspraken van de Algemene Rekenkamer dat het Rijk systeemverantwoordelijk blijft ook na een overheveling van taken? Zo ja, hoe gaat u de wet handhaven? Zo nee, waarom niet?3 4
Ik sta nog steeds achter mijn woorden. Ik ben verantwoordelijk voor het systeem van de Wmo en zoals ik mijn brief van 18 februari 2013 (TK 2012 – 2013, 29 538, nr. 142) aan uw Kamer heb aangegeven, kan en zal ik vanuit die rol zo nodig ingrijpen indien wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als besluiten in strijd zijn met het recht of algemeen belang. Uitgangspunt van de Wet Revitalisering Generiek Toezicht is wel het vertrouwen dat een bestuurslaag zijn taken goed uitoefent en dat de horizontale verantwoording op orde is. Het is primair aan gemeenten om zorg te dragen voor het respecteren en uitvoeren van wettelijke kaders in beleid en tot correctie over te gaan indien is gebleken dat dit onvoldoende het geval is.
Hoe oordeelt u over de ontkenning van de gemeente Emmen dat zij op de vingers zijn getikt door de rechter? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gemeente Emmen zich zo spoedig mogelijk aan de wet houdt en het beleid aanpast?5
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb opgemerkt, is het primair aan de gemeente Emmen om de uitspraak te analyseren en de noodzakelijke vervolgacties, zowel in deze concrete situatie als voor het gemeentelijk beleid en uitvoering daarvan te bepalen. Ik ga er van uit dat de gemeente Emmen de consequenties van de uitspraak voor de overige betrokken cliënten zorgvuldig in kaart zal brengen en op eigen initiatief corrigerende acties zal ondernemen. De gemeente heeft mij geïnformeerd dat te gaan doen.
Op welke manier zal de gemeente Emmen volledig rekening houden met de persoonskenmerken en krijgt bijvoorbeeld deze eiseres weer het aantal uren dat zij nodig heeft, omdat de rechtbank schrijft: «Uit niets blijkt dat deze toegekende voorziening schoonmaakondersteuning rekening houdt met de persoonskenmerken, de behoeften en met de capaciteit van eiseres om zelf in maatregelen te kunnen voorzien. Immers, eerst nadat een aanvraag om een individuele voorziening is gedaan wordt hiernaar onderzoek verricht en een besluit genomen. Dit klemt in het geval van eiseres te meer, nu zij in het bestreden besluit is geïndiceerd voor huishoudelijke hulp naar een omvang van 4 uur en 35 minuten, terwijl volgens de beleidsregels de schoonmaakondersteuning 2,5 uur bedraagt.»?6
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het wenselijk dat alle bijna 5000 inwoners van de gemeente Emmen, die zorg nodig hebben, naar de rechter moeten stappen om op die manier te krijgen wat ze nodig hebben? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen?7
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u zetten om gemeenten die naar voorbeeld van de gemeente Emmen handelen en van plan zijn om mensen met lichte huishoudelijke verzorging categoriaal terug te zetten naar 1 uur? (regio Kennermerland)
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten zelf om jurisprudentie die betrekking heeft op wetgeving waar zij uitvoeringsverantwoordelijkheid voor heeft te volgen en, waar nodig, hun beleid daarmee in overeenstemming te brengen. Wel zal ik de VNG vragen om gemeenten te informeren over deze uitspraak, zodat gemeenten in voorkomende gevallen hier rekening mee kunnen houden bij het opstellen en uitvoeren van beleid.
Bent u bereid om de uitspraak van de rechter te verspreiden onder gemeenten om hen af te houden van het overtreden van de wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat tienduizenden mensen hun zorg verliezen als gevolg van de 10-uursgrens voor het persoonsgebonden budget |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Per Saldo naar de gevolgen van de 10-uursgrens voor mensen met een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding?
Ik ben bekend met de eerste resultaten van een meldactie van Per Saldo. Ook volgens Per Saldo gaat het niet om een onderzoek.
Bent u ook geschrokken van de uitkomst dat 42.000 huidige budgethouders in 2014 hun hulp zullen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de pgb-afspraken uit het Begrotingsakkoord 2013 was bekend dat op 1 januari 2014 ruim 40.000 mensen met een pgb op basis van een AWBZ-indicatie van minder dan 10 uur voor alleen begeleiding hun pgb zullen kwijtraken. Ze behouden nog steeds hun recht op AWBZ-zorg en kunnen een beroep doen op zorg in natura.
Is u bekend of de nu al geldende 10-uursgrens voor nieuwe pgb-houders heeft geleid tot schrijnende situaties? Op welke wijze wordt hierop toegezien?
Uw Kamer heeft verzocht om uiterlijk medio april te worden geïnformeerd over de effecten van de 10-uursgrens voor nieuwe cliënten. Ik wil u graag naar deze brief verwijzen.
Vindt u het financieel doelmatig dat zorgorganisaties als oplossing zorgverleners in onderaannemerschap aantrekken of hen een dienstverband aanbieden, hetgeen veel duurder is dan het regelen met een pgb?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de stelling dat 84% van de deelnemers aan het onderzoek heeft aangegeven geen passende zorg te kunnen vinden bij zorg in natura en dat zelfs 50% al nul op het rekest heeft gekregen bij verschillende zorgorganisaties?
Ik vind het niet passend en effectief te reageren op een nog lopende meldactie die niet representatief is en waar bovendien zorgkantoren niet naar hun oordeel is gevraagd. Ik heb met Per Saldo afgesproken dat na afronding van de meldactie de resultaten gezamenlijk zullen worden besproken. Uw Kamer ontvangt alsdan mijn reactie op deze meldactie.
Wat is uw reactie op de constatering dat het voor zorginstellingen in veel gevallen lastig is om altijd dezelfde begeleider te bieden, terwijl dit voor een groot deel van deze groep wel belangrijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de stelling dat de betreffende groep vaak geen zorg per dagdeel afneemt maar per uur en dat veel instellingen alleen met dagdelen werken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat de zorg in natura voor deze groep mensen passende zorg kan leveren?
Zie antwoord vraag 5.
Gaan de zorgkantoren extra begeleiding inkopen om de huidige budgethouders onder de 10 uur begeleiding vanaf 2014 te kunnen laten overstappen op zorg in natura?
De zorgkantoren hebben vanuit hun zorgplicht de verantwoordelijkheid om (ook) voor deze groep passende zorg in te kopen. Hiervoor zijn vanuit de pgb-maatregelen extra middelen ter beschikking gesteld.
Wat is uw reactie op de stelling dat de zorg die nu moet worden ingekocht in een instelling een stuk duurder is dan de zorg die met een pgb wordt georganiseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de stelling dat deze maatregel kan leiden tot overbelasting en burnout bij mantelzorgers en dat dit zal leiden tot grotere aanvragen van zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat de 10-uursgrens een besparing van zorgkosten betekent en dat deze noodzakelijk is om de kosten van deze zorg zo laag mogelijk te houden?
Deze eerste resultaten van deze meldactie geven mij nog geen aanleiding om dit standpunt te herzien.
Deelt u de mening dat wanneer mensen een indicatie hebben voor AWBZ-zorg en zorg in natura instellingen deze niet kunnen leveren, er een passende oplossing voor deze mensen gevonden moet worden?
Ja, cliënten met een AWBZ-indicatie hebben recht op passende zorg.
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om – wanneer u de 10-uursgrens wilt handhaven – alsnog de mogelijkheid voor een pgb te bieden, wanneer deze zorg aantoonbaar niet via zorg in natura te krijgen is?
Het zorgkantoor is en blijft verantwoordelijk om de cliënt passende zorg aan te bieden. Mocht blijken dat zij deze passende zorg niet beschikbaar hebben, dan zal ik hen aanspreken op deze verantwoordelijkheid. Het is aan de zorgkantoren alsnog hieraan te voldoen door bijvoorbeeld aanvullende afspraken te maken.
Deelt u de mening dat, zeker nu blijkt dat de zorg in natura duurder is en het gebrek aan passende zorg in natura zal leiden tot een duurdere zorgvraag, de 10-uursgrens niet langer houdbaar is?
Deze mening deel ik niet op basis van deze lopende meldactie.
De keuze voor de FOB Gold test voor bevolkingsonderzoek naar darmkanker |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel waarin de keuze voor een test voor opsporing van darmkanker in het kader van bevolkingsonderzoek wordt beschreven?1
Ja. Ik heb hierover vragen beantwoord tijdens het vragenuurtje van 19 maart jl. en over de test intussen advies gevraagd en ontvangen van de Gezondheidsraad in het kader van de pilot voorafgaand aan het bevolkingsonderzoek naar darmkanker.
Klopt het dat in vitro onderzoek uitwijst dat de OC-Sensor test beter scoort dan de FOB Gold test? Welke onderzoeken wijzen uit dat de kwaliteit van FOB Gold gelijkwaardig is aan die van de OC-Sensor test?
Beide testen zijn immunochemische Fecaal Occult Bloedtesten (iFOBTs) en meten de aanwezigheid van menselijk bloed in de ontlasting. In vitro onderzoek, of onderzoek in laboratoriumsetting, laat weinig verschil zien tussen de testen. Een aantal recente onderzoeken wijst uit dat de kwaliteit voor het meten van bloed in ontlasting van FOB Gold gelijkwaardig is aan die van de OC-Sensor test.
Een in 2012 verschenen review van het Erasmus MC2 concludeert dat geen enkele kwantitatieve iFOBT als significant beter aan te merken is dan anderen.
Laboratoriumonderzoek in het AMC heeft laten zien dat de twee genoemde testen in de analytische fase vergelijkbare resultaten opleveren.
De Gezondheidsraad wijst erop dat de FOB Gold zich beperkt heeft kunnen bewijzen in een bevolkingsonderzoeksetting en raadt aan om vergelijkend onderzoek te doen tussen beide testen. Ik wil hiervoor snel in overleg gaan met de Gezondheidsraad over een goede onderzoeksopzet. Mijn streven is erop gericht dit met zo min mogelijk vertraging en zo groot mogelijk draagvlak en passend binnen de financiële kaders te doen.
Welke validatierapporten zijn beschikbaar van de FOB Gold test?
De FOB Gold is – uiteraard – gevalideerd: dit was een eis in de aanbestedingsprocedure. De validatie is in opdracht van het RIVM herhaald op het in het bevolkingsonderzoek te gebruiken analyseapparaat. Omdat de test intussen een verbeterde buffer heeft (de bewaarvloeistof is aangepast waardoor de uitslag minder gevoelig is voor temperatuur of vertraging) heeft het AMC recent een laboratoriumonderzoek uitgevoerd. Ook hier bleek dat de FOB Gold goed presteert.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Waarop baseert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de conclusie dat er geen significante verschillen tussen de testen zijn?
Dat baseert het RIVM op de informatie die de leveranciers van de in aanmerking komende testen hebben aangeleverd. Deze informatie is gevraagd in het Programma van Eisen (PvE) van de aanbesteding en ziet onder andere op de sensitiviteit, specificiteit en detectiegrens van de test en het effect van het bewaren van ontlastingsmonsters bij verschillende temperaturen op de gemeten aanwezigheid van bloedsporen. Beide testen voldoen daarbij aan de minimaal vereiste kwaliteit zoals beschreven in het PvE. Verder is deze informatie bevestigd in de hierboven genoemde onderzoeken.
Wat is het verschil in kwaliteit en kosten tussen het gebruik van FOB Gold en OC-Sensor?
Ik kan geen uitspraken doen over de prijs van beide testen als onderdeel van de aanbestedingsprocedure. Ik kan herhalen dat enkel die testen die aan de kwaliteitseisen voldeden, in aanmerking kwamen. De criteria zijn opgesteld door een team met verschillende deskundigheden en goed bevonden door de commissie waarin alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn. Kwaliteit was in deze fase van de procedure een zogenoemd «knock out» criterium. De twee testen die aan de eisen voldeden, zijn vervolgens beoordeeld op prijs/kwaliteitverhouding. Hierbij telde kwaliteit voor 75 procent en de prijs voor 25 procent.
Wat vindt u van de suggestie van het RIVM dat de kritiek van de critici van de FOB Gold test alleen berust op het feit dat de toekomst en financiering van hun onderzoeken worden bemoeilijkt nu niet voor de OC-Sensor test is gekozen?
Ik distantieer mij van dergelijke suggesties. Er is kritiek uit het veld en dat neem ik serieus. We zullen de test testen en vervolgens goed monitoren gedurende de gefaseerde invoering van het bevolkingsonderzoek. Over de precieze onderzoeksopzet ga ik in overleg met de Gezondheidsraad. Ik verwacht dat de grondige voorbereiding van het hele systeem van het bevolkingsonderzoek en de pilot ook de kritische veldpartijen geruststelt. Er zijn voldoende waarborgen ingebouwd om snel te zien of er ergens in het hele systeem iets niet aan onze hoge eisen voldoet als dat het geval is, zullen we ingrijpen.
Hebben alle critici van de FOB Gold test onderzoek gedaan met de OC-Sensor test en is hun onderzoek door de fabrikant van OC-Sensor gefinancierd? Is dit terug te vinden in het Transparantieregister dat binnenkort beschikbaar komt?
Het transparantieregister ziet op specifiek omschreven relaties tussen beroepsbeoefenaren en farmaceutische bedrijven. De ontlastingstest waar gebruik van wordt gemaakt voor darmkankerscreening is geen geneesmiddel, maar een medisch hulpmiddel. De medische hulpmiddelenindustrie is niet aangesloten op het transparantieregister en die relatie is dus niet terug te vinden in het register.
Voor onderzoek dat onder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) valt, bestaat een trialregister. Hierin is ook de financiering opgenomen. Voor de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO) bestaat een dergelijk register niet, maar helderheid over de financiering is een voorwaarde om een vergunningaanvraag in behandeling te nemen.
Het bezoek van premier Erdogan |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Buitenlandse Zaken1 over het bezoek van de Turkse premier Erdogan een verslag naar de Kamer te sturen met daarin aandacht voor de politieke dialoog die gevoerd is, waaronder aandacht voor de commotie rond de pleegzorg in Nederland? Kunt u dit, in verband met de maatschappelijke en politieke belangstelling voor het bezoek, binnen een week doen?
Schendingen van de bestandsafspraken tussen Israël en Palestijnse groepen in Gaza |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen dat onvoldoende informatie beschikbaar is om een overzicht te kunnen geven van schendingen door Israël en door gewapende groepen in Gaza van het bestand dat op 21 november 2012 van kracht werd?1
Ja. De regering beschikt over onvoldoende informatie om een overzicht te kunnen geven van alle incidenten en schendingen die verband houden met dit bestand.
Bent u bekend met de wekelijkse rapportages «Protection of Civilians» van VN-organisatie OCHA, met daarin een overzicht van burgerslachtoffers aan Israëlische en Palestijnse zijde?2
Ja.
Klopt het dat in deze rapportage, verschenen op 1 maart jl., melding wordt gemaakt van vier Palestijnse burgerdoden en 106 gewonde burgers in de Gazastrook sinds het bestand van kracht werd, veroorzaakt door Israëlisch legergeweld?3 Klopt het dat zich onder de gewonden meer dan twintig kinderen bevinden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Deze cijfers staan vermeld in de Protection of Civilians rapportage van 8 februari 2013.
Kunt u bevestigen dat sinds het bestand van kracht werd geen Israëlische doden en gewonden te betreuren zijn, dat er geen materiële schade in Israël is veroorzaakt en dat sindsdien één Palestijnse raket in Israël is neergekomen, die daar op 26 februari j.l. in onbewoond gebied is geland?4 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De regering heeft geen aanwijzingen dat er sinds het bestand sprake is van Israëlische doden of gewonden. Sinds 21 november 2012 hebben er volgens OCHA zes aanvallen op Israël plaatsgevonden waarbij tenminste tien raketten richting Israël zijn afgevuurd. Eén daarvan raakte een kinderdagverblijf in Sderot en een tweede belandde in een tuin van een woning ten zuiden van Ashkalon en veroorzaakte materiële schade. Volgens mediaberichten is een aantal leden van de groep die de aanslag heeft opgeëist, gearresteerd door de Gazaanse politie.
Kunt u bevestigen dat uit genoemde rapportages van VN-OCHA voor de periode sinds het bestand van kracht werd valt af te leiden dat:
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de «Update on the Access Restricted Areas in the Gaza Strip» van de OHCHR (Office of the High Commissioner for Human Rights) betreffende de periode 1 juli tot 31 december 2012? Is het waar dat daarin wordt vastgesteld dat het aantal Gazanen dat na inwerkingtreding van het bestand door Israëlisch geweld is gedood of verwond juist is toegenomen ten opzichte van het gemiddelde in voorgaande maanden?5 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het OHCHR-rapport stelt vast dat tussen 1 juli en 14 november 2012 drie Palestijnse doden zijn gevallen en 24 gewonden. Tussen 22 november en 31 december zijn twee Palestijnen overleden en 81 gewond geraakt.
Deelt u de mening dat deze feiten en cijfers duidelijk wijzen op een offensieve gevechtshouding van Israël, die het kwetsbare bestand ernstig onder druk zet en die in Gaza onveiligheid en menselijk leed veroorzaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De OCHA-rapportage Protection of Civilians, verschenen op 3 april jl., vermeldt het aantal slachtoffers en gewonden in 2013 in vergelijking tot dezelfde periode in 2012. Daaruit blijkt dat het Israëlische leger in de eerste drie maanden van dit jaar twee Palestijnse slachtoffers heeft gemaakt en 32 gewonden in vergelijking tot 29 doden en 1.829 gewonden in de eerste drie maanden van 2012.
Deze cijfers laten een duidelijke daling zien in het aantal slachtoffers t.a.v. het afgelopen jaar. Daaruit kan worden geconcludeerd dat het bestand effect heeft. Niettemin maakt de regering zich zorgen over de kwetsbaarheid van het bestand zoals bleek uit de wederzijdse raketaanvallen op 3 april jl. Nederland dringt bij partijen aan op naleving van het bestand.
Onderkent u dat de internationale gemeenschap erbij gebaat is een nieuwe grootschalige geweldsuitbarsting tussen Israël en Gaza te voorkomen en derhalve het belang en de plicht heeft het Israëlische geweld tegen Gaza te beteugelen? Indien neen, waarom niet?
Een volgende grootschalige geweldsuitbarsting tussen Israël en Gaza moet worden voorkomen. De regering verwacht van Israël dat zij binnen de kaders van het internationaal recht handelt en roept op tot terughoudendheid. Palestijnse groepen in Gaza worden opgeroepen om geen raketaanvallen op Israël uit te voeren. Een constructieve houding van alle partijen bij de uitvoering van de bestandsafspraken is van belang, waarbij de Egyptische autoriteiten een belangrijke rol vervullen als bemiddelaar.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen dat het aan partijen is om vast te stellen of incidenten een schending van de bestandsafspraken vormen?6 In het licht van bovenstaande feiten en cijfers en gezien de grote belangen die op het spel staan, deelt u de mening dat de internationale gemeenschap ook zelf moet toetsen of partijen zich aan het bestand houden en schendingen daarvan dient vast te stellen en publiekelijk moet veroordelen? Indien neen, waarom niet?
Het is in eerste instantie aan de partijen om vast te stellen of er sprake is van schending van de bestandsafspraken. Mocht er sprake zijn van een schending, dan voorziet het bestand in een rol voor Egypte. Het is vervolgens aan Egypte om hieraan verdere opvolging te geven.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen «dat de bredere Israëlische veiligheidsmaatregelen die voor Gaza van kracht zijn volledig in overeenstemming (moeten) zijn met het internationaal recht, waaronder humanitair oorlogsrecht en mensenrechten»?7 Bent u bereid juridisch advies in te winnen, teneinde vast te stellen in hoeverre Israëlische gevechtshandelingen tegen Gaza volledig in overeenstemming zijn met het internationaal recht? Wilt u dit advies met de Kamer delen? Indien neen, waarom niet?
Deze rol ziet de regering niet voor Nederland. Een juridisch advies acht de regering dan ook niet aan de orde.
Wilt u de Kamer voortaan uitvoeriger informeren over de aard, frequentie en internationaalrechtelijke status en implicaties van gevechtshandelingen door Israël en door Palestijnse groepen, ook in relatie tot bestandsafspraken tussen Israël en Palestijnse groepen in Gaza? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regering beschikt over onvoldoende feitelijke informatie. Conform het bestand is Egypte de aangewezen partij met betrekking tot de naleving van de bestands-afspraken.
Het bericht dat GHB de nieuwe heroïne is |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het krantenartikel «GHB is de nieuwe heroïne»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal GHB-verslaafden in Nederland explosief stijgt en GHB zeker zo verslavend is als heroïne en cocaïne?
Tot 2006 werd GHB-verslaving incidenteel gesignaleerd. In de periode 2007–2012 is het aantal mensen dat zich met GHB-problematiek tot de verslavingszorg heeft gewend toegenomen van ongeveer 60 in 2007 tot bijna 800 in 2012. Dit is een forse toename maar op het totaal aan hulpvragen bij de verslavingszorg vormen zij nog een betrekkelijk kleine groep.
Op basis van de ervaringen met behandelde GHB-verslaafden geven enkele verslavingsdeskundigen aan dat GHB net zo verslavend is als heroïne. GHB treedt snel in werking en het lichaam raakt er snel aan gewend, waardoor gebruikers steeds meer en vaker GHB nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken. Bij het stoppen met het gebruik treden zeer heftige ontwenningsverschijnselen op.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de GHB-monitor van de Stichting Nijmegen Institute for Scientist-Practitioners in Addiction (NISPA) die op 18 maart 2013 is geopenbaard? Welke acties gaat u als gevolg hiervan ondernemen?
De mede door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gefinancierde GHB-monitor is in verschillende opzichten succesvol. De samenwerking tussen verschillende verslavingszorginstellingen en het wetenschappelijk instituut voor verslavingsonderzoek (NISPA) heeft een ambulant en klinisch detoxificatieprotocol (afkickprotocol) opgeleverd, waarbij de gezondheidsrisico’s aanmerkelijk zijn gereduceerd. Tevens zijn protocollen opgesteld voor behandeling bij de spoedeisende hulp en in een politie- en justitiecel. Bovendien heeft de GHB-monitor inzicht gegenereerd in de kenmerken van de categorie GHB-gebruikers die een beroep doet op behandeling.
Gedurende de onderzoeks- en ontwikkelperiode is gebleken dat de terugval van patiënten na de detoxificatie zeer groot is. Het ministerie van VWS is dan ook voornemens de ontwikkeling van een intensieve vervolgbehandeling te stimuleren om deze terugval te voorkomen.
Wordt GHB door drugshonden gedetecteerd en is inzet daarvan een succesvol preventief middel naar uw oordeel? Zo ja, hoeveel honden zijn nu beschikbaar? Zijn er ook nog andere preventieve middelen die kunnen worden ingezet en wat zijn de daarvan te verwachten effecten?
De politie beschikt niet over honden die GHB kunnen detecteren. Preventieve middelen die kunnen worden ingezet lopen uiteen van voorlichting tot doelgroepgerichte aanpak. De voorlichting over drugs van het Trimbos-instituut en de instellingen voor verslavingszorg gaat specifiek in op GHB en de mogelijke gezondheidsrisico’s van dit middel. Zij waarschuwen voor de gezondheidsrisico’s met folders, factsheets en via sites, zoals bijv. www.drugsinfoteam.nl, een GHB folder en www.uitgaanalcoholdrugs.nl.
Voor persoonlijke informatie en advies kunnen de jongeren direct vragen stellen aan professionals via de alcohol en drugsinfolijn en via de chatservice van het Trimbos-instituut en sociale media als facebook en twitter.
De GGD-Amsterdam is in samenwerking met Jellinek/Arkin en Unity in 2012 gestart met een voorlichtingscampagne die gericht is op het uitgaanspubliek en die tot doel heeft «out gaan» te voorkomen.
In enkele regio’s waar GHB-gebruik relatief vaker wordt gesignaleerd, zoals Heerenveen en West-Brabant, werken gemeente, verslavingszorg, jongerenwerk en andere instanties aan een gezamenlijke doelgroepgerichte aanpak. Een dergelijke lokale maatwerkaanpak blijkt volgens Verslavingszorg Noord Nederland effectief te zijn.
Deelt u de mening dat streng dient te worden opgetreden tegen het gebruik van en de handel in GHB, nu deze drug op lijst I van de Opiumwet voor komt? Heeft u voldoende instrumenten om effectief tegen het gebruik en de handel in GHB en de grondstoffen daarvoor op te treden?
Ik deel de mening dat er ferm dient te worden opgetreden tegen de productie van en handel in GHB. Het bestrijden van de productie van en handel in synthetische drugs, waaronder GHB, is dan ook opnieuw een prioriteit binnen de aanpak van georganiseerde (drugs)criminaliteit (zie het Nationaal Dreigingsbeeld 2012 en de beleidsreactie daarop die op 13 maart 2013 aan uw Kamer zijn gezonden).
Voor de volledigheid merk ik op dat het gebruik van Opiumwetmiddelen niet strafbaar is gesteld om de toeleiding naar zorg niet te frustreren. Voor de preventie van het gebruik van GHB verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Zoals ik reeds in de antwoorden op eerdere Kamervragen2 heb opgemerkt staat GHB sinds mei 2012 op lijst 1 van de Opiumwet. Hiermee heeft het Openbaar Ministerie voldoende juridische instrumenten voor de vervolging ter zake van de productie en de handel in GHB. Ten aanzien van GBL kan het Openbaar Ministerie slechts optreden als GBL wordt gebruikt als precursor voor de productie van GHB. Het voorhanden hebben van GBL voor inname in pure vorm is echter niet strafbaar.
Hoeveel geld wordt er verdiend met de handel in GHB? Hoeveel van dat geld wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen? Ziet u kansen om dit bedrag te verhogen door een effectievere aanpak van de handel in GHB?
Het is bij het Openbaar Ministerie bekend dat er aanzienlijke bedragen kunnen worden verdiend met de handel in GHB. Informatie over het wederrechtelijk verkregen voordeel in GHB-zaken kan niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het Openbaar Ministerie worden gegenereerd. Een handmatige inventarisatie zou veel tijd en capaciteit vergen. In elke (drugs)zaak worden de mogelijkheden tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel geïnventariseerd en, indien mogelijk en opportuun, wordt daartoe overgegaan.
Wat is nodig om verslaafden succesvol te behandelen en welke financiële middelen gaan hiermee gepaard? Hoeveel kost de verslaving met betrekking tot GHB de overheid jaarlijks? Hoe zou de voorlichting over de risico’s van GHB kunnen worden verbeterd, zonder dat overheid dit (alleen) op zich neemt?
Voor de behandelprotocollen verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. De kosten voor een klinische GHB-detox behandeling bedragen ongeveer € 10.000 per behandeling; de kosten voor een ambulante vervolgbehandeling ongeveer € 1.500.
Overheidsuitgaven met betrekking tot de preventie van problematisch middelengebruik en de behandeling daarvan zijn niet specifiek te herleiden tot één middel, in dit geval GHB. Dat de voorlichting over de risico’s van GHB, zoals via verslavingszorginstellingen, GGD’s, het Trimbos instituut, Unity en organisatoren van party’s op potentiële gebruikersgroepen is gericht, acht ik voldoende.
Kent u met GHB vergelijkbare middelen, zoals het middel dat in Oost-Europa bekend staat als «Krokodil» («Crocodile» of «Croc») en dat bestaat uit desormorfine, verfverdunner en zoutzuur? Is dit middel al een probleem in Nederland? Zo ja, wat kunt u daaraan doen? Hoe bereidt u zich voor op een (verdere) introductie van dit levensgevaarlijke middel?
Het middel Krokodil is mij bekend, vooral vanwege de afschuwelijke verwondingen die na gebruik kunnen optreden. Voor zover mij bekend is dit middel alleen in Rusland in omloop. Het middel vormt geen probleem in Nederland. Door lokale markten van illegale drugs adequaat te blijven monitoren via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) en internationale markten via de EMCDDA, bereiden we ons voor op de eventuele introductie van gevaarlijke middelen en kan, indien nodig, het aan DIMS gekoppelde Red Alert waarschuwingssysteem geactiveerd worden.
Nieuwe medicijnen die niet goed getest zijn |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 15 procent van de nieuwe medicijnen niet goed getest is?1
Ik ben er van op de hoogte dat er recent in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS Medicine een onderzoek is gepubliceerd waarin één van de conclusies is dat bij 85% van de onderzochte geneesmiddelen voor chronische ziekten wordt voldaan aan de richtlijn omtrent het aantal patiënten dat in een onderzoek moet worden betrokken. De onderzoekers bepleiten een discussie over de huidige regelgeving, en wijzen op het belang van onderzoek na toelating.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 15 procent van de nieuwe geneesmiddelen voor chronische ziekten die tussen 2000 en 2010 op de markt kwamen niet voldeed aan de richtlijnen?
Het onderzoek betrof geneesmiddelen die zijn geregistreerd door het Europees Geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De primaire taak van het CBG is om goed werkende geneesmiddelen met een acceptabel bijwerkingenprofiel ter beschikking te stellen aan patiënten. De afweging tussen de werkzaamheid en risico’s van geneesmiddelen is een continu proces waarbij het CBG wetenschappelijke ontwikkelingen op de voet volgt en zonodig gepaste maatregelen neemt.
De door het CBG en de Universiteit Utrecht uitgevoerde studie, waarnaar het artikel verwijst, is daar een voorbeeld van en laat zien hoe noodzakelijk het is om onderzoek naar zeldzame en nog niet bekende bijwerkingen te blijven doen, ook na toelating van een geneesmiddel op de markt.
De richtlijn is een aanbeveling om bepaalde aantallen patiënten in pre-registratie onderzoek te betrekken. Uit dit onderzoek blijkt dat in 85% van de bestudeerde geneesmiddelen deze aanbeveling is gevolgd. Wanneer een onderzoek minder patiënten omvat dan in de richtlijn wordt aanbevolen, maakt het CBG een afweging of tot registratie kan worden overgegaan. Belangrijk daarbij zijn afwegingen als: de beschikbaarheid van alternatieve behandelingsmethoden en de medische behoefte om tijdig een geneesmiddel beschikbaar te hebben, de ernst van de ziekte en hoe vaak de ziekte voorkomt.
Van de 15% die niet aan de richtlijn voldeed, is in bijna alle gevallen aan de toelating de voorwaarde verbonden dat nog nader klinisch onderzoek plaats zou vinden.
Zo zijn middelen tegen HIV toegelaten met minder onderzochte patiënten dan aanbevolen in de richtlijn vanwege het belang van een snelle beschikbaarheid voor patiënten.
Een ander voorbeeld is een nieuw ontwikkeld middel tegen maculadegeneratie (een vorm van netvliesbeschadiging die blindheid veroorzaakt) dat uiteindelijk in een klinisch onderzoek getest is op 975 in plaats van de aanbevolen duizend patiënten.
Overigens vindt ook bij geneesmiddelen die wel voldoen aan de in die richtlijn genoemde aantallen behandelde patiënten een dergelijke kritische afweging plaats alvorens een besluit omtrent registratie wordt genomen.
Is u bekend waarom bij deze medicijnen niet de richtlijn is gevolgd om het middel minstens een jaar op zeker duizend patiënten te testen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen voor een betere naleving van de richtlijnen?
Ik heb geen aanwijzingen dat richtlijnen niet goed worden nageleefd. Voordat een klinisch geneesmiddelenonderzoek mag worden uitgevoerd moet het onderzoek zijn goedgekeurd door een erkende METC. Eén van de punten waar het onderzoek aan getoetst wordt is of de hoofdvraagstelling van het onderzoek beantwoord kan worden met het beoogde aantal proefpersonen om zo tot valide uitspraken te kunnen komen.
Klopt het dat wanneer een middel eenmaal op de markt is, er geen systeem is dat blijft volgen of er nieuwe meldingen over onbekende bijwerkingen komen?
In het kader van de geneesmiddelenbewaking, in Nederland uitgevoerd door het CBG, worden na registratie voortdurend bijwerkingen van elk geneesmiddel bijgehouden. Het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb houdt de bijwerkingen bij in opdracht van het CBG.
Daarnaast zijn registratiehouders verplicht om periodiek veiligheidsrapporten aan te leveren. Bijwerkingen worden niet alleen in Nederland nauwlettend gevolgd, er is tevens afstemming op Europees niveau. Ook is er afstemming tussen de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het European Medicines Agency (EMA).
In het systeem van geneesmiddelenbewaking wordt voortdurend nagegaan of de werkzaamheid van het geneesmiddel opweegt tegen de risico’s of bijwerkingen van het geneesmiddel. Indien noodzakelijk, kunnen de officiële productinformatie voor arts en apotheker en de bijsluitertekst worden aangepast met bijvoorbeeld waarschuwingen of kunnen andere aanvullende maatregelen worden genomen.
Bent u bereid een dergelijk systeem op te zetten, zeker voor medicijnen waarbij er een korte onderzoeksfase is geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om voor medicijnen waarbij de markttoelating niet volgens de richtlijnen was, alsnog aanvullend onderzoek te laten doen naar bijwerkingen?
Indien geneesmiddelen, na een uitgebreide afweging van de voor- en nadelen van het geneesmiddel, worden toegelaten met minder onderzochte patiënten dan aanbevolen in de richtlijn, zal in principe als voorwaarde worden gesteld dat na toelating van het middel aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd om de balans tussen werkzaamheid en risico’s adequaat te kunnen monitoren.
Wat zouden volgens u de consequenties moeten zijn voor de toelating van medicijnen, als de richtlijn voor onderzoek niet goed gehanteerd is?
Het gaat niet zozeer om het niet goed hanteren van de richtlijn. Zoals hiervoor is aangegeven, wordt als voorwaarde gesteld dat dan nog aanvullend onderzoek plaatsvindt.
Het bericht dat er meer huurders uit huis worden gezet |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer huurders uit huis gezet»?1 Herkent u zich in het beeld over de toename van het aantal huisuitzettingen en de geschetste oorzaken? Welke verwachting heeft u voor de ontwikkeling van het aantal huisuitzettingen voor de komende jaren?
Ik heb kennis genomen van het bericht. Onlangs heeft Aedes, vereniging voor woningcorporaties, de cijfers over de aantallen huisuitzettingen in 2012 gepubliceerd.
De cijfers zijn gebaseerd op een enquête onder de leden van Aedes. Uit deze enquête blijkt dat het aantal huisuitzettingen ten opzichte van 2011 met 10% is gestegen. Hoewel 82% van de corporaties heeft aangegeven dat de huurachterstanden toenemen is niet gevraagd of het aantal daadwerkelijke huisuitzettingen door de economische crisis is toegenomen. Het lijkt aannemelijk, maar ik kan niet bevestigen dat het aantal huisuitzettingen door de economische crisis is gestegen.
Of deze ontwikkeling zich de komende jaren zal voortzetten, zal in de praktijk moeten blijken. De gevolgen van een huisuitzetting zijn voor mensen enorm ingrijpend en het is vreselijk als het hen overkomt. Ik verwacht dat gemeenten en corporaties zich tot het uiterste zullen blijven inspannen om een verdere stijging van het aantal huisuitzettingen te voorkomen (zie antwoord op vraag2.
Onderkent u het belang om huisuitzettingen gezien de financiële en maatschappelijke gevolgen voor zowel de huurders als de samenleving zo veel mogelijk te voorkomen? Heeft u zicht op de redenen waarom er maar in 50% van de gevallen schuldsanering en maar in 20% van de gevallen budgetbegeleiding wordt geboden en in de andere situaties niet?
Er kunnen verschillende redenen zijn voor een huisuitzetting. De meest voorkomende redenen zijn huurachterstand, overlast of illegale praktijken. Veruit de belangrijkste reden is een te hoog opgelopen huurachterstand van de bewoners. Corporaties doen er echter alles aan om het aantal huisuitzettingen te voorkomen. Dat is zowel in het belang van de huurder als van de corporatie. Een huisuitzetting is altijd een ingrijpende gebeurtenis voor de huurder en brengt ook aanzienlijke kosten met zich mee. Corporaties zijn al in een vroeg stadium alert op huurachterstanden om zo te voorkomen dat de betalingsachterstanden van huurders oplopen tot problematische schulden. Dat doen zij onder meer door tijdig betalingsregelingen te treffen, huisbezoeken af te leggen of door afspraken te maken met de gemeente en/of maatschappelijke organisaties over vroegsignalering en doorverwijzingen.
In de enquête is gevraagd naar de interventies die de corporaties zelf plegen. Het is dus niet gezegd dat 50% van de corporaties die niet heeft aangegeven schuldsanering aan te bieden niets voor een huurder met huurachterstanden doet. Het is de vraag of in alle gevallen van huurachterstand een schuldsanering of een budgetcoach nodig is. Dat corporaties geen schuldsanering of budgetcoach aanbieden betekent niet dat zij geen enkele andere oplossing aan de huurder met betalingsachterstanden biedt. In de meeste gevallen verwijzen corporaties door naar een andere instantie (88%) of leggen zelf een huisbezoek af (79%).
Bent u van mening dat als bijvoorbeeld schuldsanering en budgetbegeleiding vaker worden aangeboden, er meer huisuitzettingen voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om met de woningbouwcorporaties te bespreken hoe er vaker en beter samengewerkt kan worden met de schuldhulpverlening om huisuitzettingen te voorkomen?
Minnelijke schuldhulpverlening, waaronder schuldregelingen en budgetbegeleiding, kan bijdragen aan het oplossen dan wel verminderen van problematische schulden van mensen. Als mensen niet in staat zijn hun (dreigende) financiële problemen zelf op te lossen, vind het kabinet het zeer wenselijk dat zij in een vroeg stadium hulp krijgen om hun problemen op te lossen. Tijdige signalering van dreigende problematische schulden kan verergering van problemen, zoals huisuitzetting, voorkomen. Daar hebben gemeenten en corporaties een belangrijke rol bij.
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven doen corporaties er alles aan op huisuitzettingen zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij werken zij nauw samen met gemeenten en andere betrokken instanties. Om het belang van het voorkomen van huisuitzettingen bij corporaties nog eens te onderstrepen zal de minister voor Wonen en Rijksdienst dit in de reguliere overleggen met Aedes ter sprake brengen. Ook voor gemeenten is het voorkomen van huisuitzettingen belangrijk. In de verzamelbrief aan gemeenten zal ik nogmaals wijzen op het belang om huisuitzettingen te voorkomen en daarover afspraken te maken met de corporaties en andere partijen.
In hoeveel gevallen van de huurschulden is er sprake van samenloop met andere schulden die eerder zijn ontstaan? Denkt u dat het sneller signaleren van andere schulden en het bieden van hulp kan bijdragen aan het voorkomen van huurschulden en daarmee tevens van huisuitzettingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, blijft u om schulden sneller te signaleren een nuttige rol weggelegd zien voor vroegsignaleringssystemen zoals het Landelijk Informatiesysteem Schulden/de Vroegsignalering index Probleemschulden (LIS/ViP)? Welke andere mogelijkheden ziet u om er voor te zorgen dat er sneller zicht komt op de totale schuldensituatie van mensen?
Uit de monitor betalingsachterstanden 2011 en het onderzoek «Vroegsignalering moet en kan» van Social Force3 blijkt dat er een samenhang bestaat tussen verschillende betalingsachterstanden. Dit sterkt de indruk van het kabinet dat wanneer huur een lange tijd niet betaald wordt, er in veel gevallen al sprake is van een problematisch schuldsituatie. Mensen zullen hun huur (en andere eerste levensbehoeften) immers zo lang mogelijk betalen, omdat ze een dak boven hun hoofd nodig hebben.
Het kabinet is van mening dat vroegsignalering een belangrijke rol kan spelen bij het voorkomen van schulden. Zo ook huurschulden. Op 2 april jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van mijn gesprekken met de partijen die betrokken zijn geweest bij het LIS, tot welke inzichten dat heeft geleid en welke vervolgstappen we zouden willen zetten. De behoefte voor een schuldenregistratie speelt met name bij het voorkomen van problematische schulden. Door vroegsignalering kan het verergeren van een problematische schuldsituatie worden voorkomen (zie ook antwoord op vragen 2 en4. Hiervoor zie ik twee mogelijkheden. Gemeenten hebben in het kader van schuldhulpverlening al een rol bij het voorkomen van problematische schulden. Daarom zal ik de komende tijd met gemeenten en betrokken partijen uitwerken hoe vroegsignalering door gemeenten kan worden versterkt en vaststellen welke instrumenten zij daarvoor nodig hebben. Daarnaast zal ik aan de minister van Financiën vragen of, en zo ja, welke mogelijkheden er zijn om de gegevens die zijn opgenomen in de kredietregistratie van het BKR uit te breiden. Ik zal zo snel mogelijk na de gesprekken met de betrokken partijen en nog voor de zomer met concrete voorstellen komen.
Het bericht misdaad levert een huurwoning op |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «misdaad levert een huurwoning op»?1
Ja
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat misdadigers met voorrang een huurhuis krijgen, terwijl de gewone burger soms jaren op een wachtlijst moet staan? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Amsterdam geeft aan dat niemand met voorrang een huurhuis krijgt. Het gaat hier om het project «Pak je kans» in stadsdeel Nieuw-West in Amsterdam. Dit project is bedoeld voor jongeren uit Nieuw-West die in het verleden in aanraking zijn gekomen met politie en justitie voor vermogens- en geweldsdelicten. Deze jongeren hebben hun straf uitgezeten, plegen deze delicten niet meer en zijn nu gemotiveerd aan de slag op het gebied van werk/opleiding om aan hun toekomst te gaan werken. Zij komen in het project «Pak je kans» in aanmerking voor tijdelijk onderdak door te gaan werken, al dan niet in combinatie met een opleiding. Ook tekenen zij hierbij een protocol.
Het onderdak waarvoor zij in aanmerking komen is slechts voor een jaar. Het betreft hier voormalige dienstwoningen van het stadsdeel die in aanmerking komen voor sloop of verkoop. Het gaat hier niet om woningen die onttrokken worden aan de reguliere woningvoorraad. De jongeren komen alleen voor deze woningen in aanmerking wanneer zij aangetoond hebben aan het werk te zijn en dit werk voor langere tijd weten te behouden. Zij moeten voor de woningen ook betalen en vanaf het moment van het huren moeten ze op zoek naar permanent onderdak.
De jongeren zitten in een strak traject, moeten werken, hun schulden aflossen en alle afspraken met de betrokken professionals nakomen. Daar is ook streng toezicht op. Als iemand zijn afspraken niet nakomt en hij gedraagt zich niet naar de voorwaarden in het protocol, dan volgt er een gele kaart. De tweede gele kaart betekent een rode kaart. Wordt er drugs gebruikt of een strafbaar feit gepleegd, dan wordt gelijk een rode kaart gegeven. Dit betekent dat de woning onmiddellijk verlaten moet worden en diegene uit het project wordt gezet.
De gemeente Amsterdam geeft daarbij aan dat niets doen voor deze groep geen optie is en dat ze mensen perspectief willen bieden. Niets doen geeft kans op recidive, dit kost weer geld, leed bij de slachtoffers en is niet goed voor de buurt waarin de ex-criminelen terugkeren. In het project «Pak je kans» wordt ingezet op werk, daarmee wordt geld verdiend, betaalt de betrokkene voor onderdak en voorziet voor zichzelf in onderhoud.
Het doel is dat een persoon geheel op eigen benen kan staan en niet meer zal recidiveren. Daardoor wordt de buurt ook veiliger.
Hoeveel van de dertig draaideurcriminelen die een huurhuis kregen hebben een verblijfsvergunning of dubbele nationaliteit? Bent u bereid deze lieden in plaats van een huurhuis een enkele reis land van herkomst te geven? Zo nee, waarom niet?
De jongeren die deelnemen aan het traject hebben hun straf uitgezeten. Zij krijgen geen regulier huurhuis aangeboden. De gemeente Amsterdam heeft mij gemeld dat de deelnemers aan het project «Pak je kans» allemaal in Amsterdam geboren en getogen zijn en de Nederlandse nationaliteit hebben. Een enkele reis naar het land van herkomst is hier niet aan de orde. Er zitten momenteel dertig jongeren in het traject, vijf daarvan hebben op dit moment een dak boven hun hoofd.
Kunt u verzekeren dat criminelen nooit meer voorrang krijgen voor het krijgen van een huurhuis? Zo nee, waarom niet?
Er is voor de genoemde groep geen sprake van voorrang voor het krijgen van een regulier huurhuis.
Overlast door dichte spitsstroken en het belang van een vluchtstrook |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het bericht dat de spitsstrook op de A12 van Utrecht naar Den Haag niet open ging op maandag 18 maart 2013? Kunt u aangeven tot hoeveel overlast dit heeft geleid?1
Op maandagochtend 18 maart kon de spitsstrook A12 niet geopend worden. Reden hiervoor was dat de zogenaamde «kantelwalsborden» niet goed functioneerden. Uit oogpunt van veiligheid voor de weggebruiker heeft Rijkswaterstaat toen de spitsstrook in eerste instantie niet geopend. Dit heeft uiteindelijk een file van 8 km (ca. 25 minuten vertraging) gegeven.
Klopt het dat een update van de software de oorzaak is van het dicht blijven van de spitsstrook? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Zo nee, wat is dan de oorzaak?
Ja, dat klopt. In verband met aanpassingen aan de infrastructuur vinden er regelmatig updates van software plaats binnen Rijkswaterstaat. Deze updates leiden in uitzonderlijke gevallen tot het dicht blijven van een spitsstrook. Helaas is dit op 18 maart het geval geweest.
Kunt u aangeven hoe vaak en op welke momenten kritische systemen een update van de software krijgen? Wat is uw oordeel over dat deze update vlak voor de drukke maandagochtendspits gebeurde?
De software updates vinden in de Verkeerscentrale Rhoon plaats op zondagochtend vroeg. Dit moment is bewust gekozen omdat er dan zeer weinig verkeer op de weg is en eventuele problemen dan niet of nauwelijks hinder opleveren voor de weggebruiker. Tevens wordt de zondag dan gebruikt om diverse testen uit te voeren om te controleren of de spitsstroken en andere systemen nog goed functioneren. Als uit deze testen blijkt dat een kritisch systeem niet goed functioneert, dan kan de software update worden teruggedraaid, zodat op maandagochtend de systemen alsnog goed functioneren. Na de software update van 17 maart is deze test niet goed uitgevoerd, waardoor het probleem pas op maandagochtend zichtbaar werd. Rijkswaterstaat betreurt het dat de weggebruiker hier hinder van heeft ondervonden en heeft daarom besloten de spitsstrook handmatig te openen zodat de hinder beperkt bleef tot maandagmorgen.
Bent u bereid om voortaan belangrijke wijzigingen in het bedieningssysteem voor camera’s zoveel mogelijk voor het weekend te laten plaatsvinden om zodoende de overlast te beperken? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 3.
Op welk moment was duidelijk dat deze spitsstrook niet meer open zou gaan op deze ochtend? Op wat voor manier is daarna geprobeerd om «de hinder voor de weggebruiker te beperken»?2
Rond 5.00 uur in de ochtend was duidelijk dat vanwege een storing de spitsstrook niet veilig geopend kon worden. De borden die een lagere snelheid tonen bij geopende spitsstrook – een belangrijke veiligheidsmaatregel – functioneerden niet. Omdat de storing niet direct oplosbaar was, heeft Rijkswaterstaat ervoor gekozen om een snelheidsmaatregel te plaatsen van 90 km/h waardoor rond 8.00 uur de spitsstrook alsnog veilig geopend kon worden. Deze verlate opening heeft uiteindelijk een file van 8 km gegeven. In de loop van de ochtend zijn de borden handmatig goed gezet, waardoor de spitsstrook zonder snelheidsmaatregel open kon blijven. Hierdoor heeft het verkeer in de avondspits geen extra hinder ondervonden.
Zijn er weginspecteurs ingezet om taken van de camera’s over te nemen? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, waarom niet?
De weginspecteurs zijn niet ingezet om de taken van camera’s over te nemen omdat de camera’s naar behoren functioneerden.
Kunt u aangeven hoe ver het staat met « het voorzien van een back-up voor kritische systemen, waaronder het bedieningssysteem voor camera’s?3
Zoals ik in mijn antwoorden op uw vragen over een back-up systeem voor verkeerscamera’s om spitsstroken open te kunnen houden bij computerstoring heb aangegeven, is er reeds een back-up systeem voor de bediening van camera's4. Daarnaast werkt Rijkswaterstaat continu aan het verbeteren van de beschikbaarheid en continuïteit van de kritieke verkeerssystemen en de bediening daarvan. Hiervoor zijn in het verleden al de nodige maatregelen getroffen die zorgen voor redundantie. Relevante aanvullende maatregelen worden dit jaar onderzocht.
Kunt u aangeven hoe u de toekomst van de spitsstroken voor u ziet? Erkent u nog steeds het belang van een vluchtstrook om ongelukken te voorkomen zoals zaterdag 16 maart op de A2 bij Best?4 Wat zijn uw plannen om wegen te voorzien van vluchtstroken?
Spitsstroken dragen bij aan een betere doorstroming en hebben een beperkt ruimte beslag ten opzichte van een reguliere rijstrookverbreding. Vanwege deze positieve bijdrage maken spitsstroken deel uit van het programma Beter Benutten. Zo kunnen hardnekkige knelpunten in het wegennet ook in de toekomst aangepakt worden.
Het belang van de vluchtstrook wordt zeker door mij erkend. Vluchtstroken maken daarom deel uit van het basisontwerp van de autosnelwegen. Alleen na een zorgvuldige afweging tussen de verkeersveiligheid, de fysieke en de financiële ruimte, wordt besloten om op sommige trajecten in drukke tijden een vluchtstrook als rijstrook te gebruiken. Hierbij worden ten behoeve van de veiligheid altijd compenserende maatregelen getroffen zoals extra camera’s, verlaagde maximumsnelheid, signaalgevers en pechhavens.
Kunt u aangeven hoe vaak een vluchtstrook onrechtmatig door individuele automobilisten als rijstrook gebruikt wordt? Is dit de afgelopen jaren toe- of afgenomen?
Uit een onderzoek dat Rijkswaterstaat in 2008 heeft laten uitvoeren blijkt dat misbruik van een vluchtstrook als rijstrook niet of nauwelijks voorkomt.
Bent u bereid om vluchtstroken te voorzien van een extra opvallende waarschuwing in het geval er een blokkade op de vluchtstrook is om zodoende extra te wijzen voor het gevaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op wat voor manier gaat u dat doen?
Reguliere vluchtstroken worden standaard niet voorzien van een extra opvallende waarschuwing. Hiervoor ziet Rijkswaterstaat geen aanleiding en bovendien is dat in de huidige situatie niet mogelijk omdat vluchtstroken standaard niet uitgerust worden met signaalgevers.
De mishandeling op koranscholen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Burgemeester Tilburg meldt mishandeling Koranscholen»?1
Ja.
Op welke specifieke Koranscholen in Tilburg hebben de mishandelingen plaatsgevonden?
De signalen van mogelijke kindermishandeling hebben betrekking op gebeurtenissen tijdens de koranlessen die worden georganiseerd door stichting Somalische Ontwikkeling Organisatie Nederland (stg SOON) in wijkcentrum De IJpelaar in Tilburg Noord en door de Islamitische Stichting voor Opvoeding en Overdracht van Kennis in de moskee in Tilburg Noord.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een landelijk onderzoek te starten naar mishandelingen op Koranscholen?
Op 29 mei 2012 heeft het toenmalige kabinet u het Rapport «Inventariserend onderzoek naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving» doen toekomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31015, nr. 80). Doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving2 van kinderen.
Wij zien nu geen reden om een dergelijk onderzoek3 te herhalen.
In hoeverre deelt u de visie dat alle Koranscholen/moskeeën waar geweld wordt gebruikt direct moeten worden gesloten?
Iedereen die in Nederland woont, dient zich aan de regels houden, en elke vorm van geweld is verboden. Artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verzorging en opvoeding van het kind zonder toepassing van geestelijk of lichamelijk geweld of van enige andere vernederende behandeling dient plaats te vinden. Zowel binnen als buiten het gezin zijn de ouders verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kinderen. Ouders mogen hun kinderen niet in een onveilige situatie brengen of laten zitten. Degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen kunnen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve (afhankelijk van de kwalificatie van het feit), worden vervolgd. Het is aan het Openbaar Ministerie om strafbare feiten te vervolgen en aan de rechter om daar een oordeel over te vellen.
Sluiting van een instelling is mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel.
De gevaren van mestvergisters voor de volksgezondheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat een groot aantal huisartsen in Gemert-Bakel zich zorgen maakt over de mogelijke komst van een mestfabriek naar Gemert-Bakel?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Zie de antwoorden op de vragen 1 en 6 van het lid Van Gerven (SP), ingezonden 20 maart 2013 (2013Z05545).
Deelt u de mening van de huisartsen dat het niet uit te sluiten is dat er gezondheidsrisico’s kleven aan de komst van de grote mestfabriek die de op een na grootste biogasinstallatie van Europa wordt, en zeer dicht bij een woonwijk gebouwd wordt? Zo nee, waarom niet, en op grond van welke informatie kunt u eventuele gezondheidsrisico’s dan uitsluiten? Zo ja, kunt u de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid van mestvergisters uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorg van de huisartsen dat de mestvergister kan gaan zorgen voor stankoverlast na technische storingen en dat calamiteiten zouden kunnen leiden tot klachten als hoofdpijn, misselijkheid en benauwdheid? Zo nee, waarom niet, en op grond van welke wetenschappelijke informatie kunt u de genoemde klachten uitsluiten? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een commerciële activiteit van een enkeling de gezondheid van vele omwonenden op deze wijze in het geding brengt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Gemert-Bakel om de komst van de mestvergister zo dicht bij huizen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u voor een toelichting naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid Van Gerven (SP), ingezonden 20 maart 2013 (2013Z05545).
Bent u bekend met de calamiteit d.d. 19 januari 2012, waarbij ongezuiverd biogas is vrijgekomen uit een vergistingsinrichting in Coevorden en waarbij 40 bewoners van de wijk Klinkenvlier, die zich slechts 320 tot 700 meter van de vergistingsinrichting bevonden, zijn geëvacueerd?
Ja.
Kunt u bevestigen dat ongezuiverd biogas giftig waterstofsulfide bevat en dat dit gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, geïrriteerde ogen en luchtwegen kan veroorzaken, en dat bij deze calamiteit enkele bewoners en hulpverleners hierdoor onwel zijn geworden?
Ik kan bevestigen dat waterstofsulfide ten algemene gezondheidsklachten kan veroorzaken, waarvan de aard en ernst afhankelijk zijn van de hoogte en de duur van de blootstelling. Zie verder bij het antwoord op vraag 8.
Kunt u verklaren hoe deze calamiteit heeft kunnen plaatsvinden, terwijl er een verspreidingsberekening door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is gemaakt waarin werd gesteld dat er geen gevaar bestond voor de gezondheid van bewoners van Klinkenvlier? Kunt u bevestigen dat de milieu en volksgezondheidsgevolgen van deze vergistingsinstallatie dus verkeerd zijn ingeschat? Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat dit voor meer installaties in Nederland geldt en dat de milieu en volksgezondheidsgevolgen van de mestvergisters in Nederland dus wellicht ernstig onderschat worden?
Het RIVM heeft op verzoek van de GGD Drenthe een verspreidingsberekening gemaakt naar de situatie rond de wijk Klinkenvier. Dit naar aanleiding van het genoemde incident in Coevorden. Daarbij is een worst-casebenadering gevolgd. De conclusie van het RIVM is dat bij de maximaal mogelijke blootstelling aan waterstofsulfide ernstige gezondheidseffecten zijn uitgesloten, maar dat wel sprake is geweest van zeer ernstige hinder en van omkeerbare gezondheidseffecten, zoals irritatie aan ogen en luchtwegen en misselijkheid.
De Handreiking (co)vergisting van mest gaat uit van beheersing van het risico op dodelijke ongevallen. Derhalve is geen sprake van een verkeerde inschatting van de milieu en volksgezondheidsgevolgen van deze vergistingsinstallatie. Ik erken dat de gevolgen van het genoemde incident voor omwonenden zeer vervelend zijn geweest. Ik acht het de verantwoordelijkheid van het betreffende bedrijf en het bevoegde gezag om maatregelen te nemen die herhaling voorkomen. Het bevoegd gezag kan daarover zonodig advies vragen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
Op basis van de mij bekende informatie deel ik niet de mening dat de milieu en volksgezondheidsgevolgen van de mestvergisters in Nederland ernstig onderschat zouden worden.
Kunt u bevestigen dat de voorschriften in de milieuvergunning voor de betreffende mestvergister in Coevorden van 12 oktober 2006 ontoereikend waren om milieugevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en adequaat te kunnen handhaven? Kunt u zeggen vanaf welk moment Burgemeesters en Wethouders en Gedeputeerde Staten daarvan op de hoogte waren of op de hoogte hadden moeten zijn? Zo nee, waarom weet u zulke dingen niet?
Ik heb geen inzicht in de vergunning voor de vergister in Coevorden en de handhaving daarvan door het bevoegde gezag. De toenmalige VROM-Inspectie heeft bij de vergunningverlening voor de installatie geen advies uitgebracht, omdat de installatie buiten de bedrijfscategorieën viel waarover werd geadviseerd tijdens de vergunningverleningprocedure. Per 1 oktober 2012 is, mede op verzoek van uw Kamer, het tweedelijnstoezicht door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de gemeenten geschrapt. In het algemeen merk ik wel op dat de vorming van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) de deskundigheid van het bevoegd gezag bevordert.
Ik heb bij brief van 25 februari 2013 (TK, vergaderjaar 2012–2013, aanhangsel van de handelingen, nr 1399), mede namens de Staatssecretaris van I&M, in antwoord op vragen van het lid Ouwehand aangekondigd dat over twee jaar een evaluatie van het beleid voor covergisting plaatsvindt, waarin gekeken wordt naar de vraag of de voordelen opwegen tegen de risico’s (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 037, nr. 44). Vanzelfsprekend worden in die evaluatie de voor de kwaliteit van de leefomgeving relevante aspecten meegenomen.
Een antwoord op de vragen of gemeentebesturen voldoende rekening houden met de gezondheid van omwonenden in de vergunningprocedures voor (mest)vergistingsinstallaties en of het noodzakelijk is om landelijke regels hiervoor te stellen of de Handreiking (co)vergisting van mest aan te passen, kan hopelijk worden gegeven nadat de resultaten van de bovengenoemde evaluatie beschikbaar zijn. Ik heb geen aanwijzingen dat het incident in Coevorden representatief is voor de situatie bij andere covergistingsinstallaties.
Zoals verwoord in de reactie van 25 februari 2013 op de vragen van het lid Ouwehand over mestvergisters acht ik een bouwstop op mestvergisters niet nodig en niet wenselijk.
Bent u ermee bekend dat onder andere een geurnorm ontbrak in de milieuvergunning van de vergister in Coevoerden en in de bij besluit van 10 januari 2013 ambtshalve aangepaste voorwaarden nog steeds ontbreekt, zodat daarmee wordt toegestaan dat omwonenden langdurige en ernstige geuroverlast moeten ondergaan en het bevoegd gezag zichzelf daarmee een handvat onthoudt om daadwerkelijk en adequaat te kunnen optreden in geval van geuroverlast, zoals vanaf 2008 bij herhaling is voorgekomen?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u de indruk dat het bevoegd gezag op een correcte wijze met klachten van bewoners over stank- en geluidsoverlast is omgegaan met betrekking tot de mestvergister in Coevorden, gezien het feit dat al sinds 2008 frequente meldingen zijn gedaan over stank- en geluidsoverlast en er bovendien een ontoereikende vergunning is afgegeven en het bevoegd gezag niet heeft ingegrepen totdat de woonwijk ontruimd moest worden tijdens de calamiteit in 2012? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat gemeentebesturen onvoldoende rekening houden met de gezondheid van omwonenden in de vergunningprocedures voor (mest)vergistingsinstallaties en dat het dus noodzakelijk is om landelijke regels hiervoor in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid landelijke regels op de stellen, waaronder afstandscriteria tussen bewoning en (mest)vergistingsinstallaties en in de tussentijd een bouwstop af te kondigen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Ouderen sluizen massaal geld weg’ |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderen sluizen massaal geld weg»?1
Ja
Op basis van welke informatie en aannames kwam u tijdens de wetsbehandeling2 tot de conclusie dat er geen ontwijkgedrag zou gaan plaatsvinden?
De voormalige Staatssecretaris heeft tijdens de wetsbehandeling gesteld dat het gedragseffect, gezien het feit dat het grootste deel van het vermogen intact blijft, naar verwachting beperkt zal zijn. Dit, zo wees zij erop, lag anders bij de Wet op de bejaardenoorden waarbij het vermogen ten volle moest worden aangewend, in plaats van een beperktere bijtelling zoals daar bij de vermogensinkomensbijtelling sprake van is.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van de enquête onder 85 notariskantoren, waaruit blijkt dat veel ouderen in de eerste drie maanden van 2013 maatregelen hebben genomen om hun vermogen te verlagen of dat blijkbaar voornemens zijn te doen?
Het staat ouderen vrij om informatie in te winnen en hun vermogen binnen de mogelijkheden van de wet door schenking te verlagen. Informatie inwinnen en echt afstand doen van het eigen vermogen of een deel daarvan is nog iets anders. Voor veel cliënten kan het prettig zijn zoveel mogelijk zelf te kunnen blijven regelen en zelf over hun vermogen kunnen blijven beschikken.
Verwacht u dat, als gevolg van dit ontwijkgedrag, de geraamde opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling lager uit zal gaan vallen de komende jaren?
Het is moeilijk in te schatten in hoeverre het voornemen om geld weg te schenken ook echt leidt tot een daadwerkelijke schenking. Indien een groot aantal cliënten hiertoe wel over gaat, kan dit gevolgen hebben voor de opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling.
De opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling zal gemonitord worden. De monitor moet ook antwoord geven op de vraag of de gedragseffecten dusdanig zijn dat de geraamde opbrengst van € 200 miljoen niet gehaald wordt. De eigen bijdrage wordt echter vastgesteld op basis van het vermogen van twee jaar terug. Het wegschenken van vermogen kan dus pas op zijn vroegst over twee jaar effect op de opbrengst hebben.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling?
Definitieve cijfers over de opbrengst 2013 zijn beschikbaar in maart/april 2014. Een eerste indicatie over de opbrengst 2013 is te geven rond Prinsjesdag. Dan zijn de cijfers met betrekking tot de geïnde eigen bijdragen over de eerste twee kwartalen bekend.
Wat voor gevolgen heeft het genoemde veiligstellen van vermogen voor effect op de uitwerking van maatregel 51 uit het regeerakkoord, waarin staat dat de intramurale eigen bijdrage AWBZ verhoogd wordt tot de zak- en kleedgeldnorm?
Het verhogen van de intramurale eigen bijdrage AWBZ tot de zak- en kleedgeldnorm wordt vormgegeven via het afschaffen van een aftrekpost ten aanzien van fiscale toeslagen met betrekking tot ouderen en Wajongers. Deze aftrekpost staat los van het vermogen. De vermogensinkomensbijtelling heeft dus geen invloed op het verhogen van de intramurale eigen bijdrage uit de zak- en kleedgeld norm.
Bent u bereid, gezien de negatieve effecten op de solidariteit en dus bereidheid om veel meer te gaan betalen voor zorg als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, deze maatregel 51 te heroverwegen?
Zoals ik in antwoord 6 heb aangegeven, heeft de vermogensinkomensbijtelling geen invloed op het verhogen van de intramurale eigen bijdrage tot de zak- en kleedgeldnorm.
Dat zou dus geen reden zijn voor heroverweging van maatregel 51.
De benoeming van een commissaris van de Koningin in Utrecht |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat u de heer Rosenmöller wilt benoemen tot interim-commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht?1
Op 14 december 2012 heb ik de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht en de colleges van Burgemeester en Wethouders van de inliggende gemeenten een brief gestuurd over mijn voornemen om de genoemde provincies te fuseren. Ik heb in deze brief mijn argumenten gegeven om over te gaan tot herindeling. De Tweede Kamer heeft een afschrift van deze brief ontvangen, net als Provinciale Staten van de betreffende provincies, de dagelijkse besturen van de inliggende waterschappen, de colleges van Gedeputeerde Staten van de buurprovincies en de besturen van maatschappelijke organisaties en bedrijven.
In deze brief is ook gesteld dat het Kabinet het vanwege de beoogde samenvoeging niet opportuun acht om de vacature van commissaris van de Koningin van de provincie Utrecht, na het ontslag van de huidige cdK Robbertsen per 7 juni 2013, open te stellen.
In de brief is ook vermeld dat ik voornemens ben om op korte termijn Provinciale Staten van Utrecht te horen over de benoeming van een waarnemend commissaris van de Koningin.
Het aanstellen van een waarnemend commissaris van de Koningin is overeenkomstig artikel 76, eerste lid, Provinciewet, dat het volgende bepaalt:
«1. Indien de regering het in het belang van de provincie nodig oordeelt, voorziet zij in afwijking van artikel 75 in de waarneming. Alvorens daartoe over te gaan hoort zij provinciale staten, tenzij gewichtige reden zich daartegen verzetten.»
In de procedure om te komen tot de benoeming van (wnd.) commissarissen van de Koningin wordt altijd volledige vertrouwelijkheid betracht. Om die reden ga ik niet in op de door u genoemde naam.
De brief van 14 december 2012 was het startsein van de herindelingsprocedure volgens de wet Algemene regels herindeling (Wet arhi). Volgens die procedure kan een concreet plan cq. het wetsvoorstel herindeling Noord-Holland, Flevoland en Utrecht door de Tweede Kamer na het advies van de Raad van State tegemoet worden gezien. Momenteel voer ik op basis van de Wet Arhi diverse gesprekken over mijn voornemen tot herindeling in het kader van het «open overleg».
Waarom hebt u de Kamer geen concrete plannen gestuurd voor een mogelijke herindeling van de provincie, maar wilt u wel alvast een interim-commissaris van de Koningin benoemen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wilt u een nieuwe commissaris van de Koningin in Utrecht benoemen buiten de gebruikelijke benoemingscommissie om, en zonder steun van de Staten van de provincie Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom deelt u kennelijk niet de mening dat een commissaris van de Koningin in Utrecht moet kunnen rekenen op draagvlak in de Staten van de provincie Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u een benoeming van de heer Rosenmöller tot commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht uitstellen totdat u deze vragen hebt beantwoordt en met de Kamer over deze benoeming hebt gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Het realiteitsgehalte van het bestuursakkoord IPO/Rijk over 6.000MW wind op land |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is de realiteitstoets op de zoeklocaties die de provincies hebben aangeleverd in het kader van de realisatie van 6000MW wind op land inmiddels afgerond?1 Zo nee, wanneer verwacht u de afronding? Zo ja, kan de Kamer, zoals toegezegd, het rapport ontvangen? Welke conclusies verbindt u aan het rapport?
Ik heb het bureau Bosch en Van Rijn eind vorig jaar opdracht gegeven het bod van het IPO voor windenergie op land te toetsen om inzichtelijk te maken of het bod voldoende zou zijn om 6.000 megawatt windenergie op land te behalen in 2020. Het rapport is op 22 maart 2013 afgerond. U treft het rapport als bijlage bij de beantwoording aan.2
De conclusie die Bosch en Van Rijn trekt is dat het bod van het IPO nog niet optelt tot 6000 megawatt en dat een gedeelte van de gebieden uit het bod mogelijk nog afvalt. Deze conclusie hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en ik gebruikt om extra afspraken te maken met het IPO.
Eén van de extra afspraken is dat de provincies 6000 megawatt aan ruimte voor wind op land garanderen. De eerste 5715 megawatt wordt voor 31 december 2013 door de provincies vastgelegd. De resterende 285 megawatt wordt in het bestuurlijke overleg met het IPO na 1 mei over de provincies verdeeld. Als er gebieden afvallen, vult de betreffende provincie het afgevallen gedeelte zo spoedig mogelijk aan met alternatieve gebieden.
De extra en aanvullende gebieden worden uiterlijk in het voorjaar van 2014 door de provincies planologisch vastgelegd.
Ook is met het IPO afgesproken de voortgang van de provincies bij het planologisch vastleggen van de gebieden uit het IPO-bod en de daadwerkelijke realisatie van windenergie op land nauwgezet te monitoren.
Acht u het logisch dat provincies locaties die in 2009 als geschikte locaties zijn aangewezen en uitgewerkt in het kader van de studie «Een choreografie voor 1000 molens» van de rijksadviseur voor het landschap door provincies worden uitgesloten als zoeklocatie? Zo nee, verbindt u een conclusie aan deze notie, bijvoorbeeld door deze locaties wél op te nemen in de rijksstructuurvisie Wind op Land?
Het advies van de Rijksadviseur voor het landschap was geen beleidsadvies, maar een advies over een te hanteren visie bij het kiezen van een plaatsingsstrategie. Er is dus ook geen spanning tussen de gebieden in het provinciale bod en het advies. In de ontwerp-Structuurvisie Windenergie op land die het kabinet 28 maart 2013 naar de Kamer heeft gestuurd, staat toegelicht hoe met dit advies is omgegaan.
Wat houdt de «garantie» die de provincies afgeven in het Bestuursakkoord van 22 januari 2013 precies in?2
De provincies garanderen 6.000 megawatt aan ruimte voor windturbines op land. Dat betekent dat als gebieden afvallen, de provincies de afgevallen gebieden zo spoedig mogelijk aanvullen met alternatieve gebieden. De voortgang wordt nauwkeurig gemonitord.
Wat betekent de afspraak «de provincies leggen deze planologische alternatieven uiterlijk medio 2014 vast» voor het moment waarop genoemde locaties onherroepelijk beschikbaar komen?
Indien provincies er dit jaar niet in slagen hun taakstelling in een structuurvisie of vergelijkbaar beleid uit te werken, of wanneer er gebieden die nu zijn aangewezen afvallen, dan vullen zij het tekort aan. Zodra een gebied is aangewezen, is het ook beschikbaar voor windenergie. Er kunnen dan projecten ontwikkeld worden. In veel aangewezen gebieden is dit al het geval of wordt de ontwikkeling van projecten al concreet voorbereid.
De datum van 2014 is gekozen om voor nieuw aan te wijzen gebieden voldoende tijd te hebben om vóór 2020 de vergunningprocedures en de bouw van de parken te kunnen doorlopen.
Wat is de procedure, en de eventuele sanctie, indien te zijner tijd blijkt dat door provincies vastgelegde locaties voor wind op land door de bestuursrechter vernietigd worden? Indien hierover geen afspraken gemaakt zijn, kan dit geen aanleiding worden voor strategisch gedrag van provincies?
De bestuurlijke afspraken bieden geen basis voor (juridische) sancties. Wel is het IPO eindverantwoordelijk voor het voldoende door provincies nakomen van de afspraken. In eerste instantie wordt aan de provincies de gelegenheid geboden met alternatieve gebieden te komen. Mocht deze aanpak in IPO-verband niet werken, dan geeft lid 4 van de afspraken aan dat het kabinet zelf zal zorgdragen voor een adequate ruimtelijke inpassing.
De stijging van de waterschapslasten in 2013 met meer dan 5% |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen?1
Ja.
Herinnert u zich de motie van het lid Van Veldhoven2 waarin de regering wordt verzocht om er op toe te zien dat de hoogte van de waterschapsbelasting zich slechts in lijn met de inflatie ontwikkelt en om de Kamer tijdig te informeren indien de lasten in een waterschap met meer dan 5% jaarlijks dreigen te stijgen?
Ja. Met deze brief die antwoord geeft op de vragen wordt eveneens voor de tweede keer uitvoering gegeven aan het verzoek in de motie om u te informeren.
Ik wil hierbij benadrukken dat het niet aan mij, maar aan de besturen van de waterschappen zelf is om de tarieven vast te stellen en te bepalen wat nodig en aanvaardbaar is.
Heeft u gezien dat voor een meerpersoonshuishouden de waterschapsbelasting in de waterschappen Vallei & Veluwe en Aa & Maas in 2013 met meer dan 5% stijgt?
Ja.
Zijn er ook waterschappen waar eenpersoonshuishoudens met een belastingstijging van meer dan 5% geconfronteerd worden? Zo ja, welke waterschappen zijn dat en hoeveel is deze belastingstijging?
Het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen gaat niet specifiek in op veranderingen voor eenpersoonshuishoudens. In het verleden is namelijk gekozen om te rapporteren over zes groepen (profielen) huishoudens en bedrijven die het meest representatief zijn, eenpersoonshuishoudens zitten niet in deze selectie. De Unie van Waterschappen heeft de informatie voor eenpersoonshuishoudens op dit moment ook niet beschikbaar. Het doorrekenen zou ook meer tijd kosten dan nu beschikbaar is (zie vraag 7).
Kunt u uitleggen waarom de lasten in deze waterschappen in 2013 met meer dan 5% gestegen zijn?
Op de website van Belastingsamenwerking Oost-Brabant (http://www.bs-ob.nl) wordt uitgebreid ingegaan op de verhoging van de tarieven van de waterschapsbelasting 2013 van waterschap Aa en Maas. Onder meer wordt ingegaan op landelijke autonome ontwikkelingen die buiten de macht van het waterschap liggen (landelijke cao afspraken, BTW-tarieven e.d.), economische ontwikkelingen (waardeontwikkeling onroerende zaken/Wet WOZ) en bedrijfseconomische ontwikkelingen. Specifiek voor de situatie bij waterschap Aa en Maas is het in het verleden afbouwen van overtollige reserves. Waar het waterschap in voorgaande jaren nog kon putten uit reserves om de waterschapsbelastingen laag te houden, kan dat in 2013 niet meer omdat de reservepot inmiddels leeg is.
Waterschap Vallei en Veluwe is dit jaar uit een fusie van twee waterschappen ontstaan. Het waterschap geeft hierover op zijn website zelf aan dat de fusie positieve effecten in de vorm van besparingen zal brengen door doelmatiger waterbeheer, alsmede in de organisatie zoals lagere bestuurskosten, reductie van personeel en huisvesting. Bij een fusie is het wel zo dat de kosten voor de baten uitgaan. De besparingen worden dan ook niet allemaal direct al in het fusiejaar gerealiseerd.
Het waterschap Vallei en Veluwe gaat op zijn website verder in op de stijging van de belastingdruk in 2013 (5,1%) en de verwachtingen en investeringen voor de komende jaren. Het waterschap geeft aan dat zij, om in de toekomst de taken adequaat uit te voeren op een duurzame, veilige en efficiënte wijze, genoodzaakt is te blijven vernieuwen en te investeren.
Vindt u het ook een zorgelijke ontwikkeling dat de stijging van de belastingdruk in sommige waterschappen in 2013 wederom boven de 5% uitkomt? Indien u dit niet vindt, kunt u uitleggen waarom?
Als we in het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen (tabel blz. 16) kijken naar de ontwikkeling van de belastingopbrengsten van de waterschappen in het perspectief van de overige decentrale overheden over meerdere jaren, kennen deze de laagste stijging.
Wat betreft de stijging van de lastendruk bij de waterschappen in 2013 geldt in zijn algemeenheid dat deze zich gemiddeld rond het voor 2013 verwachte inflatieniveau van 2,75% bevindt. In genoemd overzicht van de Unie van Waterschappen is op blz. 11 te zien dat de stijging van de gemiddelde belastingdruk in vier van de zes groepen onder het inflatieniveau ligt. Voorts is in bijlage 2 van het overzicht voor drie standaardprofielen de procentuele wijziging van de lastendruk in elk waterschap ten opzichte van 2012 vermeld. Zoals is te zien blijven de meeste waterschappen onder de 5% stijging, met enkele uitschieters naar zowel boven als beneden en zelfs bij twee waterschappen een nominale daling.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de Wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging hoogwaterbescherming) (Kamerstukken 33 465)?
Het streven is deze vragen vóór de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel te beantwoorden.