Het bericht dat een omstreden neuroloog niet op de zwarte lijst BIG-register staat |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel, waarin wordt vermeld dat een omstreden neuroloog niet op de zwarte lijst van het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) staat?1
Ja.
In hoeverre is een door de Britse Inspectie voor de Gezondheidszorg opgelegd beroepsverbod ook in Nederland geldig?
In beginsel kunnen inschrijvingen in het BIG-register worden doorgehaald als ten aanzien van betrokkene een in het buitenland opgelegde rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregel van kracht is, op grond waarvan de betrokkene in dat land tijdelijk of blijvend geheel de bevoegdheid is ontnomen zijn beroep uit te oefenen (schorsing of doorhaling).
In het geval van de omstreden neuroloog is er geen sprake van een tijdelijke of blijvende gehele bevoegdheidsbeperking maar van een tijdelijke of blijvende gedeeltelijke bevoegdheidsbeperking, namelijk bevoegdheidsbeperkende voorwaarden. Sinds 1 juli 2012 kunnen op grond van artikel 9 van Wet BIG bevoegdheidsbeperkingen die in het buitenland zijn opgelegd aan houders van een Nederlands diploma, in Nederland worden overgenomen. Voordien kon dat alleen ten aanzien van buitenslands gediplomeerden.
De inschrijving in het Verenigd Koninkrijk (VK) van de omstreden neuroloog is in 2011 (dus na de opgelegde bevoegdheidsbeperkende voorwaarden) vanwege administratieve redenen doorgehaald. Doorhaling in het buitenland vanwege administratieve redenen is geen reden om de inschrijving in het BIG-register door te halen. Momenteel wordt onderzocht of de bevoegdheidsbeperkende voorwaarden die destijds in het VK aan de omstreden neuroloog zijn opgelegd, in het BIG-register moeten worden aangetekend. Binnen 3 weken verwacht ik hierover duidelijkheid te hebben en zal ik uw Kamer informeren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de bilaterale afspraken met Groot-Brittannië over het hanteren van een zwarte lijst?
Op 23 april jl. heb ik met mijn ambtgenoot in het Verenigd Koninkrijk (VK), de heer Poulter, gesproken en is de noodzaak van het uitwisselen van gegevens over onbevoegde zorgverleners van beide kanten nog eens benadrukt.
Sinds maart 2013 is er een nauwe samenwerking tussen het BIG-register in Nederland en de General Medical Council, de registratie autoriteit voor artsen in het VK. Zij sturen elkaar periodiek een lijst respectievelijk van zorgverleners en van artsen, die in eigen land een straf- of tuchtrechtelijke maatregel hebben. Daarnaast zijn er contactinformatie en directe contactpersonen van beide registratie autoriteiten uitgewisseld zodat men elkaar actief kan benaderen bij vragen over bepaalde personen. Eind juni aanstaande zal de website van het BIG-register ook in het Engels toegankelijk zijn. Vervolgens heb ik met het VK afgesproken dat er een link komt tussen website van het BIG-register en de website van de General Medical Council.
Het bericht dat allochtone leerlingen vaak niet welkom zijn op een ‘witte school’ |
|
Keklik Yücel (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Allochtone leerlingen vaak niet welkom op «witte» school«?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht, en op het in het bericht aangehaalde rapport van onderzoeksbureau KBA Nijmegen, dat deze materie op verzoek van Forum onderzocht?
Uit het kleinschalige onderzoek kan deze conclusie niet worden getrokken. Er zijn geen duidelijke feiten van allochtone ouders en andere respondenten naar voren gekomen. Ook blijkt dat over het weigeren van leerlingen geen klachten door de ouders zijn ingediend.
Welke gegevens heeft u zelf beschikbaar over het weigeren door «witte basisscholen» van allochtone leerlingen? Welke acties zijn of worden hierop ondernomen?
OCW beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat etnische achtergrond een rol speelt in het toelatingsbeleid van scholen.
Uitgebreider onderzoek acht ik niet nodig. Ik ben van mening dat iedere school een transparante toelatingsprocedure moet hanteren. Het schoolbestuur van een basisschool kan leerlingen weigeren. Dit kan bijvoorbeeld als de school geen plaats heeft. Wanneer ouders het niet eens zijn met de weigering van de school om hun kind toe te laten op de school kan men daar tegen bezwaar maken.
Zou uitgebreider onderzoek naar deze vorm van discriminatie op basis van etnische herkomst zijn aangewezen om de problematiek beter in beeld te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met (vertegenwoordigers van) schoolbesturen om het probleem van het weigeren door «witte basisscholen» van allochtone leerlingen te bespreken en hiertoe tot een aanpak te komen?
Het onderzoek van KBA geeft mij onvoldoende aanleiding om in overleg te gaan met de schoolbesturen.
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat scholen allochtone leerlingen soms op basis van de etnische herkomst weigeren?
Het onderzoek van KBA geeft daarvoor mogelijke redenen aan. Het wordt daarbij beschreven in termen van vermoedens en «van horen zeggen». Overigens blijkt uit het onderzoek dat geen van de ondervraagde schoolbestuurders en gemeenteambtenaren klachten heeft ontvangen van migrantenouders over het niet toelaten van een leerling tot een basisschool.
Is het waar dat potentieel lager te verwachten schoolresultaten een rol spelen? Wat is uw oordeel daarover?
Ik kan op basis van het onderzoek die conclusie niet trekken.
Welke maatregelen worden getroffen om een steeds sterkere segregatie in het onderwijs tegen te gaan?
Het tegengaan van segregatie is lokaal belegd. De lokale educatieve agenda’s bieden de gemeenten voldoende ruimte om segregatie met schoolbesturen te bespreken en maatwerkoplossingen te kiezen. Ik ben in overleg met de wethouders van de G4/G33 over de segregatieproblematiek. Ik ben bereid gemeenten te ondersteunen wanneer zich in de uitvoering problemen voordoen. Het inzetten op kwaliteit van het onderwijs is het belangrijkste om segregatie aan te pakken. De aanpak van het kabinet is er op gericht dat iedere school, ongeacht de samenstelling, de best mogelijke kwaliteit kan bieden. Scholen met achterstandsleerlingen ontvangen extra middelen uit de gewichtenregeling. Ook VVE draagt er aan bij dat de (taal)achterstand wordt verminderd.
Beperking flitshandel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «hoogfrequente verspilling» en «Twitter Speaks, Markets Listen, and Fears Rise»?1 2
Ja.
Is het waar dat het beursplatform EBS heeft besloten het principe «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» te verlaten om zo het voordeel voor flitshandelaren te beperken?
Vooralsnog heeft EBS alleen het voornemen geuit om orders niet op basis van binnenkomst af te handelen, maar hier een zekere mate van willekeurige selectie in aan te brengen. De precieze plannen van EBS zijn niet bekend. Blijkens mediaberichten zal EBS eerst de plannen consulteren bij de deelnemers van het EBS-handelsplatform.
Deelt u de mening dat flitshandel (high frequency trading) niet bijdraagt aan zogenaamde arbitrage, de omvang van de financiële economie ten opzichte van de reële economie opblaast en zelfs destabiliserend kan werken?
Aan high frequency trading (HFT) en algoritme-handel worden in zijn algemeenheid zowel positieve als negatieve eigenschappen toegeschreven.3 De positieve eigenschappen zijn gelegen in een efficiëntere prijsvorming, meer liquide markten en een daling van de transactiekosten. Twee belangrijke strategieën – market making en statistische arbitrage – die gebruikt worden door HFT-handelaren en die bijdragen aan deze positieve eigenschappen zijn juist specifiek gericht op het vinden van arbitragemogelijkheden. Door het razendsnel opsporen van prijsverschillen bij bijvoorbeeld (i) instrumenten die op verschillende handelsplaatsen worden verhandeld, of bij (ii) sterk gecorreleerde instrumenten, kunnen winstgevende arbitragestrategieën worden uitgevoerd waarbij dergelijke prijsverschillen geheel of gedeeltelijk worden weggewerkt. Hierdoor wordt de vraag op het ene handelsplatform met het aanbod op een ander handelsplatform verbonden.
Algoritme-handel, waaronder begrepen HFT, brengt echter ook een aantal potentiële risico’s met zich mee zoals het risico op overbelasting van de systemen van handelsplatformen. Verder kunnen fouten of storingen in computeralgoritmes of in de (beheersings)systemen van handelaren of handelsplatformen tot onordelijke handel leiden. Daarnaast bestaat het risico dat – ten gevolge van een fout in een computeralgoritme of van inadequate monitoring – computeralgoritmes overreageren op marktgebeurtenissen, hetgeen de volatiliteit kan vergroten en de liquiditeit tijdelijk sterk kan verminderen. Deze risico’s kunnen een ineffectieve of zelfs irrationele prijsvorming tot gevolg hebben hetgeen kan leiden tot onevenredig grote schokken bij de prijsvorming (volatiliteit). Dergelijke prijsschokken gaan doorgaans gepaard met een fase van sterk verminderde liquiditeit omdat marktpartijen zich tijdelijk uit de markt terugtrekken of voorzichtiger zullen zijn met het afgeven van prijzen, omdat zij twijfelen aan de juistheid van de prijsvorming. Dit was bijvoorbeeld het geval in de zogeheten «flash crash» in mei 2010 in de VS.
De hiervoor geschetste risico’s zijn – onder meer – in G20-verband onderkend. Zo heeft de G20 in november 2010 aan de International Organization of Securities Commissions (IOSCO), de internationale organisatie van beurstoezichthouders, gevraagd aanbevelingen te ontwikkelen om deze risico’s te mitigeren.4 In Europees verband bevatten de voorstellen voor een herschikking van de richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFIDII) maatregelen om de hiervoor bedoelde risico’s te mitigeren. De in MiFIDII ingeslagen richting sluit nauw aan bij de aanbevelingen van IOSCO.
Op grond van MiFIDII zullen alle personen die HFT-technieken gebruiken een vergunning als beleggingsonderneming moeten hebben, waardoor zij aan alle eisen die MiFIDII aan dergelijke financiële ondernemingen stelt, moeten voldoen. Verder zullen beleggingsondernemingen die algoritme-handel bedrijven over effectieve risicomanagement systemen en interne beheersingsystemen moeten beschikken om onordelijke handel en misbruik van systemen te voorkomen. Ook dienen deze beleggingsondernemingen aan de toezichthouder inzage te geven in hun handelsstrategieën en moeten zij de door computeralgoritmes gegenereerd orders markeren (algo-flagging). Toezichthouders en handelsplatformen krijgen hierdoor beter inzicht in handelspatronen hetgeen hen beter in staat stelt om gedrag te onderkennen dat de ordelijke werking van de markt verstoort of dreigt te verstoren. Voorts verplicht MiFIDII de beleggingsondernemingen die algoritme-handel bedrijven, om continu voor liquiditeit te zorgen, indien zij bepaalde market making strategieën uitvoeren.
MiFIDII voorziet met het oog op algoritme-handel ook in specifieke verplichtingen voor handelsplatformen. Zo zullen handelsplatformen moeten beschikken over effectieve risicomanagement systemen om de robuustheid van hun handelssystemen te waarborgen. Een vergelijkbare verplichting geldt voor partijen, die betrokken zijn bij de uitvoering van orders of die de orderuitvoering faciliteren. Ook zullen handelsplatformen moeten voorzien in zogenaamde circuit breakers, waarmee de handel voor een korte periode kan worden stilgelegd in geval van extreme prijsvolatiliteit. Hiermee wordt marktpartijen een adempauze geboden, die zij kunnen gebruiken om relevante (nieuwe) informatie te verwerken en om zo nodig hun handelssystemen en -algoritmes op hun juiste werking te controleren, zodat de handel weer op ordelijke wijze kan worden hervat. Verder zijn ter regulering van algoritmehandel, waaronder begrepen HFT, in MiFIDII regels opgenomen, die handelsplatformen in staat stellen om de order-to-trade ratio te beperken, de order-flow te vertragen ingeval de maximumcapaciteit van hun handelssystemen dreigt te worden bereikt alsmede om de (minimum) tick sizes te verruimen. Tenslotte bevat MiFIDII voorschriften met betrekking tot co-locatie en de tariefstructuren van handelsplatformen. Nederland steunt in grote lijnen de voorgestelde maatregelen met betrekking tot algoritme-handel.
Deelt u de mening dat automatische koop- en opkoopprogramma's ertoe kunnen bijdragen dat de reële economie wordt ontwricht? Wat is uw mening over de berichtgeving omtrent de reactie van beurshandelaren op onjuiste berichten via Twitter en andere social media? Bent u van mening dat dit voorkomen zou moeten worden?
Beleggers zullen ongeacht of zij HFT-technieken toepassen steeds alle – naar hun oordeel – relevante informatie (willen) meenemen in hun beleggingsbeslissingen. Of, en zo ja, in welke mate een belegger bepaalde informatie meeneemt bij een beleggingsbeslissing zal onder meer afhangen van de door hem gehanteerde beleggingsstrategie en van de inhoud en bron van die informatie. Indien op enig moment mocht blijken dat de bij een beleggingsbeslissing in aanmerking genomen informatie onjuist of onvolledig was, zal dat er toe kunnen leiden dat de betreffende belegger zijn eerdere beleggingsbeslissing heroverweegt en tot een correctie van die beslissing overgaat.
Het is in mijn optiek dan ook niet te voorkomen dat beleggingsbeslissingen soms worden genomen op basis van informatie die later blijkt onjuist of onvolledig te zijn. Het opleggen van beperkingen aan het type informatie(kanaal) waarmee beleggers rekening mogen houden – vanuit de gedachte dat bepaalde informatiekanalen sneller foutieve informatie zullen bevatten – lijkt mij geen begaanbare weg. Eenmaal openbaar gemaakte informatie is per definitie immers publiek en dus zal een belegger deze informatie bij zijn beleggingsbeslissingen in aanmerking kunnen nemen.
Zoals ik hierboven al heb vermeld, wordt overreactie op bepaalde gebeurtenissen als potentieel risico van algoritme-handel, waaronder begrepen HFT, gezien. Het is daarom goed dat MiFIDII maatregelen introduceert die het gevaar op een dergelijke overreactie moeten verkleinen. Hierbij kan gedacht worden aan de uitgebreide eisen, die worden gesteld aan de (interne) beheersingssystemen van beleggingsondernemingen die algoritme-handel bedrijven. Op grond van de bij het antwoord op de vragen 3 en 5 genoemde eisen dienen dergelijke beleggingsondernemingen onder meer te beschikken over effectieve monitoring-, controle- en risicomanagementsystemen zodat een verstoring van de ordelijke werking van de markt – bijvoorbeeld door een over-reagerend computeralgoritme – wordt voorkomen of zo snel mogelijk wordt beëindigd.
Voorts heeft de European Securities and Markets Authority (ESMA) in december 2011 richtsnoeren (guidelines) voor de geautomatiseerde handel vastgesteld. Op basis van die ESMA-guidelines worden reeds onder het huidige MiFID-regime eisen gesteld aan de (interne) beheersingssystemen van handelaren die HFT-technieken toepassen alsmede aan die van de handelsplatformen waarop dergelijke handelaren actief zijn. Op de naleving van de ESMA-guidelines wordt (in Nederland) toezicht gehouden door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). MiFIDII zal deze thans reeds geldende eisen verder versterken.
Voor de volledigheid merk ik op dat het eigenlijke probleem dat in onderhavige kwestie speelt de foutieve informatie zelf is. Helaas valt niet altijd te voorkomen dat dergelijke informatie de markt bereikt. In het kader van het tegengaan van marktmisbruik bestaan er echter wel regels om te voorkomen dat een persoon door middel van het verspreiden van valse informatie de markt manipuleert. Een persoon die informatie verspreidt waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of kan uitgaan met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van een financiëel instrument, terwijl die persoon weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is, maakt zich schuldig aan marktmanipulatie. De AFM kan in dat geval handhavend optreden. Ook is strafrechtelijke vervolging mogelijk.
Op welke wijze zorgen nieuwe richtlijnen als de Markets in Financial Instruments Directive (MiFID) ervoor dat de flitshandel aan banden wordt gelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg te treden met de Nederlandse en Europese beurzen om te bezien of de keuze die het handelsplatform EBS lijkt te maken ook elders overgenomen kan worden, zodat flitshandel wordt beperkt en handelaren weer nuttige zaken kunnen doen die wel bijdragen aan de economie?
Het is op dit moment niet duidelijk of, en zo ja, op welke wijze een element van willekeurige selectie zal worden opgenomen in het orderafhandelingssyteem van het EBS-handelsplatform. Zo is het bijvoorbeeld onduidelijk of dat handelsplatform het veel gehanteerde principe, dat de order met de beste prijs hoogste prioriteit krijgt, (volledig) loslaat zodat orders, ongeacht de beste prijs, steeds op willekeurige wijze worden afgehandeld. Mede vanwege deze onduidelijkheid is het thans niet goed mogelijk om te beoordelen of de keuzes die het EBS-handelsplatform lijkt te maken, passend kunnen zijn voor beurzen en de daarop actieve beleggers. Daarbij is van belang om op te merken dat EBS een niet-gereguleerd handelsplatform is waarop met name foreign exchange spot transacties (spot FX) worden uitgevoerd en dat spot-FX geen financieel instrument is in de zin van het huidige en het voorgestelde (nieuwe) MiFID-regime. De omstandigheid dat EBS een niet gereguleerd handelsplatform is, betekent onder meer dat het Europese effectenrecht en de regels inzake gedragstoezicht niet gelden voor de op dat handelsplatform uitgevoerde transacties. Dit leidt ertoe dat (de aard van) dit handelsplatform en de groep van personen die daarop handelen moeilijk te vergelijken zijn met een door het Europees (effecten)recht gereguleerde beurs waarop aandelen, opties op aandelen en beursgenoteerde obligaties worden verhandeld. Overigens zijn (gereguleerde) beurzen, binnen de wettelijke kaders – die tot doel hebben het waarborgen van het eerlijk en ordelijk verloop van de handel – vrij hun handelssystemen zodanig in te richten dat deze passen bij hun specifieke marktmodellen. Om deze redenen acht ik het niet opportuun om beurzen actief te benaderen over het voornemen van het EBS-handelsplatform. Uiteraard houden de toezichthouders en ik de ontwikkelingen op de financiële markten nauwlettend in de gaten en zijn de AFM en ESMA doorlopend in gesprek met de in Nederland respectievelijk Europa gevestigde beurzen om er op toe te zien dat de handel in financiële instrumenten op eerlijke en ordelijke wijze verloopt.
De detentie van Abdulkareem Yousef al-Khoder in Saudi-Arabië |
|
Henk Krol (50PLUS), Harry van Bommel (SP), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Esther Ouwehand (PvdD), Bram van Ojik (GL), Raymond de Roon (PVV), Désirée Bonis (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Saudi Arabia court orders arbitrary detention of human rights defender»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat onlangs Abdulkareem Yousef al-Khoder, mede-oprichter van de inmiddels ontbonden Saudische Organisatie voor Burger- en Politieke Rechten (ACPRA), zonder opgaaf van redenen tot vier maanden detentie is veroordeeld? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Samen met EU-partners wordt momenteel onderzoek gedaan in Riyadh naar de achtergrond van de arrestatie, onder andere via contacten met de Human Rights Commission en de National Society for Human Rights. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek zal in EU-verband worden bezien of, en zo ja welke, actie effectief en wenselijk is.
Nederland streeft naar een verbeterde mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië en zet zich in het bijzonder in voor de positie van mensenrechtenactivisten. Deze thematiek wordt in EU-verband, door middel van bezoek van de Mensenrechtenambassadeur en ook in reguliere contacten met de Saudische autoriteiten onder de aandacht gebracht.
Wat is u bekend over de redenen voor zijn detentie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvattingen van Amnesty International dat het proces tegen Al-Khoder niet plaats had moeten vinden en dat het lijkt dat de aanklachten tegen hem volledig op zijn werk als mensenrechtenactivist zijn gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u verder de opvatting van Amnesty International dat net als drie andere, eerder veroordeelde oprichters van ACPRA, Al-Khoder een gewetensgevangene is die onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrijgelaten zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij uw collega’s in Saudi-Arabië aandacht te vragen voor deze zaak en op te roepen tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Al-Khoder en de andere oprichters van ACPRA? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Over de berichtgeving dat bezuinigingen op de AWBZ averechts werken |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat bezuinigingen op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) averechts werken?1 2
Al langer is een trend zichtbaar dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig, onder eigen regie, in hun eigen vertrouwde omgeving willen blijven wonen, ook als de behoefte aan ondersteuning en zorg toeneemt. Door de toegenomen mogelijkheden om mensen met beperkingen thuis te ondersteunen en aan hen zorg te verlenen, zijn zij langer dan voorheen in staat buiten zorginstellingen te blijven. Niettemin is er van nature een toename in zorgbehoefte bij het ouder worden. Als mensen later voor die toegenomen zorgvraag van het CIZ (of in mandaat van een zorgprofessional) een indicatiebesluit vragen, dan ligt het voor de hand dat dat dan een zwaarder zorgpakket betreft. Ik wil dat graag goed nader kwantitatief kunnen onderbouwen en heb daartoe de Nza om een analyse gevraagd. Deze heb ik op 22 mei jongstleden ontvangen en als bijlage3 bij deze antwoorden gevoegd. Uit de analyse – die nog nader bestudeerd en besproken dient te worden – blijkt overigens dat de groei van zorgzwaarte in 2012 ten opzichte van 2011 lijkt af te nemen.
In de gezamenlijke brief van de minister van VWS en mij van 15 mei 2013 over de aanpak van de zorgfraude, ben ik ook ingegaan op de indicatiestelling en de toegang tot de AWBZ. In de genoemde brief heb ik aangegeven dat ik nader onderzoek zal doen naar risico’s op onregelmatigheden bij het indiceren door zorgaanbieders. Bovendien zal ik laten onderzoeken of en zo ja, op welke wijze het CIZ nadere handhavingsbevoegdheden kan en moet krijgen. Dit mede in het licht van de vormgeving van de nieuwe wet voor wat nu de AWBZ is. In de brief over de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning van 25 april 2013 is reeds aangegeven dat er wijzigingen zullen worden aangebracht in de toelating van cliënten. Zo ligt het in het voornemen om meer persoonlijk contact tussen het CIZ en nieuwe cliënten te gaan hanteren. De mogelijkheden van het Standaardindicatieprotocol (SIP), herindicatie onder taakmandaat (HIT) en de indicatiemelding 80+ zullen in de toekomst verdwijnen.
Hoe verklaart u de gesignaleerde verschuiving van lichte naar zware indicaties?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat personen, die zorg nodig hebben, zorg nodig hebben en dat via een hogere indicatie die benodigde zorg wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat personen met een zorgzwaartepakket 1 of 2 ook in de situatie kunnen zitten dat deze zorg niet thuis geleverd kan worden, door bijvoorbeeld de woonomstandigheden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, garandeert u dat personen met een zorgzwaartepakket 1 of 2 te allen tijde zorg thuis krijgen?
Nieuwe cliënten die voorheen een indicatie zouden hebben gekregen voor ZZP 1 of 2, krijgen met ingang van 1 januari 2013 een indicatie voor extramurale zorg (in functies en klassen). In veel gevallen kan extramurale zorg bij de cliënt aan huis worden geleverd. Veelal is dat de eigen woning, soms zijn woningaanpassingen noodzakelijk en soms wensen cliënten te verhuizen naar een andere woonomgeving. Ook een geclusterde woonomgeving kan passend zijn vanwege het gevoel van veiligheid en nabijheid van ondersteuning. Zo’n geclusterde woning kan ook in een verzorgingshuis of andere zorginstelling gerealiseerd worden. De cliënt betaalt dan zelf de huur en servicekosten en ontvangt ter plekke extramurale zorg en ondersteuning.
Erkent u dat de berichtgeving aantoont dat de keuze om personen met een zorgzwaartepakket 1 of 2 niet meer in aanmerking te laten komen voor een plaats in een verzorgings- of verpleeghuis een verkeerde is geweest? Zo ja, wanneer gaat u die beslissing terugdraaien? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik erken dat niet. Voor mij toont het bericht aan dat ik met mijn beleid van langer thuis wonen, aansluit bij een trend die al langer zichtbaar is en waar veel partijen zich al op hebben kunnen voorbereiden. In mijn brief van 25 april over de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning (TK 2013–2014, 30 597 nr. 296) heb ik mijn beleid nader toegelicht.
Kunt u een overzicht geven wat de pakketverkleining door lichte (ondersteunende en activerende) begeleiding uit de AWBZ te schrappen heeft opgeleverd aan bezuiniging, inclusief de verschoven kosten elders? Zo nee, waarom niet?3
Uit de monitor pakketmaatregelen van het CIZ is naar voren gekomen dat de pakketmaatregelen die op 1 januari 2009 zijn ingegaan een aanzienlijke vermindering hebben opgeleverd van de aanspraak op extramurale begeleiding. Op 1 januari 2010 lag het aantal cliënten met een aanspraak op AWBZ-begeleiding ongeveer 41.000 lager dan een jaar daarvoor. Voorts is niet gebleken dat de maatregelen gepaard zijn gegaan met een toename van de vraag naar verblijfszorg.
Wanneer komt u met een reactie op het rapport van KIWA?
Het rapport van KIWA over de effecten van de bezuinigingen op de huishoudelijke verzorging, heeft een rol gespeeld bij de gesprekken over het zorgakkoord. Over de resultaten van het zorgoverleg heb ik uw Kamer – samen met de minister – op 24 april geïnformeerd (TK 2013–2014, 33 566, nr. 29). Zoals geschreven zal het KIWA-rapport worden betrokken bij de op te stellen sectorplannen voor de zorg.
Bent u bereid de inkomensgevolgen van uw maatregelen in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie ontvangen?4
Kern van de hervorming in de langdurige zorg is dat zorg en ondersteuning niet alleen op basis van ziektebeelden en beperkingen wordt gegeven, maar dat daarnaast veel meer naar de wensen en mogelijkheden van mensen en hun omgeving wordt gekeken. Doordat er meer plaats zal zijn voor maatwerk zullen de gevolgen van deze hervorming van persoon tot persoon verschillen. Een eenduidig beeld van deze gevolgen is daarom niet te geven. Overigens worden de inkomenseffecten van het kabinetsbeleid jaarlijks in beeld gebracht in de begroting van SZW. Daarbij wordt ook specifiek ingegaan op de koopkrachteffecten voor bijzondere groepen.
De behandeling van homoseksuele asielzoekers |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Homoseksuele asielzoeker in Nederland slecht behandeld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport van COC Nederland over de positie en behandeling van homoseksuele asielzoekers?2
Medewerkers bij de uitvoerende diensten, zowel COA, IND als DT&V, zetten zich in voor een zorgvuldige, juridisch juiste en humane behandeling van vreemdelingen. Aan kwetsbare groepen, waaronder LHBT’s, wordt extra aandacht besteed. Op basis van de aanbevelingen uit het onafhankelijk onderzoek van Deloitte naar de situatie van kwetsbare groepen, waaronder LHBT’s, in de opvang, is in overleg met het COC een plan van aanpak opgesteld. Alle aanbevelingen uit het rapport zijn of overgenomen of in overleg met het COC aangepast.
Met het COC hebben in 2012 gesprekken plaatsgevonden waarin kon worden aangegeven wat het COC nog miste in de aanpak van het COA. Ook in 2013 zullen suggesties van het COC onderwerp van gesprek zijn.
De veiligheid van LHBT’s wordt, mede door het realiseren van de aanbevelingen uit het rapport, in de vreemdelingenketen zoveel mogelijk gegarandeerd. Het is echter wel van belang een realistisch beeld te behouden. Een volledig en in alle situaties voorkómen van incidenten kan niet gegarandeerd worden, niet in de maatschappij in het algemeen en ook niet in opvangcentra.
Bent u bereid de suggesties, om de asielprocedure LHBT-vriendelijker3 te maken, over te nemen?
De IND heeft diverse maatregelen genomen om de asielprocedure voor LHBT’s op zorgvuldige wijze in te richten. Van de medewerkers wordt een objectieve, onderzoekende houding gevraagd ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Onderzoek naar de (gestelde) homoseksuele gerichtheid vindt plaats door het stellen van vragen. De IND acht het van groot belang om hierbij mensenrechten, zoals het recht op privacy en het verbod op discriminatie, zorgvuldig in acht te nemen. Asielzoekers hebben de mogelijkheid om een klacht in te dienen indien er onverhoopt door een medewerker een grens wordt overschreden bij het stellen van vragen. De IND heeft echter gedurende de afgelopen jaren geen klachten ontvangen waarin werd gesteld dat de IND te ver was gegaan in de vraagstelling ten aanzien van de seksuele gerichtheid. Ik ben dan ook van mening dat de beoordeling over de geaardheid van een gestelde LHBT zorgvuldig plaatsvindt.
Juist omdat de IND er veel aan gelegen is om de benadering en beoordeling van LHBT’s waar mogelijk nog verder te verbeteren, zijn en worden de IND hoor- en beslismedewerkers op verschillende aspecten die van belang zijn bij het horen en interpreteren van verklaringen getraind. Een belangrijk aspect hierbij is ook het creëren van een veilige (hoor)omgeving zodat de asielzoeker het vertrouwen heeft om zijn daadwerkelijke motieven naar voren te brengen. Deze behoefte blijkt ook uit het rapport van het COC. De IND is zich hiervan bewust en probeert zoveel mogelijk de voorwaarden te scheppen om een dergelijke omgeving te bieden. In het kader van het optimaliseren van de verschillende facetten op dit specifieke terrein is de IND in 2012 een samenwerkingsverband aangegaan met het project Pink Solutions van het COC.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is op basis van de aanbevelingen uit het onafhankelijk onderzoek van Deloitte naar de situatie van kwetsbare groepen, waaronder LHBT’s, in de opvang, in overleg met het COC een plan van aanpak opgesteld. Alle aanbevelingen uit het rapport zijn ofwel overgenomen ofwel in overleg met het COC aangepast. Op deze wijze ben ik van mening dat de veiligheid van LHBT’s in de opvang zoveel mogelijk gegarandeerd wordt
Bij de IND zijn er in de afgelopen twee jaar geen meldingen bekend inzake veiligheidsincidenten of discriminatie. Navraag bij het lokatiemanagement van alle opvanglocaties leert dat er circa 90 gevallen van (mogelijke) discriminatie van LHBT’ers in het jaar 2012 bekend zijn, welke volgens het reguliere protocol afhandeling incidenten verder zijn afgehandeld.
Welke gegevens zijn u bekend omtrent de homovijandigheid in asielzoekerscentra? Acht u het noodzakelijk homoseksuele asielzoekers in asielzoekerscentra beter te beschermen? Zo ja, welke maatregelen neemt u daartoe?
Zie antwoord vraag 3.
Welke signalen over discriminatie van en vijandigheid jegens homoseksuele asielzoekers door medewerkers van uw diensten, zoals het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers en de (tolken van de) Immigratie- en Naturalisatiedienst herkent u? Welke aanpassingen bent u bereid te doen om te waarborgen dat homoseksuele asielzoekers zich gedurende de gehele asielprocedure voldoende veilig en beschermd voelen?
Zie antwoord vraag 3.
Het toenemend aantal regels |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer regels onder Rutte»?1
Ja.
Is de stelling dat het aantal regels de afgelopen jaren is toegenomen juist? Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat dit vooral komt door de decentralisatie, waardoor decentrale overheden vele nieuwe taken moeten uitvoeren waarvoor zij vele nieuwe regels moeten invoeren?
De decentralisatie van beleid en uitvoering stelt decentrale overheden in staat om meer integraal te werken en in hun regelgeving meer maatwerk te bieden. Door dit maatwerk neemt op bepaalde beleidsterreinen het aantal regels in Nederland toe, maar wordt de ervaren en meetbare regeldruk beperkt omdat de regels beter passen bij lokale situaties (zie antwoord op vraag 3). Het kabinet hanteert als uitgangspunt bij decentralisaties dat deze gepaard gaan met een beperking van de regeldruk. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief over de voorgenomen decentralisaties op het terrein van ondersteuning, participatie en jeugd (Kamerstukken 2012–2013, 33 400 VII, nr. 59).
Welke definitie van regeldruk hanteert u? Hoe kan het dat de genoemde stijging van het aantal regels in Nederland samengaat met een dalende regeldruk?
Het verminderen van regeldruk is iets anders dan het verminderen van het aantal regels. Voor het kabinet omvat het verminderen van regeldruk het verminderen van administratieve lasten en nalevingskosten, alsook het verbeteren van de (digitale) dienstverlening, het verminderen van toezichtslasten en het gericht oplossen van belemmeringen in regeldichte domeinen. Duidelijk mag zijn dat niet iedere regel evenveel regeldruk met zich brengt. Kosten van regeldruk zijn uit te drukken in euro’s, gerelateerd aan het aantal uren dat een bedrijf kwijt is om aan bepaalde (informatie)verplichtingen te voldoen. Door de regeldruk uit te drukken in euro’s wordt aangesloten op de ervaren regeldruk vanuit bedrijven.
De ambitie van het kabinet is om in 2017, ten opzichte van 2012, te komen tot een structurele verlaging 2,5 miljard euro van de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals. Het vorige kabinet heeft in de periode 2010–2012 al bijna 1 miljard euro aan regeldrukvermindering gerealiseerd. De mate waarin ondernemers, professionals en burgers regeldruk ervaren verschilt en in bepaalde sectoren of domeinen is de stapeling van wet- en regelgeving hoog. Daarom zet het kabinet met een maatwerkaanpak in op het verminderen van de zeer merkbare regeldruk in tenminste vijftien regeldichte sectoren en domeinen. Uw Kamer is op 25 april jl. over de definitie en aanpak van regeldruk geïnformeerd met de brief «Goed geregeld: een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017».
Wat is uw indruk over de kwaliteit van regelgeving van decentrale overheden? Is die net zo goed als van de Rijksoverheid? Zijn decentrale overheden zich volgens u voldoende bewust van de lasten voor ondernemers en burgers die nieuwe regels met zich meebrengen?
Het is niet aan mij om te oordelen over de kwaliteit van regelgeving van decentrale overheden. Het Rijk en decentrale overheden hebben zeker een gedeelde ambitie om regeldruk te verminderen en geven hier ook concreet invulling aan. In de bestuursafspraken 2011–2015 hebben het kabinet en de koepels van medeoverheden afgesproken de regeldruk voor burgers, bedrijven, instellingen en medeoverheden te verminderen (Kamerstukken 2011–2012, 32 749, nr. 1). Zowel op rijksniveau als binnen de decentrale overheden is men zich terdege bewust van de last die nieuwe regels met zich mee kunnen brengen voor burgers en bedrijven. Tegelijk is er behoefte aan (goede) regels voor de samenleving. De uitdaging is om de doelen van regels intact te laten, maar negatieve effecten te voorkomen of beperken. Dit vraagt om scherpe (politieke) keuzes.
Op welke wijze ondersteunt u decentrale overheden met uw expertise op het gebied van het terugdringen en voorkomen van regeldruk? Welke (andere) mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat de toename van regels op lokaal en regionaal niveau leidt tot extra regeldruk?
Het kabinet heeft samen met de VNG het uitvoeringsprogramma «Beter & Concreter, goede regels en gerichte service» opgesteld. Dit programma geeft uitvoering aan de eerder genoemde bestuursafspraken tussen kabinet en VNG. Binnen het programma werken ministeries vanuit hun expertise samen met gemeenten om de gedeelde problematiek van regeldruk samen aan te pakken. Daarnaast heb ik op 6 maart samen met vertegenwoordigers van de grote steden het convenant «Smarter Cities» ondertekend. In dit convenant is vermindering regeldruk door inzet van ICT oplossingen één van de speerpunten. In de genoemde brief «Goed geregeld: een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017» is Uw Kamer over deze samenwerkingsverbanden geïnformeerd.
De aanhouding van twee demonstranten op de Dam |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat was de reden van de aanhouding van twee demonstranten op de Dam? Welke wetten of regels hadden zij overtreden waardoor arrestatie gerechtvaardigd zou zijn?1
De, achteraf als onterecht gekwalificeerde, aanhouding van twee demonstranten betreft lokaal politieoptreden onder lokaal bevoegd gezag. Op dinsdag 14 mei is door de Amsterdamse driehoek een bestuurlijke reactie verzonden aan de gemeenteraad van Amsterdam. Bij deze bestuurlijke reactie is een uitgebreid feitenrelaas van de politie Eenheid Amsterdam gevoegd. Ik heb deze stukken als bijlage meegezonden.
Voor een uitgebreide weergave van de feiten rondom de aanhouding van twee demonstranten op de Dam verwijs ik u naar genoemde stukken.
Door het lokaal bevoegd gezag is verklaard dat één van de personen (de man) is aangehouden als gevolg van een persoonsverwisseling. De aangehouden persoon werd daarbij verwisseld met een persoon waarbij de waarschijnlijkheid en ernst van een eventuele verstoring dusdanig was, dat politie door de burgemeester gemachtigd was die persoon te vorderen zich direct van de Dam te verwijderen. Indien deze persoon niet aan de vordering zou voldoen dan gold de instructie de persoon aan te houden.
De politiemensen op de Dam waren geattendeerd op deze persoon door middel van een fotoset. Op de fotoset stonden vanwege privacyoverwegingen geen personalia (namen, geboortedata) vermeld. Door de betrokken politiemensen kon op dat specifieke moment niet met zekerheid worden vastgesteld dat het niet de persoon betrof waarvoor de vordering gold niet aanwezig te mogen zijn op het betreffende gedeelte van de Dam. De demonstrant werd daarop ten onrechte aangehouden.
In het feitenrelaas van de politie Eenheid Amsterdam staat dat de reconstructie van de aanhouding van de tweede demonstrant (de vrouw) niet tot een eenduidig beeld van de toedracht heeft geleid. Er zijn verschillende verklaringen van de betrokken politieambtenaren voor de aanhouding. Vast staat dat de aanhouding onterecht heeft plaatsgevonden.
Is er volgens u sprake van verstoring van de openbare orde als twee personen een bord met tekst omhoog houden? Zo ja, hoe dan? Zo nee, hoe verklaart u in dat geval de arrestatie?
Zie antwoord vraag 1.
Welke afspraken zijn er gemaakt met de politie over de omgang met demonstranten? Door wie zijn deze afspraken gemaakt en zijn deze afspraken nagekomen?
In de voorbereidingen is uitdrukkelijk aan de orde geweest dat een individuele protestactie toegestaan was, tenzij de wijze waarop protest zou worden geuit strafbaar zou zijn. De voorafgaand aan de troonswisseling door het lokaal bevoegd gezag gemaakte afspraken ten aanzien van mogelijk strafbare beledigende, discriminerende of opruiende uitingen hielden in dat eventueel optreden alleen zou geschieden in (voorafgaande) opdracht van het bevoegd gezag, waarbij de officier van justitie zou oordelen over de mogelijke strafbaarheid van uitingen.
Toetsing van de strafbaarheid, alsmede het daadwerkelijk optreden in bepaalde gevallen was voorbehouden aan het in het beleidscentrum aanwezige gezag. In het hiervoor genoemde feitenrelaas en de reactie van de lokale driehoek zijn de twee onterechte aanhoudingen toegelicht.
Waarom werd de arrestatie eerst door de politie ontkend, en werden er vervolgens verschillende redenen opgegeven voor de arrestatie?
Uit het feitenrelaas van de politie eenheid Amsterdam is gebleken dat in het actiecentrum op het hoofdbureau bekend werd dat er tweets verzonden werden over de aanhouding van twee specifieke, met naam genoemde, demonstranten op de Dam. De politie is dit nagegaan en verkeerde op dat moment in de veronderstelling dat dit bericht, betreffende de twee in de tweets met namen genoemde personen, niet juist was.
Rekening houdend met de potentieel negatieve effecten van incorrecte berichtgeving is daarop besloten vanuit het actiecentrum een ontkennende tweet over de aanhouding van de twee demonstranten te versturen. De foutieve berichtgeving vanuit politie was dus geen bewuste, maar gebaseerd op onjuiste informatie over wie aangehouden was. De driehoek Amsterdam heeft in de bestuurlijke reactie aangegeven, waar nodig, aandacht te besteden aan verbeteringen op basis van de evaluaties die zij zal uitvoeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de communicatie over dergelijke arrestaties wordt verbeterd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de arrestaties uiteindelijk het gevolg zijn geweest van een persoonsverwisseling? Zo ja, geldt dat voor beide arrestanten? Zo nee, wat was dan wel de reden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan er sprake zijn van een persoonsverwisseling, als agenten ter plekke identiteitsbewijzen overhandigd krijgen en dus nagegaan kan worden of zij overeenkwamen met het signalement van personen waar de politie naar op zoek zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom konden agenten niet ter plekke de identiteit van de demonstranten vaststellen, en dienden de demonstranten mee te komen naar het bureau?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat getwijfeld werd aan de echtheid van deze identiteitsbewijzen? Waar was die twijfel op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Komt het vaker voor dat mensen gearresteerd worden omdat er twijfel is over de echtheid van de identiteitsbewijzen? Zo ja, hoe vaak, en bij welke voorvallen en gelegenheden?
In algemene zin komt het voor dat mensen meegenomen worden naar het bureau omdat er twijfel bestaat over de echtheid van de identiteitsbewijzen. Dit betreft uiteenlopende gevallen, zoals bij minderjarigen in het uitgaansleven. Het aantal gevallen waarin dit gebeurt, wordt door de politie niet bijgehouden.
Hoe verklaart u dat de demonstranten na hun arrestatie ruim twee uur vastgezeten hebben op het politiebureau?
Zie antwoord vraag 1.
Is er afstemming geweest tussen de agenten ter plaatse en de leidinggevende / coördinerende functionarissen, aangezien op de beelden van Nieuwsuur te zien was dat er overlegd werd?
Zie antwoord vraag 1.
Van wie kwam de uiteindelijke opdracht om over te gaan tot arrestatie? Op wiens gezag zijn de demonstranten opgepakt?
Zie antwoord vraag 1.
De veiligheid van homoseksuele asielzoekers |
|
Pia Dijkstra (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Pink solutions, Inventarisatie situatie LHBT asielzoekers»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de veiligheid van Lesbische vrouwen, Homoseksuele mannen, Biseksuelen en Transgenders (LHBT’s) in de vreemdelingenketen? Hoeveel veiligheidsincidenten ten aanzien van LHBT’s hebben er de afgelopen jaren plaatsgevonden in de vreemdelingenketen? Hoeveel meldingen van discriminatie zijn er gemaakt?
Medewerkers bij de uitvoerende diensten, zowel COA, IND als DT&V, zetten zich in voor een zorgvuldige, juridisch juiste en humane behandeling van vreemdelingen. Aan kwetsbare groepen, waaronder LHBT’s, wordt extra aandacht besteed. Op basis van de aanbevelingen uit het onafhankelijk onderzoek van Deloitte naar de situatie van kwetsbare groepen, waaronder LHBT’s, in de opvang, is in overleg met het COC door het COA een plan van aanpak opgesteld. Alle aanbevelingen uit het rapport zijn ofwel overgenomen ofwel in overleg met het COC aangepast. Met het COC hebben in 2012 gesprekken plaatsgevonden waarin kon worden aangegeven wat het COC nog miste in de aanpak van het COA. Ook in 2013 zullen suggesties van het COC onderwerp van gesprek zijn.
De veiligheid van LHBT’s wordt, mede door het realiseren van de aanbevelingen uit het genoemde onderzoek, in de vreemdelingenketen zoveel mogelijk gegarandeerd. Het is echter wel van belang een realistisch beeld te behouden. Een volledig en in alle situaties voorkómen van incidenten kan niet gegarandeerd worden, niet in de maatschappij in het algemeen en ook niet in opvangcentra.
Navraag bij het management van alle opvanglocaties leert dat er circa 90 gevallen van (mogelijke) discriminatie van LHBT’s bekend zijn over het jaar 2012, welke volgens het reguliere protocol afhandeling incidenten verder zijn afgehandeld.
Bij de IND zijn over de afgelopen twee jaar geen meldingen bekend inzake veiligheidsincidenten of discriminatie. Evenmin zijn er over de afgelopen jaren bij de IND klachten tegen tolken bekend.
Kunt u uiteenzetten welk beleid er wordt gevoerd ten aanzien van de kwetsbare groep LHBT’s in asielzoekerscentra? In hoeverre wordt in deze centra ook door communicatie en toezicht voorkomen dat LHBT-asielzoekers door medebewoners worden belaagd en/of gediscrimineerd?
De aandacht voor LHBT’s in de asielzoekerscentra is verder geïntensiveerd naar aanleiding van het genoemde rapport van Deloitte. Op basis van de aanbevelingen uit het rapport zijn diverse afspraken gemaakt. De kernboodschappen van deze afspraken, die er onder andere op gericht zijn om door communicatie en toezicht te voorkomen dat LHBT-asielzoekers geconfronteerd worden met incidenten en/of discriminatie, zijn:
Het COA neemt stelling ten opzichte van discriminatie van LHBT’s en draagt er zorg voor dat elke medewerker en asielzoeker hiervan op de hoogte is. Daders van discriminatie worden bestraft. Het COA traint de medewerkers in het signaleren en afhandelen van alle vormen van discriminatie onder andere op basis van seksuele gerichtheid. Er zijn posters ontworpen waarmee asielzoekerscentra hun stellingname tegen discriminatie intern kunnen uitdragen. Er wordt aan de bewoners duidelijke en goed toegankelijke informatie over het melden van incidenten verstrekt. Het meldproces is laagdrempelig, bijvoorbeeld doordat meldingen anoniem gedaan kunnen worden. Het COA maakt gebruik van de ondersteuningsmogelijkheden van de belangenorganisaties en heeft structureel overleg met deze organisaties.
Bent u bekend met de incidenten die in het rapport worden genoemd? Hoe beoordeelt u het optreden van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) bij deze incidenten?
De incidenten in het rapport zijn geanonimiseerd beschreven. Het betreft zaken van asielzoekers die tussen 2006 en 2012 een aanvraag hebben ingediend. Het is, zonder nadere informatie, zoals bijvoorbeeld dossiernummers, niet haalbaar om na te gaan wat er in deze zaken exact gespeeld heeft. Naast het feit dat asielzoekers het recht hebben om een individuele klacht in te dienen, vind ik het vooral belangrijk om te constateren dat, gezien de verbetermaatregelen die gedurende de afgelopen jaren door de uitvoerende diensten zijn getroffen, situaties als in het rapport genoemd niet meer zouden mogen voorkomen.
Meer specifiek ten aanzien van de omtrent de handelwijze van de DT&V genoemde incidenten hecht ik eraan te benadrukken dat informatie omtrent seksuele gerichtheid nimmer met een diplomatieke vertegenwoordiging is of zal worden gedeeld. Ook niet als betrokkene geen asielverleden heeft. Seksuele gerichtheid is tijdens een presentatie volkomen irrelevant voor het doel wat DT&V voor ogen heeft, namelijk vaststelling van de nationaliteit ten behoeve van terugkeer. Het dient daarom geen enkel doel dit met een vertegenwoordiging te delen.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de geaardheid van de asielzoeker in de asielprocedure wordt vastgesteld? Wordt er naar uw mening voldoende rekening gehouden met mensenrechten als privacy en het verbod op discriminatie?
De IND heeft diverse maatregelen genomen om de asielprocedure voor LHBT’s op zorgvuldige wijze in te richten. Van de medewerkers wordt een objectieve, onderzoekende houding gevraagd ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Onderzoek naar de homoseksuele gerichtheid vindt plaats door het stellen van vragen. De IND acht het van groot belang om hierbij mensenrechten, zoals het recht op privacy en het verbod op discriminatie, zorgvuldig in acht te nemen. Asielzoekers hebben de mogelijkheid om een klacht in te dienen indien er door een medewerker een grens wordt overschreden bij het stellen van vragen. De IND heeft echter gedurende de afgelopen jaren geen klachten ontvangen waarin werd gesteld dat de IND te ver was gegaan in de vraagstelling ten aanzien van de seksuele gerichtheid. Ik ben dan ook van mening dat het vormen van een oordeel over de geaardheid van een gestelde LHBT zorgvuldig plaatsvindt.
Juist omdat de IND er veel aan gelegen is om de benadering en beoordeling van LHBT’s waar mogelijk nog verder te verbeteren, zijn en worden de IND hoor- en beslismedewerkers op verschillende aspecten die van belang zijn bij het horen en interpreteren van verklaringen getraind. Een belangrijk aspect hierbij is ook het creëren van een veilige (hoor)omgeving zodat de asielzoeker het vertrouwen heeft om zijn daadwerkelijke motieven naar voren te brengen. Deze behoefte blijkt ook uit het rapport van het COC. De IND is zich hiervan bewust en besteedt er extra aandacht aan om zoveel mogelijk de voorwaarden te scheppen om een dergelijke omgeving te bieden. In het kader van het optimaliseren van de verschillende facetten op dit specifieke terrein is de IND in 2012 een samenwerkingsverband aangegaan met het project Pink Solutions van het COC.
Kunt u ingaan op de verschillende aanbevelingen van het COC Nederland in de brief van 22 februari 2013 die aan u gestuurd is?2 Bent u bereid deze aanbevelingen over te nemen?
De in vraag 6 genoemde brief was met name bedoeld ter voorbereiding op een gesprek dat het COC op 21 maart met mij heeft gevoerd. In dat gesprek is door mij mondeling uitgebreid nader ingegaan op de diverse in de brief genoemde onderwerpen. Te uwer informatie heb ik in de bijlage bij deze beantwoording schriftelijk mijn reactie gegeven op de belangrijkste punten die in de brief genoemd worden. Veel van deze onderwerpen zijn al eerder aan uw Kamer toegelicht.
Wat is de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen uit het «Rapport inzake een kwalitatief onderzoek onder (oud)bewoners van asielzoekerscentra, naar mogelijkheden ter verhoging van de meldingsbereidheid van incidenten op gebied van geloofsovertuiging en seksuele geaardheid» van Deloitte3 en het eerdere rapport «Fleeing homophobia» van het COC en de Vrije Universiteit?4 Zijn deze maatregelen naar uw mening voldoende effectief gebleken?
Een groep van 25 COA medewerkers heeft het rapport van Deloitte geanalyseerd en heeft de aanbevelingen omgezet in een plan van aanpak. Deze analyse is besproken met, onder andere, het COC. Over het definitieve plan van aanpak is overeenstemming bereikt tussen het COA en het COC. Ten aanzien van het rapport «Fleeing Homophobia» heeft uw Kamer van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel reeds een reactie ontvangen.5
Verplichte roulatie voor accountants |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «juridische commissie stemt voor verplichte roulatie na 14 jaar»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de juridische commissie in het Europees Parlement gestemd heeft voor een verplichte roulatie na 14 jaar terwijl in Nederland recentelijk is besloten dat een organisatie van openbaar belang iedere 8 jaar van accountantskantoor moet wisselen?
De Tweede Kamer heeft in februari 2012 besloten tot het in de nationale wetgeving vastleggen van een verplichte kantoorroulatie voor accountantsorganisaties die de wettelijke controle uitvoeren bij een organisatie van openbaar belang en een wettelijke scheiding van controlediensten en overige werkzaamheden. Deze wetgeving is in december 2012 ook door de Eerste Kamer aangenomen. In die periode waren de voorstellen van de Europese Commissie voor de hervorming van de accountantsmarkt reeds bekend en de onderhandelingen in de Raadswerkgroep Ondernemingsrecht gaande. Het Nederlandse parlement heeft vooruitlopend hierop besloten over te gaan tot maatregelen op nationaal niveau. De juridische commissie in het Europees Parlement heeft onlangs gestemd over de door de Europese Commissie voorgestelde maatregelen. De uitkomst van deze stemmingen geeft de richting weer die het Europees Parlement op wil, maar voor het eindresultaat van de onderhandelingen over de voorstellen van de Europese Commissie zal de Raad eerst overeenstemming moeten bereiken en moeten er daarna nog onderhandelingen plaatsvinden tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Pas dan zullen de definitieve maatregelen op Europees niveau bekend zijn. Op dat moment kan worden bezien in hoeverre de genomen nationale maatregelen overeenstemmen met dan wel afwijken van de maatregelen op Europees niveau.
Wat vindt u ervan dat de juridische commissie in het Europees Parlement heeft voorgesteld dat alleen adviesdiensten worden verboden die de onafhankelijkheid in gevaar brengen terwijl in Nederland in Nederland per 1 januari 2013 een verbod geldt op de combinatie van controle en adviesdiensten door accountants?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt de inzet van Nederland in het overleg met de Europese Commissie en de Europese Raad over het opstellen van een gezamenlijke tekst?
Over de inzet van Nederland in het overleg met de Europese Commissie en de Europese Raad over de voorstellen op het terrein van accountancy bent u eerder geïnformeerd in de Kamerbrief van 23 december 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 22 112, nr. 1305, Fiche 12) en de Kamerbrief van 2 april 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 22 112, nr. 1390). Meer recent bent u hierover geïnformeerd in de Kamerbrief van 17 mei 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 21 501-30, nr. 308). In deze laatste brief is onder meer aangegeven, dat het voorstel van de Europese Commissie in lijn is met de amendementen waarmee in Nederland een verplichte kantoorroulatie en een scheiding van audit- en non-auditdiensten in de wet zijn opgenomen. Nederland steunt deze voorstellen dan ook in de onderhandelingen en zet zich in voor een geharmoniseerde vorm van een verplichte kantoorroulatie en een geharmoniseerde vorm van een scheiding van audit en non-audit.
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 mei a.s. vindt een oriënterend debat plaats over enkele aspecten van het voorstel van de Europese Commissie waaronder de verplichte kantoorroulatie en de scheiding van audit en non-audit. In de Kamerbrief van 23 mei 2013 betreffende de «Beantwoording vragen Schriftelijk Overleg Raad voor Concurrentievermogen 29 en 30 mei» is aangekondigd, dat ik uw Kamer voor het zomerreces een brief zal sturen waarin ik de uitkomsten van dit debat in de context van de Nederlandse positie zal plaatsen en een totaalbeeld van de onderhandelingen zal geven, mede in het licht van de door de VVD-fractie gestelde vragen.
Bent u bereid om de evaluatie van de voorstellen van verplichte roulatie en scheiding van advies en controle in 2015 naar voren te halen gelet op alle ontwikkelingen die gaande zijn in Europa? Zo ja, welke termijn heeft u gedachten? Zo nee, waarom niet?
De Wet op het accountantsberoep waarin de genoemde verplichte roulatie en scheiding van advies en controle zijn opgenomen, is op 1 januari 2013 in werking getreden. Tijdens het debat met de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik de intentie uitgesproken om de verplichte roulatie echt op 1 januari 2016 van kracht te laten worden. In dit verband heb ik aangegeven een halfjaar van tevoren in een brief aan de Kamer te rapporteren over de stand van zaken in Brussel en de voortgang op weg naar 1 januari 2016 in Nederland (zie ook Eerste Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 025, nr. L). Daarbij heb ik aangegeven, dat wanneer er strijdigheid zou ontstaan tussen de Nederlandse en de Europese regelgeving we de betreffende wetgeving uiteraard zullen moeten aanpassen. Op het moment dat de definitieve maatregelen op Europees niveau bekend zijn, kan worden bezien in hoeverre de genomen nationale maatregelen overeenstemmen met dan wel afwijken van de maatregelen op Europees niveau.
Deelt u de opvatting dat het niet wenselijk is als de Nederlandse wet- en regelgeving uit de pas gaat lopen ten opzichte van de Europese wet- en regelgeving met het oog op onze concurrentiepositie en een gelijk speelveld? Zo ja, kunt u aangeven hoe u hiermee om wilt gaan en bent u bereid de Nederlandse wet- en regelgeving aan te passen aan de Europese afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
De naleving van de Woningwet en de Wet op het overleg huurders-verhuurder door WoonFriesland |
|
Paulus Jansen (SP), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden1 inzake het geschil tussen de Raad van Commissarissen (RvC) van woningcorporatie WoonFriesland (gedaagde) en Huurdersvereniging De Bewonersraad Friesland (HDBF, eiser)?
Ja.
Mag een toegelaten instelling via statutaire bepalingen2 het wettelijk recht van bindende voordracht voor twee leden van de raad van commissarissen door de huurdersorganisatie inperken? Zo ja:
Nee, dat kan zij niet. In het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) is in artikel 7 lid 1 onder e opgenomen dat in de statuten van de corporatie geregeld moet zijn dat de huurdersorganisatie voor tenminste twee leden van de raad van toezicht een bindende voordracht voor benoeming kan doen. De corporatie kan geen afwijkende bepalingen op dit punt opnemen in de statuten, omdat anders door de minister voor Wonen en Rijksdienstgeen goedkeuring voor de statutenwijziging wordt verleend. Wel kan de raad van toezicht constateren dat de voorgedragen kandidaat onvoldoende voldoet aan een gesteld profiel. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in het wetsvoorstel voor de Herzieningswet (wetsvoorstel 32769). Zie ook het antwoord op vraag 5.
Overigens is in de regelgeving onderkend dat voordrachten niet altijd tot benoemingen hoeven te leiden. In de toelichting van het Bbsh op betreffend artikel staat: «Het benoemd orgaan (bedoeld is: de raad van toezicht) kan besluiten om de voorgedragen persoon niet te benoemen, bijvoorbeeld wanneer deze niet voldoet aan het profiel zoals dat is opgesteld door dit orgaan. In principe moet er, wanneer het benoemend orgaan besluit een voorgedragen kandidaat niet te benoemen, een nieuwe voordracht worden gedaan.»
Heeft een huurdersorganisatie op grond van enige bepaling in de Woningwet of de Wet op het overleg huurders verhuurder adviesrecht over het voornemen van een toegelaten instelling om de omvang van de RvC te wijzigen? Zo nee:
Nee, een huurdersorganisatie heeft op grond van de Woningwet of de Wet op het overleg huurders verhuurders geen adviesrecht met betrekking tot een voornemen van de raad van toezicht om de omvang te wijzigen. Het Besluit beheer sociale-huursector bepaalt dat de huurdersorganisatie tenminste twee leden kan voordragen. Een corporatie kan besluiten om meer dan twee leden voor te laten dragen, dit wordt in de statuten vorm gegeven. Een vergelijkbare regeling is opgenomen e in het wetsvoorstel Herzieningswet (artikel 30).
De invloed van de huurdersorganisatie op de benoeming van leden van de raad van toezicht kan groter zijn bij vijf leden dan bij elf leden. In het algemeen wordt een raad van toezicht beperkt tot zes a zeven leden... Het recht van voordracht beoogt niet om de invloed van de huurdersorganisatie op het functioneren van de corporatie te waarborgen, maar om toezichthouders met oog voor huurdersbelangen aan te stellen Met de huidige bepaling en de bepaling uit het wetsvoorstel Herzieningswet wordt daar aan voldaan.
Onderschrijft u dat een dwangsom van € 100 per dag, met een maximum van € 2.000, geen passende sanctie is voor toegelaten instellingen die handelen in strijd met de wet bij het (her)benoemen, dan wel het juist niet (her)benoemen van leden van de RvC? Welke mogelijkheden heeft u als toezichthouder voor volkshuisvesting om in dit soort situaties op te treden? Bent u bereid om deze in te zetten?
De dwangsom is bepaald door de voorzieningenrechter in het kader van het kort geding van 12 oktober 2012 over de situatie bij WoonFriesland. In het vonnis is het volgende opgenomen:
Het is niet aan mij om te oordelen over de hoogte van de dwangsom. Uit hoofde van toezicht heb ik in het belang van de volkshuisvesting de mogelijkheid tot het geven van een aanwijzing in combinatie met bijvoorbeeld het opleggen van een last onder dwangsom. Dat ligt in deze casus – vooralsnog – niet in de rede, omdat er onder andere geen sprake is van een onrechtmatige situatie (zie antwoord op vraag 2). Ik acht het niet gewenst dat er bij een corporatie langere tijd geen sprake is van de aanwezigheid van commissarissen die door de huurders zijn voorgedragen. In die zin zal ik partijen aanspreken en vragen hun verantwoordelijkheid te nemen.
Onderschrijft u dat de precieze invulling van de huurdersrechten bij de benoeming van leden van de RvC, alsmede maximale zittingstermijn, klip en klaar in de wet verankerd dienen te zijn en niet geregeld mogen worden via de Governancecode voor woningcorporaties?
De invulling van de huurdersrechten is in het wetsvoorstel voor herziening van de Woningwet verankerd. Aan artikel 30, zevende lid, zijn de onderdelen c en d toegevoegd, waarin bepalingen zijn opgenomen over de gevolgen van het bindend zijn van de voordracht. De raad van toezicht zal als gevolg daarvan niet aan een voordracht kunnen voorbijgaan, tenzij daardoor in strijd met de regels over de raad van toezicht zou worden gekomen. Zoals bij de behandeling van het wetsvoorstel is aangegeven (TK 32 769, nr. 7, p. 62) bevat de wet de basiseisen ten aanzien van de bestuurlijke inrichting van de toegelaten instelling en de taken en bevoegdheden van het bestuur en de raad van toezicht, om het functioneren van de instelling te verbeteren en een juiste inzet van het maatschappelijk bestemde vermogen en de verantwoording daarover te bevorderen. Ook kent het wetsvoorstel een maximering van de zittingstermijn van toezichthouders. De sector heeft hiervoor ook regels vastgelegd in de Governancecode Woningcorporaties. Deze Governancecode wordt voor de hele sector op grond van het wetsvoorstel algemeen verbindend verklaard (art 31 lid 2). Daarnaast krijgt de minister op grond van het wetsvoorstel de mogelijkheid om in geval van ernstig falen van de raad van toezicht in te grijpen. Tenslotte hebben huurdersorganisaties op grond van het wetsvoorstel het recht van enquête gekregen. Ik acht bovenbeschreven systematiek zoals vastgelegd in het wetsvoorstel een afdoende regeling voor de huurdersrechten.
Hoeveel leden van raden van commissarissen van toegelaten instellingen overschrijden op dit moment de maximale zittingstermijn van acht jaar? Hoe treedt u op tegen toegelaten instellingen die geen boodschap hebben aan de afgesproken maximale zittingstermijn?
Momenteel geldt er geen wettelijk vastgelegde maximale zittingstermijn. In het wetsvoorstel tot herziening van de Woningwet wordt voorgesteld de maximale zittingstermijn op acht jaar te stellen. Daarnaast is in overeenstemming met het wetsvoorstel tot herziening van de Woningwet de maximale zittingstermijn van acht jaar opgenomen als dwingende bepaling in de Governancecode Woningcorporaties van Aedes.
Is het in de afgelopen twee jaar vaker voorgekomen dat de zittende raad van commissarissen van een woningcorporatie een bindende voordracht van de huurdersorganisatie naast zich neer legde? Zo ja, bij welke woningcorporaties?
Behalve de melding bij woningcorporatie WoonFriesland zijn er over de afgelopen twee jaar geen meldingen bij mij bekend waaruit blijkt dat een zittende raad van commissarissen een bindende voordracht van een huurdersorganisatie naast zich neerlegde.
De huidige schaarste in Nederlandse winkels aan melkpoeder |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de huidige schaarste in Nederlandse winkels aan melkpoeder?1
Ja.
Bent u ervan doordrongen dat veel Nederlandse baby's afhankelijk zijn van melkpoeder en dat de lege schappen in de winkels voor veel stress bij jonge ouders zorgen?
Ik weet dat veel baby’s die geen borstvoeding krijgen, (gedeeltelijk) afhankelijk zijn van kwalitatief goede vervangende producten (babyvoeding). Gelukkig is er in Nederland geen sprake van een absoluut tekort aan babymelkpoeder. Wel is er een tekort aan bepaalde merken babymelkpoeder. Ik kan me de onrust bij ouders voorstellen als een bepaald merk babymelkpoeder dat ze willen kopen niet makkelijk verkrijgbaar is. Maar zoals het Voedingscentrum meldt, kan een ouder veilig overstappen naar een ander merk, alle merken babymelkpoeder voldoen namelijk aan dezelfde wettelijke normen. Indien ouders gebruik maken van hypo-allergene babymelkpoeder, vanwege een koemelkallergie, moet en kan men ook overstappen op een ander merk hypo-allergene babymelkpoeder. Hoewel er dus een tekort aan bepaalde merken babymelkpoeder is, is er geen sprake van een absoluut tekort aan babymelkpoeder in Nederland.
Deelt u de mening dat Nederland als grote melkpoederproducent toch op zijn minst genoeg melkpoeder moet produceren om aan de Nederlandse vraag te voldoen?
Hoewel er geen sprake is van een absolute schaarste, wordt de keuzevrijheid voor de consument door de beperkte beschikbaarheid van enkele merken, wel beperkt.
De Nederlandse industrie heeft aan de staatssecretaris van Economische Zaken tijdens het overleg over de schaarste aan bepaalde merken babymelkpoeder op woensdag 8 mei jl. toegezegd zich maximaal in te spannen om de productie voor de Nederlandse markt de komende maanden verder te vergroten. Daarnaast is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit gevraagd om onderzoek te doen naar het probleem van de georganiseerde illegale import van Nederlandse babymelkpoeder in China. Ik verwijs u eveneens naar de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken van 16 mei jl. waarin gegevens over de afzetontwikkeling van babyvoeding zijn opgenomen.
Welke gevaren levert een tekort aan melkpoeder op?
Er is momenteel geen absoluut tekort aan babymelkpoeder in Nederland, er is alleen een tekort aan bepaalde merken babymelkpoeder. Het Voedingscentrum beveelt ouders aan om in het geval van een tekort aan een bepaald merk babymelkpoeder, over te stappen op een ander merk. Het kan zijn dat de baby misschien wat anders reageert op het andere merk, maar dat is normaal.
Zijn ziekenhuizen en zorginstellingen voldoende verzekerd van de levering van melkpoeder?
Er zijn geen signalen dat zorginstellingen (ziekenhuizen en kraamklinieken) een tekort aan babymelkpoeder hebben of verwachten te krijgen. De Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen bevestigt dit. Zorginstellingen ontvangen speciaal voor deze doelgroep afgestemde producten via een apart verkoopkanaal. Hier wordt tevens een veiligheidsvoorraad voor aangehouden. Ik heb hierover goed contact met de betreffende brancheorganisatie en producenten en zal de vinger aan de pols houden.
Bent u bereid aan te schuiven bij het overleg volgende week tussen producenten, supermarkten en drogisterijen om te bezien hoe u de belangen van Nederlandse baby's kunt behartigen en om te bezien of u de desbetreffende partijen op enige manier kunt ondersteunen?
Woensdag 8 mei jl. is er op initiatief van de staatssecretaris van Economische Zaken overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de Federatie Nederlandse levensmiddelenindustrie (FNLI), twee grote producenten van babyvoeding, enkele supermarkten en het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL). De uitkomsten van dit overleg zijn door staatssecretaris Dijksma op 8 mei 2013 per brief aan de Tweede Kamer gestuurd. Omdat er dus op dit moment geen absoluut tekort is aan babymelkpoeder, zie ik geen aanleiding deel te nemen aan het overleg waarnaar u verwijst.
Intimidatie en beïnvloedingspraktijken van buitenlandse overheden bij asielzoekers en migranten naar aanleiding van het jaarverslag 2012 van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Zijn er bij de AIVD aanwijzingen dat, naast de Iraanse overheid en de Chinese overheid, zoals volgt uit het jaarverslag 2012 van de AIVD, ook de Russische overheid in Nederland Russische migranten en/of asielzoekers intimideert? Zo ja, in welke mate gebeurt dit?
Nee, er zijn op dit moment geen dergelijke aanwijzingen bij de AIVD bekend.
Hoe wordt er binnen de vreemdelingenketen omgegaan met meldingen van vreemdelingen over intimidatie door buitenlandse overheden binnen Nederland?
Indien de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) een melding ontvangt van een vreemdeling over intimidatie door een buitenlandse overheid binnen Nederland, wordt dit signaal doorgeleid naar de AIVD of, indien van toepassing, de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Hier is een speciale procedure voor ingericht.
Ook het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) informeert, conform de intern voorgeschreven regels, de AIVD indien een vreemdeling melding maakt van intimidatie door buitenlandse overheden.
Als er aanwijzingen zijn dat vreemdelingen worden geïntimideerd door buitenlandse overheden, doet de AIVD naslag en, indien daar aanleiding toe is, ook verder onderzoek.
Komt het voor dat binnen asielzoekerscentra vreemdelingen worden benaderd door buitenlandse geheime diensten? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Er zijn geen concrete aanwijzingen bekend dat buitenlandse geheime diensten bewoners van locaties van het COA benaderen.
Worden medewerkers binnen de vreemdelingenketen gescreend op mogelijke betrokkenheid bij buitenlandse geheime diensten?
Een toekomstig medewerker van de IND, de DT&V of het COA dient bij indiensttreding een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de IND en de DT&V is een beperkt aantal functies, soms vanwege specifieke taken binnen een functie, aangewezen als «vertrouwensfunctie». Het betreft bijvoorbeeld functies waarbij een persoon in aanraking komt met staatsgeheim gerubriceerde informatie of kwetsbare politie-informatie. Indien sprake is van een vertrouwensfunctie moet een veiligheidsonderzoek worden ondergaan. Dit veiligheidsonderzoek wordt in het civiele domein uitgevoerd door de AIVD en in het militaire domein door de MIVD. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan mogelijke betrokkenheid bij buitenlandse geheime diensten.
Van hoeveel vreemdelingen is u bekend dat zij worden geïntimideerd door buitenlandse overheden? Hoe waarborgt u de veiligheid van vreemdelingen die in Nederland geïntimideerd worden door buitenlandse overheden?
Over aantallen kan ik in het openbaar geen mededelingen doen. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden in een individuele zaak wordt bezien of, en zo ja welke, maatregelen passend zijn om de veiligheid van vreemdelingen te waarborgen.
Is er in de zaak Dolmatov onderzocht of er sprake is geweest van intimidatie door de Russische geheime dienst? Zo ja, wat was hier de uitkomst van? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Ja, dit is onderzocht. De uitkomst hiervan heeft de regering geen aanleiding gegeven tot het treffen van maatregelen. Voor het overige raakt de vraag aan het actueel kennisniveau van de AIVD. Daar kunnen in het openbaar geen uitspraken over worden gedaan.
Het preventief vastzetten van ‘gevaarlijke eenlingen’ in verband met de troonswisseling |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel personen als zogeheten «gevaarlijke eenling» zijn opgepakt dan wel in de gaten zijn gehouden in verband met de troonswisseling op 30 april 2013?
Onder meer na Koninginnedag 2009 en Dodenherdenking 2010 is er in het algemeen en specifiek rondom zogenaamde Nationale Evenementen meer aandacht voor dreiging en risico dat kan uitgaan van eenlingen.
Met de term potentieel gewelddadige eenlingen wordt gedoeld op personen die zonder medewerking van anderen een dreiging vormen in woord of gedrag, als gevolg van een individueel doorlopen proces richting geweld. De potentieel gewelddadige eenling kan zich manifesteren in vele gedaanten: als een zogenoemde «straattaaldreiger1», als een verwarde of gefixeerde eenling, als een zogenoemde «systeemhater» of als een ideologisch geradicaliseerde eenling. De laatstgenoemde categorie valt onder de noemer terrorisme. Dat is niet vanzelfsprekend voor de eerste drie categorieën, al hebben hun daden en de effecten daarvan veel overeenkomsten met terrorisme.
Uitgangspunt is dat de politie zich richt op het zo spoedig mogelijk in beeld krijgen van potentieel gewelddadige eenlingen om in te kunnen schatten of er gevaar van deze personen uitgaat in relatie tot het specifieke evenement en/of de personen die hier aanwezig zijn en om zo nodig snel te kunnen interveniëren. Voor bekende potentieel gewelddadige eenlingen kan een plan van aanpak worden opgesteld met de beste wijze van interveniëren. De aanpak is erop gericht deze personen tijdig te signaleren en door middel van een persoonsgerichte aanpak de dreiging weg te nemen, te reduceren of hanteerbaar te maken tot een aanvaardbaar laag risico. De aanpak kan variëren van toeleiding tot zorg, een bezoek van de wijkagent en/of een aandachtsvestiging voor politiemensen ten tijde van het evenement.
In de aanloop naar de troonswisseling zijn door het bevoegd gezag een twintigtal personen in beeld gebracht en in een overzicht gezet. Op het overzicht staan personen die als potentieel gewelddadige eenlingen kunnen worden aangemerkt, aangevuld met personen die door hun gedrag in het verleden een mogelijk risico vormden voor een ongestoord verloop van de troonswisseling en/of daarbij gevaar konden veroorzaken in een menigte.
Tijdens de troonswisseling gold voor een deel van de personen op het overzicht de afspraak dat zij binnen het voor het publiek vrij toegankelijke gebied rondom de Dam (de zogenaamde ring 3) slechts geobserveerd dienden te worden. Een eventuele opdracht tot interventie naar aanleiding van de observatie was nadrukkelijk voorbehouden aan het bevoegd gezag in het beleidscentrum.
Voor 11 personen op de lijst was de waarschijnlijkheid en ernst van een verstoring dusdanig dat de politie door de burgemeester gemachtigd was, zonder tussenkomst van het beleidscentrum, van die personen te vorderen zich direct uit de ring 3 te verwijderen. Het niet voldoen aan deze vordering is strafbaar. Afspraak was dat in dergelijke gevallen tot aanhouding kon worden overgegaan.
Van een aantal personen bleek in de aanloop naar de troonswisseling dat de waarschijnlijkheid op verstoring van het evenement laag was omdat deze personen verbleven in een psychiatrische kliniek of detentiecentrum.
Met betrekking tot het verloop van de onterechte aanhouding van twee demonstranten op de Dam ten tijde van de troonswisseling verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2361, ingezonden 3 mei 2013) en Schouw (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2357, ingezonden 6 mei 2013) van uw Kamer.
Kunt u toelichten welk beleid het Openbaar Ministerie (OM) en de politie in de aanloop naar en tijdens nationale evenementen hanteren ten aanzien van die zogeheten «gevaarlijke eenlingen»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten welke categorieën personen (kunnen) worden aangemerkt al zogeheten «gevaarlijke eenling»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten welk concreet risico aanleiding kan zijn voor het OM en de politie om zogeheten «gevaarlijke eenlingen» op te pakken en preventief vast te houden gedurende evenementen?
De personen die als potentieel gevaarlijk bij de politie in beeld zijn rondom nationale evenementen kunnen niet zomaar worden «opgepakt of vastgehouden». Individuen kunnen door de politie alleen worden aangehouden of in verzekering worden gesteld als op dat moment tegen hen een verdenking bestaat van (onder andere het voorbereiden van of het doen van een poging tot het) het plegen van een strafbaar feit. Voor de regeling van de aanhouding en de inverzekeringstelling en de daartegen aan te wenden rechtsmiddelen verwijs ik naar Boek, titel IV, afdeling 1 van het Wetboek van Strafrecht. In andere gevallen is er geen wettelijke grond voor strafvorderlijke vrijheidsbenemende of – beperkende maatregelen door politie of het openbaar ministerie.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Welke rechtsmiddelen staan deze «gevaarlijke eenlingen» ter beschikking indien zij hun preventieve opsluiting dan wel opgelegde beperkingen willen aanvechten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten in hoeverre deze zogeheten «gevaarlijke eenlingen» de kans lopen bij ieder nationaal evenement preventief te worden vastgehouden?
Zie antwoord vraag 4.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-398/11 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het arrest van het Europees Hof van Justitie in de zaak C-398/11, waarin het Hof in Luxemburg oordeelt dat op basis van richtlijn 2008/94, de (Ierse) staat aansprakelijk gesteld kan worden als bij een faillissement van een onderneming de deelnemers van de pensioenregeling de helft of meer van hun pensioenrechten verliezen?
Ja.
In welke gevallen kan als gevolg van het arrest C-398/11 de Nederlandse staat aansprakelijk worden gesteld voor verliezen bij pensioenfondsen en pensioenregelingen en in het geval van kortingen op pensioenen?
Het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Hogan (C-398/11) wordt op dit moment geanalyseerd. Daarbij wordt tevens nagegaan of er en zo ja, wat dan de gevolgen zijn voor Nederland. Ik zal Uw Kamer gaande het zomerreces van de resultaten van deze analyse op de hoogte brengen.
Als in de toekomst toezicht Europees geregeld gaat worden, kan er dan ook Europese aansprakelijkheid of een Europees garantiestelsel voor pensioenen ontstaan, waardoor alle Europeanen aangeslagen kunnen worden voor grote verliezen bij een fonds of pensioenregeling in een individuele lidstaat?
Er is geen voorstel van de Europese Commissie voor een regeling inzake Europese aansprakelijkheid of voor een Europees garantiestelsel voor pensioenen. Een dergelijk voorstel maakt ook geen onderdeel uit van de beleidsvoorstellen van de Europese Commissie in het Witboek Pensioenen.
Heeft de regering voorzien dat de door het Europese Hof gegeven uitleg de implicatie van richtlijn 2008/94 kon zijn en hoe heeft de regering zich bij de stemming in de Europese Raad opgesteld in 2008?
Nederland heeft ingestemd met richtlijn 2008/94/EG. De richtlijn betrof een aanpassing van richtlijn 80/987/EEG van 20 oktober 1980 aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Bij deze aanpassing is artikel 8, dat in het arrest Hogan centraal staat, ongewijzigd gebleven. Artikel 8 verplicht de lidstaten zich ervan te vergewissen dat de nodige maatregelen worden getroffen om de belangen van de werknemers bij insolventie te beschermen met betrekking tot hun verkregen rechten of hun rechten in wording op ouderdomsuitkeringen. De uitleg die in het arrest Hogan aan artikel 8 wordt gegeven was niet voorzienbaar ten tijde van de opname van dit artikel in richtlijn 80/987/EEG.
Wat heeft Nederland ingebracht als partij bij de rechtszaak bij het Hof?
Nederland heeft deelgenomen aan de mondelinge behandeling van de zaak bij het Hof van Justitie. Aanleiding hiervoor waren de schriftelijke opmerkingen van de Europese Commissie in deze zaak. De Europese Commissie stuurde in haar opmerkingen aan op een uitleg van de richtlijn waarbij de lidstaten ervoor moeten zorgen dat in geval van faillissement een bepaald minimumniveau aan pensioenrechten van werknemers wordt gegarandeerd. Verder vond de Commissie het niet noodzakelijk dat er een causaal verband wordt vastgesteld tussen het verlies van pensioenrechten en de insolventie van de werkgever. Tijdens de zitting heeft Nederland – net zoals Ierland – betoogd dat de richtlijn een inspanningsverplichting oplegt aan de lidstaten. De lidstaten zijn verplicht voorzieningen te treffen ter bescherming van de pensioenaanspraken van de werknemer bij insolventie, maar de richtlijn geeft geen garantie van pensioenaanspraken. Verder heeft Nederland naar voren gebracht dat voor de toepassing van artikel 8 van de richtlijn een causaal verband vereist is tussen een eventuele aantasting van de werknemersbelangen en de insolventie van de werkgever.
Kunt u alle gevolgen schetsen die het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-398/11 heeft voor de Nederlandse wetgeving en voor de Nederlandse staat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht “Nederland laat fiscale kansen liggen om verder te vergroenen” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland laat fiscale kansen liggen om verder te vergroenen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het KPMG-rapport dat Nederland tot de middenmoot behoort van landen die actief zijn met fiscale stimulering van vergroening?
In de Green tax index van KPMG worden op 9 verschillende groene beleidsterreinen de scores van 21 landen vergeleken. In deze studie worden verschillende punten toegekend aan groene belastingen dan wel groene belastingvoordelen op basis van de potentie van de maatregel om het gedrag te beïnvloeden. Deze puntentoedeling is subjectief. Daarnaast is het onderzoek kwalitatief of, zoals KPMG zelf aangeeft, «indicatief» en niet in eerste instantie bedoeld om landen te vergelijken. Interessant is wel dat de Green tax index van KPMG groene belastingvoordelen afzonderlijk in kaart brengt.
Uit de OESO-studie «Taxation, Innovation and the Environment» uit 2011 blijkt dat Nederland een van de koplopers is op het gebied van milieubelastingen. In deze studie wordt voor alle OESO-landen de opbrengst van milieubelastingen gerelateerd aan het BBP. Alleen Denemarken heeft volgens die studie naar verhouding een groter aandeel milieubelastingen dan Nederland. Onder andere door de invoering van de opslag duurzame energie zal de opbrengst van belastingen en heffingen op energie de komende jaren fors stijgen.
Ook andere studies van de OESO laten zien dat Nederland ten opzichte van andere landen vooroploopt op het gebied van milieubelastingen. Onderstaande figuren komen uit het OESO rapport «Taxing Energy Use, a graphical analysis, 2013.» In deze grafieken is nog geen rekening gehouden met de per 1 januari 2013 ingevoerde Opslag duurzame energie.
Welke fiscale maatregelen die vergroening stimuleren zijn de afgelopen drie jaar in Nederland ingevoerd op rijksniveau?
In het Begrotingsakkoord 2013 is een aantal vergroeningsmaatregelen opgenomen die per 2013 zijn ingevoerd. De energiebelastingtarieven op aardgas zijn verhoogd, de vrijstelling in de kolenbelasting voor elektriciteitsproductie is afgeschaft en de tariefsdifferentiatie voor mobiele werktuigen en tractoren (rode diesel) is afgeschaft.
Ook per 1 januari 2013 is de opslag duurzame energie ingevoerd. De opslag duurzame energie vindt plaats via een opslag op de energierekening analoog aan de energiebelasting. In het regeerakkoord is opgenomen dat deze opslag in 2013 € 100 miljoen aan opbrengst moet realiseren ter dekking van de uitgaven voor de SDE+. Structureel moet de opslag vanaf 2020 € 3 miljard gaan opleveren. Dit staat dan gelijk aan ruim 85% van de huidige opbrengst van de energiebelasting. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven een verlaagd energiebelastingtarief voor lokale duurzame energie in te voeren.
De BPM die oorspronkelijk op de catalogusprijs was gebaseerd, is stapsgewijs omgebouwd naar een volledige CO2-heffing. Het percentage catalogusprijs als component van de grondslag voor de BPM was in 2010 27,4%, in 2011 19,0% en in 2012 11,1%. De catalogusprijs is sinds 1 januari 2013 geen component meer van de belastinggrondslag voor de BPM; de BPM wordt sindsdien uitsluitend nog berekend op basis van de absolute CO2-uitstoot. De CO2-grenzen in de BPM worden jaarlijks aangescherpt en aangepast aan de inflatie
Tot en met 2013 geldt in de MRB tijdelijk een nul-tarief voor zeer zuinige auto's (benzine 110 gr/km, diesel 95 gr/km). Tot en met 2015 geldt een vrijstelling in de MRB voor auto’s die 50 gram CO2 of minder per kilometer uitstoten. Voorts wordt de vrijstelling voor oldtimers vanaf 1 januari 2014 afgeschaft waarbij de hobbyklassiekers worden ontzien.
Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in 2012 en 2013 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een 0%-tarief voor de bijtelling. Voor personenauto's met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in de periode 2014 en 2015 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een 7%-tarief voor de bijtelling. Ook de grenzen voor 14% en 20% bijtelling wijzigen de komende jaren.
Met ingang van 1 januari 2014 zal de accijns op diesel met 3 cent per liter en die op LPG met 7 cent per liter worden verhoogd.
Naast voornoemde maatregelen zijn er ook bestaande faciliteiten die het investeren in bepaalde bedrijfsmiddelen bevorderen. Een actueel overzicht van groene belastingen en groene belasting elementen is opgenomen in het antwoord op vraag 5.
Welke fiscale maatregelen die vergroening stimuleren zijn de afgelopen drie jaar beperkt of verdwenen op rijksniveau?
De afvalstoffen-, grondwater- en verpakkingenbelastingen zijn per 1/1/2012 afgeschaft. Afgezet tegen de relatief geringe opbrengst van deze belastingen waren de uitvoeringskosten van deze belastingen relatief hoog. Beleidsmatig hadden deze instrumenten bovendien weinig toegevoegde waarde omdat op de betrokken beleidsterreinen al gerichte regulering tot stand is gekomen die effectief aanhaakt op de activiteiten op dat gebied.
De korting in de BPM voor een dieselroetfilter affabriek is vervallen per 1 januari 2011, omdat tegenwoordig alle auto’s al beschikken over een roetfilter.
Tot slot is de heffingskorting groen beleggen in stappen teruggebracht van 1,3% naar 0,7%. Wel is besloten om deze heffingskorting niet verder af te bouwen.
Deelt u de mening van Barend van Bergen, partner bij KPMG Advisory, dat fiscale vergroening positieve effecten heeft op innovatie, milieu en duurzaamheid? Zo ja, bent u vanuit dit oogpunt bereid meer werk te maken van fiscale vergroening?
Ik deel de mening dat fiscale vergroening positieve effecten kan hebben op innovatie, milieu en duurzaamheid. Om die reden is de afgelopen jaren al veel aan fiscale vergroening gedaan en kennen we veel groene belastingen en belastingelementen.
Tabel 1 geeft daarvan een overzicht. In dit schema zijn innovatie-stimulerende belastingen/belastinguitgaven niet opgenomen. Ook is niet gekeken naar groene «onderdelen» van faciliteiten, zoals de stimulering van het milieu via de ANBI-regeling en de giftenaftrek of de hypotheekrenteaftrek met betrekking tot extra leenruimte voor energiebesparende verbeteringen aan het huis.
De ruimte voor vergroeningsmaatregelen wordt begrensd door een aantal randvoorwaarden, zoals de mogelijke gevolgen voor het level playing field en beperking van grenseffecten. Dit beperkt de mogelijkheden om vergroening te stimuleren door een verschuiving van vaste lasten naar variabele lasten, bijvoorbeeld via verhoging van de accijns.
Energiebelasting (op elektriciteit en gas)
4.277
Opslag duurzame energie (ter financiering van de SDE+)
100
Accijns op benzine (incl. COVA = voorraadheffing)
3.941
Accijns op diesel/LPG (incl. COVA)
3.880
Kolenbelasting
105
Verlaagd btw-tarief op het aanbrengen van energiebesparing-gericht isolatiemateriaal aan woningen (ouder dan 2 jaar)
Ca. –37
Motorrijtuigenbelasting (MRB) (gedifferentieerd naar gewicht en dus indirect op brandstofverbruik en dus CO2-uitstoot)
3.541
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) (met als grondslag de CO2-uitstoot van het voertuig en met vrijstelling voor zeer-zuinige auto’s)
1.266
Belasting op zware motorrijtuigen
134
Gedifferentieerde bijtelling op basis van CO2-uitstoot voor de «auto van de zaak» met vrijstelling van bijtelling voor zeer zuinige auto’s (auto’s met een uitstoot van minder dan 50 gr/km)
–254
Nihiltarief MRB zeer zuinige auto’s
–250
Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto’s
–9
Belasting op leidingwater
127
Groen beleggen: vrijstelling box 3
–74
Groen beleggen: heffingskorting
–42
Energie-investeringsaftrek (EIA)
–151
milieuinvesteringsaftrek (MIA)
–101
Willekeurige afschrijving milieuinvesteringen (Vamil)
–24
Vrijstelling bos- en natuurterreinen box 3
–7
Natuurschoonwet
nb
Vrijstelling natuurgrond overdrachtsbelasting
–5
Bosbouwvrijstelling in winstsfeer
–1
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer in winstsfeer
–8
Geluidsheffing burgerluchtvaart (I&M)
55
56
49
42
35
Belasting op verontreiniging oppervlaktewater van Rijkswaterstaat (I&M)
30
23
15
22
20
Heffing verontreiniging oppervlaktewater van waterschappen (Waterschappen)
1.238
1.249
1.088
1.127
1.174
Rioolheffing (gemeentelijk)
1.094
1.163
1.246
1.302
1.363
Bron: CEP 2013 en voor lokale belastingen CBS.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen werkgelegenheid en fiscale vergroening in het licht van een opmerking van voornoemd KPMG-partner dat fiscale stimulering van vergroening ook bijdraagt aan de werkgelegenheid en ook de Europese Commissie lidstaten aanmoedigt om meer werk te maken van fiscale vergroening, omdat dit bijdraagt aan het creëren van meer werkgelegenheid?
Het is goed om te bedenken dat een milieubelasting in feite ook een belasting op arbeid is, zij het een indirecte. Via hogere prijzen daalt de koopkracht van de werknemer immers. De Studiecommissie Belastingstelsel2 concludeerde daarom in 2010 dat een schuif van de inkomstenbelasting naar milieubelastingen – zoals bij invoering van de Regulerende Energiebelasting is gebeurd – alleen positief voor de arbeidsmarkt zal zijn indien de verlaging van de inkomstenbelasting vooral bij werkenden neerslaat. Een andere mogelijkheid is een terugsluis via de WW-premies voor werkgevers. Ook hier geldt echter dat deze verlaging van de arbeidskosten in ieder geval deels teniet wordt gedaan door de opwaartse druk op de lonen als gevolg van de hogere energiekosten (via de inflatie). De commissie concludeerde verder dat grote effecten op de CO2-uitstoot op dit moment vooral te bereiken zijn via internationaal gecoördineerde acties, zoals een verhoging van de minimumtarieven en de introductie van een duidelijker CO2-element in de energiebelastingrichtlijn, het verbreden van het instrument van emissiehandel en het afschaffen van de internationale accijnsvrijstellingen voor de (zee)scheepvaart en de luchtvaart.
Overigens zal de werkgelegenheid in «groene» sectoren als gevolg van de fiscale vergroening wel stijgen – omdat «groene» producten in relatieve zin goedkoper worden –, maar dit zal naar verwachting worden gecompenseerd door een afname van de werkgelegenheid in andere sectoren.
Hoe beoordeelt u, meer speciefek, de relatie tussen het geven van fiscale voordelen aan vergroeners en de werkgelegenheid? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen het effect op de werkgelegenheid op korte termijn (5 jaar) en het structurele effect op de werkgelegenheid?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen fiscale «boetes» op vervuiling en de werkgelegenheid op korte termijn (5 jaar)?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de analyse van het Centraal Planbureau (CPB) die schat dat het structurele effect van fiscale boetes op de werkgelegenheid positief is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u vanuit het oogpunt van het stimuleren van de werkgelegenheid bereid meer werk te maken van fiscale vergroening? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor is aangeven, kent Nederland al relatief veel groene belastingen en groene belastingelementen ten opzichte van andere landen. Volgens de studiecommissie belastingstelsel brengt het verhogen van bestaande milieubelastingen maar beperkte milieueffecten met zich mee o.a. vanwege samenloop met het emissiehandel systeem en grenseffecten.3 Nieuwe milieubelastingen bereiken het meeste effect wanneer ze Europees worden ingevoerd. Zo wordt bijvoorbeeld in het wijzigingsvoorstel van de richtlijn energiebelastingen voorgesteld de tarieven meer te baseren op een CO2-deel en een energiedeel. Het kabinet vindt dit een interessante gedachte.
De impact van de veranderende Nederlandse energiemarkt |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overcapaciteit dwingt producenten centrales te sluiten»1 en de studie van PricewaterhouseCoopers (PwC) en IPA Energy + Water Economics (IPA) «Financial and economic impact of a changing energy market»?2
Ja.
Komen de belangrijkste inzichten en verwachtingen overeen met uw informatie en toekomstbeeld, met name de constatering dat zowel gas- als kolencentrales de komende jaren verliesgevend zijn, wanneer alle kosten worden meegerekend, en dat zelfs nieuwe kolencentrales hun investering niet terugverdienen en dat tot 2020 mogelijk 7,3 GW aan capaciteit uit de markt wordt genomen? Kunt u dit toelichten?
In mijn brief over de Energiewende schets ik het volgende beeld van de markt voor conventionele elektriciteitsproductie in Nederland. Door de combinatie van een lager dan verwachte elektriciteitsvraag en de toegenomen import uit Duitsland hebben vrijwel alle conventionele elektriciteitscentrales in Nederland te maken met tegenvallende marktomstandigheden in de vorm van lagere elektriciteitsprijzen. Uit signalen van de markt blijkt dat met name gascentrales minder draaiuren kunnen maken. Gascentrales bevinden zich thans bovenin de «merit order» en worden daardoor als eerste uit de markt geduwd. Hierbij speelt ook mee dat de gasprijzen relatief hoog zijn ten opzichte van de kolenprijzen en dat de CO2-prijs laag is.
Dit blijkt ook uit cijfers van het CBS: tussen 2010 en 2012 is de inzet van aardgas voor elektriciteitsproductie afgenomen van 664 PJ naar 507 PJ.3
Dit marktbeeld komt in grote lijnen overeen met het onderzoek van PwC en IPA. Binnen deze marktomstandigheden acht ik de verwachting van PwC dat er een sanering in het Nederlandse productiepark zal plaatsvinden reëel. In hoeverre die sanering daadwerkelijk zal plaatsvinden, op welke termijn en in welke omvang, is een zaak van de markt. Energiebedrijven maken daarbij hun eigen afwegingen op basis van hun kosten, inkomsten en marktverwachtingen.
Ik heb geen inzicht in winst- of verliesgevendheid van individuele elektriciteitscentrales. Dit is de verantwoordelijkheid van de eigenaren en exploitanten van die centrales.
Deelt u de conclusies van het rapport dat de bijstook van biomassa noodzakelijk is voor het behalen van de doelstelling voor duurzame energie in 2020?
Bij haar analyse van de milieu en natuureffecten van het regeerakkoord heeft het Planbureau voor de Leefomgeving geconcludeerd dat alle goedkopere opties, waaronder bij- en meestook van biomassa, vrijwel volledig moeten worden benut om de doelstelling te realiseren.4 Ik sluit dan ook geen enkele hernieuwbare energietechnologie uit voor de realisatie van de doelstelling. Conform de systematiek van de SDE+ bepaald de markt uiteindelijk hoe groot de bijdrage van specifieke technologieën is.
Welke negatieve maatschappelijke gevolgen en risico’s heeft de in dit rapport verwachte onvermijdelijke sanering van het huidige productiepark op korte en op langere termijn? Deelt u de conclusie dat de leveringszekerheid, gezien de blijvend slechte financiële resultaten van de sector, op lange termijn in gevaar kan komen in bepaalde scenario’s? Op welke wijze wilt u met de negatieve maatschappelijke gevolgen en risico’s omgaan, zoals de langetermijnrisico’s voor de leveringszekerheid? Wilt u (beleids)maatregelen treffen? Hoe wilt u voorkomen dat door de introductie van een capaciteitstarief in omringende landen ons investeringsklimaat, vergeleken met andere landen, verder verslechtert?
TenneT monitort de leveringszekerheid en brengt hierover jaarlijks een rapportage uit. Uit het meest recente rapport van TenneT blijkt dat de leveringszekerheid tot en met 2019 gewaarborgd is.
Ook tot 2027 verwacht TenneT (met een wat grotere onzekerheidsmarge) voldoende aanbod van elektriciteit om in de binnenlandse vraag te voorzien.5 Dit sluit aan bij de conclusie van PwC en IPA dat de leveringszekerheid niet in het geding is.
Ook ten aanzien van de betaalbaarheid verwacht ik geen directe negatieve consequenties van een eventuele sanering van het productiepark. Deze sanering is immers mede het gevolg van relatief lage elektriciteitsprijzen. Wel constateer ik een toenemend prijsverschil tussen Nederland en Duitsland, hetgeen negatieve consequenties kan hebben voor de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie. Zie mijn brief over de Energiewende voor mijn beleidsmaatregelen in dezen.
Ten aanzien van het belang van een schone energievoorziening geldt dat het ETS zeker stelt dat de CO2-reductiedoelstelling wordt gehaald in de sectoren die onder het ETS vallen. De genoemde ontwikkelingen hebben dan ook geen effect op de totale CO2-uitstoot in Europa. Verder hebben PwC en IPA het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling in hun analyses als uitgangspunt genomen. De geschetste ontwikkelingen doen hier dan ook geen afbreuk aan.
Een eventuele sanering van het Nederlandse productiepark kan negatieve effecten hebben op de werkgelegenheid in de Nederlandse (conventionele) energiesector. Met de maatregelen zoals genoemd in mijn brief over de Energiewende beoog ik het gelijke speelveld tussen Nederland en de ons omringende landen te waarborgen.
Vindt u het getuigen van een stabiel en betrouwbaar investeringsklimaat dat het kabinet energieproducenten in 2004 heeft gevraagd te investeren in kolencentrales3 en dat deze nieuwe kolencentrales mede door de introductie van een nationale kolenbelasting hun investering niet zullen terugverdienen?
In een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt zijn investeringen in nieuwe productiecapaciteit voor rekening en risico van marktpartijen. Zij treffen investeringen op basis van hun eigen marktinschattingen en kosten- en batenafwegingen, waarbij zij ook inschattingen maken ten aanzien van mogelijke veranderingen in het overheidsbeleid (reguleringsrisico). In het begrotingsakkoord van 26 april 2012 heeft een meerderheid in uw Kamer zich voorstander betoond van het schrappen van de inputvrijstelling voor kolencentrales. Het kabinet heeft die lijn gecontinueerd.
Deelt u de mening dat nationale maatregelen, zoals de kolentaks, om de CO2-uitstoot van de elektriciteitsproducenten te verlagen onwenselijk zijn, omdat ze de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse energieproducenten verder verzwakken, midden in een recessie banen kosten en vanwege het zogenoemde «waterbedeffect» van het emissiehandelssysteem niet leiden tot CO2-reductie op Europees niveau?
Nederland is onderdeel van het Europese systeem voor de handel in CO2-emissies (ETS). De CO2-uitstoot blijft in dit systeem onder het plafond zoals dat is vastgelegd. Binnen dit systeem leiden nationale maatregelen voor CO2-reductie in sectoren die onder het ETS vallen slechts tot extra emissieruimte in andere landen die onderdeel zijn van het systeem (het «waterbedeffect»). Nationale maatregelen voor CO2-reductie in ETS-sectoren leiden dan ook niet tot extra CO2-reductie in de EU, maar brengen wel extra kosten met zich mee voor Nederland. Ik acht dergelijke maatregelen daarom niet zinvol.
Radarproblemen door windturbines |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wind turbines could allow enemy jets to sneak into British airspace»?1
Ja.
Deelt u de mening van het Britse Ministerie van Defensie, dat windmolens de militaire radarwaarnemingen kunnen hinderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, onder bepaalde omstandigheden kunnen windmolens en andere hoge bouwwerken radarbeelden verstoren door de reflectie en verstrooiing van radarsignalen.
Doen zich in Nederland situaties voor waarbij windmolens de militaire radarwaarneming van mogelijk vijandelijke vliegtuigen kunnen belemmeren en/of waarbij windmolens kunnen zorgen voor valse radarmeldingen van in werkelijkheid niet aanwezige vliegtuigen?
Ook in Nederland kunnen windmolens radarwaarnemingen hinderen. Hierover is de Kamer geïnformeerd in de brief van de minister van I&M van 25 april 2012 (Kamerstuk 31 936, nr. 110). Bij de bouw van windmolens gelden in Nederland specifieke regels die zijn vastgelegd in de Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro). Rond elke militaire radar ligt een zogeheten radarverstoringsgebied met een straal van 75 kilometer. Bij elkaar beslaan deze verstoringsgebieden het grootste deel van Nederland. Daarbinnen moeten alle bouwplannen voor windturbines aan de hand van een speciaal hiertoe ontwikkeld rekenmodel worden getoetst op mogelijke verstoring van de radarbeelden. Is de verstoring volgens dit model te groot dan kan het project niet, of alleen in gewijzigde vorm doorgaan. Verder worden de radarsystemen aangepast om de gevoeligheid voor verstoring door windmolens te verminderen.
Hoe vaak hebben zich sinds 2010 in Nederland dergelijke valse radarmeldingen voorgedaan en hoe is op dergelijke valse radarmeldingen gereageerd? Heeft dit wel eens geleid tot het inzetten van Nederlandse straaljagers? Zo ja, hoe vaak?
Bij elke radarmelding wordt een protocol gevolgd om het dreigingsniveau vast te stellen. Daarbij zijn sinds 2010 negen valse radarmeldingen geregistreerd. Omdat bij de uitvoering van het protocol steeds tijdig duidelijk werd dat het om een valse melding ging, is in geen enkel geval een jachtvliegtuig ingezet.
Wordt u tevoren geïnformeerd of geraadpleegd over voornemens tot het plaatsen van windmolens? Zo ja, heeft u juridische mogelijkheden om de plaatsing van windmolens te voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor militaire radarwaarnemingen? Hoe vaak heeft heeft u dergelijke middelen ingezet en met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Eindhoven Airport een belangrijke schakel zou zijn in de internationale mensenhandel |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht dat Eindhoven Airport een belangrijke schakel zou zijn in de internationale mensenhandel?1
Ja.
Welke stappen heeft u tot nu toe specifiek in Eindhoven genomen teneinde mensenhandel op deze manier tegen te gaan, en wat kunt u nog meer doen?
Het Openbaar Ministerie is met een project gestart dat zich richt op het verder verbeteren van de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden inzake mensenhandel. In samenwerking met ketenpartners worden, door middel van een fenomeengerichte aanpak, barrières opgeworpen om het ondernemersklimaat van mensenhandelaren zoveel mogelijk te ondermijnen. Bij signalen van uitbuiting wordt direct ingegrepen. De informatiepositie die de Koninklijke Marechaussee op deze wijze op Eindhoven Airport opbouwt in situaties waar (mogelijk) sprake is van mensenhandel is cruciaal en helpt (ook andere partners) om in de opsporing en vervolging de bewijslast rond te krijgen.
Hebben, naast Eindhoven Airport, nog andere kleine vliegvelden in de grensregio’s op deze manier een sleutelpositie in mensenhandel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee. In tegenstelling tot andere kleine vliegvelden in de grensregio’s kenmerkt Eindhoven Airport zich door een hoge frequentie van vluchten van en naar landen van waaruit mensenhandelaren opereren en waar slachtoffers van mensenhandel vandaan komen. Daarbij zijn de kosten voor vervoer relatief laag.
Het door Internationaal Strafhof vrijgesproken verdachten |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de heer Ngudjolo op Nederlands grondgebied is vrijgelaten, hoewel het Internationaal Strafhof de verantwoordelijkheid heeft met derde landen afspraken te maken over de overbrenging van vrijgesproken verdachten? Betekent dit dat het Internationaal Strafhof haar plicht conform het zetelverdrag niet is nagekomen?
De rechters van het Internationaal Strafhof hebben de heer Ngudjolo in eerste aanleg vrijgesproken en zijn onmiddellijke invrijheidstelling gelast. Daaruit volgt niet het recht om in Nederland te verblijven. Uitgangspunt is dat het Internationaal Strafhof na vrijspraak zo spoedig mogelijk passende voorzieningen dient te treffen voor overbrenging van de betrokken persoon naar het land van herkomst of een derde staat. Uit het Zetelverdrag volgt dat de Nederlandse autoriteiten gehouden zijn om dit proces te faciliteren. Nederland heeft Ngudjolo conform het Zetelverdrag vervoerd naar het vertrekpunt uit Nederland. Betrokkene heeft tijdens dit proces verzocht om asiel. De behandeling van het verzoek maakt dat tot dusver overbrenging van betrokkene naar een derde land – voor zover hij niet terug kan keren naar de Democratische Republiek Congo – nog niet heeft plaatsgevonden.
Wat is de uitkomst van het gesprek dat u 15 februari jl. heeft gehad met de President van het Internationaal Strafhof? Welke «structurele» afspraken heeft u voor ogen?
Op 15 februari jl. hebben wij met de President van het Internationaal Strafhof gesproken over structurele afspraken met betrekking tot de procedure van overbrenging van getuigen, verdachten, vrijgesprokenen en veroordeelden van en naar het Internationaal Strafhof. Met de president van het Internationaal Strafhof hebben wij afgesproken dat Nederland en de griffie van het Internationaal Strafhof nadere afspraken zullen vormgeven.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Spekman en Timmermans over de weigering door Nederland op instigatie van het Internationaal Strafhof vier Congolese getuigen toe te laten tot de Nederlandse asielprocedure? Kunt u aangeven of zij nog gedetineerd zijn, wat de status van hun asielprocedure is en of er maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat soortgelijke gevallen zich in de toekomst nog zullen voordoen?
Ja. Deze uit buitenlandse detentie overgekomen getuigen zijn nog gedetineerd door het Internationaal Strafhof. Wat betreft de stand van de procedure hanteer ik het uitgangspunt dat ik niet inga op individuele zaken. De casuïstiek wordt betrokken bij het opstellen van de in het antwoord op vraag 2 genoemde structurele afspraken.
Is het mogelijk dat getuigen of vrijgesproken verdachten worden uitgesloten van asielbescherming omdat zij onder de 1F clausule van het VN Vluchtelingenverdrag vallen, terwijl zij niet naar hun land van herkomst kunnen worden teruggestuurd op basis van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, wat zal de status zijn van deze mensen en wat zal uw beleid zijn ten aanzien van deze mensen?
Het is mogelijk dat ten aanzien van al dan niet gedetineerde getuigen of vrijgesproken verdachten die in Nederland asiel aanvragen wordt geoordeeld dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Daarbij kan het zijn dat tegelijkertijd ten aanzien van hen wordt geoordeeld dat zij niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst vanwege een reëel risico op een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Het is de verantwoordelijkheid van het Internationaal Strafhof om na getuigenis of vrijspraak zo spoedig mogelijk passende voorzieningen te treffen voor overbrenging van de betrokken persoon naar het land van herkomst of een derde staat. Voor hen die niet zonder meer kunnen terugkeren naar het land van herkomst dient het Internationaal Strafhof maatregelen te treffen opdat zij een veilig heenkomen vinden, in hun land van herkomst dan wel in een derde land. Voor zover deze personen op Nederlands grondgebied zouden komen te verblijven geldt voor hen het beleid gelijk andere vreemdelingen aan wie in Nederland artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.
Bent u ervan op de hoogte dat sommige Rwandese verdachten die door het Rwanda Tribunaal in Arusha zijn vrijgesproken al jaren in Tanzania in een safehouse verblijven omdat zij niet veilig terug kunnen keren naar Rwanda en geen enkel derde land bereid is hen op te nemen? Is het mogelijk dat een soortgelijke situatie zich in Nederland kan voordoen ten aanzien van op basis van artikel 1F uitgesloten door het Internationaal Strafhof opgeroepen getuigen en vrijgesproken verdachten?
De situatie van de door u genoemde personen in Tanzania is mij bekend. In de structurele afspraken met het Internationaal Strafhof zal aandacht worden besteed aan het voorkomen van de door u geschetste situatie.
Bent u van mening dat een uiterst onwenselijke situatie zal ontstaan als door het Internationaal Strafhof opgeroepen getuigen en/of vrijgesproken verdachten in de Nederlandse illegaliteit zullen verdwijnen als niet uitzetbare 1F-er? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunnen door het Internationaal Strafhof opgeroepen getuigen en vrijgesproken verdachten die in Nederland op basis van artikel 1F van asielbescherming zijn uitgesloten, op basis van de Wet Internationale Misdrijven door het Nederlands openbaar ministerie worden vervolgd voor vermeende misdrijven die niet door het Internationaal Strafhof ten laste zijn gelegd?
Het kan voorkomen dat Nederland zelf rechtsmacht heeft en deze rechtsmacht ook kan uitoefenen over personen die als verdachte, getuige of anderszins ten behoeve van en op bevel of verzoek van het Internationaal Strafhof door de Nederlandse autoriteiten over Nederlands grondgebied naar het terrein van het Internationaal Strafhof worden geleid. Een eventuele aangifte tegen een persoon die naar het Internationaal Strafhof wordt geleid, of na vervulling van zijn taken of na afronding van zijn proces aldaar weer op de terugweg naar zijn staat van herkomst is, zal de officier van justitie reeds moeten afwijzen op de grond van strijdigheid met volkenrechtelijke verplichtingen die op Nederland als gastland van het Strafhof rusten (zie onder andere artikel 87 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof en artikel 16 Wet internationale misdrijven). Indien betrokkene na een periode van vijftien dagen waarbinnen vertrek uit Nederland redelijkerwijs mogelijk was, nog in Nederland verblijft, vervalt deze immuniteit (artikel 87 lid 2 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof).
Ben u van mening dat Nederland ten aanzien van mensen met een 1F status op basis van het aut dedere, aut judicare principe een plicht heeft tot vervolging van deze personen over te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag is een vreemdelingrechtelijke tegenwerping, tot stand gekomen na een bestuursrechtelijke procedure. Een dergelijke toets is wezenlijk anders dan de toets die geldt voor de vraag of strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd en mogelijk is. Een plicht om te vervolgen kan ten aanzien van een beperkt aantal misdrijven in sommige gevallen voortvloeien uit het internationale recht op grond van het aut dedere aut judicare-beginsel. Ook hier gaat het echter om wezenlijk andere criteria dan die gelden in het kader van de 1F-toets. Uit het enkele feit dat aan een persoon artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen vloeit dan ook geen strafrechtelijke vervolgingsplicht voort ten aanzien van die persoon.