Het bericht “Politie laks bij aangiften” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie laks bij aangiften»?1
Ja
Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat de politie nog te vaak tekortschiet bij het opnemen van aangiften? Zo ja, in welke mate schiet de politie hierin tekort? Zo ja, hoe verhoudt zich dat de beloftes en inspanningen om hierin verbetering aan te brengen? Zo nee, wat is niet waar aan het gestelde?
Jaarlijks worden ongeveer 1 miljoen aangiften en meldingen door de politie opgenomen. Uit het onderzoek van de Nationale Ombudsman blijkt dat in 2012 ruim 500 klachten zijn binnengekomen over aangiften bij de politie. Zoals ik ook in mijn brief van 6 maart jongstleden heb aangegeven sporen de bevindingen van de Nationale Ombudsman met het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie dat ik op 20 november 2012 naar de Kamer heb gestuurd (TK 2012–2013, 29 628, nr. 340). Ook dit onderzoek gaat in op de punten waarop de politie het aangifteproces en de interactie met de burger kan verbeteren.
Zoals ik in mijn reactie op het rapport van de Inspectie heb laten weten, onderschrijf ik de resultaten van de Inspectie. Ik heb dan ook een aantal maatregelen genomen om dit te verbeteren, zoals ook in mijn brief van 20 november 2012 is opgenomen (TK 2012–2013, 29 628, nr. 340). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Het onderzoek van de Ombudsman bevestigt de urgentie van mijn aanpak.
Hoe verhouden de bevindingen van de Nationale Ombudsman zich tot de bevindingen uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2011 of andere rapportages ten aanzien van meldingen, aangiften en tevredenheid over de politie?
Op vrijdag 1 maart 2013 is de Veiligheidsmonitor 2012 verzonden aan uw Kamer. Om de meest actuele stand van zaken te geven, nemen we hier de cijfers uit de meest recente Veiligheidsmonitor op. Uit de Veiligheidsmonitor 2012 blijkt dat van alle contacten van burgers met de politie het in 38% ging om een aangifte of melding bij de politie.
Van alle inwoners die in 2012 een aangifte of melding heeft gedaan is 59% (zeer) tevreden over het optreden van de politie. 21% van de melders is (zeer) ontevreden. De meest genoemde reden hierbij is dat de «problemen niet zijn opgelost».
Van alle mensen die in 2012 contact hebben gehad met de politie geven bijna 6 op de 10 mensen aan (zeer) tevreden te zijn over het politieoptreden tijdens het laatste contact. Tenslotte is bijna een op de drie (29%) (zeer) tevreden over het totale functioneren van de politie in 2012. Wanneer de antwoorden «kan dit niet beoordelen» of «geen antwoord» buiten beschouwing worden gelaten is 44% van de inwoners (zeer) tevreden over het functioneren van de politie in 2012.
In de Integrale Veiligheidsmonitor wordt vastgesteld dat het oordeel over de wederkerigheid van de relatie en het oordeel over de communicatie tussen de politie en burgers niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van 2011, maar wel verbeterd is ten opzichte van 2010.
Hoewel uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2012 blijkt dat er in de periode 2005 tot en met 2012 een duidelijke verbetering zichtbaar is in de tevredenheid van burgers over de politie en het aangifte doen, onderschrijf ik de bevindingen van de Inspectie en de Nationale Ombudsman dat deze verder moet verbeteren en het aangifteproces en de dienstverlening richting de burger dan ook verdere verbetering behoeft. Daarom heb ik samen met de politie maatregelen genomen om de drempel voor burgers om aangifte te doen te verlagen en het contact tussen burgers en politie te verbeteren. Bij het antwoord op vraag 4 heb ik deze maatregelen voor u geschetst.
Deelt u de mening dat het doen van aangiften essentieel is voor het oplossen van misdrijven en het veiliger maken van ons land? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het doen van aangiften en de aangiftebereidheid wordt verbeterd?
De aangifte vormt het begin van de strafrechtketen en is daarom ook cruciaal voor de opsporing en vervolging. Het succes van de opsporing staat of valt met een goede aangifte en een efficiënte en effectieve afhandeling hiervan. Hieronder heb ik de maatregelen beschreven die ik eerder aan uw Kamer deed toekomen (TK 2012–2013, 29 628, nr. 340) en die ik heb genomen en ga nemen om te zorgen voor een effectief en efficiënt aangifteproces dat aansluit op de wensen en behoeften van burgers.
Horizontaal Toezicht |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u van mening dat drs. H.A.A.M. Rutten1 gelijk heeft, wanneer deze aangeeft dat horizontaal toezicht een welkome aanvulling is op het bestaande toezichtpalet zonder het bestaande toezicht te vervangen? Zo ja, hoe verhoudt het voorgaande zich tot het feit dat het verticale toezicht is teruggelopen?
Ik ben inderdaad ook van mening dat horizontaal toezicht en verticaal toezicht elkaar aanvullen. De Belastingdienst kiest bewust welke instrumenten worden ingezet om in een bepaalde situatie verbetering in het nalevingsgedrag te bereiken dan wel goed gedrag te ondersteunen. Dit veronderstelt continue aandacht voor en investering in de verschillende instrumenten. In het regeerakkoord zijn middelen vrijgemaakt om het toezicht en de invordering te versterken. In de brief van 10 december 2012 is de Kamer hierover geïnformeerd2.
Gaan de bezuinigingen binnen de Belastingdienst ten koste van het verticaal toezicht? Zo nee, ten koste waarvan gaan deze bezuinigingen wel en wat is het effect ervan?
De bezuinigingen gaan niet ten koste van het toezicht. Voor een nadere toelichting
verwijs ik naar de komende beantwoording door de minister van Financiën van de vragen van de Tweede Kamer, gesteld op 8 februari 2013, over het rapport «Bezuinigingen op uitvoeringsorganisaties» van de Algemene Rekenkamer3.
Bent u het met drs. H.A.A.M. Rutten eens dat een verantwoorde controledichtheid, door een zeer grote stijging van het aantal ondernemingen, niet meer haalbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat een verantwoorde controledichtheid in de toekomst wel weer haalbaar is?
Nee. Verticale controles maken onderdeel uit van het totale handhavingspalet van de Belastingdienst, naast instrumenten als dienstverlening, startersbezoeken, vooroverleg (horizontaal toezicht), thematische acties en fraudeonderzoeken. Zoals in de hiervoor genoemde brief van 10 december 2012 aangegeven, wordt er de komende jaren een impuls gegeven aan versterking van de verticale toezichtstaak van de Belastingdienst.
Volgens de Vereniging van Hogere ambtenaren bij het Ministerie van Financiën (VHMF) is horizontaal toezicht niet de juiste weg bij het midden- en kleinbedrijf; bent u het met de VHMF eens? Zo nee, waarom is horizontaal toezicht wel de juiste weg bij het midden- en kleinbedrijf?
Nee. Horizontaal toezicht is eveneens in het MKB van waarde. Ook de Commissie Stevens is deze mening toegedaan. Wel moet worden bedacht dat de uitgangspunten voor horizontaal toezicht in het MKB anders zijn dan die voor grote ondernemingen. De vertrouwensrelatie wordt in het MKB-segment niet rechtstreeks opgebouwd met de belastingplichtige, maar met zijn fiscaal dienstverlener. Via metatoezicht op het systeem van kwaliteitsborging van de dienstverlener beoordeelt de Belastingdienst de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiftes. Het aantal ondernemingen in het MKB, dat deelneemt aan een horizontaal toezichtconvenant, is inmiddels toegenomen van bijna 35.000 in 2011 tot ruim 90.000 op dit moment. Het betreft hier de ondernemingen met personeel die voor hun aangifte gebruik maken van een fiscaal dienstverlener. Door aandacht te besteden aan de kwaliteit van de aangiften vooraf (horizontaal toezicht) en een effectieve aanpak van geconstateerde nalevingstekorten achteraf (verticaal toezicht) houdt de Belastingdienst efficiënt en effectief toezicht op het MKB.
Wat zijn uw vorderingen wat het versterken van verticaal toezicht betreft?
In eerdergenoemde brief van 10 december 2012 zijn de plannen tot intensivering van het toezicht en de invordering toegelicht. Op dit moment is de werving van extra medewerkers in volle gang. Deze worden vervolgens binnen de Belastingdienst opgeleid. Op de korte termijn richt de Belastingdienst zich op het versnellen en intensiveren van de aanslagregeling. Hiermee kunnen meer aangiften worden behandeld en de afronding van de massale heffingsprocessen flink worden vervroegd. Ook wordt ingezet op het automatisch corrigeren van aangiften op basis van contra-informatie. Voor dit jaar wordt een extra belastingopbrengst voorzien van € 265 mln. De totale meeropbrengsten lopen op naar € 623 mln in 2016 (structureel € 663 mln). Over de vorderingen zal ik de Kamer informeren via de halfjaarsrapportages.
Wat vindt u van het feit dat er tegengestelde visies lijken te zijn bij het management van de Belastingdienst en het VHMF? Wat is volgens u de oorzaak van deze tegengestelde visies en gaat u maatregelen treffen zodat het management meer gebruik gaat maken van kennis en expertise van het VHMF?
Naar mijn mening is er geen echt verschil van inzicht. Zoals uit het onderhavige artikel blijkt, ziet de VMHF horizontaal toezicht als een welkome aanvulling op het toezichtspalet. De Belastingdienst is in permanente dialoog met vakorganisaties, koepels, brancheorganisaties, wetenschappers en andere stakeholders.
Het rapport “Kenya’s 2013 Elections” van de International Crisis Group (ICG) |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Kenya’s 2013 Elections», waarin verschillende aanbevelingen worden gedaan om de verkiezingen van 4 maart 2013 zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen?
De aanstaande verkiezingen in Kenia zijn complex van aard, mede gezien het feit dat twee (vice) presidentskandidaten voor het Internationaal Strafhof (ICC) moeten verschijnen in april 2013 voor betrokkenheid bij het verkiezingsgeweld in 2007 en 2008. De verkiezingsperiode brengt veel uitdagingen voor Kenia en de internationale gemeenschap met zich mee. Door de oplopende spanning in Kenia groeit de angst voor verkiezingsgeweld. Het rapport van de ICG vraagt hier aandacht voor.
Het ICG rapport geeft drie aanbevelingen aan de internationale gemeenschap: ondersteuning kiescommissie, de gerechtelijke macht en het aanpakken van politiek geweld; afstemming waarnemingsmissies en steunen van het African Union Panel of Eminent Personalities. Ik onderschrijf en ondersteun grotendeels deze aanbevelingen.
Ten eerste maakt Nederland zich al enkele jaren sterk voor de implementatie van de nieuwe grondwet uit 2010, die voorziet in een vergrote onafhankelijkheid van de kiescommissie, een versterkte rechterlijke macht en bestrijding van straffeloosheid. Ten tweede dringt Nederland samen met de EU en andere partners aan op coördinatie tussen verschillende waarnemingsmissies door het afstemmen van werkzaamheden en het delen van informatie. Ten derde ondersteunt Nederland zowel politiek als financieel, via de Kofi Annan Stichting, het African Union Panel of Eminent African Personalities.
Deelt u de constatering dat de kans op het uitbarsten van politiek geweld voor, tijdens en na de verkiezingen onverminderd hoog blijft?
Ja. Er zijn signalen van oplopende spanningen in het land. Op lokaal niveau heeft zich een aantal geweldsincidenten voorgedaan. Het is te verwachten dat er verder lokaal geweld zal plaatsvinden tijdens de verkiezingsperiode.
Op welke manier zet u zich in voor het voorkomen van politiek geweld en het bewaken van de onafhankelijkheid van de verkiezingscommissie?
Nederland ondersteunt de strijd tegen straffeloosheid, de implementatie van de nieuwe grondwet en draagt bij aan de geloofwaardigheid van het democratisch proces. In de praktijk vindt deze steun plaats door kiezersvoorlichting, verkiezingswaarneming, en hervormingen van de rechterlijke macht. Samen met andere donoren steunt Nederland de verkiezingscommissie in de uitvoering van het mandaat. Zo is vanuit dit fonds een communicatieadviseur aangesteld voor de publieke onafhankelijke positionering van de verkiezingscommissie.
Bovendien steunt Nederland de werkzaamheden van het ICC in Kenia. Nederland speelt een actieve rol bij het agenderen van vraagstukken omtrent de aanstaande verkiezingen en het ICC.
Wanneer zullen de internationale waarnemingsmissies precies beginnen? Vanaf welke datum zijn de waarnemers vanuit de EU aanwezig in Kenia? Welke rol speelt Nederland hierbij?
Nederland stimuleert de coördinatie en afstemming tussen de verschillende internationale waarnemingsmissies (EU, Afrikaanse Unie (AU), Commonwealth, East African Community (EAC), Carter Center).
De EU heeft in november 2012 een eerste waarnemingsmissie gestuurd voor observatie van de kiezersregistratie. De EU-langetermijnmissie met Nederlandse deelname is op 30 januari 2013 naar Kenia vertrokken. De kortetermijn EU-observatiemissie vindt van 25 februari tot 10 maart 2013 plaats.
Een delegatie van de AU, Common Market for Eastern and Southern Africa (COMESA) en Intergovernmental Authority on Development (IGAD) bracht van 16 tot 23 januari een bezoek aan Kenia met het oog op de verkiezingsvoorbereidingen. Dit bezoek markeerde de start van de langetermijn AU/COMESA-observatiemissie. Het Carter Center bereidt een langetermijnobservatiemissie voor vanuit Nairobi. De EAC voorziet naast een langetermijnmissie ook een korte termijn missie naar Kenia.
Diefstal uit schuren in Oost-Nederland |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat in Oost-Nederland relatief veel diefstal uit schuren plaatsvindt?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat, in aanvulling op de eigen verantwoordelijkheid die mensen hebben, met stevige hand opgetreden moet worden tegen deze vorm van diefstal?
Net als overvallen, geweld en straatroven vallen (woning)inbraken onder de High Impact Crimes met een grote impact op het slachtoffer. Dit heeft de prioriteit van mijn Ministerie alsmede de Politie en het OM. In het kader van de landelijke prioriteiten voor de politie heb ik bij de aanpak van high impact criminaliteit met bestuur, politie en OM afgesproken dat de pakkans voor deze delicten in 2014 met 25% moet stijgen t.o.v. van 2009. Hierbij worden zowel maatregelen genomen ter voorkoming van deze delicten als ter vergroting van de pakkans. Per eenheid wordt specifiek naar de veiligheidssituatie gekeken om hierbij, in overleg met het gezag, passende maatregelen te nemen.
De politie zit goed op koers om dit resultaat te behalen.
Om die pakkans te vergroten en verdere delicten te voorkomen is het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen. De politie stimuleert slachtoffers dan ook om dat te doen. Eventuele aangetroffen trends bij die aangiften worden onderzocht en geanalyseerd. Op basis van deze informatie wordt een passende aanpak opgesteld om zo de heterdaadkracht te vergroten. Tevens besteedt de politie aandacht aan preventie waarmee voorkomen kan worden dat een delict plaatsvindt of de slagingskans van een eventueel onderzoek kan worden vergroot.
Blijkt uit de politiecijfers inderdaad dat er sprake is van een toename van het aantal diefstallen uit schuren?
Het aantal aangiften of incidenten waarbij het een inbraak of diefstal uit specifiek een schuur betreft wordt niet door de politie geregistreerd. Wel wordt het totaal aantal aangiften van een diefstal of inbraak uit ofwel een box, ofwel een garage, ofwel een schuur ofwel een tuinhuis geregistreerd. In de regionale eenheid Oost lag dit aantal in 2012 4% hoger dan in 2011. Aangezien binnen dit totaal aantal aangiftes van inbraken of diefstal niet gedifferentieerd wordt, is het daarbij niet aan te geven bij welk deel van deze aangiftes het specifiek een schuur betrof.
Is u bekend welk aandeel van de gestolen goederen, zoals zitmaaiers en bladblazers, naar Oost-Europa verdwijnt? Welke acties onderneemt de politie om hier zicht op te krijgen? Vindt er overleg plaats met politie en justitie van Oost-Europese landen om in het bijzonder alert te zijn op invoer van gebruikte (landbouw)werktuigen?
Inbraken, waaronder ook schuurinbraken, hebben de aandacht van de politie in de regionale eenheid Oost. Op basis van politie-informatie is niet aan te geven waar goederen die bij schuurinbraken worden gestolen uiteindelijk naar toe gaan. Bij politieonderzoeken naar dergelijke inbraken komen verdachten van verschillende nationaliteiten, waaronder Nederlandse maar ook Oost-Europese, in beeld. Er zijn daarbij de afgelopen twee jaar verschillende onderzoeken geweest naar (reeksen van) dergelijke inbraken. Daarbij is onder andere samengewerkt met de Litouwse politie en zijn in 2012 integrale controle acties uitgevoerd waarbij de Eenheid Oost-Nederland samenwerkte met Poolse agenten.
Tot slot heeft de politie, als in het kader van een onderzoek naar schuurinbraken concrete aanwijzingen zijn dat een vreemdeling daarbij betrokken is, de mogelijkheid om een internationaal rechtshulpverzoek in te dienen bij de autoriteiten van het land van herkomst van de verdachte. Deze contacten zijn er, net als bij andere landen, ook met Oost-Europese autoriteiten.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waarborgt u binnen de Nationale Politie dat ook in landelijke gebieden in Oost-Nederland ’s nachts en in de weekenden voldoende politie beschikbaar is om deze trend te keren?
De operationele sterkte van de politie en de verdeelsystematiek over de regionale eenheden is door mij in overleg met uw Kamer vastgesteld. De verdeling van de capaciteit binnen de eenheid is een verantwoordelijkheid van de burgemeesters en de Hoofdofficier van Justitie. Het is daarbij dus aan het gezag waar zij de prioriteiten willen leggen. Het Regionaal Beleidsplan, waarin de landelijke en lokale prioriteiten voor de eenheid worden vastgelegd, vormt hiervoor de basis. Op basis van actuele ontwikkelingen kunnen burgemeesters en Hoofdofficier van Justitie vervolgens eventueel besluiten tot (tijdelijke) verschuiving van capaciteitsinzet binnen de eenheid.
Het bericht ‘Ironies of (In)justice in Ukraine and Strasbourg’ |
|
Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de blogspot «Ironies of (In)justice in Ukraine and Strasbourg» op 16 januari 2013 van dr. Antoine Buyse, Associate Professor bij de Universiteit Utrecht (Netherlands Institute of Human Rights, SIM) betreffende de uitspraak van het EHRM in de zaak «Volkov vs. Ukraine», waarin gewag wordt gemaakt van directe betrokkenheid van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa (PACE)-rapporteur voor structurele problemen op het gebied van mensenrechtenschendingen, dhr. Serhii Kivalov, bij de schending van het recht op een eerlijk proces in Oekraïne?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteur dat een persoon die betrokken is bij de schending van mensenrechten in eigen land geen mensenrechtenrapporteur kan zijn van een belangrijke organisatie als de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa? Zo nee, waarom niet?
De Parlementaire Assemblee wijst haar eigen rapporteurs aan volgens eigen interne regels. Naar mijn mening dient het de geloofwaardigheid, als een rapporteur van onbesproken gedrag is.
Bent u bereid met de voorzitter van de Parlementaire Assemblee in gesprek te treden over de benoemingsprocedure voor rapporteurs? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het, gegeven de gescheiden verantwoordelijkheden van regeringen en Parlementaire Assemblee binnen de Raad van Europa, geen goede zaak als regeringen zich mengen in de interne procedures van de Assemblee.
Bent u bereid de structurele problemen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Oekraïne, als beschreven in de EVRM-uitspraak in de zaak «Volkov vs. Ukraine», op te brengen in uw gesprekken met de regering van Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Oekraïne is op grond van artikel 46 lid 1 van het EVRM en ter nakoming van genoemde uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verplicht om de geconstateerde structurele problemen op het gebied van onafhankelijkheid van de rechtspraak aan te pakken. De naleving van Hofuitspraken staat op grond van artikel 46 lid 2 EVRM onder toezicht van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Nederland zal in het Comité van Ministers Oekraïne bij niet-nakoming zeker daarop aanspreken. Ook in bilaterale gesprekken met Oekraïne benadruk ik het belang van mensenrechten en de rechtsstaat.
Bent u tevens bereid om in die gesprekken te pleiten voor herstel van dhr. Volkov in zijn functie als rechter bij het Hooggerechtshof in Kiev, conform de uitspraak van het EVRM?
De Volkov-uitspraak dateert van 9 januari jl. en wordt in beginsel (art 44 EVRM) drie maanden daarna definitief. Zodra de uitspraak definitief is, is het herstel van de heer Volkov in zijn functie van rechter bij het Hooggerechtshof in Kiev een plicht die op Oekraïne rust. Voor deze kant van de naleving van de Hofuitspraak geldt overigens hetzelfde als gesteld in mijn antwoord op vraag 4.
Bent u daarnaast bereid met uw EU-collega’s in overleg te treden over de structurele problemen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Oekraïne en daarbij specifiek aandacht te vragen voor de Volkov-casus? Zo nee, waarom niet?
Voortzetting van de hervormingsagenda en het beëindigen van de selectieve rechtspraak zijn belangrijke criteria van de EU voor het ondertekenen van het Associatieakkoord en het Vrijhandelsakkoord (DCFTA) tussen de EU en Oekraïne. De voortgang van Oekraïne op deze criteria wordt in EU verband regelmatig besproken.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Seventeenth Bi-annual Report: Developments in European Union Procedures en Practices Relevant to Parliamentary Scrutiny» van COSAC, waarnaar u overigens ook verwijst in uw recente brief aan de Kamer?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel documenten van de Europese Raad en de Raad van de Europese Unie in 2009, 2010, 2011 en 2012 de classificaties limité, EU restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret gekregen hebben?1
Voor de Raad gaat het om de volgende aantallen documenten:
Limité
Restricted
Confidential
Secret
2009
10.596
2.716
549
21
2010
10.667
2.193
368
31
2011
11.432
2.271
351
32
2012
11.038
2.168
353
33
Voor wat betreft de Europese Raad gaat het in de genoemde categorieën uitsluitend om Limité-documenten. Daarvan waren er in 2009 geen, in 2010 10, in 2011 15 en in 2012 12. De Europese Raad heeft tot dusverre geen documenten met een hogere classificatie.
Is het waar dat het Nederlandse parlement geen inzage heeft in die documenten met die classificaties en dat alle leden van het Parlement van Oostenrijk inzage hebben in al die documenten?2
Het Nederlandse parlement heeft geen standaard-inzage in de betreffende documenten. Wel heb ik uw Kamer per brief d.d. 18 januari jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 1548) aangekondigd dat beide Kamers rechtstreekse inzage zullen krijgen in alle Limité-documenten. Bovendien krijgt het parlement in voorkomende gevallen reeds inzage in documenten van alle mogelijke Europese en nationale rubriceringen, waarvoor dan specifieke afspraken worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld zaken betreffen als koersgevoelige informatie of gerubriceerde informatie met betrekking tot militaire operaties, zoals de zogenaamde Rules of Engagement.
Het Oostenrijkse parlement krijgt volgens het COSAC-rapport via een database en via toezending door de regering toegang tot publieke documenten en Limité-documenten. Daarnaast heeft het Oostenrijkse parlement volgens dit rapport via toezending door de regering inzage in EU Restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret-documenten. Uiteraard zijn op de wijze waarop het Oostenrijkse parlement omgaat met deze documenten de door de Raad opgestelde geldende beveiligingsvoorschriften en vertrouwelijkheidsregels van toepassing, zoals deze ook voor het Nederlandse parlement gelden.
Is het waar dat in 2001 slechts 3 niveaus van classificatie leidden tot beperkte toegang, namelijk EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret?3
Hier lijkt sprake van een misverstand. De richtlijn uit 2001 waarnaar in vraag 4 wordt verwezen betreft de EU-regels voor openbaarheid van bestuur. Die hebben dus betrekking op de criteria voor het openbaar maken van EU-documenten naar aanleiding van een daartoe ingediend verzoek. Voor de genoemde drie rubriceringscategorieën gelden daarbij krachtens artikel 9 van de richtlijn strengere criteria dan voor andere documenten. Dat impliceert op geen enkele wijze, zoals de vragenstellers lijken te veronderstellen, dat voor andere categorieën geen vertrouwelijkheidsregels van toepassing zouden zijn.
Die vertrouwelijkheidsregels zijn voor gerubriceerde documenten vastgelegd in het Raadsbesluit van 31 maart 2011, waarnaar in vraag 5 wordt verwezen. Dit is de laatste herziene versie van de beveiligingsvoorschriften van de Raad voor de bescherming van gerubriceerde informatie. Deze hebben betrekking op alle vier de rubriceringscategorieën: EU Restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top secret. Ook voor de herziening van 2011 viel de categorie EU Restricted onder soortgelijke beveiligingsregels. Deze categorie documenten is dus nooit toegankelijk geweest voor het publiek.
De categorie Limité-documenten valt niet onder de genoemde beveiligingsvoorschriften. Limité is namelijk geen rubriceringsniveau maar een verspreidingscode. Het gaat om documenten die intern worden verspreid omwille van het goed en effectief functioneren van de besluitvormingsprocedures van de Raad. Het interne, en dus vertrouwelijke, karakter van deze documenten bestaat ook al sinds het begin van de samenwerking tussen de lidstaten in EU-Raadskader, en het is in opeenvolgende regelingen vastgelegd. De richtsnoeren van 9 juni 2011 (Document 1136/11) zijn de laatste bijgewerkte versie daarvan. De beperkte verspreiding van deze documenten betekent niet dat Limité-documenten altijd intern blijven. Het Secretariaat-Generaal van de Raad kan op basis van het Reglement van Orde van de Raad besluiten deze documenten na verloop van tijd openbaar te maken. Dit gebeurt in de praktijk ook met veel documenten.
Overigens valt veruit het grootste gedeelte van de documenten van de Raad onder de categorie publieke documenten, die open toegankelijk zijn voor iedereen. Ook deze categorie wordt genoemd in het COSAC-rapport. In 2010 viel 75,5% van alle Raadsdocumenten onder deze categorie.
Is het waar dat in 2011 de classificatie «EU restricted» ook ineens vertrouwelijk behandeld moest worden, zodat duizenden documenten aan het publieke oog onttrokken worden?4
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke van de 21 Lidstaten die op dit moment aan hun nationale parlementen inzage geven in de documenten die geclassificeerd zijn als «limité», waaruit in Nederland niet geciteerd mag worden, citeren en openbaarmaking door leden van het parlement wel toestaan?
In geen enkele EU-lidstaat is dat toegestaan.
Kunt u voor elk van de 27 Lidstaten aangeven welke straffen parlementariërs kunnen krijgen voor het openbaar maken van elk van de vijf niveaus van vertrouwelijkheid indien zij daar toegang toe hebben?
Op het niet naleven van de beveiligingsvoorschriften van de Raad, zijn conform art. 13 van het besluit van 31 maart 2011 (2011/292/EU) in de hele Unie de staande wetten en regels inzake informatiebeveiliging van kracht. Die kunnen ook disciplinaire maatregelen en strafrechtelijke vervolging omvatten.
Voor het naleven van de Richtsnoeren voor de behandeling van interne Raadsdocumenten (Document 1136/11) zijn de lidstaten zelf verantwoordelijk. Indien een lidstaat structureel in strijd handelt met deze richtsnoeren (of binnen die lidstaat structureel in strijd daarmee wordt gehandeld), kan de Europese Commissie een infractieprocedure starten tegen die lidstaat. Uiteindelijk kan de lidstaat veroordeeld worden door het Hof van Justitie.
Welk parlement heeft ooit toestemming gegeven voor de richtsnoeren uit 2011 van de Raad die bepalen dat nu ook de vijfde categorie van documenten (limité) niet openbaar is voor het publiek?5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5, is de categorie van interne documenten van de Raad (Limité-documenten) nooit openbaar voor het publiek geweest. Dat lag ook al vast voordat de richtsnoeren uit 2011 werden opgesteld. Zoals bij ieder bestuursniveau, is het ook bij de Europese Unie wenselijk en noodzakelijk dat een deel van de interne communicatie niet onmiddellijk integraal met het brede publiek wordt gedeeld. Als dat wel zou gebeuren, zou dat de besluitvormingsprocedures van dat bestuursniveau nadelig kunnen beïnvloeden. Voor wat betreft interne documenten voor het bestuursniveau van de Europese Unie, ligt het interne karakter van deze documenten derhalve besloten in de aard van de Europese samenwerking zelf. Bij de totstandkoming daarvan zijn alle parlementen van de EU intensief betrokken. Ik wijs er in dit verband nogmaals op dat het uitgangspunt is, ook in EU-verband, dat zoveel mogelijk informatie zo snel mogelijk toegankelijk wordt gemaakt voor het brede publiek.
In dit verband wijs ik er nog op dat er tal van parlementen zijn binnen de EU, zoals bijvoorbeeld de Duitse Bondsdag, waar ervoor is gekozen ook over interne Raadsaangelegenheden intensief te debatteren tussen parlement en regering. Dat gebeurt dan echter, conform de in de vraag genoemde richtsnoeren en de gedachte die daar achter ligt, altijd achter gesloten deuren. Het bredere publiek kan dan van die debatten in het geheel geen kennis nemen. In het in ons land gekozen model zijn dergelijke debatten achter gesloten deuren veel minder gebruikelijk. De regering weegt in ons model, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels, veel meer zelf welke elementen van het EU-beleid publiekelijk met het parlement gedeeld moeten en kunnen worden en daarover wordt altijd publiek met de Kamer gedebatteerd. Met de nu geboden mogelijkheid voor beide Kamers om alle interne EU-Raadsdocumenten in te zien, beschikt het parlement over een extra instrument om te controleren of het kabinet die weging ook volgens het parlement correct maakt.
Wie heeft namens de Nederlandse regering ingestemd met deze laatstgenoemde richtsnoeren die ook het hele Nederlandse overheidsapparaat binden en op welke wijze is aan die goedkeuring van geheimhouding mededeling gedaan in Nederland?
Zoals in de voorgaande antwoorden wordt gemeld, gold het interne karakter van de betreffende documenten al lang voordat de genoemde richtsnoeren in de Raad werden goedgekeurd. Dat laatste is formeel gebeurd in de ECOFIN-Raad van 20 juni 2011, waarvan mededeling is gedaan via het persbericht http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/122936.pdf
Heeft u kennisgenomen van het recente akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Raad, waardoor leden van het parlement onder voorwaarden toegang krijgen tot alle geclassificeerde documenten en waarin de limité – documenten niet eens gezien worden als een vertrouwelijk document?6
De bepalingen van dit inter-institutioneel akkoord (IIA) hebben uitsluitend betrekking op gerubriceerde documenten. Zoals al is aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5, vallen Limité-documenten daar niet onder, omdat Limité een verspreidingscode is en geen rubriceringsniveau. Voor de toegang van Europarlementariërs tot gerubriceerde documenten worden in dit IIA inderdaad voorwaarden vastgelegd. Dit zijn strenge voorwaarden waaraan strak de hand wordt gehouden. Materieel zijn deze afspraken vergelijkbaar met de wijze waarop het Nederlandse parlement vertrouwelijke toegang kan krijgen tot gerubriceerde documenten, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Ten aanzien van de toegang van Europarlementariërs tot Limité-documenten geldt op basis van art. 18 van de Richtsnoeren voor de behandeling van interne Raadsdocumenten (Document 11336/11) dat deze aanmerkelijk beperkter is dan de vertrouwelijke toegang van de Eerste en Tweede Kamer tot alle Limité-documenten, waartoe het kabinet recentelijk heeft besloten (zie mijn brief van 18 januari jl., Kamerstuk 22 112, nr. 1548).
Deelt u de mening dat het Nederlandse parlement ten minste net zo goed geïnformeerd moet zijn als het Oostenrijkse Parlement en het Europees Parlement?
Ja.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat Nederlandse parlement ten minste net zo goed geïnformeerd is als het Oostenrijkse Parlement en het Europees Parlement?
Zoals uit de antwoorden op deze vragen blijkt, ben ik van mening dat dat reeds het geval is. Voor wat betreft het Europees Parlement verwijs ik ter onderbouwing daarvan met name naar het antwoord op vraag 10. Voor wat betreft het Oostenrijkse parlement verwijs ik bovendien graag nogmaals op het overzicht in de brief van 28 september 2012 (Kamerstuk 22 112, nr. 1474), waaruit bijvoorbeeld naar voren komt dat het Oostenrijkse parlement voorafgaand aan bijeenkomsten van de Raad nooit schriftelijke informatie ontvangt over de inzet van de Oostenrijkse regering tijdens die bijeenkomsten. Dat steekt in mijn ogen schril af tegen de uitvoerige schriftelijke informatie over met name de Nederlandse positie, die de Eerste en Tweede Kamer standaard voorafgaand aan alle Raden en Europese Raden ontvangen in de vorm van een zogenaamde geannoteerde agenda, en waarover altijd voorafgaand aan de betreffende Raad of Europese Raad een debat met de Tweede Kamer plaatsvindt.
Bent u bereid deze vragen voor 6 februari te beantwoorden, in verband met de voorbereiding van het Algemeen Overleg Informatievoorziening?
Ja.
Het rapport van Human Rights Watch waaruit blijkt dat Syrische oppositiegroepen kerken plunderen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het rapport van Human Rights Watch waaruit blijkt dat Syrische oppositiegroepen kerken plunderen?1
Ja.
Is vast te stellen welke groepen verantwoordelijk zijn geweest voor deze plunderingen?
Nee.
Deelt u de analyse uit het rapport dat deze plunderingen aantonen dat het geweld in Syrië steeds meer sektarisch wordt en dat dit weinig hoop biedt voor de toekomstige positie van religieuze en etnische minderheden?
Dat de strijd in toenemend mate een sektarisch karakter krijgt, onderschrijf ik. Het leiderschap van de Syrische oppositiecoalitie heeft meermaals benadrukt dat zij een vrij Syrië voor alle Syriërs voorstaan. Moaz al-Khatib, leider van de Coalitie, schreef recentelijk een brief aan alle Syriërs waarin hij onderstreept dat christenen en moslims in harmonie met elkaar samen horen te leven in het toekomstige Syrië. De Nederlandse regering onderschrijft dit.
Op welke manier zullen de bevindingen uit dit rapport worden besproken met de vertegenwoordigers van de Syrische oppositie?
Nederland staat veelvuldig in contact met de Syrische oppositie en benadrukt steevast hierin het belang van inclusiviteit en respect voor mensenrechten, ook voor vrijheid van religie.
Deelt u de opvatting uit het artikel dat het bewust aanvallen van religieuze gebouwen die niet militair gebruikt worden, een oorlogsmisdaad is? Zo ja, deelt u de mening dat ook deze misdaden door het Internationaal Strafhof (ICC) zouden moeten worden onderzocht? Kunt u aangeven in hoeverre deze misdaden al onderdeel vormden van eerdere onderzoeken van het Strafhof?
Ja, ik deel die opvatting. Het Internationaal Strafhof kan echter geen onderzoek verrichten naar de situatie in Syrië omdat de VN-Veiligheidsraad deze niet heeft doorverwezen naar het Internationaal Strafhof. Nederland is wel voorstander van een dergelijke doorverwijzing. Daartoe heeft Nederland, samen met 56 andere landen, op 14 januari een oproep aan de Veiligheidsraad gestuurd. In het recent geopende onderzoek naar vermeende misdrijven in Mali heeft de aanklager aangekondigd dat het onderzoek zich ook richt op het aanvallen en bewust beschadigen van heilige gebouwen.
Is er in de brief aan de Veiligheidsraad, door Zwitserland geïnitieerd en mede door Nederland ondertekend, waarin werd opgeroepen tot een ICC-onderzoek naar Syrische oorlogsmisdaden, aandacht gevraagd voor aanvallen op kerken en andere religieuze heiligdommen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Nee, in de brief aan de Veiligheidsraad is niet specifiek aandacht gevraagd voor aanvallen op kerken en andere religieuze heiligdommen. In de brief aan de Veiligheidsraad zijn enkel misdrijven genoemd die reeds in november 2011 in het rapport van de UN Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic waren gedocumenteerd. De aanvallen op kerken en andere religieuze heiligdommen werden niet in dat rapport genoemd.
De aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de persberichten «Kansspelautoriteit sluit net rond kansspelaanbieders internet»(8 juni 2012), «Kansspelautoriteit: actieve aanpak illegale kansspelen via internet werkt» (2 oktober 2012) en «Meet & Greet kansspelautoriteit met aanbieders online-kansspelen»? (alle op http://www.kansspelautoriteit.nl/nieuws/)
Ja.
Kent u de reclame van het online gokbedrijf 7red, zoals uitgezonden op de op Nederland gerichte tv-zender van National Geographic en de site http://nl.7red.com/index.asp ? Kent u de sites www.amsterdamscasinos.nl/, http://oranjecasino.com/ en wellicht vele andere sites die zich expliciet op de Nederlandse markt voor online gokken richten? Zo ja, voldoen deze sites aan de prioriteringscriteria op grond waarvan de kansspelautoriteit (KSA) online goksites zegt aan te pakken, te weten de criteria van het hebben van «een nl.site, of het aanbieden van de site in de Nederlandse taal of reclame maken op radio, televisie en in geprinte media»? Zo nee, zou u zich dan op de hoogte willen stellen van deze reclame en sites?
Het is sinds 1 april 2012 aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen (Wok), waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. Het is aan de ksa om te bepalen hoe zij omgaat met de handhaving van de Wok.
Hoe verhoudt het nog steeds bestaan van op Nederland gerichte illegale online goksites tot de genoemde aanpak van de KSA tegen deze sites? Op welke termijn worden deze sites en andere gelijkaardige sites alsnog aangepakt?
De ksa heeft mij desgevraagd meegedeeld het afgelopen jaar een 40-tal bedrijven te hebben opgeroepen hun illegale kansspelaanbod gericht op de Nederlandse consument te staken, dan wel aan te passen aan de prioriteringscriteria van de ksa. Meer dan de helft van de aangeschreven partijen voldoet inmiddels aan deze oproep. Andere partijen hebben aangegeven bereid te zijn hun kansspelaanbod aan te passen. Indien de ksa stuit op nieuwe illegale goksites worden zij door de ksa gewaarschuwd. Tegen een aanbieder die, na aangeschreven te zijn, aan (één van) de prioriteringscriteria blijft voldoen, zal de ksa handhavend optreden. Er loopt inmiddels een aantal onderzoeken. De ksa zal een bestuurlijk rapport opmaken, wat kan leiden tot het opleggen van een last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en/ of een bestuurlijke boete. Gedurende het onderzoek kan de ksa niet op de concrete zaken ingaan.
Aan hoeveel bedrijven heeft de KSA inmiddels een last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en/of een boete van € 780.000 euro of hoger (tot 10% van de geschatte omzet) opgelegd?
Tot op heden heeft de ksa nog geen last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en/of een boete van € 780.000 euro of hoger opgelegd.
Welke mogelijkheden zijn er om tegen Nederlandse banken op te treden die de financiële transacties voor illegaal online gokken door middel van het Ideal-systeem of anderszins faciliteren? Gaat u van die mogelijkheden gebruik maken en op welke wijze en schaal?
De Wok verbiedt het bevorderen van deelname aan kansspelen zonder vergunning. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 2012 heb geïnformeerd1, zijn afspraken gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over het gebruiken van een zwarte lijst. De ksa is in dialoog met de NVB om een proces te ontwikkelen om tot adequate betalingsblokkeringen te komen. De NVB heeft daarbij aangegeven behoefte te hebben aan een duidelijke bepaling in de Wok om mogelijke claims te voorkomen. Zoals ik u in het debat van 7 september 2011 heb toegezegd, bekijk ik in de voorbereiding van het wetsvoorstel kansspelen op afstand ook of de handhaving van de wet door middel van een zwarte lijst een wettelijke basis kan krijgen. Dat kan bijvoorbeeld door aanpassingen van artikel 1 van de Wok tegen het bevorderen van de deelname aan niet-vergunde kansspelen en de bijbehorende strafbepaling.
Deelt u de mening dat de markt voor online gokken niet klaar is voor het verstrekken van vergunningen voor online kansspelen is zolang er nog illegale gokbedrijven op de Nederlandse markt actief zijn? Zo ja, hoe lang denkt u dat het nog duurt voor die markt wel klaar is voor het verstrekken van vergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is belangrijk kansspelen op afstand zo snel mogelijk te reguleren teneinde de vele Nederlandse spelers die nu al spelen de bescherming van een gereguleerd stelsel te kunnen bieden.
Bevinden zich onder de online-aanbieders tijdens de «meet-and-greet» van 28 januari 2013 aanbieders die zich nu nog illegaal op de Nederlandse markt richten? Zo ja, deelt u de mening dat dit mede gezien de motie-Bouwmeester c.s. (Kamerstuk 32 264, nr. 19), waarin gevraagd wordt om illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking te laten komen voor een vergunning, ongewenst is? Zo nee, hoe weet u dat zeker?
De ksa heeft mij geïnformeerd dat op de «meet-and-greet» van 28 januari 2013 geen kansspelaanbieders aanwezig waren die op dat moment voldeden aan de prioriteringscriteria.
Wilt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht wij willen met geleidehond in taxi kunnen |
|
Joram van Klaveren (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wij willen mét geleidehond de taxi in kunnen!»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Deelt u de mening dat het weigeren van blinden en slechtzienden in taxi’s, op grond van het niet willen meenemen van een geleidehond, onaanvaardbaar is? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het zeer ongewenst en ongepast dat een taxichauffeur weigert een (blinden)geleidehond mee te nemen. Het vervoeren van een blindengeleidehond is immers onderdeel van de dienstverlening door de taxichauffeur resp. het taxibedrijf.
Vooraf een rit bij een taxibedrijf bestellen voorkomt dat de klant voor onaangename verrassingen komt te staan. Wordt een klant met een blindengeleidehond dan toch geweigerd, dan kan hij een klacht indienen bij het taxibedrijf of bij het Landelijk Klachtenmeldpunt Taxivervoer.
Uit het artikel in het Algemeen Dagblad blijkt dat 80% van de weigeraars dit doet op basis van het feit dat de hond volgens de islamitische regels een onrein dier is; waarom buigt u voor deze vorm van islamitische discriminatie?
De Taxiwet geeft gemeenten de bevoegdheid aanvullende kwaliteitseisen te stellen aan het locale straattaxivervoer. In de taxiverordening van de gemeente Amsterdam is vastgelegd dat taxichauffeurs geen ritten mogen weigeren, ook geen ritten met blindengeleidehonden. Ook de gemeente Den Haag heeft een dergelijke bepaling opgenomen in de concept taxiverordening. Op deze wijze kunnen gemeenten dus eisen dat klanten met blindengeleidehonden niet worden geweigerd, op straffe van sancties.
Bent u alsnog bereid te gaan handhaven of anders met een wetsvoorstel te komen waarin wordt geregeld dat blindengeleidehonden niet in taxi’s mogen worden geweigerd? Zo neen, waarom niet?
Een wettelijke verplichting acht ik niet nodig. Zoals ik in mijn antwoord van 22 januari 2013 (Kamerstuk II 31 521, nr. 67) op eerdere vragen van de Tweede Kamer heb aangegeven ben ik van mening dat de nationale regelgeving samen met de aanvullende eisen die gemeenten kunnen stellen voldoende zijn.
Wel zal ik de gemeenten nadrukkelijk wijzen op de mogelijkheid die de Taxiwet biedt aanvullende eisen aan het taxivervoer te stellen. Zo kan elke gemeente in ons land eisen dat blindengeleidehonden in taxi’s worden meegenomen. Ik zal een krachtig beroep op de gemeenten doen en hen sterk aanmoedigen van die mogelijkheid gebruik te maken.
De eigen bijdragen Wmo/AWBZ door de vermogensinkomensbijstelling |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de communicatie is verlopen richting mensen die te maken hebben gekregen met een verhoging van de eigen bijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de AWBZ door de introductie van de vermogensinkomensbijtelling?
Naast algemene voorlichting via www.rijksoverheid.nl, heeft het CAK voor de eigen bijdrageregelingen ZmV/ZvV/Wmo ruim 238.000 cliënten, die bij hen bekend waren en mogelijk een hogere bijdrage zouden gaan betalen als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, in december 2012 per brief geïnformeerd. Dit zijn alle cliënten die in 2012 een eigen bijdrage hebben betaald en tevens een vermogen hebben in box 3 boven de heffingsvrije voet.
Kunt u aangeven hoe de vermogensinkomensbijtelling is meegenomen in de doorrekening van de koopkrachteffecten voor 2013 door het CPB en het Nibud?
De vermogensinkomensbijtelling is niet meegenomen in de doorrekening van de koopkrachteffecten door het CPB en het Nibud. Ik verwijs naar de brief van 4 december 2012 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XV, nr. 10). Daarin heeft hij aangegeven welke maatregelen zijn meegenomen bij de berekeningen van de koopkrachteffecten door het CPB, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Nibud.
In hoeverre worden mensen met een chronische ziekte en met een beperking getroffen door de vermogensinkomensbijtelling? Hoeveel personen betreft het? Wat bent u van plan hieraan te doen?
Het CAK registreert niet of de verzekerden die een eigen bijdrage AWBZ of WMO verschuldigd zijn, chronisch ziek zijn of een beperking hebben. Dat is voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage voor cliënten die te maken krijgen met de vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ of WMO geen criterium. Bepalend is immers de vraag hoeveel iemand geacht wordt bij te dragen uit zijn of haar vermogen. Om die reden is niet bekend hoeveel chronisch zieken of verzekerden met een beperking die een vermogen hebben, door de vermogensinkomensbijtelling een hogere eigen bijdrage moeten betalen.
Kunt u de vragen a.s. dinsdag voor 12.00 uur beantwoorden?
Arbeidsmarktbeleid in de Rotterdamse haven |
|
Paul Ulenbelt , Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de melding van collectief ontslag voor 35 voltijders door Rotterdam Port Services (RPS)?
Ja.
Is het u bekend dat het hier veelal gaat om oudere werknemers die door het faillissement van SHB parttime bij RPS in dienst werden genomen en dat deze werknemers door de parttime banen hun WW-rechten aan moesten spreken waardoor zij na het ontslag door RPS rechtstreeks in de bijstand zullen belanden? Hoe verhoudt dit ontslag zich tot het tegelijkertijd in dienst nemen van werknemers met tijdelijke contracten, onder andere gestimuleerd door werklozenprojecten waarbij RPS en Transcore ook nog eens dezelfde eigenaar hebben?
Het is mij bekend dat de betreffende werknemers als gevolg van het faillissement van SHB recht hebben gekregen op een WW-uitkering. Net als voor elke andere werknemer geldt ook voor deze werknemers dat als zij vervolgens gedeeltelijk gaan werken hun uitkering wordt beëindigd voor het aantal uren dat zij het werk hebben hervat. Indien deze werknemers vervolgens opnieuw werkloos worden uit die nieuwe baan, kan een nieuw (tweede) recht op WW zijn ontstaan.
Voor zover mij bekend zijn er momenteel nog geen ontslagen gevallen. Er is bij UWV alleen melding gedaan van een collectief ontslag; er zijn nog geen ontslagaanvragen bij UWV ingediend.
Kunt u een overzicht geven van alle nationale en gemeentelijke projecten die zich erop richten jongeren aan het werk te krijgen in de Rotterdamse haven en de voorwaarden voor financiële steun aan deze projecten noemen?
De begeleiding van werkzoekenden op de arbeidsmarkt, waaronder jongeren, is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid van gemeenten. De dienst W&I van de gemeente Rotterdam kan nadere informatie verstrekken over mogelijke gemeentelijke projecten om jongeren aan het werk te krijgen in de Rotterdamse haven. De jeugdwerkloosheid heeft mijn aandacht en is onderwerp van gesprek in het overleg met sociale partners. Ik heb uw Kamer op 17 januari tijdens een Dertigledendebat geïnformeerd over mijn aanpak van jeugdwerkloosheid. Ik heb daarbij toegezegd eind februari een brief te sturen met de tussenstand van het overleg met sociale partners voor wat betreft de aanpak van jeugdwerkloosheid.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van deze projecten? Kunt u een overzicht geven van de resultaten van de projecten? Hoeveel vaste dienstverbanden hebben deze projecten opgeleverd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de ruim duizend havenwerkers (waaronder veel sjorders) op een totaal havenwerkers bestand van 7000, die keer op keer een tijdelijk contract krijgen en geen zicht hebben op een vaste aanstelling?1
Ja, ik ken het artikel uit het AD/Rotterdams Dagblad van 15 november 2012 waarin melding wordt gemaakt van bedrijven die jaarcontracten oneindig verlengen met na drie jaarcontracten een onderbreking van drie maanden waarin de werknemer een WW-uitkering ontvangt.
Deelt u de mening dat deze ruim duizend havenwerkers die jarenlang achter elkaar werken voor dezelfde baas, een vaste arbeidsovereenkomst moeten krijgen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dat te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat flexibele arbeid van belang is voor de dynamiek op de arbeidsmarkt, maar voorkomen moet worden dat flexibele arbeid oneigenlijk gebruikt wordt en verwordt tot een goedkoop alternatief voor werk dat door vaste werknemers kan worden gedaan. In het overleg van het kabinet met sociale partners over de sociale agenda wordt ook gesproken over de mogelijkheden om flexibele en vaste arbeid beter met elkaar in balans te brengen. Dit moet leiden tot een sterkere bescherming van flexwerkers waardoor hun mogelijkheden om te bouwen aan hun toekomst ook zullen toenemen. De uitkomst van deze gesprekken zal in het voorjaar in een Hoofdlijnennotitie aan de Kamer worden aangeboden.
Wordt er misbruik van de wet gemaakt door de sjorders drie tijdelijke contracten te bieden, dan drie maanden de WW in te laten gaan en dan weer aan te nemen? Acht u het gebruik maken van de ketenregel op deze manier wenselijk? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Op grond van de zogenoemde ketenbepaling geldt dat bij elkaar opvolgende tijdelijke contracten bij het 4e contract, of als bij een minder aantal een termijn van 3 jaar wordt overschreden, een vast contract ontstaat. Tijdelijke contracten worden als opeenvolgend gezien als zij elkaar met een tussenpoos van minder dan 3 maanden opvolgen. De regeling geldt ook ten aanzien van elkaar opvolgende werkgevers (bij dezelfde werkzaamheden). Bij cao kan (ten nadele van de werknemer) van het aantal contracten worden afgeweken, van de termijn van 3 jaar, van de tussenpoos van 3 maanden en van de bepaling over elkaar opvolgende werkgevers.
Het staat een werkgever in beginsel vrij een werknemer al dan niet een volgend contract aan te bieden. De ketenbepaling verplicht hem daar niet toe. In de situatie dat een werkgever na drie tijdelijke contracten, vervolgens drie maanden WW opnieuw een contract voor bepaalde tijd aanbiedt, hoeft niet zonder meer sprake te zijn van ontduiking van de ketenbepaling. Op enig moment kan er echter wel sprake zijn van strijdigheid met de bedoeling van de wet. Een en ander is afhankelijk van de feiten. Ik wijs erop dat als een werkgever zich van dergelijke – structurele – constructies bedient waarbij er geen sprake is van afwijking via cao, de rechter hier een stokje voor kan steken. Het is aan de werknemer zelf om zich tot de rechter te wenden.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 kijkt het kabinet samen met sociale partners naar verbetering van de wettelijke bescherming voor verschillende vormen van flexibele arbeid. Daarbij wordt ook de ketenbepaling betrokken.
Wat is uw mening over het feit dat de naar schatting 250 sjorders met tijdelijke contracten, op een totaalsjordersbestand van 450, ook nog een deeltijdovereenkomst hebben, maar zich wel week in week uit, dag en nacht voor de baas beschikbaar moeten houden? Is dit wettelijk toegestaan? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen? Zo ja, behoeft deze wet volgens u aanpassing?
Het is wettelijk toegestaan dat op oproepbasis meer uren worden gewerkt dan volgens de contractuele arbeidsduur. De werkgever en werknemer zijn vrij een oproepcontract af te sluiten waarbij de werknemer zich beschikbaar houdt voor werk.
Ook dit punt loopt mee in het overleg van het kabinet met sociale partners naar mogelijkheden voor verbetering van de wettelijk bescherming voor verschillende vormen van flexibele arbeid.
Deelt u de mening dat ook werkers met tijdelijke contracten en onregelmatig werk zoals bijvoorbeeld sjorders, huishoudelijk werkers en horecamedewerkers, recht hebben op zekerheid en mogelijkheden om te kunnen bouwen aan een toekomst met huisje, boompje en beestje? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen voor meer zekerheid voor flexwerkers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de positie van havenwerkers beschermd dient te worden, juist in deze tijden van crisis? Deelt u de mening dat we opnieuw een systeem van geregistreerde havenarbeid in moeten voeren om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid ILO-verdrag, nr. 137 te ondertekenen, zodat Nederland haar haven en havenarbeiders weer in bescherming zal nemen?
ILO-verdrag 137 over havenarbeid vereist onder meer registratie van havenarbeiders en voorrang bij het vinden van werk van deze geregistreerde havenarbeiders. Het verdrag is in 1975 door Nederland bekrachtigd. Nederland voldeed destijds aan de verplichtingen van het verdrag, onder meer via een bij (bedrijfstak)cao ingestelde (en uit de Werkloosheidswet medegefinancierde) havenpool en een pasjesregeling ter registratie. Het verdrag is in 2006 door Nederland opgezegd. Op dat moment werd niet meer voldaan aan de verdragsvereisten, aangezien de betreffende CAO en de wettelijke voorzieningen waren vervallen. Door het wegvallen van de afspraken tussen de sociale partners om aan de verplichtingen van het verdrag te voldoen zou de regering op dat moment wet- en regelgeving hebben moeten introduceren, die het geldende arbeidsmarktbeleid zou doorkruisen. De situatie is op dat punt niet gewijzigd en geeft het kabinet derhalve geen aanleiding tot herziening van het standpunt met betrekking tot ILO-verdrag 137. Het staat de sociale partners in de haven uiteraard vrij om eigen afspraken te maken over bijvoorbeeld het behoud van werkgelegenheid of bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen.
Seksueel geweld tegen vrouwen in India en beperkingen voor mensenrechtenorganisaties |
|
Agnes Mulder (CDA), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Désirée Bonis (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de groepsverkrachtingszaak van een studente medicijnen op 16 december jl. in Delhi en de daaropvolgende massale protesten, alsmede de eerdere groepsverkrachtingszaken van Dalit vrouwen in de deelstaat Haryana?
Ja.
Wat is uw visie op de constateringen en aanbevelingen in de onlangs aangenomen resolutie van het Europees Parlement over geweld tegen vrouwen in India (2013/2512 (RSP)), in het bijzonder de aanbeveling dat de EU en de lidstaten voorrang zouden moeten geven aan programma’s ter bestrijding van geweld tegen vrouwen in India? Op welke manier wilt u deze aanbevelingen ten uitvoer brengen? Welke rol spelen of zouden formele en informele vrouwennetwerken in dit verband kunnen spelen en hoe zou Nederland deze kunnen ondersteunen?
De Nederlandse regering schaart zich achter de resolutie van het Europees Parlement over geweld tegen vrouwen in India. Mede ook omdat India zelf de wetgeving inzake geweld tegen vrouwen aanscherpte, staat geweld tegen vrouwen tijdens de EU-India mensenrechtendialoog op de agenda. Via FLOW (Funding Leadership and Opportunities for Women) en het VN fonds Violence Against Women steunt Nederland Indiase NGO’s die campagne voeren voor bestrijding van geweld tegen en empowerment van vrouwen, waaronder de «Ring the bell campaign» van de Indiase organisatie Breakthrough.
Deelt u de constatering van het Europees Parlement dat vrouwen en meisjes die gediscrimineerd worden op basis van hun kaste nog meer risico lopen om slachtoffer te worden van verschillende vormen van seksueel en andere vormen van geweld en dat er bij hen sprake is van een «uitzonderlijke hoge mate van straffeloosheid voor de daders»? Welke groepen worden meer getroffen worden door seksueel en ander geweld dan andere groepen? Bent u bereid hier verder onderzoek naar te doen en beleid op te ontwikkelen?
De constatering van het Europees Parlement wordt tevens regelmatig gestaafd door berichten in de media. Nationale wetgeving voor de bescherming van Dalits is voldoende aanwezig, implementatie van deze wetgeving stuit echter vaak nog op gebrekkige lokale uitvoering, vooral in landelijke gebieden. Bieden van steun aan kwetsbare groepen, zoals dalit vrouwen, is een van de pijlers van het internationale emancipatiebeleid van Nederland.
Op welke wijze is de Nederlandse regering van plan bij te dragen aan het verbeteren van de positie van de 100 miljoen Dalit vrouwen in India, mede gezien de door u eerder getoonde bereidheid om te investeren in de versterking van de positie van de Dalits?
De Nederlandse regering spant zich ervoor in dat het onderwerp «discriminatie op basis van werk en afkomst» op de agenda van de EU en VN aandacht blijft krijgen. De recent in het Europees Parlement aangenomen resolutie over de positie van Dalits geeft duidelijke aanbevelingen voor het EU mensenrechtenbeleid. Nederland steunt daarnaast verschillende maatschappelijke organisaties die zich voor vrouwenrechten inzetten en eveneens voor Dalits.
Bent u bereid het strafproces tegen de winnaar van de Nederlandse Mensenrechtentulp 2012, Marimuthu Bharathan, en 23 medeverdachten actief te volgen en de Kamer daarover bij nieuwe ontwikkelingen en in ieder geval voor eind 2013 te informeren? Bent u bereid om de problemen die Bharathan door toedoen van de Indiase overheid bij zijn werk ondervindt – waaronder een verbod om demonstraties te organiseren of daaraan deel te nemen – bij de Indiase regering aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze en binnen welk tijdsbestek?1
De heer Bharathan is op borgtocht vrijgelaten en hieraan zijn door de Indiase autoriteiten bepaalde voorwaarden verbonden. Nederland respecteert het Indiase rechtssysteem en treedt dus niet in deze lopende zaak. Met de heer Bharathan zal het contact in stand blijven mede in verband met de verdere invulling van de prijs verbonden aan de Mensenrechtentulp. Ik zal u op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
Wat is uw oordeel over de berichten van 7 januari 20132 dat de Indiase regering 103 Indiase NGO’s en 24 internationale donoren op een «verdachtenlijst» heeft geplaatst, nadat in maart 2012 77 buitenlandse NGO’s op een «watch list» zijn geplaatst en visabeperkingen zouden ondervinden3 en in augustus 2012 van 4139 Indiase NGO’s hun wettelijke registratie is ontnomen?4 Bent u bereid om de Indiase regering dringend te verzoeken de lijst van 103 Indiase NGO’s en 24 internationale donoren openbaar te maken? Bent u van mening dat dergelijke stappen de effectiviteit van het Nederlandse particuliere kanaal in India en de operationele en politieke ruimte van organisaties in het maatschappelijk middenveld in grote mate beperken?
Aanscherping van nationale wetgeving voor NGO’s om meer inzicht te krijgen in financiële stromen en activiteiten, kan tot inperking van de politieke en operationele ruimte van NGO’s leiden en daarmee hun effectiviteit belemmeren.
De Indiase regering heeft in 2010 de uit 1976 daterende Foreign Contribution Regulation Act (FCRA) aangescherpt om effectiever op te kunnen treden tegen NGO’s en organisaties die, naar het oordeel van de Indiase regering, fondsen uit het buitenland misbruikten voor clandestiene commerciële doeleinden en
als dekmantel werden gebruikt voor terroristische activiteiten. De NGO’s die geen financiële bijdragen meer uit het buitenland mogen ontvangen hebben geen zogenaamde FCRA vergunning en zijn op een openbare lijst geplaatst die gepubliceerd is op de website van het Indiase ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze lijst wordt regelmatig geactualiseerd. Met het artikel waarin gesproken wordt van een «watchlist» waarop ook buitenlandse donoren voorkomen, ben ik bekend. De EU delegatie in New Delhi heeft hierover een gesprek aangevraagd bij de Indiase autoriteiten. Een oordeel over de werking van de wetgeving in de praktijk wil ik mede hiervan laten afhangen.
Is het u bekend dat het Voluntary Action Network India (VANI) veronderstelt dat de recente berichten over NGO’s op de verdachtenlijst van de Indiase regering mede tot doel hebben de huidige beweging voor de rechten van vrouwen tot zwijgen te brengen?5 Heeft u concrete aanwijzingen dat steun aan vrouwenorganisaties in India wordt geblokkeerd of wordt belemmerd? Zo ja, op welke wijze?
De berichten op de website van het Voluntary Action Network India over de toenemende controle op NGO’s en vrijwillige initiatieven met betrekking tot financiële transacties, zijn mij bekend. Er zijn vooralsnog geen concrete aanwijzingen dat er sprake is van een aanpak specifiek gericht op het functioneren van vrouwenorganisaties.
Kunt u een overzicht geven van u bekende buitenlandse donoren die het verboden is geld naar Indiase organisaties over te maken of daarbij aanzienlijke moeilijkheden ondervinden? In welke mate worden daarbij organisaties getroffen die zich inzetten voor vrouwenrechten, de rechten van Dalits en andere mensenrechtenkwesties? Hoe beoordeelt u meer in het algemeen de situatie op het terrein van visaverstrekking door India aan Nederlandse burgers?
Er is geen overzicht van buitenlandse donoren die het verboden is geld over te maken naar Indiase organisaties. Zoals aangegeven bij vraag 6 hanteert de Indiase overheid een zogenaamde «ontvangerslijst». De EU delegatie in New Delhi heeft een gesprek aangevraagd bij de Indiase autoriteiten over de problemen van buitenlandse donoren.
Voor wat betreft visumverlening geldt het internationaal recht dat landen het soevereine recht geeft vreemdelingen al dan niet toegang tot hun grondgebied te verschaffen. Voor zover mij bekend komt het incidenteel voor dat Nederlanders ondanks eerder in het bezit te zijn gesteld van een visum, niet zijn toegelaten tot India. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden van minister van Buitenlandse Zaken op kamervragen van de leden Omtzigt en Knops (CDA) inzake «het weigeren van de toegang tot India van twee begeleiders van het Dendron college uit Horst» d.d. 30 oktober 2012.
Bent u van mening dat de bewegingsruimte en de vrijheid van vereniging en meningsuiting van Indiase NGO’s en mensenrechtenverdedigers ernstig wordt beperkt? Zo ja, bent u bereid deze kwestie in Europees verband aan te kaarten teneinde deze ernstige beperking van de mensenrechten bij India aan de orde te stellen?
De Nederlandse regering maakt zich zorgen over wetgeving in verschillende landen die de bewegingsvrijheid en vrijheid van meningsuiting van het maatschappelijk middenveld belemmert. Wetgeving als deze vormt een ernstige beperking op enkele cruciale mensenrechten en de mogelijkheden voor NGO’s mensenrechten te bespreken, onder de aandacht te brengen en te verbeteren. De Nederlandse regering heeft dit aangekaart tijdens de OVSE bijeenkomst in december 2012 in Dublin. Dit onderwerp zal via de meest effectieve kanalen aan de orde gesteld blijven worden, ook binnen de EU.
De angstcultuur bij ALDI |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het personeel van de ALDI-supermarkten wordt onderdrukt en dat er een angstcultuur heerst?1
Wat is uw reactie op dit bericht?
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de oud arbo-arts van ALDI, dat er bij dit bedrijf bovenmatig veel personeelsleden zijn met fysieke klachten?
Is het waar dat de vakbond CNV u heeft verzocht om de situatie bij ALDI door de Inspectie SZW te laten onderzoeken?
Bent u bereid dit verzoek in te willigen? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen om de onderdrukking van personeel bij ALDI tegen te gaan?
Opsporingsberichtgeving en eventuele afspraken tussen het Openbaar Ministerie en de media |
|
Nine Kooiman , Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie laat met filmpje. Regels belemmeren snelle publicatie van beelden»?1
De Aanwijzing opsporingsberichtgeving bepaalt het kader voor de inzet van opsporingsberichtgeving. Wanneer berichtgeving door de officier van justitie als urgent wordt aangemerkt, kan op zeer korte termijn tot berichtgeving worden overgegaan. De in de Aanwijzing neergelegde uitgangspunten en voorwaarden werpen hiervoor geen belemmeringen op.
Met een aantal mediapartners bestaat een vaste samenwerking, maar er is geen sprake van exclusiviteit. Van geval tot geval wordt bekeken van welke media gebruik wordt gemaakt. Commerciële belangen spelen hierbij geen rol. Omdat het om een opsporingsmiddel gaat is het van belang dat de regie bij OM en politie ligt en is het nodig dat vooraf met de betrokken mediapartner afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de werkwijze, omgang met vertrouwelijke informatie en verwijdering van gegevens.
Wat is uw reactie specifiek op de opmerking van de woordvoerster van het Openbaar Ministerie (OM) in Arnhem die zegt dat men wegens een wachtlijst bij «Opsporing verzocht» de beelden aan diverse andere media aan had willen bieden, maar dat dit niet mocht in verband met afspraken over opsporingsberichtgeving?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke afspraken zijn dit precies? Met wie zijn die afspraken precies gemaakt? Zijn dit slechts afspraken over de wijze waarop de beelden zullen worden gepresenteerd en bepaalde voorwaarden van het OM zullen worden gerespecteerd of betreft het ook afspraken over exclusiviteit waarbij zelfs commerciële belangen een rol spelen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over contracten tussen het OM en de media?3 Hoe verhoudt de beperking van de afspraken die kennelijk bestaan tussen het OM en de media zich tot het antwoord dat het OM weliswaar gebaat is bij een goede relatie met de media en bij continuïteit in die relatie, maar het opsporingsbelang altijd het zwaarst weegt?4
De afspraken die het OM met mediapartners heeft gemaakt vormen geen beperking, maar bieden juist de mogelijkheid om snel tot opsporingsberichtgeving over te gaan. In geval van urgentie kan het OM ervoor kiezen om zo nodig ook via media waarmee geen vaste samenwerking is snel berichtgeving te laten plaatsvinden.
Kunt u toelichten hoe de afweging in dit geval is uitgevallen? Waarom konden de beelden niet eerder naar buiten worden gebracht? Op welke wijze heft het opsporingsbelang hierbij het zwaarst gewogen?
Ik kan geen details geven over afwegingen van het OM in een individuele lopende zaak waarover de rechter nog moet oordelen.
Wat is er in de praktijk verbeterd sinds 2008, toen de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving is aangepast, zoals toegezegd in antwoord op betreffende vragen?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke Kamervragen in 2010 heb aangegeven5 is op 16 maart 2009 (Stcr. 2009, 51) de Aanwijzing opsporingsberichtgeving voor het laatst vastgesteld. Bij de laatste vaststelling is rekening gehouden met de enorme vlucht die het aantal beschikbare mediavormen (waaronder internet) in de jaren daarvoor heeft genomen, om zo de mogelijkheden voor opsporingsberichtgeving te vergroten. Zoals gebruikelijk bij Aanwijzingen van het Openbaar Ministerie, wordt de Aanwijzing op dit moment, vier jaar na de laatste vaststelling, wederom herzien. De nieuwe Aanwijzing opsporingsberichtgeving zal naar verwachting nog dit jaar worden vastgesteld. In de evaluatie zal ook weer gekeken worden naar de ontwikkelingen op het gebied van het aantal beschikbare mediavormen, waaronder social media en andere relevante ontwikkelingen.
Het bericht ‘Meer Marokkaanse drop-outs’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer Marokkaanse drop-outs»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Uit het onderzoek blijkt dat het aantal jongeren van Marokkaanse komaf dat voortijdig de school verlaat stijgt; heeft u een nadere verklaring voor deze vastgestelde stijging?
Het onderzoek van RISBO gaat enkel over de 22 gemeenten die een driejarige subsidie ontvingen van BZK, V&J en VWS in het kader van de «Aanpak Marokkaans-Nederlandse Risicojongeren»2. Uit dit onderzoek bleek dat het uitvalpercentage onder deze groep jongeren in die 22 gemeenten was gestegen van 5,8% in schooljaar 2008/2009 naar 6,2% in schooljaar 2010/2011.
Ook op landelijk niveau was het resultaat in schooljaar 2010/2011 minder goed: de daling onder Marokkaans-Nederlandse jongeren bleef steken op 5,6%. Er was echter geen sprake van een toename van de uitval in deze groep.
Inmiddels heeft de daling van de uitval weer doorgezet, zowel op landelijk niveau als in de 22 gemeenten. Uit de meest recente cijfers (over schooljaar 2011/2012) blijkt dat de uitval onder Marokkaans-Nederlandse jongeren vorig jaar flink is gedaald. Op landelijk niveau is de uitval gedaald van 5,6% naar 4,9% en in de genoemde 22 gemeenten is de uitval onder deze jongeren gedaald van 6,2% naar 5,6%.
Kunt u inzichtelijk maken waarom de € 30 miljoen die is geïnvesteerd in onder andere het voorkomen van voortijdig schoolverlaten onder Marokkaanse jongeren niet heeft geleid tot een daadwerkelijke daling van het aantal Marokkaanse voortijdig schoolverlaters?
De subsidie die 22 gemeenten gedurende drie jaar hebben ontvangen in het kader van de «Aanpak Marokkaans-Nederlandse Risicojongeren», is afkomstig van de ministeries van BZK, VWS en V&J. Eind 2012 is deze subsidie geëindigd. De middelen zijn door de gemeenten op vele terreinen ingezet, afhankelijk van de plaatselijke situatie, zoals de aanpak van werkloosheid, criminaliteit en overlast. Maar ook zorg of gezinsbegeleiding.
De conclusie dat de € 30 miljoen niet heeft geleid tot een daling van het aantal vsv’ers van Marokkaans-Nederlandse afkomst, acht ik niet juist. Ten eerste omdat de recente resultaten op het gebied van schooluitval in deze 22 gemeenten positief blijken, zie het antwoord op vraag 2. Ten tweede omdat de «Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren» en de daarbij horende investering een veel breder doel heeft dan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Ten derde duurt het bij de extra inzet op specifieke problematiek altijd enige tijd voordat de effecten ook in de cijfers te zien zijn.
Bent u bekend met het onderzoek «De effecten van intensieve coaching op voortijdig schoolverlaten» van het Centraal Plan Bureau?2 Zo ja, deelt u de opvatting dat, op basis van de bevindingen in dit CPB-onderzoek, er moet worden ingezet op betere begeleiding van jongeren, om zo voortijdig schoolverlaten terug te dringen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Op verzoek van uw Kamer heb ik op 9 januari een schriftelijke reactie gegeven op het rapport (Kamerstukken 26 695 nr. 88, vergaderjaar 2012–2013).
Ik ben van mening dat begeleiding van jongeren tijdens hun schoolloopbaan en bij studie- en loopbaankeuzes bijdraagt aan het voorkomen van schooluitval. Ik zie dit als een belangrijke taak van de school. Extra coaching kan voor een specifieke groep jongeren de kans op uitval aanzienlijk verminderen. De uit het onderzoek gebleken positieve effecten van extra coaching breng ik onder de aandacht van de roc’s. De regionale vsv-programmagelden kunnen worden ingezet om eventueel benodigde extra begeleiding te organiseren.
Kunt u verduidelijken hoe u denkt het percentage voortijdig schoolverlaters onder zwakke groepen, zoals de groep Marokkaanse jongeren, verder terug te dringen? Zo ja, kunt u de Kamer vóór 1 april per brief informeren over uw plannen?
In de brief aan de Tweede Kamer van 12 februari (Kamerstuk II 26 695-89) over de aanpak van het voortijdig schoolverlaten zet ik uiteen wat de komende jaren mijn beleid zal zijn. Speerpunt daarbij is dat ik doorga met de huidige aanpak. Deze is effectief gebleken. De middelen worden regionaal ingezet, waardoor de regionale partners maatregelen treffen die gericht zijn op de specifieke regionale of lokale problematiek.
Het bericht dat moskee internaten vaak niet veilig zijn en toezicht van de overheid ontbreekt |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het stadsbestuur van Rotterdam al sinds 2003 gewaarschuwd is over brandonveilige situaties bij de moskee-internaten maar er desondanks niet is gehandhaafd?1
In zijn brief aan de gemeenteraad van 15 januari 2013 (kenmerk 1108629) geeft het college van de gemeente Rotterdam het volgende aan: «Uit het onderzoek dat na 15 november 2012 is uitgevoerd, is gebleken dat bij ieder internaat toezicht is gehouden op de brandveiligheid. (...) In het algemeen worden bij controles (verschillende soorten) gebreken geconstateerd. Bij de onderzochte locaties is zodanig geacteerd dat er geen aanleiding was om tot sluiting over te gaan. De internaten waren en zijn dus voldoende brandveilig.» Ik heb geen reden om aan deze conclusie van de gemeente Rotterdam te twijfelen.
Bent u bereid om de Inspectie Leefomgeving en Transport een onderzoek te laten doen naar het handelen van de overheid bij verlening en handhaving van bouw- en bestemmingsvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de herziening van het interbestuurlijk toezicht, berust het toezicht op het fysieke domein (of domein leefomgeving) bij de provincie. Het toezicht is met de herziening verschoven van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar de provincies. Ik kan daarom het ILT niet opdragen een onderzoek uit te voeren.
Deelt u de mening dat het beschikbare instrumentarium om de veiligheid en het welzijn te waarborgen op dit moment blijkbaar niet toereikend is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Op 26 februari 2013 heb ik, zoals in mijn eerdere antwoord d.d. 18 december 2012 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nrs. 927, en 918) op Kamervragen van de leden Karabulut (SP), Bergkamp (D66) en Wilders en Van Klaveren (beiden PVV) aangekondigd, overleg gehad met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ten aanzien van brandveiligheid en vergunningen hebben de aanwezige gemeenten aangegeven dat deze op orde zijn en dat ze over voldoende instrumenten beschikken om de fysieke veiligheid van kinderen te garanderen. Tijdens het overleg is verder geconstateerd dat er geen waarborgen bestaan ten aanzien van het pedagogische klimaat in de privaat gefinancierde internaten -zoals Turkse internaten- waar kinderen wonen en waarvoor geen toezicht is geregeld. Dat baart ons zorgen. Daarom is afgesproken dat rijk en gemeenten in afstemming met de betrokken internaten en eventuele andere partijen zullen komen tot een kwaliteitskader met aandacht voor onder andere het pedagogisch beleid, de veiligheid en het welzijn van kinderen op deze internaten. Daarbij zullen ook andere gemeenten betrokken worden waarin zich privaat gefinancierde internaten bevinden. Kortheidshalve verwijs ik u ook naar mijn brief van 26 februari 2013 (Kamerstuk II 33 400-XV, nr. 92).
Deelt u de mening dat onveilige en illegale moskee-internaten per direct gesloten moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, sluiting van een rechtspersoon is overigens alleen mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. De toetsing van de brand- en veiligheidsvoorschriften is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid. In dit geval is er geen sprake van illegale of brandonveilige internaten.
Bent u nu wel bereid om aan moskee-internaten kwaliteitseisen te stellen en deze onder toezicht van de rijksoverheid te plaatsen in plaats van u te verschuilen achter non-argumenten zoals dat ze geen rijkssubsidie zouden ontvangen en het geen onderwijsinstellingen zijn? Zo nee, acht u het dan verantwoord dat er kinderen buiten de samenleving worden gehouden volgens de Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD)? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstellen hiertoe verwachten?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u zo snel mogelijk inzichtelijk maken hoeveel illegale en legale moskee- internaten, die de integratie belemmeren, er gevestigd zijn in Nederland? Zo nee, vindt u dat als minister van integratie niet belangrijk om te weten?
De voorlopige telling van het aantal privaat gefinancierde internaten in Nederland komt op 25, waarvan 16 met een Turkse achtergrond. Het overleg met gemeenten met private internaten wordt uitgebreid; dat zou kunnen leiden tot een bijstelling van het aantal internaten.
Zoals ik in de integratieagenda (Kamerstuk II 32 824, nr. 7) heb aangegeven mag Nederland geen land zijn van parallelle gemeenschappen, waarin de noodzaak lijkt te vervallen om elkaar te ontmoeten en elkaar te verstaan. Om een plek te vinden in Nederland is het van belang dat migranten in aanraking komen met mensen met andere denkbeelden of een andere levensstijl. Dat geldt zeker voor kinderen. Het is niet wenselijk wanneer zij opgroeien in afzondering van de rest van samenleving. Enkele gemeente hebben aangegeven dat het voor hen niet inzichtelijk is hoe het er in de internaten aan toe gaat en voelen zich daarbij ongemakkelijk. Ik heb thans overigens geen aanwijzingen dat er sprake is van uitsluiting van deze kinderen van de rest van onze samenleving. De kinderen die in dit type internaten verblijven, gaan naar reguliere scholen.
De gevolgen van de verhoging van de eigen bijdrage voor de ABWZ en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als gevolg van de introductie van de vermogensinkomensbijtelling |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger, staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, is verzocht duidelijkheid te geven over de inkomenseffecten van de wetswijziging op 1 oktober 2012 en daarop heeft geantwoord1 dat cliënten die de hoogst mogelijke eigen bijdrage voor zorg met verblijf betalen er gemiddeld € 235 per maand op achteruit zouden gaan, en de dag na deze brief de Kamer over deze wet heeft gestemd, en dat inmiddels uit berichten blijkt dat mensen vele honderden euro’s meer moeten betalen dan de gemiddelde € 235? Deelt u de mening dat de Kamer met de brief van uw ambtsvoorganger over de inkomenseffecten onjuist is voorgelicht? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van mening dat de Kamer verkeerd is voorgelicht. In de brief aan de Kamer werd gesproken over een gemiddelde stijging van € 235 voor cliënten met een hoge eigen bijdrage voor intramurale zorg. Daarnaast is in het CBS rapport over de vermogensinkomensbijtelling dat ook aan de kamer is gestuurd, de gemiddelde opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling per deciel aangegeven. Zie hiervoor de tabel van het CBS hieronder en een tabel met de nadere berekening inkomenseffecten met daarin de afbouw van het vermogen over tijd.
WMO
zorg zonder verblijf
zorg met verblijf
bijdrage hoog
bijdrage laag
Aantal (x 1000 w.v. effect)
487
422
225
111
w.v.
72
47
50
29
Effect:
bedrag (mln euro)
32
12
142
4
gemiddeld per jaar (euro)
443
267
2.830
142
decielgrens
10%
24
8
252
0
20%
51
18
369
0
20%
86
31
564
1
40%
142
46
875
2
50%
206
73
1.362
3
60%
338
112
2.134
16
70%
496
210
3.171
87
80%
681
322
5.560
154
90%
1.011
693
7.627
414
bron: «Vermogensinkomensbijtelling en eigen bijdrage Zorg met verblijf 2009, Zorg zonder verblijf en WMO 2010» blz 26, tabel 4.3.1 CBS, 22 juni 2012 meegestuurd met Kamerbrief van 12 juni 2012.
Bron: Kamerstukken II, 2012–13, 33 204, nr. 18.
Kunt u aangeven hoe iemand met alleen AOW en vermogen dat vast zit in een niet te verkopen huis, of vermogen dat vast zit in een deposito, aan zijn of haar betalingsverplichtingen inzake de eigen bijdrage AWBZ of Wmo kan voldoen?
Voor de cliënt die een nog niet verkochte voormalige eigen woning heeft, geldt het volgende: De voormalige eigen woning heeft niet altijd en niet vanaf dag één invloed op de hoogte van de eigen bijdrage. De woning telt niet mee voor de grondslag van box 3 zolang de fiscaal partner in de woning blijft wonen (het blijft dan een «eigen woning» in box 1).
Op grond van fiscale wetgeving zal de «eigen woning» de eerste twee jaar na opname in een verpleeg- of verzorgingshuis nog als «eigen woning» aangemerkt worden in box 1. Als de woning leeg staat in afwachting van verkoop, is deze periode zelfs tijdelijk (tot 1 januari 2014) drie jaar, op basis van een regeling van het Ministerie van Financiën. Als de woning kwalificeert als eigen woning in box 1, maakt deze geen onderdeel uit van de grondslag voor box 3 en dus zal het CAK de woning dan niet betrekken bij de berekening van de VIB.
Verder geldt dat voor de VIB wordt uitgegaan van de grondslag voor box 3 in het jaar T-2.
Dit betekent dat pas vier jaar (en soms zelfs vijf jaar) na opname in verpleeg- of verzorgingstehuis, de oorspronkelijke «eigen woning», als die woning in al die jaren niet is verkocht, door het CAK wordt betrokken bij de berekening van de eigen bijdrage als gevolg van de VIB. Immers, pas na twee jaar (of drie jaar) na de opname in het verpleeg- of verzorgingstehuis zullen de woning én eventuele hypotheekschuld «verhuizen» van box 1 naar box 3, wat pas twee jaar later zichtbaar wordt bij de vaststelling van de VIB door het CAK. De cliënt heeft hierdoor vier (of vijf) jaar de tijd voordat deze mee gaat tellen voor de VIB. Wil de cliënt voorkomen dat vermogen meetelt dat «vastzit», dan heeft hij dus vier (of vijf) jaar de tijd om dit vermogen liquide te maken. Als de woning eenmaal is verkocht, valt de verkoopopbrengst wel gewoon in box 3, maar dan kan daaruit ook deels mee worden betaald aan de eigen zorg, net zoals mensen met een inkomen dat doen.
Vervolgens biedt het CAK nog de mogelijkheid om gedurende één jaar de lage eigen bijdrage te betalen in plaats van de hoge eigen bijdrage, indien de woning nog steeds te koop staat. Na dat jaar dient wel de te weinig betaalde eigen bijdrage alsnog betaald te worden.
Als het gaat om geld dat vastzit in een deposito is relevant dat wordt uitgegaan van het vermogen in jaar T-2. In het geval een cliënt de eigen bijdrage (nog) niet kan voldoen doordat het vermogen langjarig vast zit, kan met het CAK een specifieke betalingsregeling worden afgesproken. Het gaat dan om maatwerkoplossingen.
Bent u bereid de wet te corrigeren, nu blijkt dat de inkomenseffecten zeer schrijnend zijn? Zo ja, bent u bereid dit met terugwerkende kracht te doen?
De Kamer heeft destijds naar aanleiding van het Begrotingsakkoord bewust voor de onderhavige regeling gekozen. Veel fracties stellen nu vragen naar aanleiding van de consequenties van de uitvoering van deze regeling.
Ik acht het zuiver eerst met de Kamer in overleg te treden over de vraag welke gevolgen kennelijk door de Kamer ongewenst worden geacht.
Bent u bereid de uitvoering van de wet tijdelijk op te schorten, totdat er een oplossing is gevonden voor de buitenproportionele inkomenseffecten, waardoor voorkomen kan worden dat mensen zich ten onrechte in de schulden steken om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gesjoemel met lonen in de bouw |
|
Paul Ulenbelt , Farshad Bashir |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u uitgebreid ingaan op de genoemde feiten en beweringen in de artikelen «Gesjoemel met loon bij aanleg tunnel onder Delft»1 en «Vrij spel met lonen in de bouw»?2
Op dit moment werken de Belastingdienst, de SVB, het UWV en de Inspectie SZW nauw samen om de feiten vast te stellen. Als daar aanleiding toe is dan wordt het andere land om uitleg en toelichting gevraagd. Tevens wordt informatie uitgewisseld met het andere land.
De artikelen schetsen een beeld dat er van alles mis zou zijn en dat de controle door de overheid te kort zou schieten. Controle van de feiten en omstandigheden van de onderhavige gevallen zal moeten uitwijzen of het beeld terecht is.
Indien en voor zover in deze casus sprake is van onderbetaling of strafbare feiten, hebben inspecteurs en rechercheurs van de Inspectie SZW ruime bevoegdheden die zij kunnen inzetten om de naleving van de relevante arbeidswetgeving te controleren, zoals de Wet minimumloon- en minimumvakantietoeslag (Wml). Inspecteurs kunnen bijvoorbeeld alle benodigde informatie en gegevens vorderen en hebben toegang tot alle plaatsen waar gewerkt wordt, met uitzondering van de woning. In de Wet minimumloon en mimumvakantiebijslag zijn aanvullende bevoegdheden opgenomen met betrekking tot inbeslagname. De rechercheurs van de Inspectie SZW zijn algemeen bevoegd tot opsporing van strafbare feiten. De Inspectie SZW werkt bij het toezicht op naleving van de relevante arbeidswetgeving nauw samen met andere handhavende instanties, zoals de Belastingdienst, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) enz. Met deze diensten wordt wederzijds informatie uitgewisseld en worden gezamenlijke onderzoeken gedaan.
Bent u het eens met de kwalificatie sjoemelen die in één van de artikelen wordt gebruikt? Indien niet, kunt u dit nader toelichten? Wat voor kwalificatie wilt u wel aan de constructies geven?
Zie antwoord vraag 1.
Is er, zoals in één van de artikelen is geschreven, sprake van fraude en een verstoring van de eerlijke concurrentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aan de hand van een schematisch overzicht aangeven welke bevoegdheden elk van de controlerende instanties heeft bij de opsporing van de genoemde constructies die in de artikelen worden genoemd? Is er sprake van enige coördinatie bij de controle door de verschillende instanties naar de in de artikelen genoemde constructies? Zo ja, hoe gaat dit zijn werk?
Zie antwoord vraag 1.
Was u reeds eerder op de hoogte van het feit dat buitenlandse bouwbedrijven gebruik maken van diverse constructies om te weinig sociale premies af te dragen? Zo ja, welke actie hebt u ondernemen om dergelijke constructies tegen te gaan?
Ja. De basis is een legale mogelijkheid die er voor zorgt dat werknemers verzekerd kunnen blijven in hun eigen land. Dit voorkomt versnipperde uitkeringsrechten en hoge administratieve lasten. Het is echter niet de bedoeling dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Middels toezicht werken we aan voorkoming dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Bij mijn brief van 11 april 2013 heeft u als bijlage het actieplan schijnconstructies ontvangen. Zoals u heeft gezien in het actieplan zullen we dit toezicht gaan intensiveren.
Bent u bereid om te kijken naar een andere oplossing om de controle op de in de artikelen genoemde constructies te verbeteren? Gebeurt dit reeds of moet hier nog een begin mee worden gemaakt? Aan wat voor oplossing wordt gedacht? Binnen welke termijn kan de Kamer maatregelen tegemoetzien?
Ja, de de inzet is om in dergelijke situaties een gezamenlijke controle in te stellen en aan dossiervergelijking te doen. Bij de integrale aanpak van schijnconstructies bekijken we hoe we beter op kunnen treden. In mijn brief van 11 april 2013 heb ik u geïnformeerd over de verdere aanpak.
Is de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) op de hoogte van de constructies die in het artikel worden genoemd? Heeft de NMA maatregelen genomen? Zo ja, welke? Indien neen, waarom niet?
De NMa heeft kennis genomen van genoemde berichtgeving waarin wordt gesproken over fraude met sociale premies. De NMa houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Tegen overtredingen van die wet kan zij handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Tegen constructies in de bouw, zoals beschreven in de door de vragenstellers aangehaalde artikelen, kan de NMa derhalve alleen optreden als daarbij sprake zou zijn van overtreding van de Mededingingswet. Dat is bij de in de berichtgeving genoemde constructies echter niet het geval.
Is hier ook nog een rol weggelegd voor de Fiscale inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)? Zo ja welke, zo niet, waarom niet?
In het algemeen kan de FIOD in beeld komen als in de casus blijkt dat er op basis van onderzoek naar de feiten en omstandigheden in strijd met de Nederlandse belasting- en socialezekerheidswetgeving is gehandeld.
Bent u van mening dat wanneer op Europees niveau de regelgeving voor de Europese arbeidsmarkt is aangescherpt, er voldoende waarborgen zijn om de in de artikelen besproken constructies te bestrijden of te voorkomen? Gaat u maatregelen op nationaal niveau initiëren? Wat zijn deze maatregelen?
Over de maatregelen heb ik u, zoals gezegd, geïnfomeerd in mijn brief van 11 april jongstleden.
Klopt de bewering dat de Belastingdienst toetsing heeft verricht? Wat waren de bevindingen van de Belastingdienst?
Gelet op de geheimhoudingsplicht kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Het vechten voor een schone vechtsport |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de nieuwsuitzending van Brandpunt waarin geweldsincidenten met kickboksers en geweldsincidenten rond vechtsportgala’s aan de orde worden gesteld?1
Ja.
Is het waar wat de Utrechtse wetenschapper in de uitzending beweert dat er te weinig medisch toezicht is op de boksers? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om hier verbetering in aan te (laten) brengen? Zo nee, waarom niet? Waaruit blijkt dat het medisch toezicht wel goed geregeld is?
De betreffende wetenschapper heeft op 24 januari 2013 het onderzoek, getiteld «Aanzien en overleven in een sport vol passie» naar de praktijk van de vechtsporten gepresenteerd tijdens de Vechtsportconferentie «Samen de sport gezond houden en beschermen». Een bevinding uit het onderzoek die in dit verband relevant is, is dat er vanuit medisch perspectief gezien onvoldoende afspraken en regels zijn om de lichamelijke veiligheid van (jonge) vechtsporters te garanderen. Het ontbreekt aan een adequaat systeem van registratie en verplichte controles om de gezondheid van (jonge) vechtsporters op de lange termijn te waarborgen. Dit vergroot de kans dat een sporter bijvoorbeeld na een knock out weer te snel de ring in gaat met alle mogelijke gevolgen van dien.
Een oorzaak hiervan kan gelegen zijn in de slechte organisatie van de vechtsporten. Veelzeggend is de bevinding in het onderzoeksrapport, dat een structurele organisatorische wanorde wordt waargenomen. «Deze wanorde wordt veroorzaakt door bestuurlijke onmacht in een door wantrouwen, conflicten en vetes verdeelde sector waarin niet met elkaar wordt gesproken en amper kan worden samengewerkt. Deze wanorde maakt het bijna onmogelijk om de kwaliteit en het imago van de vechtsporten te verbeteren». Tijdens de conferentie werden de bevindingen niet tegengesproken.
Deelt u de mening van de genoemde wetenschapper dat er geen zicht is op de kwaliteit van vechtsportdocenten? Zo ja, hoe komt dat en wie is er verantwoordelijk voor verbetering van die kwaliteit? Zo nee, waar blijkt uit dat die kwaliteit wel goed is?
De voor het eerder genoemde onderzoek ondervraagde respondenten ervaren het gebrek aan voldoende pedagogisch en didactisch onderlegde vechtsportdocenten als probleem. Ik kan deze conclusie en de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen niet op basis van eigen informatie bevestigen, maar heb geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen. Door dit gebrek kan de kwaliteit en het op verantwoorde wijze onderwijzen van vechtsporten niet gegarandeerd worden. Een uitzondering op deze situatie vormt wellicht de FOG (Federatie Oosterse Gevechtskunsten), die bij NOC*NSF is aangesloten. De FOG kent een erkend opleidingsprogramma voor docenten in een aantal vechtsporten.
Hebt u kennisgenomen van het intern rapport van het Regionale Informatie en Expertise Centrum (RIEC)? Is het waar dat er in dit rapport geconcludeerd wordt dat er bij zeker de helft van de vechtsportgala’s relaties zijn met georganiseerde criminaliteit? Zo ja, wat wordt er nog meer in het rapport beschreven en geconcludeerd en kunt u dit rapport voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wat staat er dan wel in het rapport?
In het najaar van 2010 is van de Politie Amsterdam-Amstelland een bestuurlijke rapportage verschenen over het criminele karakter van vechtsportevenementen. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester van Amsterdam, tevens toenmalig voorzitter van de Stuurgroep RIEC Noord-Holland, het RIEC verzocht om een bredere analyse. Deze analyse is in april 2012 door het RIEC Noord-Holland afgerond en heeft geresulteerd in het rapport «Verwevenheid in de ring bij Kickbocksen, MMA, freefight en K1». In het rapport wordt geconcludeerd dat bij bijna de helft van de vechtsportevenementen misstanden van politiële en/of fiscale aard zijn aangetroffen, en dat er dus risico op georganiseerde criminaliteit bestaat. Bijna alle onderzochte organisatoren zijn van malafide aard en vertonen kenmerken die witwaspraktijken suggereren. In de politieregio’s Amsterdam-Amstelland en Kennemerland bleek de helft van de onderzochte sponsoren te vallen in de zogenaamde risicocategorie (ernstige misstanden en/of relatie tot georganiseerde criminaliteit). Verder is sprake van vechters die criminele activiteiten plegen en actief zijn in de georganiseerde misdaad.
Het betreft hier een intern rapport van het RIEC Noord-Holland, dat beschikbaar is voor alle deelnemers aan het RIEC. De verspreiding en eventuele openbaarmaking is een zaak van het RIEC. Het rapport is aangeboden aan alle gemeenten die onder het gebied van het RIEC vallen2, en aan de gemeente Amsterdam. Hierbij is het advies gegeven om het gemeentelijk beleid op dit onderwerp aan te passen, onder andere door in de APV op te nemen dat vechtsportevenementen vergunningsplichtige evenementen zijn. Dit maakt het mogelijk om een Bibob-toets uit te voeren en zo bij risico’s op betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit een vergunning niet te verlenen. Inmiddels heeft naar aanleiding van het rapport het merendeel van de gemeenten in Noord-Holland de APV aangepast, of zal dit op korte termijn gaan doen. Om dit mogelijk te maken is door het ministerie van Veiligheid en Justitie het Besluit Bibob aangepast.
Overigens hadden enkele gemeenten, waaronder Amsterdam en Hoorn, dit al eerder gedaan als gevolg van aanbevelingen die in de eerder genoemde bestuurlijke rapportage staan vermeld.
De hierboven geschetste ontwikkeling is bij uitstek een voorbeeld van hoe de RIEC’s functioneren in het signaleren van regionale misstanden, het analyseren van de problematiek en het vervolgens geven van beleidsadvies aan de gemeenten in de betreffende regio. De samenwerking tussen lokaal, regionaal en landelijk niveau maakt het voor malafide organisatoren steeds moeilijker een locatie voor hun evenementen te vinden. Uiteraard is het zaak om uiteindelijk in alle gemeenten van Nederland dergelijk beleid in te voeren. Ik zal dan ook verzoeken om voornoemd rapport aan alle RIEC’s in Nederland ter beschikking te stellen. Gezien de effectieve aanpak van deze problematiek in Noord-Holland zie ik vooralsnog geen reden tot een landelijk onderzoek naar de verwevenheid van de vechtsport met de criminaliteit in Nederland. Ik ben ervan overtuigd dat er voldoende instrumenten voorhanden zijn om hier op lokaal en regionaal op te reageren.
Hoe lang bent u op de hoogte van bovengenoemd rapport of andere gegevens over misstanden binnen de vechtsportwereld? Welke maatregelen heeft u naar aanleiding hiervan genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u inzicht in de mate waarin de vechtsport verweven is met criminaliteit in Nederland? Zo ja, kunt u de Kamer een volledig overzicht geven van de aard en omvang van deze verwevenheid? Zo nee, bent u bereid om nader onderzoek te doen naar deze verwevenheid en de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een speciale commissie in het leven geroepen moet worden die orde op zaken gaat stellen in de vechtsport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit realiseren?
Uit eerder genoemd onderzoek komt naar voren dat het inrichten van een nationale Vechtsportcommissie, die vergaande bevoegdheden zou moeten krijgen, aan te bevelen is. De Minister van VWS zou daarin volgens de onderzoekers het voortouw moeten nemen, omdat de problematiek een landelijk karakter heeft gekregen, maar ook, om met de onderzoekers te spreken, omdat het ministerie een onafhankelijke positie in kan nemen en dwingend zou kunnen optreden.
Ik beraad mij nog op mijn positie in dit dossier dat complexe organisatorische, financiële, pedagogische, medische en ook criminele aspecten in zich heeft. Ik ben bereid een aantal relevante stakeholders uit te nodigen om te verkennen wat in deze een goede en begaanbare weg zou kunnen zijn. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces daarover inlichten.
Het bericht dat de minister geen lijst kan presenteren van artsen waarmee de IGZ een deal heeft gesloten om te stoppen met werken |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom wilt u geen gedetailleerd overzicht samenstellen van alle beroepsbeperkende afspraken die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) sinds 2000 met artsen heeft gemaakt?
Omdat de beroepsbeperkende afspraken in het verleden door de IGZ niet structureel zijn bijgehouden – ook niet door haar regiokantoren – is het niet mogelijk om hiervan een (gedetailleerd) overzicht te geven.
Bent u ervan op de hoogte dat er voor het rapport van dhr. Legemaate uit 2009 (Verantwoordelijkheid nemen voor kwaliteit) onderzoek is gedaan naar de beroepsbeperkende afspraken en het aantal van 10–20 per jaar wordt genoemd?
Ja.
Om hoeveel beroepsbeperkende afspraken gaat het sinds 2000?
Wat het algemene IGZ-beleid inzake beroepsbeperkende afspraken betreft, heeft de IGZ in haar eigen onderzoeksrapport van februari 2009 (dat mijn voorganger uw Kamer bij brief van 19 februari 20091 heeft toegezonden), aangegeven dat het naar schatting om 10 tot 20 gevallen per jaar ging.
Is de IGZ op enig moment wel begonnen om beroepsbeperkende afspraken te registeren, bijvoorbeeld na de zeer indringende aanbevelingen van dhr. Legemaate in 2009?
Nee, de IGZ heeft dit niet structureel gedaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om de verschillende regionale kantoren van de IGZ te vragen een dergelijk overzicht van beroepsbeperkende afspraken sinds 2000 samen te stellen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het in de lijn der verwachting ligt dat beroepsbeperkende afspraken tot uitschrijven uit het register toch minstens door de IGZ regionaal geregistreerd/bijgehouden zijn?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zaken die in het verleden niet structureel zijn geregistreerd zijn ook voor mij niet meer te traceren. Naar aanleiding van de adviezen van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager zal fors worden geïnvesteerd in registratie en ICT-systemen.
Welke mogelijke gevolgen ziet u van het feit dat de IGZ en het kabinet klaarblijkelijk geen overzicht hebben van artsen die zich vanaf 2000 op verzoek van de IGZ uit het BIG-register hebben uitgeschreven?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Nu er geen lijst is van artsen waarmee de IGZ in het verleden beroepsbeperkende afspraken heeft gemaakt, valt niet volledig uit te sluiten dat disfunctionerende beroepsbeoefenaren zich niet aan de beroepsbeperkende afspraken hebben gehouden. In die gevallen waar de IGZ een schriftelijke melding bij het BIG-register heeft gedaan over beroepsbeperkende afspraken, is het aan het BIG-register om de IGZ op de hoogte te stellen wanneer een dergelijke beroepsbeoefenaar zich opnieuw in het BIG-register wenst in te schrijven. Zie voorts mijn antwoord op de eerder door u gestelde vragen 4 en 5 over dit onderwerp (ingezonden 15 januari 2013, kenmerk 2013Z00442).
Deelt u de mening dat dit zou kunnen betekenen dat disfunctionerende artsen nu toch als arts aan het werk kunnen zijn, omdat hun afspraak niet is bijgehouden en zij zich gewoon weer hebben ingeschreven in het register? Zo nee, op welke wijze wordt het tijdig ontdekt als een arts, die beloofd heeft zich uit te schrijven, zich weer inschrijft?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u om een lijst van artsen te maken waar de IGZ sinds 2000 om heeft verzocht om zich uit het BIG-register te schrijven? Kunt u de Kamer die lijst toesturen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de afspraken tussen de IGZ en artsen (uitschrijven en dan geen vervolging) rechtsgeldig? Zo ja, aan welk artikel in welke wet ontleent de IGZ dan de mogelijkheid om een beroepsbeperkende deal te maken?
Het oordeel daarover is aan de rechter. Het maken van afspraken door de IGZ is slechts toegestaan als dat het publiekrecht (het gebruiken van publiekrechtelijke handhavingsinstrumenten) niet onaanvaardbaar doorkruist.
Klopt het dat tuchtrechtszaken na 10 jaar verjaren, en dat het dus niet mogelijk is om na 1 januari 2014 nog een spoedtuchtzaak te beginnen tegen dhr. Jansen Steur, er vanuit gaande dat hij na zijn non-actiefstelling in Nederland in 2003 geen medische handelingen meer verricht heeft?
Zoals vermeld in de eerder genoemde brief van 22 januari 2013 die ik uw Kamer over dit onderwerp heb gestuurd, vervalt de bevoegdheid tot indiening van een tuchtklacht door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Het is dus niet zo dat alle zaken die betrekking hebben op het handelen van de heer Jansen Steur in Nederland op 1 januari 2014 verjaren. Tot 22 oktober 2009 was de heer Jansen Steur ingeschreven in het BIG-register.
Indien dhr. Jansen Steur zich inschrijft in het BIG-register op 1 januari 2014, kan dat dan gewoon als basisarts en krijgt hij dan ook onmiddellijk een verklaring waarmee hij in Duitsland aan de slag kan?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er alsnog een tuchtzaak gestart wordt tegen dhr. Jansen Steur, zodat hij niet weer aan de slag kan?
Het BIG-register zal zowel de inschrijving in het BIG-register als de afgifte van een verklaring (van geen bezwaar) weigeren, indien de heer Jansen Steur daartoe een aanvraag indient.