Het bericht dat Nederland overweegt haar steun aan de EU-privacy-voorstellen in te trekken |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat u voornemens bent om de Nederlandse steun aan de EU-voorstellen inzake privacy in te trekken door u aan te sluiten bij een blokkerende minderheid?1
Ik heb geen concrete aanwijzingen van het bestaan of vormen van een blokkerende minderheid bij de onderhandelingen over de genoemde voorstellen. Van het zich al dan niet aansluiten bij een dergelijke minderheid is daarom ook geen sprake. Het is de Kamer bekend dat Nederland net als alle andere lidstaten over de privacyvoorstellen standpunten inneemt. Het is de Kamer eveneens bekend welke standpunten Nederland inneemt. Ik houd de Kamer daarvan periodiek op de hoogte. Ik span mij in om die standpunten zo goed mogelijk voor het voetlicht te krijgen, en zo veel mogelijk daarvan in het eindresultaat terug te kunnen zien.
Op welke punten uit het privacyvoorstel dreigt op dit moment in de onderhandelingen een blokkerende minderheid te ontstaan? Welke lidstaten vormen de blokkerende minderheid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt Nederland zich tot de kritiekpunten van landen als Duitsland en Groot Brittannië die mogelijk een blokkerende minderheid zullen vormen?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet voornemens bent uw steun aan de privacy voorstellen in te trekken, kunt u expliciet bevestigen dat het steunen van een blokkerende minderheid niet aan de orde is en wat u betreft ook niet aan de orde zal zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan het algemeen overleg over de JBZ-Raad op 6 maart 2013?
Ja.
Btw-heffing zelfstandigen in de zorg |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ondernemers laken controle door fiscus op btw in de zorg»?1
Ja.
Op wie en in welke werksituatie is de Btw-vrijstellingsregeling in de zorg precies van toepassing?
In de Wet op de omzetbelasting 1968 (de wet) is een vrijstelling opgenomen voor de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet BIG (artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, van de wet, de zgn. medische vrijstelling). De vrijstelling geldt alleen als de beroepsbeoefenaar zelfstandig een gezondheidskundige dienst verricht, een Wet BIG-opleiding heeft afgerond en de verrichte dienst behoort tot het deskundigheidsbereik van die beroepsbeoefenaar.
Van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst is geen sprake als de betrokken beroepsbeoefenaar onder leiding en toezicht van een opdrachtgever (bijvoorbeeld een arts) werkzaamheden uitvoert. In dat geval stelt de Wet BIG-beroepsbeoefenaar zijn of haar diensten (arbeid) ter beschikking en is sprake van een met btw-belaste prestatie, ook al wordt gezondheidskundige arbeid verricht. Deze dienstverlening is vergelijkbaar met die van medische uitzendbureaus, die Wet BIG-beroepsbeoefenaren ter beschikking stellen. De Hoge Raad heeft beslist dat in het geval van een medisch uitzendbureau de btw-vrijstelling niet van toepassing is3. Hof Amsterdam heeft beslist dat de btw-vrijstelling niet van toepassing is bij prestaties door een verpleegkundigenmaatschap aan ziekenhuizen4, aangezien zij in concurrentie treden met uitzendbureaus: de prestatie (ter beschikking stellen van arbeid) is in wezen gelijk. Hetzelfde geldt ook voor de diensten van BIG-geregistreerde zzp’ers/zorgverleners die hun arbeid, al dan niet door middel van bemiddelingsbureaus, aan ziekenhuizen ter beschikking stellen.5
Of in een concrete situatie sprake is van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid merk ik op dat verpleegkundigen die door een ziekenhuis worden «ingehuurd» niet zelfstandig gezondheidskundige diensten verrichten. Die verpleegkundigen verrichten hun werkzaamheden niet zelfstandig, maar onder leiding en toezicht van een arts. Dit betekent dat verpleegkundigen die als zzp’er werkzaam zijn in een ziekenhuis, btw-plichtig zijn voor de door hen verrichte diensten.
Wanneer is volgens de Belastingdienst een verpleegkundige zelfstandig ondernemer (zzp’er)?
Er bestaat geen wettelijke definitie van de zelfstandige zonder personeel (zzp’er).2 Aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval zal moeten worden beoordeeld of al dan niet sprake is van ondernemerschap in de zin van de inkomstenbelasting en van de omzetbelasting. Beslissend zijn de criteria van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie.
Specifiek voor de omzetbelasting betekent dit dat zodra een verpleegkundige buiten dienstbetrekking en regelmatig tegen betaling werkzaamheden verricht voor één of meer ziekenhuizen, deze verpleegkundige ondernemer is voor de omzetbelasting.
In welke andere sectoren wordt het criterium «onder toezicht staan» ook toegepast bij de beoordeling van zelfstandigheid en waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van oneerlijke concurrentie in de zorg als gevolg van onduidelijkheid over de toepassing van de regels omtrent Btw-vrijstelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de problemen op te lossen?
Hiervoor heb ik het standpunt ingenomen dat het ter beschikking stellen van personeel of arbeid aan ziekenhuizen in de btw-heffing moet worden betrokken.
Dat is ook het geval als het om BIG-geregistreerde verpleegkundigen gaat en/of zzp’ers. Dit standpunt volgt uit wet- en regelgeving en de rechtspraak en is bekend binnen de Belastingdienst. Dit draagt de Belastingdienst ook uit, zowel langs voorlichting vooraf als via de handhaving achteraf. Zo is het ook onder de aandacht gebracht van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en bij ZZP-Nederland.
Ik zie daarom het artikel meer als een signaal dat er mogelijk nog wat te verbeteren valt dan dat de Belastingdienst onduidelijkheid over de toepassing van de regelgeving laat bestaan.
Algemeen bekend is dat het uitlenen van verpleegkundigen door uitzendbureaus belast is met btw. Zelfstandige verpleegkundigen die werkzaam zijn voor ziekenhuizen treden in concurrentie met deze uitzendbureaus. Het achterwege laten van btw bij zelfstandige verpleegkundigen is wettelijk niet toegestaan en leidt tot oneerlijke concurrentie met uitzendbureaus.
Ik herken de kritiek niet dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig zouden hanteren. Als in het toezicht blijkt dat door een onjuiste tarieftoepassing te weinig btw is voldaan door een belastingplichtige in deze branche, vindt correctie plaats. Ook voor wat betreft overleg of vragen van belastingplichtigen zijn er geen concrete signalen dat inspecteurs verschillende standpunten innemen.
Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft de Belastingdienst contact opgenomen met de NVZ en ZZP-Nederland over deze problematiek. Daarnaast heeft de Belastingdienst deze problematiek nadrukkelijker opgenomen in de toelichting op belastingdienst.nl (zie: http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/btw/tarieven_en_vrijstellingen/vrijstellingen/gezondheidszorg/vrijstelling_in_de_gezondheidszorg).
Kunt u ingaan op de kritiek van accountant L. Dijckmans over de «lakse houding van de belastingdienst»?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u de kritiek dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig hanteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de al geruime tijd bestaande klachten op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Het onderzoeken en het tijdig voorkomen van pedofilie |
|
Nine Kooiman (SP), Magda Berndsen (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Undercover in Nederland over vrouwelijke pedofilie?1
Ja.
Is het waar dat er weinig bekend is over de verborgen groep van duizenden pedofiele vrouwen in Nederland? Welke cijfers zijn nu bekend over (vrouwelijke) daders en medeplegers van zedendelicten? Hoe hoog wordt de verborgen groep van pedofielen ingeschat?
Voldoet het huidige onderzoek naar (vrouwelijke) pedofilie in Nederland aan de kennisbehoeften van zorginstanties en politie om het probleem tijdig te signaleren en te voorkomen? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten doen of financiële middelen voor beschikbaar te stellen?
Welke middelen zijn nu beschikbaar om pedofiele gevoelens van (potentiële) daders tijdig te signaleren en te behandelen? Waar kunnen mensen met pedofiele gevoelens terecht voor hulp? Is de bekendheid van deze middelen bij de Nederlandse bevolking voldoende zodat potentiële daders op zoek naar hulp hun weg naar de desbetreffende instanties kunnen vinden?
Mensen met pedofiele gevoelens kunnen in Nederland terecht bij de reguliere zorg in de vorm van de huisarts, de eerstelijnspsycholoog en de seksuoloog. Daarnaast zijn er gespecialiseerde forensische poliklinieken die behandelingen aanbieden, ook als er geen delict is gepleegd. Voor mensen met pedofiele gevoelens blijkt de drempel tot de hulpverlening echter vaak te hoog. Om deze drempel te verlagen en zo seksueel misbruik te voorkomen is het project «Stop It Now!» opgezet. Het project biedt misbruikers en mensen die zich seksueel tot kinderen aangetrokken voelen een uitweg naar hulp. Door middel van een website, spotjes, banners, het instellen van een anonieme hulplijn en het gratis aanbieden van een aantal gesprekken wordt getracht de persoon te laten deelnemen aan hulpverlening. Daarnaast kunnen partners, buren, familieleden en professionals naar de hulplijn bellen voor advies. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u actuele cijfers geven over de meldingen en personen in behandeling via de Stichting Meldpunt Kinderporno? Is het waar dat het aantal meldingen en de werkvoorraad toeneemt? Welke voorlichtingsmiddelen, publiekscampagnes en preventieberichten zijn nu beschikbaar en welke zouden nog moeten worden ingezet?
Met de hulplijn «Stop It Now!», die bij de Stichting Meldpunt Kinderpornografie is ondergebracht, is sinds april 2012 tot begin februari 2013 130 keer gebeld (door 108 unieke bellers) en 29 keer gemaild. Daarbij ging het in 62 gevallen om personen die zich zorgen maken over hun eigen gedrag of gevoelens jegens kinderen. Daarvan zijn 31 personen doorverwezen voor een gesprek met een behandelaar van forensische kliniek De Waag. Hiervan zijn 20 personen een behandeling gestart bij De Waag of een andere forensische kliniek. Met het toenemen van de bekendheid van deze hulplijn is de verwachting dat ook het aantal meldingen zal toenemen. Bekendheid voor «Stop It Now!» is tot op heden gegenereerd via media-aandacht, folders voor hulpverleners, een politiefolder en uiteraard de website.
Is het waar dat de financiering van de hulplijn StopitNow van de Stichting Meldpunt Kinderporno onder druk staat? Kunt u garanderen dat hier voldoende financiering voor beschikbaar wordt gesteld? Zo ja, welk bedrag gaat u hiervoor beschikbaar stellen? Kunt u het bedrag per departement aangeven? Voldoet deze financiering aan de behoefte van de hulplijn?
Stop It Now! heeft in 2011 een eenmalige startsubsidie gekregen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Deze loopt door tot de zomer van 2013. Recentelijk heeft Stop It Now! gevraagd om een verlenging van de startsubsidie. Ook uw Kamer heeft mij tijdens het AO kinderpornografie van 20 december 2012 gevraagd nog eens te kijken naar de mogelijkheden voor de verdere financiering van Stop It Now! Zoals toegezegd tijdens het AO zal ik dit samen mijn ambtgenoot van VWS beoordelen en zal ik uw Kamer in de voortgangsrapportage kinderpornografie, welke medio april 2013 gepland staat, informeren over de uitkomst.
Het verhuizen van asielkinderen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Ontheemd» van de Werkgroep Kind in azc (asielzoekerscentrum) over de verhuizingen van asielkinderen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en op de aanbevelingen die daarin worden gedaan?
In het rapport wordt de aanbeveling gedaan om gezinnen met kinderen vanaf hun aankomst in Nederland op te vangen op één vaste plek, waar zij verblijven tot aan hun terugkeer of verhuizing naar een gemeente. Mijn reactie daarop is dat het zoveel mogelijk beperken van verhuizingen van gezinnen met kinderen reeds uitgangspunt is van het beleid dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) voert. Als er verhuizingen plaatsvinden, buiten de verhuizingen die met name op eigen verzoek plaatsvinden, worden deze zoveel mogelijk tijdens de schoolvakanties uitgevoerd. Ook wordt door het COA in dat geval onderzocht of een verhuizing binnen de regio kan plaatsvinden, zodat de kinderen dezelfde school kunnen blijven bezoeken. De verhuizingen die gerelateerd zijn aan het verblijf in de centrale ontvangstlocatie, na binnenkomst in Nederland, en in de procesopvanglocaties vormen een noodzakelijk onderdeel van de asielprocedure.
De centrale ontvangstlocatie en procesopvanglocaties zijn mede bedoeld om voorlichting te krijgen van VWN, contact te hebben met de advocaat, een tbc onderzoek te plannen en te ondergaan, alsmede een medische check. De procesopvanglocaties zijn gevestigd in de nabijheid van een AC, zodat de asielzoeker niet ver hoeft te reizen, wat de snelheid van de procedure bevordert. Met het huidige aantal asielzoekerscentra is het niet haalbaar om de activiteiten die worden uitgevoerd in de procesopvanglocaties op ieder asielzoekerscentrum te laten plaatsvinden. Het is juist de concentratie van ketenpartners die het aanbod voor de asielzoeker mogelijk maakt. Dit betekent dat aan het begin van de procedure extra reisbewegingen plaatsvinden. Deze vinden echter plaats binnen een korte periode, zodat de kinderen nog niet gesetteld zijn. Het belang van een effectief verblijf in de procesopvanglocaties, met een rust- en voorbereidingstermijn en alle activiteiten die daarbij op één locatie plaatsvinden met een verblijf dichtbij de aanmeldcentra waren punten die destijds ook door de Tweede Kamer en VWN als positief werden beoordeeld. De meerwaarde voor de asielzoeker van de activiteiten die op een aantal locaties geconcentreerd worden aangeboden aan het begin van de procedure, in combinatie met de bijdrage van deze werkwijze aan een snelle procedure, wegen naar de mening van het kabinet op tegen de extra reisbeweging.
In het rapport wordt voorts de aanbeveling gedaan om alle gezinnen met kinderen op kleinschalige locaties te huisvesten. Uit eerdere informatie die ik ontving vanuit diverse NGO’s is gebleken dat hierbij de voorkeur bestaat voor het verwerven en inrichten van kleinschalige opvangvarianten die beheerd worden door particuliere, commerciële instanties. Deze vorm van opvang is echter niet aan de orde. De opvang van asielzoekers is een publieke taak die bij wet aan het COA is opgedragen. In de memorie van toelichting bij de Wet COA staat ook uitdrukkelijk vermeld dat het geen voorkeur verdient dat privaatrechtelijke organisaties met de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden worden belast. Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat via een contractuele relatie met het COA opvang wordt verzorgd, zoals dat in geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen plaatsvindt. De opvang moet dan worden gerealiseerd conform het beleid dat het COA voert. Een dergelijke vorm van opvang zou echter een duidelijke meerwaarde, zowel inhoudelijk als financieel, moeten meebrengen. Uit de voorstellen die ik daaromtrent tot nu toe heb ontvangen is die meerwaarde mij echter niet gebleken. Ik zal hierover binnenkort met een aantal NGO’s nader van gedachten wisselen. Daarnaast wil ik benadrukken dat de opvang van het COA voldoet aan alle (internationale) regelgeving. Daarenboven zijn de afgelopen jaren diverse extra voorzieningen, veelal met Europese financiering, tot stand gebracht. Tevens wordt, in goede afstemming met onder andere Defence for Children en Unicef, gewerkt aan voorzieningen zoals een website voor kinderen, ouders en professionals en worden trainingen gegeven aan COA medewerkers om hen nog beter bekend te maken met kinderrechten.
Klopt het dat (kinderen van) asielzoekers gemiddeld een keer per jaar wisselen van asielopvang en daarmee moeten verhuizen?
Het aantal keren dat (kinderen van) asielzoekers gemiddeld per jaar wisselen van asielopvang is afhankelijk van de wijze waarop deze verhuizingen worden gemeten. Het COA heeft, in opdracht van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, het aantal verhuizingen gemeten vanaf de aankomst in een asielzoekerscentrum evenals de verhuizingen naar een vrijheidsbeperkende locatie of gezinslocatie. In het rapport waarop deze kamervragen zijn gebaseerd, worden de verhuizingen geregistreerd vanaf de binnenkomst in de centrale ontvangstlocatie en de procesopvanglocatie. Het COA heeft deze verhuizingen niet geregistreerd omdat deze standaard deel uitmaken van de procedure en daarmee onvermijdelijk zijn. In het rapport wordt aangegeven dat, als de standaardverhuizingen niet worden meegerekend, een gezin gemiddeld een keer in de twee jaar verhuist. Indien verhuizingen naar en vanuit de gezinslocaties worden meegerekend, komt het gemiddeld aantal verhuizingen, zoals geregistreerd door het COA, neer op nagenoeg eenmaal per jaar. Dit aantal zal teruglopen nu besloten is dat gezinnen die een herhaalde aanvraag indienen niet meer naar de procesopvanglocatie hoeven te verhuizen. Ook is al eerder besloten dat gezinnen waarvan de vertrektermijn is verstreken, indien verwijdering uit de opvang zou leiden tot een humanitaire noodsituatie, niet meer via de vrijheidsbeperkende locatie in de gezinslocatie zullen worden geplaatst. Dit beperkt het aantal verhuisbewegingen.
Wat zijn de redenen die de vele verhuizingen noodzakelijk maken? Wat verklaart het exorbitant hoge aantal verhuizingen?
Verhuizingen kunnen plaatsvinden om een aantal redenen. Deze staan ook in het rapport genoemd: verhuizing op eigen verzoek van het gezin, verhuizing om procedurele redenen, verhuizing wegens sluiting van een locatie of een verhuizing wegens een opgelegde sanctie. De conclusie dat het aantal verhuizingen exorbitant hoog is, deel ik niet.
Acht u het noodzakelijk om asielzoekers in de verschillende fases van de asielprocedure steeds op andere locaties op te vangen? Zo ja, waarom? Hebben de vele verplaatsingen tevens te maken met beleid om asielzoekers niet te lang op één woonplaats te laten verblijven vanwege het risico dat zij daar geworteld raken?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn het eerste verblijf in de centrale ontvangstlocatie en het doorbrengen van de periode in de procesopvanglocatie noodzakelijke onderdelen van de asielprocedure. Op basis van een uitspraak van de Hoge Raad hebben gezinnen met kinderen recht, indien dit nodig is om een humanitaire noodsituatie te voorkomen, op onderdak in een gezinslocatie. De verhuizingen hebben niet ten doel om worteling in een bepaalde woonplaats te voorkomen.
Deelt u de mening dat het voor kinderen van asielzoekers, die regelmatig al vluchttrauma’s hebben, extreem belastend is om in een periode die al bol staat van veranderingen en onzekerheid steeds opnieuw gedwongen de woon- en verblijfplaats te moeten verlaten?
Uit de door het COA uitgevoerde registratie over het jaar 2012, waarover uw Kamer per brief geïnformeerd zal worden, blijkt dat verreweg het grootste aantal verhuizingen plaatsvindt op eigen verzoek van het gezin. Als er sprake is van een «gedwongen» verhuizing doet het COA er alles aan om deze verhuizing tijdens een schoolvakantie te laten plaatsvinden. Tevens wordt ernaar gestreefd gezinnen met schoolgaande kinderen in dezelfde regio te huisvesten als voor de verhuizing, zodat zij dezelfde school kunnen blijven bezoeken. Dit neemt niet weg dat een verhuizing voor kinderen belastend kan zijn.
Kunt u het probleem van de vele verhuizingen plaatsen in het perspectief van kinderenrechten en daar uw oordeel over geven?
Bij de opvang van kinderen van asielzoekers wordt er in Nederland zorg voor gedragen dat er geen sprake is van strijd met (internationale) regelgeving, waaronder regelgeving met betrekking tot kinderrechten. In de beantwoording van de vragen van het lid Voordewind, waar de onderhavige vragen een aanvulling op zijn, ga ik, desgevraagd, nader in op een aantal specifieke bepalingen in het IVRK.
Erkent u, zoals deskundigen in het rapport aangeven, dat de vele verhuizingen schade en gezondheidsproblemen voor kinderen kunnen veroorzaken?
Ik acht het mogelijk dat kinderen problemen ondervinden door (een groot aantal) verhuizingen. Verhuizingen vinden in veel gevallen plaats op verzoek van ouders of doordat een gezin er, nadat het is uitgeprocedeerd, niet voor kiest om terug te keren. Om mogelijke nadelige effecten voor kinderen zoveel mogelijk te beperken hebben ouders ook een eigen verantwoordelijkheid. Om ouders daarvan zo nodig meer bewust te maken voert het COA een pilot uit met een zogenaamd «verhuisprotocol». Op basis van dit protocol wordt met ouders gesproken over de gevolgen die een verhuizing voor kinderen kan hebben, zodat ouders zoveel mogelijk maatregelen kunnen nemen om mogelijk nadelige gevolgen voor hun kinderen te voorkomen.
Kunt u aangeven of er de laatste jaren verbeteringen met betrekking tot het aantal verhuizingen van asielkinderen is gerealiseerd? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot uw reactie op een eerder rapport van de Werkgroep Kind in azs dat het aantal verhuisbewegingen zoveel mogelijk wordt geminimaliseerd en dat de vernieuwde asielprocedure ervoor zorgt dat asielzoekers zoveel mogelijk op één locatie kunnen verblijven?
Zoals reeds gesteld in het antwoord op vraag 2, draagt het COA er zorg voor dat gezinnen met kinderen zo min mogelijk verhuizen. Het beleid om stapeling van procedures zoveel mogelijk te voorkomen alsmede het verwerven van meer structurele opvanglocaties door het COA zal daar eveneens aan bijdragen. Daarenboven worden uitgeprocedeerde gezinnen waarvan de vertrektermijn is verstreken, als zij zonder het verlenen van onderdak door de Rijksoverheid in een humanitaire noodsituatie zouden terechtkomen, direct in een gezinslocatie geplaatst en niet meer eerst in een vrijheidsbeperkende locatie. Ook hoeft in geval van het indienen van een herhaald asielverzoek niet meer verhuisd te worden naar de procesopvanglocatie. Ik beschik niet over een cijfermatige vergelijking tussen de verhuiscijfers voor en na 1 januari 2012. Het registreren van verhuiscijfers met terugwerkende kracht kon in de systemen van het COA niet volledig betrouwbaar worden uitgevoerd omdat de systemen daar niet op waren ingericht. Belangrijkste is dat de cijfers en redenen van de verhuizingen die op het huidige beleid gebaseerd zijn, worden weergegeven.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in haar monitor van de verhuisbewegingen van asielzoekers niet het totaal van alle verhuizingen per gezin meeneemt, zoals het rapport stelt? Bent u bereid dit aan te passen, zodat inzicht kan worden verkregen hoe vaak asielzoekers in totaal gemiddeld verhuizen?
Het COA registreert alle verhuizingen vanaf aankomst in een asielzoekerscentrum. Zoals hierboven aangegeven zie ik geen meerwaarde in het registreren van de standaardverhuizingen naar en vanuit de procesopvanglocaties omdat deze standaard onderdeel uitmaken van de procedure.
Bent u bereid om te zoeken naar verbeteringen om het aantal verhuizingen van asielzoekers met kinderen fors te beperken? Bent u bereid om te verkennen of het openen van kleinschalige, gezinsvriendelijke opvangvarianten, zoals in het rapport bepleit, daaraan kan bijdragen en kan worden gerealiseerd?
Uit bovenstaande beantwoording blijkt dat er diverse maatregelen zijn getroffen om het aantal verhuizingen zo beperkt mogelijk te houden. Mijn reactie op de vraag naar de wenselijkheid van kleinschalige opvangvarianten treft u aan in het antwoord op vraag 2.
Onduidelijkheid bij terug verkrijgen CBF keurmerk goede doelen |
|
Mei Li Vos (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Argos radio 1 (19 januari 2013) over het keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) voor goede doelen?
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over ditzelfde onderwerp van 27 oktober 2012?1
Ja.
Deelt u nog steeds de mening dat eerlijke en duidelijke informatie over het handelen van goede doelen van belang is voor de consument en de sector zelf?
Ja.
Hoe beoordeelt u de onduidelijkheid die het CBF creëert door eerst het keurmerk in te trekken voor het wereld kankeronderzoek en vervolgens terug te geven zonder inhoudelijke toelichting?
Het CBF verstrekt als onafhankelijke organisatie het CBF-keur aan goede doelenorganisaties die aan de gestelde criteria voldoen. Op de website van het CBF is in de nieuwsberichten te lezen welke organisaties wel/niet (meer) voldoen aan de criteria voor het CBF-keur. Ook zijn de criteria voor het verkrijgen van het CBF-keur op de website te vinden.
Voor het verlenen, intrekken en/of teruggeven van keurmerken door de Commissie Keurmerk van het CBF zijn formele procedures vastgesteld. Aan dergelijke beslissingen ligt een gedegen analyse en motivering ten grondslag. Ik treed niet in individuele beoordelingen van het CBF. Wel ben ik van mening dat een toelichting aan het publiek omtrent het afnemen of teruggeven van een keurmerk de transparantie ten goede komt. Om die reden heb ik het CBF gevraagd hiervoor aandacht te hebben. Het doel van de visie op toezicht en transparantie in de filantropische sector is te bewerkstelligen dat de burger beter in staat is te beoordelen hoe goede doelenorganisaties functioneren. Een stevig en transparant keurmerk waar burgers op kunnen vertrouwen vormt derhalve één van de pijlers van het validatiestelsel in de genoemde visie.
Hoe ver staat het met de ontwikkeling van het convenant met de goede doelen sector, dat onder meer moet leiden tot meer transparantie over inhoud, doel en besteding van geld?
Op 20 september 2012 heb ik u, met mijn ambtgenoot van Financiën, de «visie op toezicht en verantwoording in de filantropische sector» toegezonden2. Deze visie vloeit voort uit afspraak 8 van het convenant «Ruimte voor geven» dat de overheid heeft afgesloten met de sector, vertegenwoordigd door de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF)3.
Aan de uitwerking van de visie wordt thans in een projectgroep met vertegenwoordigers van de betrokken ministeries en de SBF gewerkt. Door de projectgroep wordt concreet invulling gegeven aan het validatiestelsel, bestaande uit één keurmerkstelsel, één gedragscode en een publiekstoegankelijk internetportaal. Op grond van het convenant «Ruimte voor geven» dient het validatiestelsel in het vierde kwartaal van 2013 gereed te zijn.
Onder leiding van de heer De Jong, voormalig lid van de Algemene Rekenkamer, wordt door een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken ministeries, de sector, keurmerkinstanties en de wetenschap een toetsingskader ontwikkeld. Het toetsingskader stelt, vanuit het publieksbelang, minimumeisen aan het op te leveren validatiestelsel. Dit normenkader zal dit voorjaar aan u worden verzonden.
Vindt u het zonder toelichting afnemen en teruggeven van het keurmerk aan het wereld kankeronderzoek transparant en passen binnen de uitgangspunten van het convenant? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Pedofiele praktijken door vrouwen |
|
Peter Oskam (CDA), Nine Kooiman (SP), Magda Berndsen (D66), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de aankondiging van de uitzending van Undercover Nederland van zondag 3 februari 2013?1
Ja.
Deelt u de walging over de gedragingen die in de uitzending naar voren komen?
Ik keur het ten zeerste af als personen informatie geven aan andere personen over manieren om in contact te komen met kinderen teneinde deze te misbruiken, of over manieren om dat misbruik te verhullen.
Klopt het dat leden en sympathisanten van de verboden vereniging Martijn in nieuwe netwerken met elkaar in contact staan en elkaar van adviezen voorzien?
Het is het Openbaar Ministerie niet bekend dat er sprake is van nieuwe netwerken waarin de voormalige leden en sympathisanten van de vereniging Martijn met elkaar in contact staan.
Zijn deze gedragingen strafrechtelijk vervolgbaar?
Het Openbaar Ministerie heeft al medewerking aan het opsporingsonderzoek in Griekenland aangeboden. Mede naar aanleiding van de bevindingen binnen het Griekse opsporingsonderzoek zal worden bezien of gedragingen individueel dan wel in verenigingsverband naar Nederlands recht vervolgbaar zijn en een strafrechtelijk onderzoek in Nederland aangewezen is.
Is het Openbaar Ministerie (OM) voornemens om een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de in de uitzending naar voren gekomen personen en/of medewerking te verlenen bij vervolging in het buitenland?
Zie antwoord vraag 4.
Beschikken politie en het OM over afdoende bevoegdheden om de gedragingen van personen, zoals die in de uitzending te zien waren te vervolgen?
Het Openbaar Ministerie beschikt over afdoende bevoegdheden om gedragingen van personen zoals die in de uitzending te zien waren te vervolgen indien deze naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Zijn politie en OM voldoende op de hoogte van de mogelijkheid dat ook vrouwen pedofiele neigingen kunnen hebben?
Dat ook vrouwen pedofiele neigingen kunnen hebben is bij de politie en het Openbaar Ministerie al bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Berndsen-Jansen en Kooiman van uw Kamer.2
Bent u bereid een onderzoek uit te (laten) voeren naar het fenomeen vrouwelijke pedofiel, de omvang en strafrechtelijke aanpak daarvan?
Zie antwoord vraag 7.
De fraude met kinderopvangtoeslag |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over miljoenenfraude met kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Is het waar dat op woensdag 30 januari 2013 een man is voorgeleid bij de rechtbank van Amsterdam op verdenking van het frauderen voor in totaal 6 miljoen euro met kinderopvangtoeslag door het tegen betaling bemiddelen voor dames die hier geen recht op hadden, maar het wel kregen?
Ja.
Hoe lang heeft het geduurd voordat deze fraude is ontdekt? Wat is de reden dat deze fraude zo'n grote omvang heeft aangenomen?
De vermoedelijke fraude betreft 285 onterechte aanvragen over de jaren 2009 en 2010. De fraude is begin 2011 ontdekt. Het strafrechtelijk onderzoek is een afsplitsing van een eerder strafrechtelijk onderzoek naar fraude met kinderopvangtoeslag dat in 2010 door de FIOD is gestart. Uw Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd bij de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen2. Het eerdere onderzoek is gestart nadat bij controles door de Belastingdienst was gebleken dat er op grote schaal onjuiste aanvragen kinderopvangtoeslag werden ingediend. Op grond van de destijds geldende regelgeving was het mogelijk om met terugwerkende kracht tot meer dan een jaar kinderopvangtoeslag aan te vragen, waarbij toetsing door de Belastingdienst/Toeslagen pas na uitbetaling van de kinderopvangtoeslag plaatsvond. De omvang van de vermoedelijke fraude is ontstaan doordat het aantal onterechte aanvragen betrekking heeft op meerdere jaren. Bovendien waren de bedragen die maandelijks aan kinderopvangtoeslag werden verstrekt aanzienlijk. Met ingang van 1 januari 2012 is de Wet kinderopvang gewijzigd ten aanzien van het met terugwerkende kracht aanvragen van kinderopvangtoeslag. Per die datum kan alleen nog kinderopvangtoeslag aangevraagd worden over de maand waarin de toeslag wordt aangevraagd en een maand daaraan voorafgaand. Deze maatregel is genomen om grote fraudezaken als de hierboven genoemde tegen te gaan.
Heeft u aanwijzingen dat fraude met kinderopvangtoeslag vaker voorkomt?
Op 20 augustus 2012 heeft de staatssecretaris van Financiën een brief aan uw Kamer gezonden met betrekking tot de aanpak van fraude bij de toeslagen3. Hierin is gemeld dat tot dusver voor circa € 40 miljoen aan fraude bij de toeslagen vastgesteld kon worden en een aantal dossiers met een belang van nog eens € 40 miljoen strafrechtelijk zouden worden vervolgd.
Deelt u de mening dat een dergelijke grote fraude mensen het gevoel geeft dat «je overal maar mee weg komt in Nederland» en dat de overheid er alles aan moet doen om te zorgen dat de zuurverdiende belastingcenten van mensen niet bij fraudeurs terecht komen?
Fraudeaanpak is, ook om de in de vraag genoemde reden, belangrijk. De afgelopen jaren is er dan ook volop aandacht geweest voor de aanpak van fraude en oneigenlijk gebruik bij de kinderopvangtoeslag. U bent hierover geïnformeerd per brief van 13 mei 20114 en 20 augustus 20125. Meerdere maatregelen hebben de mogelijkheid tot fraude teruggedrongen. Niet alleen is de handhaving door de Belastingdienst/Toeslagen verscherpt, ook de regels zijn aangescherpt.
Kunt u maatregelen nemen in de regelgeving om fraude met kinderopvangtoeslag te voorkomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de te nemen maatregelen? Per wanneer?
Vanaf vorig jaar zijn meerdere maatregelen genomen, zowel in wet- en regelgeving als in de uitvoering, om fraude met de kinderopvangtoeslag aan te pakken. Het gaat dan ondermeer om de maximering van het aantal vergoede opvanguren, aanscherping van de controles door Belastingdienst/Toeslagen, hogere boetes en het beperken van de mogelijkheden van het aanvragen van de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. Ik ben niet voornemens om nu al aanvullende maatregelen te nemen. Wanneer ik daar aanleiding toe zie, zal ik de Kamer daar over informeren.
De publicatie ‘Ontheemd: de verhuizingen van asielzoekerskinderen in Nederland’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Ontheemd: De verhuizingen van asielzoekerskinderen in Nederland»?1
Ja.
Wanneer kan de Kamer de bevindingen van het onderzoek door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) over de verhuizingen van asielzoekerskinderen verwachten? Is het juist te stellen dat het COA het onderzoek, dat op verzoek van de Kamer heeft plaatsgevonden, beperkt heeft ingevuld door alleen het totaal aantal verhuizingen in 2012 te registreren? Zo ja, waarom is dit het geval? Zo nee, heeft u ook zicht op het totaal aantal verhuizingen van een kind tijdens een gemiddelde asielprocedure, inclusief de wijziging van de Vreemdelingenwet van afgelopen juli 2010?
Uw Kamer heeft mijn reactie ontvangen op de registratie die het COA heeft uitgevoerd met betrekking tot het aantal verhuizingen van gezinnen met kinderen gedurende het jaar 2012. Registratie met terugwerkende kracht was op basis van de COA-systemen niet op een betrouwbare wijze mogelijk omdat de systemen daar niet op waren ingericht. Ik beschik derhalve niet over betrouwbare cijfers over de periode voorafgaand aan 2012. Ik wil daarnaast benadrukken dat het van belang is om de aard van beide onderzoeken goed te duiden. Het COA onderzoek betrof met name een kwantitatief onderzoek dat is uitgevoerd binnen de gehele asielpopulatie in alle asielzoekerscentra. In het onderzoek waar naar verwezen wordt in het rapport «Ontheemd» zijn 132 kinderen in de leeftijd van 10–18 jaar geïnterviewd. De periode waarin de kinderen (meerdere keren) zijn verhuisd, ziet met name op de periode 2011 en eerdere jaren. Beide onderzoeken zijn derhalve niet vergelijkbaar omdat ze niet zien op dezelfde onderzoeksgroep tijdens dezelfde periode. Door het COA zijn de verhuizing van de centrale ontvangstlocatie naar een procesopvanglocatie en van de procesopvanglocatie naar een asielzoekerscentrum niet meegenomen. Het betreft een tweetal verplaatsingen die standaard in de procedure plaatsvinden.
Kunt u de bevindingen van het rapport, namelijk dat kinderen van asielzoekers gemiddeld tien keer vaker verhuizen als een Nederlands kind, bevestigen? Zo nee, over welke informatie beschikt u wel? Deelt u de zorgen van de opstellers van het rapport dat deze vele verhuizingen in potentie schade kunnen aanbrengen aan asielkinderen, die al vaak te kampen hebben met traumatische ervaringen? Zo nee, waarom niet? Deelt u tevens de conclusie dat deze situatie op gespannen voet staat met de verplichtingen van Nederland die voortvloeien uit het Verdrag inzake de rechten van het kind (Kinderrechtenverdrag)? Kunt u in uw beantwoording in het bijzonder ingaan op de vraag hoe deze situatie zich verhoudt tot de artikelen 2, 3, 6, 12, 19, 24, 28 en 29 van het Kinderrechtenverdrag?
Kinderen van asielzoekers zullen over het algemeen vaker verhuizen dan Nederlandse kinderen. Het COA heeft, in opdracht van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, het aantal verhuizingen gemeten vanaf de aankomst in een asielzoekerscentrum alsmede de verhuizingen naar een vrijheidsbeperkende locatie of gezinslocatie. In het rapport «Ontheemd» wordt aangegeven dat, als de standaardverhuizingen aan het begin van de procedure niet worden meegerekend, een gezin gemiddeld een keer in de twee jaar verhuist. Indien verhuizingen naar en vanuit de gezinslocaties worden meegerekend, komt het gemiddeld aantal verhuizingen, zoals geregistreerd door het COA, neer op nagenoeg eenmaal per jaar. Dit aantal zal teruglopen nu besloten is dat gezinnen die een herhaalde asielaanvraag indienen niet meer naar de procesopvanglocatie hoeven te verhuizen. Tijdens hun korte verblijf gedurende de algemene asielprocedure in de procesopvanglocatie blijft de woonruimte in de gezinslocatie gereserveerd. Ook is al eerder besloten dat gezinnen waarvan de vertrektermijn is verstreken, indien verwijdering uit de opvang zou leiden tot een humanitaire noodsituatie, niet meer via de vrijheidsbeperkende locatie in de gezinslocatie zullen worden geplaatst. Ik acht het mogelijk dat kinderen problemen ondervinden door (een groot aantal) verhuizingen. Verhuizingen vinden in veel gevallen plaats op verzoek van ouders of doordat een gezin er, nadat het is uitgeprocedeerd, niet voor kiest om terug te keren naar het land van herkomst. Om mogelijke nadelige effecten voor kinderen zoveel mogelijk te beperken, hebben ouders ook een eigen verantwoordelijkheid. Om ouders daarvan zo nodig meer bewust te maken voert het COA in goed overleg met organisaties uit de werkgroep «Kind in azc’s» een pilot uit met een «verhuisprotocol». Op basis van dit protocol wordt met ouders gesproken over de gevolgen die een verhuizing voor hun kinderen kan hebben, zodat ouders zoveel mogelijk maatregelen kunnen nemen om mogelijk nadelige gevolgen voor hun kinderen te voorkomen, door hen goed te informeren en in overleg met het COA zorg te dragen dat het onderwijs in de nieuwe woonplaats geregeld is. Hierna zal ik kort ingaan op uw vraag hoe de situatie van kinderen in de opvang zich verhoudt tot een aantal artikelen van het IVRK.
Artikel 2 van het IVRK heeft ten doel discriminatie tegen te gaan. Hoewel kinderen van asielzoekers, terecht, recht hebben op diverse voorzieningen die ook aan kinderen van Nederlandse ingezetenen ter beschikking staan, is het niet in strijd met artikel 2 van het IVRK dat asielzoekers en hun gezin, met inachtneming van hun rechten op basis van de Richtlijn minimumnormen opvang asielzoekers, in (centrale) opvangvoorzieningen geplaatst worden en evenmin dat, in voorkomende situaties, een zorgvuldig voorbereide verhuizing plaatsvindt.
Op grond van artikel 3 van het IVRK vormen de belangen van het kind altijd een eerste overweging. Dit betekent echter niet dat een zorgvuldige afweging er niet in kan resulteren dat andere belangen, zoals een zorgvuldige en effectieve asielprocedure, prioriteit krijgen.
Artikel 6 van het IVRK geeft kinderen recht op leven en ontwikkeling. Ten aanzien van de ontwikkeling van kinderen geldt dat zij, evenals Nederlandse kinderen, recht hebben op onderwijs. Het komt in individuele gevallen voor dat, bijvoorbeeld in een situatie waarin speciaal onderwijs nodig is, tijdelijk geen plaats op een nieuwe school beschikbaar is. Deze situaties vormen echter een uitzondering. Het COA doet er uiteraard alles aan om te faciliteren dat er voor ieder kind na de verhuizing onderwijs beschikbaar is. Het eerder genoemde verhuisprotocol met specifieke aandacht voor het onderwerp «onderwijs» zal de tijdige beschikbaarheid van onderwijs na een overplaatsing naar verwachting nog verder verbeteren. COA verzoekt de scholen om tijdig het onderwijskundig rapport over te dragen.
Artikel 12 IVRK bepaalt dat kinderen het recht hebben om gehoord te worden en hun eigen mening te vormen en te uiten, met name in gerechtelijke en bestuurlijke procedures die het kind betreffen. Hieraan wordt gevolg gegeven doordat minderjarigen, als zij samen met hun ouder(s) asiel aanvragen, vanaf de leeftijd van 15 jaar zelfstandig gehoord worden.
Artikel 19 IVRK heeft ten doel bescherming te bieden tegen kindermishandeling.
Kinderen van asielzoekers hebben recht op de in Nederland beschikbare voorzieningen van Jeugdzorg. Het COA valt voorts onder de Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Dit betekent dat het COA nu ook formeel verplicht is om alle stappen uit te voeren die in de meldcode zijn voorgeschreven. Het COA zal twee aandachtsfunctionarissen per locatie aanstellen en alle medewerkers trainen in het herkennen van signalen van kindermishandeling en het zo nodig nemen van de benodigde acties.
Artikel 24 IVRK handelt over het recht op gezondheid en gezondheidszorg. Aan dit artikel wordt voldaan doordat in Nederland toegang tot gezondheidszorg ook voor kinderen van asielzoekers is gewaarborgd.
Artikel 28 en 29 IVRK regelen het recht op onderwijs. Kinderen van asielzoekers hebben evenals Nederlandse kinderen recht op onderwijs. Het onderwijs wordt zo spoedig mogelijk na het indienen van de asielaanvraag aangeboden, waarbij het op basis van de Europese richtlijn minimumnormen opvang is toegestaan het onderwijs na maximaal 3 maanden aan te bieden.
Deelt u de mening dat het aantal verhuizingen van gezinnen met kinderen drastisch verminderd dient te worden? Bent u bereid toe te zeggen dat een gezin met kinderen in een asielprocedure tijdens deze procedure zoveel mogelijk op één vaste plek zal worden opgevangen? Zo nee, waarom niet?
Het beleid van het COA is om het aantal verhuizingen van gezinnen met kinderen zoveel mogelijk te beperken. Als er verhuizingen plaatsvinden, buiten de verhuizingen op eigen verzoek of verhuizingen die als sanctie zijn opgelegd, worden deze zoveel mogelijk tijdens de schoolvakanties uitgevoerd. Ook wordt door het COA in dat geval onderzocht of een verhuizing binnen de regio kan plaatsvinden, zodat de kinderen dezelfde school kunnen blijven bezoeken. Het aantal verhuizingen zal voorts naar verwachting nog verder teruglopen nu besloten is dat gezinnen die een herhaalde aanvraag indienen niet meer naar de procesopvanglocatie hoeven te verhuizen. Ook is al eerder besloten dat gezinnen waarvan de vertrektermijn is verstreken, indien verwijdering uit de opvang zou leiden tot een humanitaire noodsituatie, niet meer via de vrijheidsbeperkende locatie in de gezinslocatie zullen worden geplaatst. Het beleid om stapeling van procedures zoveel mogelijk te voorkomen alsmede het verwerven van meer structurele opvanglocaties door het COA zullen eveneens bijdragen aan een verdere reductie van het aantal verhuizingen.
Bent u bereid de Kamer per brief een inhoudelijke reactie te sturen op de bevindingen en aanbevelingen op dit rapport? Bent u tevens bereid deze brief samen met de bevindingen van het COA-rapport naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Aan dit verzoek heb ik reeds voldaan met mijn brief van 12 februari 2013 (Kamerstuk II 19 637, nr. 1605).
De opening van een babyhuis met vondelingenkamer te Dordrecht |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het in het belang van het kind is om de biologische ouders te kennen? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de opening van een babyhuis met een vondelingenkamer?
Ja.
Het is niet alleen in het belang van het kind om de biologische ouders te kennen, maar het is ook een recht van het kind om zijn ouders te kennen en door hen verzorgd te worden (artikel 7 IVRK). De opening van een babyhuis met vondelingenkamer is strijdig met de rechten van het kind.
Deelt u de mening dat het altijd beter is wanneer een vrouw in nood, ondanks alle moeilijkheden, niet anoniem afstand doet van haar kind, maar opgevangen wordt en de juiste zorg en hulp voor haar en haar kind geboden krijgt? Zo ja, in hoeverre biedt een babyhuis met een vondelingenkamer een juiste oplossing voor een vrouw in nood?
Ja.
Uit de langdurige (adoptie)praktijk is gebleken dat het voor zowel moeders als kinderen in een zeer groot deel van de gevallen traumatisch is als er (anoniem) afstand is gedaan.
Als een moeder ondanks de aangeboden ondersteuning om zelf haar kind op te voeden toch anoniem afstand wenst te doen zijn daarvoor mogelijkheden ontwikkeld binnen de wettelijke kaders. Zo kan de Raad voor de Kinderbescherming samen met de Stichting Ambulante FIOM, SIRIZ en Bureau Jeugdzorg volgens een afstandsprotocol de moeder gelegenheid bieden om te bevallen «met geheimhouding». Met deze procedure kan de moeder noodzakelijke hulpverlening worden geboden en voor het kind blijft op deze manier altijd toegang tot zijn of haar afstammingsgegevens mogelijk1. De FIOM en SIRIZ hebben aangegeven vrouwen en meisjes afdoende te kunnen ondersteunen met deze werkwijze.
Deelt u de mening dat de komst van een vondelingenkamer aantoont dat we nog sterker moeten inzetten op zorg voor en opvang van ongewenst zwangere vrouwen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Uit de komst van een vondelingenkamer kan niet worden geconcludeerd dat de zorg voor en opvang van ongewenst zwangere vrouwen niet voldoet. Goede opvang voor ongewenst zwangere vrouwen is van groot belang. Op dit moment kan, voor jonge moeders met ernstige problemen, hierin worden voorzien met de voorzieningen zoals genoemd bij het antwoord op vraag 2. Ook kan een beroep worden gedaan op de vrouwenopvang door de centrumgemeenten. In reactie op de commissie De Jong, die de vrouwenopvang heeft onderzocht, heeft de Staatssecretaris van VWS aangekondigd dat deze groep, voor zover er geen sprake is van geweld, ondergebracht zal worden in het systeem van de maatschappelijke opvang2. De VNG en de Federatie Opvang zullen hierover adviseren. Uitgangspunt bij deze aanpassing van het stelsel, zo ook onderschreven door VNG en Federatie Opvang, is dat de focus moet worden verschoven richting preventie. Ook de decentralisaties van de jeugdzorg en extramurale AWBZ-zorg, zoals begeleiding, naar gemeenten dragen daaraan bij. Door dit geheel aan maatregelen verwacht ik dat de zorg voor ongewenst zwangere vrouwen verbetert.
Zijn de ouders, die in het babyhuis het kind opvangen, gescreend als geschikte pleegouders? Zo ja, wat is dan precies het verschil met de reguliere opvang en procedure zoals deze nu plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het babyhuis is geen vorm van opvang die valt onder de Wet op de jeugdzorg. Dit geldt wel voor de pleegzorg. De «beoogde babyhuisouders» zijn dus geen pleegouders zoals bedoeld in de Wet op de jeugdzorg. Het babyhuis valt daardoor niet onder het reguliere toezicht van de inspectie. Indien deze «babyhuisouders» pleegouders willen worden en een baby in hun eigen gezin willen opvangen, dienen zij zich te melden bij een pleegzorgaanbieder en een voorbereidings- en screeningstraject te doorlopen. De pleegzorgaanbieder beoordeelt of zij geschikt zijn als pleegouder.
Het Onderzoeksrapport Taskforce TBS 2012 |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de Nederlandse burger het recht heeft om te weten hoeveel gevaarlijke nog niet uitbehandelde ter beschikking gestelden (tbs'ers) door de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Van der Velden nu vrij rondlopen?
Ik heb de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) verzocht te onderzoeken welke zaken van tbs-gestelden aandacht vragen in het licht van de uitspraak van het EHRM, zoals uitgelegd door het gerechtshof Arnhem. De Rvdr heeft hierin bewilligd, hetgeen heeft geleid tot een onderzoeksrapport van de Rvdr dat een indicatie geeft van het aantal zaken waarvoor de recente jurisprudentie mogelijk gevolgen heeft voor de verdere tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Ik heb dit rapport met mijn brief (Kamerstuk II 29 452, nr. 156) van 30 januari jl. aan de Tweede Kamer verzonden. In de brief heb ik de aard van deze kwestie toegelicht, heb ik aangegeven wat de gevolgen hiervan zijn en heb ik uiteengezet welke stappen ik zet om te voorkomen dat er gevaarlijke situaties ontstaan voor de samenleving. In de brief is ook vermeld welke zaken zich tot dat moment hadden voorgedaan waarin de tbs onherroepelijk was opgeheven als gevolg van de uitspraak van het EHRM. Dit betrof ook zaken die zich voor 26 november 2012 hadden voorgedaan.
Inmiddels heeft de Hoge Raad in een arrest van 12 februari jl. de bedoelde uitspraak van het EHRM nader uitgelegd en geoordeeld dat het gerechtshof Arnhem een te beperkte uitleg had gegeven aan die uitspraak en dat de overwegingen van het gerechtshof Arnhem ook overigens niet als juist kunnen worden aanvaard. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het gerechtshof Arnhem dan ook vernietigd in het belang der wet. Op grond van het arrest van de Hoge Raad heeft de verlengingsrechter dus meer speelruimte bij de vaststelling of er sprake is geweest van een geweldsdelict dan waarvan de Rvdr bij zijn onderzoek is uitgegaan. Ik verwacht dan ook dat met het arrest van de Hoge Raad de kansen zijn toegenomen om in de zaken die volgens de Rvdr nadere aandacht vragen na een periode van vier jaar toch verlenging van de TBS-maatregel te verkrijgen.
Bent u bereid per een onderzoek in te stellen naar alle gevallen waarbij de rechter rekening heeft gehouden met de uitspraak van het EHRM in de zaak Van der Velden die niet door de Taskforce zijn meegenomen, omdat ze bijvoorbeeld (exact) op 26 november 2012 of kort daarvoor zijn gewezen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ten behoeve van de veiligheid van de maatschappij en vooral ten behoeve van de slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven alle cijfers hierover boven tafel moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Eerdergenoemd rapport van de Rvdr bevat cijfers over het aantal zaken waarvoor de recente jurisprudentie mogelijk gevolgen heeft voor de verdere tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Dit rapport (bijlage bij Kamerstuk II 29 452, nr. 156) heb ik aan de Tweede Kamer gestuurd en is daarmee openbaar.
Opmerkingen van de VN Special Rapporteur voor de zgn “Palestinian Authority Territories” |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de VN Speciale Rapporteur Richard Falk, waarin hij de terreurdaden van Hamas vergoelijkt door deze te vergelijken met verzetsdaden in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog?1
Ik heb kennis genomen van de uitlatingen van de heer Falk.
Deelt u de mening dat het raketbombardement door Hamas op Israël zich richt op het maken van zo veel mogelijk Israëlische burgerslachtoffers en geen enkel militair resultaat beoogt, terwijl verzetsdaden in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog exclusief waren gericht op het saboteren van een militaire bezetting?
De aangehaalde vergelijkingen zijn ongepast en onacceptabel. De uitlatingen van de heer Falk komen voor zijn rekening. Over de legitimiteit van de staat Israël bestaat geen enkele twijfel.
Onderschrijft u ook dat het bestaan van de Staat Israël legitiem is en Hamas zich er op richt die staat te vernietigen, terwijl de Duitse bezetting van Nederland illegitiem was en het Nederlands verzet zich er op richtte die onwettige Duitse bezetting te beëindigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze vergelijking door de VN Speciale Rapporteur te walgelijk is voor woorden en getuigt van een volledig gebrek aan inzicht?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat deze VN Speciale Rapporteur eerder bij herhaling heeft opgeroepen tot boycots tegen de Staat Israël en tegen anderen die met die staat zaken doen?2
Ja.
Onderschrijft u het oordeel van de Amerikaanse ambassadeur bij de VN, Susan Rice, dat die uitlatingen van Falk «onverantwoordelijk en onaanvaardbaar» waren en het klimaat voor een vreedzame oplossing alleen maar bedierven en dat zijn aanblijven als VN Speciale Rapporteur de geloofwaardigheid van de VN beschadigde?
Nederland is van mening dat Speciaal Rapporteurs onafhankelijk moeten kunnen opereren, en verwacht dat deze rapporteurs, waaronder de heer Falk, op een professionele, integere, onpartijdige en verantwoordelijke manier invulling geven aan hun mandaat.
Deelt u de mening dat het nu de hoogste tijd is dat deze Richard Falk op staande voet wordt ontslagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bevorderen?
Een Speciaal Rapporteur wordt aangesteld door de Mensenrechtenraad. De recente uitlatingen van de heer Falk geven Nederland aanleiding om in EU-verband bovenstaande uitgangspunten ten aanzien van de uitoefening van het mandaat van Speciaal Rapporteurs met de heer Falk aan de orde te stellen.
Wilt u aan de VN kenbaar maken dat Nederland intussen ieder contact met Richard Falk wenst te mijden? Zo nee, waarom niet?
Nederland acht het van belang, waar nodig ook in een kritische dialoog, om goed contact te houden met alle Speciaal Rapporteurs en andere Speciale Procedures van de Mensenrechtenraad, onder meer om goed zicht te houden op de mensenrechtensituatie in het land of gebied waarvoor hij of zij is aangesteld.
Selectie aan de poort bij steeds meer universitaire studies |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verdubbeling selectie bij studies»?1 Wat vindt u van de in het artikel beschreven trend? Zijn er meer voorbeelden bij u bekend van selectie aan de poort naast die in het artikel beschreven worden?
Ja, ik ken het artikel. Het artikel geeft correct weer dat het aantal opleidingen dat wil gaan selecteren, is toegenomen. De opleidingen hebben hun opleidingscapaciteit voor het komend collegejaar beperkt en willen de plaatsen met decentrale selectie verdelen.
Dat meer selectie plaatsvindt bij opleidingen met een tekort aan plaatsten is ook de bedoeling. Het is ook in lijn met mijn wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 519), dat de Tweede Kamer onlangs heeft ontvangen. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat bij opleidingen met een capaciteitstekort, plaatsen alleen nog maar via selectie worden toegewezen. Loting als toewijzingsmiddel verdwijnt.
Het artikel suggereert dat opleidingen zelf zullen bepalen welke studenten zij toelaten, nadat ze een maximum aantal studenten hebben vastgesteld. Het is echter nog maar de vraag of deze situatie zich echt zal voordoen. Het is namelijk nog lang niet zeker dat de betrokken opleidingen straks echt meer aanmeldingen krijgen dan het aantal beschikbare plaatsen. Als dat niet gebeurt, hoeft en mag er niet geselecteerd worden en worden alle studenten automatisch geplaatst.
De kans dat er niet geselecteerd wordt is groot, want eigenlijk hebben alleen de bekende numerusfixusopleidingen (m.n. geneeskunde, diergeneeskunde, tandheelkunde, mondzorgkunde, fysiotherapie) doorgaans veel meer aanmeldingen dan plaatsen. Dit blijkt uit het Jaarverslag numerus fixi van DUO. De meeste andere studies hebben genoeg plaatsen en daarvoor mag dus uiteindelijk niet geselecteerd worden.
Wat betreft de vraag naar andere voorbeelden van selectie aan de poort het volgende. Selectie aan de poort is mogelijk bij opleidingen met een numerus fixus, en daarnaast bij:
In het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 519) heb ik aangegeven dat ik de mogelijkheden voor aanvullende eisen verder ga uitwerken zodat in de toekomst ook bijvoorbeeld een bijzonder onderwijsconcept, zoals een international classroom, een reden voor het instellen van aanvullende eisen kan zijn.
Deelt u de analyse in het stuk dat er sprake is van een sluiproute naar selectie aan de poort?
Nee. Mijn indruk is dat instellingen capaciteitsbeperking niet gebruiken als sluiproute om de beste studenten te mogen selecteren.
Ik merk wel dat sommige opleidingen de capaciteitsbeperking hanteren om onderlinge afspraken over capaciteitsregulering na te komen of omdat ze bang zijn dat ze anders overspoeld worden door studenten die elders niet terechtkunnen.
Het moet nog maar blijken of in de praktijk selectie nodig is, met andere woorden: of er dus meer aanmeldingen zijn dan plaatsen (zie antwoord op vraag 1.)
Ook merk ik dat sommige opleidingen willen selecteren vanwege een bijzonder onderwijsconcept, zoals een international classroom. In het regeerakkoord staat dat deze vorm van selectie blijft toegestaan, zoals bijvoorbeeld voor opleidingen in de kunsten. Er moet wel een objectieve aanleiding zijn voor de selectie. Ik kom met criteria om die aanleiding te kunnen beoordelen, zoals ik heb aangekondigd in het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid.
Deelt u de mening dat dit een ongewenste weg is naar het halen van de prestatieafspraken? Moet het halen van de prestatieafspraken niet vooral gaan om verhoging van de kwaliteit van het onderwijs en niet de verhoging van de kwaliteit van de instroom?
Ja, ik deel uw mening op dit punt. De prestatieafspraken zijn primair bedoeld om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Daarom maken we die afspraken over onderwijskwaliteit en studiesucces, differentiatie van het onderwijs en profilering/zwaartepuntvorming. Verhoging van de kwaliteit van de instroom door selectie aan de poort is niet het middel om de onderwijskwaliteit te verhogen. Het gaat vooral om betere matching, intensiever onderwijs, hoger opgeleide docenten en meer differentiatie in het onderwijs, zodat de verschillende groepen en ook de excellente studenten, op hen toegesneden onderwijs krijgen.
Ziet u mogelijkheden om oneigenlijk gebruik in de toekomst te voorkomen? Hoe gaat u dit monitoren?
Gebruik van de sluiproute zal ik scherp in de gaten houden door de VSNU, de HBO-raad en zonodig individuele instellingen aan te spreken op het hanteren van een capaciteitsbeperkingen als de kwaliteit niet onder druk staat.
Kunt u stappen zetten om selectie aan de poort mogelijk te maken op voor het beroep relevante dimensies, bijvoorbeeld op de pabo2?
Op basis van de huidige wet is het al mogelijk aanvullende eisen te stellen indien de uitoefening van het beroep waarop een opleiding voorbereidt, specifieke eisen stelt aan kennis of vaardigheden. Zo zijn er aanvullende eisen voor opleidingen op het gebied van de kunst. Dit is geregeld in de «Regeling aanvullende eisen hoger onderwijs en kunstonderwijs 2007».
Daarnaast is onlangs in het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 519) de mogelijkheid opgenomen voor het stellen van bijzondere nadere vooropleidingseisen voor de instroom in de pabo. Deze eisen gaan over het vereiste kennisniveau van aspirant-studenten op een aantal vakken die in het basisonderwijs onderwezen worden.
De plotselinge sluiting en fusie van een groot aantal basisscholen in Sittard-Geleen en omgeving door schoolbestuur Kindante |
|
Manja Smits |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat schoolbestuur Kindante op korte termijn een groot aantal scholen gaat sluiten of fuseren in Sittard-Geleen en omgeving?1
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor sluiting en fusie van bijzondere scholen; voor de sluiting van openbare scholen is de gemeente verantwoordelijk. Het is dan ook aan Stichting Kindante om, samen met betrokken partijen als gemeenten en ouders, tot een gedegen en gedragen plan te komen. Stichting Kindante heeft te maken met teruglopende leerlingaantallen, een dalende vermogenspositie en een aantal (kostbare) dislocaties en scholen onder de opheffingsnorm. Gegeven deze omstandigheden lijkt het mij goed dat het bestuur zijn verantwoordelijkheid neemt en plannen maakt om de continuïteit en kwaliteit van zijn onderwijsaanbod te waarborgen. Het is echter niet aan mij om een oordeel uit te spreken over dit specifieke geval.
Wat is uw oordeel over de datum van 1 maart 2013 waarop het bestuur van Kindante wil starten met het tot uitvoer brengen van het besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven zijn besturen, dan wel gemeenten, verantwoordelijk voor sluiting en fusies van scholen. Het streven naar een startdatum van het traject dat hiertoe moet leiden is daar onderdeel van.
Deelt u het standpunt van de voltallige gemeenteraad in Sittard-Geleen en Beek dat het tempo van de plannen te hoog ligt en dat de scholen vooralsnog behouden moeten blijven voor de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Gezien de uitdagingen waar Stichting Kindante voor staat, zoals hierboven geschetst, ben ik van mening dat het goed is dat het bestuur proactief handelt en op basis van een meerjarenbegroting plannen maakt om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Uiteraard moet de uiteindelijke inhoud en het tempo van deze plannen in goed overleg met alle betrokken partijen worden bepaald.
Welke waarde hecht u aan de betrokkenheid van ouders en leerlingen bij de school? Hoe oordeelt u in dat licht over de ontstane situatie, waarin het college van bestuur van een onderwijsstichting tegen de wil in van ouders, leerlingen en de gemeenteraad scholen kan sluiten of laten fuseren?
Ik hecht grote waarde aan de betrokkenheid van ouders bij de school. Deze betrokkenheid is ook wettelijk verankerd. Een school kan niet worden opgeheven of fuseren zonder instemming van de medezeggenschapsraad, waarin ook ouders zitting hebben. Bij openbare scholen besluit de gemeente over sluiting of fusie. Uit de berichtgeving maak ik op dat Stichting Kindante een plan heeft voorgelegd en dat al deze partijen nu met elkaar over dit plan in gesprek zijn.
Welke mogelijkheden hebben ouders en gemeenteraad wanneer het schoolbestuur tegen hun wil overgaat tot het sluiten of fuseren van scholen? Vindt u dat de invloed van de betrokken partijen daarmee voldoende gewaarborgd is?
Ouders kunnen hun instemming onthouden aan sluiting of fusie. Als het schoolbestuur zonder instemming van de ouders de school wil sluiten, moet het schoolbestuur in beroep gaan bij de geschillencommissie. De gemeente besluit over sluiting of fusie van openbare scholen. Ik meen dat hiermee de invloed van de betrokken partijen voldoende is gewaarborgd. Zelf heb ik een rol in de besluitvorming in het geval van een scholenfusie waarbij het totaal aantal leerlingen van de betrokken scholen 500 of meer bedraagt.
Welke rol ziet u voor ouders weggelegd in regio’s waar door krimp en sluipende bezuinigingen scholen gesloten dreigen te worden?
Ik meen dat in alle gevallen waarbij sluiting van scholen aan de orde is goed overleg met alle betrokkenen een vereiste is.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokken wethouders onderwijs en het college van bestuur van Kindante om te bezien of de scholen behouden kunnen blijven? Zo ja, wanneer kan de Kamer een verslag tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betrokken partijen hebben hun eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Het is niet aan mij om me daarin te mengen. Uit de berichtgeving maak ik op de partijen met elkaar in gesprek zijn. Ik heb er vertrouwen in dat zij samen tot een gedragen voorstel komen.
Misstanden bij Pleyade |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat zorgmedewerkers van de Arnhemse ouderenzorginstelling Pleyade op 26 januari jl. een bezoek hebben gebracht aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgelijk is dat zorgmedewerkers zich genoodzaakt voelen zelf de IGZ in te schakelen omdat de kwaliteit van zorg in gevaar komt door onderbezetting van personeel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik kan geen oordeel uitspreken over de in de vraag genoemde «noodzakelijkheid». In algemene zin staat het zorgmedewerkers vrij om hun zorgen over de kwaliteit van de zorg (uiteindelijk) ook bij de IGZ kenbaar te maken.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de IGZ in het vervolg tijdig ingrijpt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ bezoekt Pleyade en in het bijzonder Altenova al sinds de zomer van 2011 met regelmaat. De IGZ heeft Altenova in 2011 een half jaar onder verscherpt toezicht gesteld. De zorginstelling en met name de Raad van Toezicht als interne toezichthouder is primair verantwoordelijk om in te grijpen wanneer de situatie in een zorginstelling daar om vraagt. Wanneer de IGZ tijdens haar bezoek aan een instelling risico’s signaleert, zal zij de zorginstelling blijven volgen. Verder bezoekt de IGZ de zorginstelling na het ontvangen van meldingen, waarna indien nodig nader gehandeld wordt.
Bent u bereid de IGZ op te dragen met spoed extra inspecties bij Pleyade uit te voeren, ook onaangekondigd? Zo nee, waarom niet?
Naast bovengenoemde bezoeken heeft de IGZ recent ook andere locaties van Pleyade bezocht. Ik zie op basis hiervan geen reden om de IGZ opdracht te geven voor extra bezoeken.
Heeft u kennisgenomen van het dagboek Altenova, dat zorgmedewerkers van Pleyade hebben samengesteld en aangeboden aan de IGZ? Wilt u inhoudelijk reageren op dit dagboek? Zo nee, waarom niet?2
Ja. Ik zal in de antwoorden op de vragen 10 tot met 12 inhoudelijk ingaan op het dagboek.
Wat is uw reactie op de meldingen in het dagboek dat mensen met een indicatie die niet past bij de betreffende afdeling, daar geplaatst worden omdat de bedden gevuld moeten worden? Vindt u het wenselijk dat dit weer gaat om het kostenplaatje, in plaats van dat er gekeken wordt naar goede en passende zorg voor mensen die dat nodig hebben? Wilt u uw antwoord toelichten?
Sinds het instellen van het verscherpt toezicht in 2011, is er een opnamecommissie werkzaam binnen Altenova waarin ook een specialist ouderengeneeskunde is betrokken. Deze commissie bepaalt en bewaakt de opname-indicaties, waarbij zij zorg draagt dat nieuwe cliënten op de juiste afdelingen worden opgenomen. De kennis en medische deskundigheid van de specialist ouderengeneeskunde speelt hierin een grote rol. Ik vind dit alles een goede zaak.
Vindt u het normaal dat er zo weinig personeel aanwezig is bij Altenova, zodat mensen vaak pas laat uit bed gehaald kunnen worden? Wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft de personeelsformatie van Altenova opgevraagd op drie ijk- momenten, namelijk direct na afsluiten van het verscherpt toezicht, zes maanden na het verscherpt toezicht en nu. De IGZ zal zich, nadat zij deze informatie heeft ontvangen, beraden op het verdere toezicht op Altenova.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat zorgmedewerkers ziek thuis zitten, omdat de manier van werken te zwaar is? Welke maatregelen gaat u treffen om deze ongezonde situatie op te lossen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet dient de zorginstelling te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers en daartoe een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Daarbij hoort ook een beleid gericht op het voorkomen en als dat niet mogelijk is beperken van psychosociale arbeidsbelasting. Daarom zal de Inspectie SZW eveneens onderzoek gaan doen naar de situatie bij Pleyade. De directe aanleiding daarvoor is een klacht die eind januari j.l. bij de Inspectie SZW is ingediend door de Abvakabo. Indien overtredingen worden geconstateerd op dit terrein, zal de Inspectie SZW optreden. In deze en vergelijkbare situaties trekken de Inspectie SZW en de IGZ samen op.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat binnen zorginstellingen met vaste teams gewerkt dient te worden, omdat tijdelijke medewerkers niet altijd op de hoogte zijn en verschillende gezichten voor bewoners niet altijd prettig zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
De oproeppool van Pleyade hanteert reeds als uitgangspunt dat flex-medewerkers invallen op locaties die zij kennen en houdt er rekening mee of zij voor cliënten met een somatische zorgvraag of met een psychogeriatrische zorgvraag kunnen werken.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat personeel in de problemen kwam, omdat er in de kerstvakantie geen stagiaires waren? Vindt u het verantwoord dat goede zorgverlening af moet hangen van stagiaires? Zo nee, gaat u maatregelen treffen om nu echt extra gekwalificeerd personeel in te zetten in plaats van stagiaires die als volwaardige invalkracht ingezet worden?
Ik ben van mening dat stagiaires altijd boventallig op een afdeling ingezet dienen te worden. Zij zijn er om te leren, niet met als doel om de werkzaamheden van het vaste personeel te verlichten. Het wel of niet aanwezig zijn van stagiaires mag geen invloed hebben op de kwaliteit van de zorgverlening.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat er meerdere MIC-meldingen (melding incident met een cliënt) worden gedaan, omdat er te weinig personeel aanwezig is? Wat is volgens u de oplossing hiervoor en hoe gaat u hiervoor zorgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een verhoogd risico van een bewoner op gezondheidsschade moet voorkomen worden. Ook hierin heeft de zorginstelling zelf de primaire verantwoordelijkheid en zal de IGZ toetsen, bij herhaalde meldingen of tijdens regulier bezoek.
Ik kan geen directe maatregelen treffen om extra gekwalificeerd personeel in te laten zetten. Dit is de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf. Zij kan – binnen de grenzen van vigerende wet- en regelgeving – zelf bepalen hoeveel personeel er ingezet moet worden afgestemd op de zorgvraag en zorgzwaarte.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, als er maatregelen genomen moeten worden, zal de IGZ dit (laten) doen.
De zorginstelling heeft gemeld dat er niet meer MIC meldingen zijn gedaan dan voorheen. De analyse van de gedane meldingen heeft ook geen bijzonderheden opgeleverd. Ik vind het een positief signaal dat er een MIC commissie is, die de meldingen serieus neemt en analyseert.
Wat is uw reactie op de melding dat men een bewoner vervuild heeft laten zitten op de afdeling, doordat er te weinig personeel was, waardoor een verhoogd risico op gezondheidsschade voor de bewoner optrad? Deelt u de mening dat Pleyade per direct extra vast personeel moet aannemen om de kwaliteit van zorg te kunnen verbeteren en mensen veilige en goede zorg te kunnen garanderen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Wat gaat u op korte termijn ondernemen om dergelijke misstanden bij Pleyade en andere zorginstellingen te voorkomen? Wilt u hierbij een uitgebreide toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft naar aanleiding van het dagboek informatie opgevraagd bij Altenova. Als de IGZ de informatie heeft ontvangen zal zij Altenova nogmaals bezoeken. Op basis van hun bevindingen zal worden bezien of er moet worden ingegrepen.
Waar heeft Pleyade in 2012 de 1,7 miljoen euro intensiveringsgelden aan besteed? Waaraan zal Pleyade in 2013 de 1,7 miljoen euro intensiveringsgelden aan besteden? Welk percentage van de intensiveringmiddelen heeft direct geleid en zal in 2013 leiden tot meer handen aan het bed? Vindt u dit een acceptabel percentage? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u ook naar de antwoorden op de Kamervragen die de SP eerder over dit onderwerp heeft gesteld (TK 2012–2013, aanhangsel 699). In het algemeen wil ik opmerken dat de zorgkantoren toezien op de doelmatige aanwending van de intensiveringsmiddelen. Vanuit VWS wordt de realisatie van de doelstelling van deze middelen gemeten op macroniveau. De 1-meting zal ik voor de zomer aan uw Kamer sturen. Over het toezicht op de intensiveringsmiddelen zijn op 22 januari jl. ook mondelinge vragen gesteld naar aanleiding van berichtgeving hierover in het Algemeen Dagblad.
Ik neem deze signalen uiterst serieus en heb de zorgkantoren gevraagd om mij extra informatie te doen toekomen over de controle op de doelmatige aanwending van de middelen. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de informatie die de zorgkantoren mij aanleveren.
Aanvullend aan de gekozen manier van toezicht heb ik, gezien de aard van uw vragen, navraag gedaan bij Pleyade over de aanwending van de middelen. Pleyade geeft aan voor de aanwending van de middelen voor 2012 vooraf, volgens afspraak, een plan te hebben ingediend bij het zorgkantoor. Het gaat om 21,3 fte, daarnaast is er Pleyade-breed € 600.000 begroot voor scholing en vervanging tijdens scholing. Voor 2013 is de berekening van Pleyade dat het om iets meer dan € 1,5 miljoen gaat. Voor 2013 is het bedrag gelijkelijk verdeeld over de locaties (ten behoeve van personeelsformatie), rekening houdend met de zorgzwaarte van de cliënten en het aantal bedden.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgmedewerkers van Pleyade het afgelopen jaar er geen collega’s bij hebben gekregen en er zelfs alleen maar handen aan het bed verdwenen zijn? Vindt u dit acceptabel, in aanmerking nemende dat de intensiveringsgelden tot doel hebben dat er meer zorgmedewerkers ingezet worden in de directe zorg? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de intensiveringsgelden aan personeel wordt besteedt?
Bent u bekend met het bericht «Pleyade laat vakbond niet meer binnen na stiekem bezoek»?3 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Desgevraagd laat Pleyade weten al in 2011 extra formatie te hebben ingezet om een kwaliteitsslag te maken. Deze extra formatie hebben zij, met behulp van de intensiveringsmiddelen in 2012 kunnen voortzetten. Daarnaast is ingezet op scholing en (team) trainingen. Het zorgkantoor ziet toe op de doelmatige aanwending van deze middelen. Uit dezen hoofde is er dus geen aanleiding voor extra maatregelen. Zie ook het antwoord op de vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat vakbondsmedewerkers tijdens het genoemde bezoek slechts met medewerkers gesproken hebben, niet in huiskamers en privévertrekken van bewoners zijn geweest en geen bewoners hebben aangesproken? Wat gaat u ondernemen tegen deze schending van vakbondsrechten door zorginstelling Pleyade? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb kennis genomen van het artikel. Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u ook naar mijn brief die ik naar aanleiding van eerdere vragen rondom de situatie bij zorginstelling Pleyade aan uw Kamer heb doen toekomen (d.d. 3 december 2012, TK 31 765, nr. 71) en de antwoorden op Kamervragen over deze situatie gesteld aan de minister van SZW (TK 2012–2013, aanhangsel 778).
De toename van het aantal opleidingen met selectie aan de poort |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «verdubbeling selectie bij studies», waaruit blijkt dat het aantal hogere opleidingen met selectie is toegenomen van 43 naar 74?1
Het artikel geeft correct weer dat het aantal opleidingen dat wil gaan selecteren is toegenomen. De opleidingen hebben hun opleidingscapaciteit voor het komend collegejaar beperkt en willen de plaatsen met decentrale selectie verdelen.
Het artikel suggereert dat opleidingen zelf zullen bepalen welke studenten zij toelaten, nadat ze een maximum aantal studenten hebben vastgesteld. Het is echter nog maar de vraag of deze situatie zich echt zal voordoen. Het is namelijk nog lang niet zeker dat de betrokken opleidingen straks echt meer aanmeldingen krijgen dan het beschikbare aantal plaatsen. Als dat niet gebeurt, hoeft en mag er niet geselecteerd worden en worden alle studenten automatisch geplaatst.
De kans dat er niet geselecteerd wordt is groot, want eigenlijk hebben alleen de bekende numerusfixusopleidingen (m.n. geneeskunde, diergeneeskunde, tandheelkunde, mondzorgkunde, fysiotherapie) altijd veel meer aanmeldingen dan beschikbare plaatsen. Dit blijkt uit het Jaarverslag numerus fixi van DUO. De meeste andere studies hebben genoeg plaatsen en daarbij mag dus uiteindelijk niet geselecteerd worden.
Dat er meer selectie plaatsvindt bij opleidingen met een tekort aan plaatsen is juist de bedoeling. Het is ook in lijn met mijn wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 519), dat de Tweede Kamer onlangs heeft ontvangen. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat bij opleidingen met een capaciteitstekort plaatsen alleen nog maar via selectie worden toegewezen. Loting als toewijzingsmiddel verdwijnt.
Hoe oordeelt u over de «sluiproute naar selectie aan de poort» door middel van het instellen van een studentenstop bij gewone opleidingen zonder capaciteitsproblemen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Ik vind het goed dat instellingen de capaciteit kunnen beperken als de kwaliteit van het onderwijs bij een ruimere capaciteit onder druk komt te staan. Het is wettelijk ook mogelijk.
De capaciteitsbeperking mag natuurlijk geen sluiproute worden om alleen de beste studenten te selecteren.
Ik merk dat sommige opleidingen de capaciteitsbeperking hanteren om onderlinge afspraken over capaciteitsregulering na te komen of omdat ze bang zijn dat ze anders overspoeld worden door studenten die elders niet terechtkunnen.
Het moet nog maar blijken of selectie in de praktijk nodig is, of er dus meer aanmeldingen zijn dan plaatsen (zie antwoord op vraag 1.)
Ook merk ik dat sommige opleidingen willen selecteren vanwege een bijzonder onderwijsconcept, zoals een international classroom. In het regeerakkoord staat dat deze vorm van selectie toegestaan blijft, zoals bijvoorbeeld voor opleidingen in de kunsten. Er moet wel een objectieve aanleiding voor de selectie zijn. Ik kom met criteria om die aanleiding te kunnen beoordelen, zoals ik heb aangekondigd in het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid.
Verder zal ik scherp in de gaten houden of capaciteitsbeperking toch gebruikt wordt om oneigenlijk te selecteren. In dat geval zal ik de VSNU, de HBO-raad en zo nodig individuele instellingen daarop aanspreken.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling in strijd is met het regeerakkoord, waarin staat dat "selectie aan de poort alleen wordt toegestaan voor studies waar het aantal aanmeldingen het aantal opleidingsplaatsen overstijgt»?2
Nee, die mening deel ik niet. De verdubbeling van selectie bij studies met een capaciteitsbeperking is niet in strijd met het regeerakkoord. De selectie mag alleen plaatsvinden als er meer aanmeldingen zijn dan opleidingsplaatsen. Als hieraan niet is voldaan, dient de opleiding alle studenten te plaatsen en wordt er dus niet geselecteerd.
Verder verwacht ik dat bij veel opleidingen met een numerus fixus uiteindelijk niet geselecteerd hoeft te worden (zie antwoord op vraag 1)
Heeft u gezegd: «De numerus fixus is niet bedoeld als sluiproute om selectie aan de poort te kunnen toepassen»? Zo ja, wat gaat u ondernemen tegen opleidingen die dit wel doen?3
Ja, dat heb ik inderdaad gezegd. De huidige situatie zou ik geen «sluiproute» noemen en ik zie dan ook geen aanleiding om maatregelen te nemen. Als capaciteitsbeperking toch als sluiproute wordt gebruikt om de beste studenten te selecteren, dan zal ik daartegen optreden.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat zes universiteiten bij de opleiding rechten onderlinge afspraken hebben gemaakt om het aantal studieplaatsen te beperken, zodat zij zelf hun studenten kunnen selecteren? Is hier sprake van kartelvorming? Wat gaat u doen om dergelijke afspraken te voorkomen?
Ik heb van de VSNU begrepen dat de juridische opleidingen onderling afgesproken hebben een capaciteit vast te stellen. Er zijn geen afspraken gemaakt over aantallen toe te laten studenten en ook niet over de keuze voor toepassing van selectie in plaats van loting.
Ik zie de afspraken niet als kartelvorming, omdat de instellingen juist zijn uitgenodigd tot onderlinge samenwerking (zie de Strategische Agenda «Kwaliteit in Verscheidenheid»). Die samenwerking moet de kwaliteit bij grootschalige opleidingen verbeteren. Afspraken over capaciteitsregulering vallen ook onder die samenwerking. Ik zie dan ook geen aanleiding om tegen dit soort afspraken op te treden.
Het is bovendien begrijpelijk dat de juridische opleidingen gezamenlijk besluiten de capaciteit te beperken. Als maar een deel van de juridische opleidingen een numerus fixus instelt, kan het zgn. waterbedeffect optreden. Studenten trekken dan massaal naar opleidingen zonder beperking. Bovendien hebben de juridische opleidingen hun capaciteit zo hoog vastgesteld dat ik verwacht dat meestal alle studenten kunnen worden geplaatst.
Ik ga in gesprek met de VSNU over de afwegingen bij de landelijke capaciteitsfixus voor de juridische opleidingen en de consequenties voor studenten.
Overigens onderken ik het belang van capaciteitsregulering bij grootschalige opleidingen. De kwaliteit bij die opleidingen staat onder druk en de verwevenheid van onderwijs en onderzoek moet versterkt worden. De commissie-Veerman (Kamerstukken II 2010–11, 31 288, nr. 150) wees daar ook met nadruk op. Uit de accreditatiebesluiten van de NVAO blijkt bijvoorbeeld dat bij de juridische opleidingen te weinig studenten afstudeerden en dat er te weinig onderwijzend personeel was.(Kamerstukken II 2011–2012, 31 288, nr. 286).
Gaan decentrale selectie en collegegelddifferentiatie met de invoering van het wetsvoorstel «Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs» verder toenemen?4
Ja, er komt meer decentrale selectie. Met het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» wordt de centrale loting op termijn afgeschaft. Bij bacheloropleidingen met een beperkt aantal opleidingsplaatsen moet daarom worden geselecteerd. Decentrale selectie zal dus verder toenemen, maar alleen bij opleidingen met meer aanmeldingen dan opleidingsplaatsen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Het wetsvoorstel maakt ook collegegelddifferentiatie mogelijk voor bepaalde excellente opleidingen. Collegegelddifferentiatie mag alleen als de NVAO de opleiding excellent vindt en de minister het toestaat. Ik zal dat op korte termijn niet doen, omdat de collegegelddifferentiatie geen afbreuk mag doen aan toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Ik wil de borging van de toegankelijkheid bezien in het licht van het sociaal leenstelsel.
In hoeverre staat u nog voor toegankelijk hoger onderwijs indien men in bezit is van het juiste diploma voortgezet onderwijs? Hoe voorkomt u aantasting van het civiel effect van het diploma voortgezet onderwijs?
Het diploma voortgezet onderwijs blijft toegang bieden tot het hoger onderwijs. Er is geen sprake van selectie over de gehele linie van het onderwijs.
Er zijn wel meer opleidingen die een capaciteit hebben vastgesteld. Het moet echter nog maar blijken of die meer aanmeldingen krijgen dan ze kunnen plaatsen. Veel juridische opleidingen hebben een capaciteit opgegeven die nagenoeg gelijk of hoger is dan het aantal eerstejaars van voorgaande jaren.
Ik onderken het belang van capaciteitsregulering als dit nodig is voor kwaliteitsverbetering. Het is van belang dat de student op de juiste plaats komt en met een diploma het hoger onderwijs verlaat.
Deelt u de mening dat selectie aan de poort omstreden is, omdat moeilijk vooraf kan worden vastgesteld of een student (on)geschikt is voor een opleiding? Op welke onderzoeken baseert u uw mening?
Ik vind niet dat selectie omstreden is voor opleidingen waarvoor bijzondere toelatingseisen nodig zijn, zoals kunstopleidingen en opleidingen met kleinschalig en intensief onderwijs (Wet ruim baan voor talent).
Mijn mening baseer ik op de experimenten met selectie, die zijn begeleid door de Commissie Ruim baan voor talent (eindrapport Wegen voor talent, Kamerstukken II, 2007–2008, 29 388, nr. 15). Deze experimenten vormden de aanleiding voor de Wet Ruim baan voor talent.
Hoe verklaart u de wildgroei aan opleidingen met selectie aan de poort? In hoeverre speelt mee dat instellingen door de prestatieafspraken op rendement en studiesucces worden afgerekend? Hoe voorkomt u dat talentvolle jongeren kansen worden ontnomen door selectie aan de poort?
Wat mij betreft is er geen sprake van wildgroei. De toename van selectie in het wetenschappelijk onderwijs ontstaat grotendeels door juridische opleidingen die hun capaciteit voor het eerst beperken. Ze doen dat om kwaliteit te kunnen realiseren.
De universiteiten hebben al een aantal jaren geleden aangekondigd de instroom te reguleren bij grootschalige opleidingen binnen de alfa- en gammasector. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
In het hoger beroepsonderwijs komt de groei van het aantal opleidingen met selectie aan de poort voort uit de voorkeur voor selectie boven loting bij opleidingen met een capaciteitsbeperking. Dat maakt betere matching van student en studie mogelijk. De hogescholen maken daarbij gebruik van de mogelijkheden van de Wet Ruim baan voor talent, om voor meer studenten decentrale toelating toe te passen in plaats van loting. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ik verwacht niet dat instellingen, uitsluitend om hun prestatieafspraken te realiseren, gaan selecteren. De prestatieafspraken zijn namelijk vooraf door de reviewcommissie getoetst op realiteitsgehalte. De instellingen hebben dus geen onredelijke doelen gekozen, die het noodzakelijk maken de beste studenten eruit te pikken. Verder is selectie kostbaar, doordat instellingen de bekostiging van afgewezen studenten mislopen. Instellingen gaan dus niet lichtvaardig over tot selectie en talentvolle jongeren kunnen gewoon instromen in het hoger onderwijs. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het onderzoeksresultaat dat de babysterfte 's nachts niet hoger is dan overdag |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van gynaecoloog Van der Leeuw- Harmsen en bedrijfskundige Van der Schaaf, waaruit blijkt dat recente cijfers aantonen dat ook zonder kostbare reorganisaties babysterfte is afgenomen met 25 tot 34%?1
Ja. De auteurs tonen aan dat de perinatale sterfte in Nederland de afgelopen jaren in alle typen ziekenhuizen is gedaald. De daling is met name in de avond-, nacht- en overdrachtsdiensten ingezet. Daarmee bestond er volgens de auteurs al in de periode 2004–2008 geen verschil meer tussen de perinatale sterfte overdag en de perinatale sterfte tijdens avonds-, nacht- en overdrachtsdiensten. Dit vind ik een positieve ontwikkeling. Een kanttekening die bij deze cijfers wel dient te worden gemaakt is dat het onderzoek alleen de zogenaamde STEL-geboorten (Spontaan in partu, à Terme, Eenling, Levend kind bij begin baring) betreft.
Risicobevallingen, zoals bij meerlingen, vroeggeboorte, stuitligging en gedwongen inleidingen zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Deze cijfers bieden dan ook geen reden om achterover te leunen. De auteurs stellen in algemene zin dat het «ook zonder grootschalige onomkeerbare ingrepen in het verloskundig zorgsysteem mogelijk blijkt om buiten kantooruren eenzelfde kwaliteitsniveau te bereiken als overdag». Ik ben met de auteurs eens dat het niet alleen grootschalige onomkeerbare ingrepen in het zorgsysteem zijn die zorgen voor de benodigde kwaliteitsverbetering. Daarom is het zaak voor alle betrokkenen om de komende jaren de positieve ontwikkelingen rond bijvoorbeeld samenwerking, uitvoering van perinatale audits en parallelle acties voort te zetten, zodat de daling van de perinatale sterfte verder wordt voortgezet.
Wat vindt u van de conclusie van de auteurs dat het sluiten van bijvoorbeeld de verloskunde afdeling Meppel op verkeerde uitgangspunten werd genomen, namelijk de veronderstelling dat hoge babysterfte in Nederland te maken had met onervaren arts- assistenten die 's nachts aan het roer staan?
Onder andere in antwoord op Kamervragen van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572) heb ik u geïnformeerd over de redenen van het besluit van de Raad van Bestuur van de Noorderboog combinatie om te stoppen met de acute verloskunde in het Diaconessenhuis in Meppel. Hoge babysterfte als gevolg van onervaren arts-assistenten die ’s nachts aan het roer staan was hierin niet het uitgangspunt.
Wat vindt u van de stelling van de auteurs dat onder andere het meer in dienst nemen van verloskundigen in ziekenhuizen en een scherpere focus op veiligheid, waarschijnlijk heeft geleid tot daling van de babysterfte 's nachts? Zou in Meppel een dergelijke oplossingsstrategie ook tot goede resultaten hebben geleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is een stelling van de auteurs zonder concreet bewijs. Dat maakt het moeilijk er een afgewogen en objectief oordeel over te hebben, al is het intuïtief natuurlijk aannemelijk dat bijvoorbeeld een scherpere focus op veiligheid kan bijdragen aan een daling van de perinatale sterfte.
De afweging of een dergelijke oplossingsstrategie ook tot goede resultaten in Meppel zou hebben geleid is niet aan mij, maar aan de partijen die hebben besloten om met de acute verloskunde te stoppen. Aangezien hoge babysterfte tijdens de nacht niet het uitgangspunt in de sluiting van de acute verloskunde in Meppel was, betwijfel ik of deze oplossingsstrategie op zichzelf afdoende was geweest.
Bent u van mening dat het College Perinatale Zorg de conclusie dat In ziekenhuizen zonder opleiding voor nieuwe gynaecologen en ziekenhuizen met een neonatale intensivecare-unit de nachtelijke babysterfte is afgenomen moet omzetten in aanbevelingen voor de verloskundige afdelingen van de ziekenhuizen?
Uitgangspunt in mijn beleid is dat alle betrokkenen zich blijvend inzetten voor het terugdringen van de perinatale sterfte. Mede naar aanleiding van het advies van de stuurgroep zwangerschap en geboorte zijn en worden er veel belangrijke stappen gezet om de perinatale sterfte terug te dringen. Het onderzoek laat voor alle type ziekenhuizen een daling van de perinatale sterftecijfers zien. Ik zie op basis van dit onderzoek dan ook geen reden om bovenop het al lopende beleid extra aanbevelingen te (laten) doen.
Heeft u ervan kennisgenomen dat de auteurs stellen dat grootschalige ingrepen in het verloskundig zorgsysteem niet op hun plaats zijn? Deelt u de veronderstelling dat de gynaecologen in Meppel mogelijk te voorbarig waren met hun vertrek naar Zwolle? Hadden ze op basis van dit onderzoek, zonder zorgen over de veiligheid voor vrouwen, kunnen blijven?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Gaat u organisatorische ingrepen met een grote maatschappelijke impact, op basis van deze nieuwe gegevens, in de toekomst anders wegen?
Het is aan de Raden van Bestuur, de verzekeraars, de professionals en alle andere betrokkenen om besluiten te nemen over concentratie van verloskundige zorg. Zolang deze besluiten worden genomen binnen de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid ben ik hierin geen partij.
Kinderen en jongeren in de maatschappelijke- en vrouwenopvang |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer kinderen in de noodopvang wonen?1
Iedere jongere in de opvang is er één te veel. Het artikel «Steeds meer kinderen wonen in noodopvang» suggereert dat er sprake is van (absolute) toename van het aantal jeugdigen in de opvang. Dit blijkt echter niet uit de cijfers van de Federatie Opvang. Sterker nog, van 2010 op 2011 is er sprake van een afname (aantal onder de 23 jaar: van 15.362 in 2010 tot 14.141 in 2011).
Een deel van de jongeren/kinderen komt met hun moeder mee naar de vrouwenopvang. Dat is helaas soms onvermijdelijk, wanneer een moeder met haar kind(eren) tijdelijk in de vrouwenopvang moet schuilen in verband met huiselijk geweld.
Daarnaast zijn er soms jongeren die zich zelfstandig aanmelden bij de maatschappelijke opvang (ook wel zwerfjongeren genoemd). Voorts zijn er gezinnen met kinderen die in de maatschappelijke opvang worden opgevangen. Zij worden op een zeer diverse manier opgevangen. Hoe dit is georganiseerd, verschilt per gemeente. Soms is er een uitgebreid aanbod, zoals gezinskamers in de 24-uursopvang, begeleid wonen en semiambulante opvang, waarbij gezinnen tijdelijk in een woning in een wijk verblijven. Ik wil het beeld wegnemen dat die kinderen op een slaapzaal verblijven tussen de verslaafden en mensen met een psychiatrische aandoening.
Het gaat in de cijfers om de cliënten met wie de leden van de Federatie Opvang in contact zijn gekomen. De Federatie Opvang presenteert zich als de «branchevereniging voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd & begeleid wonen». De cijfers hebben dus ook betrekking op deze verschillende vormen van ondersteuning. Aangezien opvanginstellingen ook ambulante begeleiding bieden gaat het in deze cijfers dus ook om kinderen die gewoon met hun ouders nog of weer in een eigen huis wonen, maar ondersteund worden door een ambulante hulpverlener van een opvanginstelling.
Wat zijn de andere redenen, naast de financiële, crisis en echtscheidingen zoals door het kabinet is aangegeven in antwoord op eerdere vragen, dat er het afgelopen jaar 7133 kinderen in de maatschappelijke en vrouwenopvang zijn beland?2
De redenen waarom jongeren in de maatschappelijke opvang belanden kunnen verschillen. De meerderheid van de jongeren meldt zichzelf. Als het gaat om de inhoudelijke redenen waarom minderjarigen en jongvolwassenen in de maatschappelijke opvang belanden, zijn er weinig verschillen. Een deel van de jongeren ontvlucht het ouderlijk huis wegens ruzie of huiselijk geweld of wordt door de (stief)ouders het huis uitgezet, een deel is afkomstig uit de jeugdzorg en mist aansluiting met de volwassenenzorg en een deel blijkt (nog) niet zelfstandig te kunnen wonen en raakt daardoor kamer of woning kwijt. Federatie Opvang meldt dat het voorkomt dat de jeugdzorg, bij gebrek aan capaciteit voor crisisopvang, noodplaatsen inkoopt bij instellingen voor maatschappelijke of vrouwenopvang. De plaatsing van de minderjarige gebeurt dan door de jeugdzorg.
Het hulpaanbod in de maatschappelijke opvang voor deze groepen is wisselend. In enkele steden zijn aparte voorzieningen voor nachtopvang voor jongeren. Ook is er aanbod voor beschermd en begeleid wonen van jongeren. De capaciteit daarvan is in 2010 door Bureau HHM in opdracht van VWS geïnventariseerd. Het rapport is ook aan de Tweede Kamer gezonden.
Uiteraard zal de hulpverlening zo veel mogelijk gericht zijn op de leeftijd van de jongere. Een jongere van 19 zal eerder in een begeleid wonen project worden opgenomen en een kind dat met zijn ouders meekomt, zal eerder bij de ouders worden geplaatst.
De reden dat kinderen in de vrouwenopvang belanden is meestal gelegen in het feit dat zij met hun ouder een veilige plek zoeken vanwege (de dreiging van) huiselijk geweld.
Zijn er verschillen tussen de redenen van jeugdigen onder de 18 jaar en van jongvolwassenen tussen de 18 en 23 jaar waarom zij in de maatschappelijke opvang belanden? Zo ja, op welke manier is het hulpaanbod en de opvang toegespitst op deze verschillende leeftijdsgroepen?3
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier(en) hebben wachtlijsten in de jeugdzorg betrekking op de aantallen jeugdigen in de maatschappelijke of vrouwenopvang, omdat er bijna 3000 jongeren op zorg wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De provincies dragen zorg voor een adequaat zorgaanbod jeugdzorg. De wachtlijsten in de jeugdzorg stabiliseren. Er is geen zicht op in hoeverre er sprake is van een relatie tussen de wachtlijst in de jeugdzorg en capaciteitsbenutting in de maatschappelijke of vrouwenopvang.
Hoe heeft de budgettaire korting in de jeugdzorg van 2,65% gevolgen gehad voor de wachtlijsten in de jeugdzorg? Heeft die budgettaire korting gevolgen gehad voor het aantal kinderen in de maatschappelijke en vrouwenopvang? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze budgettaire korting in de jeugdzorg ongedaan wordt gemaakt?
De budgettaire korting in de jeugdzorg is pas per 1 januari 2013 ingegaan; over de eventuele invloed op wachtlijsten in de jeugdzorg dan wel het aantal kinderen in de maatschappelijke en vrouwenopvang kan dan ook nog niets gezegd worden.
De budgettaire korting in de jeugdzorg wordt niet ongedaan gemaakt.
Hoe komt het dat 71% van de jongeren onder de 23 jaar in de maatschappelijke en 41% in de vrouwenopvang zichzelf aanmeldt? Op welke wijze wordt of is jeugdzorg hier al dan niet bij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een deel van de jongeren heeft meerdere problemen en valt onder de categorie «zwerfjongeren»; zij kunnen zich melden bij de maatschappelijke opvang. Vaak kunnen zij in aparte voorzieningen voor zwerfjongeren worden geholpen.
Jongeren die zich melden in de maatschappelijke opvang hebben meerdere problemen (multi-problematiek). Over het algemeen manifesteert deze problematiek zich al voor het achttiende jaar. Velen hebben daarom een verleden in de jeugdzorg. Wanneer het een minderjarige betreft die zich aanmeldt, wordt over het algemeen jeugdzorg ingeschakeld. Vanaf het 18e jaar is verlengde jeugdzorg mogelijk wanneer de jongere daarmee instemt. Als de jongere niet instemt, zijn er vanuit de jeugdzorg geen mogelijkheden voor hulpverlening meer. De jongeren komen dan bijvoorbeeld bij de maatschappelijke opvang terecht.
Bij situaties waarop een beroep wordt gedaan op vrouwenopvang hoeft niet altijd sprake te zijn (geweest) van problematiek waarbij jeugdzorg is betrokken (geweest).
Hoe is het mogelijk dat, ondanks uw woorden «kinderen horen niet in opvang», het aantal kinderen en jongvolwassenen de afgelopen jaren niet of nauwelijks is gedaald? Welke maatregelen gaat u treffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een vermindering van het aantal kinderen in de opvang is niet eenvoudig. Om dat te bereiken is preventie noodzakelijk. Dat is een zaak van lange adem. Vanuit mijn rol kan ik eraan bijdragen dat de juiste randvoorwaarden worden gecreëerd. De voorgenomen decentralisaties bieden gemeenten bij uitstek voor deze groep de kans om hulp en begeleiding (voor zowel volwassenen als kinderen) geïntegreerd vorm te geven en hun regie te versterken. Ik zal de gemeenten via de transitiebureaus wijzen op het belang van het maken van goede afspraken over de ondersteuning van kinderen in de opvang en te zijner tijd goede voorbeelden verspreiden. Daarmee zijn de voorwaarden aanwezig om de kans te verkleinen dat in de toekomst kinderen in de opvang belanden. Toch is het helaas niet altijd te voorkomen dat kinderen in de opvang terechtkomen. Als dat dan toch gebeurt, is het van belang dat zij de juiste begeleiding krijgen. Ik heb dan ook een subsidie verleend voor de ontwikkeling van een methodiek («Veerkracht»), die erop is gericht dat opvangmedewerkers oog hebben voor kinderen die in de opvang zitten, zodat zij de aandacht krijgen die zij verdienen. Het uiteindelijke doel achter deze methodiek is dat de cirkel wordt doorbroken, zodat problemen niet van generatie naar generatie overgaan. Deze methodiek, die is ontwikkeld voor de vrouwenopvang, wordt ook geschikt gemaakt voor de maatschappelijke opvang.
Kunt u garanderen dat zowel de capaciteit als het hulpaanbod van de maatschappelijke en vrouwenopvang voldoende toegerust is op de steeds complexer wordende multi-problematiek van mensen die in de opvang belanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om zo nodig te voorzien in opvang. Het is ook aan hen om voor voldoende capaciteit te zorgen en toe te zien op de kwaliteit van het aanbod. Van opvanginstellingen mag verwacht worden dat zij professioneel handelen en het aanbod leveren dat nodig is. Voor mijzelf zie ik een rol om aan te jagen waar dat nodig is, zodat de sector goed wordt toegerust. Zo wordt vanuit mijn ministerie in de afgelopen jaren geïnvesteerd in de ontwikkeling van methodieken (bijvoorbeeld in het kader van het verbeterplan vrouwenopvang en de eerder genoemde methodiek «Veerkracht»).
Is de methode «Veerkracht» inmiddels in alle vrouwenopvangcentra geïmplementeerd? Wanneer zal dit ook het geval zijn voor alle maatschappelijke opvanghuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De methode Veerkracht wordt momenteel geïmplementeerd in de vrouwenopvang. De verwachting is dat per 1 september 2013 alle kinderen die in de vrouwenopvang verblijven met Veerkracht begeleid kunnen worden. De doorontwikkeling van Veerkracht naar de maatschappelijke opvang vindt de komende periode plaats.
Wat zijn de uitkomsten van uw overleg met gemeenten om te voorkomen dat kinderen en gezinnen in de maatschappelijke en vrouwenopvang terecht komen, zoals u schreef in antwoord op eerdere vragen?4
Zoals ik in de beantwoording van eerder gestelde vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nummer 1252) hierover al heb gemeld, zal ik u voor de zomer informeren over de voortgang van het beleid, mede naar aanleiding van de Monitor Stedelijk Kompas 2012. In de tussentijd is er vanuit mijn ministerie ook veelvuldig contact (geweest) met gemeenten hierover waarbij ook wordt gewezen op het belang van goede afspraken met woningcorporaties.
Deelt u de mening dat alle gemeenten gestimuleerd moeten worden om afspraken te maken met woningcorporaties over het inschakelen van hulpverlening bij de eerste signalen van een huurachterstand, om een uithuisplaatsing te voorkomen? Hoeveel gemeenten, en op welke manieren, heeft u op deze mogelijkheid geattendeerd, of hoe gaat u dit zoveel mogelijk stimuleren?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel gemeenten werken met «Housing First»? Wanneer zal er een landelijke dekking zijn?
Op dit moment inventariseert het Onderzoekscentrum Maatschappelijke Zorg van UMC St Radboud het aanbod aan Housing First projecten. Housing First is een werkwijze waarbij een dakloze persoon zo snel als mogelijk in een woning wordt geplaatst en met intensieve begeleiding een stabiel leefpatroon opbouwt. Het zijn niet zozeer alleen gemeenten die met Housing First werken, als ook opvanginstellingen, woningcorporaties, zorgfinanciers en gemeenten gezamenlijk. Er is geen afspraak gemaakt over een landelijke dekking van deze werkwijze tussen gemeenten, instellingen en corporaties.
Hoeveel gemeenten werken met woonvormen als «Take Off»? Wanneer zal er een landelijke dekking zijn van dergelijke kleinschalige woonvormen?
Op dit moment zijn Take Off projecten in acht gemeenten bekend. Er zijn ook andere kleinschalige woonvormen voor jongeren, zoals bijvoorbeeld «Kamers met Kansen» dat in 45 gemeenten te vinden is. Er is geen afspraak over een landelijke dekking van deze woonvormen gemaakt.
Hoeveel gemeenten hebben vroegsignaleringsprojecten als «Sesam»? Wanneer zullen alle gemeenten vroegsignaleringsprojecten hanteren?
Een compleet overzicht daarvan is mij niet bekend, maar duidelijk is wel dat diverse vergelijkbare projecten bestaan. Ik kan evenmin zeggen wanneer er een landelijke dekking is van dergelijke projecten. Ik ben echter wel enthousiast over projecten in het kader van vroegsignalering en zie het als mijn rol dergelijke voorbeelden te verspreiden onder gemeenten. Ter illustratie merk ik op dat afgelopen najaar tijdens de Dag van de Maatschappelijke Opvang, die ik samen met de VNG organiseer voor gemeenteambtenaren maatschappelijke opvang, een workshop «Er op af» (over het voorkomen van huisuitzettingen) is aangeboden.
Hoe verhouden de forse bezuinigingen in het zorg-, welzijns- en woondomein uit het regeerakkoord van dit kabinet zich tot uw uitlatingen over het belang van preventie en het vroegsignaleren van problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorgenomen decentralisaties bieden gemeenten de kans om hun regie te versterken en meer ontschot te werk te gaan. Aangezien gemeenten ook verantwoordelijk worden voor een groter deel van de ondersteuning en voor de jeugdzorg wordt bovendien het gemeentelijk belang vergroot om problemen te voorkómen. Tijdig ingrijpen tegen relatief lage kosten kan gemeenten op termijn immers relatief hoge kosten besparen. Daarmee zie ik geen tegenstelling tussen het belang van preventie en de hervormingen die dit kabinet doorvoert. Dat laat onverlet dat ik mij realiseer dat alle betrokken partijen de komende jaren voor een majeure opgave staan.
Welke financiële consequenties verbindt u aan het belang van preventie? Hoeveel geld investeert u daarin de komende jaren als het gaat om de maatschappelijke en vrouwenopvang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind preventie zowel in de maatschappelijke en vrouwenopvang belangrijk.
In het plan van aanpak maatschappelijke opvang tweede fase ligt een grotere nadruk op preventie dan in het eerdere plan van aanpak. Ook in de regiovisies voor geweld in huiselijke kring zal expliciet aandacht worden besteed aan de preventie. Ik constateer ook dat gemeenten de beweging naar meer preventie aan het maken zijn. De wijze waarop (centrum)gemeenten de middelen die beschikbaar zijn voor de maatschappelijke en vrouwenopvang (decentralisatie-uitkeringen maatschappelijke opvang en vrouwenopvang) inzetten is aan hen. De budgettaire situatie laat het niet toe aanvullend te investeren.
Kunt u garanderen dat de bezuinigingen in het zorg-, welzijns- en woondomein uit het regeerakkoord van dit kabinet niet zullen leiden tot een grotere instroom bij maatschappelijke en vrouwenopvang of tot meer zwerfjongeren? Zo nee, waarom niet?
Samen met gemeenten zet ik mij er voor in dat negatieve ontwikkelingen, zoals grotere instroom in de opvang, worden voorkomen.
Op welke resultaten op het gebied van de maatschappelijke en vrouwenopvang wilt u aan het eind van deze kabinetsperiode afgerekend kunnen worden? Hoe betrekt u daar de doelgroep en experts bij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor mijn visie en beleid ten aanzien van maatschappelijke opvang verwijs ik naar de voortgangsbrief maatschappelijke opvang en zwerfjongeren (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 325, nr. 61). De beleidsvoornemens ten aanzien van de vrouwenopvang (of breder: geweld in huiselijke kring) zijn verwoord in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400-XVI, nr. 14
Het bericht dat de Hydrografische Dienst de verschijning van 1800 kaarten opschort |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat de 1800-serie kaarten met ingang van 2013 niet meer in het geheel in het voorjaar zal worden uitgegeven, als gevolg van de bezuinigingen binnen Defensie en door grote wijzigingen in de verkeersscheidingsstelsels op de Noordzee?
Ja.
Is de aanname in het bericht juist dat door het niet meer volledig in het voorjaar verschijnen van de 1800-serie de gebruikers van de kaartensets niet meer op een veilige manier het water opgestuurd kunnen worden?
Voor iedere zeekaart geeft de Dienst der Hydrografie wijzigingen op de kaart uit door middel van publicaties met de naam «Berichten aan Zeevarenden». De gebruikers kunnen met deze publicaties hun kaarten bijwerken. De informatie op de kaart blijft hierdoor actueel en de veiligheid van gebruikers is daardoor niet in het geding. De publicaties «Berichten aan Zeevarenden» zijn ook gratis op internet beschikbaar via de website www.hydro.nl of www.defensie.nl/marine/hydrografie/baz/.
Deelt u de mening dat uitgeven van deze dure kaarten halverwege het vaarseizoen zonde van het geld is, omdat kaartgebruikers dan geen nieuwe meer zullen kopen doordat zij ofwel hun oude kaarten zelf aangepast hebben of doorvaren met oude kaarten? Zo ja, zou het dan niet beter zijn om voor dit jaar volledig af te zien van uitgave en deze besparing te gebruiken om vanaf volgend jaar weer jaarlijks in het vroege voorjaar een uitgave te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Als op een kaart veel of grote wijzigingen nodig zijn, wordt een nieuwe editie uitgegeven. De 1800-serie was hierop tot dit jaar een uitzondering, want die werd ieder voorjaar opnieuw uitgegeven gelet op de recreatieve gebruikers, de commerciële belangen van distributeurs en de start van het recreatieve vaarseizoen. De bezuinigingen bij Defensie treffen ook de verwerking- en productiecapaciteit van de Dienst der Hydrografie. Met ingang van dit jaar wordt daarom voor de 1800-serie geen uitzondering meer gemaakt. De wijzigingen in de verkeersscheidingsstelsels op de Noordzee zorgen voor een piekbelasting en worden momenteel verwerkt. De desbetreffende kaartserie wordt daarna zo spoedig mogelijk uitgegeven. De geplande data zijn vermeld in de persmededeling van november van vorig jaar.
De Dienst der Hydrografie kondigt nieuwe publicaties vier weken voor verschijning aan. Voor alle papieren kaartpublicaties geldt dat deze op een bepaald moment verschijnen, waarna enige tijd later een nieuwe publicatie kan volgen.
Is er een mogelijkheid dat de kaarten in plaats van op papier voortaan digitaal verschijnen met daarbij de mogelijkheid van tussentijdse kaartactualisaties waar zeekaartengebruikers zich op kunnen abonneren?
De Dienst der Hydrografie neemt aan het einde van dit jaar een nieuw productiesysteem in gebruik waarmee het mogelijk is digitale edities te verstrekken en bij te werken. Op basis van de ervaringen met dit systeem zal de productencatalogus worden aangepast en zullen gebruikers op de hoogte worden gesteld van de wijze waarop zij de beschikking kunnen krijgen over de digitale edities.
De opvang van tienermoeders |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Siriz vreest einde subsidie opvang jonge moeders», waarin melding wordt gemaakt van de zorg dat de opvang van jonge moeders en hun kinderen door Siriz na 2014 dreigt te stoppen wegens gebrek aan financiering?1
Ja.
Vindt u het van belang dat deze vorm van opvang – mede in het licht van de gebleken effectiviteit – blijft bestaan? Hoe waarborgt u dat, vanwege het specifieke karakter van deze doelgroep, er ook na 2014 voldoende opvang beschikbaar is?
Ik vind het belangrijk dat ondersteuning en zo nodig opvang voor tienermoeders met (ernstige) problemen beschikbaar blijven.
In het project Aanpak Geweld in Huiselijke Kring worden acties die in de beleidsbrief Aanpak van Geweld in Afhankelijkheidsrelaties (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 345, nr. 117) zijn aangekondigd, uitgewerkt. Ik doe dat in nauwe samenwerking met de VNG en de Federatie Opvang. Ten aanzien van de «specifieke groepen» bereiden de VNG en de Federatie Opvang een advies voor over een model voor de hulp en opvang aan specifieke groepen vanaf 2015. Uitgangspunt hierbij is een toekomstbestendig systeem, waarbij door gemeenten in samenwerking met de opvang in de toekomst flexibel kan worden ingespeeld op (nieuwe) specifieke groepen die zich aandienen. Dit advies heeft ook betrekking op de opvang van tienermoeders, waarover in de genoemde beleidsbrief is aangekondigd dat deze groep, voor zover geen sprake is van geweld, ondergebracht zal worden in het stelsel van de maatschappelijke opvang.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aanbeveling van de commissie De Jong dat er een goede financiering dient te zijn voor de opvang van tienermoeders? Herinnert u zich de toezegging2 dat u zorg draagt voor een goede borging van deze specifieke vorm van opvang? Wanneer wordt het overleg hierover afgerond?
Ik verwacht voor de zomer het advies van de VNG en Federatie Opvang over de opvang van specifieke groepen (zoals beschreven in antwoord3. Nadat de VNG en de Federatie Opvang hebben geadviseerd, zal in de loop van 2013 en 2014 de nadere uitwerking hiervan plaatsvinden. Alles is erop gericht de opvang van specifieke groepen per 2015 zorgvuldig over te dragen aan gemeenten.
Wat zijn de consequenties van de decentralisatie van de opvang naar de gemeenten voor de tienermoederopvang? Hoe bent u voornemens deze doelgroep expliciet in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) te borgen, inclusief een daarbij horende deugdelijke financiering?
De consequentie van de decentralisatie van deze middelen is dat centrumgemeenten verantwoordelijk worden voor de ondersteuning en opvang van tienermoeders. De opvang van tienermoeders wordt ondergebracht bij de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang (zie antwoord op vraag4. Ik ben niet voornemens de doelgroep «tienermoeders» expliciet in de Wmo te noemen. De middelen die nu door het Rijk worden verstrekt aan de gemeente Gouda voor de opvang van tienermoeders door Siriz, zullen per 1 januari 2015 worden overgeheveld naar de centrumgemeenten. Ik ben overigens van mening dat het feit, dat per 2015 ook de jeugdzorg en delen van de AWBZ naar gemeenten worden gedecentraliseerd, kansen biedt ten aanzien van de groep tienermoeders. Gemeenten krijgen bijvoorbeeld meer belang bij en mogelijkheden voor preventie van ongewenste zwangerschappen en – als er toch sprake is van een zwangerschap – bij de ondersteuning van de jonge moeders.
Het bericht: ‘EU-controleur in Den Haag’ |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-controleur in Den Haag»?1
Ja.
Bent u van plan deze EU-spion met pek en veren terug naar Wallonië te sturen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet hecht groot belang aan het Europees Semester. Dit is een belangrijk instrument dat we in de Europese Unie hebben om elkaar de maat te nemen over gezonde overheidsbegrotingen en het voeren van een verstandig economisch beleid. De crisis heeft aangetoond dat Europese lidstaten, zeker die in de eurozone, nauw met elkaar verweven zijn. Slecht economisch en budgettair beleid in het ene land kan de andere lidstaten in problemen brengen en op kosten jagen.
Als onafhankelijke toezichthouder speelt de Commissie een belangrijke rol in het Europees Semester. De Commissie doet aanbevelingen aan elke lidstaat afzonderlijk, die door de lidstaten in de Raad moeten worden bekrachtigd. Gezien het bovenstaande is het in het Nederlands belang dat de Commissie scherp toezicht houdt op het naleven van de Europese regels in de lidstaten.
Het kabinet vindt het begrijpelijk en verstandig dat de Commissie in alle lidstaten liaisons benoemt, de «European Semester Officers», om de informatie-uitwisseling met de lidstaten te kunnen vergemakkelijken. Het is immers van belang dat de Commissie bij het voorstellen van landenspecifieke aanbevelingen goed rekening houdt met specifieke nationale omstandigheden. Het aanstellen van deze functionaris verandert niets aan de bevoegdheden die de Commissie heeft op basis van de bestaande EU-regelgeving.
Deelt u de mening dat dit weer een voorbeeld is van steeds verdergaande Brusselse bemoeienis, waar Nederland niet op zit te wachten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een vaste Nederlandse controleur in Brussel te stationeren die kan toezien op juiste besteding van het Nederlandse belastinggeld? Zo neen, waarom niet?
De Europese Rekenkamer is de Europese instelling die de controle van de EU-financiën verricht.
Misstanden bij EU-uitgaven zijn meestal het gevolg van foutieve uitvoering door lidstaten. 80% van de EU-begroting valt onder het beheer van de lidstaten zelf, en daar worden de meeste fouten gesignaleerd. Nederland maakt zich al lang sterk voor verbetering van de verantwoording door de lidstaten (lidstaatverklaring). Nederland zou graag zien dat lidstaten die veel fouten maken daarop nadrukkelijker worden aangesproken.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 5 februari 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord binnen de in de aanbiedingsbrief gestelde termijn van drie weken, overeenkomstig het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.