De uitzending van Zembla over de uitzending Wild West op zee, Parlevliet & Van der Plas vist op bestelling’ |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de uitzending van Zembla over «Wild West op zee»? Zo ja, wat is uw oordeel over de vermeende handelspraktijken van de firma Parlevliet en Van der Plas?
Ja. Ik heb kennisgenomen van de situaties die in genoemde uitzending aan de orde zijn gekomen. In een geval is door de Franse autoriteiten een boete van € 20.000 opgelegd voor het aan boord hebben van twee operationele netten en de opgave van een verkeerde maaswijdte in het logboek en daarmee een verkeerde vangst samenstelling. De reder is verplicht de lading ter waarde van € 580.000 terug te kopen. In een ander geval had een vaartuig van de Australische overheid aanvankelijk een vergunning gekregen om in Australische wateren op kleine pelagische vissoorten te vissen en is vervolgens een wetsvoorstel aangenomen met de strekking dat het vaartuig niet in Australische wateren mag gaan vissen alvorens onderzoek naar de mogelijke effecten op het ecosysteem is verricht. In het laatste geval loopt nog een onderzoek door de Duitse inspectiedienst BLE (Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung). Aangezien het in alle gevallen schepen onder een buitenlandse vlag betreft die onder de verantwoordelijkheid van de betreffende vlagstaten vallen, is Nederland door de verantwoordelijke autoriteiten niet geïnformeerd.
Heeft u gesproken met het bedrijf na de uitzending? Zo ja, kunt u verslag doen van dat gesprek?
Op de dag van de uitzending was een kennismakingsgesprek met de pelagische visserijsector gepland, waarbij ook een vertegenwoordiger van het door u genoemde bedrijf aanwezig was.
In het gesprek heeft de sector een toelichting gegeven op de Redersvereniging voor de Zeevisserij (RVA) en de Pelagic Freezer-trawler Association (PFA), het belang van de pelagische bedrijfstak voor de wereldvoedselvoorziening, de duurzaamheidagenda van de RVZ/PFA en de prioriteiten op het gebied van duurzame visserij in het actieplan van de PFA voor 2013 en 2014.
Ik heb verschillende uitgangspunten van mijn beleid toegelicht, waaronder mijn inzet voor een duurzaam visserijbeleid.
Wordt er op basis van de uitzending onderzoek gedaan naar de praktijken van de firma Parlevliet en Van der Plas? Zo ja, door welke instantie? Zo nee, waarom niet?
De Duitse inspectiedienst BLE verricht momenteel onderzoek naar mogelijke valsheid in geschrifte betreffende het vermeend illegaal teruggooien in zee van haring door een schip onder Duitse vlag van een Duitse dochteronderneming van genoemde Nederlandse reder in 2012. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verleent desgevraagd ondersteuning, onder andere via uitwisseling van informatie. BLE heeft aangegeven op basis van de uitkomsten van het nog lopende onderzoek gepaste maatregelen te zullen nemen als die aan de orde zijn. Ik heb BLE verzocht mij hierover te informeren. Aansluitend zal ik uw Kamer informeren.
Wat is uw oordeel over het feit dat de schepen van Parlevliet en Van der Plas zo vaak van vlag wisselen?
De Nederlandse pelagische bedrijfstak bestaat uit drie bedrijven die alle pelagische dochterondernemingen in andere EU-lidstaten hebben.
Volgens het Nederlands Register van Vissersvaartuigen (NRV) zijn sinds 1999 zeven pelagische schepen in totaal elf maal ofwel van Nederland naar een andere lidstaat dan wel (terug) naar Nederland omgevlagd. In dit verband heeft de genoemde firma drie pelagische schepen in totaal zes maal omgevlagd.
Volgens het NRV zijn in dezelfde periode vier pelagische schepen in totaal negen maal ofwel vanuit Nederland naar de vlag van een land buiten de EU dan wel (terug) naar Nederland omgevlagd. Genoemde firma heeft geen pelagische schepen vanuit Nederland naar de vlag van een land buiten de EU of (terug) naar Nederland omgevlagd.
Weet u of dit een gangbare praktijk is?
Met omvlaggen wordt, zoals de Pelagic Freezer-trawler Association (PFA) aangeeft, het benutten van beschikbare quota of anderszins optimaliseren van de bedrijfsvoering beoogd. De vangstquota van een land of lidstaat kunnen alleen worden benut door een vissersvaartuig dat de vlag van dat land of die lidstaat draagt.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 31 mei jl. is binnen het akkoord over de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) overeengekomen het omvlaggen vanuit het EU-vlootregister naar de vlag van een derde land te ontmoedigen. Afgesproken is dat geen visvergunning zal worden verleend aan een vaartuig dat is uitgeschreven uit het EU-vlootregister en binnen 24 maanden weer terugkeert, tenzij wordt aangetoond dat het vaartuig gedurende de periode buiten de EU volledig in overeenstemming heeft gehandeld met de voorwaarden die voor EU-gevlagde schepen gelden.
Uit de Zembla-uitzending blijkt dat het toezicht en de controle op de zeevisserijsector onvoldoende is, omdat van onverwachte inspecties geen sprake is en de anonieme bronnen aangeven dat er volgens hen veel gesjoemel mogelijk is; bent u van mening dat het toezicht verscherpt dient te worden?
De handhaving inclusief de visserijcontrole op het Nederlandse deel van de Noordzee (kuststaatcontrole) wordt door alle handhavende diensten integraal in kustwachtverband met varende en vliegende eenheden uitgevoerd. Jaarlijks vinden circa 400 controles op zee plaats, met name gericht op de Noordzee platvisvloot. Met betrekking tot pelagische vaartuigen worden op zee beperkte controles uitgevoerd aangezien deze vaartuigen over het algemeen vissen in wateren van andere kuststaten, zoals het Verenigd Koninkrijk en Ierland.
De NVWA houdt in het bijzonder toezicht op het aanlanden (havenstaatcontrole). In dit verband controleert de NVWA hoeveelheden en gewichten, onder meer via kruiscontroles tussen de opgave in het logboek en wat zich aan boord bevindt, vangstopgave en verkoopgegevens, gebieden en gegevens van de satellietvolgapparatuur (VMS).
Ik ben in overleg met de pelagische visserijsector over de implementatie van een effectieve en controleerbare aanlandplicht. Het nemen van mogelijke aanvullende maatregelen zoals camera's en waarnemers aan boord komt hierbij nadrukkelijk aan de orde.
De ontwikkeling van effectief nationaal handhavings-, inspectie- en controlebeleid op de aanlandplicht zal in nauwe afstemming met de Europese
Commissie, het visserij controle agentschap en andere lidstaten plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoeveel controles op zee er momenteel worden uitgevoerd op de visserijschepen? Is dit naar uw mening voldoende? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, wat gaat u dan doen om de controle te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van de visserijsubsidies of andere subsidies die de firma Parlevliet en Van der Plas de laatste tien jaar hebben ontvangen en kunt u daarbij zowel de bedragen als de doelen waarvoor deze middelen zijn ingezet beschrijven?
Tijdens de programmaperiode 2000–2006 van het FIOV (Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij) en de programmaperiode 2007–2013 van het EVF (Europees Visserijfonds) zijn geen individuele subsidies aan genoemde firma verleend. Alle gevallen van subsidieverlening in de periode 2000–2013 betroffen ofwel aanvragen van de Redersvereniging voor de Zeevisserij (RVZ) waarbij de genoemde firma is aangesloten dan wel individuele aanvragen van andere pelagische reders dan de genoemde firma.
In het overzicht hieronder zijn de subsidies aan de RVZ in de periode 2000–2013 weergegeven met vermelding van de bedragen en de doelen waarvoor de middelen zijn ingezet.
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
Project Mauritanië voor inzicht in visbestanden en verlagen van bijvangsten
2002
€ 11.597.708
€ 5.740.311
€ 10.976.504
ja
FIOV
Innovatieve acties
Blauwe wijting ei-survey
2004
€ 223.188
€ 111.594
€ 223.188
ja
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
MSC haringvisserij
2004
€ 74.483
€ 37.242
€ 74.483
ja
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
Onderzoek veminderen van bijvangsten van ondermaatse horsmakreel bij vistuig aanpassingen
2005
€ 833.000
€ 350.000
€ 675.088
ja
FIOV
Innovatieve acties
Twinson project: experiment met sonars om selectiever te kunnen vissen op horsmakreel en makreel
2005
€ 1.670.727
€ 835.363
€ 1.195.680
ja
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
Excluder project voor vermindering van bijvangsten van zeezoogdieren, met name in de nacht.
2007
€ 1.126.943
€ 448.933
€ 952.083
ja
EVF
Collectieve acties
Gebruik van data van pelagische visserijschepen bij pelagische bestandschattingen
2011
€ 127.088
€ 38.126
€ 65.163
nee
EVF
Collectieve acties
Vermijding van de vangst van evervis
2012
€ 350.000
€ 175.000
€ 0
nee
EVF
Collectieve acties
Ontwikkeling beheerplan horsmakreel
2012
€ 68.625
€ 34.312
€ 0
nee
EVF
Collectieve acties
Implementatie van het structurele gebruik van data van pelagische visserij
2012
€ 162.594
€ 81.297
€ 0
nee
Zoals gebleken wist de Duitse overheid niets af van de boete die door de Franse justitie aan de firma Parlevliet en Van der Plas is opgelegd, terwijl het schip onder Duitse vlag voer; bent u van mening dat het goed zou zijn als er een internationaal register komt, waarin gemeld wordt welke reder voor welk vergrijp een boete opgelegd heeft gekregen?
Inspectiebevindingen worden tussen de autoriteiten van betrokken staten uitgewisseld. Uit navraag bij de Duitse inspectiedienst BLE is gebleken dat er contact tussen Frankrijk en Duitsland is geweest en de BLE op de hoogte was.
Overeenkomstig de voorschriften van de Controleverordening zijn de EU-lidstaten verplicht een register van overtredingen bij te houden. Daarnaast bestaan met betrekking tot vaartuigen die zich structureel met Illegale, Ongemelde en Ongereglementeerde (oftewel IOO-)visserij bezighouden zogenaamde IOO-lijsten die door regionale visserij beheerorganisaties en de Europese Commissie worden opgesteld en openbaar zijn. Een internationaal register van boetes opgelegd aan reders heeft mijns inziens niet op voorhand toegevoegde waarde.
Welke instrumenten heeft u in handen om reders aan te pakken die zich schuldig maken aan illegale praktijken, wanneer ze hun schepen onder buitenlandse vlaggen hebben varen? Zijn dit voldoende instrumenten? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat zou u dan willen toevoegen?
Afhankelijk van de plaats waar een overtreding plaats vindt, is het aan de vlagstaat, de kuststaat of de havenstaat om op te treden. Mede ingevolge het VN Zeerechtverdrag en de Europese controleverordening voor Europese wateren is de vlagstaat verantwoordelijk voor alle activiteiten van zijn vaartuigen waar ook ter wereld. De kuststaat is verantwoordelijk voor het toezicht op de visserijactiviteiten van alle vaartuigen in zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ of 200-mijlszone) en voert de controles op zee uit. De havenstaat is verantwoordelijk voor het toezicht op alle vaartuigen die in zijn havens aanlanden en vis afzetten. Het betreft een sluitend instrumentarium waarin het internationaal zeerecht voorziet.
Heeft u voldoende zicht op het handhaven van de visserijquota? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, kunt u dan aangeven op welke wijze Nederlandse reders zich aan de geldende vangstbeperkingen houden?
Ja. De benutting van visserijquota wordt gecontroleerd aan de hand van elektronische logboeken met de vangstopgaven van de visser, de verkoopgegevens en tellingen door de NVWA. De NVWA controleert de verschillende documenten en doet steekproeven zowel op zee als aan de wal. Daarnaast worden de quota van de belangrijkste visbestanden mede door de producentenorganisaties in zogeheten co-management beheerd. Gedurende het lopende jaar kunnen alsnog quota van andere lidstaten bij geruild worden om eventuele overschrijdingen te compenseren. Overschrijdingen van quota zijn sporadisch. In geval van een overschrijding krijgt de visser een boete en worden de quota in het navolgende jaar door de Europese Commissie op de lidstaat gekort. Quota overschrijdingen leiden niet tot een economisch voordeel. Net als andere lidstaten krijgt Nederland regelmatig controles van de Europese Commissie. Het Nederlandse systeem biedt voor de Europese Commissie voldoende garanties.
Tot slot heeft de pelagische sector MSC certificeringen voor onder meer de visserij op Noordzee haring. Daarmee voldoen deze visserijen aan de basisprincipes van MSC: gezondheid van het visbestand, behoud van het ecosysteem en goed beheer.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Visserij voorzien op 20 juni 2013?
Ja.
Asbestsanering in Emmen |
|
Henk van Gerven , Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met de asbestsanering van de Visserhoekflat in Emmen en de gerechtelijke uitspraak hierover in mei 2013?1 Wat is uw oordeel over de wijze waarop met de gezondheidsrisico’s van bewoners is omgesprongen?
Ik ben bekend met de asbestsanering van de Visserhoekflat in Emmen en de gerechtelijke uitspraak hierover in mei 2013. De regels rondom het binnenmilieu en het verwijderen van asbest zijn streng, juist omdat de overheid van oordeel is dat zorgvuldig met asbest moet worden omgesprongen. Ik acht het van groot belang dat deze regels worden nageleefd. Zoals uit de onderstaande antwoorden blijkt zijn de werkzaamheden uitgevoerd door gecertificeerde bedrijven en is geen overtreding van de wet of onjuist handelen geconstateerd. Ik heb dan ook geen reden aan te nemen dat er onzorgvuldig met de gezondheidsrisico’s van de bewoners is omgesprongen.
Kunt u het feitelijke verloop van het saneringsproces beschrijven?
Voor het verloop van het proces vertrouw ik op de beschrijving daarvan die wordt gegeven in het gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 mei 2013, waar ook in de als eerste gestelde vraag aan gerefereerd wordt2.
Wat is precies de alternatieve reinigingsmethode waarvoor woningcorporatie Lefier heeft gekozen? Is deze valide?
Kortweg bestaat de methode in het verwijderen van de asbestbesmetting door «shampoorellen met kleefrollers». Deze methode is voor de specifieke locatie gevalideerd conform het protocol validatiemetingen SC-5483.
Kunt u aangeven waar en op welke manier in het proces woningcorporatie Lefier onjuist handelde en op welke manier? Wat is uw oordeel over deze handelwijze?
Uit het feitenrelaas uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat Lefier als opdrachtgever voor de asbestinventarisaties en asbestsaneringen steeds gebruik heeft gemaakt van gecertificeerde asbestinventarisatie en -verwijderingsbedrijven, en aldus niet onjuist gehandeld lijkt te hebben. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Lefier ook voor de nog vereiste asbestsaneringen binnen de vigerende regels voor asbestverwijdering moet handelen.
Kunt u aangeven of en zo ja, op welke wijze de asbestsaneerder onjuist handelde bij de sanering? Wat is uw oordeel over deze handelwijze?
Op basis van een klacht van een bewoner heeft de Inspectie SZW destijds een inspectie uitgevoerd. Er is bij die inspectie geen overtreding van de wet of onjuist handelen geconstateerd in relatie tot de klacht. De Inspectie SZW is verder niet betrokken geweest bij deze saneringslocatie.
Kunt u aangeven waar de gemeente te kort schoot in het toezicht en de handhaving van het saneringsproces? Wat is uw oordeel hierover?
Het interbestuurlijk toezicht op gemeenten is middels de Wet Revitalisering Generiek Toezicht neergelegd bij de provincies. Het is derhalve niet aan mij om een oordeel te geven over het handelen van de gemeente.
Hoe beoordeelt u de positie van inspectiebureau TUV en zijn aandeel in het proces? Dient een dergelijke dubbelrol niet te allen tijde worden voorkomen?
TüV Nederland heeft op de saneringslocatie een reguliere controle uitgevoerd. Ook is er een controle uitgevoerd naar aanleiding van een klacht (zie ook antwoord 5). Daarbij is geconstateerd dat de saneerder overeenkomstig de voor hem geldende certificatienormen werkt.
De beoordelingen in Emmen zijn uitgevoerd door een auditor van TüV die geen enkele relatie heeft met de organisatie die heeft geadviseerd over de aanpak van de sanering in Emmen. De Inspectie SZW heeft geen aanleiding of bewijzen gevonden dat in de zaak Emmen de onafhankelijkheid van TüV in het geding is geweest of is aangetast.
Wat is de verklaring voor het feit dat ondanks besmetting de asbestvrijverklaring in eerste instantie wel is afgegeven?
Het is door mij niet te achterhalen waarom na de vrijgavemeting en eindbeoordeling van de betreffende woning alsnog een hoge concentratie van asbestvezels is aangetroffen in de kast. Zowel TüV als de Inspectie SZW hebben destijds naar aanleiding van een klacht een onderzoek en beoordeling uitgevoerd. Uit de stukken is geen verklaring of bewijs te achterhalen waaruit een oorzaak blijkt voor de later gemeten concentratie van asbestvezels.
Kunt u aangeven wat volgens de woningcorporatie, de asbestsaneerder, het laboratorium en de gemeente de reden is voor het eigen (onjuiste) handelen?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden heeft de woningcorporatie gehandeld conform de asbestregelgeving en is zij gehouden dit te blijven doen. Bij een inspectie in relatie tot een klacht over de sanering is geen overtreding van de wet of onjuist handelen geconstateerd. Het laboratorium heeft een reguliere controle uitgevoerd. Verder is er geen aanleiding of bewijs gevonden dat in de zaak Emmen de onafhankelijkheid van TüV in het geding is geweest of is aangetast. Aangezien het interbestuurlijk toezicht op gemeenten is neergelegd bij de provincies is het niet aan mij een oordeel te geven over het handelen van de gemeente.
Deelt u de mening dat deze casus niet op zichzelf staat, maar dat in te veel gevallen onjuist gehandeld wordt bij asbestsaneringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verbeterstappen gaat u zetten?
Het is niet te zeggen of dit incident op zichzelf staat. Asbestsaneringen in Nederland zijn aan de orde van de dag. In 2012 zijn ruim 50.000 asbestsaneringen gemeld. Zoals hierboven vermeld (antwoorden 4 en 5), is niet gebleken dat er door de asbestsaneerder onjuist gehandeld is. Het is in het belang van de asbestsaneerder zelf om de werkzaamheden veilig en gezond uit te voeren. De sector neemt hierin haar verantwoordelijkheid en heeft hiertoe onlangs de campagne «Veilig in elke vezel»4 gelanceerd.
Het bericht dat 800 huishoudelijk verzorgenden ontslagen worden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Erkent u dat het ontslag van 800 thuiszorgmedewerkers door uw beleid komt? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Naar ik heb begrepen heeft de zorgorganisatie Sensire ervoor gekozen om voor 800 thuishulpen die werkzaam zijn bij Thuishulp Sensire B.V. ontslag aan te vragen. De achtergrond van deze aanvraag is volgens Sensire gelegen in het financiële risico dat zij zien voor de continuïteit van haar diensten als gevolg van onduidelijkheid over gemeentelijk beleid ten aanzien van de huishoudelijke hulp vanaf 2014. Het huidige contract van Sensire eindigt per 1 januari 2014. Het is een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast. Het is aan de betreffende gemeenten om te voorzien in de continuïteit van de ondersteuning en tijdig daartoe één of meerdere aanbieders te contracteren.
In mijn brief aan u van 25 april 20132 heb ik aangegeven dat ik de voorgenomen maatregelen op het terrein van huishoudelijke hulp op een tweetal onderdelen heb verzacht. De huishoudelijke hulp blijft in 2014 voor nieuwe cliënten beschikbaar en vanaf 2015 worden de middelen beperkt tot 60% in plaats van tot 25%.
Hoeveel mensen zullen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker verliezen? Wat is uw oordeel daarover?
Op dit moment valt niet te zeggen of het mogelijk blijft dat mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker in 2014 kunnen behouden. Dat hangt namelijk af van de wijze waarop de betrokken gemeenten (Lochem, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Berkelland, Winterswijk, Aalten en Oude IJsselstreek) hun beleid ten aanzien van de huishoudelijke hulp gaan vormgeven en welke aanbieder(s) zij gaan contracteren. De besluitvorming in de betrokken gemeenten is nog gaande. Hierbij geldt de waarborg van artikel 10 van de Wmo, welke bepaling nieuwe aanbieders verplicht om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. De gemeenten hebben de taak erop toe te zien dat dit overleg wordt gevoerd.
Hoe kunnen gemeenten hun taken uitvoeren als een grote zorgaanbieder staakt met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het huidige contract dat Sensire heeft met de acht gemeenten eindigt per 1 januari 2014. Omdat het contract al tweemaal was verlengd, zouden gemeenten verplicht zijn om aan- of in te besteden. Afhankelijk van de gekozen procedure zouden andere thuiszorgaanbieders ook kunnen inschrijven op de opdracht. Ik heb onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten in grote problemen komen als een zorgaanbieder besluit om ontslag aan te vragen voor haar medewerkers.
Deelt u de mening dat gemeenten in grote problemen komen wanneer zorgaanbieders besluiten zich terug te trekken? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Baart het u ook zorgen dat zorgaanbieders aangeven dat zij de zorgverlening staken omdat het financieel niet haalbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik onder 1 heb aangegeven is het aan de zorgaanbieders om afwegingen te maken die hun onderneming betreffen. Bij een aflopend contract heeft een zorgaanbieder niet de garantie dat hij ook een nieuw contract bij de gemeente zal verwerven. Ik heb niet het beeld dat de financiële haalbaarheid van de zorgverlening in zijn algemeenheid in het geding is. De continuïteit van de zorgverlening is gebaat bij goed opdrachtgeverschap van gemeenten en goed opdrachtnemerschap van aanbieders. Ter ondersteuning daarvan heb ik in 2012 en dit jaar handreikingen opgesteld, namelijk een handreiking voor gemeenten en aanbieders waarin de stappen beschreven staan om goed opdrachtgever- en opdrachtnemerschap te realiseren, en een handreiking voor gemeenten om te komen tot reële basistarieven voor de huishoudelijke hulp.
Ook de komende tijd zal ik gemeenten en aanbieders verder ondersteunen tijdens de transitie om te komen tot een nieuw stelsel voor zorg en ondersteuning. Het thema opdrachtgeverschap zal daar een belangrijke rol in spelen. Door in overleg met VNG en andere partijen een transitieplan op te stellen heb ik er vertrouwen in dat het goed mogelijk blijft voor aanbieders om zorgverlening te blijven bieden.
Hoe ziet u uw systeemverantwoordelijkheid voor de huishoudelijke verzorging als grote aanbieders hun zorgverlening staken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u zelf wel eens meegelopen met huishoudelijk verzorgenden, en bent u er wel van op de hoogte hoe belangrijk het werk van huishoudelijk verzorgenden zijn? Zo ja, hoe kunt u dan akkoord gaan met deze bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er van op de hoogte hoe belangrijk huishoudelijke ondersteuning is voor die mensen die hierop zijn aangewezen en deze ondersteuning niet zelf kunnen organiseren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen 800 ontslagen vallen bij Sensire, en dat mensen straks niet thuis zitten zonder hun huishoudelijke verzorging? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het een afweging van de organisatie zelf op welke wijze ze anticiperen op mogelijke veranderingen en vervolgens hun personeelsomvang aanpassen. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden. Het is aan de betrokken gemeenten om vanaf 2014 de mensen voor wie huishoudelijke hulp noodzakelijk is, ondersteuning te bieden.
Hoeveel andere zorgaanbieders hebben besloten om te stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Welke zorgaanbieders zijn dit en hoeveel ontslagen zijn hiermee gemoeid?
Deze informatie is mij niet bekend. Wel blijf ik de situatie op de arbeidsmarkt nauwlettend volgen in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn dat ik samen met sociale partners laat uitvoeren. Ook de uitkomsten van de Arbeidsmarkteffectrapportage kunnen hier inzichten opleveren. De eerste effectrapportage wordt komende zomer naar de Kamer verzonden.
Misstanden met uitvaartverzekeringen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bijbetalen voor uitvaartpolis»?1
Ja, ik ken het artikel. Ik heb de AFM erop geattendeerd dat er mogelijk sprake is van dubbel betalen voor advies. De AFM zal van geval tot geval beoordelen of er regels worden overtreden. De AFM bepaalt in hoeverre zij in deze handhavend op zal treden.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) erop te wijzen en, indien nodig, te vragen handhavend op te treden omdat volgens de Consumentenbond de regels van het provisieverbod overtreden worden door uitvaartverzekeraars door advieskosten te rekenen aan bestaande klanten die al provisie hebben betaald waardoor deze klanten dubbel worden aangeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat consumenten dubbel betalen voor advies, zoals gesteld in het artikel? Zo ja, welke actie bent u bereid daartegen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de wirwar aan kosten voor advies, distributie en administratie, zoals deze blijkt uit de vergelijkende tabel in het artikel? Bent u het er mee eens dat hierdoor het vergelijken van de kosten van een uitvaartverzekering voor consumenten wordt bemoeilijkt?
Op dit moment is het nog niet altijd even duidelijk voor een consument wat advies- en distributiekosten zijn. Vanaf 1 juli geldt de verplichting om een gestandaardiseerd dienstverleningsdocument te verstrekken aan de klant ook voor directe aanbieders. Met het gestandaardiseerde document wordt het vergelijken voor de consument gemakkelijker. In het dienstverleningdocument moeten verzekeraars onder meer een indicatie geven van de advies- en distributiekosten. Zij dienen dat te bepalen op basis van een kostprijsmodel. De accountant zal dit controleren en de AFM houdt hier toezicht op.
In 2011 publiceerde de AFM een zeer kritisch rapport over de uitvaartbranche2: er zou onder andere sprake zijn van productpush, onaanvaardbare emotionele druk bij telefonische verkoop, niet passend productaanbod, omzetgedreven beleid, onzorgvuldige advisering en verkoop van producten; zijn deze problemen momenteel verholpen? Zo nee, waar signaleert u of de AFM nog problemen in de sector? Zo ja, welke acties zijn ondernomen door de AFM en door de verzekeringsbranche op dit vlak?
Het is mij bekend dat de AFM dergelijke signalen heeft gegeven. Hiervan werd melding gemaakt in het onderzoek van de AFM in 2011. De AFM heeft in 2012 een opvolging gegeven aan het door lid Nijboer aangehaalde onderzoek. Uit deze opvolging bleek dat de onderzochte instellingen de aanbevelingen uit het rapport hebben opgepakt en ten aanzien van deze aanbevelingen verbeteringen lieten zien. Wel heeft de AFM nadien bij een aantal uitvaartverzekeraars tekortkomingen geconstateerd op het gebied van intern beloningsbeleid. De AFM overweegt hiervoor formele maatregelen op te leggen. De markt voor uitvaartverzekeringen blijft bijzondere aandacht van de AFM vragen. Zo lijkt een aantal uitvaartverzekeraars in hun gedrag grote moeite te hebben om het belang van de cliënt centraal te stellen. Daarnaast ontvangt de AFM de laatste tijd signalen dat er adviseurs en bemiddelaars actief zijn die niet transparant zijn over de kosten van het advies en de bemiddeling bij uitvaartverzekeringen (bijvoorbeeld bij het oversluiten van een uitvaartverzekering). De AFM doet hier momenteel onderzoek naar.
Is het u bekend dat de AFM al sedert 2008 «early warning signals» gaf aan de branche? Deelt u de verontwaardiging dat de uitvaartbranche nog steeds onvoldoende voortgang lijkt te boeken?3
Zie antwoord vraag 5.
Klopt de inschatting dat 80 procent van de Nederlanders zich verzekert voor iets wat met zekerheid gebeurt?4 Is er sprake van oververzekering in deze markt? Zo ja, welke acties worden daartegen ondernomen?
De AFM heeft in haar rapport uit 2011 aangegeven dat 70% van de Nederlandse huishoudens één of meer uitvaartverzekeringen heeft. Dit getal wordt ook door de NMa gemeld in de Monitor Financiële Sector in 2006. Ik heb geen actuelere informatie over de precieze omvang van de markt voor uitvaartverzekeringen. Overigens kunnen er wel redenen zijn dat men zich verzekert voor «iets dat met zekerheid gebeurt». Problematisch zou kunnen zijn dat sommige mensen zich verzekeren voor iets waar ze geen verzekering voor nodig hebben, bijvoorbeeld omdat ze voldoende spaargeld hebben. Voor een deel valt dit waarschijnlijk te verklaren uit de «product push» in het verleden, vanwege provisie. Daarom zijn ook uitvaartverzekeringen onder het provisieverbod gebracht. Of er sprake is van «oververzekering» is echter moeilijk te beoordelen, omdat consumenten ook kunnen kiezen voor dienstverlening (ontzorging) bij uitvaartverzekeringen. Daar kunnen klanten bewust voor kiezen ook al hebben ze voldoende spaargeld.
Worden consumenten in het algemeen goed geïnformeerd over de dekking en kosten van een uitvaart en over de verschillende onderdelen van de kosten van een uitvaart, waaronder grafrechten, notariskosten, de koffietafel, de uitvaart, de afscheidsbijeenkomst, et cetera? Welke acties worden ondernomen om dit te borgen, in het bijzonder voor in-naturapolissen?
Als er signalen zijn die er op duiden dat consumenten niet goed geïnformeerd worden op dit terrein, dan kan de AFM hier vanuit haar risico-georienteerde toezicht tegen optreden. De AFM heeft als vervolg op het onderzoek van 2011 in 2012 bij enkele uitvaartverzekeraars een follow-up onderzoek uitgevoerd naar informatieverstrekking bij telefonische verkoop. Hieruit bleek dat de onderzochte uitvaartverzekeraars opvolging hebben gegeven aan de aanbevelingen zoals de AFM die in haar rapport «Onderzoek naar de distributie van uitvaartverzekeringen» had verwoord.
De AFM zag op grond van de resultaten uit de follow-up geen aanleiding om vervolgonderzoek naar de telefonische informatieverstrekking van uitvaartverzekeraars in te stellen. De AFM houdt risico-georiënteerd toezicht. Na de follow-up in 2012 heeft de AFM in zijn algemeenheid geen onderzoek meer gedaan naar de informatieverstrekking over uitvaartverzekeringen. Wel heeft de AFM het afgelopen jaar een tweetal losstaande signalen op het gebied van informatieverstrekking van uitvaartverzekeraars behandeld. De AFM houdt aandacht voor dit onderwerp.
De benoeming van Iran tot voorzitter van de VN Ontwapeningsconferentie |
|
Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel , Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Iran defends post as chair of U.N. disarmament conference»? 1
Ja.
Deelt u de mening dat (nucleaire) ontwapening, waarvan het proces al enkele jaren in een impasse verkeert, een belangrijk proces is dat de volle steun van de Nederlandse overheid verdient? Deelt u bovendien de mening dat de verkiezing van Iran als voorzitter van deze VN-conferentie op zijn zachtst gezegd grote twijfels oproept over de mogelijkheid vooruitgang te boeken, ook gegeven de VN-sancties tegen Iran? Zo nee, waarom niet?
Nederland is een groot voorstander van (nucleaire) ontwapening en non-proliferatie, waarbij het uiteindelijke doel is een wereld zonder kernwapens. De Ontwapeningsconferentie heeft een belangrijke rol hierin te spelen als voornaamste multilaterale forum op dit terrein. Nederland betreurt de al vijftien jaar durende impasse in de Ontwapeningsconferentie en zet zich actief in om multilaterale ontwapeningsonderhandelingen op gang te brengen. Verdere toelichting op het Nederlandse beleid op het gebied van nucleaire ontwapening en non-proliferatie gaat u toe in een beleidsbrief die in voorbereiding is.
Het voorzitterschap van de Ontwapeningsconferentie rouleert op alfabetische volgorde tussen de lidstaten. Er is derhalve geen sprake van verkiezing. Het Iraans voorzitterschap (27 mei t/m eind juni 2013) is in dat opzicht noch een verrassing noch een bewuste keuze, maar inherent aan het Iraans lidmaatschap van de Ontwapeningsconferentie. Het gegeven dat er sancties bestaan tegen Iran betekent niet dat Iran is uitgesloten van deelname aan internationaal overleg.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Verenigde Staten om elke vergadering van de conferentie te boycotten zolang deze onder leiding van Iran staat? Bent u bereid dit voorbeeld te volgen en hiervoor steun te zoeken bij uw Europese collega’s? Zo nee, waarom niet?
De VS heeft in Genève nadrukkelijk aangegeven de vergaderingen van de ontwapeningsconferentie niet te zullen boycotten. Tijdens het Iraanse voorzitterschap zal de VS echter niet op ambassadeursniveau vertegenwoordigd zijn. Israël volgt dezelfde lijn. Canada heeft als enige aangegeven in het geheel niet vertegenwoordigd te zijn tijdens het Iraanse voorzitterschap. De EU-lidstaten en andere Westerse landen hebben aangegeven de vergadering zoals gebruikelijk bij te wonen.
Ik ben me bewust van het dilemma dat het Iraans voorzitterschap met zich meebrengt, maar meen tegelijk dat de verschillende belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Enerzijds is het Iraans voorzitterschap in het licht van de zorgen over het Iraanse nucleaire programma onwenselijk. Anderzijds zet Nederland zich in voor multilaterale ontwapening en is de Ontwapeningsconferentie daarvoor het forum bij uitstek. Het niet vertegenwoordigd zijn (op ambassadeursniveau) heeft gevolgen voor de rol die Nederland in dat proces kan spelen. De Nederlandse ambassadeur zal deelnemen, maar is geïnstrueerd de vergadering te verlaten wanneer het Iraanse voorzitterschap de Durban-criteria zou schenden. Deze criteria omvatten dreigementen tegen Israël, ontkenning van de Holocaust, dreigementen tegen de EU en de positieve kwalificatie van het Iraanse nucleaire programma.
De kwaliteit van rechtspraak in Zeeland |
|
Ard van der Steur (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de zorgen rond de kwaliteit van zowel het openbaar ministerie als de rechterlijke macht in Zeeland?1
Ja.
Deelt u de zorgen die in deze berichten worden geuit, onder andere door de president van de rechtbank en het Openbaar Ministerie? Zo nee, waarom niet?
Er is niet één oorzaak voor de problemen aan te wijzen; diverse factoren spelen een rol. In het kader van de Wet herziening gerechtelijke kaart is het aantal parketten per 1 januari 2013 teruggebracht naar tien. Vanwege de fusie van de parketten Breda en Middelburg moeten verschillende manieren van werken alsook processen en producten van de afzonderlijke ketenpartners worden aangepast om te komen tot een eenvormige en efficiëntere manier van werken. Het OM voert intensief overleg met de netwerkpartners om tot optimalisatie te komen. Ook is er intensief contact met de balie. Er is sprake van intensieve monitoring. Ik heb geen aanwijzingen dat de geconstateerde problemen structureel van aard zijn en ga ervan uit dat zij spoedig worden opgelost.
Wat is de oorzaak van de geconstateerde problemen en wat doet u eraan om die op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de bijkomende zorg wegnemen dat als gevolg van de voorgenomen bezuinigingen en de reorganisatie die in de toekomst nog noodzakelijk zijn, de problemen nog groter worden en ernstige gevolgen kunnen hebben op de veiligheid en de vervolging en berechting van criminelen? Zo ja, hoe precies? Zo nee, waarom niet?
Parallel aan deze antwoorden stuur ik uw Kamer een brief waarin ik, zoals mij is verzocht tijdens de regeling van werkzaamheden van 28 mei jongstleden, meer uitgebreid inga op de situatie bij het Openbaar Ministerie, waaronder de gevolgen van de voorgenomen bezuinigingen. Ik verwijs u naar de inhoud van deze brief.
De bouw van een Turkse enclave in Rotterdam |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Eigen wijk voor Turken»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het bouwen van complete stadsdelen voor Turken de segregatie als gevolg van de massa-immigratie alleen maar zal doen toenemen? Zo neen, waarom niet?
Indien er sprake zou zijn van een te realiseren stadsdeel enkel voor Turken kan dit leiden tot segregatie. Dit acht ik dit onwenselijk, mede in het kader van de ontwikkeling van Rotterdam Zuid. Het mag niet zo zijn dat mensen worden uitgesloten om zich ergens te vestigen op basis van etnische kenmerken. De gemeente Rotterdam heeft mij medegedeeld dat de eventueel te bouwen wijk Turkoois 100% Zuid niet enkel bedoeld is voor bewoners met een Turkse achtergrond, hoewel het ontwerp mogelijk Turkse ouderen zal aanspreken. De wijk wordt voor iedereen die dat wil opengesteld en de initiatiefnemers streven ernaar een wijk te bouwen waar verschillende generaties met diverse achtergronden kunnen samenleven.
Denkt u dat Turken zich dienen aan te passen aan Nederland in plaats van andersom? Zo neen, waarom niet?
Uitgangspunt is dat wie er voor kiest om in Nederland een toekomst op te bouwen, zich richt naar de Nederlandse samenleving en de waarden die hier gelden. Als Nederlandse samenleving moeten wij in staat zijn verschillen te accepteren en mensen niet uit te sluiten op basis van hun achtergrond. Het staat mensen vrij om, binnen de grenzen van de rechtstaat, te leven naar eigen culturele en religieuze inzichten.
Welk maatregelen bent u van plan te treffen ten einde de bouw van deze Turkse enclave te stoppen en deze onzalige ontwikkeling ook elders in het land te voorkomen?
Ik zal geen maatregelen nemen. De eventuele ontwikkeling van dit project en projecten als deze zijn een lokale aangelegenheid. Uit informatie van de gemeente Rotterdam blijkt dat de gemeente met de initiatiefnemers in gesprek is over de programmatische en stedenbouwkundige kaders en randvoorwaarden. De gemeente heeft hierover nog geen definitief standpunt ingenomen.
Bent u bereid alle Turken, zowel jong als oud, die zich in Nederland niet thuis voelen te adviseren zo spoedig mogelijk het land te verlaten en permanent te kiezen voor Turkije?
Hiertoe ben ik niet bereid. Het terugkeren naar het land van herkomst is een individuele vrije keuze.
Heeft u kennisgenomen van ILGA-Europe Annual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People in Europe 2013?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederland is gezakt in de ranglijst? Hoe zorgt u ervoor dat Nederland in de internationale gemeenschap een voortrekkersrol blijft vervullen wat betreft rechten voor LHBT’s?
De Nederlandse overheid streeft naar gelijke rechten voor en sociale acceptatie van LHBT personen. De ILGA Europe Annual Review is een goede graadmeter voor de juridische mensenrechtensituatie van LHBT personen in een land. ILGA Europe hanteert dit jaar een andere systematiek van toewijzing van punten dan de afgelopen jaren en heeft bij de overhandiging van de review aan minister Bussemaker, tijdens het IDAHO (Internationale Dag tegen Homofobie) Forum op 16 mei jl., aangegeven dat een vergelijking met de vorige ranglijsten daardoor niet echt gemaakt kan worden. Nederland staat als achtste land genoemd omdat drie landen de vierde positie met elkaar delen. In de systematiek van 2013 staat Nederland, de facto, op de 6e positie, achter het Verenigd Koninkrijk (1), België (2), Noorwegen (3), Zweden, Spanje en Portugal (die de 4e positie delen) en Frankrijk (5). De ambitie blijft, zoals beschreven in de Emancipatiebrief 2013–2016 (Kamerstuk 30 420, nr. 180) van de minister van OCW, om in 2016 opgeklommen te zijn in de ranglijst. Een nieuw verschenen onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) «towards tolerance – exploring changes and explaining differences in attitudes towards homosexuality in Europe»wijst uit dat Nederland internationaal nog altijd koploper is wat betreft acceptatie van homoseksualiteit.
Internationaal heeft Nederland een sterk profiel op LHBT gebied. Binnen het mensenrechtenbeleid van de minister van Buitenlandse Zaken blijft het beschermen en promoten van LHBT rechten één van de speerpunten. Nederland blijft zich sterk maken voor het belang van gelijke rechten in internationale fora, zoals de VN, de EU en de Raad van Europa. Daarnaast ondersteunt het ministerie van Buitenlandse Zaken, via het mensenrechtenfonds, verschillende maatschappelijke organisaties die zich internationaal inzetten voor LHBT mensenrechten. Nederland zal ook een actieve rol blijven spelen via onze ambassades. Zij zullen o.a. gelijke rechten voor LHBT bespreken in politieke dialoog, contacten onderhouden met lokale LHBT-organisaties en hen ondersteunen door bijvoorbeeld te participeren in Gay Prides.
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Europa voor LHBT’s? Welke landen vragen naar uw mening aandacht?
Binnen Europa zijn zowel positieve als negatieve trends waar te nemen. Een positieve trend is de legalisering van het homohuwelijk in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
Negatieve trends, die om extra aandacht vragen, zijn Gay Pride onderbrekingen en de anti-homoseksualiteit propaganda wetten, voornamelijk in een aantal Raad van Europa lidstaten. Deze ontwikkelingen tasten fundamentele vrijheden van LHBT personen aan, zoals, het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame demonstratie. Deze ontwikkelingen houdt het ministerie van Buitenlandse Zaken nauwlettend in de gaten. Zo heeft minister Timmermans zich duidelijk uitgesproken over de gewelddadige verstoring van de Gay Pride in Georgië, Tbilsi, en de anti-homoseksualiteit propagandawetten in Rusland.
Hoe staat u tegenover het voorstel van het COC om Eurocommissaris Vivian Reding (Burgerrechten) op te roepen een EU Actieplan LHBT-emancipatie op te stellen en te pleiten voor een Europese anti-discriminatie richtlijn? Bent u bereid op deze punten actie te ondernemen?
Het kabinet steunt het voorstel van het COC. Tijdens het IDAHO Forum, dat van 15-17 mei plaatsvond in Den Haag, heeft Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gezamenlijk met 10 Europese Ministers een oproep aan Eurocommissaris Reding gedaan, om de inspanningen van EU-lidstaten om discriminatie van LHBT personen te bestrijden, te coördineren en te promoten op Europees niveau. De Nederlandse overheid zal zich sterk blijven maken voor dit initiatief.
Het onderzoek van de Europese Commissie (EC) naar een vermeend Europees oliekartel |
|
Jan Vos (PvdA), Mei Li Vos (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten welke aanwijzingen de Europese Commissie heeft dat er sprake zou zijn van een groot oliekartel in Europa?1
De Europese Commissie heeft in een persbericht bevestigd momenteel onderzoek te doen naar mogelijke overtredingen van de Europese mededingingsregels in de olie- en biobrandstofsectoren.2 Vanwege het onderzoeksbelang is de Europee Commissie zeer terughoudend in het geven van mededelingen die de inhoud van haar onderzoeken raken. Ik beschik niet over andere informatie over dit onderzoek dan staat vermeld in het persbericht van de Commissie.
Kunt u aangeven hoelang dit onderzoek zal gaan duren en wanneer de eerste resultaten bekend worden?
Volgens de Europese Commissie zijn er voor dit onderzoek geen wettelijke termijnen van toepassing. De doorlooptijd van het onderzoek is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de complexiteit van de zaak, de mate waarin de betrokken ondernemingen meewerken aan het onderzoek en de mate waarin zij gebruik maken van hun rechten van verdediging.
Klopt het dat het onderzoek van de Europese Commissie zich toespitst op de totstandkoming van de ruwe olieprijs? Of ook op manipulatie van hieraan afgeleide markten zoals de benzinemarkt?
De Commissie geeft in haar persbericht aan te vermoeden dat de bedrijven een kartel hebben gevormd om de gepubliceerde prijzen van een aantal olie- en biobrandstofproducten te manipuleren. Verder heeft de Europese Commissie het vermoeden dat de bedrijven andere bedrijven mogelijk hebben gehinderd om deel te nemen aan het prijsvormingsproces. In het persbericht van de Europese Commissie worden geen mededelingen gedaan over de concrete aanwijzingen en verdenkingen die de Europese Commissie heeft over het bestaan van een Europees oliekartel.
Kunt u globaal aangeven hoeveel de Nederlandse consumenten en bedrijven in 2011 en 2012 teveel hebben betaald aan de benzinepomp als blijkt dat de ruwe olieprijs over de hele linie 1% te hoog is vastgesteld?
Omdat het hier om een eerste formele onderzoekshandeling van de Europese Commissie gaat ten aanzien van een mogelijke overtreding van de mededingingsregels, wil ik niet op de zaken vooruitlopen door te speculeren over de mogelijk te veel betaalde prijs aan de pomp door consumenten en bedrijven in Nederland.
Kunt u toelichten hoe sterk de verdenking van kartelvorming is die de Europese Commissie heeft ten aanzien van de genoemde oliebedrijven en Platt?
Zoals hierboven bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, heeft de Commissie in haar persbericht geen mededelingen gedaan over de concrete verdenkingen.
In antwoord op eerdere vragen2 geeft u aan dat de NMa in haar onderzoek naar vermeende prijsafspraken op de benzinemarkt stelt dat de benzineprijs sterk correleert met de ruwe olieprijs en dat de NMa mede daarom aangaf dat er geen sprake is van kartelvorming; nu de ruwe olieprijs onder verdenking staat van manipulatie door de grote oliebedrijven, wat is het onderzoek van de NMa nu nog waard? Kunt u dit toelichten?
De samenhang tussen de olieprijs en de prijs aan de pomp betrof onderwerp van onderzoek door extern onderzoeksbureau EIM naar de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs.4 Hieruit komt naar voren dat de hoogte van de prijzen aan de pomp zeer sterk gecorreleerd is met de ruwe olieprijs. Indien sprake zou zijn van een Europees kartel onder oliemaatschappijen is het waarschijnlijk dat dit een verhogend effect heeft op de pompprijzen in Nederland.
Het onderzoek door EIM naar de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs staat los van het toezicht op de naleving van de Mededingingswet door de Autoriteit Consument en Markt (de ACM, voorheen de Nederlandse Mededingingsautoriteit). De ACM houdt de Nederlandse benzinemarkt nauwlettend in de gaten en zal handhavend optreden indien daartoe aanleiding is.
Kunt u aangeven wat uw rol en de rol van de Autoriteit Consument en Markt (ACM, voormalig NMa) zal zijn in het kartelonderzoek van de EC?
De minister van Economische Zaken heeft geen rol bij het lopende kartelonderzoek van de Europese Commissie. De ACM kan wel een rol hebben bij dit onderzoek. Zij kan op basis van Europese Verordening 1/2003 assistentie verlenen bij onderzoekshandelingen van de Europese Commissie, voor zover die op Nederlands grondgebied worden uitgevoerd. Ook zal de Europese Commissie, alvorens tot een beschikking te komen, een adviescomité bestaande uit vertegenwoordigers van de nationale mededingingsautoriteiten om advies vragen.
Deelt u de mening dat ook in Nederland de ACM absoluut nieuw onderzoek moet doen naar vermeende kartelafspraken op de Nederlandse benzinemarkt als blijkt dat er daadwerkelijk is gemanipuleerd? Hoe groot moeten naar uw mening de verdenkingen zijn van de Europese Commissie om de ACM op korte termijn al onderzoek te laten doen naar manipulatie van de benzineprijs?
Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder te beoordelen of er aanleiding is om een onderzoek te starten naar een mogelijke overtreding van de Mededingingswet. Indien uit het onderzoek van de Commissie zou volgen dat sprake is geweest van een Europees oliekartel volgt daaruit niet dat ook sprake is van een kartel op de Nederlandse benzinemarkt. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vraag 6, houdt de ACM de Nederlandse benzinemarkt nauwlettend in de gaten.
Kunt u aangeven wat de conclusies zijn uit het Duitse onderzoek naar kartelafspraken op de benzinemarkt waaraan u in uw eerdere antwoorden (zie vraag3 refereert?
In mei 2011 heeft het Bundeskartellamt (de Duitse mededingingsautoriteit) een rapport gepubliceerd over zijn onderzoek naar de Duitse benzinemarkt.5 Dit sectoronderzoek vond plaats naar aanleiding van klachten uit de markt over het prijsgedrag van de vijf grootste oliemaatschappijen in Duitsland. In het rapport wordt een analyse gegeven over de werking van de Duitse benzinemarkt
Het Bundeskartellamt concludeert dat de Duitse benzinemarkt gedomineerd wordt door vijf grote oliemaatschappijen. Het Bundeskartellamt zal om deze reden eventuele overnames door de grote oliemaatschappijen strikt toetsen, bijvoorbeeld door ze te verbieden of onder specifieke voorwaarden toe te staan. Daarnaast geeft het Bundeskartellamt aan maatregelen te nemen tegen oliemaatschappijen die naar zijn mening misbruik maken van hun economische machtspositie, bijvoorbeeld door aan eindgebruikers een lagere brandstofprijs te vragen dan aan concurrenten. Ook zal het Bundeskartellamt nader bezien of specifieke bepalingen in de contracten tussen oliemaatschappijen en onafhankelijke pompstations aanleiding geven tot ingrijpen op grond van het mededingingsrecht. Het gaat hierbij onder meer om verticale prijsbinding, waarbij oliemaatschappijen rechtstreeks de prijs bepalen die onafhankelijke pomphouders aan de pomp dienen te hanteren.
De rechtmatigheid van Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens een algemeen overleg op 27 maart 2013 dat de Amerikaanse aanvallen met drones in Jemen vooraf worden goedgekeurd door de Jeminitische autoriteiten waardoor die aanvallen in internationaalrechtelijke zin gedekt zijn?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Pakistaanse autoriteiten herhaaldelijk hebben aangegeven geen toestemming te geven voor Amerikaanse drone aanvallen, bijvoorbeeld in februari dit jaar toen de Pakistaanse ambassadeur in de Verenigde Staten zei dat drone aanvallen van de CIA een duidelijke schending van de Pakistaanse soevereiniteit zijn en het internationaal recht schenden,2 in augustus vorig jaar toen de Pakistaanse «high commissioner» voor Londen zei dat drone aanvallen de Pakistaanse soevereiniteit, de nationale integriteit en het VN charter schenden3 en in juni vorig jaar toen het Pakistaanse ministerie van Buitenlandse Zaken in een verklaring stelde dat drone aanvallen tegen het internationaal recht ingaan en de soevereiniteit van het land schenden?4
Ja.
Is u verder bekend dat verwijzend naar de Pakistaanse soevereiniteit en territoriale integriteit het Pakistaanse parlement in april vorig jaar unaniem stelde dat het Amerikaanse leger per direct drone aanvallen in het land moet beëindigen?5
Ja.
Bent u op de hoogte van de recente uitspraak van een Pakistaanse rechtbank dat drone aanvallen absoluut illegaal zijn en een onverholen schending van de Paksistaanse soevereiniteit zijn?6
Ja.
Bent u tenslotte op de hoogte van de door de Special Rapporteur on the promotion and protection of human rights and fundamental freedoms while countering terrorism van de Verenigde Naties, Ben Emmerson, na een bezoek aan Pakistan afgelegde verklaring dat «the position of the Government of Pakistan is quite clear. It does not consent to the use of drones by the United States on its territory and it considers this to be a violation of Pakistan's sovereignty and territorial integrity. As a matter of international law the US drone campaign in Pakistan is therefore being conducted without the consent of the elected representatives of the people, or the legitimate Government of the State. It involves the use of force on the territory of another State without its consent and is therefore a violation of Pakistan's sovereignty.»?7
Ja.
Deelt u de opvatting dat uit bovenstaande geconcludeerd kan worden dat de Pakistaanse autoriteiten vooraf geen goedkeuring voor Amerikaanse drone aanvallen verschaffen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, op basis van bovenstaande bronnen kan het kabinet dit niet zonder meer vaststellen. De VS heeft in een initiële reactie op de uitspraken van Emmerson gewezen op de intensieve veiligheidsdialoog met Pakistan, zonder daarbij in nader detail te willen treden. Het al dan niet geven van toestemming is uiteindelijk een bilaterale aangelegenheid tussen de VS en Pakistan, waarin het kabinet geen volledig inzicht heeft.
Deelt u verder de opvatting dat, aangezien de Pakistaanse autoriteiten geen toestemming geven voor Amerikaanse drone aanvallen, deze aanvallen de Pakistaanse soevereiniteit schenden en daarom illegaal zijn? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid bij uw Amerikaanse collega’s aan te dringen op de beëindiging van illegale drone aanvallen in Pakistan? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het licht van bovenstaand antwoord ziet het kabinet daartoe geen aanleiding. Wel is het kabinet in meer algemene zin in gesprek met de VS over de inzet van drones, waarbij het belang van naleving van het internationaal recht als ook van verhoogde transparantie over aanvallen met drones wordt benadrukt. In dit verband verwelkomt het kabinet het recente voornemen van de VS om transparanter te zijn over drone aanvallen.
De antwoorden op Kamervragen over het bericht ‘forse groei rijscholen is ongewenst’ |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u uw bewering1 dat er geen signalen zijn dat nieuwe rijscholen slechter presteren dan de gevestigde, onderbouwen aan de hand van de slagingspercentages zoals die te vinden zijn op www.rijschoolgegevens.nl , aangezien deze gegevens een ander beeld laten zien?
De informatie op www.rijschoolgegevens.nl gaat over examenresultaten van rijscholen in een specifieke regio. De publicatie van de slagingspercentages van de ingeschreven rijopleiders is bedoeld als informatie voor burgers en geeft geen informatie over de kwaliteit van rijscholen. Op de site kan niet worden nagegaan of rijscholen nieuw zijn, maar wel op basis van de Kamer van Koophandel gegevens waarnaar de site verwijst. Daarom kan aan de hand van de gegevens van de website niet worden onderbouwd dat nieuwe rijscholen slechter presteren dan de gevestigde.
Ik stel eisen aan de examens om rijinstructeur te worden en om rijinstructeur te blijven; deze gelden voor alle rijinstructeurs, zowel van nieuwe als van langdurig gevestigde rijscholen. De kwaliteit van een rijschool is afhankelijk van veel meer factoren, zoals de «klik» tussen een rijinstructeur en de aspirant bestuurder en nadere afspraken en verwachtingen. Dit allemaal kan en wil de Rijksoverheid niet regelen en kan de branche zelf regelen.
Bent u het eens met de rijschoolbranche dat de controle en handhaving van de bevoegdheid op basis van de Wet rijonderricht motorvoertuigen 1993 (WRM) ver onder de maat is en het in de praktijk gewoon mogelijk is om zonder geldige bevoegdheid door te gaan met lesgeven? Zo ja, hoe gaat u de handhaving en controle verbeteren? Zo nee, waar blijkt het uit dat het onmogelijk is om zonder bevoegdheid les te geven?
Mij is niet bekend dat de controle en handhaving van de bevoegdheid op basis van de WRM onder de maat is en tot problemen leidt. Ik ontvang vooral brieven van individuele rijscholen die ongerust zijn over de strenge wettelijke eisen die worden gesteld op basis van de WRM. Rijscholen die zijn ingeschreven bij het CBR dienen een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een kopie van hun WRM-bevoegdheidspas te kunnen overleggen. Hiernaast kan iedere burger op de website van IKBI opzoeken of een rijinstructeur is bevoegd. Als iemand er achter komt dat een rijinstructeur zonder WRM bevoegdheid les geeft is het belangrijk dat er aangifte wordt gedaan bij de politie.
Hiernaast kan het IBKI op grond van artikel 21 van de WRM de lesbevoegdheid van een rijinstructeur intrekken nadat zij een melding door de politie hebben ontvangen en de rijinstructeur door hun is getoetst op vakbekwaamheid.
Is het ook specifiek voor de rijschoolbranche onderzocht dat het beschikken over algemene ondernemersvaardigheden de overlevingskansen van een zelfstandige rijinstructeur niet verbetert of is dit een algemene stelling van u?
Nee, het gaat hierbij om een algemene conclusie uit onderzoeken die hebben geleid tot de afschaffing van de vestigingswet in 2007. In plaats van bepaalde vakdiploma's dwingend voor te schrijven, kan men het aan de burger overlaten om te letten op keurmerken die door de brancheorganisaties zelf worden toegekend.
Keurmerken kunnen meer zeggen over de kwaliteit van rijscholen dan vakdiploma’s in het algemeen en het diploma ondernemersvaardigheid in het bijzonder.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de nieuwe rijscholen binnen twee jaar weer afhaakt en in hoeveel procent van de gevallen het hier gaat om een ondernemer die was gestart met behoud van uitkering?
Zoals in het CBR jaarverslag van 2012 gemeld waren er in 2012 7.867 opleiders bij het CBR ingeschreven. Volgens informatie van het CBR waren er van de 484 opleiders die in 2012 uitgeschreven zijn, in totaal 141 opleiders twee jaar of korter ingeschreven.
Mij is niet bekend in hoeveel gevallen het gaat om een ondernemer die was gestart met behoud van uitkering. Wel kan ik mededelen dat weinig UWV gerechtigden een eigen rijschool starten. Hierop is mijn ambtgenoot van SZW ook bij de beantwoording van de Kamervragen van lid Kuiken en lid Hamer ingegaan.
Is het waar dat het Innovam Branchekwalificatie-instituut (IBKI) enkel een register publiceert met bevoegde rijinstructeurs en examens afneemt, maar niet optreedt als een rijinstructeur zich onttrekt van bijscholing en de op dat moment ongeldig geworden WRM-pas niet terug stuurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
IBKI treedt ook op als een rijinstructeur zich onttrekt van bijscholing en de op dat moment ongeldig geworden WRM-pas niet terug stuurt.
IBKI geeft WRM-certificaten af waar de einddatum van de lesbevoegdheid op staat afgedrukt. Een rijinstructeur kan zich niet onttrekken aan de bijscholing. Een rijinstructeur kan slechts besluiten om geen bijscholing te volgen. De lesbevoegdheid eindigt dan van rechtswege op de datum die op het WRM-certificaat staat vermeld.
Overigens worden rijinstructeurs twee keer gewaarschuwd wanneer hun bevoegdheid dreigt te verlopen: circa 6 maanden en circa 6 weken voor einde lesbevoegdheid.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid op 21 mei 2013 beantwoorden?
Op een deel van de vragen ben ik tijdens het Algemeen Overleg Wegverkeer en Verkeersveiligheid reeds mondeling ingegaan. Het was niet mogelijk om de vragen voor het AO schriftelijk te beantwoorden.
Het adviesrapport van de Kinderombudsman Van leerplicht naar leerrecht |
|
Loes Ypma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat in Nederland duizenden kinderen in de leerplichtige leeftijd niet naar school gaan?
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Kinderombudsman dat, om maatwerk te leveren waaraan de thuiszittende kinderen behoefte hebben, flexibele oplossingen nodig zijn, waarvoor het huidige onderwijssysteem te zeer in beton is gegoten?1
Ik deel de mening dat om maatwerk te leveren flexibele oplossingen nodig zijn. Naar mijn idee biedt het huidige onderwijssysteem hiervoor ook ruimte. Zo biedt de Leerplichtwet de leerplichtambtenaar de mogelijkheid om op grond van gewichtige omstandigheden (artikel 11, onder g.) een tijdelijke vrijstelling te verlenen van de verplichting tot geregeld schoolbezoek. Bovendien ontstaat er met de invoering van passend onderwijs meer ruimte om maatwerk te bieden in het onderwijsaanbod (zie verder het antwoord op vraag 3).
Deelt u de mening van de Kinderombudsman dat de invoering van het nieuwe stelsel voor passend onderwijs geen oplossing biedt voor het probleem van thuiszittende kinderen? Zo ja, betekent dit dan niet dat één van de hoofddoelstellingen gemist wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat met de komst van passend onderwijs scholen en samenwerkingsverbanden beter in staat zullen zijn om dit maatwerk te leveren. Zij krijgen met passend onderwijs de ruimte en de bijbehorende middelen om nieuwe ondersteuningsarrangementen te ontwikkelen. Daarbij vormt niet meer de stoornis of beperking van de leerling het vertrekpunt, maar de ondersteuning die de leerling nodig heeft om het onderwijs te kunnen volgen. Dit vraagt een denkomslag van scholen waarbij ze nu, in de aanloop naar passend onderwijs, ondersteund worden, bijvoorbeeld met goede voorbeelden en handreikingen die via de website passendonderwijs.nl verspreid worden. Bovendien maakt de invoering van de zorgplicht een einde aan de huidige praktijk dat ouders soms moeten leuren met hun kind om een school te vinden. In passend onderwijs wordt de school waar de ouders het kind aanmelden verantwoordelijk voor het bieden van een zo passend mogelijk aanbod op de eigen school of, indien dat niet mogelijk is, voor het vinden van een passend aanbod op een andere school. Deze combinatie van zorgplicht en meer maatwerk maakt dat met passend onderwijs veel betere condities worden geschapen om thuis zitten te voorkomen en op te lossen.
Welke bijdrage levert de vrijstelling van de leerplicht aan het probleem van thuiszitters?Deelt u de mening dat een vrijstelling van de leerplicht niet moet leiden tot meer thuiszittende kinderen die extra ondersteuning nodig hebben?
Dat ik thuisonderwijs niet zie als volwaardig alternatief van een regulier school laat onverlet dat ik begrijp dat er zwaarwegende redenen kunnen zijn dat de beste oplossing is dat een leerling tijdelijk niet op school onderwijs volgt. Daarvoor biedt de huidige wet- en regelgeving reeds mogelijkheden. De Leerplichtwet biedt immers ruimte aan de leerplichtambtenaar om op grond van gewichtige omstandigheden (artikel 11, onder g.) een tijdelijke vrijstelling te verlenen van de verplichting tot geregeld schoolbezoek. Van gewichtige omstandigheden is sprake in geval van een buiten de wil van de leerling of ouders gelegen omstandigheid, denk bijvoorbeeld aan een kind met een angststoornis. Het kind blijft in deze situaties wel ingeschreven op een school. Deze school blijft dus ook verantwoordelijk voor het onderwijs. In overleg met de school en ouders kan de leerplichtambtenaar onderzoeken of het kind tijdelijk thuis onderwijs kan volgen waarbij de inzet is volledige terugkeer naar school.
Welke mogelijkheden ziet u om de problematiek van thuiszittende kinderen aan te pakken? Hoe kijkt u aan tegen de jeugdregisseurs met doorzettingsmacht in Den Haag die het aantal thuiszitters binnen een jaar hebben gehalveerd?
Voor het eerste onderdeel van deze vraag zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
De leerplichtambtenaar dient de regie te pakken en daar waar nodig partijen bij elkaar te brengen. Het aanstellen van een regisseur met doorzettingsmacht kan helpen als alle partijen zich daaraan confirmeren. Het zou kunnen dat betrokken partijen zich minder verantwoordelijkheid voelen om samen tot een oplossing te komen als een jeugdregisseur wordt ingevoerd. Een wettelijk geregelde doorzettingsmacht vind ik niet passen in een systeem waarin ruimte voor lokaal maatwerk wordt geboden. Bovendien is het de vraag of deze doorzettingsmacht ook richting ouders een functioneel instrument is. Ik vind het van belang dat gemeenten en samenwerkingsverbanden tot een gedeelde gezamenlijke aanpak komen. Ik wil daarbij niet voorschrijven hoe zij dat moeten doen. Er zijn al plekken waar dit goed georganiseerd is: de RMC-coördinator in Enschede, de jeugdregisseur in Den Haag en actietafels in andere regio’s. Ook zal ik goede voorbeelden onder de aandacht brengen op passendonderwijs.nl.
De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens over het gebruik van de formulekaart bij dyscalculie |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Leerling met Dyscalculie krijgt geen goede formulekaart op eindexamen»?1
Ja.
Op welke gronden heeft het College voor Examens een formulekaart bij het eindexamen wiskunde geweigerd?
Een formulekaart kan informatie bevatten die maakt dat in het examen de exameneisen niet meer worden getoetst. Het zonder meer toestaan van formulekaarten zou ertoe leiden dat het cijfer voor het examen niet meer aangeeft in hoeverre de leerling voldoet aan de exameneisen.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens dat leerlingen met een beperking recht hebben op een aanpassing en dat het gebruik van een formulekaart door een leerling met dyscalculie een geschikte aanpassing is?
Ik ben het eens met het College voor de Rechten van de Mens dat leerlingen met een beperking recht hebben op een doeltreffende aanpassing. Een formulekaart kan een doeltreffende aanpassing zijn, als die formules en denkstappen niet op zichzelf onderdeel zijn van de exameneisen. Een formulekaart is geen doeltreffende aanpassing als zij ertoe leidt dat vereist inzicht wordt vervangen door een formule die kan worden ingevuld zonder dat van begripsvorming sprake is.
In hoeverre is een formulekaart naar uw mening toegestaan? In hoeverre is een formulekaart toelaatbaar en in hoeverre zorgt een formulekaart voor bevoordeling?
Examens en toegestane en gebruikte hulpmiddelen vormen één geheel. Als bij een examen het hulpmiddel atlas wordt toegestaan, leidt dat tot een ander examen dan als de atlas niet is toegestaan. Om die reden is de verantwoordelijkheid voor het bepalen van toegestane hulpmiddelen voor de centrale examens gelegd bij het College voor Examens (CvE). Daarbij kan het gaan om voor iedereen toegestane hulpmiddelen maar ook om maatwerk voor leerlingen met een beperking. Het CvE kan bepalen of door een hulpmiddel afbreuk wordt gedaan aan de voor iedereen geldende exameneisen, dan wel of het hulpmiddel de exameneisen intact laat, maar ertoe leidt dat de leerling met een beperking beter kan laten zien of hij aan de exameneisen voldoet.
Het CvE heeft geconstateerd dat veel gewenste formulekaarten vooral begrippen en definities bevatten die onderdeel zijn van de exameneisen. Als formulekaarten zonder meer worden toegestaan, leidt dat tot bevoordeling van de kandidaten die deze kaarten gebruiken. Bovendien kan dan niet meer worden vastgesteld of zij aan de exameneisen voldoen. Zoals ik in het Algemeen Overleg van 27 februari 2013 met uw Kamer heb aangekondigd, heb ik het CvE gevraagd te onderzoeken of een beperkte formulekaart die niet conflicteert met exameneisen tot de mogelijkheden behoort. Het CvE geeft aan dat er waarschijnlijk mogelijkheden zijn voor zo’n beperkte formulekaart, maar dat in de praktijk moet worden beproefd of en in hoeverre zo’n beperkte kaart aansluit bij de gekozen didactiek en de mogelijkheden van de leerling.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens?
Het CvE is de eerst aangewezen instantie om naar aanleiding van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens stappen te zetten. Het CvE heeft vastgesteld dat de door deze leerling gewenste kaart inbreuk maakte op de exameneisen zodat bij gebruik van de kaart geen valide uitslag kon worden vastgesteld. Het CvE zal scholen aan het begin van het volgende cursusjaar adviseren over het gebruik van een formulekaart en de regels die daartoe gelden bij de centrale examens. Ten aanzien van de betrokken leerling heeft het CvE vastgesteld dat deze tijdens de procedure bij het College voor de Rechten van de Mens – tot vlak voor het centraal examen – in onzekerheid verkeerde over de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens en over de consequenties die het CvE daaraan zou kunnen verbinden. Deze unieke situatie was voor het CvE aanleiding om te onderzoeken of een aanpassing mogelijk was die niet leidde tot aantasting van de exameneisen. Dat bleek mogelijk, het voorstel is door de school overgenomen en door de ouders van de leerling aanvaard.
De toekomst van de spoedeisende hulp in Meppel |
|
Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen over toekomst spoedeisende hulp»1
Ja.
In hoeverre is de berichtgeving waar dat er sprake is van het verhuizen van de Spoedeisende Hulp (SEH) van Meppel naar Zwolle?
De raad van bestuur van Zorggroep Noorderboog, waar het Diaconessenhuis te Meppel onderdeel van uitmaakt, heeft aangegeven dat er geen sprake is van het verhuizen van de Spoedeisende Hulp (SEH) van Meppel naar Zwolle. Wel vinden er gesprekken plaats, zoals in heel Nederland, met de verzekeraars over herinrichting van de acute zorg in de regio.
Wat betekent het voor de basisgezondheidszorg van de gemeente Meppel en omliggende gemeenten wanneer de SEH in Meppel verdwijnt?
Zoals in vraag 2 aangegeven is er op dit moment geen sprake van het verdwijnen van de Spoedeisende Hulp uit Meppel. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd blijft.
Bij eventuele toekomstplannen voor de regio voor de acute zorg zal men er rekening mee moeten houden dat er, toen er sprake was van verplaatsing van de acute verloskunde naar de Isala Klinieken in Zwolle, al maatregelen genomen zijn om de aanrijtijden in de regio te verbeteren gezien het ziekenhuis in Meppel een cruciaal ziekenhuis is.
Kunnen de normen voor acute zorg worden gehandhaafd op het moment dat de SEH van Meppel naar Zwolle zou gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een overzicht worden gegeven van de bereikbaarheid van acute zorg voor de inwoners van de regio Meppel in geval de SEH in Meppel blijft en in geval deze naar Zwolle gaat?
Zie antwoord vraag 3.
RTV Drenthe: zorgen over toekomst spoedeisende hulp:
De inhoud van het examen Nederlands voor Havo |
|
Jaco Geurts (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het onderdeel begrijpend lezen van het examenvak Nederlands voor havo van dit jaar?
Ja, ook ik heb na afronden van de examens kennis kunnen nemen van deze inhoud.
Deelt u de mening dat het op zijn zachtst gezegd merkwaardig is dat een interview met professor Roos Vonk1, die is berispt door de Radboud Universiteit voor haar onzorgvuldig professioneel handelen, wordt gebruikt voor het eindexamen Nederlands voor havisten? Zo nee, waarom niet?
Neen, ik vind het niet merkwaardig omdat het hier gaat om begrijpend lezen en niet of de lezer het eens is met de inhoud respectievelijk de context. Dit stuk is een bewerking van een opiniestuk dat in de Volkskrant van 28 augustus 2010 stond (katern 4, pagina2. De auteur bevestigt dit opiniërend karakter in de uitzending van Pauw & Witteman op 17 mei 2013. Het stuk is uit 2010. Het onderzoek, leidend tot de gewraakte publicatie en berisping van professor Vonk dateert uit 2011.
Verder wijs ik er op dat bij het centraal eindexamen Nederlands het domein leesvaardigheid wordt bevraagd. Het College voor Examens (CvE) is verantwoordelijk voor de tekstkeuze. De teksten worden gekozen op hun geschiktheid voor het meten en bevragen van leesvaardigheid en argumentatieve vaardigheden. Het is niet de intentie van de makers van de examens enigerlei gedachtegoed uit te dragen of te ondersteunen.
Het CvE hanteert meerdere criteria om te beoordelen of een tekst geschikt is om leesvaardigheid en argumentatieve vaardigheden te bevragen:
Het opiniërende stuk van professor Vonk leent zich op grond van bovenstaande criteria voor toepassing in het centraal eindexamen havo. Het stuk bevat de persoonlijke mening van mevrouw Vonk op een maatschappelijk bekend thema, maar geen verwijzingen naar onderzoek van mevrouw Vonk of de heer Stapel.
Deelt u de mening dat dit temeer merkwaardig is aangezien het gebruikte interview gaat over de moraliteit van het eten van vlees, dat is gebaseerd op het wetenschappelijke onderzoek van Vonk en professor Stapel waarvan in 2011 is gebleken dat het onderzoek is gebaseerd op gefingeerd onderzoeksmateriaal? Zo nee, waarom niet? Vindt u het op zijn plaats dat het College voor Examens een tekst gebruikt, voor kinderen in een ontvankelijke leeftijd, waarin vleeseters worden weggezet als asociale en domme mensen? Zo ja, waarom?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
In centrale examens wordt door het CvE bij uitstek gekozen voor maatschappelijke contexten. Het CvE ziet erop toe dat deze contexten op neutrale wijze aangeboden worden en dat de vragen erbij neutraal gesteld zijn. Het kan voor het CvE niet zo zijn dat contexten gemeden (moeten) worden vanwege het feit dat ze opiniërend van aard zijn.
Het is wel zo dat het CvE erop toe ziet dat er geen contexten gebruikt worden waardoor leerlingen zodanig van hun stuk zouden kunnen raken dat ze niet meer in staat zijn tot het maken van hun examen c.q. het behalen van het cijfer waar ze recht op hebben. Dit is voor dit examen naar de mening van het CvE – en ik deel dat – geenszins het geval. Het onderwerp is niet in strijd met een van de gevoeligheden uit de door het CvE – op verzoek van mijn voorganger – gehanteerde «preambule» die moet verhinderen dat groepen zich beledigd of onheus bejegend voelen.
Was hier niet op zijn minst een noot of vermelding op zijn plaats geweest waarin zowel van de berisping als van het gefingeerde onderzoeksmateriaal melding werd gemaakt?
Er wordt door het CvE altijd verwezen naar de bron indien citaten of teksten uit eerdere publicaties worden gebruikt. Dat is in deze casus niet aan de orde, omdat het zoals beschreven om een opiniërend stuk ging. Het CvE onthoudt zich altijd van waardenoordelen in de examenteksten.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met het College voor Examens over de keuze van dit interview? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de beantwoording van bovenstaande vragen lijkt mij dat niet noodzakelijk.
De benoeming van Marco van Kalleveen in een commissie voor goed bestuur |
|
Ronald van Raak |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u een voorbeeld noemen van een private equityfonds dat vrijwillig voorrang geeft aan het publieke belang boven de snelle winst?
Bij het samenstellen van de commissie is gezocht naar een evenwichtige verdeling van ervaring en expertise op het terrein van bestuur en toezicht in de (semi)publieke en private sector, ethische kwesties en maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in en rondom de semipublieke sector. De commissie voldoet hier in ruime mate aan.
Ten aanzien van uw vragen over de heer Van Kalleveen kan ik aangeven dat hij ruime ervaring in de private sector heeft opgedaan bij verschillende consultancybureaus, vooral bij McKinsey maar ook bij Bain Capital. Hij werkt op het moment bij Bain & Company, een bedrijf dat los staat van Bain Capital. Zijn ervaring bestaat onder andere uit het adviseren van raden van bestuur en raden van commissarissen op het gebied van strategie en organisatie. In ruim 20 jaar heeft hij van dichtbij kunnen zien hoe toezicht op organisaties en bedrijven verbeterd kan worden en hoe misstanden kunnen worden voorkomen.
Deze ervaring is een uiterst waardevolle toevoeging aan de commissie. Om te kunnen adviseren over organisaties die tussen markt en overheid volstaat het niet om binnen de commissie ervaring te hebben over het functioneren van deze instellingen maar is het ook wenselijk om een ervaringsdeskundige te hebben op het terrein van het opereren van bedrijven in de private sector.
Waarom hebt u ervoor gekozen om Marco van Kalleveen, tot voor kort vicepresident van Bain Capital in Londen en nu partner van Bain & Company , te benoemen in een commissie die een gedragscode moet opstellen voor goed bestuur in de semipublieke sector?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het optreden van als Marco Kalleveen juist heeft bijgedragen aan bestuurlijke misstanden bij onderwijsinstellingen, zorginstellingen en woningcorporaties?
Zie antwoord vraag 1.
Moet de keuze voor Marco van Kalleveen worden opgevat als een uitnodiging aan de pyromaan om de brand te blussen of als een poging om boeven met boeven te vangen?
Zie antwoord vraag 1.
De absurde steun voor het islamitische boevennest Mali |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gulle steun voor wederopbouw Mali»?1
Ja.
Waarom denkt u dat de tientallen miljoenen Nederlands belastinggeld beter besteed kunnen worden aan het door en door corrupte Mali dan aan de broodnodige lastenverlichting in ons eigen land?
Steun aan Mali acht het Kabinet van belang om stabiliteit en ontwikkeling in de Sahelregio voor de langere termijn te bewerkstelligen. Stabiliteit en welvaart aan de zuidflank van Europa zijn overigens ook in het belang van Nederland.
Hoeveel miljoenen meer bent u nog van plan te gooien in de bodemloze put van het jihadistische Mali?
In 2013 wordt naar verwachting voor Mali EUR 52 mln uitgegeven, inclusief de huidige toezeggingen. Het merendeel van de financiële middelen loopt nu via NGO’s en multilaterale instellingen; bij de geleidelijke hervatting van de hulp via de centrale overheid is met betrekking tot de middelen sprake van strenge condities aangaande vooruitgang in het politieke transitieproces in Mali en op het gebied van transparante en verantwoorde besteding.
Over het beoogde budget voor 2014 en verder zult u worden geïnformeerd in de ontwerpbegroting 2014.
Kunt u uw naïeve maakbaarheidsideaal niet gewoon laten varen en stoppen met de absurde steun voor islamitische boevennesten als Mali? Zo neen, waarom niet?
Met de verdrijving van de Islamitische bewegingen in het noorden komt het herstel van de territoriale integriteit van Mali dichterbij. Om een terugval naar instabiliteit te voorkomen acht Nederland het juist nu van belang dat de Malinese interim--regering en maatschappelijke organisaties in staat worden gesteld om basisdiensten aan de bevolking te leveren, naast de verstrekking van humanitaire hulp die helaas ook nog noodzakelijk blijft.
Het gebruik van slangen in amusementsprogramma’s |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wat er ook gebeurt: altijd blijven zingen»?1
Ja.
Deelt u de mening van Dr. Freek Vonk dat (zowel acute als langdurige) stress bij dieren het immuunsysteem aantast en dat dat de kans op een infectie nog groter maakt?2
In artikel 36, lid 1, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is aangegeven dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Ook amusementsprogramma’s dienen zich hieraan te houden.
Op basis van dit artikel voert de NVWA – onder leiding van het Openbaar Ministerie – een strafrechtelijk onderzoek uit naar een mogelijke overtredingen van dit artikel. In dat onderzoek waar de mate van stress onderdeel van is worden ook deskundigen op het terrein van dierenwelzijn geraadpleegd. Hangende dat onderzoek doe ik geen mededelingen over de uitlatingen van Dr. Freek Vonk en de stress, die de slangen mogelijk ondergaan hebben.
Deelt u de mening dat de in het programma getoonde slangen zichtbaar enorme stress hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het veroorzaken van stress bij dieren ten behoeve van amusement moet worden bestreden? Zo ja, op welke wijze wilt u programma’s als deze aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het toezicht op het gebruik van dieren ten behoeve van amusement te verscherpen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, juist het feit dat er onmiddellijk een onderzoek is gestart door de NVWA geeft mij geen aanleiding het toezicht te verscherpen.
De regeling aanwijzing groep chronisch zieken en gehandicapten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van de Nederlandse Woonbond, Platform VG en de Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) over de hardheidsclausule voor chronisch zieken en gehandicapten in het kader van de inkomensafhankelijke huurverhoging?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat chronisch zieken en gehandicapten waarvan niet verwacht kan worden dat zij verhuizen, geen inkomensafhankelijke huurverhoging moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in beginsel deel ik de opvatting dat chronisch zieken en gehandicapten waarvan niet verwacht kan worden dat zij verhuizen, geen inkomensafhankelijke hogere huurverhoging hoeven te betalen. Daarom kan de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijk hoger huurverhogingsvoorstel.
Kunt u uiteenzetten hoeveel huurders met een chronische ziekte of handicap, naar verwachting, buiten de huidige hardheidsclausule zullen vallen?
Nee, over deze gegevens beschik ik niet.
Bent u bereid de hardheidsclausule te herzien en te verruimen omdat door de scherpe afbakening een aantal groepen chronisch zieken en gehandicapten getroffen wordt door de inkomensafhankelijke huurverhoging? Zo ja, hoe komt de hardheidsclausule eruit te zien? Zo nee, waarom niet?
Bij de definiëring van de aangewezen groep is aangesloten bij de al bestaande uitzonderingen voor chronisch zieken en gehandicapten in de huurregelgeving (huurtoeslag, inkomensgrens voor toewijzing van betaalbare huurwoningen van woningcorporaties, het woningwaarderingsstelsel). Daarbij is van belang dat de regeling uitvoerbaar is voor verhuurders en, in geval van geschillen, de huurcommissie. Ook voor huurders is deze duidelijkheid vooraf wenselijk. Verhuurders en de huurcommissie moeten kunnen toetsen of het huishouden tot de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten behoort. Het hanteren van eenduidige en door derden verstrekte gegevens zijn hiervoor noodzakelijk.
De regeling is uitvoerbaar doordat huurders hun bezwaar tegen het huurverhogingsvoorstel moeten onderbouwen met de in de regeling genoemde door derden verstrekte geobjectiveerde bewijsmiddelen.
Bent u bereid chronisch zieken en gehandicapten die in een bij de bouw geschikt gemaakte woning wonen of de aanpassingen uit eigen middelen hebben betaald, tegemoet te komen en uit te zonderen van de inkomensafhankelijke huurverhoging? Zo nee, waarom niet?
Als huurders een bij de bouw reeds voor chronisch zieken en gehandicapten aangepaste woning bewonen, zullen zij die woning toegewezen hebben gekregen vanwege hun chronische ziekte of handicap. In dat geval is in de administratie van de verhuurder terug te vinden dat die aangepaste woning specifiek vanwege die aanpassing(en) aan de huurder is toegewezen. Ik verwacht dat verhuurders in die gevallen ook de huurverhoging naar aanleiding van een bezwaarschrift van de huurder zal beperken tot inflatie+1,5%. Er is dan immers een bewijs beschikbaar in de administratie van de verhuurder en ik verwacht dat de verhuurder in deze gevallen ook geen doorstroming beoogt van het huishouden en het bezwaar van huurders zullen honoreren.
Het moet dan wel gaan om voor specifieke (groepen) chronische zieken of gehandicapten aangepaste woningen. Als de woning enkel een nultredenwoning is, is er geen sprake van een aangepaste woning.
Ook als het gaat om zelfaangebrachte voorzieningen aan de woning waarvoor toestemming van de verhuurder nodig is (voorzieningen die bij het einde van de huur niet zonder noemenswaardige kosten ongedaan kunnen worden gemaakt of verwijderd kunnen worden) zal in de administratie van verhuurders een bewijs beschikbaar zijn van de aangebrachte voorzieningen. Bij het vragen van toestemming voor het aanbrengen van de voorzieningen zullen de huurders hebben moeten aantonen die voorzieningen nodig te hebben. Ook in die gevallen kunnen verhuurders coulance betrachten en de huurverhoging na het bezwaar van de huurder beperken tot inflatie+1,5%.
Als het gaat om gemakkelijk te verwijderen voorzieningen zal een verhuurder toch een bewijs moeten krijgen dat die aangebrachte voorzieningen noodzakelijk waren wegens een specifieke chronische ziekte of specifieke handicap van een van de bewoners. Zoals in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (Handelingen II, 33 129, 4 april 2012, pag. 72-7-100 en 72-7-101) is aangegeven, kan het niet de bedoeling zijn dat huurders enkel door het aanbrengen van een beugel in toilet of badkamer de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging kunnen ontwijken. Daarom is in de regeling het bewijsmiddel van een Wmo- of Wvg-beschikking voor voorzieningen aan de woning vereist.
Kunt u zich voorstellen dat er huurders met een chronische ziekte of handicap zijn die onder de 10-uursgrens van de AWBZ zorg zitten, maar waarvan niet verwacht kan worden dat zij verhuizen? Zo ja, bent u bereid de 10-uursgrens te laten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Bij de hantering van de 10-uur-per-weekgrens wordt niet alleen aangesloten bij de Tijdelijke regeling diensten van algemeen en economisch belang toegelaten instellingen, maar ook aan aanpalende regelgeving met betrekking tot de zorg waarbij de 10-uur-zorg-per-weekgrens wordt gehanteerd, zoals de Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).
Omdat deze 10-uur-grens breder wordt gehanteerd, zie ik geen aanleiding om de grens voor de regeling Aanwijzing groep chronisch zieken en gehandicapten lager te leggen.
Bent u bereid de regeling aan te passen voor chronisch zieken en gehandicapten die door het gebruik maken van mantelzorgers een lagere zorgindicatie hebben en hierdoor buiten de hardheidsclausule vallen? Zo ja, hoe komt deze regeling eruit te zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen wilt en kunt u nemen om mantelzorgers te ontzien die inwonen bij chronisch zieken of gehandicapten die door de scherpe afbakening buiten de hardheidsclausule vallen?
Voor de uitvoerbaarheid van de regeling is vereist dat verhuurders en de huurcommissie kunnen toetsen of een lid van het huishouden een mantelzorger is die een zorgbehoevende verzorgt. Daarvoor is een door derden verstrekt geobjectiveerd bewijsmiddel vereist. Uit dat bewijs zou moeten blijken dat door de inwonende mantelzorger geleverde zorg (naar de aard van de AWBZ) de zorgindicatie lager uitvalt dan 10 uur per week. Een dergelijk bewijs is niet voorhanden.
Een bewijs van mantelzorg (zonder de relatie met de uren AWBZ-zorg) zou wellicht een verstrekt mantelzorgcompliment voor inwonende mantelzorgers kunnen zijn. In antwoorden op Kamervragen van het lid Bergkamp (D66) over het mantelzorgcompliment (Handelingen II, 2012/13, Aanhangsel nr. 2055) is aangegeven dat de regeling van het mantelzorgcompliment fundamenteel wordt heroverwogen en dat de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer voor de zomer nader zal informeren over het mantelzorgcompliment. Die heroverweging van het mantelzorgcompliment kan mogelijk aanleiding zijn de regeling Aanwijzing chronisch zieken en gehandicapten opnieuw te bezien.
De inzet van onbemande vliegtuigjes (drones) zonder toestemming van de gemeente door de Koninklijke Marechaussee en de politie in Soesterberg |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft de Koninklijke Marechaussee op eigen initiatief met de politie in Soesterberg onbemande vliegtuigjes («drones») ingezet voor verkeerscontroles zonder dat het lokaal bestuur hiervan op de hoogte was gesteld?
Op 25 oktober 2012 is een geplande, multidisciplinaire, verkeerscontrole uitgevoerd op het Zeisterspoor te Soesterberg. Hiervoor is geen specifieke aanvraag ontvangen. Bij de controle werd de parkeerplaats van de «Soldaat Ketting Olivier» kazerne gebruikt als op- en afrit voor de te controleren voertuigen. Naast de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en het (toenmalige) Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) waren daar de Regiopolitie, de Douane en de Belastingdienst bij betrokken.
Op verzoek van de KMar is een onbemand vliegtuig van het type Raven van Defensie ingezet. De inzet van de Raven diende om de doorstroming van het verkeer op de autosnelweg A28 te monitoren. De eenheid die met de verkeerscontrole was belast kon zo snel de controledruk verminderen om te voorkomen dat het verkeer op de A28 werd gehinderd en er onveilige situaties zouden ontstaan.
Met Kamerstuk II 30 806, nr. 13 bent u geïnformeerd over de praktische inzet van de Raven. Het systeem kan op verzoek en onder gezag van civiele autoriteiten worden ingezet na het doorlopen van de bijstandprocedure. Bij deze verkeerscontrole is dit niet gebeurd. De aanvrager (Kmar) veronderstelde dat de procedure niet hoefde te worden gevolgd omdat de verkeerscontrole werd uitgevoerd op een militair terrein. De eenheid die de Raven opereert, het Joint Intelligence, Surveillance, Target Acquisition and Reconnaissance Commando, ging er wel van uit dat het een aanvraag voor militaire bijstand betrof en heeft vervolgens de vergunningen aangevraagd om ter plekke met de Ravente mogen vliegen. Doordat de bijstandprocedure niet is gevolgd, is het gezag niet toegekomen aan de subsidiariteit- en proportionaliteitsvraag.
Alle betrokkenen zijn inmiddels geïnstrueerd dat bij iedere inzet ten behoeve van civiele autoriteiten, dus ook bij een inzet zoals in Soesterberg, de bijstandsprocedure moet worden doorlopen.
Kunt u bevestigen dat het lokaal bevoegd gezag in Soest niet vooraf is geïnformeerd over de inzet van deze «drones» boven Soesterberg? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak in de brief aan de Kamer van 13 mei 2013, waarin gesteld wordt dat de inzet van militaire UAV’s («unmanned aerial vehicles») boven Nederland geschiedt op verzoek en onder gezag van civiele autoriteiten en dat het aan het bevoegd gezag is om te bepalen wanneer de inzet van de UAV proportioneel is?1
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u voorafgaande aan de inzet van deze «drones» een aanvraag voor verkeerscontroles ontvangen? Zo ja, van wie kwam dat verzoek? Is er een specifieke bijstandsaanvraag voor de inzet van «drones» opgesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Wie heeft de inzet van «drones» voor verkeerscontroles binnen uw ministerie goedgekeurd? Zijn er alternatieve middelen overwogen? Op grond waarvan is beoordeeld of de inzet passend was, gelet op de aard en omvang van de activiteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zijn de twee in uw eerdere brief omschreven uitgangspunten dat andere (reguliere) middelen tot nu toe niet tot de gewenste resultaten hebben geleid (subsidiariteit) en dat van de inzet van de Raven bepaalde resultaten kunnen worden verwacht (noodzakelijkheid/ doeltreffendheid) gewogen? Vindt u dat de weging ten aanzien van subsidiariteit en noodzakelijkheid bij de inzet van «drones» schriftelijk zou moeten worden vastgelegd?
Zie hiervoor ook het antwoord op de vragen 1, 2, 3, 4 en 8. De inzet van defensiemiddelen voor militaire bijstand ter ondersteuning van de civiele autoriteiten wordt schriftelijk aangevraagd namens de minister van Veiligheid en Justitie. In een dergelijke aanvraag wordt de noodzaak van de inzet van het gevraagde middel schriftelijk vastgelegd. Namens de minister van Defensie wordt schriftelijk bevestigd dat de gevraagde bijstand wordt verleend.
Zijn er beelden door de «drones» gemaakt? Zo ja, wat is daarmee gebeurd? Wat zijn de regels voor wie de beelden mag bekijken en wat mag ermee gedaan worden?
Het beeldmateriaal dat in het kader van militaire bijstand is verkregen of verwerkt, wordt uiterlijk bij beëindiging van de bijstand overgedragen aan het bevoegd gezag, met inachtneming van de regels ten aanzien van informatiebeveiliging. Indien de gegevens relevant zijn voor een onderzoek naar een ongeval of incident, moeten deze in overleg met het bevoegd gezag worden bewaard. Direct na overdracht van de gegevens aan het gezag vernietigt Defensie alle kopieën, tenzij er expliciet toestemming is verleend om de beelden voor opleidingsdoeleinden te gebruiken. In dit specifieke geval zijn de beelden niet overgedragen maar na beëindiging van de inzet vernietigd.
Zijn de weggebruikers geïnformeerd over de inzet van «drones»?
De weggebruikers zijn niet op de hoogte gesteld van het gebruik van de UAV bij de verkeerscontrole.
Hoe verhoudt deze inzet van «drones» zich tot artikel 58 van de Politiewet 2012, waarin is geregeld dat de inzet voor opsporing en openbare orde en veiligheid alleen kan plaatsvinden door middel van een aanvraag door de burgemeester dan wel door de officier van justitie bij de minister van Veiligheid en Justitie en in overeenstemming met de minister van Defensie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het bevoegd gezag altijd vooraf geïnformeerd zou moeten worden over de beoogde inzet van drones door de marechaussee en de politie?
De inzet van defensiemiddelen zoals de Raven voor militaire bijstand geschiedt op verzoek van het bevoegd gezag. Voor de inzet van defensiemiddelen voor interne opleidingen en militaire oefeningen hoeft het bevoegd gezag niet altijd te worden geïnformeerd. In dit geval was er geen sprake van een oefening door Defensie en had de procedure voor militaire bijstand gevolgd moeten worden.
Maakt het voor de strekking van relevante bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Politiewet uit of «drones» boven de openbare weg of de bebouwde kom worden ingezet?
In het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Politiewet is het niet van belang of de UAV wordt ingezet binnen of buiten de bebouwde kom.
Heeft de Koninklijke Marchaussee vaker «drones» ingezet voor verkeerscontroles of andere doeleinden zonder dat het bevoegd gezag ter plaatse vooraf geïnformeerd werd? Kunt u toelichten onder welke omstandigheden de inzet voor «drones» voor verkeerscontroles naar uw mening proportioneel is?
In 2011 is een aanvraag gedaan voor de inzet van een UAV ter ondersteuning van de uitvoering van een verkeerscontrole. Deze inzet kon niet doorgaan wegens de weersomstandigheden. Destijds is evenmin de vereiste bijstandsprocedure doorlopen.
Zoals in de beantwoording van de vragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2216) van de leden Schouw en Berndsen-Jansen is gemeld, wordt een politiebrede visie ontwikkeld op de inzet van onbemande vliegtuigen. De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zullen vanzelfsprekend bij deze visie worden betrokken2.
Wordt bij de inzet van zwaardere «drones» dan de in Soesterberg gebruikte Raven anders omgesprongen met de goedkeuring van de inzet, de weging van de proportionaliteit daarvan en de omgang met de verzamelde gegevens?
De Raven is momenteel de enige UAV die kan worden ingezet voor militaire bijstand op verzoek van het bevoegd gezag. Ik verwijs in dit verband tevens naar mijn brief van 26 maart jl. (Kamerstuk II 30 806, nr. 11).