Wetsvoorstel dat de pensioenen voor politieke ambtsdragers moderniseert |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich het persbericht van uw ministerie van 21 september jl, waarin staat dat het kabinet akkoord gegaan is met een wetsvoorstel dat de pensioenen voor politieke ambtsdragers moderniseert, door de pensioenleeftijd te verhogen en te flexibiliseren en het mogelijk te maken om de pensioenen ook te verlagen in lijn met verlagingen bij het ABP?1
Ja.
Herinnert u zich dat in het persbericht een beoogde ingangsdatum van het wetsvoorstel van 1 januari 2013 staat?
Ja.
Om welke redenen is het wetsvoorstel nog niet ingediend?
De Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd heeft aanmerkelijke gevolgen voor de pensioenreglementen van de pensioenfondsen. De reglementen moeten worden aangepast aan een inbouw van de AOW op een flexibele leeftijd. Bovendien moet de flexibele wijziging van de pensioenrichtleeftijd in de reglementen worden verwerkt. De meeste pensioenfondsen hebben deze aanpassing nog niet afgerond.
De beoogde wijzigingen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers zijn inhoudelijk gezien vergelijkbaar met aanpassingen in een ouderdomspensioenreglement. Daar komt nog bij dat het Appa-pensioen nog niet is afgestemd op een flexibele ingangsleeftijd – anders dan (bijvoorbeeld) het ABP-pensioen. Deze vaste ingangsleeftijd past niet meer bij de in de loop der jaren wijzigende leeftijd waarop het AOW-pensioen wordt uitgekeerd. De complexiteit van dergelijke aanpassingen van de Appa vraagt om zorgvuldige aanpak.
Wanneer is het wetsvoorstel aan de Raad van State gestuurd en wanneer heeft de Raad advies uitgebracht?
Het wetsvoorstel is op 9 oktober 2012 voor advies aan de Raad van State aangeboden. Op 13 december 2012 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State advies vastgesteld over het voorstel voor een Wet aanpassing pensioenleeftijd Appa. Dit advies is op 17 december 2012 aan het ministerie toegezonden.
Wilt u bevorderen dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer wordt gezonden en openbaar wordt gemaakt?
Ja, het wetsvoorstel ontvangt u omstreeks 1 maart 2013.
Premieshoppen op Cyprus |
|
Paul Ulenbelt (SP), Farshad Bashir |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending: «Premieshoppen op Cyprus»?1
In de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 februari 2013 wordt aandacht besteed aan Nederlandse vrachtwagenchauffers die voor een Nederlands bedrijf werken via een in Cyprus gevestigd uitzendbureau. Het gevolg van deze constructie is dat de werknemers onder het sociale verzekeringsstelsel van Cyprus vallen en dat de sociale premies in Cyprus worden afgedragen. Op deze wijze worden de arbeidskosten voor de inlener verlaagd waardoor zijn concurrentiepositie op de Nederlandse markt sterker wordt.
Is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de hoogte van dit verschijnsel?
Ja.
Welke controles voert de SVB uit wanneer ingezetenen van Nederland sociale premies af wensen te gaan dragen in het buitenland?
Ingezetenen van Nederland kunnen niet kiezen waar zij sociale premies af dragen en waar zij sociaal verzekerd zijn. Naast de Nederlandse wetgeving wordt dit bepaald door de Europese coördinatieregels op het terrein van de sociale zekerheid en de bilaterale verdragen.
In Nederland woonachtige of werkende arbeidskrachten kunnen onder bepaalde voorwaarden sociaal verzekerd (en premieplichtig) zijn in het buitenland. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van internationale detachering of wanneer een arbeidskracht in twee of meer lidstaten werkt en hij minder dan 25% van zijn werkzaamheden in zijn woonland verricht.
Bij een aanvraag om een detacheringsverklaring of om de afgifte van een verklaring over de toepasselijke wetgeving als er in twee of meer landen wordt gewerkt, toetst de SVB of aan de wettelijke criteria hiervoor is voldaan. Bij twijfel wordt onder meer contact opgenomen met de werkgever en de werknemer en wordt gevraagd naar bewijsstukken zoals het arbeidscontract en werkroosters.
Heeft de SVB concrete gevallen waarin ingezetenen sociale premies af wensen te gaan dragen op Cyprus? Zo, ja, hoe gaat de SVB hier te werk en wat zijn de ervaringen wat betreft het uitwisselen van informatie met de bevoegde autoriteiten op Cyprus?
Ja. Tussen de EU-lidstaten is een procedure afgesproken hoe sociale zekerheidsorganen elkaar dienen te informeren indien de werknemer (of de werkgever) een verklaring over de toepasselijke wetgeving vraagt in het geval de werknemer gedetacheerd wordt in een ander land of werkzaamheden in meerdere lidstaten verricht.
De procedure in geval van detachering houdt in dat de werkgever in de detacherende staat, contact op neemt met het sociale zekerheidsorgaan van deze staat, indien mogelijk vóór de detachering. Dit orgaan toetst of aan de voorwaarden voor detachering is voldaan en geeft de gevraagde verklaring af. Vervolgens informeert dit orgaan de staat van de tewerkstelling.
De procedure in geval van werken in meerdere lidstaten houdt in dat de in Nederland woonachtige werknemer (of zijn Cypriotische werkgever) meldt dat er in meerdere lidstaten wordt gewerkt. Dit moet worden gemeld in de woonstaat van de werknemer, ook als hij van mening is dat niet de Nederlandse maar de buitenlandse wetgeving van toepassing is. De SVB onderzoekt vervolgens welke wetgeving van toepassing is op deze werknemer en neemt dan contact op met het orgaan waar de buitenlandse werkgever gevestigd is, in dit geval Cyprus. Als blijkt dat de Cypriotische wetgeving van toepassing is, geeft het Cypriotisch orgaan de verklaring toepasselijke wetgeving af. Als de Nederlandse wetgeving van toepassing is, geeft de SVB een verklaring af.
De ervaring is dat de informatieverstrekking door Cyprus aan de SVB soms langzaam verloopt. In dit verband heeft SZW in oktober vorig jaar op verzoek van de SVB contact gehad met het Cypriotische ministerie van Sociale Zaken om de gegevensverstrekking door het Cypriotische orgaan te verbeteren. Dit heeft er toe geleid dat Cyprus in een aantal concrete gevallen alsnog relevante informatie aan de SVB heeft verzonden.
Deelt u het standpunt dat sociale premies niet kunnen en mogen worden afgedragen in lidstaten waar de betreffende werknemer feitelijk geen arbeid verricht en zelfs nog nooit geweest is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat standpunt deel ik niet. Ingevolge Europese regelgeving is een werknemer die in twee of meer landen werkt en minder dan 25% van zijn werkzaamheden verricht in het land waar hij woont, verzekerd in het land waar zijn werkgever is gevestigd. In de kern is dit een legale constructie die versnipperde uitkeringsrechten en hoge administratieve lasten voorkomt en zo bijdraagt aan het goed functioneren van de interne Europese markt. Het is echter niet de bedoeling dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Daarom worden er ook bepaalde eisen gesteld voordat een bedrijf gebruik kan maken van deze regeling. Zo moet de werkgever wel echt gevestigd zijn in het land waar de premies worden afgedragen en mag het niet gaan om een schijnconstructie.
Heeft de u voldoende middelen om een bureau als AFMB uit Cyprus (genoemd in Nieuwsuur) dat zich bezig houdt met het rekruteren van Nederlandse werknemers die in de Nederlandse transportsector zouden moeten gaan werken onder Cypriotisch sociale zekerheidsrecht aan te pakken? Zo ja, welke zijn dat? Hoe vaak zijn die toegepast?
Voor het vaststellen van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving, dient de SVB onderzoek te verrichten naar de omvang van de verrichte werkzaamheden in Nederland en naar de vraag, of het bureau in Cyprus daadwerkelijk als werkgever kan worden beschouwd. Voor het onderzoek naar de vraag of minder dan 25% van de werkzaamheden in Nederland worden verricht, is de SVB aangewezen op informatie van de werkgever en de werknemer. De aanvrager van een verklaring toepasselijke wetgeving moet desgevraagd zijn aanvraag onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van een werkrooster of een reiskalender. Als dit niet voldoende inzicht biedt, kan de SVB nadere informatie aan de werkgever of werknemer vragen aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of substantieel in Nederland wordt gewerkt.
Voor het onderzoek naar de werkgever in het uitzendende land of andere landen waarin gewerkt wordt, is de SVB aangewezen op het bevoegde sociale zekerheidsorgaan in dat land.
Bij het onderzoek of aan de criteria is voldaan heeft de SVB baat bij informatie die bij inspectiediensten (I-SZW, ILT) of ketenpartners (UWV, Belastingdienst, CVZ, gemeenten) en andere partijen (KIWA) aanwezig kan zijn. De Belastingdienst kan bijvoorbeeld reeds een beslissing hebben genomen over de fiscale zetel van een onderneming, hetgeen relevant kan zijn om te bepalen waar de werkgever feitelijk gevestigd is.
Uitzendbureaus die chauffeurs uitzenden in het beroepsgoederenvervoer dienen een aanwijzingsbeschikking aan te vragen bij Kiwa Register; welke toets vindt plaats alvorens instellingen in aanmerking komen voor een aanwijzingsbeschikking van het ministerie? Wat gaat u ondernemen als geen toets plaats vind?
Kiwa toetst of in het uittreksel van de Kamer van Koophandel staat vermeld of de instelling die een aanwijzingsbeschikking aanvraagt, chauffeurs inhuurt dan wel uitzendt aan beroepsgoederenvervoerders. Het betreft dus een marginale toets die tot stand is gekomen na het vervallen van de certificering in de uitzendbranche.
Deelt u de mening dat er een overtreding van de eis van dienstbetrekking plaatsvindt indien er gebruik wordt gemaakt van bureaus als AFMB met als enige doel te kunnen concurreren op de premies en salarissen van chauffeurs? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, die mening deel ik niet. Aangezien aan het bureau AFMB een aanwijzingsbeschikking is verstrekt, is er geen sprake van overtreding van de eis van dienstbetrekking. Wel zal door ILT een verzoek worden ingediend bij de Cypriotische inspectiedienst om de werkwijze van twee Cypriotische transportondernemingen en één Cypriotisch uitzendbureau te onderzoeken. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van oordeel dat inlenende werkgevers aansprakelijk gesteld moeten worden voor de premieafdrachten en loonbetalingen in Nederland, in gevallen waar op malafide wijze gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld de «Cyprus route»?
Op grond van de Invorderingswet 1990 kan een inlener aansprakelijk worden gesteld voor de schulden die de uitlener heeft in verband met niet afgedragen loonbelasting en sociale premies ter zake van uitlening. De vraag of er in gevallen dat gebruik gemaakt is van een zogenaamde schijnconstructie, aansprakelijkstelling zal plaatsvinden, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Dit hangt af van de individuele omstandigheden van het geval.
Het feit dat er in de praktijk gevallen zijn waarin op malafide wijze gebruik gemaakt wordt van bepaalde uitzendconstructies, maakt duidelijk dat het belangrijk is dat er een integrale aanpak van schijnconstructies komt. Uiterlijk 1 mei zal ik u informeren over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies. Daarbij zal ook uitgebreid ingegaan worden op problemen die zich voor doen, wat er momenteel gebeurt om deze aan te pakken en wat we nog meer kunnen doen.
Is er onderzoek ingesteld naar de feitelijke vestigingsvoorwaarden conform Verordening 1072/2009 van uitgevlagde Nederlandse ondernemingen op Cyprus? Zo ja, wat is het resultaat en zo nee, bent u daartoe bereid?
De werkwijze van twee Cypriotische transportondernemingen en één Cypriotisch uitzendbureau met transportactiviteiten in Nederland is enige tijd geleden informeel onder de aandacht gebracht van de zusterorganisatie van ILT op Cyprus. Deze organisatie zag op dat moment geen reden tot nader onderzoek en inspectie. Thans zal deze casuïstiek aan de hand van een formeel verzoek door de ILT worden aangekaart bij de Cypriotische Inspectiedienst. Met dit verzoek wordt Cyprus onder meer verzocht te onderzoeken of de bedrijven gevestigd zijn in Cyprus en geleid worden vanuit Cyprus.
Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) ervaring met internationaal onderzoek met buitenlandse inspectiediensten ten aanzien van de controle op de feitelijke vestigingsvoorwaarden uit Verordening 1072/2009? Welke zijn de ervaringen? Met welke landen zijn er goede en met welke landen slechte ervaringen?
De uitvoering van Verordening 1072/2009 is voorbehouden aan de lidstaten. De inspectie heeft ervaring met internationaal onderzoek met buitenlandse inspectiediensten ten aanzien van de controle op de feitelijke vestigingsvoorwaarden uit Verordening 1072/2009. De ervaringen zijn tot nu toe beperkt en met sommige landen heeft de ILT nog weinig of geen ervaring. De samenwerking met België, het Verenigd Koninkrijk en Polen verloopt goed; de samenwerking met Duitsland is complexer door de diversiteit aan deelstaten.
Hoe verloopt in de praktijk de samenwerking in dit soort situaties tussen de inspecties? Komt het voor dat mensen die klachten indienen van de een naar de andere inspectie worden doorverwezen?
De Inspectie SZW en ILT hebben in 2012 een gezamenlijk project in de Transportsector opgezet. Er vinden gezamenlijke inspecties plaats waarbij wordt gecontroleerd op de naleving arbeidswetgeving, zoals illegale tewerkstelling en de Wet Wegvervoer Goederen. Er wordt geïnspecteerd op basis van een gezamenlijke risicoanalyse en op naar aanleiding van meldingen. Relevante meldingen die bij één van beide diensten binnenkomen worden gedeeld tussen Inspectie SZW en ILT.
De financiële positie van Landstede MBO |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u het oordeel van het bestuur van Landstede MBO dat het goed komt met haar financiële positie en haar niet hetzelfde kan overkomen als Amarantis ondanks haar erkenning een half jaar geleden dat ze teveel hooi op de vork had genomen?1
Ongeacht de parallellen die te trekken zijn tussen de onderwijsinstellingen Landstede en Amarantis is de problematiek niet dezelfde, evenmin als de mogelijke ontwikkelingen en uitkomsten daarvan. Om die reden is het niet mogelijk reeds nu vooruit te lopen op die uitkomsten.
Deelt u de mening van het bestuur dat het een logische consequentie is dat een goede aansluiting op de beroepspraktijk zo’n mbo-instelling dwingt om het onderwijs te geven in zoveel gebouwen dat dit financiële problemen met zich meebrengt?
Ik deel de mening van het bestuur niet. In de praktijk zijn er vele andere besturen die het beroepsonderwijs budgettair sluitend weten aan te bieden.
Mbo-instellingen ontvangen een lumpsum en hebben de verantwoordelijkheid hun onderwijs en de daarbij behorende kosten te realiseren binnen de beschikbare middelen. Dat geldt ook voor de huisvesting. De huisvestingsportefeuille moet zo ingericht worden dat die vanuit de daarvoor beschikbare middelen gefinancierd kan worden.
Hoe beoordeelt u de opvatting van de opleiding Vormgeving en entertainment dat de kwaliteitsproblemen die de inspectie signaleert neerkomen op «wat druktemakerij»?
Deze opmerking wordt in het artikel van Trouw niet nader onderbouwd. Mogelijk wordt gedoeld op de inspectieonderzoeken bij de opleidingen Mediavormgever en AV-productie die in 2011 en eind 2012 hebben plaatsgevonden. Bij deze onderzoeken is geconstateerd dat het percentage gediplomeerde studenten van deze opleidingen beduidend lager is dan de landelijke norm, bij de opleiding AV-productie ligt dat percentage zelfs veel lager. In deze onderzoeken heeft de Inspectie ook vastgesteld dat de begeleiding (in het artikel in Trouw aangeduid als coaching) en het gebruik van de beschikbare leertijd onvoldoende waren. Daarnaast heeft de Inspectie in het onderzoek Staat van de instelling (2012) bij de opleidingen in de steekproef verscheidene tekortkomingen vastgesteld, waaronder bij drie van de vijf opleidingen een niet effectieve coaching. Het gaat hierbij om een aspect van onderwijskwaliteit. Ook op andere terreinen zijn in dit onderzoek belangrijke tekortkomingen geconstateerd, waaronder de examenkwaliteit. Naar aanleiding van deze bevindingen vindt op dit moment door de Inspectie nader onderzoek plaats. Op het punt van kwaliteit staat Landstede derhalve onder verscherpt toezicht van de Inspectie. Ik wil deze constateringen niet afdoen met de term «druktemakerij».
Acht u het opportuun om gerichte stappen te zetten teneinde te voorkomen dat Landstede MBO hetzelfde gaat overkomen als Amarantis? Zo ja, wat zullen deze stappen behelzen? Zo neen, waarom niet?
Landstede staat onder aangepast financieel toezicht wegens verhoogd risico. Dat betekent dat de Inspectie in overleg met het ministerie van OCW de ontwikkelingen bij Landstede nauwgezet in de gaten blijft houden en periodiek overleg blijft voeren met het College van Bestuur van Landstede.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is de situatie van Landstede en Amarantis niet hetzelfde. Wel hebben beide instellingen zowel een kwalitatieve als een financiële problematiek. De Inspectie voert eind februari het eerstvolgende overleg met het College van Bestuur van Landstede. Uit dit overleg moeten afspraken voortkomen over verbetermaatregelen die het bestuur zal moeten treffen, met betrekking tot zowel de kwaliteit als de financiën en organisatie.
Het bericht dat de cookiemuur van de Publieke Omroep niet rechtsgeldig is |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «CBP tikt publieke omroep op vingers om cookiemuur» waarin Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) de publieke omroep op de vingers tikt vanwege de cookiemuur die op alle publieke sites te vinden is?1
OPTA is belast met het toezicht op naleving van de cookiebepaling. Het is dus aan OPTA om een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van de handelwijze van de NPO in het licht van de cookiebepaling. OPTA ziet daarbij toe op de eisen die volgen uit artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet dat een ieder die cookies wenst te plaatsen hierover de gebruiker moet informeren en daartoe toestemming moet hebben verkregen.
In het geval er tevens sprake is van de verwerking van persoonsgegevens is daarnaast het CBP als toezichthouder bevoegd, omdat dan ook de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is. Hierbij speelt het in artikel 11.7a, eerste lid, van de Telecommunicatiewet opgenomen rechtsvermoeden een rol. Het CBP mag aannemen dat er bij de door de Ster geplaatste tracking cookies sprake is van de verwerking van persoonsgegevens, tenzij de NPO, respectievelijk de Ster aantoont dat er in dit geval geen sprake is van de verwerking van persoonsgegevens. Het rechtsvermoeden in de cookiebepaling brengt niet met zich mee dat er bij tracking cookies per definitie sprake behoeft te zijn van verwerking van persoonsgegevens. Het rechtsvermoeden blijft weerlegbaar, het legt alleen de bewijslast bij de cookieplaatser. Alleen als de NPO niet kan aantonen dat de verzamelde gegevens niet herleidbaar zijn tot een identificeerbaar natuurlijk persoon is sprake van verwerking van persoonsgegevens die aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens moet voldoen.
Hoe kijkt u naar de reactie van de NPO2 die schetst dat in eerste instantie het probleem in de cookiewet zit en dat daarnaast de verschillende instanties (CBP en Opta) diverse standpunten innemen op dit onderwerp?
Het is duidelijk dat er in de praktijk enige knelpunten zijn met de cookiebepaling. Daarom heb ik de Kamer ook toegezegd te bekijken welke mogelijkheden er zijn om tot een structurele oplossing van deze knelpunten te komen. Ik heb daarbij aangegeven binnen een maand meer duidelijkheid te verschaffen. De discussie over de manier waarop de NPO de wettelijke verplichting om toestemming te vragen heeft geïmplementeerd, ziet echter vooral op de keuze van de NPO om bezoekers geen toegang te verlenen tot de site indien zij geen toestemming geven voor het gebruik van (tracking) cookies. De cookiebepaling dwingt geenszins tot een dergelijke keuze.
OPTA en CBP hebben laten weten intensief onderling overleg te hebben gevoerd ten aanzien van dit onderwerp. Ook hebben zij aangegeven ten aanzien van dit onderwerp intensief te hebben samengewerkt en dat te zullen blijven doen. Van diverse (uiteenlopende) standpunten ten aanzien van dit onderwerp is, aldus OPTA en CBP, geen sprake.
Welke stappen gaat u ondernemen nu het CBP stelt dat er opties zijn om de sites van de NPO wel beschikbaar te maken voor bezoekers zonder cookies in te stellen en gezien de monopoliepositie van de NPO dit door het CBP ook wenselijk wordt geacht?
Het is belangrijk dat de websites van de NPO voor een breed publiek toegankelijk zijn. Daarnaast is het belangrijk dat de NPO voldoende inkomsten kan genereren om een interessant (digitaal) aanbod te kunnen doen zeker in tijden van bezuinigingen. Er zal daarom de komende maand met de NPO worden overlegd of een andere aanpak mogelijk is. Dit doet niet af aan het feit dat het aan de beide toezichthouders is, OPTA en CBP, om te beoordelen in hoeverre de Telecommunicatiewet, respectievelijk de Wet bescherming persoonsgegevens door de NPO wordt overtreden.
Deelt u de mening dat voor de basisfunctionaliteiten van de NPO-sites alsook het vastleggen van generieke gebruiks- en gebruikersgegevens geen tracking cookies nodig zijn en dat voor mensen die hun privacy niet aangetast willen zien de site gewoon bruikbaar moet zijn?
Ja, voor de basisfunctionaliteiten en het vastleggen van gegevens over het gebruik zijn geen tracking cookies nodig. Verder is het ook nadrukkelijk niet de bedoeling van de NPO om mensen in hun privacy aan te tasten. De NPO stelt dan ook dat de door de NPO en Ster gebruikte tracking cookies niet herleidbaar zijn tot individueel identificeerbare personen, en dat het gestelde rechtsvermoeden aldus kan worden weerlegd. De NPO heeft getracht bij de toepassing en het gebruik van cookies een goede balans te vinden tussen toegankelijkheid van publieke audiovisueel materiaal, privacy van gebruikers, de mediawettelijke verplichtingen en de commerciële exploitatie van de Ster op het internet. Gelet op de daaropvolgende maatschappelijke discussie en de verschillende methoden die in het mediaveld worden gebruikt, heeft de NPO na overleg aangegeven de mogelijkheden voor een gedifferentieerde toestemming uitgebreid te zullen onderzoeken.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg Digitale Agenda op 13 februari 2013 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat zijn ‘fusiebonus’ om gemeentelijke herindelingen te stimuleren, in strijd is met de wet |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fusiebonus» Plasterk in strijd met de wet»?1
Ja
Kent u ook het artikel «Vermeende rem op gemeentefusies bestaat niet»?2
Ja
Wat is uw reactie op de constatering dat er bij gemeentelijke fusies geen sprake is van de door u gesuggereerde «negatieve prikkel»?
Gemeenten verliezen na herindeling een aantal maal het vaste bedrag; bijvoorbeeld drie gemeenten die fuseren ontvangen voorafgaand aan de fusie elk het vaste bedrag en na herindeling nog eenmaal. Deze gemeenten verliezen derhalve tweemaal het vaste bedrag door te fuseren. Dit is een negatieve prikkel tot opschaling.
Recent onderzoek van professor Allers suggereert dat er wellicht ook andere prikkels zijn die dit effect (deels) zouden kunnen compenseren.
Wat is uw reactie op de constatering dat u een «positieve prikkel» wilt invoeren om gemeentelijke fusies te bespoedigen en dat dit in strijd zou zijn met de Financiële verhoudingswet?
Op dit moment doe ik onderzoek naar het gewenste systeem van financiële prikkels. Mocht de uitkomst hiervan betekenen dat wetswijziging noodzakelijk is, dan zult u vanzelfsprekend een daartoe strekkend voorstel ontvangen.
Wat is uw reactie op de constatering dat de vaste voet onbelangrijk is voor de vaststelling van de hoogte van de totale uitkering die gemeenten ontvangen?
Ik kan mij niet vinden in de constatering dat het vaste bedrag onbelangrijk is voor de vaststelling van de hoogte van de totale uitkering die gemeenten ontvangen. De term vast bedrag geeft aan dat elke gemeente voor dit deel van de algemene uitkering hetzelfde bedrag ontvangt3. In 2013 is dit ongeveer € 400.000 per gemeente. Dat is zeker voor kleine gemeenten geen onbelangrijk bedrag.
Bent u, ondanks de constatering dat er geen sprake is van significante verlaging van uitkeringen na herindelingen, nog steeds van mening dat van het verdeelsysteem van de algemene uitkering een negatieve financiële prikkel tot herindeling uitgaat? Zo ja, waarom?
Zie antwoord 3
Hoe beantwoordt u de door de onderzoekers voorgelegde vraag «of opschaling nastrevenswaardig is» in het geval negatieve prikkels alleen zijn te voorkomen door opgeschaalde gemeenten permanent een hogere uitkering te laten ontvangen?
De vraag die de onderzoekers opwerpen over de nastrevenswaardigheid van opschaling heeft een financiële aanleiding. Het kabinet kiest echter niet primair op financiële gronden voor opschaling van gemeenten, maar veeleer vanuit de noodzaak dat gemeenten de steeds zwaardere taken ook daadwerkelijk moeten kunnen uitvoeren in het belang van de burger. Het artikel biedt voor het kabinet dan ook geen aanleiding om af te zien van de beoogde opschaling.
Verkiezingen voor waterschappen |
|
Manon Fokke (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voorgenomen fusie van het waterschap Regge en Dinkel met het waterschap Velt en Vecht tot het nieuwe waterschap Vechtstromen en met name van de voorgenomen verkiezingen voor het algemeen bestuur Vechtstromen die voor het najaar van 2013 zijn gepland?
Ja.
Hoe verhoudt het houden van die verkiezingen zich tot de wet tot wijziging van de Waterschapswet waarmee de geplande verkiezingen voor algemene besturen in 2012 tot 2015 zijn uitgesteld?
Met de wet «Wijziging van de Waterschapswet tot het instellen van een overgangsbestuur voor op 1 januari 2013 ingestelde waterschappen, het uitstellen van de waterschapsverkiezingen van 2012 en het bieden van ruimte voor verlaging van onevenredige waterschapsheffingen voor agrarische grondeigenaren» (Stb. 2012, 428) is de zittingsduur van de bestaande besturen verlengd. De bestaande mogelijkheden voor tussentijdse fusies in de artikelen 26 en verder blijven echter onverminderd gelden.
Hoe verhoudt de genoemde verkiezing zich tot de Waterschapswet met betrekking tot de bijzondere bepalingen in verband met de instelling van een waterschap tijdens de zittingsperiode, zoals opgenomen in de artikelen 26 en verder van die wet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de genoemde verkiezing voor het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen toegestaan? Biedt een overgangsreglement voor de fusie van genoemde waterschappen voldoende basis voor het organiseren van verkiezingen in 2013? Zo ja, op grond van welke bepalingen? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan vooraleer er verkiezingen kunnen worden gehouden? Zo nee, waarom niet en hoe kan deze verkiezing dan worden voorkomen?
De Waterschapswet gaat er vanuit dat voorafgaand aan een fusie verkiezingen worden gehouden. De verkiezingen voor Vechtstromen zijn dus niet alleen toegestaan, ze zijn verplicht (zie artikel 29, tweede lid Waterschapwet). De verkiezingen worden in dergelijke situaties georganiseerd door één van de fuserende waterschappen, hiertoe aangewezen bij provinciaal besluit op grond van artikel 28, eerste lid Waterschapwet.
Kan, indien de verkiezingen in 2013 doorgang vinden, het betekenen dat het algemeen bestuur van Vechtstromen tot 2019 kan blijven zitten? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de vigerende wetgeving vinden er in november 2014 verkiezingen plaats, en treden de algemene besturen in januari 2015 af. Op grond van het bepaalde in artikel 29, vierde lid, slaat het bestuur van Vechtstromen deze verkiezingen over en eindigt de zittingsperiode gelijk met het einde van de hierop volgende zittingsperiode (januari 2019).
Er is thans een wetsvoorstel in voorbereiding dat voorziet in het houden van waterschapsverkiezingen gelijktijdig met provinciale statenverkiezingen. De verkiezingen in november 2014 verschuiven dan naar maart 2015. Het ligt voor de hand dat Vechtstromen ook deze verkiezingen dan kan overslaan. In dit wetsvoorstel zal hiertoe een voorziening worden getroffen.
Bent u op de hoogte van de recente verschillen in besluitvorming in de Provinciale Staten van Overijssel en Drenthe inzake het aantal geborgde zetels, nu Overijssel heeft besloten dat van de 27 beschikbare zetels in het nieuwe algemeen bestuur er 9 geborgd moeten zijn, terwijl Drenthe heeft besloten dat 7 geborgde zetels voldoende zijn? Deelt u de mening dat conform artikel 6 van de Waterschapswet wegens afwijkende besluitvorming het waterschap Vechtstromen niet gevormd kan worden?
Ik ben hiervan op de hoogte. Op grond van artikel 6 van de Waterschapswet is een gezamenlijk besluit van de betrokken provinciale staten nodig.
Bestaan er mogelijkheden voor een waterschap, dat uit een fusie van meerdere waterschappen is ontstaan, om met verkiezingen voor een algemeen bestuur tot 2015 te wachten? Zo ja, waarom is dat in het geval van het te vormen waterschap Vechtstromen niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de geldende wetgeving moeten er voor een nieuw in te stellen waterschap verkiezingen worden gehouden.
Uitspraken zijn uitspraken over overheveling van zorgtaken naar gemeenten |
|
Renske Leijten (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom streeft u ernaar dat gemeenten geen verantwoording hoeven af te leggen per overgeheveld onderdeel, wanneer deze gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen voor nieuwe (zorg/begeleiding/ondersteuning/jeugd) taken die nu onder de verantwoordelijkheid vallen van een andere overheid?1
Een belangrijk argument om gemeenten geheel verantwoordelijk te maken voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging, zoals afgesproken in het Regeerakkoord, is dat gemeenten goed in staat zijn om verbindingen te leggen met andere relevante gemeentelijke beleidsterreinen. Deze verbindingen kunnen zowel binnen het sociaal domein (o.a. het welzijnsbeleid, de participatiewet, de schuldhulpverlening, de Jeugdwet), als daarbuiten ontstaan (o.a. het woonbeleid, openbare orde en veiligheid). De gezamenlijke decentralisaties in het sociale domein bieden daarom het perspectief op de totstandkoming van een integrale, vraaggerichte en op de mogelijkheden en behoeften van de burger toegesneden ondersteuning en dientengevolge een doelmatige inzet van de beschikbare middelen. Financiële verantwoording vragen per onderdeel zou deze gewenste integrale benadering onnodig frustreren. Bovendien zouden gemeenten worden geconfronteerd met onnodige administratieve verplichtingen.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat gemeenten «geen verantwoording per onderdeel» hoeven af te leggen zich tot de uitspraken van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, tevens coördinerend bewindspersoon voor de decentralisaties, dat gemeenten dit wel moeten doen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op 19 februari heeft de minister van Binnenlandse Zaken namens het kabinet de decentralisatiebrief aan de Tweede Kamer gezonden. In deze brief kiest het kabinet ervoor om in stappen de budgetten in het sociale domein te bundelen. Het perspectief is een zo breed mogelijke integraal budget voor het sociaal domein binnen het gemeentefonds. Bij financiering van taken via het gemeentefonds is het uitgangspunt dat de verantwoording door gemeenten is gericht op het adequaat informeren van de gemeenteraad. Mijn uitspraken in Binnenlands Bestuur sluiten hier naadloos bij aan.
Kunt u uitleggen hoe u gaat volgen hoe het gaat met de overgehevelde taken, als er geen geen omschreven (zorg/begeleiding/ondersteuning/jeugd) taken zijn voor gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de decentralisatiebrief heeft het kabinet aangekondigd om met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein (en dus niet per onderdeel) door te meten en te benchmarken. Doel van deze monitor is drieledig: Ten eerste biedt de monitor het kabinet inzicht in het functioneren van het stelsel zodat het kan worden aangepast indien het stelsel niet tot de juiste resultaten leidt. Ten tweede biedt de monitor inzicht aan gemeenten in hun eigen prestaties ten opzichte van andere gemeenten om van elkaar te leren en het horizontaal verantwoordingsproces te ondersteunen. Ten derde biedt de monitor de informatie voor de Tweede Kamer over de behaalde resultaten in het sociaal domein. Deze monitor houdt nauw verband met het voornemen van het kabinet om een verkenning uit te voeren naar verdere stroomlijning van de interbestuurlijke informatie in het sociaal domein, waardoor deze beter aansluit bij de behoefte van zowel Rijk als gemeenten.
Ziet u ook risico’s wanneer u zorgtaken niet zult omschrijven? Hoe ziet u persoonlijke verzorging en/of begeleiding een gemeentelijke taak worden zonder omschrijving en hoe verhoudt zich dat tot de verschillende kwaliteitsnormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind maart zal ik de Tweede Kamer per brief infomeren over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige zorg. In deze brief zal ik ook de hoofdlijnen van de decentralisatie naar gemeenten toelichten.
Wat bedoelde u concreet met uw uitspraken bij «Jeugdpoort», toen u zei dat u gemeenten wil «afrekenen op beleidsresultaten»? Hoe gaat u dit doen? Hoe ontstaan beleidsresultaten zonder verantwoording hoeven af te leggen?3
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat bedoelde u met de zin die u uitsprak tijdens Jeugdpoort: «Desnoods geven we groene, gele en rode stoplichten aan gemeenten»? Betekent dit dat mensen in een gemeente met een rood, oranje of groen stoplicht kunnen komen te wonen? Wat betekent dat voor de rechtsgelijkheid van de inwoners van Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Jeugdpoort heb ik aangegeven dat we nu alle energie moeten stoppen in de voorbereiding van de implementatie van het nieuwe jeugdstelsel en dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders tijdig gereed zijn voor hun nieuwe taken. Dit in het belang van jeugdigen en hun ouders en de continuïteit van zorg tijdens de transitie. In Jeugdpoort heb ik gemeenten ook aangemoedigd hun eigen prestaties te vergelijken met andere gemeenten. Door te benchmarken en te vergelijken weet je waar je als gemeente staat en hoe je presteert. Het biedt gemeenten bovendien de mogelijkheid om te leren van andere gemeenten. De te ontwikkelen monitor over het brede sociale domein (zie vraag 3) draagt bij aan dit proces.
In welke «schuttersputjes» bevinden gemeenten zich? Zijn de aangekondigde forse bezuinigingen op de (jeugd)zorg een methode om hen daaruit te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beeldspraak over de «schutterputjes» heb ik gebruikt ter illustratie van mijn indruk dat gemeenten in algemene zin nog te terughoudend zijn om hun prestaties te vergelijken met andere gemeenten en daarvan te leren (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Hoe zou u uw vertrouwen in gemeenten omschrijven als u spreekt van «schuttersputjes» en als de VNG in haar brief zelf aangeeft «zeer grote risico’s» te zien met betrekking tot de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In de slotparagraaf van de decentralisatiebrief spreekt het kabinet het vertrouwen uit in de gemeenten. Het kabinet realiseert zich dat gemeenten voor een forse opgave staan, maar gaat er van uit dat zij, mede door de voorgestelde maatregelen gericht op het versterken van de uitvoeringskracht van gemeenten, in staat zullen zijn om de nieuwe taken goed op te pakken.
In het overhedenoverleg is uitvoerig stilgestaan bij de risico’s en kansen met betrekking tot de decentralisaties. Deze risico’s zijn ook benoemd in de brief van de VNG. Het kabinet en de medeoverheden hebben hierover afgesproken om de komende maanden intensief overleg te voeren over de decentralisaties. De door het kabinet ingestelde ministeriële commissie voor de decentralisaties zal regelmatig in overleg treden met de VNG over voortgang en (financiële) consequenties van de decentralisaties.
Welke criteria hanteert u om te komen tot de woorden dat de bezuinigingen op de zorg «fors, maar niet onmogelijk zijn»? Wanneer zijn volgens u bezuinigingen wel onmogelijk?
In de brief over de hoofdlijnen van de langdurige zorg die ik eind maart aan de Tweede Kamer zal zenden zal ik uiteenzetten op welke wijze ik de noodzakelijke hervorming van in de langdurige zorg realiseerbaar acht.
Kunt u het verslag van het overhedenoverleg naar de Kamer sturen? Heeft u het verzoek van de VNG voor een onderzoek gehonoreerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is dat onderzoek gereed?
Het overhedenoverleg is een informeel overleg tussen het kabinet en de koepels van medeoverheden waarvan geen verslag wordt vastgesteld. In het overhedenoverleg is afgesproken dat er geen onderzoek komt naar de voorwaarden waaronder decentralisaties op het gebied van jeugdzorg, werk en ondersteuning kunnen worden gerealiseerd. Het kabinet en de medeoverheden hebben wel afgesproken om de komende maanden intensief overleg te voeren over de decentralisaties. De door het kabinet ingestelde ministeriële commissie voor de decentralisaties zal regelmatig in overleg treden met de VNG over voortgang en financiële consequenties van de decentralisaties. Verder zal het kabinet met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein (zie mijn antwoord op vraag 3). Ik heb er kennis van genomen dat de VNG het cpb om een onderzoek wil vragen.
Wat is uw reactie op de grote risico’s die de VNG benoemt? Op welke wijze past u het beleid ten aanzien van de verschillende decentralisaties daarop aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de motie Slob (Kamerstuk 33 410, nr. 19) heeft de Tweede Kamer het kabinet opgeroepen bij de uitwerking van het regeerakkoord de sociale partners en organisaties in het binnenlands bestuur, de zorg en het onderwijs actief te betrekken bij de verdere invulling van de gemaakte afspraken en in de gelegenheid te stellen alternatieven en verbetervoorstellen aan te dragen. Ik heb aan deze motie gehoor gegeven door een bestuurlijke regiegroep in het leven te roepen waaraan, naast de VNG, ook de zorgverzekeraars, aanbieders en patiënten- en cliëntenorganisaties deelnemen. In deze regiegroep wil ik met partijen tot een gedeelde visie op de langdurige zorg komen en heb ik partijen in de gelegenheid gesteld om alternatieve voorstellen te doen. In mijn brief over de hoofdlijnen van de langdurige zorg die ik eind maart aan de Tweede Kamer zal sturen worden de resultaten van de regiegroep verwerkt.
Op welke wijze gaat u garanderen dat mensen geen hulp of zorg verliezen tijdens en na de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de verdere uitwerking van de maatregelen ten aanzien van de langdurige zorg. Juist om de langdurige zorg houdbaar te maken, ga ik niet garanderen dat alle zorg die burgers onder de AWBZ ontvingen in de toekomst in gelijke mate beschikbaar is. Daarnaast stuur ik op korte termijn de eerste rapportage van de Transitiecommissie Jeugd naar de Tweede Kamer, waarin ik in de aanbiedingsbrief zal ingaan op de voortgang van de transitie van de stelselwijziging jeugd.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de arbeidsmarkt en de medewerkers die werkzaam zijn in de sectoren die te maken hebben met de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb in overleg met sociale partners besloten een arbeidsmarkt-effectrapportage (AER) uit te laten voeren. De eerste resultaten daarvan verwacht ik in mei. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer over de uitkomsten informeren.
Houdt u rekening met ontslagen? Zo ja, hoeveel? Wat doet u eraan om ontslag te voorkomen? Kunt u uw antwoord uitsplitsen per sector?
Zie mijn antwoord op vraag 13
Bent u bereid de snelheid van het doorvoeren van de decentralisaties te vertragen als gemeenten, zorginstellingen of zorgmedewerkers aangeven niet op tijd klaar te kunnen zijn om de zorgtaken over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben daar op voorhand niet toe bereid. De hervorming van de langdurige zorg dient met voortvarendheid ter hand genomen te worden. Bovendien zijn in het Regeerakkoord besparingen ingeboekt die samenhangen met de voorgenomen decentralisaties. De transitiebureau’s, waarin VWS en VNG samen werken aan de voorbereiding van de implementatie van de decentralisaties op het terrein van jeugd en Wmo, zijn aan de slag om gemeenten en alle betrokken veldpartijen voor te bereiden op de aanstaande decentralisaties.
Het delen van inlichtingen ten behoeve van drone aanvallen |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drone strike prompts suit, raising fears for U.S. allies», dat gaat over een Amerikaanse drone aanval in Pakistan die tot een proces in Groot-Brittannië tegen Britse ambtenaren heeft geleid omdat zij mogelijk inlichtingen over het in de aanval gedode individu aan de Amerikanen hadden verstrekt?1
Ja.
Kunt u bevestigen, zoals het artikel stelt, dat ook door Nederland in de regio verzamelde inlichtingen met de Verenigde Staten worden gedeeld? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten? Indien ja, kunt u aangeven wie precies deze informatie verzamelt, met welke Amerikaanse militaire en civiele overheidsorganen dit direct dan wel indirect wordt gedeeld en in welke omvang dit gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. Op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) kan de MIVD samenwerken met partnerdiensten.
Kunnen de door Nederland verzamelde en met de Verenigde Staten gedeelde inlichtingen ook gebruikt worden voor targeted killings, zoals door middel van drone aanvallen? Indien ja, is er een geografische beperking van het gebruik van door Nederland verzamelde en met de Verenigde Staten gedeelde inlichtingen? Is het uitgesloten dat dergelijke inlichtingen gebruikt kunnen worden voor targeted killings buiten Afghanistan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het reeds voorgekomen dat door Nederland verzamelde inlichtingen door de Verenigde Staten gebruikt zijn voor targeted killings in Afghanistan dan wel daarbuiten? Indien neen, welke garanties heeft u dat dit niet is gebeurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe groot acht u de mogelijkheid dat, net als nu in Groot-Brittannië gebeurt, Nederlandse ambtenaren gerechtelijk zullen worden vervolgd vanwege betrokkenheid bij het Amerikaanse beleid van targeted killings? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechtszaak in het Verenigd Koninkrijk betreft geen strafrechtelijke vervolging. Voor het overige zij verwezen naar het antwoord op de vragen 2 t/m 4.
Leeft, net als binnen de Britse inlichtingendiensten, ook bij Nederlandse ambtenaren de angst dat zij door samenwerking met het Amerikaanse beleid van targeted killings mogelijk vervolgd kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de provincie Fryslân 50 km aan wandelpaden over boerenland schrapt |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Friesland dwars met boerenpaden» en «Kust- en eilandwandelen» waaruit blijkt dat de subsidie van de provincie Friesland om historische boerenpaden op te nemen in het project Waddenwandelen vervallen is?1
Hoe beoordeelt u het besluit van de provincie Friesland om geen aanvragen in het kader van de regeling Boerenlandpad te honoreren en de gevolgen hiervan voor het netwerk van historische boerenpaden?
Deelt u de mening dat het een gemiste kans is als er een netwerk van eeuwenoude wandelpaden gerealiseerd is van Den Helder tot Borkum en dat door één dwarse provincie niet alle mogelijke historische paden in dit netwerk opgenomen zijn?
Wat vindt u van dit besluit gelet op de motie Jacobi en Van Gent c.s.2 over subsidievoorwaarden en het bevorderen van ommetjes en (historische) paden en wat komt er terecht van de extra impuls voor de openstelling van boerenland?
Hoe beoordeelt u het besluit van de provincie geen subsidie voor boerenpaden toe te kennen gelet op het feit dat sinds 2007 het voormalige Rijksbudget voor ommetjes en boerenlandpaden (2,4 miljoen) onderdeel uitmaakt van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)? Is dit de bedoeling geweest bij het verschuiven van de afhandeling van aanvragen van het Wandelnet naar de provincies in 2012?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de aanvragers per provincie met verschillende regimes, subsidiebedragen en aanvraagprocedures te maken krijgen en dat het niet de bedoeling kan zijn dat er per provincie verschillende regelingen ontstaan, zoals nu uit het project Waddenwandelen blijkt?
Is het waar dat in het ILG een prestatie van 1000 kilometer boerenlandpad in 2013 afgesproken is met de provincies? Is deze prestatieafspraak behaald?
De werking van het in-car alarmeringssysteem eCall, waarover bij hulpdiensten onduidelijkheid heerst |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brandweer vreest loze meldingen autoalarm», over het in-car alarmeringssysteem eCall, dat bij ongevallen automatisch de hulpdiensten waarschuwt en waarover bij hulpdiensten in Friesland onduidelijkheid heerst?1
Ja.
Zijn de hulpdiensten voldoende geïnformeerd en voorbereid op de invoering van het eCall-systeem? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om de hulpdiensten voor te bereiden op de invoering van het eCall-systeem?
Tot nu toe is er nog geen Europees voorstel tot verplichting van eCall. Ik verwacht een dergelijk voorstel overigens wel voor de zomer. Samen mijn collega van VenJ werk ik nu al (in het HeERO project) aan technische specificaties, ontwerp en organisatie van het toekomstige eCall systeem. De hulpdiensten worden hier actief bij betrokken. Op 6 december 2012 is een eerste informatiesessie voor de hoofden van de meldkamers geweest. Ik wil u overigens aangeven dat de verantwoordelijkheid voor het ontvangen en afhandelen van eCall noodoproepen («112-meldingen») bij mijn collega van het Ministerie van Veiligheid en Justitie berust.
Klopt het dat het eCall-systeem direct wordt gekoppeld aan de 112-alarmcentrale en dat er geen andere centrales (bijvoorbeeld de centrale van de autoproducent of de ANWB) als intermediair worden ingeschakeld?
Nederland hoeft hierin geen keuze te maken. Beide opties zijn mogelijk en zullen waarschijnlijk ook naast elkaar gebruikt gaan worden. Dit moet nog verder uitgewerkt worden. Opzet van het door Europa voorgestelde eCall systeem is dat er rechtstreeks contact is tussen het voertuig en de alarmcentrale. Er wordt echter niet voorgeschreven of dat direct via 112 of via een particuliere alarmcentrale gaat. In het HeERO-project gebruikt Nederland een directe koppeling met de 112-centrale.
Zal het aantal meldingen aan 112-alarmcentrales met de invoering van het eCall-systeem toenemen? Zo ja, zijn de 112-alarmcentrales voldoende toegerust voor een toename van het aantal meldingen?
Het eCall systeem is een toevoeging aan de bestaande mogelijkheden om de hulpdiensten te informeren door automatisch een melding te genereren als de auto een zwaar ongeval heeft gehad. Dit zijn bijvoorbeeld gevallen waarin de inzittenden zelf niet in staat zijn om 112 te bellen. Juist in deze gevallen kan het gebruik van eCall de aanrijtijden van hulpdiensten verkorten (gemiddeld ca. 4 minuten). Zelfs als eCall verplicht wordt zal het nog een aantal jaren duren voordat het hele wagenpark hiermee uitgerust zal zijn. Dit betekent dat in de eerste jaren de eCall meldingen nog beperkt zullen zijn en dat de ervaring zal leren of aanvullende maatregelen nodig zullen zijn.
Stuurt het eCall-systeem bij elk ongeval automatisch een melding naar de alarmcentrale dat er een ongeval heeft plaatsgevonden of maakt het eCall-systeem een onderscheid in de zwaarte van het ongeval?
Er is nog niet Europees vastgelegd aan welke eisen een systeem precies moet voldoen om «eCall systeem» te mogen heten. Deze eisen zullen (net als alle voertuigeisen) uiteindelijk worden vastgelegd in zogenaamde typegoedkeuringseisen. Onderdeel daarvan is dat er alleen een melding wordt gegenereerd als de auto een zwaar ongeval heeft gehad, waarbij bijvoorbeeld de airbag is geactiveerd of extreem hoge vertragingen worden gemeten. Dit om activering bij bijvoorbeeld parkeerschade e.d. te voorkomen.
Gebrek aan controle ziekenhuis declaraties door zorgverzekeraar |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook tevreden over feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) werk maakt van gebrek aan controle op declaraties van ziekenhuizen door zorgverzekeraars, maar dat meer nodig is?1
Ja, ik ben tevreden met het feit dat de NZa hier werk van maakt en ja, het klopt dat er meer nodig is. Het aanpakken van onterechte en ongepaste declaraties is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De zorgaanbieders zijn in algemene zin verantwoordelijk voor het juist en gepast declareren. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren of de zorgaanbieder daadwerkelijk een juiste en gepaste declaratie heeft ingediend. Deze boodschap heeft NZa ook duidelijk op 7 maart jl. naar voren gebracht in de nieuwsbrief die specifiek over correct declareren gaat. De zorgautoriteit heeft aangekondigd dat ze haar toezicht verder gaat intensiveren. De NZa gaat ziekenbestuurders, medisch specialisten en zorgverzekeraars aanspreken op hun verantwoordelijkheid bij het voorkomen van onterechte declaraties. In het toezicht op de zorgverzekeraars zet de NZa al sinds enkele jaren in op verbetering van de controle van declaraties. Zo heeft de NZa in het bijgevoegde «Samenvattend rapport rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2011» aangegeven dat de zorgverzekeraars meer werk moeten maken van deze controles.
Is er een analyse gemaakt van de oorzaak van verkeerde en te hoge declaraties uit de zorg enerzijds en gebrek aan controle hierop door zorgverzekeraars anderzijds? Zo ja, wat is de oorzaak en hoe wordt deze aangepakt? Zo nee, gaat dit nog gebeuren?
De Erasmus Universiteit Rotterdam en het Verwey-Jonker Instituut hebben in opdracht van de NZa de beleving van en de bereidheid tot naleving van de wettelijke declaratievoorschriften onderzocht onder medisch-specialisten.3 Uit deze Doelgroepenanalyse declaratiepraktijk medisch specialistische zorg blijkt onder meer dat de sector erkent dat niet-correct declareren plaatsvindt maar ook dat een aanzienlijk deel van de beroepsbeoefenaren zich al op een juiste manier aan de regels houdt. In het kader van de intensivering van het toezicht op correct declareren, is de NZa (onder meer) met ziekenhuizen, verzekeraars, medisch specialisten en hun brancheorganisaties in gesprek en geeft de zorgautoriteit aan welke verbeteringen in declaratiegedrag worden verwacht. De NZa zal daarbij voorlichten over de belangrijkste do’s en don’ts bij het declareren. Als er aanleiding toe bestaat, stelt de NZa een toezichtonderzoek in, zoals ze dat in december 2012 bij een academisch ziekenhuis heeft gedaan. Voorts is in het kader van de beoogde intensivering van het toezicht op de Zorgverzekeringswet (Zvw) onder regie van mijn departement een analyse gemaakt van de vraag hoe controle en toezicht eraan kunnen bijdragen dat voorkomen wordt dat declaraties voor ziekenhuiszorg die niet voldoen aan de wettelijke voorwaarden uit het Zorgverzekeringsfonds worden gefinancierd. Uit deze analyse komt naar voren dat er reële aanknopingspunten tot verbetering zijn bij alle partijen in de zorgketen (van regulering en pakketbeheer tot registratie, declaratie, verantwoording en controle en toezicht). De gewenste verbeteringen draaien vooral maar niet uitsluitend rond de vraag of aan de volgende wettelijke voorwaarden wordt voldaan: is de zorg feitelijk geleverd? Is de geleverde zorg volgens de stand van de wetenschap en praktijk? En is de geleverde zorg naar inhoud en omvang redelijkerwijs aangewezen? Hierbij zijn de volgende aandachtsgebieden geïdentificeerd.
Als de prestatiebeschrijving (in het kader van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)) niet goed aansluit op het collectief verzekerd pakket volgens de Zvw kan de rechtmatigheid van de declaraties moeilijker worden gecontroleerd. De NZa heeft dit onderwerp als aandachtspunt benoemd in de doorontwikkelagenda DOT (november 2011 en 2012). Op verzoek van de NZa onderzoeken DBC-Onderhoud en het CVZ in samenspraak met zorgverzekeraars en zorgaanbieders momenteel hoe een betere aansluiting tussen de aanspraken in het verzekerd pakket en prestatiebeschrijvingen het controleproces kan ondersteunen.
In de Zvw is de inhoud en omvang van de te verzekeren prestaties in veel gevallen open geformuleerd. Duidelijkere normen over gepast gebruik vergemakkelijken effectieve controle door zorgaanbieders en zorgverzekeraars en toezicht door de NZa. Het CVZ brengt regelmatig een standpunt of advies uit ter verduidelijking, waardoor deze open formulering in de praktijk beter hanteerbaar wordt. De voorgenomen oprichting van het Nederlands Kwaliteitsinstituut zal bijdragen aan een verbetering van de richtlijnen en de transparantie en implementatie ervan. Dit draagt op haar beurt bij aan de verduidelijking van de normering wat onder andere weer zorginkoop door zorgverzekeraars op basis van kwaliteit vergemakkelijkt.
In het huidige controlesysteem bestaan onvoldoende stimulansen voor de zorgaanbieder om te voorkomen dat onjuiste declaraties worden aangeleverd. Onderzocht zal worden hoe zorgaanbieders kunnen worden gestimuleerd om de controle op declaraties te versterken.
Controle is normaliter een onderdeel van een risicomanagementsysteem (zijnde het cyclisch doorlopend proces van het identificeren en beoordelen van risico’s en het vaststellen van beheersmaatregelen om de risico’s in voorkomende gevallen te verkleinen of uit te bannen). De aandacht voor controle is nog in ontwikkeling en zou een integraal element bij de invoering van systemen moeten zijn. Onderzocht wordt hoe dit verder kan worden gestimuleerd.
Om de juistheid van de declaraties te kunnen vaststellen moeten declaraties worden gecontroleerd. Voor een goede uitvoering van deze controles dienen aan de hand van betrouwbare data onder andere opvallende afwijkingen of statistische verbanden (de potentiële risico’s) in kaart te worden gebracht. Vervolgens dienen deze te worden geanalyseerd en gewogen. De uitkomst hiervan indiceert de aandachtsgebieden waarop het risicobeheer (inclusief AO/IC) van zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich dient te richten. Kortom er dienen bij beide partijen op elkaar afgestemde risicomanagementsystemen te bestaan.
Door bij risicoanalyses bovendien zoveel mogelijk samen te werken tussen zorgaanbieders onderling, zorgverzekeraars onderling en tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars samen wordt de kwaliteit van de analyses verbeterd en worden kosten bespaard. Voldoende onderzoekscapaciteit (softwaresystemen en data-analisten) en adviserend geneeskundigen vormen hierbij de basis voor elk risicobeheersysteem.
De risico’s dat bij het declareren niet aan de wettelijke voorwaarden worden voldaan, zijn in kaart gebracht. Het is nu zaak om de bovenstaande aandachtspunten in concrete stappen om te zetten. Ik ben in overleg met de betrokken ZBO’s en veldpartijen om een gezamenlijk plan van aanpak op te stellen.
Is ook onderzocht waarom declaraties van het ziekenhuis, in tegenstelling tot bijvoorbeeld van de tandarts, zo laat worden verzonden en voor velen onbegrijpelijke codetaal bevatten?
Er is een aantal oorzaken aan te wijzen die leiden tot verschillen tussen de declaraties van medisch specialistische zorg en tandartszorg. Medisch specialistische zorg wordt gedeclareerd in zogenaamde DBC-zorgproducten. Deze kennen afsluitregels als onderdeel van de declaratieregels die bepalen dat de declaratie van de verleende zorg pas na een bepaalde termijn mag plaatsvinden. Dit voorkomt dat er een nieuw DBC-zorgproduct geopend moet worden als de patiënt kort na het sluiten van het DBC-zorgproduct toch nog een keer terug moet komen. De verdere afhandeling, waaronder de controle, van de declaratie kost meer tijd vanwege de hogere mate van ingewikkeldheid. Medisch specialistische zorg bestaat vaak uit verschillende soorten zorgverlening die in sommige gevallen door meerdere medisch specialisten is geleverd. Daarnaast kunnen vertragingen in contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders ertoe leiden dat de zorg door het ziekenhuis later gedeclareerd wordt.
Ziekenhuizen sturen doorgaans nagenoeg alle facturen rechtstreeks naar de zorgverzekeraar. Dit laat onverlet dat de NZa toezicht houdt op de informatieverstrekking van zorgaanbieders aan patiënten. Zo zijn zorgaanbieders verplicht om het tarief dat zij in rekening brengen bekend te maken als de patiënt daar om vraagt.
Het verbeteren van de helderheid van zorgnota’s die de verzekeraar aan de verzekerde verstrekt, heeft voor mij een hoge prioriteit. Hierover heb ik op 10 november 2011 in de Kamer gezegd dat als zorgverzekeraars hier geen actie op ondernemen, dat ik met wettelijke maatregelen zal komen. Inmiddels is er een aantal stappen gezet. In 2012 heeft de NPCF een enquête uitgezet onder haar leden waarin wordt gevraagd naar de begrijpelijkheid van de nota’s. Momenteel wordt er aan de hand van de uitkomsten van deze enquête gewerkt aan verbeteringen. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Privacyaspecten zijn daarbij een belangrijk aandachtspunt. Ik houd de Kamer op hoogte van de vorderingen.
Deelt u de mening dat patiënten, indien gewenst, betrokken kunnen worden bij controle van nota's, maar dat hiervoor tijdig een leesbare factuur gestuurd moet worden door het ziekenhuis aan de patiënt?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een breed plan van aanpak bij de NZa om foute declaraties en vervolgens niet-controlerende verzekeraars te voorkomen, op te sporen en indien nodig te handhaven? Zo ja, kan de Kamer een jaarlijkse effectenrapportage ontvangen?
Ja. De NZa onderneemt op een breed terrein acties en heeft vanaf 2010 haar toezicht verscherpt. Op het terrein van correct declareren heeft de NZa onlangs – in december 2012 – een grootschalig onderzoek uitgevoerd bij een academisch ziekenhuis. Voor 2013 heeft de NZa een interventiestrategie ontwikkeld die draait om een mix van voorlichting en bewustwording, versterking van het interne toezicht bij zorgaanbieders, indringender controles door zorgverzekeraars en, indien nodig, handhavend optreden. De NZa heeft gepast gebruik in het Protocol vereveningsonderzoek opgenomen en heeft samen met het CVZ een gezamenlijke voorlichtingsronde langs zorgverzekeraars en hun externe accountants gehouden. De NZa heeft ervoor gekozen om het toezicht op gepast gebruik in fases uit te rollen. Hierdoor hebben partijen de gelegenheid om hun rol beter op te pakken en ook het toezicht goed in te richten. In dit verband heeft de NZa eind 2012 ook de Regeling controle en administratie zorgverzekeraars (Staatscourant 2012, nr. 26404) vastgesteld, die tot doel heeft nadere voorschriften te stellen aan de uitvoering van formele en materiële controles en onderzoek signalen van fraude door zorgverzekeraars.
In het reeds genoemde «Samenvattend rapport rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2011» doet de NZa verslag van de bevindingen over dat jaar en de manier waarop de door haar gewenste acties in het rapport van het voorafgaande jaar zijn opgevolgd4. Dit rapport geeft bovendien een actueel inzicht in het toezicht van de NZa en de hierbij opkomende aandachtsgebieden voor verbetering. In het rapport heeft de NZa net als bij het onderzoek in 2010 de focus gelegd op de formele en materiële controles, misbruik en oneigenlijk gebruik en gepast gebruik. Daarnaast geeft de NZa een oordeel over de juistheid van financiële verantwoordingen. De NZa vindt dat zorgverzekeraars meer werk moeten maken van de controle van declaraties van prestaties en de controle van hun financiële verantwoordingen. Met de extra aandacht in het vereveningsonderzoek is het aantal aanwijzingen van de NZa aan zorgverzekeraars en informatieverzoeken voor verbeterplannen voor formele en materiële controles, misbruik en oneigenlijk gebruik en gepast gebruik toegenomen.
ZN heeft een aantal jaren geleden het programma «Samenwerken aan Controles» uitgevoerd. Dit programma was voornamelijk gericht op het samenwerken door zorgverzekeraars op het gebied van (technische en) formele controles. Resultaat van dit programma is onder meer een gezamenlijke visie op controle, namelijk controle zo vroeg mogelijk in de keten en dat het om een «goede» declaraties moet gaan. Een ander resultaat van het programma is dat voor alle sectoren de technische controles uniform zijn opgesteld en worden uitgevoerd via VECOZO. Wat betreft de formele controles hebben de zorgverzekeraars gezamenlijk voor een aantal sectoren de controles uniform opgesteld en afgestemd met de zorgaanbieders. De daaraan vooraf liggende interpretatie van de NZa beleidsregels is ook in gezamenlijkheid uitgevoerd.
Voor de sector Medisch Specialistische Zorg worden de controles ook nog eens gezamenlijk uitgevoerd via de DOT Controlemodule. Deze module is door de zorgverzekeraars gratis beschikbaar gesteld aan de ziekenhuizen. Tot op heden hebben zestien ziekenhuizen hiervan gebruik gemaakt.
In vervolg op bovenstaande programma start ZN met een nieuw programma dat zich met name richt op het intensiveren van de materiële controle en controle op gepast gebruik. Eén van de deelprojecten richt zich op de mogelijkheden om verzekerden in te zetten bij het controleren van de nota. De zorgverzekeraars zijn ten slotte bezig hun risicomanagementsystemen te versterken.
De NVZ en de NFU hebben aangegeven dat beide organisaties betere controlefaciliteiten gedurende het zorgproces gaan inzetten. Momenteel onderzoeken de NVZ en NFU of er mogelijkheden zijn om controles, die een verband leggen tussen diagnose en geregistreerde zorg, niet langer achteraf plaats te laten vinden wat duurder en arbeidsintensiever is, maar gedurende het zorgproces in te zetten. In de huidige situatie maken nagenoeg alle ziekenhuizen gebruik van controle instrumenten, maar deze zijn onvoldoende op elkaar en op de controlemethodieken van de zorgverzekeraars afgestemd.
Reclames en patiënten werving van GGZ-instelling Indigo |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe rijmt u uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelt mijn zorgen te delen over de reclame om patiënten te werven door de GGZ-instelling Indigo, als u tevens schrijft geen actie te ondernemen?1
Zoals ik in mijn andere antwoorden heb aangegeven, valt de handelwijze van de instelling binnen de regels van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). In tegenstelling tot wat de LVE schrijft, biedt de instelling geen hulp voor mensen die geen verwijsbrief hebben van de huisarts. Zodra men contact opneemt met Indigo worden zij door de medewerkers geïnformeerd over de mogelijkheden en de rol van de huisarts als verwijzer. Indien de huisarts vervolgens vermoedt dat deze persoon een stoornis heeft, verwijst hij naar een instelling, dat kan ook een andere instelling zijn. De zorgverlening die wordt verleend past binnen de aanspraak van de wet en de behandelwijze geschiedt conform richtlijnen en standaarden. Daarbij ga ik er vanuit dat indien de huisarts constateert dat er geen sprake is van een psychische stoornis, maar bijvoorbeeld alleen van klachten van somberheid en stress, de patiënt niet wordt doorverwezen naar de GGZ. Om die reden onderneem ik geen actie op dit moment, maar ik ben wel alert. Daarom vind ik het belangrijk dat de NZa deze casus wel gaat monitoren. Ik kom hier later nog op terug.
Wat bedoelt u met uw opmerking dat de handelwijze van de instelling «vooralsnog» binnen de regels van de Zorgverzekeringswet lijkt te vallen? Kan hieruit worden opgemaakt dat u voornemens bent de wet aan te scherpen, waardoor dergelijke reclame/misleiding niet meer voor kan komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn binnen de Zorgverzekeringswet geen beperkingen ten aanzien van reclame uitingen door zorgaanbieders. Buiten het feit dat ik – zoals ik reeds al aangaf – het niet nodig acht op dit moment maatregelen te nemen, zou de Zvw op dit punt niet aangepast kunnen worden.
In de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) is in artikel 39 geregeld dat «Zorgaanbieders ervoor zorgdragen dat de door of namens hen verstrekte of beschikbaar gestelde informatie terzake van een product of dienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en niet misleidend is». Er mag dus reclame gemaakt worden, zolang dit niet misleidend is. De NZa houdt hier toezicht op, en heeft de wettelijke regels voor zorgaanbieders hierover nader toegelicht en verduidelijkt in het Richtsnoer Informatieverstrekking Zorgaanbieders.
Wat bedoelt u concreet als u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vraagt er «aandacht aan te besteden»? Welke verandering gaat dit in de praktijk opleveren en op welke termijn? Vindt u dat de NZa op een gedegen en zorgvuldige manier reclame-uitingen van zorgaanbieders beoordeelt op hun misleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 2. Op de vraag of er een verandering zal gaan optreden als ik vraag aan de NZa er aandacht aan te besteden, kan ik op dit moment niet antwoorden. Dit is afhankelijk van de wijze waarop de NZa het een en ander wel of niet zal beoordelen.
Bent u het met de Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen (LVE) eens dat mensen altijd eerst naar de huisarts zouden moeten gaan als zij klachten hebben, aangezien u de poortwachtersfunctie van de huisarts belangrijk vindt? Zo ja, waarom doet u dan niets (of laat u niets doen) aan de handelwijze van Indigo? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn vorige antwoorden heb aangegeven, verwijst Indigo de patiënten eerst naar de huisarts voordat ze bij de Indigo in behandeling gaan. Dat is ook verplicht. De huisarts zal conform richtlijnen de patiënt wel of niet verwijzen naar de GGZ.
Vindt u het echt geen misleiding dat een (grote) instelling mensen werft voor zorg, door een «gratis eerste consult» aan te bieden en daarmee mensen de zorg in te lokken?
Zoals ik in de beantwoording van de vorige set Kamervragen heb aangegeven, biedt de instelling een gratis eerste consult aan om de patiënt de gelegenheid te bieden om bij zichzelf na te gaan of hij/ zij bereid is het behandeltraject bij de instelling aan te gaan. Ik heb al aangegeven dat dit integer kan zijn, maar ook de schijn van aanbodgestuurde vraag in zich draagt. Vandaar dat ik benadruk dat een verwijsbrief van de huisarts nodig is en de NZa vraag hieraan extra aandacht te besteden. Het is wettelijk niet verboden een gratis eerste consult aan te bieden. Zorgaanbieders hebben in beginsel het recht, uit altruïsme of anderszins, zorg te verlenen zonder dat hier een betaling tegenover staat, tenzij zij daarmee een contractuele verplichting jegens hun verzekeraar schenden.
Hoe gaat u voorkomen dat mensen naar de huisarts gaan, om achteraf een doorverwijzing te vragen om naar Indigo te gaan en hoe kunt u dan de poortwachtersfunctie van huisartsen garanderen?
Indigo zal, zoals zij ook aangeeft, patiënten vóóraf een verwijsbrief laat halen door de huisarts en dat de huisarts adequaat, en aan de hand van de richtlijnen die daarvoor gehanteerd worden, deze patiënt wel of niet doorstuurt naar een zorgaanbieder.
Hoeveel meer dochterondernemingen van Parnassia BavoGroep werft patiënten via reclames? Bent u bereid dit te onderzoeken?
De andere zorgbedrijven die vanuit de Parnassia Groep aan de uitingen deelnamen zijn: Bavo Europoort, PsyQ, Brijder en Lucertis.
De inzet van bijzondere bevoegdheden door de geheime diensten tegen politici, in het bijzonder tegen Roel van Duijn |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting van de Nationale ombudsman dat uw ministerie en de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) hebben gehandeld in strijd met de beginselen van «transparantie» en «behoorlijkheid», door de heer Roel van Duijn pas na vele en lange procedures – tot aan de Raad van State – inzicht te geven in de bemoeienis van geheime diensten met diens leven en politieke activiteiten?1
De heer Van Duijn komt vooral voor in de dossiers van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 kent een uitputtend stelsel voor de behandeling van verzoeken om inzage in (persoons)gegevens, met inbegrip van het daarbij te hanteren beoordelingskader. Dat stelsel beoogt zowel de belangen van de verzoeker als die van de dienst te borgen. Bij de behandeling van verzoeken om kennisneming wordt zorgvuldig beoordeeld of de aangetroffen gegevens vrijgegeven kunnen worden.
Naar aanleiding van een verzoek om inzage in zijn persoonsdossier heeft de AIVD aan de heer Van Duijn documenten verstrekt. In zijn bezwaarschrift heeft de heer Van Duijn zijn verzoek verbreed. Daarop zijn aanvullende documenten verstrekt. De heer Van Duijn heeft bovendien gebruik gemaakt van alle rechtsmiddelen die hem ter beschikking stonden (bezwaar, beroep en hoger beroep).
Deelt u de opvatting van de Nationale ombudsman dat het «onbevredigend» en «onverstandig» is dat u heeft geweigerd om een nader onderzoek te laten doen naar de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen Roel van Duijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te vragen alsnog een onderzoek te doen naar de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen Roel van Duijn, in het bijzonder naar de «behoorlijkheid»?
De Commissie van Toezicht voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft in dit geval geen taak en bevoegdheden om onderzoek te doen. De zaak betreft een periode van voor de inwerkingtreding van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
Overigens ben ik bereid een gesprek aan te gaan met de heer Van Duijn en heb hem inmiddels hiertoe uitgenodigd.
Deelt u de opvatting van de Nationale ombudsman dat de AIVD wel rekening houdt met de «rechtmatigheid» van zijn optreden, maar onvoldoende met de «behoorlijkheid» van zijn bemoeienis met het leven en de activiteiten van politici?
Ieder overheidsorgaan, ook de AIVD, dient zich bij haar optreden te houden aan regels omtrent behoorlijkheid. Deze eis geldt ten aanzien van alle burgers, of zij nu politici zijn of niet. De eis dat de AIVD op een behoorlijke en zorgvuldige wijze handelt bij de verwerking van gegevens, waaronder de uitoefening van bijzondere bevoegdheden, is in artikel 12 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 vastgelegd. De CTIVD kan toezien op de naleving daarvan.
Deelt u de mening dat nadere regels noodzakelijk zijn om de behoorlijkheid van de inzet van bijzondere bevoegdheden door geheime diensten tegen politici te waarborgen?
Deze casus heeft betrekking op de voorganger van de AIVD, de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). Het wettelijk kader met betrekking tot toezicht en rapportage was destijds een andere dan nu geldt voor de AIVD. De AIVD heeft onder meer tot taak onderzoek te doen naar personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Politici zijn niet bij voorbaat uitgesloten van onderzoek. Aan de uitoefening van bijzondere bevoegdheden zijn in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 eisen gesteld en daaraan wordt iedere uitoefening getoetst. De CTIVD kan in het kader van haar toezichthoudende taak de rechtmatige uitoefening van bijzondere bevoegdheden toetsen. De Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer (CIVD) is belast met de controle op de operationele taakuitvoering van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Er worden in het openbaar geen mededelingen gedaan over operationele zaken die in de CIVD aan de orde komen.
Worden op dit moment door de geheime diensten bijzondere bevoegdheden ingezet tegen politici?
Zie antwoord vraag 5.
Zult u in de toekomst toestemming geven aan geheime diensten om bijzondere bevoegdheden in te zetten tegen politici?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer altijd geïnformeerd op het moment dat geheime diensten bijzondere bevoegdheden inzetten tegen politici?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben politici die onderwerp zijn geweest van bemoeienis door de veiligheidsdiensten altijd een wettelijke notificatie ontvangen?
Indien een voor notificatie in aanmerking komende bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend, zal vijf jaar na beëindiging daarvan worden onderzocht of aan betrokkene een notificatieverslag kan worden uitgebracht. Dat geldt ook voor politici.
De uitspraken over de fusies van ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met de heer Don, lid van de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), en met de ingezonden brief van de heer Abeln en anderen1 2 die hierop een reactie is?
Ja.
Heeft u ervan kennisgenomen dat de heer Don in het interview suggereert dat de NMa strenger kijkt naar fusies dan naar samenwerking tussen ziekenhuizen («Het is minder helder voor de klant, en daarom potentieel schadelijker»)? Bent u het ermee eens dat deze suggestie ongelukkig is en dat er geen reden is om nuttige vormen van samenwerking tussen ziekenhuizen strenger te beoordelen dan fusies?
Ik heb van het artikel kennis genomen. Ik ben het met u eens dat nuttige vormen van samenwerking doorgang moeten hebben. Het gaat dan om vormen van samenwerking die goed zijn voor de patiënt. Het toezicht van de NMa is erop gericht om kartels tegen te gaan. Hiervan is sprake als bijvoorbeeld prijs- of marktverdelingsafspraken worden gemaakt en nieuwe toetreders worden tegengewerkt. Deze vormen van samenwerking zijn niet goed voor de patiënt en daarom vind ik het belangrijk dat de NMa daarop streng toezicht houdt.
In mijn brief (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk II 29 247, nr.168) van vorig jaar zomer heb ik aangegeven dat samenwerking in het belang van de patiënt mag en moet. Samenwerking in de vorm van uitruil van functies of van concentratie van functies tussen ziekenhuizen dient van de verzekeraar uit te gaan. Hij koopt immers in in het belang van de patiënt, zo schreef ik vorig jaar.
Deelt u de mening dat het interview met de heer Don de indruk wekt dat de NMa liever heeft dat ziekenhuizen fuseren in plaats van samen te werken?
Ik begrijp van de NMa dat dat niet de indruk is die zij wil wekken. In het interview benadrukt de heer Don dat veel samenwerkingsverbanden geen probleem zijn. Ik weet van de NMa dat zij zeker geen goede samenwerking wil blokkeren en ook niet wil sturen richting ziekenhuisfusies in plaats van samenwerking.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag, vind ik dat samenwerking in het belang van de patiënt mag en moet. Samenwerking en fusies die leiden tot een significante beperking van de mededinging zijn niet in het belang van de patiënt. Daarom vind ik het belangrijk dat de NMa daarop scherp toezicht houdt.
Herkent u zich in de kritiek van ziekenhuisdirecteuren dat de opstelling van de NMa bij fusies, respectievelijk samenwerking tussen ziekenhuizen, een vlucht stimuleert naar de «veilige weg» van de fusie? Bent u bereid te onderzoeken hoe deze perverse fusieprikkels kunnen worden weggenomen, zodat ziekenhuizen niet onnodig fuseren omdat dit nu kennelijk de makkelijkste weg?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag, herken ik mij daar niet in. Wel vind ik, zoals ik u tijdens de begrotingsbehandeling heb gemeld, dat een accentverschuiving ten opzichte van de huidige praktijk nodig is, als we willen dat er meer wordt samengewerkt en dat de ketensamenwerking van de grond gaat komen. Ik kondigde toen aan hiertoe voorstellen aan de Kamer te zullen zenden. Deze voorstellen zullen naar mijn mening ertoe moeten bijdragen dat onnodig fuseren wordt tegengegaan.
Is het waar dat het niet (meer) mogelijk is om samenwerkingsovereenkomsten voor goedkeuring aan te melden bij de NMa, maar dat het wel mogelijk is aan de NMa een informele zienswijze te vragen over plannen tot samenwerking? Klopt het dat de NMa ook richtsnoeren over samenwerking in de zorg heeft gepubliceerd, maar deze algemeen en theoretisch van aard zijn?
Het klopt dat de NMa samenwerkingsovereenkomsten niet vooraf goed kan keuren. Wel is het voor ziekenhuizen mogelijk om een informele zienswijze te vragen. De afgelopen drie jaar is er geen informele zienswijze afgegeven door de NMa, wel is er regelmatig informeel contact met ziekenhuizen geweest over wat wel en niet mag. De NMa kan niet op eigen initiatief informele zienswijzen geven, omdat dat niet mogelijk is zonder inzicht in een concrete casus. Wel heeft de NMa mij laten weten altijd open te staan voor aanvragen voor informele zienswijzen of anderszins informele contacten met betrekking tot samenwerking tussen ziekenhuizen.
Naast informele zienswijzen geeft de NMa voorlichting in de vorm van onder meer richtsnoeren en brochures. Zo geven de Richtsnoeren voor de zorgsector (2010) door middel van beschrijvingen en voorbeelden inzicht in de beoordelingscriteria die worden gehanteerd bij de handhaving van het kartelverbod in de zorgsector.
Deelt u de zorgen van de heer Don waar hij de vraag stelt «worden de ziekenhuizen niet te groot, zijn ze nog wel bestuurbaar?», maar dat dit niet onder de toets van de NMa valt?
Zoals ik in antwoorden op schriftelijke vragen van mevrouw Klever (PVV) al aangaf is schaalgrootte een afgeleide van de vraag welke (soorten) zorg een ziekenhuis wil en kan leveren. Het antwoord op die vraag dient bij uitstek in de fusie-effectrapportage gegeven te worden door de besturen van ziekenhuizen die het voornemen hebben te fuseren. In het wetsontwerp aangaande de zorgspecifieke fusietoets dat bij uw kamer ter behandeling voorligt zal de verplichting tot het opstellen van een fusie effectrapportage worden verankerd. Ook is het betrekken van de relevante stakeholders een onderdeel van de fusie-effectrapportage. Zorgbestuurders worden langs deze weg gedwongen de stakeholders zorgvuldig te betrekken en hierop te reageren. Op deze manier wordt door bestuur en stakeholders gezamenlijk beoordeeld of inderdaad sprake is van «onnodige» schaalvergroting.
De positie van forensische accountants bij onderzoek naar fraude |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maak advocaat leidend bij fraude»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien forensische accountants sinds kort ook onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vallen, het de intentie van de wetgever is geweest dat in geval deze accountants bij een onderzoek in een onderneming op frauduleuze transacties uit het verleden stuiten, die inderdaad gemeld dienen te worden? Zo ja, welke sancties staan er op het niet melden van dergelijke transacties? Zo nee, waarom niet?
Melding van een dergelijke transactie kan verplicht zijn voor zover de accountant van die transactie heeft kennisgenomen ten behoeve van zijn dienstverlening aan een cliënt en die transactie een handeling of samenstel van handelingen betreft van of ten behoeve van die cliënt. In geval van overtreding van de meldingsplicht zijn bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties en maatregelen mogelijk. Het Bureau Financieel Toezicht kan als toezichthouder een boete of een dwangsom opleggen. Verder is het onterecht niet melden van ongebruikelijke transacties op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar met hechtenis van ten hoogste zes maanden (in geval van opzet: twee jaren), een taakstraf of geldboete van maximaal 19.500 euro. Het maximum van de geldboete is hoger bij veroordeling van een rechtspersoon en indien de betrokken transacties een waarde vertegenwoordigen van meer dan 4875 euro.
Deelt u de mening dat als een forensisch accountant opeens op verdachte zaken uit het verleden stuit waarbij er sprake is van gegevens waarvan de melding wettelijk verplicht is, het melden van die gegevens ook beoogd is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het uitgangspunt, zoals dat blijkt uit de zinsneden dat «het te laat is om de forensisch accountant te weerhouden van zijn meldplicht», een in ieder geval naar de intentie van de wet verkeerd uitgangspunt is? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op beide vragen is ja. Per 1 januari 2013 is de WWFT op een aantal punten inhoudelijk gewijzigd. Eén van de wijzigingen betrof de werkzaamheden van de forensische accountancy. Forensische accountancyopdrachten, ongeacht of deze samenhangen met het samenstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening, vallen onder de WWFT. Het uitgangspunt van de wet is dat ongebruikelijke transacties die onder de meldplicht vallen dienen te worden gemeld. Het niet naleven van die meldplicht kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden gesanctioneerd.
Klopt het in het bericht gestelde dat als een advocaat de leidende persoon in een forensisch onderzoek is, dat de door die advocaat ingeschakelde forensisch accountant geen meldplicht zou hebben? Zo ja, hoe kant een leidende rol van een advocaat in deze worden afgebakend? Zo ja, deelt u de mening dat daarmee op een niet door de wetgever beoogde manier aan die meldplicht wordt ontkomen en dat dit niet in het belang is van fraudebestrijding bij ondernemingen? Zo ja, wat gaat u doen om de forensisch accountant die onder leiding van een advocaat onderzoek doet toch aan zijn meldplicht te houden? Zo nee, waarom niet en wilt u de relevante beroepsgroepen dan uitdrukkelijk op hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de meldplicht wijzen?
Of de forensisch accountant een meldplicht heeft hangt af van de rol die de advocaat vervult die opdrachtgever is van de forensisch accountant. Indien de advocaat werkzaamheden verricht waarop voor hemzelf het verschoningsrecht van toepassing is, dan mag de forensisch accountant zich op het afgeleide verschoningsrecht beroepen en geldt geen meldplicht. Dit doet zich voor bij werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van de WWFT: de bepaling van rechtspositie van de cliënt, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding. Blijkens de wetsgeschiedenis dient dit restrictief te worden uitgelegd2. Voorkomen dient te worden dat door het enkel inschakelen van een advocaat het toezicht en de meldplicht illusoir worden gemaakt (misbruik afgeleid verschoningsrecht). In ieder concreet geval dient dan ook te worden toegelicht wat de rol en functie is van de advocaat. Als de advocaat werkzaamheden verricht waarop het verschoningsrecht niet van toepassing is, bijvoorbeeld als mediator of curator, dan kan de forensisch accountant geen beroep doen op het afgeleid verschoningsrecht en geldt de meldplicht onverkort.
Bestaan er beroepsgroepen die wel onder de Wwft en daaruit voortvloeiende meldplicht vallen, maar waarbij dat niet opgaat als zij hun beroep uitoefenen onder de regie of leiding van een beroepsbeoefenaar waarvoor een verschoningsrecht geldt? Zo ja, welke beroepsgroepen betreft dit? Zo ja, ziet u dit als een probleem en hoe gaat u dit oplossen?
Het in antwoord op vraag 4 ten aanzien van forensische accountants gestelde geldt ook voor alle andere beroepsgroepen die onder de Wwft vallen, zoals autohandelaren en belastingadviseurs. Met inachtneming van de in antwoord 4 gemaakte kanttekening over de restrictieve uitleg die misbruik van het afgeleid verschoningsrecht moet voorkomen zie ik dat niet als een probleem.
Het bericht: “Rechter kent wet niet goed“ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rechter kent wet niet goed»?1
Ja.
Klopt het dat er in Nederland onnodig veel mensenhandelaren op vrije voeten komen omdat rechters de wet niet voldoende kennen?
Uit onderzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat het aantal vrijspraken in mensenhandelzaken relatief hoog is. Om onnodige vrijspraken in mensenhandelzaken te voorkomen is specialisatie en opbouw van expertise binnen de gerechten nodig. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Steur van 28 december 20122 informeerde ik uw Kamer reeds over de nodige afspraken die in dit kader binnen het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) zijn gemaakt. Sinds 1 januari 2013 is per gerecht de behandeling van mensenhandelzaken geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Landelijk Parket worden afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten. Daarmee is gehoor gegeven aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel om te specialiseren binnen de rechterlijke macht.
Hoe verhoudt dit zich tot hetgeen in het regeerakkoord staat, namelijk dat mensenhandel harder bestreden zal worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het commentaar van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, waarin zij aangeeft dat zij in haar laatste onderzoek heeft laten zien dat er vrijspraken zijn geweest als gevolg van een gebrek aan kennis en ervaring met het betreffende wetsartikel?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de uitspraak van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dat het heel lastig is om een mensenhandelaar op te sporen? Deelt u de mening dat het dan erg onbevredigend is dat een dergelijke crimineel vervolgens wordt vrijgelaten door gebrek aan kennis bij rechters? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat voorkomen moet worden dat dergelijke criminelen vrijkomen door een gebrek aan kennis bij rechters. Juist om die reden is ingezet op specialisatie en expertiseopbouw binnen de Rechtspraak.
Welke maatregelen gaat u nemen om er per direct voor te zorgen dat rechters geen mensenhandelaren meer vrij laten wegens gebrek aan kennis en ervaring met het betreffende wetsartikel, maar in plaats daarvan de onlangs verhoogde straffen opleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Het rapport Maatschappelijke effecten afschaffing ov-studentenkaart |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Maatschappelijke effecten afschaffing ov-studentenkaart» van Panteia en Significance?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat studenten gemiddeld € 1355 meer kwijt zijn aan reiskosten bij afschaffing van de ov-kaart zonder aanpassing van het reisgedrag en € 1053 na aanpassing van het reisgedrag? Welke kans ziet u om studenten effectief te compenseren voor de extra kosten bij afschaffing van de ov-kaart?
Het is goed dat de openbaar vervoerbedrijven een eerste aanzet hebben gedaan in het inzichtelijk maken van de kosten als gevolg van de voorgenomen besparing op de reisvoorziening. De berekeningen in het rapport van Panteia en Significance zijn echter gebaseerd op de aanname dat de huidige reisvoorziening wordt afgeschaft en er geen andere voorziening voor in de plaats komt. Dit terwijl het nadrukkelijke streven van het kabinet is om wél een alternatief vervoersarrangement voor studenten vorm te geven. De (financiële) effecten voor studenten zullen dan aanmerkelijk kleiner zijn.
Welke vorm het arrangement precies krijgt en welke effecten zich zullen voordoen, is nog onbekend. De openbaar vervoerbedrijven hebben hierop ook invloed aangezien het nieuwe vervoersarrangement in samenwerking en onderhandeling met de vervoerbedrijven zal worden vormgegeven.
Niettemin zal de gemiddelde student vanaf 1 januari 2016 met hogere reiskosten te maken krijgen. Dat is een gevolg van de bewuste keuze van het kabinet om te besparen op de ondersteuning in de kosten van levensonderhoud en reizen teneinde de vrijkomende middelen te investeren in de kwaliteit van onderwijs.
Ondersteunt u de conclusie dat de student na afschaffing van de ov-studentenkaart 45% minder met het ov gaat reizen dan hij nu gratis reist? Acht u dit een wenselijk scenario?
Dit percentage zal naar verwachting lager uitvallen wanneer een alternatief vervoersarrangement is vorm gegeven.
Hoeveel reizen studenten maken met het openbaar vervoer is uiteindelijk hun eigen afweging. Op dit moment kunnen studenten doordeweeks danwel in het weekend vrij reizen met de reisvoorziening die door de overheid wordt bekostigd. Dat betekent dat overheidsmiddelen deels niet doelmatig worden besteed. Ongeveer 30% van het totaal aantal gereisde kilometers wordt gemaakt met een niet-onderwijsgerelateerd doel.
Ondersteunt u de conclusie dat naar schatting 50.000 studenten ervoor zullen kiezen op zichzelf te gaan wonen als gevolg van de afschaffing van de ov-studentenkaart? Denkt u dat er betaalbare woonruimte voor deze studenten beschikbaar is?
Ik ondersteun de conclusie niet. In het onderzoek wordt als uitgangspunt genomen dat de reisvoorziening wordt afgeschaft terwijl de invloed van een alternatief vervoersarrangement niet in het onderzoek is meegenomen (zie ook mijn antwoord op vraag 2. Veel is afhankelijk van de uiteindelijke vorm van het nieuwe vervoersarrangement.
De landelijke monitor studentenhuisvesting die door Kences samen met het ministerie van BZK in 2012 is ontwikkeld, volgt de vraag-/aanbodverhouding per stad. Deze monitor is te vinden op www.wonenalsstudent.nl.
Ondersteunt u de conclusie dat het aanbod van openbaar vervoer zal dalen met gemiddeld tussen de 12,5% (bus, tram, metro) en 10,4% (trein)? Vindt u dit een wenselijk scenario?
Studenten vormen een substantieel deel van openbaar vervoerreizigers (oplopend tot 25 à 40% in de spits). Daar is deel van het openbaar vervoersysteem op gebouwd en ook de businesscases van de verschillende vervoerders. Echter, zoals ook in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven, zullen de effecten op het openbaar vervoer lager uitvallen dan vermeld in het rapport omdat er wordt voorzien in een alternatief vervoersarrangement voor studenten. Daarnaast zijn in het onderzoeksrapport niet alle effecten meegewogen. Zoals een mogelijk minder grote druk van studenten op de ochtendspits. Wanneer minder materieel in de spits ingezet hoeft te worden of er meer ruimte voor andere betalende reizigers ontstaat, kan dat een positief effect hebben op het openbaar vervoer en leiden tot het beter benutten van de beschikbare capaciteit. Bij de vormgeving van het nieuwe vervoersarrangement zullen daarom zowel positieve als negatieve effecten worden meegewogen.
Zoals ik ook in mijn hoofdlijnenbrief Studiefinanciering van 18 januari 2013 heb aangegeven, zal ik bij de voorbereiding van het vormgeven van het nieuwe vervoersarrangement samenwerken met onder meer de minister van Infrastructuur en Milieu, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de decentrale overheden.
Ondersteunt u de conclusie dat de afschaffing van de ov-jaarkaart zal leiden tot extra milieuschade en files als gevolg van een toename van het autogebruik? Acht de u dit wenselijk?
Ik ondersteun de conclusie niet. De in het rapport genoemde effecten zijn om bovengenoemde redenen erg voorbarig. In het rapport wordt bovendien alleen gespeculeerd over mogelijke negatieve effecten van veranderingen rond de reisvoorziening. Daartegenover kunnen ook de positieve effecten worden geplaatst. Bijvoorbeeld kunnen studenten voor de korte afstanden ervoor kiezen de fiets te nemen in plaats van een bus. Dat is goed voor gezondheid en milieu.
Hoe verhoudt de afschaffing van de ov-studentenkaart zich tot het actieplan «Groei op het spoor»?
Met de uitvoering van het Actieplan «Groei op het spoor» is er naar gestreefd om de trein aantrekkelijker te maken voor steeds meer mensen, door drempels weg te nemen. Over de voortgang wordt uw Kamer regelmatig door de staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu geïnformeerd. De huidige studentenreisvoorziening maakt geen deel uit van de maatregelen uit het Actieplan.
Voor studenten streeft het kabinet naar een aantrekkelijk alternatief vervoersarrangement, zodat de trein een goede manier blijft om in de studieperiode te reizen. Daarnaast kan groei op het spoor op verschillende manieren worden gerealiseerd. Dat studenten waarschijnlijk minder kilometers over het spoor zullen afleggen, betekent niet dat er per saldo geen groei mogelijk is. Het is denkbaar dat de lege plaatsen van studenten snel worden opgevuld door andere betalende reizigers die bijvoorbeeld op dit moment drukke treinen mijden. Middelen die nu worden gereserveerd voor investeringen in materieel kunnen dan anders worden besteed, bijvoorbeeld aan veiligheid en comfort, wat uiteindelijk zou kunnen resulteren in groei op het spoor.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de hoofdlijnenbrief studiefinanciering voorzien voor 13 februari 2013?
Bij dezen.
Het bericht dat verschillende apotheken in Hengelo, Borne en Hof van Twente nog geen contract hebben met Achmea |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat verschillende apotheken in Hengelo, Borne en Hof van Twente nog geen contract hebben met Achmea en dus mogelijk medicijnen contant moeten afrekenen?1
Het staat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vrij om wel of geen contract met elkaar af te sluiten. Het is van belang dat een zorgverzekeraar voldoende zorg contracteert om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. Achmea heeft aangegeven met 1976 van de 1981 apotheken in Nederland een contract te hebben gesloten.
Verder heeft Achmea aangegeven dat de informatie uit het bericht feitelijk onjuist is. Bij de apotheken in Borne, Hengelo en Hof van Twente lopen de overeenkomsten door in 2013.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer patiënten contant moeten afrekenen wanneer zij bij hun eigen apotheek terecht willen?
Nee, die mening deel ik niet. Het kan voorkomen dat er geen contract tot stand komt tussen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder. Dit kan voor verzekerden ertoe leiden dat zij contant af moeten rekenen en de declaratie in moeten dienen bij hun zorgverzekeraar. De vergoeding die zij ontvangen van hun zorgverzekeraar is afhankelijk van de polisvoorwaarden. Ingeval van een restitutiepolis heeft de verzekerde recht op een marktconforme vergoeding, ingeval van een naturapolis bepaalt de zorgverzekeraar de hoogte van de vergoeding (via art. 13 Zvw).
Daarbij geldt dat indien het niet contracteren van een apotheek kan worden beschouwd als een polisverslechtering de verzekeringnemer een opzegrecht heeft. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als Achmea eind 2012, toen de polissen voor 2013 werden gesloten, de indruk heeft gewekt dat de betreffende apotheek wel gecontracteerd zou worden.
Het is echter niet aan mij om te oordelen of hier sprake is van een polisverslechtering. Het is in eerste instantie aan de verzekerde hierover contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar, dan wel hierover een klacht bij hem in te dienen. Indien de verzekerde er zelf niet uit komt met zijn zorgverzekeraar staat vervolgens de weg open via opeenvolgend de Ombudsman Zorgverzekeringen, de Geschillencommissie Zorgverzekeringen en uiteindelijk de bevoegde rechter om hierover een uitspraak te doen.
Is het waar dat verschillende Achmeaverzekerden in Enschede nu al niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Om hoeveel patiënten gaat het? Hoever moeten deze patiënten reizen om een apotheek te bereiken waar Achmea wel een contract mee heeft? Vindt u het acceptabel dat deze patiënten niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Vindt u de afstand die deze patiënten moeten reizen acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Patiënten kunnen in principe nog steeds terecht bij hun «eigen» apotheek, alleen de vergoeding die zij ontvangen kan wijzigen ten opzichte van de situatie waarin er wel een contract was afgesloten tussen de apotheek en de zorgverzekeraar. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 2. Zorgverzekeraars hebben verder een zorgplicht. Voor verzekerden met een polis waarbij de zorgverzekeraar zorgaanbieders heeft gecontracteerd (doorgaans de naturapolis) moet de zorgverzekeraar zorg op een «redelijke afstand» van de woonplaats van de verzekerde aanbieden en «tijdig» leveren. In het veld worden zogenaamde streefnormen met betrekking tot de tijdigheid gehanteerd. Zo mag de toegangstijd tot de apotheek voor consumenten maximaal 1 werkdag bedragen. Wat een redelijke afstand is, verschilt per zorgsoort en is niet in normen of regelgeving vastgelegd. De NZa houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Achmea heeft aangegeven dat drie apotheken in Enschede hun overeenkomst met Achmea hebben opgezegd. Achmea heeft een contract met 14 van de 17 apotheken in Enschede en heeft haar verzekerden per brief geïnformeerd over de mogelijke alternatieven. De brief is verzonden aan in totaal 2155 verzekeringsnemers die woonachtig zijn binnen postcodegebieden rondom de niet gecontracteerde apotheken. Niet alleen de verzekerden maar ook de omliggende apotheken en de huisartsen in de omgeving zijn per brief geïnformeerd door Achmea. De alternatieve apotheken die Achmea heeft gecontracteerd zijn allemaal gelegen binnen een acceptabele reisafstand en er worden tevens alternatieve distributievormen aangeboden, zoals een bezorgservice. Daarnaast is een groep verzekerden gebeld door Achmea om eventuele vragen te beantwoorden en ondersteuning te bieden bij het overstappen naar een alternatieve apotheek.
Verder heeft Achmea een coulanceperiode ingesteld. Bij declaratie door de verzekerde van een factuur met betrekking tot vóór 1 april a.s. verstrekte medicijnen, wordt 100% van het marktconforme tarief vergoed door Achmea. Bovendien heeft Achmea met de apotheken afgesproken dat in een bijzondere situatie, bijvoorbeeld een hoog bedrag op de factuur, een apotheek na overleg eventueel rechtreeks bij Achmea kan declareren, zodat de verzekerde een dergelijk hoog bedrag niet eerst zelf hoeft voor te schieten.
Hoeveel Achmeaverzekerden kunnen in de toekomst niet meer terecht bij hun eigen apotheek? Hoever moeten Achmeaverzekerden uit Hengelo, Borne en Hof van Twente straks reizen om een apotheek te bereiken waar Achmea wel een contract mee heeft? Vindt u het acceptabel dat deze patiënten niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Vindt u de afstand die deze patiënten moeten reizen acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 heeft Achmea mij gemeld met de apotheken in Borne, Hengelo en Hof van Twente een contract te hebben. Verder verwijs ik u graag naar mijn reactie op vraag 3 waarin ik heb toegelicht dat het niet tot stand komen van een contract in principe geen knelpunt hoeft te zijn zolang de zorgverzekeraar zijn zorgplicht naleeft en zijn verzekerden tijdig en voldoende informeert over de consequenties. De NZa houdt hier toezicht op.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is wanneer mensen gedwongen moeten wisselen van apotheek? Deelt u voorts de mening dat gedwongen wisselen van apotheker problemen kan opleveren, bijvoorbeeld bij ouderen of chronisch zieken die hun vertrouwde apotheek veelvuldig bezoeken, waardoor hun medicijngebruik bekend is bij de apotheker? Deelt u tevens de mening dat de veiligheid van medicijngebruik hierdoor achteruit gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wisselen van apotheek kan voor sommige mensen vervelend zijn. Ik ga er echter vanuit dat zorgverzekeraars apotheken contracteren die goede kwaliteit van zorg leveren en zich dus op de hoogte stellen van het meest actuele geneesmiddelengebruik van de patiënt. Dit is vastgelegd in de beroepsnormen van apothekers en «de Richtlijn Overdracht van medicatiegegevens in de keten» verplicht hiertoe. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat patiënten die verzekerd zijn bij Achmea bij alle apotheken blijvend terecht kunnen, zonder contant te moeten afrekenen of een eigen bijdrage te moeten betalen?
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om op te treden in de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Zolang Achmea zijn verzekerden goed en tijdig informeert en zijn zorgplicht nakomt is er voor mij geen reden om stappen te ondernemen.
Vindt u niet ten principale dat de keuzevrijheid van patiënten om hun apotheek naar keuze te kunnen kiezen in het geding is bij een dergelijk financieel conflict tussen een verzekeraar en een apotheker? Zo neen, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid gekregen om de zorg toegankelijk, betaalbaar en kwalitatief op niveau te houden in het belang van zijn verzekerden. Hiertoe sluiten zorgverzekeraars contracten met zorgaanbieders en het kan voorkomen dat er geen contract tot stand komt. De verzekerde kan jaarlijks de verzekeraar kiezen die het beste bij hem past. De ene verzekeraar zal selectiever contracteren, de andere wat ruimer. Ingeval van een naturapolis dienen verzekerden er rekening mee te houden dat zij alleen recht hebben op een volledige vergoeding van zorg indien zij naar een door de verzekeraar gecontracteerde zorgaanbieder gaan. Een verzekerde kan echter altijd naar de zorgaanbieder van eigen keuze gaan, maar indien er geen contract is afgesloten zal hij of een restitutiepolis moeten hebben of mogelijk een deel van de kosten zelf moeten betalen.
Vervolgingen en veroordelingen wegens majesteitsschennis |
|
Alexander Pechtold (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Majesteitsschennis is springlevend»?1
De stelling in het artikel dat er in het afgelopen decennium sprake is van een toename van het aantal vervolgingen wegens majesteitsschennis wordt niet ondersteund door de cijfers die ik van het Openbaar Ministerie (OM) heb ontvangen. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Herinnert u zich de mondelinge vragen over het politieoptreden op 1 februari 2013 waarbij iemand wegens het uiten van kritische teksten over de monarchie weggestuurd is?2
Ja.
Hoeveel burgers zijn vanaf 2000, gespecificeerd per jaar, veroordeeld voor majesteitsschennis? Op grond van welke wetsartikelen zijn zij veroordeeld?
De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal personen dat volgens cijfers van het OM in eerste aanleg is veroordeeld voor het overtreden van artikel 111 (belediging Koning), artikel 112 (belediging echtgenoot Koning etc.) en artikel 113 (verspreiden etc. van beledigend geschrift/afbeelding) van het Wetboek van Strafrecht in de jaren 2000–2012.
111
1
2
1
1
1
1
2
1
1
1
112
1
1
1
113/1
113/2
1
Hoeveel zaken heeft het Openbaar Ministerie (OM) sinds 2000, gespecificeerd per jaar, ingeschreven in verband met ondermijning van de koninklijke waardigheid? Op grond van welke wetsartikelen stelde het OM vervolging in?
De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal zaken dat het OM inschreef op grond van artikelen 111 tot en met 113 van het Wetboek van Strafrecht in de jaren 2000–2012. De toename van de instroom in het jaar 2002 kan worden verklaard uit de aanhoudingen die zijn verricht op de dagen rond het huwelijk van kroonprins Willem-Alexander en prinses Máxima.
111
3
3
5
1
5
2
1
2
1
1
112
2
3
1
113/1
1
21
1
1
113/2
1
Het onderstaande overzicht betreft het aantal zaken waarin het OM een verdachte dagvaardde op grond van artikelen 111 tot en met 113 van het Wetboek van Strafrecht in de jaren 2000–2012. Daarnaast legde het OM in 2012 in één zaak een OM-strafbeschikking op voor overtreding van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht.
111
2
1
1
2
2
1
2
1
1
112
2
1
113/1
113/2
1
Waarom is het aantal vervolgingen in verband met majesteitsschennis sinds het einde van de jaren negentig toegenomen?
Uit cijfers van het OM blijkt dat in 1998 één persoon werd gedagvaard op grond van artikel 111 van het Wetboek van Strafrecht en in 1999 vier personen op grond van dit artikel en een op grond van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van deze cijfers en de cijfers over de periode 2000–2012 deel ik uw conclusie dat er sprake is van een toename van het aantal vervolgingen in verband met majesteitsschennis sinds het eind van de jaren negentig niet.
Deelt u de mening dat belediging van het Staatshoofd niet zwaarder bestraft behoeft te worden dan belediging van gewone burgers of bevolkingsgroepen, maar dat het Staatshoofd naar de rechter kan wanneer hij zich belasterd voelt, vergelijkbaar met de situatie in België en Groot-Brittannië? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 111 van het Wetboek van Strafrecht wordt opzettelijke belediging van de Koning gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie. Het gaat hier om een bijzondere strafbaarstelling in vergelijking tot de misdrijven die in artikelen 261 en verder van het Wetboek van Strafrecht zijn strafbaar gesteld. In die artikelen worden verschillende vormen van belediging onderscheiden, zoals smaad, laster en eenvoudige belediging, en met straffen bedreigd die naar de mate van de ernst van het delict variëren. In dat kader bevat artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht strafverhogingen voor vormen van belediging die onder meer het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een ambtenaar in de uitoefening van zijn bediening betreffen. De strafwetgever heeft voor het misdrijf van artikel 111 geen aanleiding gezien om onderscheidingen aan te brengen in de vormen van strafbare belediging. Gelet op de personen tegen wie dat misdrijf wordt gepleegd, draagt blijkens de wetsgeschiedenis elke belediging een zodanig ernstig karakter dat de onderscheidingen van de artikelen 261 en verder wat betreft de strafsancties en kwalificaties buiten aanmerking blijven3. Ik zie thans geen aanleiding om van deze overwegingen afstand te nemen.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting en het recht op betoging zwaarder wegen dan de artikelen betreffende majesteitsschennis? Zo nee, waarom niet?
De strafbaarstellingen van belediging kunnen indruisen tegen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van betoging. De vraag wanneer een beperking op deze rechten kan worden gerechtvaardigd, moet naar de specifieke feiten en omstandigheden van het geval worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat het OM geen prioriteit moet geven aan majesteitsschennis en de relevante artikelen als dode letter dient te beschouwen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u het OM hiertoe opdracht geven?
De handhaving van strafbaarstellingen van belediging en majesteitsschennis heeft geen prioriteit.
Bent u bereid een wetsvoorstel voor te bereiden om belediging van burgers en leden van het Koninklijk Huis gelijk te bestraffen en bij de Kamer in te dienen, waarbij de artikelen 111,112,113 en 114, tweede lid, Wetboek van Strafrecht alsook de artikelen 118,119,121 en 122, tweede lid, Wetboek van Strafrecht BES worden geschrapt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel tegemoet zien?
Om de redenen zoals verwoord in antwoord op de vragen 6 en 7 luidt het antwoord op deze vraag ontkennend.
Een onlangs verleende vergunning voor een nertsenhouderij. |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Putten in de week voordat de Wet verbod pelsdierhouderij in werking is getreden nog snel een vergunning heeft verleend voor een nieuwe nertsenhouderij?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ik ken het bericht. Het verlenen van omgevingsvergunningen is een gemeentelijke aangelegenheid met een toetsing op milieu en bouwaspecten en staat los van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Kunt u aangeven hoe de vergunningverlening zich verhoudt tot het in werking treden van de Wet verbod pelsdierhouderij en aangeven waarom de gemeente Putten deze vergunning nog heeft verleend terwijl algemeen bekend was dat er een verbod op nertsenhouderijen aankwam?
Met ingang van 15 januari 2013 geldt er op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij een verbod op het houden, doden of doen doden van pelsdieren. Onder voorwaarden mogen bestaande nertsenhouders tot 1 januari 2024 nertsen blijven houden. De Wet verbod pelsdierhouderij vereist onder andere dat een nertsenhouder een omgevingsvergunning heeft vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet. De wet stelt geen nadere regels over de afgifte van de omgevingsvergunning.
Een omgevingsvergunning voor milieu kan op grond van artikel 2.14, derde lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) slechts in het belang van het milieu worden geweigerd. Het verbieden van het houden van nertsen is niet gebaseerd op overwegingen van milieu, maar op de ethische overweging. Deze overweging kan niet bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor milieu worden betrokken. Hetzelfde geldt voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. Die kent ook een eigen, limitatief, toetsingskader. Op grond van de Wabo is er voor de gemeente dus geen mogelijkheid om een vergunning te weigeren met het oog op de Wet verbod pelsdierhouderij. Het verlenen van een omgevingsvergunning kan tevens noodzakelijk zijn met het oog op welzijnsinvesteringen of de verplaatsing van een nertsenhouderij.
De Wet verbod pelsdierhouderij verhindert het starten van een nertsenhouderij met de eventueel verkregen omgevingsvergunning. Slechts als aan de voorwaarden van de Wet verbod pelsdierhouderij wordt voldaan, kunnen bestaande nertsenhouders tot 1 januari 2024 nertsen houden. Deze voorwaarden zijn onder andere dat een pelsdierhouder op 15 januari 2013 in het bezit was van een geldige omgevingsvergunning voor het houden van pelsdieren en in het bezit was van huisvestingsplaatsen ten behoeve van het houden van pelsdieren. Tevens moest de ondernemer zich uiterlijk 11 februari 2013 hebben gemeld bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken.
Aangezien de meldtermijn bij de Dienst Regelingen inmiddels verstreken is, kunnen er vanaf nu geen nieuwe ondernemingen meer opstarten.
De Wet verbod pelsdierhouderij is binnen een korte termijn van enkele weken in werking getreden. Hiermee is voorkomen dat er nog veel nieuwe ondernemingen op konden starten. Gelet op deze korte termijn is het mogelijk dat er nog gemeentelijke vergunningaanvragen in behandeling zijn. In de Eerste Kamer is tijdens het debat van 11 december 2012 reeds dat er geen mogelijkheden zijn om daarin in te grijpen. Gelet op het hierboven gestelde, is dat ook niet noodzakelijk.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken rondom deze vergunningverlening en het handelen van de gemeente Putten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, handelde de gemeente Putten volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Bent u van mening dat de gemeente Putten onjuist heeft gehandeld gezien de toekomstige ontwikkelingen? Zo ja, waarom? zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid stappen te ondernemen om de komst van deze nieuwe nertsenhouderij tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Indien de ondernemer voldoet aan het gestelde in de Wet verbod pelsdierhouderij kan ik geen stappen ondernemen.